[114.
Hij lagen.
10. |
Tweede Kamer, i
Vaststelling van liet slot der rekening van ontvangsten en uitgaven voor Nederlandsch-lndië over het dienstjaar 1894.
(IU.
1G.)
BlJLAOI V\N D l MllJIORlK VAN T o l I.H l l ï i v
VERSLAG van de Algemeene Rekenkamer over het dienstjaar 1894, uitgebracht in voldoening aan het voorgeschrevene bij art. 79 der Comptabiliteitswet ( S t a a t s b l a d 1895 n°. 225. (1)
SwmensleWnQ van hrl College.
§ 1. Rij den aanvang van liet jaar 1894 was de Algemeene Rekenkamer samengesteld als v o l g t : I I . VAN ALPHHN J - B a . wd. v o o r z i t t e r ; W.
VAN DEI! P U L ,
H.
VAN ALPHEN J - R Z N . , J . C. DK BRUI-H,
H. K. . ] . VAN DEN B r a a m ,
E . P . C. SOL en J . JONKER, leden.
I n de vacature van voorzitter werd bij Koninklijk besluit van 30 J a n u a r i 1894 n . 8 , waarvan aanteeKening is gehouden b\j het Indisch besluit van 16 Maart daaraanvolgende n". 3 6 , definitief voorzien door de benoeming v a n het gewezen tijdelijk lid der K a m e r , den heer B. M. H . HEUVEI.DOP , destijds m e t verlof i n Nederland, die op 27 April 1894 zijne functien a a n v a a r d d e , na vooraf' op den 24sten dier maand te zijn beëedigd. 13ij besluiten van den Minister van Koloniën van 29 Maart en 14 April 1894 litt. D. noa 43 en 42 werd voor de 1ste en 2de maal met zes maanden verlengd het respectievelijk aan de leden SOL en VAN DER P U I . verleend buitenlaudsch verlof. Ook voor den d u u r dier verlofsverlengingen bleven de heeren L. A . MAUTDNS en J . P . C. HAKTKVKLT als tijdelijke leden werkzaam — zie 9 1 *an 's Kamers verslagen over 1892 en 1893. Aan
het
lid
JOKKB
werd in
Mei
en
aan
het
lid
VAN AI.PMKN
in September 1894 een binneulandsch verlof verleend voor twee maanden wegens ziekte. Het verlof aan den eerstgenoemde werd éénmaal en dat aan den laatstgenoemde twee malen, telkens met ééue maand, verlengd. (iedurende h u n n e afwezigheid n a m de voorzitter van h e t college zitting bij een der tafels. § 2. I n de formatie van het aan het college toegevoegd personeel beneden den rang van secretaris kwam in 1894 geen andere verandering als die bedoeld aan Let slot van § 2 van het vorig verslag. De daar gemelde som van f 1080 als per jaar meer be>chikbaar voor minder personeel en schrijfloonen . werd in 1894 tot laatstgemeld doeleinde aangewend. U erkiaamheden.
S :!. In het j a a r 1S94 bracht de Kamer over 748 zaken advies aan de Regeerinir uit. 464 adviezen waren het gevolg van o n t vangen o p d r a c h t e n . terwijl de overige 284 betrekking hadden op aangelegenheden , welke door tussckeukomst van de Kamer door verscliillende autoriteiten aan de overweging der Regeering werden onderworpen. S 4.
In het verslagjaar werden door de Kamer b e h a n d e l d :
21 210 vorderingen aan het voorafgaand onderzoek onderworpen . waarvan 7121 betroffen den dienst van 1S93 en 14086 den dienst van 1894. Hiervan werden respectievelijk 196 en 147 ot ruim 23/« pet. en 1 pet. met bemerkingen teruggezonden ; (1) Voor /onver niet uitdrukkelijk anders wordt vermeld, is het Slmllblai waarnaar in dit verslag wordt verwezen . dat van ffiitifaWwi fmfif
Handelingen der Stateu-Generaal.
Belagen.
1897—1898.
\U4.
16.]
Vaststelling van liet slot der rekening van ontvangsten en uitgaven voor Nederlandsck-Indië over liet dienstjaar 1894. 12 220 dadelijke betalingen wegens leverantiën en verrichtingen — 5575 voor dienst 1893 en 6<>45 voor dienst 1894 — waarvan slechts 5 stuks of ongeveer X/K pet. tot bemerkingen aanleiding gaven. Het aandeel van elk der departementen in bovenstaande cijfers is als volgt:
Teruggezonden.
