/
ANTWOORD OP DEN OPEN BRIEF VAN DEN HOOGEDELGESTRENGEN HEER MR. H. P.
MARCHAMT,
LID VAN DE TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL
VAN
DEN DIRECTEUR DER NEDERL.-INDISCHE BOSCHPRODUCTEN-IVIIJ,
AMSTERDAM
DRUKKERIJ „JACOB VAN CAMPEN" 1913
'-W}-*^-!!
\ 1^'^''
?i-
^'A'
^•si^V.V
'3-
. -^t:;^. '
ANTWOORD OP DEN OPEN BRIEF VAN DEN HOOGEDELGESTRENGEN HEER M R . H . P.
MARCHANT,
LID VAN DE TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL
VAN
DEN DIRECTEUR DER NEDERL.-INDISCHE BOSCHPRODUCTEN-MIJ.
AMSTERDAM
DRUKKERIJ „JACOB VAN CAMPEN" 1913
Aan den Hoog Edelgestrengen Heer Mr. H. P. Marchant, Lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Gij, die in alle dingen, Slechts kwaad en ziet of schuld, Van leelijke gedachten, Is vast uw ziel vervuld. DE GENESTET.
HOOGEDELGESTRENGE HEER, In verband met Uw' open brief, gericht aan Zijne Excellentie Lt. Generaal J. B. VAN HEUTSZ en aan mij, wensch ik het volgende te Uwer kennis te brengen, na vooraf mijn leedwezen te hebben betuigd, dat mijne verklaring d.d. 16 Dec. j.l. niet in Uw bezit is gekomen. Dit is natuurlijk niet mijne bedoeling geweest en berust vermoedelijk op een misverstand. Wat nu den inhoud van Uwen open brief betreft, is Uw „leitmotiv" evenals in de verschillende pamphletten door den heer SCHLIMMER e.a. destijds gepubliceerd, de beweerde wantoestanden ontstaan in Z. O. Borneo door het verleenen van djeloetoeng concessies, waardoor volgens genoemden heer de bevolking ernstig benadeeld zou worden, terwijl Gij nog verder gaat en de Ned. Indische Boschproducten Maatschappij voorstelt als een, in samenwerking met de regeering, georganiseerde rooversbende, die er in Borneo gezamenlijk met het binnenlandsch bestuur op uittrekt om de inlanders gevangen te nemen en alle djeloetoeng welke om, bij of op het concessie-terrein in handen van den inlander wordt aangetroffen, zich toe te eigenen en te verkoopen. Zou er door het gansche land geen rilling zijn gegaan bij deze „onthullingen" en onwillekeurig gedacht zijn,
4
dat Multatuli toch maar gelijk had toen hij dichtte: „Daar ligt een roofstaat aan de zee". Doch hebt Gij deze angstwekkende ontdekking zelf gedaan of zijt Gij voorgelicht door de heeren SCHLIMMER CS., die naar mijn oordeel nu juist niet de personen zijn om op onpartijdige wijze in de onderhavige kwesties licht te ontsteken ? Uwe redevoering van 2 en 3 Dec. j.l. en Uwen Open Brief lezende, moet, dunkt mij, het laatste het geval zijn. Veel toch van hetgeen daarin beweerd wordt is onjuist en de rest, op zijn zachtst uitgedrukt, overdreven. Gelukkig bestaat er absoluut geen reden om U over hetgeen op Borneo geschiedt zóó op te winden. De z.g. mishandelde bevolking in ons concessie-gebied bevindt zich in blakenden welstand en wat meer zegt, wij worden overstelpt met aanvragen om voor ons te tappen. Nog niet lang geleden bleek het noodzakelijk te zijn ons werkkapitaal in Ned. Indië te vergrooten en seinde onze vertegenwoordiger: offers to tap for us accumulating rapidly, if we refuse tappers very disappointed. Dit strookt toch alles behalve met Uwe bewering, dat de inlanders voor ons niet willen werken, en in hoeverre wij maatregelen hebben kunnen nemen om hen hiertoe te dwingen is mij niet recht duidelijk. Immers, de geheele kwestie wordt hier beheerscht door het aantal tappers en de markt. Er is indertijd, ik meen ook door den heer SCHLIMMER, gewezen op het onrechtvaardige van de bepaling van den minimumprijs in de Algemeene Voorwaarden*) opgenomen. Dit zou misschien waar zijn, indien: Ie. geheel Borneo in concessie was gegeven; 2e. het verzamelen van djeloetoeng het eenige bedrijf was van die categorie van menschen, die zich daarmede bezighouden. Nu is noch het een, noch het ander het geval. De Ned. Ind. Boschproducten