Den Haag, 23 april 2013 Geachte leden van de Tweede Kamer, In het kader van het Europees Semester stuurt het Kabinet binnenkort het Nationaal Hervormingsprogramma naar de Europese Commissie. De Europese Unie schrijft voor dat de lidstaten hun decentrale overheden consulteren, maar de inhoud van het Nationaal Hervormingsprogramma is en blijft de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid. Wij schrijven u deze brief zowel omdat wij er groot belang aan hechten dat de doelstellingen in het Nationaal Hervormingsprogramma worden gehaald, alsmede omdat wij een – op sommige terreinen in toenemende mate – belangrijke partner zijn in de uitvoering van de maatregelen. De Europese Unie werkt sinds 2010 aan de Europe 2020 groeistrategie, gericht op het bevorderen van duurzame, inclusieve en slimme groei. De doelstellingen van de Europe 2020 strategie zijn samengevat in vijf kerndoelstellingen op het gebied van arbeidsparticipatie, onderzoek en innovatie, energie‐efficiëntie, vroegtijdig schoolverlaters en armoedebestrijding. Aan de hand van deze afspraken dienen de lidstaten hun eigen nationale doelen te bepalen die ertoe moet leiden dat in 2020 de doelen van de strategie behaald zijn. Voordat het Kabinet het Nationaal Hervormingsprogramma eind april in definitieve vorm naar de Europese Commissie stuurt, houdt u 25 april een plenair debat over het Nationaal Hervormingsprogramma met de verantwoordelijke bewindspersonen. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) maakt u in deze brief haar belangrijkste opmerkingen kenbaar bij het concept van het Nationaal Hervormingsprogramma. De opmerkingen betreffen duurzaamheid en energie‐efficiëntie, de woningmarkt, arbeidsparticipatie, armoedebestrijding en innovatie. Vanzelfsprekend hopen wij dat u onze aanbevelingen en zorgpunten in dit debat betrekt en samen met het Kabinet het Nationaal Hervormingsprogramma zo verder aanscherpt. Op de eerste plaats willen wij aandacht vragen voor de relatie van het NHP met het recent gesloten Sociaal Akkoord. Het Sociaal Akkoord is een veelomvattend akkoord met grote gevolgen voor gemeenten en hun inwoners. Zoals eerder aangegeven in de aan u gerichte brief van 16 april jl. hecht de VNG grote waarde aan een gesprek op korte termijn met het kabinet alsmede met de sociale partners over de grote gevolgen van het akkoord voor gemeenten. Deze gesprekken worden inmiddels gepland. Sociaal Akkoord In het akkoord en de betreffende brief aan de Tweede Kamer staan voornemens die rechtstreeks raken aan de verantwoordelijkheden en taken van gemeenten. De belangrijkste vraagstukken die we met het kabinet en de sociale partners willen bespreken en die onlosmakelijk verbonden zijn aan het naar de Europese Commissie te sturen Nationaal
Hervormings Programma gaan over de ruimte voor maatwerk in het sociaal domein, de toekomst van de sociale werkvoorziening en de planning van de invoering van de decentralisaties in het sociaal domein. Ruimte voor maatwerk in het sociaal domein Een belangrijk punt van zorg is de vraag hoe deze ingrepen in het sociale domein zich verhouden tot de voorstellen uit het regeerakkoord om gemeenten de ruimte te geven in het sociale domein maatwerk te leveren. Juist door die beleidsruimte zijn gemeenten in staat passende arrangementen te ontwikkelen voor kwetsbare mensen tegen aanzienlijk lagere kosten. In het akkoord staan allerlei voorstellen die dat doorkruisen door het plaatsen van extra financiële schotten, door externe indicering en het daarmee inperken van de sturingsmogelijkheden van gemeenten. Toekomst van de sociale werkvoorziening Al geruime tijd staat de sociale werkvoorziening prominent op de agenda, zowel bij Rijk als bij gemeenten. In het sociaal akkoord worden diverse voorstellen op dit terrein gedaan. De beweging dat de werkbedrijven onder gemeentelijke verantwoordelijkheid komen is een vanzelfsprekend uitgangspunt dat we delen; de betrokkenheid van bonden en werkgevers bij de werkbedrijven is positief. Ook is het goed dat de arbeidsmarktregio’s hierbij worden betrokken, waarbij we opmerken dat gemeenten zelf moeten gaan over de schaal waarop het georganiseerd wordt in plaats van een blauwdruk vanuit Den Haag. We merken wel op dat volgens eerdere berekeningen de herstructurering van de sw‐bedrijven € 400 mln zou kosten. Voor de herstructurering naar 35 werkbedrijven hebben we in de voorstellen nog geen dekking kunnen terugvinden. We gaan ervan uit dat die dekking er wel is. Decentralisaties in het sociaal domein Tot slot de decentralisaties in het sociaal domein. Er worden in het akkoord termijnen