.
1406
9 of ongev. 0,64 pet
Departement van financiën .
1245
13 .
.
1,04 ,
Departement van laudsch bestuur
7324 191 .
.
2,60 „
Departement van justitie.
binnen. . . .
Departement van onderwijs, eeredienst en nijverheid .
3852
92 ,
.
2,39 .
Departement der burgerlijke openbare werken . . . .
3121
23 .
.
0,74 „
Departement van oorlog
3388
10 .
.
0,29 „
874
5 ,
■
0.57 ,
.
Departement van marine
Ie categorie: Teruggezonden.
Geëxamineerc
Departement van justitie. .
2567
financiën.
186
binnen. . . .
767
Departement van onderwijs, eeredienst en nijverheid .
1183
Departement der burgerlijke openbare werken . . . .
914
Departement van oorlog . .
428S
Departement van Departement van landsch bestuur
2 of ongev. 1.08 pet.
1 .
.
0,08 „
a
■
0.05 „
■
2315 Departement van marine. . In verband met de bij de wijziging van de Comptabiliteitswet bepaalde afscheiding van 's Kamers verslag en de begrootingsrekening , is thans opgegeven het aantal vorderingen enz. afgedaan in het kalenderjaar, in stede van, zooals vroeger gebruikelijk was, het aantal vorderingen enz. in het verslagjaar en het daarop volgende behandeld, betreffende het dienstjaar waarover de begrootingsrekening werd ingediend. De hoven opgegeven aantallen vorderingen enz. betreffende den dienst van 1898 zijn alzoo reeds begrepen onder de in de lste alinea van $ 4 van 's Kamers verslag over 1893 vermelde totalen. £ 5. Aan 243 afgetreden comptabelen werden in 1894 afgegeven bewijzen van acquit en décharge als bedoeld in artikel 96 der Comptabiliteitswet Onder gemeld aantal bevonden zich 25 comptabelen die in 1894 waren afgetreden. S 6. Aan het einde van het jaar 1894 was de exatninatie van de verantwoordingen van de ontvangsten over 1893 geheel afgeloopen. Ook wat het materieel beheer betreft waren alle stukken over 1898 afgedaan , uitgezonderd een zevental, waarvan een loopende over een gedeelte van het jaar nog niet bij de Kamer was — en sinds ook nog niet is ontvangen (zie voor deze verantwoording > 18 van het verslag over 1893). De exauiinatie van de bewijzen van uitgaaf der algemeene ontvangers bleef op dezelfde hoogte, zoodat die bewijzen tot en niet de maand Juli 1891 werden onderzocht. Van de duplicaat-ordoiinautiën en mandaten en de overige verantwoordiugstukken op de uitgaven van het jaar 1893 betrekking hebbende, liep het onderzoek op ultimo Juli 1894af', wat betreft de departementen van algemeen burgerlijk bestuur en het departement der marine, en voor het departement van oorlog op 5 Augustus daaraanvolgende. Gedurende het overig gedeelte van het jaar werden nog onderzocht, wat de departementen van algemeen burgerlijk
|in,
in I
Vaststelling Viin liet «lot der rekening vaii ontvangsten en uitgaven voor Nederlandsch-Indië over liet dienstjaar 1894. bestuur en het departement der marine betreft, voor Java en
Madura de duplicaat ordonnantiën en mandaten over het late
e n , behoudens die voor een zestal gewesten, ook die over het 2de kwartaal 1894, en voor de Buiteubezittingen die betreffende het 1ste kwartaal 1894, e n , wat het departement van oorlog aangaat, bedoelde staten van de verschillende militaire afdeelingeu en gewestelijke niillitaire commandeinenten tot en met Augustus en van het departement tot en met September en voorts de geldelijke afrekeningen van de kwartiermeesters en administrateurs van garnizoenen over het 1ste en vooreen groot gedeelte ook die over het 2de kwartaal 1894. De examinatie der rekeningen van de weduwen- en weezenfondsen, de wees- en boedel kamers, de schutterijen