POSTADRES TEL
AAN
Postbus 93374, 2509 AJ Den Haag
070 - 381 13 00
FAX
070 - 381 13 01
De leden van de vaste commissie voor Justitie van de Tweede Kamer Postbus 20018 2500 EH DEN HAAG
BEZOEKADRES
E-MAIL
Prins Clauslaan 20
[email protected]
INTERNET
DATUM ONS KENMERK
www.cbpweb.nl
22 september 2005 z2005-0898
CONTACTPERSOON
UW BRIEF VAN UW KENMERK
ONDERWERP
30 182
Wetsvoorstel op de bijzondere opsporingsdiensten; verwerking van persoonsgegevens.
Geachte commissieleden, Inleiding Op 5 juli 2005 is bij uw Kamer ingediend het Wetsvoorstel op de bijzondere opsporingsdiensten (kamerstukken 30 182, nr. 1-5). Dit wetsvoorstel beoogt de transparantie bij de handhaving van ordeningswetgeving en de eenheid in de rechtshandhaving te vergroten door de scheiding van de bestuurlijke handhaving (toezicht) en de strafrechtelijke handhaving (opsporing) van ordeningswetgeving wettelijk te verankeren. Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) onderschrijft het belang van deze doelstellingen. Het CBP is evenwel van oordeel dat de wettelijke verankering van de scheiding tussen toezicht en opsporing doorgetrokken dient te worden naar de verwerking van persoonsgegevens in het kader van toezicht en opsporing. Het CBP licht dit als volgt toe. Twee regimes voor de verwerking van persoonsgegevens voor toezicht en opsporing Op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van toezicht is de Wet bescherming persoonsgegevens van toepassing, ongeacht wie dat toezicht houdt, bijvoorbeeld de politie of een bijzondere opsporingsambtenaar bij een inspectie. De Wet bescherming persoonsgegevens is te beschouwen als een algemene kaderwet en stelt dientengevolge algemeen geformuleerde normen. Voor de verwerking van persoonsgegevens in het kader van opsporing is wel bepalend wie de opsporingsactiviteiten verricht. Voor opsporing door de politie geldt altijd het bijzondere regime van de Wet politieregisters. Bijzondere opsporingsambtenaren hebben binnen het opsporingsdomein evenwel met twee wettelijke regimes te maken. In beginsel is de Wet bescherming persoonsgegevens voor hen van toepassing, tenzij het gaat om de registers van de criminele inlichtingen eenheden bij de bijzondere opsporingsdiensten. Daarop is weer de Wet politieregisters van toepassing. Dit werkt verwarring en misverstand in de hand en is daarom strijdig met het doel van het wetsvoorstel. De toepasselijkheid van verschillende wettelijke regimes op de opsporingstaak van de bijzondere opsporingsambtenaren kan ten koste gaan van de goede uitvoering daarvan. Bovendien kan de toepasselijkheid van verschillende wettelijke regimes op de opsporingstaken van enerzijds de bijzondere opsporingsambtenaren en anderzijds de politie de samenwerking tussen hen in het kader daarvan bemoeilijken.