genoemd waarvan het de vraag is hoe deze zich verhouden tot de planning die tot dusver door gemeenten en Rijk wordt aangehouden. Gemeenten zijn op dit moment bezig met het leggen van verbindingen tussen de drie decentralisaties in het sociale domein. Een groot deel van deze verbindingen moet lokaal of zelfs in de wijk of buurt gelegd worden. Het leggen van verbindingen wordt ernstig gehinderd als een regionale uitvoeringsorganisatie met een zeer specifieke taak aan deze lokale opgave gekoppeld moet worden. Met name bij de Participatiewet baart dit grote zorgen, omdat het de bedoeling was dat deze per 1 januari 2014 in werking zou treden. Het lijkt er nu op dat de participatiewet met een jaar wordt uitgesteld en inhoudelijk wordt verdeeld naar minimaal twee regelingen: een voor mensen met, en een voor mensen zonder fysieke beperkingen. De participatiewet zal nog steeds nodig zijn voor de kaders van de regelingen aan de ‘onderkant van de arbeidsmarkt’. Gemeenten werken nu hard om planningen te halen waarvan het de vraag is of deze gelijk lopen met de invoeringstermijnen van de noodzakelijke wetgeving. Over de tekst m.b.t. arbeidsmarktparticipatie in het NHP volgen verderop in de brief nog een aantal aanvullende opmerkingen.
Duurzaamheid en energie‐efficiënte In het concept NHP staan tal van maatregelen die een bijdrage leveren aan het bereiken van de Europese doelstellingen. De VNG mist echter een overkoepelende visie en ambitie, kortom een gevoel van urgentie. Ook de resultaten van het tot nog toe gevoerde beleid rechtvaardigen niet zondermeer de optimistische inschatting dat Nederland aan de EU2020 doelstellingen op energie‐ en klimaatgebied zal kunnen gaan voldoen. Daar waar elders in Europa veel wordt geïnvesteerd in zon‐ en windenergie vinden in Nederland nog steeds meer investeringen plaats in kolen en gas en blijft de opwekking van duurzame energie beperkt tot 4% van het totaal. Ook qua CO² reductie loopt Nederland in Europa niet voorop. De VNG vindt het noodzakelijk dat we op langere termijn kijken naar de wijze waarop we een duurzame energietransitie bewerkstelligen. Daarvoor zijn meerjarige continuïteit van beleid en synergie ‐die de deelbelangen van netbeheerders, energieproducenten, banken, corporaties, de bouw en natuur‐en milieuverenigingen overstijgt‐ noodzakelijk. Duurzaamheid moet niet langer het sluitstuk zijn maar aan de voorkant van beleid als gezamenlijke ambitie het uitgangspunt worden. Op lokaal wordt volop geëxperimenteerd met smart grids, collectieve aanschafregelingen van geïnteresseerde burgers en bedrijven, andere vormen van energieopwekking op wijk‐en buurtniveau. Daarbij gaat het zowel om bestaande bouw als nieuwbouw. Dergelijke initiatieven verdienen ondersteuning waarbij over de eigen grenzen en deelbelangen wordt heengestapt, vooral ook in financiële zin. Daarbij leggen we ook nadrukkelijk een relatie tussen het innovatief vermogen van partijen en de reductie van woonlasten. We zijn er bovendien van overtuigd dat een dergelijk elan leidt tot een impuls van innovatieve ontwikkelingen op het terrein van energie en energiebesparing, die uiteindelijk ook zal leiden tot nieuwe vormen van werkgelegenheid. Het streven om onder coördinatie van de SER te komen tot een nationaal energieakkoord kan in die zin een belangrijke eerste stap zijn. In concrete zin wijzen wij nog op het volgende. In paragraaf 4.3.2 wordt gesproken over de investeringen en subsidies in hernieuwbare energie (SDE+) en energiebesparing doormiddel van energiebelasting op aardgas en elektriciteit. De VNG bepleit een aanpassing van dit instrument, omdat het op dit moment slechts beperkt als energiebesparend werkt, maar juist innovatie tegengaat (vooral bij kleinschalige, lokale en duurzame opwekking van energie). Zo zou de recente discussie over de aanpassing van de Electriciteitswet 1998 als ongewenst neveneffect kunnen hebben dat energiebelasting wordt geheven over zelfopwekking van duurzame groene stroom. Met dat soort maatregelen wordt een contrair effect bereikt waarbij mensen worden ontmoedigd tot het doen van investeringen die anderzijds door de overheid door middel van subsidie juist worden geëntameerd. Energiebelasting zoals het Rijk beschrijft wordt gebruikt als instrument om enkel energiebesparing te bevorderen. De VNG meent dat energiebelasting beter kan worden ingezet om innovatie en schone opwek te stimuleren. De SDE+ werkt bovendien remmend op innovatie ook al omdat het als een subsidie een erg onzekere factor is, die daarmee in feite vernieuwing van duurzame vormen van ‘groene’ energieproductie door bv.