en van andere rekeningen met derden werd geregeld voortgezet. Op eene enkele uitzondering na werden alle verantwoordingen over het jaar 1893 geëxamineerd. Het onderzoi'k der venduverautwoordiugen tot en met 1893 was voor de oude administratie beëindigd iu April en voor de nieuwe in September 1894. De op de eerste administratie betrekking hebbende verantwoordingen over 1894, welkt- in dat jaar inkwamen , zijn in dat jaar ook geëxamineerd. Van die administratie waren nog slechts enkele verantwoordingen loopende. Betreffende de nieuwr administratie was ouder ultimo December 1894 ongeveer de helft van de verantwoordingen over dat jaar onderzocht. In aansluiting op het voorkomende aan het slot van § 6 van het vorig verslag, zij hier aangeteekend dat de resultaten van de proef omtrent de rechtstreeksche indiening van de verantwoordingen van gelden, vivres en fourages betreffende het departement van oorlog bij de Vde afdeeling (hoofdbureau) der militaire administratie van genoemd departement bevredigend bleven. In verbaud daarmede werd bij het goiivernementsbesluit van 9 Augustus 1394 n". 1 bepaald, dat bedoelda maatregel voorloopig bestendigd wordt, zijnde bij dat besluit, gerekend van 1 Januari 1894, tevens eene som van f 30 's maands beschikbaar gesteld ter bestrijding van de meerdere uitgaven voor schrijfbehoeften, welke als gevolg van dien maatregel voor het departement van oorlog noodzakelijk bleek te zijn. In het dienstjaar 1894 werden bij de Kamer de verantwoordingen over drie kwartalen ontvangen en onderzocht (die over het 4de kwartaal 1893 en het eerste en tweede kwartaal 1894) gemiddeld weer twee maanden eerder dan eertijds ouder de oude werkwijze. Bijlage lit. A.
De rekening betreffende het dienstjaar 1892 is bij brief vau 11 Februari 1895 n". 272/27 aan den Minister vau Koloniën opgezonden.
§ "'■ De ' l l dit i i l a r bewerkstelligde herzieningen op den voet van art. 88 der Comptabiliteitswet zijn vermeld in de bijgevoegde opga- e. 8 i™ der jaar
8. In December 1S94 werd door de Algemeene Bekenkamer onderzoek aan de Kegeering toegezonden de bij artikel 77 Comptabiliteitswet bedoelde rekening betreffende het dienst1892.
£ 9. Zooals bereids bij $ 9 van het verslag over 1893 werd medegedeeld ziju de staten van restant ontvangsten en onaanzuiverde vorderiugeu onder ultimo December 1891 eu 1892 door het college op 17 Februari en 29 December 1894 aan de ltegeering doorgezonden. Controle op de Utndigtb<mwen ra eigendommen.
$ 1 " , '<• l*Ü de examinatie van den legger der gouvernementsgebouwen in de residentie Preanger Hegentschappen trok het de aandacht, dat de waterstaat te Handoeng de beschikking had over twee landski-bouwen , namelijk een dienende tot bergplaats van materialen en het andere tot werkplaats. De Kamer vond hierin aanleiding de vraag te stellen ot' ten deze niet niet één gebouw zou kunnen worden volstaan, en of dat in de tweede plaats bedoeld , zijnde een steenen gebouw , vroeger gediend hebbende tot gevangenis , dan niet ware in te richtt-u en te benutten of voor den landraad dan wel als kantoor van den houtvester te Bandoeng, waardoor respectievelijk f 8 0 of f 30 's jaars aan lokaalhuur zou worden uitgewonnen. Uit het ter zake ontvangen bericht bleek echter dat de waterstaat beide gebouweu noodig had . doch dat na voltooiiug van de voorgestelde vergrootiiiü' van het Bandoengsche residentiekantoor daarin een paar kamers zouden worden afgezonderd voor kantoor van den houtvester. Aan dit voornemen is sedert gevolg gegeven.