BIJLAGEN BLAD
1 1
DATUM ONS KENMERK
22 september 2005 z2005-0898
De Wet politieregisters, een bijzonder regime voor opsporing De wetgever heeft gekozen voor een bijzonder regime voor de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van de politietaak om de volgende redenen. De betrokkene levert zijn gegevens in de regel niet vrijwillig aan of de gegevens die worden verwerkt zijn zelfs in het geheel niet van de betrokkenen zelf afkomstig: de keuzemogelijkheid om wel of niet in de bestanden voor te komen ontbreekt derhalve. Het betreft bij politie-informatie a fortiori gevoelige gegevens, waarbij de maatschappelijke risico’s voor betrokkenen groot zijn. Zo zal van de verwerking van persoonsgegevens voor politiële doeleinden voor betrokkenen al snel een stigmatiserend effect uitgaan. Van de politiële taakuitvoering is bovendien veelal sprake als de verhouding tussen overheid en burger problematisch wordt, waarbij de politie als zwaardmacht voor de overheid optreedt. Hieraan voegt het CBP nog toe dat opsporing is gericht op waarheidsvinding. Aan opsporing is dientengevolge inherent dat ook gegevens worden verwerkt waarvan de juistheid en volledigheid niet vast hoeven te staan. De Wet politieregisters bevat specifieke waarborgen die zijn toegesneden op deze bijzondere aspecten, die zijn verbonden aan de uitvoering van de politietaak. Deze overwegingen gaan in gelijke mate op voor opsporing door bijzondere opsporingsambtenaren. Op opsporing door bijzondere opsporingsdiensten is evenwel in belangrijke mate het algemene regime van de Wet bescherming persoonsgegevens van toepassing. Dit is niet alleen inconsequent maar heeft ook als onwenselijk gevolg dat persoonsgegevens die door bijzondere opsporingsambtenaren worden verwerkt in het kader van de opsporing minder bescherming genieten dan persoonsgegevens die door de politie worden verwerkt in het kader van de opsporing. Conclusie Op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van opsporing door bijzondere opsporingsambtenaren dient het bijzondere regime van de Wet politieregisters van toepassing te zijn. Het algemene regime van de WBP doet tekort aan het specifieke karakter van de strafrechtelijke handhaving van ordeningswetgeving en persoonsgegevens bij bijzondere opsporingsdiensten worden hierdoor onvoldoende beschermd. Bijzondere opsporingsambtenaren hebben binnen het opsporingsdomein met twee verschillende regimes te maken, hetgeen verwarring en misverstand in de hand kan werken en strijdt met het doel van het wetsvoorstel: een duidelijke scheiding tussen toezicht en opsporing. Ook wordt de samenwerking tussen bijzondere opsporingsambtenaren en politie onnodig juridisch bemoeilijkt, omdat zij onder verschillende wettelijke regimes moeten werken. Oplossing Ten aanzien van het meldpunt Ongebruikelijke Transacties (MOT) doet zich dezelfde situatie voor. Ten aanzien van de registratie van het MOT bepaalt de Wet melding ongebruikelijke transacties evenwel dat dit een politieregister is in de zin van de Wet politieregisters, waardoor het bijzondere regime daarvan op het MOT-register van toepassing is. In het onderhavige wetsvoorstel kan een bepaling worden opgenomen die ertoe strekt dat de verzamelingen van persoonsgegevens die worden gevoerd door de bijzondere opsporingsdiensten in het kader van
BLAD
2
DATUM ONS KENMERK
22 september 2005 z2005-0898
de uitvoering van hun taak omschreven in artikel 3 van het wetsvoorstel, politieregisters zijn in de zin van de Wet politieregisters. Hiermee wordt evenwel nog geen volledige scheiding tussen toezicht en opsporing door bijzondere opsporingsambtenaren bewerkstelligd. Het wetsvoorstel laat de taakuitvoering door bijzondere opsporingsambtenaren die niet werkzaam zijn bij een bijzondere opsporingsdienst immers onverlet. Daarom heeft het CBP de voorkeur voor het opnemen van een bepaling in de Wet politieregisters die ertoe strekt dat de Wet politieregisters van toepassing is op de uitvoering van de opsporingstaken van bijzondere opsporingsambtenaren. Tot slot In de bijlage bij deze brief is het vorenstaande nader toegelicht. Gaarne houdt het CBP zich bereid tot een nadere toelichting. Een afschrift van deze brief gaat per separate post aan de Minister van Justitie, de Minister van Financiën, de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Hoogachtend,