Mij. b.v.b. bezit als concessiegebied naar schatting slechts 2 pCt. van de totale uitgestrektheid djeloetoengterreinen in Borneo, terwijl wat de bevolking betreft, deze zich *) Art. VII der Algemeene Voorwaarden bepaalt o.a.: De concessionarisse verbindt zich aan de door haar gebezigde Inlandsche verzamelaars, voor zoover die tot haar in geen andere dienstbetrekking staan dan die, welke voortvloeit uit een overeenkomst tot inzameling en verkoop van het product, voor de door dezen ten verkoop aangeboden djeloetoeng, mits van de gewone qualiteit en met inachtneming van het bepaalde in volgende leden van dit artikel berekenden minimumprijs te betalen. De minimumprijs, welke niet minder mag bedragen dan een procent van den gemiddelden marktprijs in Europa van eerste kwaliteit Para-rubber, zal gelden voor een vol jaar, gerekend vanaf 1 Februari van elk jaar.
5 ook bezig houdt met de inzameling van damar, wilde rubber, rottan enz. De djeloetoenginzameling nu wordt beheerscht door den marktprijs en daarmede hangt samen het aantal menschen, dat gaat tappen. Zijn de djeloetoengprijzen hoog en de damar b.v.b. laag, zoo vindt men overal grage handen, doch tevens doet dit de damarproductie achteruitgaan, waarvan wederom het gevolg is een verhooging van den prijs daarvan. Dat wij den marktprijs beheerschen en drukken kunnen wordt zeker wel het bestweerlegd door hetfeit, dat de djeloetoengprijzen nogaanmerkelijk gestegen zijn, nadat wij met de exploitatie der concessies waren aangevangen. Trouwens Gij zult we! niet willen beweren, dat het in het voordeel van den Heer SCHLIMMER is den prijs van het product op te voeren. Dit moet Gij dan maar eens onderzoeken in de gebieden waar de Borneo Sumatra Handel-Maatschappij den scepter zwaait en door haar voorschotstelsel grooten invloed op de inlanders uitoefent. Het zou ons weinig moeite kosten om een minstens even groot aantal klachten over te leggen van inlanders, die door de heeren SCHLIMMER C.S. worden geterroriseerd als de advocaat DRYBER in zijn brochure tegenover ons heeft gedaan. Welke waarde zulke verklaringen van inlanders hebben, zal U zeker niet behoeven uitgelegd te worden. Zoo ja, vraag het dan maar eens in vertrouwen aan uwen Indischen confrater DRYBER, Wat nu de kwestie betreft, waarbij door onze maatschappij een hoeveelheid djeloetoeng, welke naar de overtuiging van onzen vertegenwoordiger clandestien door verschillende inlanders op onze concessieterreinen getapt was, in beslag werd genomen, zij het volgende nog opgemerkt. Het is mogelijk, dat onze vertegenwoordiger hierbij wat overhaast te werk is gegaan, al is zijn ingrijpen verklaarbaar, wanneer men weet, dat wij volgens de concessievoorwaarden wel de verplichting op ons genomen hadden de boomen door onze tappers bewerkt, te sparen, doch niet te beveiligen tegen roof door derden ; dit was de taak van het Bestuur. Doch waar dit niet over de noodige middelen beschikte, en ons verzocht had, vóórdat de fabriek op Karimon klaar was, dus vóór dat wij gingen exploiteeren, de concessies te aanvaarden en zelf tegen roof te waken, kon onze vertegenwoordiger moeilijk anders handelen dan hij deed. Er werd dan een hoeveelheid djeloetoeng, geheel liggende op onze concessie-terreinen, achterhaald. De
6