|II 1
10.|
Vaststelling van het slot der rekening van ontvangsten ea uitgaven voor Nedcrlandsch-Indië over bet tlicn.st.jaar 1894. I). Voor de hoofdplaats Tegal, waar aan den houtvester indemniteit voor bureauhuur werd uitbetaald , terwn'1 de ont vanger der in- en uitvoerrechten, tevens fungeerend havenmeester, twee landsgebouwen voor bureaux in gebruik had, deed de Kamer eene vraag van gelyke strekking, waarop haar werd geantwoord dat aan laatstbedoelden ambtenaar nog een tweede gebouw voor bureau in gebruik was moeten worden gegeven, daar liet eentaangewwene geen voldoende ruimte voor hem eu zijn personeel had, doch dat overigens geen dier beide gebouwen voor bureau van den houtvester kon worden benut, zoowel uit hooide n u de ligging als wegens gebrek aan voldoende localiteit. e. Van de in §47, e, van's Kamers verslag over 1892 bedoelde voormalige marinemagazijnen te Batavia werd in dit verslagjaar krachtens eene bij gouvernementsbesluit van 27 Juli 1894. n". 7, verleende machtiging een deel verhuurd aan een aldaar gevestigd industrieel. De andere lokalen iu en gebouwen behoord hebbende tot genoemde magazijnen, werden, naar der Kamer door den directeur der burgerlijke openbare werken was opgegeven, deels geoccupeerd door het marine-departement, terwy'1 van het andere deel gezegd werd dat het voor verhuring in aanmerking kwam. Toen de Kamer echter, in verband met deze laatste mededeeling , inlichting vroeg nopens de pogingen, welke waren aangewend tot verhuring en het resultaat daarvan, bood de directeur het college in afschrift aan een schrijven van den resident van Batavia bevattende het bericht dat abusievelijk was opgegeven dat de niet geoccupeerde gebouwen voor ver huring in aanmerking kwamen, dat z\j oud en niet meer voor opslag van handelsgoederen geschikt waren en dat, zoo zij voor andere doeleinden gebruikt moesten worden, herstelling met zeer groote kosten gepaard zou gaan , wat de gebouwen eigen lijk niet waard waren. De directeur der burgerlijke openbare werken naar aanlei ding hiervan gevraagd of het. ook met het oog op verdere depreciatie, niet in '■ lands belang moest worden geacht om de niet geoccupeerde gebouwen, zij het ook voor afbraak, te ver knopen , dan wel tegen een miniemen prijs te huur aan te bieden ten einde zoodoende althans de kosten van onderhoud en bewaking te besparen, deelde der Kamer mede, dat verkoop dier gebouwen voor afbraak het meest iu 's lands belang werd geacht, maar dat, vermits inmiddels krachtens het gouverne mentsbesluit van 6 Maart 1896. n". 7, een deel daarvan aan den in hoofde dezer bedoelden industrieel kosteloos in bruikleen was afgestaan en hij daaraan nog eenige niet weinig kostbare herstellingen'had te verrichten, ten einde de lokalen voor het door heni beoogde doel geschikt te maken, het wenschelijk voorkwam met den verkoop te wachten totdat zou zijn gebleken dat door dien industrieel van de hem verleende vergunning gebruik werd gemaakt. Bij de afsluiting van dit verslag was nog niet tot verkoop der gebouwen in quaestie overgegaan. r/. Eene door de Kamer met den directeur der burgerlijke openbare werken gevoerde correspondentie betreffende een na 1891 niet meer voor 's lands dienst benut gebouw (pakhuis) ter hoofdplaats Pasoeroean , aanvankelijk in gebruik geweest bij de exploitatie van de Oosterlijnen der Staatsspoorwegen, doch sedert onder het rechtstreeksch beheer gekomen van het civiel bouw departement . had tot gevolg eene machtiging tot onderhandsche verhuring gerekend van 15 Juni. 1894 tegen een prijs van f50 'sinaands, voorloopig voor den tijd van vier maanden en uiterlijk tot 15 Januari 1S95 , op welke machtiging goedkeuring is ver leend bn' gouvernementsbesluit van 2ti Juli 1894 n*. 25. Blijkens het gouvernementsbesluit van 4 Juni 189G n". 3 is het bierbedoeld gebouw weder voor een jaar verhuurd tegen deuzelfden huurprijs. RihantMiHq van eene ronrrpt-vcvoirieniiiq vnnv ilc. rtgoUmg van hel § H- Aan eene opdracht der Regeering voldoende, bracht behtvr cu dr verantwoording van gemeemtdijkê em plaatseiijl.r gtU- de Algemeene Rekenkamer bö missive van 11 April 1894, n . 35, ; miiltt ■Irit iu .\'<'iln-lan(lsr/i-fii'lii . geheim advies uit omtrent eene concept-verordening voor de regeling van het beheer en de verantwoording van gewestelijke en plaatselijke geldmiddelen in Nederlandsch-indiè'. door den directeur van financiën ingediend naar aanleiding van de dooi' dea toenmaligen Minister van Koloniën ontworpen verordening betreffende de instelling van gewestelijke en plaatselijke raden en van gewestelijke en plaatselijke geldmiddelen in NederlandschIudië, overgelegd als bijlage der Memorie van Toelichting van
Bijlagen.
[Hl.
I6.J
Tweede kamer.
