Tekst: Fotografie:
H.J.V. van den Bijtel H.J.V. van den Bijtel (HB), H. van de Vendel (HV) & J. van der Greef (JG)
Beopublicatie: 200936 December 2009 Omslagfoto: Grote foto: Inzet:
Beeld van het grasland langs de Lange Dreef dat wordt omzoomd door een houtsingel en laanbomen (HV) Groot dikkopje (HB)
Uilenkamp 22 3972 XS Driebergen-Rijsenburg tel./fax 0343 – 521021 e-mail
[email protected]
Inhoudsopgave 1
1.1 1.2 1.3
Aanleiding De opdracht Dit rapport
Inleiding
1
2
Het onderzoeksgebied
4
Werkwijze
8
Bescherming van soorten en leefgebieden: wet- en regelgeving
9
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
3
3.1 3.2
4
Ligging en begrenzing Inrichting en gebruik Bodem Water Beleidsstatus
Veldbezoeken Werkwijze per soortgroep
1 2 2
4 4 4 5 6
8 8
4.1 4.2 4.2.1 4.2.2 4.2.3 4.3
Bescherming van de wilde flora en fauna De Flora- en Faunawet De Flora- en Faunawet en ruimtelijke ontwikkelingen De ontheffing Nieuwe jurisprudentie De bescherming van de EHS in de Structuurvisie Provincie Utrecht
9 9 9 10 12 12
5
Resultaten van het onderzoek
15
De plannen voor het gebied Lange Dreef
27
5.1 5.1.1 5.1.2 5.2 5.2.1 5.2.2 5.2.3 5.2.4 5.2.5 5.2.6
6
6.1 6.1.1 6.1.2 6.1.3 6.1.4 6.1.5 6.2
7
Vegetatie en flora Vegetatie Flora Fauna Zoogdieren Vogels Reptielen en amfibieën Dagvlinders Waterjuffers en libellen Sprinkhanen
Overzicht van de plannen Bebouwing Ontsluiting Groene elementen in de wijk Waterhuishouding Inrichting natuurontwikkelingsgebied Effecten van de plannen
15 15 17 19 19 20 22 24 25 26
27 27 28 29 29 29 32
7.1 7.2 7.3
Beschermde soorten Effecten van de plannen op de strikter beschermde soorten Is een ontheffing nodig?
De resultaten in het licht van de Flora- en Faunawet: de natuurtoets
33
8
33 35 42
8.1 8.2 8.2.1 8.2.2 8.2.3 8.2.4 8.2.5
De plannen en het nee, tenzij-beginsel: de nee, tenzij-toets
Wezenlijke waarden en kenmerken Effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken Zones met bijzondere ecologische kwaliteit Aaneengeslotenheid en robuustheid Bijzondere soorten Essentiële verbindingen Samenvattend
43
9
Mitigerende maatregelen
48
10
Conclusies
49
11
Geraadpleegde literatuur
50
Bijlage
43 44 44 45 45 46 47
1
Inleiding
1.1 Aanleiding In 2004 is door Van den Bijtel Ecologisch Onderzoek (van den Bijtel 2005) in opdracht van de toenmalige gemeente Driebergen-Rijsenburg ten behoeve van een globale ruimtelijke verkenning naar de bouw van woningen aan de Lange Dreef onderzoek uitgevoerd naar de natuurwaarden van het plangebied. In de afgelopen jaren zijn de bouwplannen verder uitgewerkt en vastgelegd in het bestemmingsplan Lange Dreef. Zo is het woningbouwprogramma voor het gebied aangepast van 200 naar 250 woningen, een toename die is bereikt door een verdichting en niet door een uitbreiding van het te bebouwen gebied. Omdat er sinds het eerdere onderzoek vijf jaren verstreken zijn en het definitieve plan op bepaalde onderdelen afwijkt van de plannen waarvan bij de globale verkenning gebruik is gemaakt, is behoefte aan een actualisatie van het ecologisch onderzoek uit 2004, mede met het oog op de aan te vragen ontheffing in het kader van de Flora- en Faunawet. Daarnaast is de gemeente Utrechtse Heuvelrug bezig met de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan voor de percelen rondom Engweg 38a te Driebergen-Rijsenburg. Dit gebied grenst direct aan het bestemmingsplangebied Lange Dreef. Ten behoeve van het nieuwe bestemmingsplan moet onderzoek worden uitgevoerd naar de ecologische waarden van het plangebied en omgeving.
Beeld van het plangebied met op de achtergrond de spits van de kerk aan de Engweg en aan de rand van het grasland een haagvormige kavelgrensbeplanting, onder andere bestaande uit eenstijlige meidoorn, gewone vlier en braam (HV)
1
Omdat de planvorming voor de gebieden Lange Dreef en Engweg 38a e.o. nauw met elkaar samenhangt, deze beide gebieden direct aan elkaar grenzen (en deels overlappen) en ze een landschappelijke en ecologische eenheid vormen, heeft de gemeente Utrechtse Heuvelrug besloten een ecologisch onderzoek te laten uitvoeren in het totale gebied. Op basis van de resultaten van het onderzoek moet zowel een natuurtoets in het kader van de Flora- en Faunawet (soortbescherming) als een nee, tenzij-toets in het kader van de bescherming van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) (gebiedsbescherming) worden uitgevoerd. Deze laatste toets is vereist omdat het plangebied in de directe nabijheid ligt van gronden die onderdeel uitmaken van de EHS. Voor ingrepen en ontwikkelingen in gebieden binnen de EHS (binnen de groene contour) is sinds het van kracht worden van het Streekplan Utrecht 2005-2015, vanaf 2008 de Structuurvisie Provincie Utrecht, het nee, tenzij-regime van toepassing. 1.2 De opdracht Eind april 2009 is door de gemeente Utrechtse Heuvelrug opdracht gegeven tot het uitvoeren van een ecologisch onderzoek in de gebieden Lange Dreef en Engweg 38a e.o., waarin een natuurtoets in het kader van de Flora- en Faunawet en een nee, tenzij-toets conform de voorwaarden van de Structuurvisie Provincie Utrecht zijn opgenomen, alsmede een overzicht van mogelijke maatregelen die kunnen worden getroffen om eventuele negatieve effecten voor de aanwezige flora en fauna in het gebied te voorkomen, te mitigeren of te compenseren. 1.3 Dit rapport In deze rapportage worden allereerst een globale beschrijving van het onderzoeksgebied (hoofdstuk 2), een verantwoording van de gevolgde werkwijze (hoofdstuk 3) en een inleidend overzicht van de wetgeving met betrekking tot de bescherming van soorten en hun leefgebieden (hoofdstuk 4) gegeven. In hoofdstuk 5 worden de uitkomsten van het veldonderzoek gepresenteerd en in hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de plannen voor het gebied. In hoofdstuk 7 worden de (mogelijke) gevolgen van de ontwikkeling van het gebied voor de aanwezige beschermde soorten, de Rode en Oranje Lijst-soorten besproken en in hoofdstuk 8 wordt besproken hoe de plannen voor het gebied zich verhouden tot het nee, tenzij-regime. In hoofdstuk 9 worden maatregelen besproken die getroffen zullen worden om de ecologische kwaliteiten van het gebied en de naaste omgeving in stand te houden. Het rapport sluit af met een overzicht van de belangrijkste conclusies (hoofdstuk 10).
2
3
2
Het onderzoeksgebied
2.1 Ligging en begrenzing Het onderzoeksgebied ligt aan de zuidzijde van de gemeente Driebergen en wordt aan de noordoostzijde begrensd door de bebouwing en tuinen langs de Engweg, aan de zuidoostzijde door het landgoed Dennenburg, aan de zuidwestzijde door een oost-west verlopende watergang en in het noordwesten door het zogeheten overgangslandschap en de woonwijken van het uitbreidingsplan De Wildbaan (figuur 1). Het onderzoeksgebied wijkt op onderdelen af van het gebied dat in 2004 is onderzocht. De onderzochte strook van het landgoed Dennenburg is versmald tot maximaal 15 meter (25 tot 30 meter in 2004) omdat het landgoed is omheind met een hoog hek, waardoor het maken van insteken op het landgoed, zoals bij het onderzoek van 2004, niet mogelijk was. Daarnaast is de grens aan de noordoostzijde van het gebied aangepast aan de grens van het bestemmingsplan Lange Dreef en zijn ook de gronden en opstallen van Engweg 38a binnen het onderzoeksgebied gebracht. Het totale onderzoeksgebied heeft een oppervlakte van 19,2 ha. 2.2 Inrichting en gebruik Het overgrote deel van het gebied is maai- en weiland, behorende bij een melkveehouderij, en heeft een vrij intensief gebruik. Aan de noordoostzijde liggen woonhuizen met rondom tuinen, een oude boomgaard en een boomkwekerij. In het zuidelijke deel van het gebied ligt een boerderij met bijbehorende opstallen en erf. Verder komt in het gebied geen bebouwing voor. Op de grens van de tuinen, de kwekerij en het open grasland is een gevarieerde opgaande beplanting aanwezig. Verder wordt het centrale graslandgebied in tweeën gedeeld door een knotelzenrij die ter hoogte van de St. Hubertuslaan overgaat in een populierensingel met knotwilgen en struiken (Berberis) in onderstand. Naar het noordoosten toe gaat deze singel over in een vrijgroeiende haag van braam en meidoorn. In het gebied ten zuiden van de St. Hubertuslaan liggen op de perceelsgrenzen enkele lijnvormige opgaande elementen, waaronder een populierenrij, knotelzen- en knotwilgenrijen. In dit gebiedsdeel liggen ook enkele sloten die deels gevoed worden door kwelwater. Langs de noordwestzijde groeit ten zuiden van de St. Hubertuslaan een knotelzensingel en tussen de Damhertlaan en de Engweg ligt een betrekkelijk jonge houtsingel met een gevarieerde begroeiing van onder andere wilgen, eiken, trosrozen, sleedoorns en wegedoorns. In het tussenliggende deel is langs de Lange Dreef een laanbeplanting van eiken aanwezig. De percelen in het gebied hebben een langgerekte vorm die aansluit op de copeverkaveling van het Langbroekergebied. In het centrale deel ontbreken oost-west verlopende structuren, waardoor de langgerekte vorm nog wordt geaccentueerd. Ten minste tot aan het eind van de jaren zestig van de vorige eeuw, toen in het gebied nog graan werd verbouwd, waren dergelijke oost-west verlopende structuren wel aanwezig en zelfs tot betrekkelijk recent kwam er in dit deel van het gebied nog een oost-west verlopende eikensingel voor, waarvan nu nog slechts één solitaire eik resteert. 2.3 Bodem De bodems in het gebied bestaan uit leemarm en zwak lemig fijn zand. De gronden in het noordelijke deel worden bodemkundig tot de hoge zwarte enkeerdgronden gerekend, die in het zuidelijke deel tot de beekeerdgronden (Stichting voor Bodemkartering 1981). Geomorfologisch worden de gronden gerekend tot respectievelijk gordeldekzandwelvingen met landbouwdek en vlakten van ten dele verspoelde dekzanden (Stichting voor Bodemkartering 1982).
4
2.4 Water Het noordelijke deel van het gebied wordt uitsluitend gevoed door regenwater. Het grondwater bevindt zich hier op een diepte van ongeveer 2 meter onder maaiveld. Het zuidelijke deel staat deels onder invloed van grondwater dat uittreedt in de sloten. In het deelgebied ten zuiden van de Damhertlaan liggen diverse, deels droogstaande en verlande watergangen. Ten zuiden van de St. Hubertuslaan voeren de watergangen in ieder geval delen van het jaar water, dat afstroomt naar het zuidwesten, naar de Langbroekerwetering. Het onderzoeksgebied en omgeving is matig tot sterk verdroogd. Zo voeren de aanwezige greppels en sloten in het gebied tussen de Damhertlaan en de St. Hubertuslaan alleen water in perioden met zeer veel neerslag. De greppels langs de oostkant van het landgoed Dennenburg en in het middendeel van de Lange Dreef zijn door het achterwege blijven van onderhoud grotendeels verland en voor organismen die aan water gebonden zijn van weinig betekenis. De watergangen in het zuidelijke deel vallen in neerslagarme jaren ook vaak gedurende enige tijd droog. Door de toevoer van grondwater (kwel) is de lengte van de periode van droogstand doorgaans echter veel korter.
Vrijwel geheel verlande greppel aan de voet van een rij knotelzen, even ten zuiden van de St. Hubertuslaan (HB)
5
2.5
Beleidsstatus
Structuurvisie Provincie Utrecht (Provincie Utrecht, 2008) In 2008 is door Provinciale Staten van Utrecht de Beleidslijn nieuwe Wro vastgesteld. In deze Beleidslijn is vastgelegd dat het Streekplan 2005-2015 (Provincie Utrecht 2004) beleidsneutraal wordt omgezet in de Structuurvisie Provincie Utrecht. Dit betekent dat de beleidsdoelen zoals deze zijn vastgelegd in het Streekplan ongewijzigd van kracht blijven. In de Structuurvisie is het plangebied aangemerkt als ‘landelijk gebied 3’. Gebieden die zijn aangemerkt als landelijk gebied 3 zijn afwisselende en landschappelijke waardevolle gebieden die zich kenmerken door een sterke verweving van functies. In de Structuurvisie is opgenomen dat op de locatie Lange Dreef 250 woningen kunnen worden gebouwd, waarvan 10 procent zorggerelateerd moet zijn. Belangrijke randvoorwaarde is het respecteren van het landgoed Dennenburg. Verder is er in het gebied veel kwel aanwezig. Bij de inrichting moet rekening worden gehouden met het benutten van het schone kwelwater. Natuurgebiedsplan Kromme Rijngebied (Provincie Utrecht 2001) Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht hebben in het Natuurgebiedsplan de begrenzing en de natuurdoelen van de natuurgebieden in het Kromme Rijngebied vastgesteld. Het Natuurgebiedsplan vormt een belangrijk instrument voor de realisering van het beleid van rijk en provincie met betrekking tot natuur en landschap en in het bijzonder voor de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). In het Natuurgebiedsplan zijn natuurgebieden begrensd met de huidige hoofdfunctie natuur en landbouwgronden waar op termijn natuur wordt ontwikkeld. In het plan is het gebied van de Lange Dreef niet begrensd als bestaand natuurgebied, noch als natuurontwikkelingsgebied, noch als zoekgebied nieuwe natuur. Het gebied maakt derhalve geen deel uit van de EHS. Het landgoed Dennenburg is wel als bestaande natuur begrensd. Gebiedsgericht Project Langbroekerwetering (1997, 1998) In het Gebiedsgericht Project Langbroekerwetering werken overheidsinstanties en particuliere (belangen)organisaties samen om oplossingen uit te werken die ertoe leiden dat de kwaliteit van de leefomgeving in het gebied verbetert. Aanleiding voor het project was de constatering dat de kwaliteit van de leefomgeving onder druk is komen te staan, onder andere als gevolg van een achteruitgang van de natuurwaarden en de landschappelijke waarden van het gebied door schaalvergroting in de landbouw en een toename van de recreatieve belangstelling, verkeersonveiligheid en verkeershinder. Om te komen tot integrale oplossingen voor de geconstateerde problemen, waarbij het verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving centraal staat, is door de betrokken partijen gekozen voor een gebiedsgerichte aanpak met als hoofddoelstelling: het gezamenlijk
oppakken en in onderlinge samenhang oplossen van (potentiële) knelpunten in het gebied van de Langbroekerwetering door het bundelen van bestaand beleid en waar nodig het formuleren en uitvoeren van nieuw beleid om de karakteristieke waarden van het gebied de komende decennia te behouden en te versterken (Startnotitie Gebiedsgericht Project Langbroekerwetering, 1997).
Het plangebied valt binnen de begrenzing van het Gebiedsgericht Project. In het uitvoeringsprogramma (2000) zijn er aan dit gebiedsdeel evenwel geen specifieke functies (landbouw, natuurontwikkeling) toegewezen. Wel is er voor het gehele gebied aan de zuidwestzijde van Driebergen-Rijsenburg in het kader van het Gebiedsgericht Project een landschappelijke visie opgesteld, waarin onder andere aandacht wordt besteed aan de inpassing van de dorpsrand en het behoud van de kenmerkende landschappelijke kwaliteiten.