zonnepanelen en windturbines in de weg staat. Het is noodzakelijk dat er een verdergaande, fundamentele transitie plaatsvindt naar een duurzaam energieregime waarbij bv. door een preferente fiscale behandeling de kostprijs van deze schone energie wordt gelijkgetrokken met het traditionele energieregime. Slechts door zo'n fundamentele aanpassing van het duurzame energie stimuleringsinstrumentarium in de sfeer van productiekosten, netkosten en fiscalisering zal energiebesparing, en de productie schone hernieuwbare energie in voldoende mate gaan toenemen om aan de Europese doelstellingen te gaan voldoen! Arbeidsparticipatie Hierboven beschreven wij eerder onze zorgen als het gaat om de doorkruising van de planning van de invoering van de participatiewet, door het Sociaal akkoord. Over de beschrijving in het NHP hebben we ook enkele belangrijke kanttekeningen. Gemeenten krijgen er met de Participatiewet een grote verantwoordelijkheid bij in het sociale domein. Gemeenten nemen die verantwoordelijkheid graag op zich, maar de randvoorwaarden moeten wel zodanig zijn dat gemeenten hun rol ook kunnen waarmaken. De belangrijkste randvoorwaarden zijn voor gemeenten: beleidsvrijheid, uitvoeringskracht en één afdoende ontschot budget voor de gedecentraliseerde taken (exclusief de financiën voor uitkeringen). Als gemeenten onderstrepen we het belang van de aanpak van jeugdwerkloosheid, vanwege de langdurige en grote impact die jeugdwerkloosheid heeft op de economie in zijn geheel en op de individuen die het overkomt. De VNG is voorstander van een regionale aanpak van jeugdwerkloosheid. Deze week hebben vertegenwoordigers van 35 centrumgemeenten namens de arbeidsmarktregios een intentieverklaring ondertekend waarin zij toezeggen voor 1 juli met regionale actieplannen voor bestrijding van de jeugdwerkloosheid te komen. Daarvoor stelt het Kabinet 25 miljoen Euro beschikbaar. Gemeenten zelf zullen ook 25 miljoen moeten cofinancieren . Daarnaast komt er 25 miljoen voor onderwijsgerelateerde acties rondom jeugdwerkloosheid beschikbaar De VNG meent dat jeugdwerkloosheid vooral op regionale en lokale samenwerking kan worden bestreden, daarmee wordt regionale en lokaal maatwerk, en verbinding met andere terreinen van gemeenten mogelijk. Wij willen deze lijn graag vasthouden. Niet alleen in de sfeer van werk, maar ook op andere terreinen in het sociaal domein, hevelt het kabinet Rutte II taken met forse bezuinigingen naar de gemeenten over. De totale besparing bedraagt 1,8 miljard euro structureel. Het grootste gedeelte van de bezuinigingen slaat neer bij gemeenten, onder andere door de afbouw van het budget voor de sociale werkvoorziening en een additionele doelmatigheidskorting op het Participatiebudget oplopend tot € 192 miljoen in 2018. Een eerste berekening van de VNG laat zien dat deze bezuinigingen voor gemeenten een financiële dwangbuis betekenen. Voor circa 120 gemeenten betekent dit dat zij hun totale budget voor re‐integratie en participatie zullen moeten inzetten voor de sociale werkvoorziening. Voor andere groepen blijft dan geen budget over. Daarnaast zetten gemeenten grote vraagtekens bij de randvoorwaarden die het kabinet stelt aan nieuwe instrumenten als loondispensatie en beschut werk. Gemeenten willen maatwerk leveren aan werkgevers en werkzoekenden, maar constateren dat de instrumenten onnodig ingewikkeld zijn en daarmee veel administratieve lastendruk en onduidelijkheid met zich mee brengen. VNG vindt daarom dat het Nationaal Hervormingsprogramma de zaken te rooskleurig beschrijft.