mr. dr. J. Beuving Collegelid
BLAD
3
DATUM ONS KENMERK
22 september 2005 z2005-0898
Bijlage bij de brief van het College bescherming persoonsgegevens aan de leden van de vaste commissie voor Justitie van de Tweede Kamer betreffende het wetsvoorstel op de bijzondere opsporingsdiensten (Kamerstukken 30 164, nr. 1-5). Deze bijlage is als volgt ingedeeld. Inleiding Achtergrond: bijzondere opsporingsambtenaren- en diensten Het wetsvoorstel De verwerking van persoonsgegevens in het kader van toezicht en opsporing Inleiding Een aparte wet voor de politie Inhoudelijke normering Reikwijdte Wet politieregisters Conclusie: huidige situatie Wet politiegegevens Inleiding Reikwijdte van het conceptwetsvoorstel politiegegevens Advies CBP Conclusie Oplossing
Inleiding De handhaving van ordeningswetgeving kenmerkt zich door de samenloop van bestuurlijke handhaving (hierna ook wel aan te duiden als toezicht) en de strafrechtelijke handhaving (hierna ook wel aan te duiden als opsporing). In de praktijk lopen toezicht en opsporing vaak door elkaar heen, wat tot verwarring en misverstanden leidt. Tussen toezicht en opsporing bestaan ook relevante verschillen. Over het algemeen is toezicht minder ingrijpend dan opsporing. Dit uit zich bijvoorbeeld in het arsenaal aan bevoegdheden om gegevens te verzamelen, de mogelijkheid om dwangmiddelen toe te passen en de op te leggen sancties. Dat toezicht wordt gehouden is voor betrokkenen bovendien in beginsel kenbaar, terwijl opsporingshandelingen veelal in het belang van het onderzoek heimelijk worden verricht. Ook gaat van strafrechtelijk overheidsoptreden jegens betrokkenen een veel groter stigmatiserend effect uit dan van bestuurlijke handhaving. Achtergrond: bijzondere opsporingsambtenaren en –diensten Bij de handhaving van ordeningswetgeving staat de bestuurlijke handhaving, zowel preventief als repressief, voorop. Dit toezicht is belegd bij overheidsinstanties als gemeenten, inspecties en uitvoeringsinstellingen (hierna ook aan te duiden als inspecties). De strafrechtelijke handhaving van ordeningswetgeving is te beschouwen als sluitstuk op het toezicht. Met de strafrechtelijke handhaving van ordeningswetgeving zijn belast zowel de politie als de bijzondere opsporingsambtenaren. Bijzondere opsporingsambtenaren kunnen werkzaam
BLAD
4
DATUM ONS KENMERK
22 september 2005 z2005-0898
zijn bij of inspecties, die zich primair op de bestuursrechtelijke handhaving toeleggen, of bij diensten die zich primair toeleggen op de strafrechtelijke handhaving van ordeningswetgeving (hierna ook te noemen: bijzondere opsporingsdiensten). Zo ongeveer alle mengvormen die te bedenken zijn hebben zich in de praktijk wel voorgedaan, variërend van opsporing door inspecties tot toezicht door bijzondere opsporingsdiensten. Niet zelden dragen bijzondere opsporingsambtenaren de spreekwoordelijke dubbele petten: de uitvoering van bestuurlijke en strafrechtelijke taken, met de bijbehorende verschillen in bevoegdheden en verantwoordelijkheden verenigd in dezelfde persoon. Ook bij de politie is zowel toezicht als opsporing belegd. Artikel 2 van de Politiewet 1993 bevat de algemene taakstelling van de politie: handhaving van de openbare orde, opsporing van strafbare feiten en hulpverlening. Daarnaast dragen vele bijzondere wetten de politie ook toezichthoudende taken op. De uitvoering hiervan is in de praktijk binnen de politieorganisatie veelal ondergebracht in de zogeheten ‘bureaus bijzondere wetten’. Het wetsvoorstel Het wetsvoorstel biedt een wettelijke basis voor vier, in de praktijk reeds