6
Bestemmingsplan en uitwerkingsplan ‘Lange Dreef’ Het vigerende bestemmingsplan Lange Dreef is vastgesteld door de Gemeenteraad op 27 oktober 2005, en (gedeeltelijk) goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 30 mei 2006. Op 11 juli 2007 is het bestemmingsplan onherroepelijk geworden. Met het goedkeuren van het bestemmingsplan in mei 2006 is de realisatie van woningen op deze locatie planologisch juridisch mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan is echter globaal en flexibel opgezet. Het betreft een zogeheten moederplan met uitwerkingsplicht. Alvorens het uitwerkingsplan kan worden vastgesteld door de gemeenteraad moet er een beeldkwaliteitplan zijn vastgesteld. Dit is gebeurd met de vaststelling van het ‘Beeldkwaliteitplan “Lange Dreef” te DriebergenRijsenburg’ op 20 december 2007. In dit beeldkwaliteitplan zijn aspecten beschreven die van invloed zijn op het ‘uiterlijk’ van het totale plan. Het document vervult een sleutelrol in de besluitvorming bij de verdere uitwerking van het openbaar gebied, de architectuur, verkeerskundige ingrepen en onderhoud in water, grijs en groen. Het document dient tevens als toetsingskader bij het beoordelen van bouwaanvragen. Het beeldkwaliteitplan is daarmee een aanvulling op het bestemmingsplan, dat meer planologisch-juridisch van aard is. In het bestemmingsplan Lange Dreef is een bestemming opgenomen voor Groen en een uit te werken bestemming voor het Woongebied. Het uitwerkingsplan voor het woongebied bevat nadere regelingen omtrent de situering, de omvang, de vorm en het gebruik van bouwwerken en onbebouwde gronden. De uitgangspunten die in het beeldkwaliteitplan zijn opgenomen, worden hiermee in het uitwerkingsplan juridisch bindend gemaakt. Het uitwerkingsplan ‘Lange Dreef’ is op 17 november 2009 vastgesteld en ligt nu ter goedkeuring voor aan Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht. Voor het overige (niet te bebouwen) deel van het plangebied is Groen als eindbestemming opgenomen. Dit maakt het mogelijk om de inrichting van de groene bufferzone te realiseren onafhankelijk van de uitwerking van de woningbouw. De inrichting van de groene bufferzone is nader uitgewerkt in een inrichtingsplan. Gedurende het opstellen van het beeldkwaliteitplan en het uitwerkingsplan zijn enkele nieuwe inzichten ontstaan, waardoor beide plannen niet meer volledig passen binnen het bestemmingsplan. Aangezien deze nieuwe inzichten als verbetering ten opzichte van de eerdere plannen worden beschouwd zal op die punten het formele kader worden aangepast door middel van een nieuwe planologische procedure. Bestemmingsplan paardenfokkerij Engweg 38 e.o. Door de ontwikkeling van het plangebied ‘Lange Dreef’ (woningbouw en natuurontwikkeling) is het noodzakelijk dat een deel van de grond behorende bij het agrarische bedrijf aan de Engweg 38a moest worden aangekocht. Het bestaande agrarische bedrijf kan in zijn huidige vorm niet meer worden voortgezet. Het bestaande agrarische bedrijf zal in kleinere omvang als paardenfokkerij worden voortgezet. De paardenfokkerij moet vanwege de milieuwetgeving minimaal 100 meter vanaf de nieuw te bouwen woningen aan de Lange Dreef komen te staan. Deze ontwikkeling past niet in de vigerende bestemmingsplannen. Er is dan ook een herziening van het bestemmingsplan in voorbereiding om de verplaatsing mogelijk te maken.
7
3
Werkwijze
3.1 Veldbezoeken Ten behoeve van het veldonderzoek zijn in totaal negen, deels gecombineerde bezoeken aan gebied gebracht, zie tabel 2. In de tabel is tevens aangegeven aan welke soort groepen tijdens de verschillende bezoeken specifiek aandacht is besteed. Van soortgroepen die voor een bezoek niet worden genoemd, zijn altijd wel aanvullende waarnemingen genoteerd. Bezoekdatum
Tijdstip
15-apr
10:00-15:00 20:00-00:00 04:00-08:30 09:00-15:00 04:00-10:00 13:00-17:00
21-apr 7-mei 29-mei 10-jun 1-jul 20-jul 3-aug 17-sep
21:30-00:15 13:00-16:30 19:45-23:15
Weersomstandigheden o
vrijwel onbewolkt, 9-22 C, ONO 2-3 o half-geheel bewolkt, 5-17 C, ZZW 2-3 o half-geheel bewolkt, 10-12 C, ZW 1-2 o onbewolkt, 11-21 C, NO 2-3 half-geheel bew, 12-15 oC, ZW 2-3 o
licht-half bewolkt, 24-26 C, NO 3-4 o half bewolkt, 20-18 C, ZZW 1-2 o licht-half bewolkt, 18-22 C, ZZW 2-3 o half bewolkt, 17-13 C, NO 2-3
Groepen fl, vo, rep, amf, ins vl, vo vl, vo fl, veg, vo, rep, amf, ins vl, vo fl, veg, rep, amf, ins vl fl, rep, amf, ins vl
Totaal
Tabel 1.
Bezoekdata en -tijden, de weersomstandigheden tijdens de veldbezoeken en de groepen waaraan tijdens de bezoeken specifiek aandacht is besteed fl = flora; veg = vegetatie; vl = vleermuizen; vo = vogels; rep = reptielen; amf = amfibieën; ins = insecten
3.2 Werkwijze per soortgroep Vegetatie Er is een lijst opgesteld met waargenomen vegetatietypen waarbij de indeling en naamgeving van de Vegetatie van Nederland is aangehouden. Flora Tijdens de veldbezoeken is een lijst opgesteld van de aanwezige planten. Van strikter beschermde soorten en soorten die zeldzaam zijn of opgenomen op de Rode of Oranje Lijst zijn de coördinaten van de exacte groeiplaatsen opgenomen met een GPS (Garmin GPSMap 60CSx). Zoogdieren De gegevens over het voorkomen van zoogdieren zijn verzameld aan de hand van vondsten, waarnemingen en onderzoek van enkele braakballen. Ten behoeve van vleermuizen is het gebied vijfmaal in de (avond)schemer/nacht bezocht met een batdetector. Er is geen vallenonderzoek naar het voorkomen van kleine zoogdieren uitgevoerd. Vogels Voor het onderzoek naar vogels is het gebied viermaal bezocht. De bezoeken voor vleermuizen zijn tevens gebruikt voor het verzamelen van gegevens over het voorkomen van nachtactieve vogelsoorten. Het verzamelen en interpreteren van gegevens over vogels is uitgevoerd conform de richtlijnen van het SOVON-BMP. Amfibieën en reptielen De gegevens over het voorkomen van deze groep worden verzameld door systematisch onderzoek van geschikt biotoop. Insecten De gegevens over deze groep worden verzameld aan de hand van systematische waarnemingen.
8
4
Bescherming van soorten en leefgebieden: wet- en regelgeving
4.1 Bescherming van de wilde flora en fauna De wilde flora en fauna worden beschermd door verschillende internationale en nationale verdragen, richtlijnen en wetten. De belangrijkste hiervan zijn de Vogelrichtlijn, de Habitatrichtlijn en de Flora- en Faunawet. De Vogelrichtlijn is een Europese richtlijn die bescherming biedt aan de inheemse wilde vogels en hun leefgebieden (middels de aanwijzing van Vogelrichtlijngebieden) binnen het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie. De Habitatrichtlijn, eveneens een Europese richtlijn, biedt bescherming aan de leefgebieden van de wilde flora en fauna door de aanwijzing van zogeheten Habitatrichtlijngebieden en aan bepaalde individuele soorten. Deze soorten zijn ondergebracht in een aantal bijlagen waarvoor verschillende beschermingsregimes gelden. Voor soorten die zijn opgenomen in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het zwaarste beschermingsregime. Indien in een te ontwikkelen gebied een soort voorkomt die is opgenomen in Bijlage IV, kan deze ontwikkeling alleen plaatshebben als voldaan wordt aan een aantal strikte voorwaarden. De Flora- en Faunawet is een Nederlandse wet waarin een aantal oude wetten (onder andere de Jachtwet, de Vogelwet en de Natuurbeschermingswet) is samengevoegd en waarin tevens belangrijke bepalingen uit de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn opgenomen. In de volgende paragraaf wordt nader ingegaan op de belangrijkste bepalingen van de Flora- en Faunawet. Rode Lijsten Naast deze wetten en richtlijnen waarin de bescherming van de inheemse wilde planten en dieren wordt geregeld, zijn ook de zogeheten Rode Lijsten nog van betekenis. Rode Lijsten zijn lijsten met soorten die in hun voortbestaan bedreigd worden en zijn een uitvloeisel van de Conventie van Bern uit 1982. Ze worden gezien als een belangrijk instrument voor soortbescherming. Soorten die op een Rode Lijst zijn opgenomen, zijn niet automatisch beschermd maar krijgen in het natuurbeleid wel extra aandacht. Ruimtelijke ontwikkelingen die gepland zijn in gebieden waar groeiplaatsen of leefgebieden van Rode Lijst-soorten aanwezig zijn, dienen zeer zorgvuldig te worden uitgevoerd. Oranje Lijst Dit is een lijst met soorten, zowel planten als dieren, die in de provincie Utrecht in hun voortbestaan bedreigd worden dan wel potentieel bedreigd worden. In de Oranje Lijst is tevens aangegeven welke soorten speciale aandacht krijgen in het natuurbeleid van de provincie Utrecht (aandachtsoorten en prioritaire soorten). 4.2
De Flora- en Faunawet
4.2.1 De Flora- en Faunawet en ruimtelijke ontwikkelingen In de Flora- en Faunawet zijn twee belangrijke principes vastgelegd en wel (1) dat dieren ook beschermd dienen te worden omdat hun bestaan waardevol is en (2) dat een ieder de plicht heeft voldoende zorg in acht te nemen voor de in het wild levende dieren en planten en voor hun directe leefomgeving (zorgplichtbepaling). Hieruit voortvloeiende zijn in de wet verbodsbepalingen opgenomen. Hiervan zijn, zeker in relatie tot ruimtelijke ontwikkelingen, de verbodsbepalingen op handelingen die het voortbestaan van planten en dieren in gevaar kunnen brengen, de belangrijkste (zie kader).
9
Verbodsbepalingen Flora- en Faunawet Bepalingen betreffende planten op de groeiplaats (artikel 8): • Het is verboden planten, behorende tot een beschermde inheemse soort, te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei wijze van hun groeiplaats te verwijderen. Bepalingen betreffende dieren in hun natuurlijke leefomgeving (artikel 9 - 12): • Het is verboden dieren behorende tot een beschermde inheemse soort te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen. • Het is verboden dieren behorende tot een beschermde inheemse soort opzettelijk te verontrusten. • Het is verboden nesten, holen of andere voortplantingsplaatsen of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren behorende tot een beschermde inheemse soort te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren. • Het is verboden eieren van dieren behorende tot een beschermde inheemse soort te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen.
Bij een ruimtelijke ingreep, zoals de bouw van een nieuwe woonwijk, dient vooraf beoordeeld te worden welke negatieve gevolgen de ingreep zal hebben voor de eventueel aanwezig beschermde inheemse soorten. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de initiatiefnemer van het betreffende project. Bij de uitwerking van plannen of bij de planning van werkzaamheden is het van belang dat de volgende aspecten duidelijk worden: • Welke beschermde dier- en plantensoorten komen in en nabij het plangebied voor? • Leidt het realiseren van de plannen of de uitvoering van de geplande werkzaamheden tot handelingen die strijdig zijn met de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet betreffende planten op hun groeiplaats of dieren in hun natuurlijke leefomgeving? • Kunnen de plannen of de voorgenomen werkzaamheden zodanig aangepast worden dat dergelijke handelingen niet of in mindere mate gepleegd worden? • Is om de plannen te kunnen uitvoeren of de werkzaamheden te kunnen verrichten ontheffing (ex. art. 75 van de Flora- en Faunawet) van de verbodsbepalingen betreffende planten op de groeiplaats of dieren in hun natuurlijke leefomgeving vereist? 4.2.2 De ontheffing Indien de uitvoering van de plannen en werkzaamheden leidt tot handelingen die de Floraen Faunawet verbiedt, dient hiervoor bij Dienst Regelingen, de uitvoeringsinstantie van het Ministerie van LNV die hiermee belast is, een ontheffing te worden aangevraagd. Deze ontheffing dient te worden aangevraagd vóór dat met de daadwerkelijke uitvoering van de werkzaamheden wordt begonnen. Aangezien er met de beoordeling van een ontheffingaanvraag enige tijd gemoeid is, is het verstandig deze aanvraag tijdig in te dienen. Verstrijkt er evenwel teveel tijd (een jaar of meer) tussen de aanvraag en het begin van de werkzaamheden, dan kunnen er zich met betrekking tot het voorkomen van planten en dieren alweer de nodige veranderingen hebben voorgedaan.
10
Bij de beoordeling van ontheffingaanvragen wordt onderscheid gemaakt in vier categorieën van soorten: 1. Soorten genoemd in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en ingevolge artikel 75, vijfde lid, bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bedreigde soorten. Ontheffing kan worden verleend, indien: • er geen andere bevredigende oplossing bestaat, en • er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu gunstige effecten, en • er geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. 2. Soorten die niet zijn opgenomen in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en die niet ingevolge artikel 75, vijfde lid, bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, met uitzondering van beschermde inheemse vogels. Ontheffing kan worden verleend, indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. 3. Beschermde inheemse vogels. De hier bedoelde dwingende redenen van groot openbaar belang kunnen geen grond zijn voor het verlenen van een ontheffing. De Europese Vogelrichtlijn staat dat niet toe. 4. Voor meer algemene soorten zal een vrijstelling gelden. Dergelijke soorten mogen dan worden verstoord, verjaagd of verplaatst van plekken waar ruimtelijk wordt ingegrepen. Daarvoor is dan geen ontheffing vereist. In februari 2005 is de AmvB art. 75, ook wel het Besluit Vrijstelling Beschermde Dier- en Plantensoorten, in werking getreden. Dit besluit maakt het mogelijk dat vrijstelling wordt verleend voor het aanvragen van een ontheffing van de Flora- en Faunawet. In de toelichtende brochure op de ‘AmvB art. 75’ (LNV 2005) is middels tabellen – welke corresponderen met de bijlagen uit de AmvB – een handzaam overzicht gegeven van de beschermingsregimes die gelden voor de verschillende soorten. Voor veelvoorkomende beschermde soorten, opgenomen in tabel 1, geldt een algemene vrijstelling, dat wil zeggen dat er voor deze soorten geen ontheffing van de Flora- en Faunawet behoeft te worden aangevraagd. Voor soorten uit tabel 2 geldt eveneens een algemene vrijstelling, mits de geplande werkzaamheden worden uitgevoerd conform bepaalde richtlijnen die zijn vastgelegd in een ministerieel goedgekeurde gedragscode. Voor soorten uit tabel 3 geldt in het geval van bestendig beheer en onderhoud en bestendig gebruik een vrijstelling mits er gewerkt wordt conform de richtlijnen van een ministerieel goedgekeurde gedragscode. Beschikt men niet over een dergelijke gedragscode dan dient een ontheffing van de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet te worden aangevraagd indien overtreding hiervan te verwachten is. (NB. Dit geldt ook voor soorten uit tabel 2.) Is er sprake van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, waartoe ook de ontwikkeling van de Lange Dreef gerekend moet worden, in een gebied waar soorten uit tabel 3 voorkomen, dan is altijd een ontheffing nodig, mits er natuurlijk sprake is van handelingen die strijdig zijn met de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet. De aanvraag van een ontheffing van de Flora- en Faunawet dient vergezeld te gaan van een activiteitenplan. In een activiteitenplan moeten onder andere de uitkomsten van een recente inventarisatie van planten en dieren op de geplande locatie (een lijst met de aanwezige beschermde soorten, waarin is aangegeven op grond van welke wettelijke bepaling(en) deze soorten beschermd zijn), een beschrijving van de te verwachten schade aan de beschermde planten en dieren, een beschrijving hoe de schade tot een minimum beperkt kan worden, een planning van de uit te voeren werkzaamheden en een compensatieplan zijn opgenomen.
11
4.2.3 Nieuwe jurisprudentie De tekst in deze paragraaf is overgenomen uit een brief van Dienst Regelingen (2009) naar aanleiding van twee uitspraken van de Raad van State betreffende de beoordeling van ontheffingen voor ruimtelijke ingrepen. Deze uitspraken zijn ook van belang voor de ontwikkeling van de Lange Dreef aangezien ook die gekarakteriseerd moet worden als een ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Raad van State: bij ruimtelijke ingreep geen ontheffing belang j Door een uitspraak van de Raad van State kunt u voor soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn alleen nog ontheffing krijgen voor een belang dat is opgenomen in de Habitatrichtlijn. U kunt hierdoor geen ontheffing meer aanvragen op basis van belang j ‘de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling’. Belang j staat namelijk niet in de Habitatrichtlijn, maar in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten. Deze manier van beoordelen stemt volgens de Raad van State echter niet overeen met de Europese regelgeving. Daarom kunnen wij voor Bijlage IV-soorten geen ontheffing meer verlenen voor een ruimtelijke ingreep op basis van belang j. Raad van State: bij vogels geen ontheffing belang e en j Tast u door een ruimtelijke ingreep nesten aan van vogels of het bijbehorende essentiële leefgebied? Dan kunt u voor vogels naast belang j, ook geen ontheffing aanvragen op basis van belang e ‘dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten’. De Raad van State heeft in haar uitspraak bepaald dat u voor vogels alleen nog ontheffing kunt krijgen op grond van een belang dat staat in de Vogelrichtlijn. Belang e en j staan beide niet in de Vogelrichtlijn. Dit betekent dus dat u op basis van deze belangen geen ontheffing meer kunt krijgen voor vogels. Nieuwe aanpak beoordeling bij ruimtelijke ingrepen Door de uitspraken van de Raad van State moet Dienst Regelingen de beoordeling aanpassen van de ontheffingsaanvragen voor ruimtelijke ingrepen. Gaat u een ruimtelijke ingreep uitvoeren en zijn er beschermde soorten in het plangebied? Dan heeft u voortaan twee mogelijkheden bij uw ontheffingsaanvraag. 1. Voorkom overtreding van de Flora- en faunawet. U laat uw voorgenomen mitigerende maatregelen beoordelen door Dienst Regelingen. Als deze voldoende zijn krijgt u een beschikking met daarin de goedkeuring van uw maatregelen. De goedkeuring krijgt u in de vorm van een afwijzing van uw ontheffingsaanvraag. U heeft namelijk geen ontheffing nodig doordat u met uw maatregelen overtreding van de Flora- en faunawet voorkomt. U mag uw werkzaamheden dus gaan uitvoeren. 2. Zijn mitigerende maatregelen niet mogelijk? Dan volgt een volledige beoordeling voor ontheffing.