tappers werden door onzen vertegenwoordiger bij den controleur, die zich van de plaats alwaar de djeloetoeng lag overtuigd had, aangeklaagd niet wegens diefstal, doch wegens het tappen zonder permissie. Later werd de in beslaggenomen djeloetoeng verkocht, doch daar niet juridisch bewezen kon worden, dat de inlanders op onze terreinen diefstal hadden gepleegd, voor welk feit de controleur hen had vervolgd, werden zij door den rechter vrijgesproken en werd hun de waarde van het in beslag genomen product vergoed. Dat de controleur, na persoonlijk de plaats bezocht te hebben waar de djeloetoeng was achterhaald, van oordeel was met een geval van diefstal te doen te hebben en deze menschen aanvankelijk heeft laten gevangen nemen, is zijn zaak; dit inzicht van den bestuursambtenaar kan onze maatschappij moeilijk aangerekend worden. Voor zooverre mij bekend is, heeft na het vorengenoemd geval en na de uitspraak van den procureur-generaal geen inbeslag-name van djeloetoeng meer plaats gehad. Dat aan onze maatschappij het commando wordt overgelaten over de gouvernements-ambtenaren in Borneo is een dwaze bewering en werkelijk, ik begrijp niet hoe Gij dit kunt aannemen. Wat mijn verklaring aan Zijn Excellentie den Minister van Koloniën en aan de leden van de Tweede Kamer der StatenGeneraal betreft, hebt Gij de strekking daarvan blijkbaar verkeerd begrepen. Daargelaten of naamleening tegen afgifte van aandeelen al of niet .,verschrikkelijk" is, mag naar mijn bescheiden oordeel het optreden als commissaris, indien men als zoodanig inderdaad werkzaam is, en zijn krachten aan de bevordering van den bloei der maatschappij besteedt, nimmer bestempeld worden als naamleening. Doch wat ik ergerlijk vond is, dat in Uwe redevoering in de Tweede Kamer en in Uw open brief uitdrukkingen worden gebezigd, die bij het publiek, den indruk moeten wekken, dat de heer VAN HEUTSZ tijdens zijn Gouverneur-Generaalschap aan onze maatschappij concessies in handen gespeeld zou hebben met het oogmerk om hiertegen zekere voordeelen te genieten. Vandaar, dat ik liet uitkomen, dat de heer VAN HEUTSZ eerst twee jaren na de oprichting der maatschappij op ons herhaald aandringen heeft toegestemd een plaats als commissaris in het bestuur te aanvaarden, terwijl voorts de verleening der bewuste concessies niet van hem afhankelijk is geweest, doch eerst haar beslag kreeg onder zijn
7
opvolger, in Uwe verklaring op bid, 1007 van de Handeiingefl hebt U dit laatste niet vermeld, waardoor het woordje „beslist" een andere beteekenis kreeg en het, naar ik hoop tegen Uwe bedoeling, de meening moest wekken, dat door den Oud-Gouverneur-Generaal VAN HEUTSZ ook de concessies „verleend" werden. Terloops zij hier nog opgemerkt dat de woorden: „to act as such" niet beteekenen „te spelen voor" hetgeen een schijnvertooning zou impliceeren doch „op te treden als". Ten slotte kom ik tot Uwe kritiek op de United Malaysian Rubber Co. en moet ik in de eerste plaats Uwe bewering tegenspreken, dat naast de balans per 31 Mei 1911 niet een winst-en verliesrekening is gepubliceerd. Dit nu is wel degelijk geschied, al is de publicatie hiervan eenige dagen vertraagd door technische omstandigheden, welke ik onnoodig acht om hier te vermelden. De balans is 20 November 1911 en de winst- en verliesrekening bij circulaire, 23 November 1911 gepubliceerd. Wat nu den gang van zaken bij de vorengenoemde Engelsche maatschappij aangaat, geef ik volmondig toe, dat men bij de oprichting dezer onderneming zich de toekomst al te optimistisch heeft voorgesteld en dat men te weinig rekenschap heeft gehouden met de mogelijkheid eener aanzienlijke daling in den rubberprijs, alsmede met de teleurstellingen, die een zoo totaal nieuwe industrie welke o. a. den bouw van een dure fabriek volgens den gouvernementseisch noodig maakte, in de eerste jaren allicht medebrengt. Waar eenerzijds bij de bewerking van de djeloetoeng bleek, dat enkele onderdeden der installaties niet voldeden, waardoor de kwaliteit van het product aanvankelijk veel te wenschen liet, was anderzijds de zeer scherpe daling in den rubberprijs, die in 1911 terugliep van 12 sh. 6 d. per pond tot 3 sh. 2 d. per pond, van hoogst ongunstigen invloed op de bedrijfsresultaten en instede van met winst werd er tot November 1911 met verlies gewerkt. Sedert dien is een aanmerkelijke verbetering ingetreden. Maakte men in den zomer van 1911 voor het product een prijs, overeenkomende met ca. 30 pCt. van dien van Para rubber, thans is dit percentage tot 90 pCt. gestegen, zoodat dan ook uit het laatste jaarverslag blijkt, dat gedurende de laatste zeven maanden van het laatste boekjaar de exploitatie winst opleverde. Bovendien is sedert Mei 1912 de nieuwe fabriek op Karimon in werking, waardoor de totale productie der U. M. R. Co. in de toekomst verdriedubbeld