Vaststelling van hel slol der rekening van ontvangsten en uitgaven root Kederlandsch-Indië over hei dienstjaar 1894. het wetsontwerp tot aanvulling der Comptabiliteitswet van I November 1898 (zie Bijlagen van hel verslag der Handelingen run ie Tweede Kamer der StsUen-Oesieraal, Zitting !**.»•! 1894, n \ 108). Toen een tweetal maanden later de bedoelde concept-verordening, welke intuasehen door een nieuw opgetreden directeur van financiën ten aanzien van tal var. punten wai gewijzigd, ten tweeden male ten fine van advies in banden van de Algemeens Rekenkamer werd gesteld . vestigde het college (missive van 28 .luli 181)4, n . 79, geheim) er de aandaeht van de Regeering o p , dai in verband met de sedert plaats gehad hebbende ontbinding van de Tweede Kamer der Staten-Generaal de wetsontwerpen tot wgsiging van liet Regeeringsreglcment en der Comptabiliteitswet, soomede de verordening betreffende de instelling van gewestelijke en plaatselijke raden en van gewestelijke en plaatselijke geldmiddelen in NMerlandsch-Indië bij de Wetgevende Macht niet meer aanhangig waren en dat, aangezien van de wederindiening van die ontwerpen niets gebleken was, het ter voorkoming viin nuttcloozen arbeid wenscheljjk moest worden geacht dienaangaande inlichtingen bij het Opperbettanr in te winnen alvorens de onderwerpehjke concept-verordening ran den directeur van financiën in verdere behandeling te nemen. Hij missive van den gouvernements-secretaris van 10 Augustus 1894 ii'. 2064 werd der Kamer daarop medegedeeld , dat op de naar aanleiding van hare voormelde missive van 2* Juli 1894 den Minister van Koloniën telegraphisch gedane Traag of verdere behandeling van evenbedoelde concept-verordening uoodigwas, van dien Staatsman een ontkennend antwoord was ontvangen. Wijit ran beheer en verantwoording tin ontvangeen en uitgaven £ 12. Als hnlpbnrean voor den indnstrieelen eigendom, tevens niii het liiiljibiiipnii foor den imdustriMten eigendom in Xeierlandtch- hulpbewaarplaats , belast met de openbare mededeeling van de fnelir. f'abriek.-- en handelsmerken in Nederlandseh-Indië (art. 2 der wet van 3<» September 189:!. Nederlandsen Staatsblad u". 146) U bij art. 1 van het Koninklijk besluit van 9 November 1893 (Indisch Staatsblad n . 805) aangewezen bet departement van justitie. Uit de bewoordingen van laatstgemeld artikel concludeerde de directeur van justitie dat het hnlpburean geen Indische gouvernementsinstelling was, doch een onafscheidelijk deel uitmaakte van het te 'sGravenbage gevestigde bureau voor den indnstrieelen eigendom. Op dien grond van meening dat de aan dat hulpbureau verbonden inkomsten en uitgaven niet op de Indische begrooting thuis behoorden . gat hij der Regeering bij missive van 15 Februari 1894, n . 1 ('94, in overweging hem te machtigen om over de gelden . die in verband met het aangehaald Koninklijk besluit by het hulpbureau werden ontvangen . ten dienste dier instelling te beschikken. Op dit voorstel gehoord, wees de Algemeene Rekenkamer er o p , dat volgens de artikelen 6en23vanmeerbedoeld Koninklijk besluit een deel van de krachtens gemelde artikelen binnenkomende gelden naar het hulpbureau moeten worden overgemaakt, als vermoedelijk bestemd voor het internationaal bureau te Bern (verg. artikel 8 van de in Indisch Staatsblad I893n".99 opgenomen schikking tosschen eenige Mogendheden betreffende de internationale inschrijving van fabrieks- en handelsmerken): dat nopens de bestemming van het andere deel of van de overigens bij het hnlpburean te bewerkstelligen ontvangsten in genoemde Koninklijke beschikking echter niers bepaald is. terwijl daarin evenmin voorschriften te vinden zijn met betrekking tot de herkomst van de voor het hulpbureau uoodige uitgaven , uit welk een en ander baars inziens de gevolgtrekking viel op te maken dat het in de bedoeling lag om de in Indiè' ontvangen gelden en geldswaarden — voor zoover geene opzending daarvan naar het hoofdbureau is voorgeschreven — ten bate van de Indische schatkist te doen komen en de uitgaven ten laste van het Ilde hoofdstuk der begrooting van uitgaven voor Nederlandsch-Indië te brengen. Hiervan uitgaande betoogde de Kamer dat voor de ontvangsten bjj het hulpbureau gedaan een afzonderlijk hoofd op de raming der in Iudië te ontvangen middelen behoorde te worden gebracht en voor de uitgaven een speciaal artikel diende te worden aangewezen, in afwachting van welk een en ander de ontvangsten baan inziens onder .alle andere ontvangsten" zouden kunnen worden geboekt en de uitgaven bestreden uit den bij de Ilde afdeeling van bet Ilde hoofdstuk der begrooting van uitgaven voor onvoorzien uitgetrokken post. zijnde bet bestrijden der uitgaven uit de ontvangsten in strijd met de artikelen 27 en 35 der Comptabiliteitswet. Xadat de Kamer hare meening in verband met de daartegen door den directeur van justitie aangevoerde bezwaren nader had rtandelingen der Stateu-Generaal.