4.3 De bescherming van de EHS in de Structuurvisie Provincie Utrecht In de Structuurvisie Provincie Utrecht (Provincie Utrecht 2008) zijn de Ecologische Hoofdstructuur (inclusief gebieden die vallen onder de Natuurbeschermingswet) en de Vogelen Habitatrichtlijngebieden begrensd met een zogenoemde groene contour (figuur 2). Tot de EHS worden verschillende eenheden gerekend, waaronder bestaande natuur, nieuwe natuur (gerealiseerde en nog te realiseren natuurontwikkelingsgebieden), overige gebieden (agrarische gebieden met een hoge actuele en potentiële natuurwaarde) en ecologische verbindingszones.
12
Figuur 2. Groene contour in de omgeving van het plangebied (bron: Provincie Utrecht 2009; ondergrond © Topografische Dienst Kadaster, 2006)
groen: bestaande natuur; donkergeel: nieuwe natuur; lichtgeel: EHS, overig gebied; het plangebied is rood omlijnd
Ter bescherming van de gebieden binnen de groene contour is het ‘nee, tenzij’-regime van toepassing (zie kader) en kan op gebiedsniveau de saldobenadering worden toegepast. Nieuwe plannen, projecten of handelingen binnen en in de nabijheid van deze gebieden zijn niet toegestaan indien deze de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten, tenzij er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang (het ‘nee, tenzij’-regime).
Tot de wezenlijke kenmerken of waarden worden de onderstaande aspecten gerekend: • kwaliteit van het ecosysteem • aaneengeslotenheid en robuustheid • bijzondere soorten • verbindingen In hoeverre deze wezenlijke kenmerken of waarden al dan niet significant worden aangetast, dient te worden getoetst aan onder andere de volgende punten (Provincie Utrecht 2005a): • de bij het gebied behorende natuurdoelen en -kwaliteit (systemen en soorten) • geomorfologische en aardkundige waarden en processen • de waterhuishouding (grond- en oppervlaktewater) • de aanwezigheid van beschermde soorten, bedreigde soorten van de Rode Lijst en Oranje Lijst
13
Nadat de wezenlijke kenmerken of waarden van een terrein zijn geïdentificeerd, kan worden beoordeeld of een geplande ontwikkeling leidt tot een significante aantasting daarvan. In een toelichting van de provincie Utrecht (Provincie Utrecht 2005a) op de toepassing van het ‘nee, tenzij’-regime worden enkele voorbeelden van een significante aantasting gegeven, waarvan er in het onderstaande drie worden geciteerd. • Het doorbreken van natuureenheden en de robuustheid van de EHS, ook gezien naar de toekomst. • Het onderbreken van migratie- en foerageerroutes van planten en dieren. • Het onderbreken van ecologische verbindingszones, vanwege de relatieve smalheid van deze zones is in beginsel elke onderbreking niet toelaatbaar. Ook de aantasting van een stapsteen in zo’n verbindingszone is een bedreiging voor het kunnen functioneren van de verbindingszone. Indien uit de analyse is gebleken dat er geen significante aantasting van wezenlijke kenmerken of waarden optreedt, dan kunnen de plannen worden uitgevoerd, mits de ruimtelijke afweging dat toestaat. Blijkt uit de analyse dat er wel een significante aantasting van wezenlijke kenmerken of waarden optreedt, dan dient er gezocht te worden naar alternatieven. Ontbreken die én kan aannemelijk worden gemaakt dat er sprake is van een reden van groot openbaar belang, dan kunnen de plannen eveneens worden uitgevoerd mits er mitigerende maatregelen worden getroffen om de gevolgen voor natuur en landschap zoveel mogelijk te beperken. Volstaan de mitigerende maatregelen niet om de schade voor natuur en landschap te minimaliseren, dan is er de verplichting tot compensatie (compensatiebeginsel; Provincie Utrecht 2004). De uitvoering van de compensatie moet gewaarborgd zijn alvorens met de uitvoering van de plannen kan worden begonnen.
Het nabijgelegen Overgangslandschap maakt deels als ‘overig gebied’, deels als ‘bestaande natuur’ onderdeel uit van de EHS. Het gebied herbergt aanzienlijke populaties van ringslang, heikikker en poelkikker (HB)
14
5
Resultaten van het onderzoek
5.1
Vegetatie en flora
5.1.1 Vegetatie De vegetaties die in het plangebied voorkomen zijn als gevolg van het intensieve gebruik en beheer en de veelal geringe oppervlakte over het algemeen fragmentarisch ontwikkeld, waardoor veel kenmerkende plantensoorten of soortcombinaties ontbreken. Bossen In het plangebied komen geen bossen voor. Wel komen in de opgaande elementen in het gebied diverse bosplanten voor. Door de geringe breedte van deze elementen en de vele randinvloeden is van een echt bosmilieu evenwel geen sprake. Dit geldt ook voor de strook met opgaande begroeiing langs het zandpad naar Engweg 38a, die veeleer moet worden opgevat als een mantelvegetatie. De struiken en kruiden die in de opgaande elementen aanwezig zijn, geven wel een indicatie van de bostypen die hier van nature zouden kunnen voorkomen. In het noordelijke deel van het gebied is dat het droog wintereiken-beukenbos Fago-Quercetum (petraeae) (Stortelder et al. 1999, van der Werf 1991) en in het nattere zuidelijke deel het essen-iepenbos Fraxino-Ulmetum (Stortelder et al. 1999; van der Werf 1991). Struwelen De struwelen in het noordelijke deel van het gebied kunnen gerekend worden tot het Brummel-verbond Lonicero-Rubion silvatici (Stortelder et al. 1999). Deze struwelen worden gedomineerd door bramen (Rubus spec.). Andere planten die in dergelijke struwelen aanwezig zijn, zijn onder andere akkerdistel, gewoon struisgras, gladde witbol, wilgenroosje en wilde kamperfoelie. Goed ontwikkelde struwelen van dit type komen voor in de noordoost-zuidwest verlopende houtsingel, waar braam dichte, meters hoge begroeiingen vormt. In het zuidelijke deel komen geen goed ontwikkelde struwelen voor. Slechts hier en daar komen in de kavelgrensbeplantingen begroeiingen voor waarin struiken domineren. Op grond van de aanwezige soorten kunnen deze begroeiingen gerekend worden tot het verbond van sleedoorn en meidoorn Carpino-Prunion (Stortelder et al. 1999). Tot de soorten die in deze vegetaties voorkomen, behoren eenstijlige meidoorn, Gelderse roos, gewone braam, gewone vlier, hazelaar, hondsroos, sleedoorn, Spaanse aak en vogelkers. Zomen Zoomvegetaties zijn begroeiingen die groeien langs de randen van bossen en onder laanbeplantingen en die gedomineerd worden door een aantal hoogopschietende kruiden. In het plangebied zijn dergelijke vegetaties aan te treffen langs het zandpad naar Engweg 38a, in zeer smalle stroken langs de kavelgrensbeplantingen en in de ondergroei van de eiken langs de Lange Dreef. Deze begroeiingen kunnen worden gerekend tot het verbond van look-zonder-look Galio-Alliarion (Stortelder et al. 1999). Ze bestaan uit soorten als dagkoekoeksbloem, fluitenkruid, geel nagelkruid, grote brandnetel, hondsdraf, kleefkruid, look-zonder-look en witte dovenetel.
15
Zoomvegetatie met veel fluitenkruid in de berm van de Lange Dreef. Vegetatiekundig kunnen deze begroeiingen worden gerekend tot het verbond van look-zonder-look (HV)
Graslanden De agrarisch gebruikte graslanden in het gebied kunnen vegetatiekundig worden gerekend tot de rompgemeenschap van ruw beemdgras en Engels raaigras Poa trivialis-Lolium perenne [Plantaginetea] (Schaminée et al. 1996). Het zijn soortenarme begroeiingen waarin grassen sterk de overhand hebben. In de begroeiing komen soorten voor als Engels raaigras, gewone hoornbloem, gewone paardenbloem, gewoon herderstasje, kweek, ruige zegge, ruw beemdgras, straatgras, vogelmuur en witte klaver. Langs de randen van de percelen en in de bermen van wegen en paden komen pleksgewijs soortenrijkere begroeiingen voor. In het drogere noordelijke deel kunnen deze gerekend worden tot het verbond van gewoon struisgras Plantagini-Festucion, in het nattere zuidelijke deel tot het glanshaver-verbond Arrhenatherion elatioris (Schaminée et al. 1996). In de grazige vegetaties die behoren tot het verbond van gewoon struisgras komen soorten voor als gewone ereprijs, gewoon biggenkruid, gewoon struisgras, knolboterbloem, pinksterbloem, rood zwenkgras, smalle weegbree, tijmereprijs en zachte ooievaarsbek. In de grazige vegetaties die behoren tot het glanshaververbond van gewoon struisgras groeien soorten als akkerdistel, beemdlangbloem, fluitenkruid, gewone berenklauw, gewoon duizendblad, glad walstro, knoopkruid, kropaar, kruipende boterbloem, pastinaak, pinksterbloem, rode klaver, scherpe boterbloem, veldzuring, vertakte leeuwentand, vijfvingerkruid en vogelwikke.
16
Water De watervegetaties van de sloten in het zuidelijke deel van gebied kunnen gerekend worden tot het verbond der kleine fonteinkruiden Parvopotamion (Schaminée et al. 1995). Ze bestaan onder andere uit soorten als bultkroos, haarfonteinkruid, gewoon sterrenkroos, grote waterweegbree, kikkerbeet, klein kroos, kleine egelskop, paarbladig fonteinkruid, puntkroos, schede-fonteinkruid, tenger fonteinkruid en waterviolier. Een deel van de aanwezige soorten is indicatief voor schoon (kwel)water. Voor een uitvoerige beschrijving van de genoemde vegetatietypen wordt verwezen naar Schaminée et al. (1995, 1996, 1998), Stortelder et al. (1999) en van der Werf (1991). 5.1.2 Flora Er zijn in het onderzoeksgebied, inclusief enkele verwilderde soorten, 310 plantensoorten vastgesteld (bijlage 1). Van deze soorten zijn er vijf beschermd: akkerklokje, brede wespenorchis, gewone vogelmelk, grote kaardenbol en zwanenbloem. Deze soorten zijn opgenomen in Tabel 1 (toelichtende brochure; LNV 2005) en vallen dientengevolge onder de algemene vrijstellingsregeling van de AmvB art. 75.
De grote kaardenbol is een van de vijf beschermde soorten die in het plangebied voorkomen (HB)
Drie van de vastgestelde soorten zijn opgenomen op de Rode Lijst (bosaardbei, goudhaver en mosbloempje), alle in de categorie ‘gevoelig’. Van het mosbloempje bevindt zich in het plangebied een van de grotere groeiplaatsen in de provincie. Deze is aanwezig op een pad aan de zuidwestzijde van de kwekerij. Ter behoud van deze groeiplaats is dit pad bij de inrichting van het natuurontwikkelingsgebied gehandhaafd. Negenendertig soorten zijn opgenomen in de Oranje Lijst, alle in de categorieën ‘gevoelig’ en ‘kwetsbaar’, met uitzondering van klein kaasjeskruid, die als ‘bedreigd’ te boek staat (tabel 1). Deze soort is aangetroffen langs de zuidzijde van de boomkwekerij en rondom de boerderij.
17
Nederlandse naam
Wetenschappelijke naam
Akkerereprijs Akkerklokje Bergbasterdwederik Bezemkruiskruid Bloedzuring Boerenkrokus Bosaardbei Brede eikvaren Brede wespenorchis Driekleurig viooltje Geelrode naaldaar Gewone duivenkervel Gewone vogelmelk Gewoon barbarakruid Gewoon sneeuwklokje Goudhaver Groene naaldaar Grote ereprijs Grote kaardebol Haaksterrenkroos Harig vingergras Heelblaadjes Heggenduizendknoop Hoenderbeet Hondspeterselie Klein kaasjeskruid Kleine brandnetel Kleine duizendknoop Klimopereprijs Kroontjeskruid Kruisbes Maarts viooltje Mosbloempje Muurleeuwenbek Muursla Stalkaars Tuinwolfsmelk Vroegeling Wegedoorn Zwaluwtong Zwanenbloem Zwarte toorts
Veronica agrestis Campanula rapunculoides Epilobium montanum Senecio inaequidens Rumex sanguineus Crocus tommasinianus Fragaria vesca Polypodium interjectum Epipactis helleborine Viola tricolor Setaria pumila Fumaria officinalis Ornithogalum umbellatum Barbarea vulgaris Galanthus nivalis Trisetum flavescens Setaria viridis Veronica persica Dipsacus fullonum Callitriche hamulata Digitaria sanguinalis Pulicaria dysenterica Fallopia dumetorum Lamium amplexicaule Aethusa cynapium Malva neglecta Urtica urens Persicaria minor Veronica hederifolia Euphorbia helioscopia Ribes uva-crispa Viola odorata Crassula tillaea Cymbalaria muralis Mycelis muralis Verbascum densiflorum Euphorbia peplus Erophila verna Rhamnus cathartica Fallopia convolvulus Butomus umbellatus Verbascum nigrum
Tabel 1.
Rode Lijst
GE
GE
GE
Oranje Lijst KW KW KW GE GE GE KW GE GE KW KW GE KW GE A/P KW KW GE GE KW GE KW KW BE GE KW KW GE KW GE GE GE KW GE KW GE KW GE GE
Vastgestelde beschermde soorten, Rode Lijst- en Oranje Lijst-soorten
F&F 1
1
1
1
1
De soorten waarbij in de kolom F&F een cijfer staat, zijn beschermd krachtens de Flora- en Faunawet; het cijfer verwijst naar de tabel (toelichtende brochure; LNV 2005) waarin ze zijn opgenomen en daarmee naar de striktheid van de bescherming. De soorten waarbij in de kolommen Rode Lijst of Oranje Lijst de afkorting GE (gevoelig), KW (kwetsbaar) of BE (bedreigd) staat, zijn opgenomen in deze lijsten. De aanduidingen verwijzen naar de mate van bedreiging. Soorten waarbij in de kolom Oranje Lijst een A (aandachtsoort) of een P (prioritaire soort) staat, zijn eveneens opgenomen in deze lijst.
18
5.2
Fauna
5.2.1 Zoogdieren In het onderzoeksgebied zijn totaal twintig soorten zoogdieren vastgesteld (tabel 2). Met uitzondering van bruine rat en huismuis zijn alle aangetroffen soorten beschermd. De meeste soorten zijn opgenomen in tabel 1 (toelichtende brochure; LNV 2005) en vallen dientengevolge onder de algemene vrijstellingsregeling van de AmvB art. 75. Vijf soorten, de vleermuizen, zijn strikter beschermd. Deze soorten zijn opgenomen in tabel 3 en tevens in bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Geen van de aangetroffen soorten is opgenomen op de Rode Lijst; slechts één soort, de rosse vleermuis, is opgenomen op de Oranje Lijst. Nederlandse naam Egel Gewone/Tweekleurige bosspitsmuis Dwergspitsmuis Mol Ruige dwergvleermuis Watervleermuis Gewone dwergvleermuis Rosse vleermuis Laatvlieger Haas Rosse woelmuis Veldmuis Aardmuis Dwergmuis Bosmuis Bruine rat Huismuis Vos Bunzing Ree
Tabel 2.
Wetenschappelijke naam Erinaceus europaeus Sorex araneus + Sorex coronatus Sorex minutus Talpa europaea Pipistrellus nathusii Myotis daubentonii Pipistrellus pipistrellus Nyctalus noctula Eptesicus serotinus Lepus europaeus Clethrionomys glareolus Microtus arvalis Microtus agrestis Micromys minutus Apodemus sylvaticus Rattus norvegicus Mus domesticus Vulpes vulpes Mustela putorius Capreolus capreolus
Rode Lijst Oranje Lijst
4
F&F 1 1 1 1 3-IV 3-IV 3-IV 3-IV 3-IV 1 1 1 1 1 1
1 1 1
Vastgestelde zoogdieren
De soorten waarbij in de kolom F&F een cijfer staat, zijn beschermd krachtens de Flora- en Faunawet; het cijfer verwijst naar de tabel (toelichtende brochure; LNV 2005) waarin ze zijn opgenomen en daarmee naar de striktheid van de bescherming. Voor soorten die zijn opgenomen in tabel 3 geeft het Romeinse cijfer aan of de soort wel (IV) of niet (I) is opgenomen in bijlage IV van de Habitatrichtlijn. De soorten waarbij in de kolom Oranje Lijst een 4 staat, zijn opgenomen in deze lijst. Categorie 4 in de Oranje Lijst staat gelijk aan de categorie Kwetsbaar uit de Rode Lijst.