Inmiddels heeft de Tweede Kamer het kabinet verzocht om een onafhankelijk onderzoek uit te voeren naar de (financiële) risico’s van de drie decentralisaties, waaronder de Participatiewet. Het kabinet is inmiddels hierover met de VNG in gesprek. Armoedebeleid In het Nationaal Hervormingsprogramma staat dat het Rijk de meest kwetsbaren in onze samenleving zal helpen door een intensivering van het armoedebeleid met 80 miljoen Euro in 2014 en structureel 100 miljoen Euro vanaf 2015. Daarbij wordt aangegeven dat een deel hiervan zal worden ingezet ten behoeve van de Sportimpuls en het Jeugdsportfonds. Dit betekent een oormerking van deze middelen, wat feitelijk neerkomt op een beperking van de gemeentelijke autonomie. Bij armoedebestrijding draait het niet alleen om de financiële situatie van mensen, maar ook om de woonsituatie, sociale contacten en het mee kunnen doen in de samenleving. Gemeenten werken hiervoor samen met diverse stichtingen en organisaties. Ze stellen hierdoor schoolgaande kinderen en jongeren in staat mee te doen op school, aan sport, hobby’s en culturele activiteiten, waar geld een belemmering is om mee te doen. Andere gemeenten zetten in op sportparticipatie om jongeren te betrekken bij de samenleving en de tweedeling tussen kansarme en kansrijke jeugd te verkleinen. Er bestaan ook sociale (wijk)teams voor cliënten met ingewikkelde problemen. Financiële problemen blijken in vrijwel alle gevallen deel uit te maken van de problematiek. Daarnaast hebben diverse gemeenten noodfondsen voor de snelle verstrekking van financiën en voor de acquisitie en distributie van voedsel. In gemeenten zijn diverse hulpverleners actief, zoals thuiszorg‐, kraamzorg‐ en jeugdgezondheidszorg, om armoede te signaleren. Daarnaast bieden gemeenten ook financieel advies en schulddienstverlening. Mede met het oog op de komende decentralisaties van jeugdzorg en AWBZ naar gemeenten is het zaak voor gemeenten die middelen zonder voorwaarden vooraf of anderszins beperkingen te kunnen koppelen aan de middelen voor participatie en armoedebestrijding om op die wijze uitstroom uit de bijstand, mensen aan het werk en actieve participatie maximaal vorm te kunnen geven. Werk is tenslotte de beste bestrijding van armoede. In die gevallen waarin sprake is van multi‐problematiek maakt de integrale aanpak ervan het eveneens noodzakelijk dat gelden en budgetten ongeoormerkt overkomen naar gemeenten. Voor de nieuw in te voeren Participatiewet is het van groot belang een koppeling te leggen met de loondispensatie‐ of loonwaardesubsidieregeling.. Deze regeling moet het juist voor gemeenten mogelijk maken om uitkeringsgerechtigden – ook zij die een arbeidshandicap hebben – terug te geleiden naar de arbeidsmarkt en naar vermogen te laten werken.. De werkgever wordt in zo’n geval gecompenseerd voor de loonkosten die de loonwaarde te boven gaan. Het is nog onderwerp van overleg of zo’n compensatie via de gemeente in de vorm van een aanvullende uitkering dan wel een rechtstreekse compensatie door de Belastingdienst of gemeenten kan worden vormgegeven. Voor de VNG staat uitstroom uit de bijstand voorop. Dat wordt geborgd door een rechtstreekse compensatie via de Belastingdienst en gemeente. Gemeenten moeten vervolgens wel de middelen blijven behouden om het werk op locatie structureel te kunnen faciliteren en in die gevallen dat de