Bijlagen.
1897—1893.
i.
Ki.j
Vattatelling van bet ilot dar rekening ran ontvangsl >n en uitgaven roor Xedarlandsch-Indie' o m bet dienstjaar l^'.M. rardedigd eu toegelicht, onderwierp de Indische Regeering, die de zienswijze van den directeur van justitie juist achtte, liet meeningsverschil aan de Imali—iim van het Opperbestuitr, dat zich blnkbaar aan de zijde van de Kamer heeft geschaard . zijnde toch de kosten van het hulpbureau bij het Ilde hoofd-tuk der Indische begrooting van uitgaven voor 189t> (onder de artikelen 20 en 21) uitgetrokken, terwijl onder de in dat jaar in Nederlandsch-Inilië te ontvangen middelen gerekend is op Ontvangsten van bedoeld bureau. Sedert i> bij het besluit van 29 Februari 18% n". 4 . overeenkomstig het deswege door de Algemeene Rekenkamer aangegevene, de secretaris van het departement van justitie met het comptabel beheer over de ontvangsten van het hulpbureau belast, en zyn voorts ten laste van art. öl (onvoorziene uitgaven) der begrooting van 1896 gebracht de in de jaren 1894 eu 1895 ten behoeve van bedoeld bureau gedane uitgaven, terwijl ten aanzien van de in dezelfde jaren gedane ontvangsten de directeur van justitie by dezelfde beschikking van eene opdracht is voorzien . strekkende om die ontvangsten in 't lands kas te storten. Onderronden moeilijkheid in hel terkrijqtn vun inlirhlinQ gtrraagd op grond nut art. 11 van '$ Kanten instructie.
jj 1:'.. Hij het onderzoek van eene van het departement van oorlog ontvangen rekening van de contractanten voor het onderbonden van geregelde stoomvaartdiensten tusschen Pontianak en
Sintang en tassenen Pontianak en Singkawang bleek, dat eene
reis tusschen laatstgenoemde plaatsen niet binnen den bij het contract bepaalden tijd was volbracht, zonder dat san denaannemer de boete was opgelegd bij de betrekkelijke overeenkomst op de tekortkomst gesteld. De Algemeene Rekenkamer vroeg ter zake inlichtingen aan den legercommandant, daarbij dien departementschel tevens verzoekende op een paar certificaten betreffende reizen op hetzelfde traject de uren te doen bekend stellen , waarop het stoomschip van Pontianak en Singkawang vertrokken en op die plaatsen aangekomen was. en zulks voorde beoordeeling of de reizen volbracht waren binnen den daarvoor bij de overeenkomst gestelden termijn. De legercommandant bepaalde er zich echter toe de Kamer te verwijzen naar den resident der Westerafdeeling vanBorneo, onder opmerking, dat de gevraagde inlichtingen niet door het departement van oorlog kouden worden verstrekt, daar de controle op het vertrek en de aankomst van het stoomschip in '|iiae-rie blijkens het contract wordt uitgeoefend door ile plaatselijke civiele autoriteiten, en de door de Kamer bedoelde boete krachtens dat contract wordt bepaald door genoemd hoofd van gewestelijk bestuur. Verwijzende naar het bepaalde bh' artikel 11 harer instructie drong de Kamer bij den legercommandant nader aan op verstrekking der gevraagde inlichtingen , onder opmerking dat de rekeningen waarvan hier sprake was werden verevend ten laste van de Vilde begrootingsafdeeling . dat zij derhalve ook bil het departement van oorlog werden onderzocht, en du* naar 's Kamen inzien de controle in zooverre op de handelingen van het betrokken hoofd van gewestelijk bestuur, ook tot de taak van genoemd departement behoorde. De legercommandant antwoordde hierop, dat de rekeningen in qnaestie wil is waar werden verevend ten laste van de door
het departement van oorlog beheerd wordende begi tingsafdeeling. doch dat het onderzoek, gehjjk ook met de rekeningen
van de Koninklijke l'aketvaartmaatschappij het geval is. zich niet uitstrekt tot, controle op het binnen den gestelden tijd volbrengen der reizen, daar die controle zijns inziens niet behoorde tot de bemoeienis van het departement van oorlog, gevende 'Ie legercommandant, ook op grond dat de ter zake verschuldigde boeten gebracht worden ten bate van het artikel .alie andere ontvangsten" der door het departement van binoenlandseh bestuur beheerd wordende begrootiugsafdeeliiio- I . der Kamer in overweging zich ter erlanging van de door haar gewenschte inlichtingen te wenden tot den chef van genoemd
departement.