Van de vijf waargenomen vleermuizen hebben gewone dwergvleermuis en laatvlieger hun verblijfplaatsen in gebouwen. De verblijfplaatsen van de rosse vleermuis bevinden zich meestal in holle bomen en watervleermuis en ruige dwergvleermuis verblijven zowel in bomen als in gebouwen. Voor de rosse vleermuis komen in het onderzoeksgebied geen geschikte verblijfplaatsen voor. Deze soort is dan ook alleen jagend en overvliegend (op meer dan 50 meter) waargenomen. Ook van de watervleermuis en ruige dwergvleermuis zijn alleen jagende en/of langsvliegende dieren gezien. Van deze soorten zijn evenmin verblijfplaatsen vastgesteld, maar de opstallen op het erf van de boerderij aan Engweg 38a zijn in potentie geschikt als verblijfplaats. Van de gewone dwergvleermuis zijn hier in ieder geval verblijfplaatsen aanwezig. Voorts zijn er verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuizen in de kerk aan de Engweg en in de woonhuizen langs de Lange Dreef. Van de laatvlieger zijn geen verblijfplaatsen vastgesteld, maar ook voor deze soort komen er in de opstallen aan Engweg 38a potentieel geschikte verblijfplaatsen voor.
19
Van de gewone dwergvleermuis komen in het plangebied verblijfplaatsen voor (HB)
De laanbomen langs de Lange Dreef, de noordoost-zuidwest verlopende houtsingel in de graslanden en de bosrand van het landgoed Dennenburg worden door gewone dwergvleermuis en laatvlieger, en mogelijk ook door watervleermuis, gebruikt als vliegroute. In de zin van de Flora- en Faunawet moeten deze ook worden opgevat als vaste verblijfplaatsen. Tijdens het onderzoek in 2004 zijn in het gebied ook gewone baardvleermuis en gewone grootoorvleermuis vastgesteld. Deze beide soorten zijn in 2009 niet vastgesteld. Hieruit mag echter niet de conclusie worden getrokken dat de soorten verdwenen zijn. Beide soorten zijn in 2004 waargenomen in het bos en nabij de vijver van Dennenburg en hier is in 2009 geen onderzoek gedaan. 5.2.2 Vogels In het onderzoeksgebied zijn zevenenzeventig vogelsoorten vastgesteld (tabel 3). Hiervan komen er achtendertig als broedvogel in het gebied voor. Alle vogels zijn beschermd door de Vogelrichtlijn. Voor de meeste soorten heeft deze bescherming primair betrekking op de broedtijd. Uitzondering hierop vormen soorten die jaarrond gebruikmaken van vaste verblijfplaatsen, zoals roofvogels en uilen. In het gebied komen van twee jaarrond beschermde soorten vaste verblijfplaatsen voor, te weten kerkuil en steenuil. De kerkuil verblijft in een tweetal nestkasten in de schuren op het perceel Engweg 38a. De steenuil heeft verblijfplaatsen in de knotrijen op de perceelsgrenzen in het zuidwestelijke deel van het onderzoeksgebied. Van de waargenomen vogelsoorten zijn er zestien opgenomen op de Rode Lijst, waaronder acht broedvogelsoorten (tabel 3). Zeven soorten zijn opgenomen op de Oranje Lijst, waarvan één broedvogelsoort.
20
Nederlandse naam Boerenzwaluw Boomkruiper
Wetenschappelijke naam Hirundo rustica Certhia brachydactyla
Status b b
Bosrietzanger Braamsluiper Fitis Grasmus Grauwe vliegenvanger Groenling Grote lijster Heggenmus Holenduif Houtduif Huismus Kerkuil Kievit Kneu Koolmees Matkop Meerkoet Merel Pimpelmees Putter Rietgors Ringmus Roodborst Scholekster Spreeuw Steenuil Tjiftjaf Tuinfluiter Turkse tortel Vink Waterhoen Wilde eend Winterkoning Witte kwikstaart Zanglijster Zwartkop Aalscholver Appelvink Blauwe reiger Boomklever Boomvalk Bosuil Buizerd Ekster Fazant Gaai Gele kwikstaart Gierzwaluw Glanskop Goudvink Graspieper Grauwe gans Groene specht
Acrocephalus palustris Sylvia curruca Phylloscopus trochilus Sylvia communis Muscicapa striata Chloris chloris Turdus viscivorus Prunella modularis Columba oenas Columba palumbus Passer domesticus Tyto alba Vanellus vanellus Carduelis cannabina Parus major Parus montanus Fulica atra Turdus merula Parus caeruleus Carduelis carduelis Emberiza schoeniclus Passer montanus Erithacus rubecula Haematopus ostralegus Sturnus vulgaris Athene noctua Phylloscopus collybita Sylvia borin Streptopelia decaocto Fringilla coelebs Gallinula chloropus Anas platyrhynchos Troglodytes troglodytes Motacilla alba Turdus philomelos Sylvia atricapilla Phalacrocorax carbo Coccothraustes coccothraustes Ardea cinerea Sitta europaea Falco subbuteo Strix aluco Buteo buteo Pica pica Phasianus colchicus Garrulus glandarius Motacilla flava Apus apus Parus palustris Pyrrhula pyrrhula Anthus pratensis Anser anser Picus viridis
b b b b b b b b b b b b b b b b b b b b b b b b b b b b b b b b b b b b f f f f f f f f f f f f f f f f f
21
Rode Lijst Oranje Lijst GE
GE
GE KW
3
GE GE
GE
KW
KW
GE
GE KW
A 4
Nederlandse naam
Wetenschappelijke naam
Grote bonte specht Grote gele kwikstaart Havik Huiszwaluw IJsvogel Kauw Keep Kleine mantelmeeuw Knobbelzwaan Koekoek Kokmeeuw Kolgans Koperwiek Kramsvogel Nijlgans Ooievaar Ransuil Sperwer Staartmees Wespendief Zilvermeeuw Zwarte kraai
Dendrocopos major Motacilla cinerea Accipiter gentilis Delichon urbica Alcedo atthis Corvus monedula Fringilla montifringilla Larus graellsii Cygnus olor Cuculus canorus Larus ridibundus Anser albifrons Turdus iliacus Turdus pilaris Alopochen aegyptiacus Ciconia ciconia Asio otus Accipiter nisus Aegithalos caudatus Pernis apivorus Larus argentatus Corvus corone
Tabel 3.
Status f f f f f f f f f f f f f f f f f f f f f f
Rode Lijst Oranje Lijst
GE A
KW A GE 1 KW
4
Vastgestelde vogels
In de kolom Status is aangegeven of een soort (naar alle waarschijnlijkheid) in het terrein broedt (b) of alleen foerageert en/of rust (f). De soorten waarbij in de kolom Rode Lijst de afkorting GE (gevoelig) of KW (kwetsbaar) staat, zijn opgenomen in deze lijst. De aanduidingen gevoelig en kwetsbaar verwijzen naar de mate van bedreiging. De soorten waarbij in de kolom Oranje Lijst een cijfer, een A (aandachtsoort) of een P (prioritaire soort) staat, zijn opgenomen in deze lijst. Categorie 1 in de Oranje Lijst betekent dat de soort in Utrecht op het punt staat te verdwijnen, categorie 3 staat gelijk aan de categorie ‘Bedreigd’ uit de Rode Lijst en categorie 4 staat gelijk aan de categorie Kwetsbaar uit de Rode Lijst.
5.2.3 Reptielen en amfibieën Het enige reptiel dat in het onderzoeksgebied voorkomt, is de ringslang (tabel 4). Deze soort is evenals in 2004 waargenomen in het zuidelijke deel van het gebied. Dit deel van het plangebied grenst aan het Overgangslandschap, waar een aanzienlijke populatie van de ringslang aanwezig is. Voorheen kwam de soort ook voor rond en in de omgeving van de watergangen op het landgoed Dennenburg, Of dat nog altijd het geval is, is onbekend. In het noordelijke deel van het plangebied, ten noorden van de St. Hubertuslaan, zijn noch in 2004 noch in 2009 ringslangen waargenomen. Hoewel niet kan worden uitgesloten dat hier incidenteel ringslangen aanwezig zijn, vormt dit gebiedsdeel geen vast leefgebied van deze soort. Dit heeft ongetwijfeld te maken met het ontbreken van open water. De ringslang is strikt beschermd en bovendien opgenomen op zowel de Rode als de Oranje Lijst. In het onderzoeksgebied zijn zes soorten amfibieën waargenomen die alle beschermd zijn (tabel 4). Vier soorten zijn opgenomen in tabel 1 van de Flora- en Faunawet (toelichtende brochure; LNV 2005) en vallen dientengevolge onder de algemene vrijstellingsregeling van de AmvB art. 75. De poelkikker en de heikikker zijn strikt beschermd. Beide soorten zijn opgenomen in tabel 3 van de Flora- en Faunawet en tevens in bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Poelkikker en heikikker zijn bovendien opgenomen op de Rode en Oranje Lijst.
22
Nederlandse naam
Wetenschappelijke naam
Rode Lijst Oranje Lijst F&F
Reptielen
Ringslang Amfibieën Kleine watersalamander Gewone pad Heikikker Bruine kikker Poelkikker Middelste groene kikker
Tabel 4.
Natrix natrix
KW
Triturus vulgaris Bufo bufo Rana arvalis Rana temporaria Rana lessonae Rana klepton esculenta
4/P
KW
2
KW
4
3-I 1 1 3-IV 1 3-IV 1
Vastgestelde reptielen en amfibieën
De soorten waarbij in de kolom F&F een cijfer staat, zijn beschermd krachtens de Flora- en Faunawet; het cijfer verwijst naar de tabel (toelichtende brochure; LNV 2005) waarin ze zijn opgenomen en daarmee naar de striktheid van de bescherming. Voor soorten die zijn opgenomen in tabel 3 geeft het Romeinse cijfer aan of de soort wel (IV) of niet (I) is opgenomen in bijlage IV van de Habitatrichtlijn. De soorten waarbij in de kolom Rode Lijst de afkorting KW (kwetsbaar) staat, zijn opgenomen in deze lijst. De aanduiding kwetsbaar verwijst naar de mate van bedreiging. De soorten waarbij in de kolom Oranje Lijst een cijfer of een P (prioritaire soort) staat, zijn opgenomen in deze lijst. Categorie 4 in de Oranje Lijst staat gelijk aan de categorie Kwetsbaar uit de Rode Lijst en categorie 2 aan de categorie Sterk bedreigd.
Van zowel de poelkikker als de heikikker komen populaties voor in het Overgangslandschap. Ze planten zich hier voort in poelen en ondiepe kwelslootjes. In het gebied ten noorden van de St. Hubertuslaan worden beide soorten tegenwoordig slechts incidenteel gezien. Dit gebiedsdeel is voor beide soorten vermoedelijk te droog en er is vrijwel geen open water.
Ook heikikkers komen voornamelijk in het zuidelijke deel van het plangebied voor (HB)
23
5.2.4 Dagvlinders In het onderzoeksgebied zijn negentien soorten dagvlinders waargenomen (tabel 5). Geen van de aangetroffen soorten is beschermd of opgenomen op de Rode of Oranje Lijst. Nederlandse naam Argusvlinder Atalanta Bont zandoogje Boomblauwtje Bruin zandoogje Citroenvlinder Citroenvlinder Dagpauwoog Distelvlinder Eikenpage Gehakkelde aurelia Groot dikkopje Groot koolwitje Icarusblauwtje Klein geaderd witje Klein koolwitje Kleine vuurvlinder Landkaartje Zwartsprietdikkopje
Tabel 5.
Wetenschappelijke naam Lasiommata megera Vanessa atalanta Pararge aegeria Celastrina argiolus Maniola jurtina Gonepteryx rhamni Gonepteryx rhamni Inachis io Vanessa cardui Neozephyrus quercus Polygonia c-album Ochlodes faunus Pieris brassicae Polyommatus icarus Pieris napi Pieris rapae Lycaena phlaeas Araschnia levana Thymelicus lineola
Rode Lijst Oranje Lijst
F&F
Vastgestelde dagvlinders
Van de aangetroffen soorten zijn argusvlinder, bruin zandoogje, groot dikkopje, icarusblauwtje en zwartsprietdikkopje kenmerkend voor bloemrijke graslanden en ruigten. Bont zandoogje, boomblauwtje, citroenvlinder en eikenpage zijn vlinders van bossen, bosranden en houtsingels. De overige soorten stellen minder eisen aan hun omgeving en kunnen bijna overal worden aangetroffen.
Het bruin zandoogje is een soort van bloemrijke ruigten en graslanden (HB)
24
5.2.5 Waterjuffers en libellen Er zijn in het plangebied vijftien soorten waterjuffers en libellen (tabel 6) vastgesteld. De meeste soorten en individuen zijn waargenomen in het zuidelijke deel van het gebied. Nederlandse naam Azuurwaterjuffer Bloedrode heidelibel Bruinrode heidelibel Gewone oeverlibel Glassnijder Grote keizerlibel Houtpantserjuffer Lantaarntje Platbuik Steenrode heidelibel Variabele waterjuffer Viervlek Vroege glazenmaker Vuurjuffer Watersnuffel
Tabel 6.
Wetenschappelijke naam Coenagrion puella Sympetrum sanguineum Sympetrum striolatum Orthetrum cancellatum Brachytron pratense Anax imperator Lestes viridis Ischnura elegans Libellula depressa Sympetrum vulgatum Coenagrion pulchellum Libellula quadrimaculata Aeshna isoceles Pyrrhosoma nymphula Enallagma cyathigerum
Rode Lijst
Oranje Lijst F&F
KW
A 4
KW
4/P
Vastgestelde waterjuffers en libellen
Geen van deze soorten is beschermd. Wel zijn de glassnijder en de vroege glazenmaker opgenomen op de Rode Lijst (‘kwetsbaar’). Deze beide soorten zijn evenals de grote keizerlibel tevens opgenomen op de Oranje Lijst.
In het gebied komen twee libellensoorten voor die zijn opgenomen op de Rode en de Oranje Lijst. Eén daarvan is de glassnijder (HB)
25
5.2.6 Sprinkhanen Er zijn in het plangebied tien soorten sprinkhanen (tabel 7) vastgesteld. Geen van deze soorten is beschermd of opgenomen op de Rode of Oranje Lijst. Nederlandse naam Boomsprinkhaan Bruine sprinkhaan Gewoon spitskopje Grote groene sabelsprinkhaan Kustsprinkhaan Ratelaar Struiksprinkhaan Zeggedoorntje Zuidelijk spitskopje Zuidelijke boomsprinkhaan
Tabel 7.
Wetenschappelijke naam Meconema thalassinum Chorthippus brunneus Conocephalus dorsalis Tettigonia viridissima Chorthippus albomarginatus Chorthippus biguttulus Leptophyes punctatissima Tetrix subulata Conocephalus discolor Meconema meridionale
Rode Lijst
Oranje Lijst
F&F
Vastgestelde sprinkhanen
De meeste vastgestelde soorten zijn algemeen en komen wijdverbreid voor. Drie soorten, het zeggedoorntje, het zuidelijk spitskopje en de zuidelijke boomsprinkhaan, zijn minder algemeen. Het zeggedoorntje is gebonden aan vochtige tot natte milieus en heeft in de provincie een verbrokkelde verspreiding. Het zuidelijk spitskopje is een nieuwkomer in Nederland. Van deze soort is uit de provincie Utrecht slechts een beperkt aantal populaties bekend. Ook de zuidelijke boomsprinkhaan is een soort die nog niet zo lang in Nederland voorkomt, maar die net als het zuidelijk spitskopje vrij snel toeneemt. Van deze soort is uit de woonwijk ten westen van het plangebied een populatie bekend.
Tijdens het veldonderzoek zijn enkele zuidelijke spitskopjes waargenomen, een soort waarvan het voorkomen in de gemeente niet bekend was (HB)
26
6
De plannen voor het gebied Lange Dreef
6.1 Overzicht van de plannen Het plangebied heeft, gemeten tussen de Lange Dreef en het landgoed Dennenburg, een breedte van ca. 155 meter. Hiervan zal een strook ter breedte van ca. 100 meter worden bebouwd en een strook van iets meer dan 50 meter breed worden ingericht als natuurgebied. In dit hoofdstuk wordt een beknopte beschrijving gegeven van de plannen en van de effecten daarvan op de aanwezige flora en fauna in het gebied. Voor een meer gedetailleerde beschrijving van de bebouwing en de ontsluiting wordt verwezen naar Vrij Peerdeman & Jonker (2009). 6.1.1 Bebouwing In het plangebied Lange Dreef zullen 250 woningen worden gebouwd (figuur 3), waarvan 113 in de sociale huur en 137 in de vrije sector. Circa tien procent van deze woningen zal zorggerelateerd zijn. In het uitwerkingsplan voor de Lange Dreef wordt uitgegaan van een woningdichtheid van dertig woningen per hectare. Binnen het plangebied zullen de volgende typen woningen worden gerealiseerd: vrije kavels (18), half vrijstaand (16), twee onder één kap (20), drie onder één kap (24) rijwoningen (108) en appartementen (64).
Figuur 3.