bestaande, bijzondere opsporingsdiensten (BOD-en), te weten bij de Ministeries van Financiën, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit. Het wetsvoorstel belast deze BOD-en uitsluitend met opsporingstaken onder het gezag van het openbaar ministerie en dwingt ertoe dat deze BOD-en als een afzonderlijke eenheid binnen de organisatie van het betreffende ministerie worden gepositioneerd. Het wetsvoorstel beoogt aldus te bewerkstelligen dat de bestrijding van de zware en middelzware criminaliteit bij de BOD-en wordt belegd, geheel gescheiden van het toezicht dat volledig bij de inspecties belegd is. Het wetsvoorstel verplicht ook tot de instelling van eenheden binnen de BOD-en, die persoonsgegevens verwerken ten behoeve van de bestrijding van de zware criminaliteit. Om drie redenen worden de BOD-en in het wetsvoorstel niet geïntegreerd in de politieorganisatie. In de eerste plaats zou dat afdoen aan de politieke verantwoordelijkheid van de vakministers voor het beleid op het terrein van de betreffende ordeningswetgeving. In de tweede plaats vereist de strafrechtelijke handhaving van ordeningswetgeving specifieke kennis en vaardigheden op het betreffende beleidsterrein. Die zijn het meest gewaarborgd bij een positionering zo dicht mogelijk bij het betreffende vakministerie. In de derde plaats zou integratie in de politieorganisatie tot een onwenselijk vermenging van prioriteiten kunnen leiden, ten nadele van de strafrechtelijke handhaving op de betreffende beleidsterreinen van de vakministeries. Het wetsvoorstel sluit niet uit dat bij de inspecties opsporing blijft plaatsvinden in het direct verlengde van de bestuurlijke handhaving. Het gaat daarbij in de bedoeling van het wetsvoorstel om de afdoening van kleinere zaken waarvoor geen intensieve opsporing vereist is. Het wetsvoorstel behoudt de strafrechtelijke handhaving van ordeningswetgeving ook niet exclusief voor aan bijzondere opsporingsdiensten. Integendeel, het wetsvoorstel onderkent mogelijke verwevenheid tussen strafbare feiten op het terrein van de ordeningswetgeving en commune vormen van criminaliteit door aandacht te besteden aan samenwerking onder meer tussen de bijzondere opsporingsdiensten en de politie.
BLAD
5
DATUM ONS KENMERK
22 september 2005 z2005-0898
De verwerking van persoonsgegevens in het kader van toezicht en opsporing Inleiding Op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van toezicht en opsporing kunnen twee wettelijke regimes van toepassing zijn: de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP) en de Wet politieregisters (Wpolr). De WBP is te beschouwen als een algemene kaderwet. De normen die de WBP stelt hebben dientengevolge een open karakter. De reikwijdte van de WBP is bedoeld zeer ruim te zijn. Slechts een aantal sectoren zijn van toepasselijkheid van de WBP uitgezonderd. De politie is zo een sector waarvoor niet de WBP maar de Wpolr geldt. Een aparte wet voor de politie De wetgever heeft eind tachtiger jaren van de vorige eeuw ervoor gekozen naast een algemene kaderwet (toen de Wet persoonsregistraties, die inmiddels is vervangen door de Wet bescherming persoonsgegevens) voor de politie een specifieke sectorale wet af te vaardigen om de volgende redenen: De betrokkene levert zijn gegevens in de regel niet vrijwillig aan of de gegevens die worden verwerkt zijn zelfs in het geheel niet van de betrokkenen zelf afkomstig: de keuzemogelijkheid om wel of niet in de bestanden voor te komen ontbreekt derhalve. Het betreft bij politie-informatie a fortiori gevoelige gegevens, waarbij de maatschappelijke risico’s voor betrokkenen groot zijn. Zo zal van de verwerking van persoonsgegevens voor politiële doeleinden voor betrokkenen al snel een stigmatiserend effect uitgaan. Van de politiële taakuitvoering is veelal sprake als de verhouding tussen overheid en burger problematisch wordt, waarbij de politie als zwaardmacht voor de overheid optreedt. Het CBP onderschrijft ten volle de