Ibt door den legercommandant gedaan beroep op de vervoeren vrachtrekeningen van de Koninklijke l'aketvaartmaatschappij kou in casu niet opgaan , daar voor deze iuaatschapgij het al of niet tijdig volbrengen van de reizen gecontroleerd wordt uit de door haar aan den directeur van binnenlandsch bestuur ingediend wordende subsidierekeningen, terwijl voor bedoelde contractanten ter Borneo's Westkust, die geen subsidie ontvangen . Ie zaak alleen ia na te graait uit de door hen aan de verschillende departementschefs ingediende rekeningen van ten last' der door ben beheerde begrootingsafdeeling vervoerde passagier-
|lll,
HIJ
Vaststelling van bet slot der rekening van ontvangsten en uitgaven voor Nederkwdsch-Indii? over hel dienstjaar 1894. of goederen, welke rekeningen dm van de uoodige aanwijzingen behooren te zü'n voorzien. Van eene nadere correspondentie met het departement van oorlog treen succes verwachtende, bracht het college de muwege dat departement ondervonden moeilijkheid in liet bekomen van inlichtingen, op grond van art. 11 van 's Kamers instructie gevraagd, ter kennis der Regeering, met voorstel den legercommandant te doen aanschrijven alsnog aan liet verlangen der Kamer gevolg te geven. Hij missive van den gouvernementssecretarifi van 7 Februari 1894, n . 358, werd den legercommandant namens den Gouverneur-Generaal verzocht liet uoodige te verrichten opdat de door de Kamer verlangde inlichtingen haar alsnog met bekwamen spoed zonden worden verstrekt. Hieraan is door genoemden departementsehef voldaan. Toepassing van art. 18
Kamers insti uclu.
S 14. Tot de stukken . welke moesten worden geraadpleegd bij de examinatie der verantwoordingen van de in de residentie Jiesoeki geienen zoutpakhoizen te Djember en Mangaran. behoorde een viertal der Kamer in afschrift toegezonden besluiten van den resident van genoemd gewest, houdende schorsing en vervolgens ontslag uit hunne betrekking van de betrokken zontverkooppakhuismeesters. de een wegens ongeoorloofde handelingen en onvertrouw baarheid en de andere wegens het plegen van fraude en van handelingen in allen deel e het kenmerk dragende van oiieerlijkheid. Vermits uit die besluiten bleek dat betrokkenen niet strafrechterlijk werden vervolgd, meende de Kamer in casn art. 13 harer instructie te moeten toepassen en zond zij diensvolgens kopieën der stukken aan het openbaar ministerie.