Bebouwingsplan Lange Dreef (Bron: Vrij Peerdeman & Jonker 2009)
27
Voor de grondgebonden woningen en maatschappelijke voorzieningen geldt een maximum van twee bouwlagen met kap en voor de appartementen een maximum van vier bouwlagen. Binnen het plangebied is tevens ruimte gereserveerd voor de plaatsing van vier woonwagens en voor de realisatie van maatschappelijke voorzieningen zoals een kerk waarvoor een maximale hoogte van 18 meter geldt, met een spits van 25 meter. 6.1.2 Ontsluiting De Lange Dreef is de belangrijkste hoofdontsluiting voor de wijk. Elk deelgebied (‘veld’) krijgt een eigen interne ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer die aansluit op de bestaande hoofdwegen (figuur 4). De vrije kavels in het zuiden worden ontsloten via een centrale as (‘groene straat’) in het verlengde van de bestaande houtwal. De overige ‘velden’ worden ontsloten via een lusvormige weg door de wijk (de ‘Nieuwe Dreef’). De woningen worden bereikbaar gemaakt via de autoluwe hoven en groene straten. Deze wegen zijn bedoeld voor bijvoorbeeld laden en lossen maar nadrukkelijk niet doorgaand verkeer. De Lange Dreef en de ‘Nieuwe Dreef’ worden op twee plaatsen met elkaar verbonden voor gemotoriseerd verkeer. Deze twee verbindingen sluiten aan op de Damhertlaan en de St. Hubertuslaan, die als toegangswegen van belang zijn. In de gehele woonwijk gaat een maximumsnelheid van 30 km/uur gelden.
Figuur 4.
Ontsluitingsstructuur Lange Dreef (Bron: Vrij Peerdeman & Jonker 2009)
28
6.1.3 Groene elementen in de wijk Belangrijk element in de nieuwbouwwijk is de bestaande houtsingel die zal worden behouden en ontwikkeld tot een centrale groenzone van ca. 10 meter breed. In deze groenzone wordt een langzaam verkeerroute aangelegd die doorloopt tot aan de kerk in het noordoosten van het plangebied. In het gebied worden twee groene dwarsverbindingen ontwikkeld (figuur 5) die een verbinding in stand moeten houden tussen de groenelementen in de wijk De Wildbaan en het landgoed Dennenburg. Deze dwarsverbindingen, een ter hoogte van de Damhertlaan en een ter hoogte van de St. Hubertuslaan, zullen tevens een verkeersfunctie krijgen.
Figuur 5.
Groene dwarsverbindingen (Bron: Vrij Peerdeman & Jonker 2009)
6.1.4 Waterhuishouding Het afstromend water in het plangebied (daken en verhard oppervlak) zal grotendeels afgekoppeld worden. Het water zal in eerste instantie in zuidoostelijke richting afstromen naar het ecologisch gebied. Het water zal middels wadi’s in de open ruimte tussen de blokken langs de ecologische zone, vertraagd afgevoerd worden door middel van een infiltratiesysteem. De watergangen in de bufferzone zullen vervolgens in zuidwestelijke richting afstromen naar het gebied van de Langbroekerwetering. Om te voorkomen dat vervuild water bij extreme neerslag terecht kan komen in de kwelzone ten zuiden van het plangebied, zal het water worden gezuiverd in een biezenveld. 6.1.5 Inrichting natuurontwikkelingsgebied In de Structuurvisie Provincie Utrecht (Provincie Utrecht 2008) is aan de ontwikkeling van de Lange Dreef de voorwaarde verbonden dat er tussen de nieuwbouw en het landgoed Dennenburg een groene bufferzone wordt ingericht. In de plannen voor de ontwikkeling van de Lange Dreef is er in voorzien dat in deze zone nieuwe natuur zal worden ontwikkeld. Bij het opstellen van het inrichtingsplan voor het gebied (van den Bijtel, Ruyssenaars & Jonker 2009) is uitgegaan van de volgende uitgangspunten: • het gebied moet dienen ter mitigatie en compensatie van nadelige effecten van de nieuwbouw voor de in het gebied aanwezige flora en fauna; • het gebied krijgt de hoofdfunctie natuur. Dat betekent dat het overgrote deel van het gebied niet toegankelijk zal zijn voor publiek; • de afsluiting van het gebied wordt zoveel mogelijk gerealiseerd met behulp van natuurlijke middelen, zoals vlechtheggen, doornstruwelen, watergangen en plasdraszones;
29
• • • • • • • •
dwars op het gebied worden twee wandelpaden en één fiets-/wandelpad aangelegd. Dit laatste pad zal tevens dienen als ontsluiting voor de boerderij aan Engweg 38a; de inrichting van het gebied moet aansluiten bij de natuur die aanwezig is in het Overgangslandschap; het gebied moet zo worden ingericht dat er voldoende voedsel en beschutting aanwezig is om het geschikt te maken als foerageergebied voor vleermuizen; bij de inrichting van het gebied moet er nieuw habitat worden gerealiseerd voor strikt beschermde reptielen en amfibieën; aan de westzijde van het gebied wordt een watergang met geleidelijk aflopende oevers aangelegd die tevens zal dienen voor de afvoer van regenwater uit de nieuwbouwwijk; ten behoeve van het onderhoud wordt parallel aan de watergang een grasstrook aangelegd; bij de beplanting van het natuurontwikkelingsgebied wordt gebruikgemaakt van soortecht, inheems en streekeigen materiaal (bomen en struiken); bij de beplanting van het gebied wordt rekening gehouden met de noordoost-zuidwest verlopende gradiënt in vochtgehalte en voedselrijkdom van de bodem.
Door de aanleg van een watergang en enkele poelen zal de oppervlakte geschikt habitat voor onder andere de ringslang naar verwachting toenemen (JG)
30
Uitwerking van de bovenstaande uitgangspunten heeft geresulteerd in het inrichtingsbeeld zoals dat is weergegeven in figuur 6. Het gebied bestaat voor het grootste deel uit grasland met verspreide struweel- en boomgroepen. Langs de westzijde van het gebied wordt een watergang met geleidelijk aflopende oevers aangelegd. In deze watergang worden enkele overlaten aangebracht die ervoor moeten zorgen dat het noordoostelijke deel ervan langer water vasthoudt. De watergang gaat in het zuidwestelijke deel over in een sterk slingerende waterpartij die beplant wordt met riet en biezen, waarin het water gezuiverd wordt, alvorens dit het kwelgebied instroomt. In het noordoostelijke deel worden enkele poelen gegraven. Langs het zandpad dat parallel loopt aan het landgoed Dennenburg en langs de dwarspaden in het gebied worden heggen, deels vlechtheggen, deels vrijgroeiende heggen, aangeplant om het publiek uit het terrein te weren. Het meest zuidelijke pad en het middelste pad worden via bruggetjes over de watergang aan de westzijde van het gebied geleid. Het middelste pad zal bovendien pal langs of over een van de poelen lopen.
Figuur 6.
Inrichtingsplan voor het natuurontwikkelingsgebied (Bron: van den Bijtel, Ruyssenaars & Jonker 2009)
In het ecologische onderzoek van 2004 (van den Bijtel 2005) is aangegeven dat compensatie voor het verlies aan waarden kan worden gevonden in de ontwikkeling van andere en nieuwe waarden op een andere locatie, in dit geval grenzend aan het overgangslandschap. In dat rapport is een voorbeeldschets voor de inrichting van het gebied als bijlage bijgevoegd. Het plangebied voor de natuurzone vormde oorspronkelijk een strook van circa 700 meter lang en 50 meter breed tussen het landgoed Dennenburg en het voor bebouwing uit te geven gebied. Met het oppervlak van ca. 3,5 ha vormde dit ongeveer één vierde deel van het totale plangebied zoals opgenomen in het Bestemmingsplan Lange Dreef. Inmiddels is het gebied uitgebreid met aansluitende gronden voor en naast de boerderij van het perceel Engweg 38a. Het totale oppervlak neemt hierdoor toe tot ca. 5 ha. Deze 31
uitbreiding is van zeer groot belang omdat hierdoor een belangrijke natuurlijke verbinding kan worden gerealiseerd tussen het nieuw aan te leggen natuurontwikkelingsgebied in het bestemmingsplan Lange Dreef en het aangrenzende overgangslandschap. Met deze uitbreiding van het natuurontwikkelingsgebied wordt voldaan aan de aanbevelingen als genoemd in het ecologische rapport (van den Bijtel 2005). 6.2 Effecten van de plannen De ontwikkeling van de Lange Dreef kan de volgende nadelige effecten hebben op de natuur in het gebied: • vernietiging van vaste verblijfplaatsen van de fauna door de sloop van opstallen op het erf van de boerderij aan Engweg 38a; • verlies van een deel van de (potentiële) leef- en/of foerageergebieden van diersoorten en vernietiging van groeiplaatsen van planten door bebouwing van de graslanden; • verlies van een deel van de (potentiële) leef- en/of foerageergebieden van diersoorten en van groeiplaatsen van planten door het verwijderen/verplaatsen van opgaande elementen en het rooien en kappen van bomen en struiken; • afname van de geschiktheid van bestaande lijnvormige structuren als (mogelijke) vliegroute voor vleermuizen door verstoring door licht; • ontwikkeling van nieuwe leef- en foerageergebieden van diersoorten en van groeiplaatsen van planten door de inrichting van het natuurontwikkelingsgebied, • ontwikkeling van nieuwe vaste verblijfplaatsen voor de fauna door de inrichting van het natuurontwikkelingsgebied.
32
Het Overgangslandschap met zijn afwisseling van grasland, bosjes, struwelen en poelen heeft zich ondanks de geringe omvang en de ligging naast een woonwijk ontwikkeld tot een belangrijk natuurgebied waar tal van beschermde soorten en Rode Lijst-soorten voorkomen (HB)
7
De resultaten in het licht van de Flora- en Faunawet: de natuurtoets
Oranje Lijst
Rode Lijst
AmvB tabel 3
AmvB tabel 2
AmvB tabel 1
Veronica agrestis Campanula rapunculoides Epilobium montanum Senecio inaequidens Rumex sanguineus Crocus tommasinianus Fragaria vesca Polypodium interjectum Epipactis helleborine Viola tricolor Setaria pumila Fumaria officinalis Ornithogalum umbellatum Barbarea vulgaris Galanthus nivalis Trisetum flavescens Setaria viridis Veronica persica Dipsacus fullonum Callitriche hamulata Digitaria sanguinalis Pulicaria dysenterica Fallopia dumetorum Lamium amplexicaule Aethusa cynapium Malva neglecta Urtica urens Persicaria minor Veronica hederifolia Euphorbia helioscopia Ribes uva-crispa Viola odorata Crassula tillaea Cymbalaria muralis Mycelis muralis Verbascum densiflorum Euphorbia peplus Erophila verna Rhamnus cathartica Fallopia convolvulus 33 Butomus umbellatus Verbascum nigrum
Flora- & Faunawet
Planten Akkerereprijs Akkerklokje Bergbasterdwederik Bezemkruiskruid Bloedzuring Boerenkrokus Bosaardbei Brede eikvaren Brede wespenorchis Driekleurig viooltje Geelrode naaldaar Gewone duivenkervel Gewone vogelmelk Gewoon barbarakruid Gewoon sneeuwklokje Goudhaver Groene naaldaar Grote ereprijs Grote kaardebol Haaksterrenkroos Harig vingergras Heelblaadjes Heggenduizendknoop Hoenderbeet Hondspeterselie Klein kaasjeskruid Kleine brandnetel Kleine duizendknoop Klimopereprijs Kroontjeskruid Kruisbes Maarts viooltje Mosbloempje Muurleeuwenbek Muursla Stalkaars Tuinwolfsmelk Vroegeling Wegedoorn Zwaluwtong Zwanenbloem Zwarte toorts
Habitatrichtlijn Bijlage 4
Wetenschappelijke naam
Habitatrichtlijn Bijlage 2
Nederlandse naam
Vogelrichtlijn
7.1 Beschermde soorten In tabel 8 is een overzicht gegeven van de soorten die in het terrein zijn vastgesteld en die op basis van de Flora- en Faunawet beschermd zijn. In de tabel is aangegeven krachtens welke wet of richtlijn de soorten bescherming genieten en in welke tabel van de ‘AmvB art. 75’ ze zijn opgenomen.
34
Oranje Lijst
Rode Lijst
AmvB tabel 3
AmvB tabel 2
Hirundo rustica Certhia brachydactyla Acrocephalus palustris Sylvia curruca Phylloscopus trochilus Sylvia communis Muscicapa striata Chloris chloris Turdus viscivorus Prunella modularis Columba oenas Columba palumbus Passer domesticus Tyto alba Vanellus vanellus Carduelis cannabina Parus major Parus montanus Fulica atra Turdus merula Parus caeruleus Carduelis carduelis Emberiza schoeniclus Passer montanus Erithacus rubecula Haematopus ostralegus Sturnus vulgaris Athene noctua Phylloscopus collybita Sylvia borin Streptopelia decaocto
AmvB tabel 1
Vogels Boerenzwaluw Boomkruiper Bosrietzanger Braamsluiper Fitis Grasmus Grauwe vliegenvanger Groenling Grote lijster Heggenmus Holenduif Houtduif Huismus Kerkuil Kievit Kneu Koolmees Matkop Meerkoet Merel Pimpelmees Putter Rietgors Ringmus Roodborst Scholekster Spreeuw Steenuil Tjiftjaf Tuinfluiter Turkse tortel
Flora- & Faunawet
Erinaceus europaeus Sorex araneus + S. coronatus Sorex minutus Talpa europaea Pipistrellus nathusii Myotis daubentonii Pipistrellus pipistrellus Nyctalus noctula Eptesicus serotinus Lepus europaeus Clethrionomys glareolus Microtus arvalis Microtus agrestis Micromys minutus Apodemus sylvaticus Vulpes vulpes Mustela putorius Capreolus capreolus
Habitatrichtlijn Bijlage 4
Zoogdieren Egel Gewone/Tweekl. bosspitsmuis Dwergspitsmuis Mol Ruige dwergvleermuis Watervleermuis Gewone dwergvleermuis Rosse vleermuis Laatvlieger Haas Rosse woelmuis Veldmuis Aardmuis Dwergmuis Bosmuis Vos Bunzing Ree
Habitatrichtlijn Bijlage 2
Wetenschappelijke naam
Vogelrichtlijn
Nederlandse naam
Brachytron pratense Anax imperator Aeshna isoceles
Tabel 8.
Oranje Lijst
Waterjuffers en libellen Glassnijder Grote keizerlibel Vroege glazenmaker
Rode Lijst
Triturus vulgaris Bufo bufo Rana arvalis Rana temporaria Rana lessonae Rana klepton esculenta
AmvB tabel 3
Amfibieën Kleine watersalamander Gewone pad Heikikker Bruine kikker Poelkikker Middelste groene kikker
AmvB tabel 2
Natrix natrix
AmvB tabel 1
Reptielen Ringslang
Flora- & Faunawet
Fringilla coelebs Gallinula chloropus Anas platyrhynchos Troglodytes troglodytes Motacilla alba Turdus philomelos Sylvia atricapilla
Habitatrichtlijn Bijlage 4
Vogels (vervolg) Vink Waterhoen Wilde eend Winterkoning Witte kwikstaart Zanglijster Zwartkop
Habitatrichtlijn Bijlage 2
Wetenschappelijke naam
Vogelrichtlijn
Nederlandse naam
Beschermde soorten, Rode Lijst- en Oranje Lijst-soorten
Met een blauw vlakje is aangegeven of een soort beschermd is krachtens de Flora- en Faunawet; met een groen vlakje in welke tabel van de toelichtende brochure op de AmvB art. 75 (LNV 2005) de soort is opgenomen; met een blauw vlakje of een soort beschermd is door de Vogelrichtlijn of de Habitatrichtlijn; met een rood vlakje is aangegeven of een soort op de Rode Lijst staat en met een oranje vlakje of een soort op de Oranje Lijst staat.
Uit de tabel blijkt dat acht van de aangetroffen soorten zijn opgenomen in tabel 3 van de ‘AmvB art. 75’ (toelichtende brochure; LNV 2005). De vleermuizen, heikikker en poelkikker zijn bovendien opgenomen in bijlage IV van de Habitatrichtlijn. De bescherming van deze soorten heeft een Europees rechtelijke grondslag en hiervoor geldt dan ook het strengste beschermingsregime. Tevens komen er in het gebied 38 broedvogelsoorten voor die bescherming genieten krachtens de Vogelrichtlijn. 7.2 Effecten van de plannen op de strikter beschermde soorten In het onderstaande wordt een nadere toelichting gegeven op de mogelijke effecten van de plannen voor de strikter beschermde soorten (tabel 2 en 3 van de Flora- en Faunawet) en de consequenties hiervan met betrekking tot de wet- en regelgeving (zie hoofdstuk 4).