noodzaak van specifieke regels ter bescherming van persoonsgegevens in de politiesector om de genoemde redenen. Hieraan voegt het CBP nog toe dat opsporing bovendien is gericht op waarheidsvinding. Aan opsporing is dientengevolge inherent dat gegevens worden verwerkt waarvan de juistheid en volledigheid niet vaststaan, hetgeen bijzondere waarborgen vereist. Ook in internationaal verband wordt politiewerk in het licht van gegevensbescherming als afzonderlijk te normeren terrein gezien. Zo is in het kader van de Raad van Europa onder het Databeschermingsverdrag van 1981 een specifieke aanbeveling gedaan voor de politiesector en is inmiddels in het kader van de EU een kaderbesluit in voorbereiding specifiek voor politieaangelegenheden. Inhoudelijke normering De WBP geeft een aantal basisregels voor de verwerking van persoonsgegevens. Zo dient er een goede reden (grondslag) te zijn om gegevens te verwerken. Deze kan gelegen zijn in de uitvoering van een publieke taak. Gegevens mogen binnen dat kader slechts voor een specifiek doel worden verwerkt. Onder voorwaarden is verdere verwerking, zowel binnen als buiten de betreffende organisatie, van gegevens voor andere doeleinden toegestaan. Dat vergt een afweging van de verschillende doelen, de aard van de gegevens, de wijze van verkrijging en de positie van de betrokkene. De WBP gaat bovendien uit van het transparantiebeginsel. Dat brengt mee dat een betrokkene, in beginsel vooraf, op de hoogte dient te worden gesteld van de verwerking van hem
BLAD
6
DATUM ONS KENMERK
22 september 2005 z2005-0898
betreffende persoonsgegevens. Ook dient het bestaan van een verwerking van persoonsgegevens op geaggregeerd niveau bekend te worden gemaakt aan het publiek door melding ervan aan het CBP, welke melding wordt opgenomen in een openbaar register. De WBP voorziet voorts in het recht van een betrokkene op inzage in hem betreffende gegevens, het recht daarvan verbetering, aanvulling, verwijdering en afscherming te verzoeken, rechtsbescherming en onafhankelijk toezicht. De Wpolr wijkt op een aantal relevante punten van de WBP af. Gegevens mogen alleen voor de uitvoering van de politietaak worden verwerkt. Daarbinnen dient een specifiek doel te worden aangegeven. Binnen de politieorganisatie bestaat in beginsel een ‘free flow of information’. Dat houdt in dat de politie zelf haar gegevens verder mag gebruiken, indien dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de politietaak. Voor verder gebruik door anderen geldt een limitatief systeem van toegestane verstrekkingen (het zogenaamde ‘gesloten verstrekkingenregime’). Een aantal van die verstrekkingen zijn expliciet in de Wpolr zelf opgenomen. Daarnaast kunnen op grond van de Wpolr bij AMvB (het Besluit politieregisters) verstrekkingen worden toegestaan aan personen of instanties die belast zijn met een publieke taak, voorzover die verstrekkingen noodzakelijk zijn voor een openbaar belang. Voor bijzondere gevallen kunnen, doch slechts bij wijze van uitzondering, ook verstrekkingen worden toegestaan. De Wpolr voorziet slechts in transparantie op een geaggregeerd niveau. Het moet voor burgers duidelijk zijn welke categorieën van gegevens voor welke doeleinden verwerkt kunnen worden. Een specifieke betrokkene hoeft niet geïnformeerd te worden dat hem betreffende gegevens worden verwerkt. De Wpolr kent sinds 2000 een apart regime voor de zogenaamde bijzondere politieregisters. Dit zijn de tijdelijke registers, het register zware criminaliteit en het voorlopig register. Tijdelijke registers zijn bedoeld voor specifieke, meestal omvangrijke, onderzoeken. Het register zware criminaliteit en het voorlopig register zijn bedoeld voor de registratie voor langere duur van gegevens omtrent personen die in verband worden gebracht met zware criminaliteit, zonder dat zij als verdachte hoeven te kunnen worden aangemerkt. Deze laatste twee registers dienen binnen de politieorganisatie in technische en organisatorische