8
kan worden, en laat het zich aanzien, dat de ingetreden verbetering niet alleen stand zal houden, doch over het loopende boekjaar zich verder zai uitbreiden. Wat de financieele kwestie betreft, zal het U wellicht interesseeren te vernemen, dat de beide zeer kapitaalkrachtige Amerikaansche commissarissen der door U verguisde Engelsche Maatschappij, hun vertrouwen in de toekomst der onderneming getoond hebben door een aanzienlijke som tot uitbreiding van het werkkapitaal ter beschikking te stellen. Ofschoon bovenstaande beschouwing met de kwestie zelf slechts gedeeltelijk in verband staat, heb ik gemeend, aangezien door U herhaaldelijk de kapitaalkracht der U. M. Rubber Co. in twijfel wordt getrokken, U de bovenstaande inlichtingen te moeten verschaffen. Gij hebt gemeend mij Uw inzicht in onze maatschappij te moeten mededeelen, van mijne zijde wil ik U nu wederkeerig eens vertellen hoe ik denk over het optreden van den heer SCHLiMMER en zijn vrienden. Ronduit gezegd geloof ik, dat die edele verontwaardiging over het bevv^eerde onrecht den inlanders in Borneo aangedaan, althans bij den heer SCHLIMMER, slechts schijn is, want wanneer er sprake is van terrorisme of van uitbuiting der inlanders is het de heer SCHLIMMER, in zijn kwaliteit van exporteur, die zich hieraan schuldig maakt. Om dit duidelijk te maken is niet meer noodig dan te herhalen hetgeen de minister van Koloniën in de Kamerzitting van 2 Dec. j.l. hieromtrent mededeelde: ,,Het komt zelden voor", aldus de minister, ,,dat de djeloe,,toengtapper, de eigenlijke werkman, een vergunning daartoe ,,van het bestuur aanvraagt. Het bedrijf kan namelijk niet indivi,,dueel worden uitgeoefend. „De voorbereidende werkzaamheden, zooals het uitzoeken ,,van een djeloetoengcomplex, het bevaarmaken van de kreek of ,,de aanleg van het boschpad, dat naar dat complex leidt, het „maken van een optrekje (pondok), de aanschaffing van werktuigen „en ingrediënten voor de winning en bereiding van het melksap, ,,vereischen zooveel tijd en kosten, voordat met de inzameling „kan worden aangevangen, dat de kleine man in het algemeen ,,daartoe niet in staat is. Regel is dan ook dat een aantal personen, ,,gewoonlijk 10-12 man, zich vereenigen onder een hoofdman, „die eenige middelen bezit om het bedrijf te entameeren. Het is
9 „deze hoofdman, die de vergunning tot tappen voor zich en zijn „medewerkers aanvraagt en verkrijgt. Voor gezamenlijke rekening „wrerd alsdan het bedrijf uitgeoefend. „Aldus geschiedde de djeloetoengwinning in zijn oorspron„kelijken vorm, toen nog v^^einig vraag naar dat product in dit „gewest bestond en de prijzen nog laag waren. „Allengs kwam er wijziging in dien vorm van djeloetoeng„winning naarmate de vraag naar djeloetoeng toenam en de „prijzen van het product stegen. Aangelokt door de groote win„sten, die de handel in djeloetoeng opleverde, vroegen nu lieden, „die er zelf niet aan dachten om persoonlijk djeloetoeng te „tappen, vergunningen aan met het doel, anderen voor zich „te laten werken en aldus op gemakkelijke wijze winsten te „behalen. Waar de omwonende bevolking der djeloetoeng produ„ceerende landstreek niet genegen was om voor de door de „vergunninghouders vastgestelde prijzen het melksap in de ver„gunningsterreinen in te zamelen, werden lieden