35
Planten In het plangebied komen geen strikter beschermde plantensoorten voor. Zoogdieren In het gebied van de Lange Dreef komen vijf strikt beschermde vleermuizen voor. Jagende en/of langsvliegende watervleermuizen zijn waargenomen langs de bosrand van het landgoed Dennenburg. Verder is bekend dat de soort regelmatig jaagt boven de poelen in het Overgangslandschap. De verblijfplaatsen van de watervleermuis bevinden zich vaak in holle bomen, maar ook wel in gebouwen en onder bruggen. Voor deze soort komen in het plangebied geen bomen met holten voor die geschikt zijn als verblijfplaats. Door de ontwikkeling van het gebied zullen dan ook geen vaste verblijfplaatsen van deze soort verloren gaan. In de vele oude beuken op het landgoed Dennenburg zijn mogelijk wel verblijfplaatsen aanwezig. Watervleermuizen gebruiken de noordoost-zuidwest verlopende lijnvormige elementen in het gebied (houtsingel en bosrand Dennenburg) naar alle waarschijnlijkheid ter oriëntatie op hun vluchten tussen de verblijfplaatsen en foerageergebieden. Deze elementen blijven ook na de bebouwing van het gebied in stand, al zal met name de functionaliteit van de houtsingel als geleidend element en als vliegroute afnemen doordat deze te midden van de bebouwing zal komen te liggen (verstoring door verlichting). Dit nadelige effect wordt gecompenseerd door het feit dat er met de aanleg van de watergang met begeleidende beplanting een nieuw geleidend element aan het gebied wordt toegevoegd. De aanwezigheid van een doorgaande watergang kan vooral op de watervleermuis een gunstig effect hebben, mits de lichtverstoring vanuit de woonwijk kan worden beperkt. Dit kan bijvoorbeeld door met de toekomstige bewoners bindende afspraken te maken over het gebruik van buitenverlichting. De aantasting van een geleidend element (houtsingel) als gevolg van de realisatie van de plannen moet in de zin van de Flora- en Faunawet worden opgevat als een verstoring van een vaste verblijfplaats. Voor de soorten die de houtsingel gebruiken als geleidend element en als vliegroute zal dan ook een ontheffing van de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet moeten worden aangevraagd. Realisatie van de plannen kan voor deze soort de volgende effecten hebben: Bouwfase: tijdelijke verstoring van de foerageergebieden door de werkzaamheden. Na realisatie: permanent verlies van een deel van het potentiële foerageergebied door bebouwing; afname van de geschiktheid van de houtsingel als vliegroute door de aanwezigheid van bebouwing en door lichtverstoring; realisatie van nieuw foerageergebied door natuurontwikkeling, en realisatie van een nieuwe vliegroute door de aanleg van de watergang inclusief begeleidende beplanting. Uitvoering van de plannen kan leiden tot overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet (artikel 11). Gelet op de recente uitspraak van de Raad van State betreffende soorten die zijn opgenomen in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn dienen bovenstaande effecten, en daarmee overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet, te worden voorkomen door het treffen van mitigerende maatregelen. Langs de bosrand van het landgoed Dennenburg en rond de houtsingel zijn enkele malen jagende ruige dwergvleermuizen waargenomen. Er zijn evenwel geen baltsplaatsen of verblijfplaatsen van deze soort vastgesteld. De verblijfplaatsen van de ruige dwergvleermuis bevinden zich vaak in spleten en holten in bomen, maar ook wel in schuurtjes en houtstapels. Geschikte bomen komen voor deze soort in het gebied vrijwel niet voor, maar
36
de opstallen van de boerderij aan Engweg 38a vormen potentieel wel geschikte verblijfplaatsen voor deze soort, evenals de oude bomen op het landgoed Dennenburg. Van deze soort zullen door de ontwikkeling van het open graslandgebied naar verwachting geen vaste verblijfplaatsen verloren gaan. Wel kunnen er mogelijk verblijfplaatsen verloren gaan door de sloop van opstallen op het perceel Engweg 38a. Deze opstallen dienen voorafgaand aan de eventuele sloop nogmaals gericht onderzocht te worden op de aanwezigheid van deze soort. Realisatie van de plannen kan voor deze soort de volgende effecten hebben: Bouwfase: tijdelijke verstoring van de foerageergebieden door de werkzaamheden, en vernietiging van potentiële verblijfplaatsen door de sloop van opstallen op perceel Engweg 38a. Na realisatie: permanent verlies van een deel van het foerageergebied door bebouwing; permanent verlies van potentiële verblijfplaatsen door de sloop van opstallen op perceel Engweg 38a, en realisatie van nieuw foerageergebied door natuurontwikkeling. Uitvoering van de plannen kan leiden tot overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet (artikel 11). Gelet op de recente uitspraak van de Raad van State betreffende soorten die zijn opgenomen in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn dienen bovenstaande effecten, en daarmee overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet, te worden voorkomen door het treffen van mitigerende maatregelen. Jagende en rondvliegende gewone dwergvleermuizen zijn overal in het gebied waargenomen. In de opstallen op perceel Engweg 38a bevindt zich een verblijfplaats van deze soort. Het gaat hierbij om ten minste twaalf dieren. Andere verblijfplaatsen zijn vastgesteld in de kerk aan de Engweg en in de woonhuizen tussen de Damhertlaan en de St. Hubertuslaan. De verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis bevinden zich altijd in gebouwen. Van deze soort zullen door de ontwikkeling van het open graslandgebied dan ook geen vaste verblijfplaatsen verloren gaan. Wel zullen er verblijfplaatsen verloren gaan door de sloop van opstallen op het perceel Engweg 38a. Realisatie van de plannen kan voor deze soort de volgende effecten hebben: Bouwfase: tijdelijke verstoring van de foerageergebieden door de werkzaamheden, en vernietiging van verblijfplaatsen door de sloop van opstallen op perceel Engweg 38a. Na realisatie: permanent verlies van een deel van het foerageergebied door bebouwing; permanent verlies van verblijfplaatsen door de sloop van opstallen op perceel Engweg 38a, en realisatie van nieuw foerageergebied door natuurontwikkeling. Uitvoering van de plannen kan leiden tot overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet (artikel 11). Gelet op de recente uitspraak van de Raad van State betreffende soorten die zijn opgenomen in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn dienen bovenstaande effecten, en daarmee overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet, te worden voorkomen door het treffen van mitigerende maatregelen. In het gebied zijn herhaaldelijk betrekkelijk hoog overvliegende (>50 meter) rosse vleermuizen waargenomen. Deze dieren waren vermoedelijk afkomstig van hun kolonies in de bosgebieden op en aan de voet van de Heuvelrug en op weg naar hun jachtgebied in het Kromme Rijngebied. In juni en juli zijn bovendien ook jagende dieren waargenomen boven
37
de graslanden langs de bosrand van Dennenburg en in het uiterste zuidwesten van het gebied. Mogelijk waren deze individuen afkomstig van verblijfplaatsen op het landgoed Dennenburg. De verblijfplaatsen van rosse vleermuizen bevinden zich in holle bomen. In het plangebied komen geen bomen met holten voor die geschikt zijn als verblijfplaats. Van deze soort zullen door de ontwikkeling van het gebied dan ook geen vaste verblijfplaatsen verloren gaan. Realisatie van de plannen kan voor deze soort de volgende effecten hebben: Bouwfase: tijdelijke verstoring van de potentiële foerageergebieden door de werkzaamheden. Na realisatie: permanent verlies van een deel van het potentiële foerageergebied door bebouwing; realisatie van nieuw foerageergebied door natuurontwikkeling. Uitvoering van de plannen zal voor de rosse vleermuis niet leiden tot overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet (artikel 11). Voor de rosse vleermuis behoeft derhalve geen ontheffing te worden aangevraagd. Jagende en/of langsvliegende laatvliegers zijn overal in het gebied waargenomen. In de opstallen op perceel Engweg 38a bevindt zich mogelijk een verblijfplaats van deze soort. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor de mogelijke aanwezigheid van verblijfplaatsen in de bebouwing rondom het plangebied. De verblijfplaatsen van de laatvlieger bevinden zich altijd in gebouwen. Van deze soort zullen door de ontwikkeling van het open graslandgebied dan ook geen vaste verblijfplaatsen verloren gaan. Wel kan er een mogelijke verblijfplaats verloren gaan door de sloop van opstallen op het perceel Engweg 38a. Realisatie van de plannen kan voor deze soort de volgende effecten hebben: Bouwfase: tijdelijke verstoring van de foerageergebieden door de werkzaamheden, en vernietiging van verblijfplaatsen door de sloop van opstallen op perceel Engweg 38a. Na realisatie: permanent verlies van een deel van het foerageergebied door bebouwing; permanent verlies van een mogelijke verblijfplaats door de sloop van opstallen op perceel Engweg 38a, en realisatie van nieuw foerageergebied door natuurontwikkeling. Uitvoering van de plannen kan leiden tot overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet (artikel 11). Gelet op de recente uitspraak van de Raad van State betreffende soorten die zijn opgenomen in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn dienen bovenstaande effecten, en daarmee overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet, te worden voorkomen door het treffen van mitigerende maatregelen. Vogels De bescherming van de meeste vogelsoorten heeft betrekking op de periode waarin er gebroed wordt. Immers, het verstoren en vernielen van nesten en het beschadigen of vernielen van eieren van alle inheemse vogelsoorten is door de Flora- en Faunawet verboden. Als de werkzaamheden waarbij een grote kans bestaat op het verstoren en vernielen van nesten en eieren, worden uitgevoerd buiten de broedperiode, dan zal er geen sprake zijn van een overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet. Dit geldt echter niet voor vogels die jaarrond gebruikmaken van vaste verblijfplaatsen. In het plangebied komen twee soorten voor die tot deze groep worden gerekend: kerkuil en steenuil.
38
De kerkuil broedt in nestkasten in de schuren op het perceel Engweg 38a en jaagt op het erf van de boerderij en in de omringende graslanden. De sloop van schuren op perceel Engweg 38a kan leiden tot het verlies van vaste verblijfplaatsen ((nestkasten in) gebouwen) en tot aantasting van geschikt jachtgebied. De bebouwing van de open graslanden zal leiden tot de vernietiging van geschikte jachtgebieden. Realisatie van de plannen kan voor deze soort de volgende effecten hebben: Bouwfase: tijdelijke verstoring van de foerageergebieden door de werkzaamheden, en vernietiging van verblijfplaatsen door de sloop van opstallen op perceel Engweg 38a. Na realisatie: permanent verlies van een deel van de jachtgebieden door bebouwing; permanent verlies van verblijfplaatsen door de sloop van opstallen op perceel Engweg 38a, en realisatie van nieuw foerageergebied door natuurontwikkeling. Uitvoering van de plannen kan leiden tot overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet (artikel 11). Gelet op de recente uitspraak van de Raad van State betreffende soorten die zijn opgenomen in Vogelrichtlijn dienen bovenstaande effecten, en daarmee overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet, te worden voorkomen door het treffen van mitigerende maatregelen. De steenuil broedt vermoedelijk in de knotbomen in het zuidelijke deel van het gebied, maar omdat de soort ook is waargenomen nabij de boerderij op het perceel Engweg 38a, kan niet geheel worden uitgesloten dat er ook steenuilen broeden in een van de schuren. De graslanden in het gebied van de Lange Dreef vormen de jachtgebieden van deze soort. Bij de ontwikkeling van het gebied zullen de meeste knotbomen gespaard worden. Omdat de soort vermoedelijk in het uiterste zuidwesten van het plangebied broedt, is de kans dat de broedplaats van de soort wordt vernietigd klein. De sloop van schuren op perceel Engweg 38a kan wel leiden tot het verlies van potentiële broedplaatsen. De bebouwing van de open graslanden zal leiden tot de vernietiging van geschikte jachtgebieden. Realisatie van de plannen kan voor deze soort de volgende effecten hebben: Bouwfase: tijdelijke verstoring van de foerageergebieden door de werkzaamheden, en vernietiging van (potentiële) broedplaatsen door de sloop van opstallen op perceel Engweg 38a. Na realisatie: permanent verlies van een deel van de jachtgebieden door bebouwing; permanent verlies van verblijfplaatsen door de sloop van opstallen op perceel Engweg 38a, en realisatie van nieuw foerageergebied door natuurontwikkeling. Uitvoering van de plannen kan leiden tot overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet (artikel 11). Gelet op de recente uitspraak van de Raad van State betreffende soorten die zijn opgenomen in Vogelrichtlijn dienen bovenstaande effecten, en daarmee overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet, te worden voorkomen door het treffen van mitigerende maatregelen.
39
De steenuil komt voor in het zuidelijke deel van het plangebied (JG)
Reptielen In het gebied van de Lange Dreef komt één strikt beschermd reptiel voor. Ringslang In de huidige situatie is de ringslang in zijn voorkomen grotendeels beperkt tot het zuidelijke deel van het plangebied en mogelijk tot het landgoed Dennenburg. In het drogere noordelijke deel van het gebied (ten noorden van de boerderij op het perceel Engweg 38a) komt de ringslang slechts incidenteel voor. Uitvoering van de bouwplannen zal leiden tot aantasting van een deel van het leefgebied (= vaste rust- en verblijfplaats). Deze aantasting wordt gemitigeerd door de aanleg en de ontwikkeling van de natuurstrook tussen de woonwijk en het landgoed Dennenburg. Door de aanleg van een watergang en enkele poelen zal er nieuw geschikt habitat ontstaan, waardoor de ringslang zich mogelijk verder naar het noorden zal kunnen uitbreiden. Realisatie van de plannen kan voor deze soort de volgende effecten hebben: tijdelijke verstoring van een deel van de leef- en foerageergebieden door de werkzaamheden. Na realisatie: permanent verlies van een deel van de leef- en foerageergebieden door bebouwing, en realisatie van nieuw leef- en foerageergebied door natuurontwikkeling.
Bouwfase:
40
Uitvoering van de plannen kan leiden tot overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet (artikel 11). Het is wenselijk dat bovenstaande effecten, en daarmee overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet, worden voorkomen door het treffen van mitigerende maatregelen. Amfibieën In het gebied van de Lange Dreef komen twee strikt beschermde amfibieën voor. Heikikker en poelkikker Voor de heikikker en de poelkikker geldt feitelijk hetzelfde als voor de ringslang. Ook deze soorten zijn in hun voorkomen beperkt tot het zuidelijke deel van het plangebied en ook bij deze beide kikkers zal de nieuwbouw leiden tot aantasting van een deel van het leefgebied. Dit nadelige effect wordt gemitigeerd door de aanleg en de ontwikkeling van de natuurstrook tussen de woonwijk en het landgoed Dennenburg. Door de aanleg van een watergang en enkele poelen zal er nieuw geschikt habitat ontstaan, waardoor beide soorten zich mogelijk verder naar het noorden zullen kunnen uitbreiden.
Evenals ringslang en heikikker is de poelkikker in zijn verspreiding hoofdzakelijk beperkt tot het zuidwestelijke deel van het gebied (JG)
Realisatie van de plannen kan voor deze soorten de volgende effecten hebben: Bouwfase: tijdelijke verstoring van een deel van de leef- en foerageergebieden door de werkzaamheden. Na realisatie: permanent verlies van een deel van de leef- en foerageergebieden door bebouwing, en realisatie van nieuw leef- en foerageergebied door natuurontwikkeling.
41
Uitvoering van de plannen kan leiden tot overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet (artikel 11). Gelet op de recente uitspraak van de Raad van State betreffende soorten die zijn opgenomen in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn dienen bovenstaande effecten, en daarmee overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet, te worden voorkomen door het treffen van mitigerende maatregelen. 7.3 Is een ontheffing nodig? Uit het voorgaande is duidelijk geworden dat realisatie van de plannen voor negen strikter beschermde soorten − watervleermuis, ruige dwergvleermuis, gewone dwergvleermuis, laatvlieger, kerkuil, steenuil, ringslang, heikikker en poelkikker − kan/zal leiden tot overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet. De plannen voor de Lange Dreef kunnen beschouwd worden als ‘ruimtelijke inrichting of ontwikkeling’. Blijkens een recente uitspraak van de Raad van State (zie paragraaf 4.2.3) vormt dit geen grond meer voor het verlenen van een ontheffing voor soorten die zijn opgenomen in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en voor soorten die beschermd zijn krachtens de Vogelrichtlijn. Voor vogels is ook een dwingende reden van groot openbaar belang geen grond meer voor het verlenen van een ontheffing. Voor genoemde soorten zal derhalve door het treffen van mitigerende maatregelen moeten worden voorkomen dat de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet worden overtreden. De aanvraag van een ontheffing voor deze soorten heeft tot doel een onafhankelijke instantie, in dit geval de Dienst Regelingen, te laten toetsen of de voorgestelde mitigerende maatregelen voldoende zijn. Is dat het geval, dan zal de ontheffing door de Dienst Regelingen geweigerd worden, omdat deze niet nodig is aangezien de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet niet zullen worden overtreden. Deze beoordeling door de Dienst Regelingen wordt vastgelegd in de beschikking. In deze beschikking wordt de aanvrager tevens verplicht de voorgenomen mitigerende maatregelen uit te voeren. Voor de soorten die niet zijn opgenomen in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en voor soorten die niet beschermd zijn krachtens de Vogelrichtlijn kunnen eveneens mitigerende maatregelen worden getroffen waardoor overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet kan worden voorkomen.