zin te worden afgeschermd. Zij worden ook wel ‘cie-registers’ genoemd, naar de criminele inlichtingen eenheden waar zij gevoerd moeten worden. Ten aanzien van bepaalde verwerkingen, zoals de cie-registers, schrijft de Wpolr bovendien voor dat zowel de herkomst en wijze van verkrijging als een aanduiding omtrent de betrouwbaarheid van gegevens in de registers wordt vermeld. In het kader van toezicht en controle bevat de Wpolr bovendien een protocolplicht. Die houdt in dat van bepaalde verstrekkingen van gegevens uit politieregisters aantekening moet worden gehouden. Reikwijdte Wet politieregisters Als aanknopingspunt voor de reikwijdte van de Wpolr heeft de wetgever gekozen voor de politietaak omschreven in artikel 2 van de Politiewet 1993. Toepasselijkheid van de Wpolr wordt derhalve bepaald door de vraag of er sprake is van de taakuitvoering door de politie in de zin van de Politiewet 1993, en de uitvoering van de politietaak in de zin van de Politiewet 1993. De politietaak bestaat uit de opsporing van strafbare feiten, handhaving van de openbare orde en hulpverlening. Voor zover de politie gegevens verwerkt in het kader van de uitvoering van
BLAD
7
DATUM ONS KENMERK
22 september 2005 z2005-0898
toezichthoudende taken, haar opgedragen in bijzondere wetten, is daarop derhalve de WBP van toepassing. Omdat de Politiewet 1993 zich uitsluitend richt tot de politie en de Koninklijke marechaussee en zich niet mede uitstrekt tot bijzondere opsporingsambtenaren- en diensten, richt ook deze taakomschrijving zich niet tot bijzondere opsporingsambtenaren en – diensten. Ook niet voor zover deze opsporingsactiviteiten verrichten. Sinds de invoering van de bepalingen betreffende de cie-registers, voorziet de Wpolr er in dat er ook criminele inlichtingen eenheden kunnen worden ingesteld bij een BOD, waarop de betreffende bepalingen uit de Wpolr van overeenkomstige toepassing kunnen worden verklaard. Bij de BOD-en waarop het wetsvoorstel betrekking heeft is van die mogelijkheid in de praktijk gebruik gemaakt. Schematisch leidt dit tot de volgende toepasselijke wettelijke regimes op toezicht respectievelijk opsporing door de politie respectievelijk inspecties en BOD-en.
Toezicht Opsporing Opsporing: cie
Politie
Inspecties
BOD-en
WBP Wpolr Wpolr
WBP WBP -
WBP WBP Wpolr
Conclusie: huidige situatie De verwerking van persoonsgegevens ten behoeve van toezicht valt zowel voor de politie als voor bijzondere opsporingsambtenaren bij BOD-en en inspecties onder het regime van de WBP. Bij de politie valt de verwerking van persoonsgegevens ten behoeve van de opsporing geheel onder het regime van de Wet politieregisters. Gegevensverwerking door bijzondere opsporingsambtenaren in het kader van opsporing van strafbare feiten valt evenwel gedeeltelijk onder de WBP en gedeeltelijk, voor zover er bij een BOD een cie is ingesteld, onder de Wpolr. Bovendien kunnen verschillende regimes op dezelfde opsporingsactiviteiten van toepassing zijn afhankelijk van de vraag of die opsporingsactiviteiten verricht worden door bijzondere opsporingsambtenaren of door de politie. Een strafrechtelijk onderzoek door de politie valt onder de Wpolr waar hetzelfde onderzoek door de bijzondere opsporingsambtenaren onder de WBP valt. Dit is om meerdere redenen onwenselijk. In de eerste plaats doet het algemene regime van de WBP tekort aan het specifieke karakter van de strafrechtelijke handhaving. In de tweede plaats leidt dit ertoe dat bijzondere opsporingsambtenaren binnen het opsporingsdomein met twee verschillende regimes te maken hebben, hetgeen verwarring en misverstand in de hand kan werken en strijdt met het doel van het wetsvoorstel: het aanbrengen van een duidelijke scheiding tussen toezicht en opsporing. Tot slot wordt de samenwerking tussen bijzondere opsporingsambtenaren en politie onnodig juridisch bemoeilijkt, omdat zij vanwege hun verschillende organisatorische onderbrenging onder andere regimes moeten werken.