van elders „aangeworven, die door het verleenen van voorschotten willig „gemaakt werden, het product tegen den laagstmogelijken prijs „in te zamelen. D. w. z,: voor den neus van de inlandsche bevol„king ter plaatse weg te kapen. „Na de vergunninghouders, die zelven niet medetapten, „kwamen de opkoopers, de handlangers der exporteurs — Chineesche, ,.Arabische en Maleische kleinhandelaren — die in den regel „zelven geen vergunning tot het inzamelen van djeloetoeng wilden „aanvragen om zich niet bloot te stellen aan vervolging wegens „overtredingen van de djeloetoengkeur, door de tappers gepleegd. „Hun werkzaamheden bepaalden zich tot het verleenen van voor„schotten aan de vergunninghouders die zij op die wijze aan „zich verbonden. Die opkoopers zijn hiervoren door mij genoemd „de handlangers der exporteurs; inderdaad zijn zij niet anders. „Want op hun beurt krijgen zij voorschotten van die exporteurs „om djeloetoeng op te koopen, onder voorwaarde, dat het product „tegen den (door de exporteurs) vastgestelden prijs wordt ge„leverd. (Ik cursiveer.) Men ziet hieruit het groote verschil tusschen „den oorspronkelijken en den tegenwoordigen vorm van het „bedrijf der djeloetoengwinning. „Toen een samenwerking van djeloetoengwinners om voor „gezamenlijke rekening het bedrijt uit te oefenen en hun product
10 „aan den meestbiedende te verkoopen, een ideale toestand. „ Thans een jacht naar groote winsten van tusschenpersonen, die „door de macht van het geld den kleinen man — den werkman — „dwingen tot werken. Want er behoeft nauwelijks aan getwijfeld „te worden, dat een opkooper — handlanger van exporteur — en „tegenwoordige vergunninghouder de levering van djeloetoeng niet „urn sonst doen. Matig gesteld eischen zij ieder voor zich W^lo „van den prijs voor hun tusschenkomst bij den verkoop, resp. de „levering. Ik laat nog daar de winsten, die in de voorschotten „begrepen zijn, wijl deze voor negentig percent verstrekt worden „in voedingsmiddelen en andere levensbenoodigdheden, die door de „exporteurs en groote opkoopers zelf in het gewest worden in„gevoerd; het mes snijdt wel van twee kanten. „ Wanneer wij nu de zaak van de uitgifte van deze con„cessiën billijk moeten beoordeelen, moeten wij rekening houden „met de toestanden, zooals ik die zooeven schetste, en zooals die „op het oogenblik in de Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo „zijn. Het is in hoofdzaak niet de bevolking van de streek zelf, „die de boomen tapt, maar het zijn personen, die van elders daar „komen en de djeloetoeng weghalen. Wat ik ten vorigen jare heb „medegedeeld omtrent de gestie van de Borneo-Sumatra-Handel„maa^schappij,*) berustte op rapporten, die door mij van de ambte„naren ter plaa'se waren ontvangen en die op hun beurt wederom „gegrond waren op klachten door de inlandsche bevolking bij die „ambtenaren ingedend. „Ik heb die mededeelingen nog eenigszins verzacht, want „twee hoofden in de af deeling Sampit hadden zich beklaagd bij „den controleur, dat er duizenden personen uit Bandjermasin „kwamen, die daar de djeloetoeng uit het gewest weghaalden en „omdat het niet hun woonplaats was, zich om de boomen niet „bekommerden, maar ze vernietigden. Ik heb dus de zaak niet „erger gemaakt, maar toen ik sprak van honderden personen, „haar zachter voorgesteld dan zij was." (Ik cursiveer.) En wat U, mijnheer MARCHANT, betreft, zijt gij naar het mij voorkomt onder den invloed geraakt van de „haarstraubende" mededeelingen van de groep SCHLIMMER, die bij U naar het *) Door den Minister van Koloniën werd in de Kamerzitting van 28 Nov. 1911 verklaard dat de Borneo-Sumatra-Handelmaatschappij, toen de heer Schoen zijn concessies aanvroeg, honderden tappers van elders in die bosschen stuurde, die de boomen op groote schaal vernielden.