42
8
De plannen en het nee, tenzij-beginsel: de nee, tenzij-toets
8.1 Wezenlijke waarden en kenmerken In hoofdstuk 6 is een beeld geschetst van de plannen voor de ontwikkeling van de Lange Dreef, inclusief het perceel Engweg 38a, en van de te verwachten effecten hiervan op de natuurwaarden. De vraag is nu of een en ander leidt tot een significante aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS, te weten: • zones met bijzondere ecologische kwaliteit • aaneengeslotenheid en robuustheid • bijzondere soorten • essentiële verbindingen Of er sprake is van een significante aantasting van een van deze wezenlijke waarden en kenmerken wordt getoetst aan de hand van een aantal door de Provincie Utrecht opgestelde toetsingscriteria. Per waarde of kenmerk gaat het om de volgende toetsingscriteria: • zones met bijzondere ecologische kwaliteit o provinciale natuurwaardering - aantasten van gebieden met de natuurwaarden 'uitstekend' en 'goed' o aantasten van oude boskernen van de categorie 'zeer waardevol' en 'bijzonder waardevol' o natuurdoelen (UNAT's) zoals vastgelegd in de Natuurgebiedsplannen o abiotische omstandigheden voor bijzondere ecologische kwaliteiten • aaneengeslotenheid en robuustheid o opsplitsing van een gebied o verkleining van een gebied • bijzondere soorten o negatieve gevolgen voor beschermde soorten uit tabel 2 en 3 van de Flora- en Faunawet o bedreigde soorten van de Rode en Oranje Lijsten uit de categorieën 'bedreigd', 'ernstig bedreigd' of 'op het punt van verdwijnen' • essentiële verbindingen o ecologische verbindingszones, robuuste verbindingen en ecoducten en faunapassages (tussen kerngebieden EHS) - door de ingreep wordt een verbinding 'ernstig belemmerd' of kan niet meer worden gerealiseerd o foerageer- en migratieroutes - door de ingreep wordt een verbinding 'ernstig belemmerd' of kan niet meer worden gerealiseerd Bij dit alles is het van belang in het oog te houden dat de beoordeling is gemaakt met het uitgangspunt dat het terrein van de Lange Dreef, inclusief het perceel Engweg 38a, het eigenlijke plangebied, buiten de EHS ligt. Dit houdt in dat beoordeeld moet worden of de eventuele negatieve invloeden van de plannen voor de Lange Dreef uitstralen naar de naastgelegen EHS-terreinen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als verblijfplaatsen van soorten worden vernietigd waardoor deze soorten ook uit de aangrenzende EHS verdwijnen of als door verstoring de kwaliteit van de aangrenzende EHS zodanig wordt aangetast dat soorten verdwijnen of natuurdoelen niet meer gerealiseerd kunnen worden.
43
8.2
Effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken
8.2.1 Zones met bijzondere ecologische kwaliteit Provinciale natuurwaardering Op de provinciale natuurwaarderingskaart zijn de bossen van het landgoed Dennenburg aangemerkt als vochtige tot natte voedselrijke bossen met een redelijke kwaliteit, als vochtig voedselarm bos met een redelijke kwaliteit en als broekbos met een matige kwaliteit. Aan de graslanden in het Overgangslandschap is de kwalificatie vochtig bloemrijk grasland met matige kwaliteit gegeven. De plannen voor de Lange Dreef zullen derhalve niet leiden tot aantasting van gebieden met de kwaliteit ‘goed’ of ‘uitstekend’ in de provinciale natuurwaardering, omdat die in de omgeving van het plangebied niet voorkomen.
De graslanden in het Overgangslandschap bieden pleksgewijs een zeer kleurrijke aanblik met onder andere echte koekoeksbloem en scherpe boterbloem (HB)
Oude boskernen In de omgeving van het plangebied liggen geen gebieden die als oude boskern zijn aangeduid. De plannen voor de Lange Dreef zullen dan ook niet leiden tot aantasting van ‘zeer waardevolle’ en ‘bijzonder waardevolle’ oude boskernen, omdat die in de omgeving van het plangebied niet voorkomen. Natuurdoelen (UNAT's) Door realisatie van de plannen voor de Lange Dreef zullen de mogelijkheden voor instandhouding of ontwikkeling van de natuurdoeltypen in de EHS-terreinen naar verwachting niet worden aangetast. De waterhuishouding van de geplande nieuwbouwwijk is zo vormgegeven dat de nieuwbouw niet zal leiden tot verdere verdroging van het landgoed Dennenburg (het 44
regenwater infiltreert in de wadi’s aan de rand van de nieuwbouwwijk) of tot vervuiling van het kwetsbare, door schoon kwelwater gevoede Overgangslandschap (voor het water uit de aan te leggen watergang het kwelgebied binnenstroomt, wordt het in een biezenveld gezuiverd).
Kwelsloot met bloeiende waterviolier in het Overgangslandschap (HB)
8.2.2 Aaneengeslotenheid en robuustheid De plannen voor de Lange Dreef zullen niet leiden tot opsplitsing of verkleining van gebieden binnen de EHS, omdat het plangebied buiten de groene contour is gelegen. 8.2.3 Bijzondere soorten In totaal komen er in het gebied elf soorten voor die voldoen aan de criteria van bijzondere soort (tabel 9). Twee van de acht soorten (klein kaasjeskruid en kerkuil) komen wel in het plangebied voor, maar niet in de aangrenzende EHS-terreinen. De overige soorten komen zowel voor in het plangebied als in de aangrenzende EHS. Voor deze soorten vervult de Lange Dreef de functie van leefgebied en/of jachtgebied. Door de bebouwing van de Lange Dreef zal de oppervlakte potentieel leef- en/of jachtgebied voor deze soorten afnemen. Deze afname zal deels worden teniet gedaan door de ontwikkeling van een natuurstrook tussen het Landgoed Dennenburg en de nieuwbouw. Deze natuurstrook zal zodanig worden ingericht en beheerd dat er voor de betreffende soorten nieuw, kwalitatief hoogwaardiger leef- en/of jachtgebied zal ontstaan dan de huidige structuurarme en relatief soortenarme agrarisch gebruikte graslanden.
45
Nederlandse naam Klein kaasjeskruid Watervleermuis Ruige dwergvleermuis Gewone dwergvleermuis Rosse vleermuis Laatvlieger Kerkuil Steenuil Ringslang Heikikker Poelkikker
Tabel 9.
Wetenschappelijke naam Malva neglecta Myotis daubentonii Pipistrellus nathusii Pipistrellus pipistrellus Nyctalus noctula Eptesicus serotinus Tyto alba Athene noctua Natrix natrix Rana arvalis Rana lessonae
Rode Lijst
Oranje Lijst BE
4 KW KW KW KW KW
F&F 3-IV 3-IV 3-IV 3-IV 3-IV
3 4/P 2 4
3-I 3-IV 3-IV
Bijzondere soorten
Kolommen Rode en Oranje Lijst: 2 = sterk bedreigd; BE en 3 = bedreigd; KW en 4 = kwetsbaar; P = prioritaire soort. Kolom F&F: 3-IV = soort is opgenomen in tabel 3 van de AmvB art. 75 en bijlage IV van de Habitatrichtlijn; 3-I = soort is opgenomen in tabel 3 van de AmvB art. 75
Een belangrijk aandachtspunt vormt de verstoring die optreedt als gevolg van de aanwezigheid van de nieuwe woonwijk. Met name lichtverstoring (vleermuizen, in het bijzonder watervleermuis) is iets dat zoveel mogelijk dient te worden voorkomen, bijvoorbeeld door met de toekomstige bewoners bindende afspraken te maken over het gebruik van buitenverlichting. Indien verstoring vanuit de nieuwbouwwijk tot een minimum kan worden beperkt, zal de bebouwing van de Lange Dreef naar verwachting niet leiden tot een sterke achteruitgang of het verdwijnen van soorten uit de aangrenzende EHS-terreinen. De plannen zullen in dat geval dan ook niet leiden tot een significante aantasting van ‘bijzondere soorten in de EHS’. 8.2.4 Essentiële verbindingen In de directe omgeving van het plangebied komen geen (geplande) robuuste verbindingen, faunapassages of ecoducten voor, die als gevolg van de bebouwing ‘niet meer kunnen worden gerealiseerd’ of ‘ernstig worden belemmerd’. Wel ligt er op ca. 100 meter ten zuidoosten van het plangebied een geplande ecologische verbinding langs de Rodenbergsche Vaart. Ook deze verbinding zal als gevolg van de realisatie van de plannen niet worden belemmerd. Verschillende soorten, in het bijzonder vleermuizen en vogels, gebruiken het landgoed Dennenburg om zich voort te planten en te rusten. Deze soorten zoeken hun voedsel op de graslanden en boven waterpartijen in de wijdere omgeving van het landgoed en in de nabijgelegen woonwijken. Goede voorbeelden hiervan zijn de kauwen die op het landgoed broeden en in de wijdere omgeving van Dennenburg hun voedsel zoeken en de houtduiven die in de winter in grote groepen op het landgoed slapen en overdag in de omliggende graslanden en akkers naar voedsel zoeken. Hoewel er dus sprake is van zichtbare ecologische relaties tussen het landgoed Dennenburg en de omliggende gebieden, zijn er nauwelijks of geen aantoonbare vaste foerageer- en migratieroutes. Een uitzondering hierop vormen de bosrand van het landgoed, de houtsingel en de laanbomen langs de Lange Dreef, die alle in noordoost-zuidwest richting verlopen. Deze worden door verschillende soorten vleermuizen gebruikt als geleidende elementen en als vliegroutes. Alle drie genoemde elementen zullen na bebouwing van de Lange Dreef in stand blijven, al zal de functionaliteit als geleidend element en als vliegroute van met name de houtsingel naar verwachting afnemen. Dit nadelige effect wordt gemitigeerd door de aanleg van een noordoost-zuidwest verlopende watergang met begeleidende beplanting. Realisatie van de plannen voor de Lange Dreef zal naar verwachting daarom niet leiden tot een significante aantasting van ‘essentiële verbindingen’.
46
8.2.5 Samenvattend De bouwplannen voor de Lange Dreef zullen naar verwachting niet leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS, mits de verstoring vanuit de nieuwbouwwijk tot een minimum zal worden beperkt en de in de plannen opgenomen maatregelen ten behoeve van de natuur, inclusief het doortrekken van de natuurzone tot aan het Overgangslandschap, volgens plan zullen worden uitgevoerd.
Ten zuiden van de St. Hubertuslaan gaat de houtsingel over in een elzenknotrij. De oudere bomen in deze knotrij vormen een potentieel geschikte broedplaats voor steenuilen (HB)
47
9
Mitigerende maatregelen
De belangrijkste maatregel die wordt getroffen ter mitigatie en compensatie van de te verwachten nadelige effecten van de bouwplannen voor de Lange Dreef op de aanwezige flora en fauna is de inrichting van de natuurzone (natuurontwikkelingsgebied). Daarnaast kunnen verschillende andere maatregelen worden getroffen om nadelige effecten te voorkomen of te verzachten, dan wel om overtredingen van de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet te voorkomen. Het gaat hierbij om de volgende maatregelen:
•
•
• • • •
•
•
•
Het kappen van bomen en rooien van struiken wordt uitgevoerd buiten de broedtijd van vogels. Indien dergelijke werkzaamheden toch in de broedtijd worden uitgevoerd, dan dienen de bomen en struiken vooraf door een deskundige te worden gecontroleerd op de aanwezigheid van bezette vogelnesten. Als deze worden aangetroffen, moeten de werkzaamheden worden stilgelegd totdat de vogels het nest uit eigener beweging hebben verlaten. Het slopen van opstallen wordt uitgevoerd buiten de broedtijd van vogels. Indien dergelijke werkzaamheden toch in de broedtijd worden uitgevoerd, dan dienen de opstallen vooraf door een deskundige te worden gecontroleerd op de aanwezigheid van bezette vogelnesten. Als deze worden aangetroffen, moeten de werkzaamheden worden stilgelegd totdat de vogels het nest uit eigener beweging hebben verlaten. Indien er opstallen worden gesloopt waar kasten voor kerkuilen aanwezig zijn, dan worden geruime tijd vóór de geplande sloop in geschikte nabijgelegen schuren alternatieve kasten opgehangen. Indien er opstallen worden gesloopt, waar de aanwezigheid van steenuil wordt vermoed, dan worden geruime tijd vóór de geplande sloop in de nabijheid van de te slopen opstallen enkele steenuilkasten opgehangen. Het slopen van opstallen wordt uitgevoerd buiten de kraam- en overwinteringsperiode van vleermuizen, dus in de periode maart-april (als er in de opstallen geen vogels broeden) of in de periode half augustus-eind september. Voorafgaande aan de sloop van opstallen worden deze nogmaals door een deskundige gecontroleerd op de aanwezigheid van vleermuizen. Indien de aanwezigheid wordt vastgesteld of vermoed, dan worden de opstallen voorzichtig gestript, zodanig dat de vleermuizen de kans krijgen uit te wijken naar nabijgelegen verblijfplaatsen. De gronden in het gebied ten zuiden van de St. Hubertuslaan worden buiten de overwinteringsperiode (november-maart) van ringslang, heikikker en poelkikker bouwrijp gemaakt. Ook graafwerkzaamheden ten behoeve van de aanleg van de watergang worden uitgevoerd buiten de overwinteringsperiode van genoemde soorten. Ter compensatie van het verlies van (potentiële) verblijfplaatsen voor ruige en gewone dwergvleermuis en voor laatvlieger worden in of aan de nieuwbouw alternatieve verblijfplaatsen in de vorm van kasten of architectonische voorzieningen aangebracht. Het gebouw voor maatschappelijke voorzieningen (kerk) en de appartementenblokken lenen zich hier het beste voor. Verstoring van de nieuw aan te leggen watergang door licht dient zoveel mogelijk te worden voorkomen, gelet op de betekenis die deze watergang kan hebben als vliegroute en als jachtgebied voor vleermuizen. Lichtverstoring kan onder andere worden beperkt door bindende afspraken te maken met de bewoners van de woningen langs de watergang en deze vast te leggen in een convenant of in een privaatrechtelijke overeenkomst.
48
10
Conclusies
Onderzoeksgebied • Het onderzoeksgebied wijkt op onderdelen af van het gebied dat in 2004 is onderzocht. • De onderzochte strook van het landgoed Dennenburg is versmald tot maximaal 15 meter (25 tot 30 meter in 2004) omdat het landgoed is omheind met een hoog hek, waardoor het maken van insteken op het landgoed, zoals bij het onderzoek van 2004, niet mogelijk was. • De gronden en opstallen van Engweg 38a vallen binnen het onderzoeksgebied van 2009. Flora- en Faunawet • In het onderzoeksgebied zijn tien strikt beschermde soorten vastgesteld: watervleermuis, ruige dwergvleermuis, gewone dwergvleermuis, rosse vleermuis, laatvlieger, kerkuil, steenuil, ringslang, heikikker en poelkikker. • De bebouwing van de Lange Dreef kan nadelige effecten hebben voor de vastgestelde strikt beschermde soorten, met uitzondering van de rosse vleermuis, en kan leiden tot overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet. • Voor deze soorten zullen, met uitzondering van de rosse vleermuis, zodanige mitigerende maatregelen moeten worden getroffen dat geen overtredingen van de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet zullen optreden. • De voorgestelde mitigerende maatregelen worden in de vorm van een ontheffingaanvraag ter toetsing voorgelegd aan de Dienst Regelingen. Als de voorgestelde maatregelen worden goedgekeurd, zal de Dienst Regelingen de ontheffing weigeren en kunnen de plannen doorgang vinden. Nee, tenzij-toets • De bouwplannen voor de Lange Dreef zijn te beschouwen als een nieuw plan of project in een gebied dat grenst aan de Ecologische Hoofdstructuur (landgoed Dennenburg, Overgangslandschap). • Daarom dient te worden getoetst of de bouwplannen voor de Lange Dreef al dan niet leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS, te weten: o zones met bijzondere ecologische kwaliteit o aaneengeslotenheid en robuustheid o bijzondere soorten o essentiële verbindingen • De bouwplannen voor de Lange Dreef zullen naar verwachting niet leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS, mits de verstoring vanuit de nieuwbouwwijk tot een minimum zal worden beperkt en de in de plannen opgenomen maatregelen ten behoeve van de natuur, inclusief het doortrekken van de natuurzone tot aan het Overgangslandschap, volgens plan zullen worden uitgevoerd.