gemeente een werkgever rechtstreeks compenseert, ook over het benodigde budget kunnen beschikken. Woningmarktbeleid Het kabinet verwijst naar een voorstel voor toepassing van de huursombenadering waar een heffing op de corporaties onderdeel van is. VNG heeft eerder de Eerste en Tweede kamer bericht dat die heffing de investeringscapaciteit van woningcorporaties zwaar onder druk zet. Dit geldt ook voor de mogelijkheid voor corporaties om bij te dragen aan verduurzaming van de woningvoorraad. De reductie van CO2 uitstoot is een belangrijke doelstelling in het kader van de EU2020‐strategie waarop Nederland nog een grote inspanning moet leveren om de streefwaarden van het NHP te halen. Het is bovendien de vraag of de aangekondigde mogelijkheid om huurverhogingen door te voeren er in de praktijk toe zal leiden dat corporaties de heffing ook daadwerkelijk op kunnen brengen. Dit in relatie tot het doel van het kabinet om met de huurverhogingsmogelijkheid de doorstroming van hogere inkomens naar de koopsector te bevorderen. Investeren in innovatie Gerichte investeringen in innovaties zijn van het grootste belang voor de gemeenten en regio's. Met name MKB bedrijven gelden als aanjagers van innovatie. Samenwerking tussen de kennisinstellingen, zowel als het om opleiding als onderzoek gaat, en het bedrijfsleven is noodzakelijk. Nieuwe financieringsmodellen voor onderzoeksinfrastructuur, waarbij als voorwaarde geldt dat zowel onderzoeksinstellingen als MKB toegang tot de nieuwe faciliteiten hebben, kunnen daarvoor een belangrijke stimulans zijn. Voordelen van een dergelijke nieuwe financieringsconstructie zijn dat infrastructuur voor de onderzoeksinstellingen goedkoper wordt, voor het MKB heel veel toegankelijker en bovenal dat ondernemers en onderzoekers op een heel natuurlijke manier met elkaar in contact komen. De gemeenten ondersteunen de aanbevelingen van de Raad van harte: Innovatie, investeringen in particuliere O&O en nauwere banden tussen de wetenschapswereld en het bedrijfsleven te stimuleren, alsook industriële vernieuwing te bevorderen door middel van passende prikkels in het kader van het bedrijfslevenbeleid, en daarbij de toegankelijkheid voor niet tot de topsectoren behorende ondernemingen te waarborgen en het fundamenteel onderzoek veilig te stellen. Lokale overheden willen graag participeren in het kabinetsbeleid. De impuls die uitgaat van innovatieve aankoop om ons bedrijfsleven te versterken achten wij doelmatig en doeltreffend. Gemeenten zouden daarom graag zien dat het kabinet het aandeel innovatieve inkoop fors naar boven bijstelt. Het kabinet zou hiertoe bijvoorbeeld kunnen bezien op welke wijze bij elke inkoop aangegeven kan worden hoe gekeken is of de instrumenten ‘innovatieve aanbesteding’ of ‘launching customer’ kunnen worden toegepast. Bovendien kunnen decentrale overheden op veel gebieden een rol spelen om ‘living lab’ te zijn. Gemeenten omarmen de gedachte van stimuleren van private uitgaven aan R&D door fiscale regelingen. WBSO en RDA zijn hiertoe doeltreffende instrumenten, maar de prikkel die het kabinet geeft met de Innovatiebox ondersteunen wij niet. Immers, bedrijven zullen zonder fiscale prikkel ook al de kosten die zij maakten voor het onderhouden van intellectueel
eigendom terug willen verdienen. Veel meer zien wij daarom in maatregelen die stimuleren dat bedrijven de productie die verbonden is aan het te gelde maken van intellectueel eigendom ook daadwerkelijk in de Nederlandse regio’s laten plaatsvinden dan wel maatregelen die investeringen in voor onderzoeksinstellingen en MKB toegankelijke onderzoeksinfrastructuur bevorderen. Beide voorgestelde prikkels leiden tot een hogere regionale arbeidsparticipatie op zowel de korte als de langere termijn. Hoogachtend,
Mr. J. W. Weck, waarnemend lid directieraad