11 schijnt, een welwillend oor gevonden heeft. Ik ben echter zoo vrij te veronderstellen, dat de campagne welke de laatste twee jaren door de Borneo Sumatra Handel Mij. en haar vrienden tegen onze onderneming gevoerd wordt, een andere oorzaak heeft en wel deze: Dat hier een maatschappij het gewaagd heeft haar intrede te doen op een gebied, dat de heer SCHLIMMER tot dusverre geheel gemonopoliseerd had. En dit vergrijp was dubbel ernstig aangezien onze onderneming, die concessies verkreeg, een einde dreigde te maken aan het voor de Borneo Sum. Handel Mij. zoo voordeelige systeem van roofbouw. Dat door roofbouw maandelijks meer dan 50.000 boomen op Borneo, en dus Koloniaal kapitaal, verloren gaan en de door de natuur zoo rijkgezegende boschdistricten zullen terugvallen tot oeconomische minderwaardigheid, deert den heer Schlimmer en zijne vrienden blijkbaar niet; en zulks bevreemdt des te meer, aangezien door hen steeds met hoogdravende woorden wordt opgekomen voor de belangen der inlanders. Over deze zijde van het djeloetoengvraagstuk maakt ook Gij U niet warm, integendeel, Gij schijnt niet in te zien dat Gij door het stelsel van den heer SCHLIMMER te verdedigen, tegelijk den roofbouw verdedigt. Doch Gij schept er behagen in om een onjuist inzicht van een ambtenaar op Borneo wellicht ontstaan door een leemte in de wetgeving, voor te stellen als een gebeurtenis van overwegend belang; Gij bouwt hierop een breed betoog en spreekt van terrorisme, van berooving der inlanders van hun eigendom en noemt hetgeen geschied is onder den invloed, naar Gij klakkeloos beweert, van den Oud-Gouverneur-Generaal VAN HEUTSZ, die n.b. even onschuldig is aan dit geval als Gij of ik, een schande voor het Nederl. Gouvernement. Maar als Gij, in stede van een ernstig onderzoek naar den waren toestand bij mannen, die met kennis van zaken kunnen oordeelen en een groot deel van hun leven trouw en eerlijk hebben gewijd aan 's lands belangen, U blijft stellen op het thans ingenomen standpunt als verdediger van den uitsluitend opkooper-exporteur der djeloetoeng, dan moet U treffen het verwijt dat het welzijn van land en volk U niet deert, dat Gij niet handelt naar, doch in strijd met Uw geweten. Doch de tijd zal hier ongetwijfeld leeren welke wijze van werken het meest tot heil en voorspoed van het land en hare bevolking zal bijdragen, de roofbouw door den
12 heer SCHLIMMER en zijn vrienden verdedigd, of de exploitatie van concessies, zooals door ons geschiedt en v^^aarbij getracht wordt de djeloetoengbosschen voor ondergang te behoeden. Voor ik eindig, wensch ik U nog dit te zeggen, dat ik niet van plan ben met U in de toekomst in een uitvoerige polemiek over de djeloetoengkwestie te treden. Hiertoe ontbreekt mij de lust en voorts meen ik, dat ik mijn tijd nuttiger kan gebruiken door op commercieel gebied met de Borneo Sumatra Handel-Mij. te concurreeren. Met verschuldigde gevoelens Hoogachtend, CH. B O O N HARTSINCK,
Directeur der Ned. Ind. Boschproduden-Mij. AMSTERDAM,
4 Januari 1913.
:;&-#è#«i«ai
*-^l
.^.
"^
Sv
•.^#
i^^
^^ ^
0^
•TÏ%& 3.
^«'
Si^ '
&^^
' • ^ ^
\ ^