BLAD
8
DATUM ONS KENMERK
22 september 2005 z2005-0898
Wet politiegegevens Inleiding De Wet politiegegevens wordt momenteel herzien. Een hiertoe strekkend conceptwetsvoorstel politiegegevens heeft de Minister van Justitie ter consultatie aan het CBP voorgelegd. Het CBP heeft op 3 augustus 2004 (z2004-0467) hierover advies uitgebracht aan de Minister van Justitie. Indiening van een wetsvoorstel politiegegevens bij uw kamer wordt nog in 2005 verwacht. Reikwijdte van het conceptwetsvoorstel politiegegevens De reikwijdte van het conceptwetsvoorstel politiegegevens is ten aanzien van de BOD-en ongewijzigd gebleven: het is niet van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door BOD-en. Hieraan liggen dezelfde overwegingen ten grondslag als ten aanzien van de reikwijdte van de Wpolr. Ook het conceptwetsvoorstel politiegegevens voorziet in de mogelijkheid dat het conceptwetsvoorstel van overeenkomstige toepassing wordt verklaard op de verwerking van persoonsgegevens door BOD-en. Relevant verschil ten opzichte van de Wpolr is dat deze mogelijkheid ten aanzien van de gehele wet zal bestaan en niet beperkt blijft tot de verwerking van gegevens door de criminele inlichtingen eenheden ter bestrijding van de zware (georganiseerde) criminaliteit. Advies CBP Het CBP heeft geadviseerd de reikwijdte van het conceptwetsvoorstel politiegegevens uit te breiden tot de BOD-en. De taken van de politie en BOD-en zijn materieel hetzelfde: opsporing van strafbare feiten. De argumenten voor een specifieke wet voor de politie gaan daarom ook op voor de BOD-en. Reactie Minister Uit de reactie van de Minister van Justitie op het advies van het CBP maakt het CBP op dat de Minister van Justitie dit advies niet zal volgen. Ook ontleent het CBP hieraan niet de verwachting dat het regime van de Wet politiegegevens volledig van overeenkomstige toepassing zal worden verklaard op de strafrechtelijke handhaving van ordeningswetgeving door bijzondere opsporingsambtenaren. Conclusie Hoewel de taak van de BOD-en weliswaar in gelijke mate een apart regime voor de verwerking van persoonsgegevens rechtvaardigt, wordt hierin noch bij gelegenheid van de herziening van de Wet politieregisters, noch in het onderhavige wetsvoorstel voorzien. Oplossing Eenzelfde situatie heeft zich voorgedaan met betrekking tot het Meldpunt Ongebruikelijke transacties (MOT). De registratie van het MOT heeft als doel de opsporing van strafbare feiten maar het MOT behoort niet tot de politie in de zin van de Politiewet 1993. De Wet Melding Ongebruikelijke Transacties bepaalt evenwel dat het MOT-register een politieregister is in de zin van de Wet politieregisters, zodat de bepalingen van de Wet politieregisters hierop van toepassing zijn.
BLAD
9
DATUM ONS KENMERK
22 september 2005 z2005-0898
Deze constructie kan ook in het onderhavige wetvoorstel worden opgenomen door te bepalen dat de BOD-en registers houden ten behoeve van de uitvoering van hun taak omschreven in artikel 3 van het wetsvoorstel en dat deze registers politieregisters zijn in de zin van de Wet politieregisters. Dit leidt er evenwel toe dat alleen de gegevensverwerkingen in het kader van de opsporing door de bijzondere opsporingsambtenaren die werkzaam zijn bij de bijzondere opsporingsdiensten onder de werking van de Wpolr komen te vallen. De bijzondere opsporingsambtenaren bij de inspecties blijven binnen het opsporingsdomein evenwel onder het algemene regime van de WBP vallen, met de hiervoor geschetste onwenselijke gevolgen. Een volledige scheiding tussen toezicht en opsporing door alle bijzondere opsporingsambtenaren kan worden bewerkstelligd door in de Wpolr te bepalen dat deze van toepassing is op de verzamelingen van persoonsgegevens van bijzondere opsporingsambtenaren in het kader van hun strafrechtelijke taakuitvoering.
BLAD
10