49
11
Geraadpleegde literatuur
Backes, Ch.W., P.J.J. van Buuren & A.A. Freriks 2004. Hoofdlijnen natuurbeschermingsrecht. Sdu Uitgevers bv., Den Haag. Bal, D., H.M. Beije, M. Fellinger, R. Haveman, A.J.F.M. van Opstal & F.J. van Zadelhoff 2001. Handboek Natuurdoeltypen, Rapport Expertisecentrum LNV nr. 2001/020, Wageningen. Beenen, R. (red.) 1998. Werkdocument Soortenbeleid, onderdeel fauna. Provincie Utrecht, Utrecht. Beenen, R., E. van den Dool & W. Timmers 2002. Werkdocument Soortenbeleid, onderdeel flora. Provincie Utrecht, Utrecht. Beusekom, R. van, et al. [red.] 2005. Rode Lijst van de Nederlandse Broedvogels. Tirion Uitgevers B.V. Baarn. Bijtel, H. van den, B. Ruyssenaars & R.J. Jonker 2009. Natuur in de Lange Dreef. Inrichtingsplan Natuurzone en uitgangspunten voor overig groen. Grontmij, Houten. Bijtel, H.J.V. van den 2005. Ecologisch onderzoek Lange Dreef, gemeente Driebergen-Rijsenburg. BEO-publicatie 200502. Van den Bijtel Ecologisch Onderzoek, Driebergen-Rijsenburg. Dienst Regelingen van het ministerie van LNV 2009. Wijziging beoordeling ontheffing Flora- en faunawet bij ruimtelijke ingrepen. Brief, Den Haag. Gebiedsgericht Project Langbroekerwetering 1997. Startnotitie. Rapport, Utrecht. Gebiedsgericht Project Langbroekerwetering 1998. Het gebied rondom de Langbroekerwetering, de toekomst verzekerd. Ontwerp Plan van Aanpak voor het Langbroekerweteringgebied. Rapport, Utrecht. Hom, C.C., P.H.C. Lina, G. van Ommering, R.C.M. Creemers & H.J.R. Lenders 1996. Bedreigde en kwetsbare reptielen en amfibieën in Nederland. Toelichting op de Rode Lijst. Rapport IKC Natuurbeheer nr. 25. IKC, Wageningen. Limpens, H., K. Mostert & W. Bongers (red.) 1997. Atlas van de Nederlandse vleermuizen. Onderzoek naar verspreiding en ecologie. KNNV-Uitgeverij, Utrecht. Meijden, R. van der, B. Odé, C.L.G. Groen, J.P.M. Witte & D. Bal 2000. Bedreigde en kwetsbare vaatplanten in Nederland. Basisrapport met voorstel voor de Rode Lijst. Gorteria 26(4): 85-208. Ministerie van LNV 2000. Bescherming van planten en dieren. Over de Flora- en Faunawet. Brochure nr. 03. Ministerie van LNV, ’s Gravenhage. Ministerie van LNV 2002a. Ter bescherming van onvervangbare flora en fauna. Algemene toelichting op de Flora- en Faunawet. Ministerie van LNV, ’s Gravenhage. Ministerie van LNV 2002b. Soortbescherming bij ruimtelijke ingrepen en dergelijke. Over de Flora- en Faunawet in Nederland. Ministerie van LNV, ’s Gravenhage. Ministerie van LNV 2005. Buiten aan het werk? Houd tijdig rekening met beschermde planten en dieren. De Flora- en Faunawet in de praktijk; informatie over vrijstellingen, ontheffingen en gedragscodes. Ministerie van LNV, ’s Gravenhage. Ommering, G. van, I. van Halder, C.A.M. van Zwaay & I. Wynhoff 1995. Bedreigde en kwetsbare dagvlinders in Nederland. Toelichting op de Rode Lijst. Rapport IKC-Natuurbeheer nr. 18, IKC, Wageningen. Provincie Utrecht 1992. Beleidsplan Natuur en Landschap Provincie Utrecht (BNLU). Rapport, Utrecht. Provincie Utrecht 1993. Werkdocument Ecologische Verbindingszones. Rapport, Utrecht. Provincie Utrecht 2001. Natuurgebiedsplan Uiterwaarden van Nederrijn en Lek. Rapport, Utrecht. Provincie Utrecht 2002a. Utrechtse Natuurdoeltypen. Rapport, Utrecht. Provincie Utrecht 2004. Streekplan 2005-2015. Rapport, Utrecht. Provincie Utrecht 2005a. Handleiding bestemmingsplannen 2005 (concept). Rapport, Utrecht. Provincie Utrecht 2005b. Inhoud onderzoek door initiatiefnemer naar significante aantasting van wezenlijke kenmerken of waarden van de EHS (concept). Notitie, Utrecht. Provincie Utrecht 2005c. Herziening Natuurgebiedsplannen Provincie Utrecht 2005. Rapport, Utrecht. Provincie Utrecht 2007. Uitwerking ruimtelijk beleid verblijfsrecreatie binnen de EHS (Heuvelrug). Bstuk. Notitie, Utrecht. Provincie Utrecht 2008. Structuurvisie Provincie Utrecht. Rapport, Utrecht. Schaminée, J.H.J., A.H.F. Stortelder & E.J. Weeda 1995. De vegetatie van Nederland. Deel 2. Plantengemeenschappen van wateren, moerassen en natte heiden. Opulus Press, Uppsala/Leiden.
50
Schaminée, J.H.J., A.H.F. Stortelder & E.J. Weeda 1996. De vegetatie van Nederland. Deel 3. Plantengemeenschappen van graslanden, zomen en droge heiden. Opulus Press, Uppsala/Leiden. Schaminée, J.H.J., E.J. Weeda & V. Westhoff 1998. De vegetatie van Nederland. Deel 4. Plantengemeenschappen van de kust en van binnenlandse pioniermilieus. Opulus Press, Uppsala/Leiden. Stortelder, A.H.F., J.H.J. Schaminée & P.W.F.M. Hommel 1999. De vegetatie van Nederland. Deel 5. Plantengemeenschappen van ruigten, struwelen en bossen. Opulus Press, Uppsala/Leiden. Stichting voor Bodemkartering (Stiboka) 1981. Bodemkaart van Nederland. Wageningen. Stichting voor Bodemkartering (Stiboka) 1982. Geomorfologische kaart van Nederland. Wageningen. Vrij Peerdeman, M. & R.J. Jonker 2009. Uitwerkingsplan 'Lange Dreef' Driebergen-Rijsenburg. Grontmij, Houten Werf, S. van der 1991. Natuurbeheer in Nederland, deel 5. Bosgemeenschappen. Pudoc, Wageningen.
51
Bijlage 1. Vastgestelde plantensoorten Nederlandse naam
Wetenschapp elijke naam
Nederlandse naam
Wetenschappelijke naam
Aalbes Akkerdistel Akkerereprijs Akkerkers Akkerklokje Akkerkool Akkermelkdistel Akkervergeet-mij-nietje Akkerviooltje Akkerwinde Amerikaans krentenboompje Amerikaanse eik Amerikaanse vogelkers Avondkoekoeksbloem Basterdklaver Beemdlangbloem Beklierde basterdwederik Beklierde duizendknoop Bergbasterdwederik Beuk Bezemkruiskruid Biezenknoppen Bijvoet Bitterzoet Blaartrekkende boterbloem Bleke klaproos Bloedzuring Boerenkrokus Boerenwormkruid Bosaardbei Bosandoorn Bosbies Bosveldkers Boswilg Brede eikvaren Brede stekelvaren Brede wespenorchis Bultkroos Canadapopulier Canadese fijnstraal Dagkoekoeksbloem Dauwnetel Driekleurig viooltje Drienerfmuur Drijvend fonteinkruid Echte kamille Echte koekoeksbloem Echte valeriaan Eenjarige hardbloem Eenstijlige meidoom Egelboterbloem Elzenzegge Engels raaigras Fioringras Fluitenkruid Framboos Geel nagelkruid Geelrode naaldaar Geknikte vossenstaart Gekroesde melkdistel Gelderse roos Gele dovenetel Gele lis Gele morgenster Gele waterkers Geoorde wilg Gerst Gestreepte witbol Gevleugeld hertshooi Gewone berenk lauw Gewone braam Gewone bruneI Gewone duivenkervel Gewone eikvaren Gewone engelwortel Gewone ereprijs Gewone es
Ribes rubrum Cirsium arvense Veronica agrestis Rorippa sylvestris Campanula rapunculoides Lapsana communis Souchus arvensis Myosotis arvensis Viola arvensis Convolvulus arvensis Amelanchier lamarckii Quercus rubra Prunus serotina Silene latifolia alba Trifolium hybridum Festuca pratensis Epilobium ciliatum Persicaria lapathifolia Epilobium montanum Fagus sylvatica Senecio inaequidens Juncus conglomeratus Artemisia vulgaris Solanum dulcamara Ranunculus sceleratus Papaver dubium Rumex sanguineus Crocus tommasinianus Tanacetum vulgare Fragaria vesca Stachys sylvatica Scirpus sylvaticus Cardamine flexuosa Salix caprea Polypodium interjectum Dryopteris dilatata Epipactis helleborine Lemna gibba Populus X canadensis Conyza canadensis Silene dioica Galeopsis speciosa Viola tricolor Moehringia trinervia Potamogeton natans Matricaria recutita Lychnis flos-cuculi Valeriana officinalis Scleranthus annuus Crataegus monogyna Ranunculus flammula Carex elongata Lolium perenne Agrostis stolonifera Anthriscus sylvestris Rubus idaeus Geum urbanum Setaria pumila Alopecurus geniculatus Sonchus asper Viburnum opulus Lamiastrum galeobdolon Iris pseudacorus Tragopogon pr. pratensis Rorippa amphibia Salix aurita Hordeum vulgare Holcus lanatus Hypericum tetrapteum Heracleum sphondylium Rubus fruticosus Prunella vulgaris Fumaria officinalis Polypodium vulgare Angelica sylvestris Veronica chamaedrys Fraxinus excelsior
Gewone esdoorn Gewone hennepnetel Gewone hoornbloem Gewone klit Gewone melkdistel Gewone paardenbloem Gewone raket Gewone reigersbek Gewone rolklaver Gewone smeerwortel Gewone spurrie Gewone steenrak et Gewone veldbies Gewone vlier Gewone vogelkers Gewone vogelmelk Gewone waterbies Gewoon barbarakruid Gewoon biggenkruid Gewoon duizendblad Gewoon herderstasje Gewoon reukgras Gewoon sneeuwklokje Gewoon speenkruid Gewoon sterrenkroos Gewoon struisgras Gewoon varkensgras Gewoon vingerhoedskruid Glad vingergras Glad walstro Gladde iep Gladde witbol Glanshaver Goudhaver Grasmuur Grauwe wilg Greppelrus Groene naaldaar Groot heksenkruid Grote brandnetel Grote egelsk op Grote ereprijs Grote kaardebol Grote kattenstaart Grote lisdodde Grote teunisbloem Grote vossenstaart Grote waterweegbree Grote wederik Grote weegbree Haagwinde Haaksterrenkroos Haarfonteink ruid Hanenpoot Harig knopkruid Harig vingergras Harig wilgenroosje Haver Hazelaar Heelblaadjes Heermoes Heggendoornzaad Heggenduizendknoop Heggenwikk e Hemelsleutel Herik Hoenderbeet Hoge cyperzegge Holpijp Hondsdraf Hondspeterselie Hop Hopklaver Hulst IJle dravik IJle zegge Jakobskruiskruid
Acer pseudoplatanus Galeopsis tetrahit Cerastium f. vulgare Arctium minus Sonchus oleraceus Taraxacum officinale Sisymbrium officinale Erodium cicutarium cicutarium Lotus c. corniculatus Symphytum officinale Spergula arvensis Erysimum cheiranthoides Luzula campestris Sambucus nigra Prunus padus Ornithogalum umbellatum Eleocharis palustris Barbarea vulgaris Hypochaeris radicata Achillea millefolium Capsella bursa-pastoris Anthoxanthum odoratum Galanthus nivalis Ranunculus ficaria bulbilifer Callitriche platycarpa Agrostis capillaris Polygonum aviculare Digitalis purpurea Digitaria ischaemum Galium mollugo Ulmus minor Holcus mollis Arrhenatherum elatius Trisetum flavescens SteIlaria graminea Salix cinerea cinerea Juncus bufonius Setaria viridis Circaea lutetiana Urtica dioica Sparganium e. erectum Veronica persica Dipsacus fullonum Lythrum salicaria Typha latifolia Oenothera erythrosepala Alopecurus pratensis Alisma plantago-aquatica Lysimachia vulgaris Plantago major major Calystegia sepium Callitriche hamulata Potamogeton trichoides Echinochloa crus-galli Galinsoga quadriradiata Digitaria sanguinalis Epilobium hirsutum Avena sativa Corylus avellana Pulicaria dysenterica Equisetum arvense Torilis japonica Fallopia dumetorum Vicia sepium Sedum telephium Sinapis arvensis Lamium amplexicaule Carex pseudocyperus Equisetum fluviatile Glechoma hederacea Aethusa cynapium Humulus lupulus Medicago lupulina Ilex aquifolium Anisantha sterilis Carex remota Senecio jacobaea
52
Bijlage 1. Vastgestelde plantensoorten (vervolg) Nederlandse naam
Wetenschapp elijke naam
Nederlandse naam
Wetenschappelijke naam
Kaal knopkruid Kale jonker Kantige basterdwederik Keizerskaars Kikkerbeet Kleefkruid Klein hoefblad Klein kaasjeskruid Klein kroos Klein kruiskruid Klein springzaad Klein streepzaad Kleine brandnetel Kleine duizendknoop Kleine egelskop Kleine klaver Kleine leeuwenklauw Kleine leeuwentand Kleine ooievaarsbek Kleine varkenskers Kleine veldkers Kleine watereppe Klimop Klimopereprijs Kluwenhoornbloem Kluwenzuring Knolboterbloem Knoopkruid Knopig helmkruid Kompassla Koninginnekruid Korrelganzenvoet Kromhals Kroontjeskruid Kropaar Kruipende boterbloem Kruipertje Kruisbes Kruldistel Krulzuring Kweek Late guldenroede Lelietje-van-dalen Lidrus Liesgras Liggende vetmuur Look-zonder-look Maarts viooltje Madeliefje Mannagras Mannetjesvaren Melganzenvoet Middelste teunisbloem Moerasandoorn Moerasdroogbloem Moeraskers Moerasrolklaver Moerasspirea Moerasvergeet-mij-nietje Moeraswalstro Mosbloempje Muurleeuwenbek Muursla Paarbladig fonteinkruid Paarse dovenetel Pastinaak Peen Penningkruid Perzikkruid Pinksterbloem Pitrus Plat beemdgras Puntkroos Puntwederik Raapzaad Reukeloze kamille Reuzenzwenkgras Ridderzuring
Galinsoga parviflora Cirsium palustre Epilobium tetragonum Verbascum phlomoides Hydrocharis morsus-ranae Galium aparine Tussilago farfara Malva neglecta Lemna minor Senecio vulgaris Impatiens parviflora Crepis capillaris Urtica urens Persicaria minor Sparganium emersum Trifolium dubium Aphanes inexpectata Leontodon saxatilis Geranium pusilIum Coronopus didymus Cardamine hirsuta Berula erecta Hedera helix Veronica hederifolia Cerastium glomeratum Rumex conglomeratus Ranunculus bulbosus Centaurea jacea Scrophularia nodosa Lactuca serriola Eupatorium cannabinum Chenopodium polyspermum Anchusa arvensis Euphorbia helioscopia Dactylis glomerata Ranunculus repens Hordeum murinum Ribes uva-crispa Carduus crispus Rumex crispus Elytrigia repens Solidago gigantea Convallaria majalis Equisetum palustre Glyceria maxima Sagina procumbens Alliaria petiolata Viola odorata Bellis perennis Glyceria fluitans Dryopteris filix-mas Chenopodium album Oenothera biennis Stachys palustris Gnaphalium uliginosum Rorippa palustris Lotus pedunculatus Filipendula ulmaria Myosotis scorpioides Galium palustre Crassula tillaea Cymbalaria muralis Mycelis muralis Groenlandia densa Lamium purpureum Pastinaca sativa Daucus carota Lysimachia nummularia Persicaria maculosa Cardamine pratensis Juncus effusus Poa compressa Lemna trisulca Lysimachia punctata Brassica rapa Tripleurospermum maritimum Festuca gigantea Rumex obtusifolius
Riet Rietgras Ringelwikke Robertskruid Rode klaver Rood guichelheil Rood zwenkgras Ruw beemdgras Ruwe smele Schapenzuring Schedefonteinkruid Scherpe boterbloem Scherpe zegge Italiaamse populier Schietwilg Schijfkamille Sint-Janskruid Slaapbol Slanke waterkers Sleedoom Slipbladige ooievaarsbek Smalle waterpest Smalle weegbree Spaanse aak Speerdistel Stalkaars Stijf havikskruid Stijve klaverzuring Stinkende gouwe Straatgras Tenger fonteinkruid Tijmereprijs Timoteegras Tuinbingelkruid Tuinwolfsmelk Veelbloemige veldbies Veelkleurig vergeet-mij-nietje Veenwortel Veerdelig tandzaad Veldereprijs Veldrus Veldzuring Vertakte leeuwentand Vijfvingerkruid Viltige basterdwederik Vogelkers Vogelmuur Vogelwikke Vroegeling Watermunt Waterpeper Waterviolier Waterzuring Wegedoorn Wilde kamperfoelie Wilde lijsterbes Witte dovenetel Witte els Witte klaver Witte krodde Wolfspoot Zachte duizendknoop Zachte ooievaarsbek Zandraket Zeegroene ganzenvoet Zegekruid Zevenblad Zilverschoon Zomereik Zomprus Zonnebloem Zwaluwtong Zwanenbloem Zwarte els Zwarte mosterd Zwarte nachtschade Zwarte toorts Zwarte zegge
Phragmites australis Phalaris arundinacea Vicia hirsuta Geranium robertianum Trifolium pratense Anagallis arvensis arvensis Festuca rubra Poa trivialis Deschampsia cespitosa Rumex acetoselIa Potamogeton pectinatus Ranunculus acris Carex acuta Populus Salix alba Matricaria discoidea Hypericum perforatum Papaver somniferum Rorippa microphylla Prunus spinosa Geranium dissectum Elodea nuttallii Plantago lanceolata Acer campestre Cirsium vulgare Verbascum densiflorum Hieracium laevigatum Oxalis fontana Chelidonium majus Poa annua Potamogeton pusillus Veronica serpyllifolia Phleum pr. pratense Mercurialis annua Euphorbia peplus Luzula multiflora Myosotis discolor Persicaria amphibia Bidens tripartita Veronica arvensis Juncus acutiflorus Rumex acetosa Leontodon autumnalis Potentilla reptans Epilobium parvillorum Prunus padus SteIlaria media Vicia cracca Erophila verna Mentha aquatica Persicaria hydropiper Hottonia palustris Rumex hydrolapathum Rhamnus cathartica Lonicera periclymenum Sorbus aucuparia Lamium album Alnus incana Trifolium repens Thlaspi arvense Lycopus europaeus Persicaria mitis Geranium molle Arabidopsis thaliana Chenopodium glaucum Nicandra physalodes Aegopodium podagraria Potentilla anserina Quercus robur Juncus articulatus Helianthus annuus Fallopia convolvulus Butomus umbellatus Alnus glutinosa Brassica nigra Solanum nigrum nigrum Verbascum nigrum Carex nigra
53