> ló. Van verscheidene departementen van algemeen bestuur Late inzending van verantwoordingen nopens ia 18U3 ingevolge 'ir1. 49 der Comptabiliteitswet te goeder rekening verstrekte sommen. wenlen niet tjjdig bij de Algemeene Rekenkamer ontvangen al de verantwoordingen betreffende de in 1893 te goeder rekening verstrekte Bommen. Voor het departement van binnenlandsch bestuur, dat ook na ontvangst van een paar rappelbrieven nog in verzuim bleef, moest de Kamer de zaak ter kennis van de Regeering brengen. waarna toezending van de ontbrekende stukkeu plaats had of de mededeeling werd ontvangen van de weder ïnkasstorting der verstrekte gelden. Maatregelen ten opiieJite van ven comptabele die drie acklereenvol- S 16. In het feit, dat een inlandse h zoutverkooppakhuismeester drie achtereenvolgende malen i> moeten worden beboet ende malen achterlijk mts in hel inzenden zijner rekening. wegens verzuimde inzending zijner jaarverantwoordingen, vond de Kamer aanleiding der Regeering in overweging te geven van hare zijde maatregelen te nemen, die leiden konden tot betere verzekering voor den vervolge van de geregelde indiening der verantwoordingen van bedoelden comptabele. Hy missive van den gouvernements-secretaris van 5 November 1894, n°. 2734. werd der Kamer medegedeeld dat. blijkens bericht van het betrokken hoofd van gewestelijk be>tuur. de sedert tot koftie-inkooppakliuisnieester benoemde comptabele, sinds hij van de administratie van een /.outpakhuis was ontheven. niet de minste reden tot klagen had gegeven, zoodat de GouverneurGeneraal van het nemen van maatregelen al- door led college bedoeld voorshands meende te moeten afzien, tenzij comptabele ook in zijne tegenwoordige betrekking nalatig mocht zijn inde geregelde indiening zijner verantwoordingen, in welk geval Zijne Excellentie daaromtrent nader bericht van de Kamerverzocht. De comptabele is sedert ten deze niet in verzuim geweest. $ 17. Ken volledig toezicht noodig achtende op het verstrekToezicht "/i ili' verstrekkingen van kleedingslukken van landswege ken van kleeding ten laste van den lande ten behoeve van fen behoeve van gewapende poliliedienaren en run npftassers run politie gewapende politiedieuaren en van de oppasser* van politie eu rn justitie. justitie, trad de Kamer met den directeur van binnenlandsch bestuur in overleg omtrent de vaststelling van een nindel voor de door de hoofden van gewestelijk bestuur en andere daartoe bevoegde autoriteiten op te maken aanvragen tot verstrekking der kleeding uit het algemeen pakhuis te Samarang, de bewaarplaats waarin de hierhedoelde in de centrale gevangenis aldaar vervaardigde artikelen worden opgelegd. Door de overlegging als bewijs van verstrekking bij de betrekkelijke pakbuisverantwoordiug van aanvragen volgens hei door de Kamer aangegeven model . zal zij in staat zijn in dei. vervolge na te gaan of de kleeding binnen de vastgestelde vernieuwiugstermijuen is aangevraagd (vgl. o. a. Staatsbladen 1828 u . 7. 18*1 n". 92 en ÏS'.'I n . 74), of niet te veel kleeding is
[£sa
10.J
Vaststelliuy van liet elol der rekening van ontvangsten en uitgaven voor Nederkmdsch-Indië over het dienstjaar L8'J4. aangevraagd, in hei kort of de aanvragen rechtmatig zijn gedaan. Blijkens circulaire van den directeur van hinnenlandscb be stuur van 23 Maart 1895 D . 1435 (Bijblad n:o02ó)t\jn ten deze de noodige voorzieningen getroffen. ^ 18. I it de regeeringsbesl uiten, houdende machtiging rot uitbetaling eener schadeloosstelling aan gewezen dwangarbeiders voor te lange gevangenhouding! bleek veelal niet of onderzocht was of er termen bestonden tot verhaal dier schadeloosstelling op hen. die van de onrechtmatige gevangenhouding «ie schuld droegen. Opdat ter zake niet telkens inlichtingen zouden behoeven t*1 worden gevraagd, gaf de Algemeene Rekenkamer der Regeering in overweging om. in geval van verhaal was afgezien, daarvan voortaan aanteekening te doen honden in het besluit, waarbij de schadeloosteUing werd toegekend . en om. zoo de qnaestie niet dadelijk kon worden uitgemaakt, een voorbehoud van nader onderzoek in het besluit te doen opnemen en van den atloop daarvan aan de Kamer mededeeling te doen. Aan de Kamer is medegedeeld . dat de rtegeering voortaan in dezen zin zon handelen.
Vfrliiuil van fcliadeloosslelliugen min dwaugarbeiden uitbetaald wegen* te lange ijerangeiilioudinii.
Vtrkooging van dr besoUHging tan SM oudertolbxtenr bij dr hmS 11'. Hij de ezaminatie van de duplicaatmandaten der residtlijke inkomsten en cultures, wegens stijging van diens perceptie ter dentie Marnoen betreffende uitgaven ten laste van de [Vde ake ran ontvangsten roor terugbetaling door ds bevolking van een afdeeling der begrooting voor het dienstjaar 1892, werd bennr verstrekt voorschot lul aankoop mm zaadfiadie. merkt, dat aan een ondercollecteur bij de landelijke inkomsten en cultures over de maand December IS'.'- surplus-traktement was uitbetaald als een gevolg van de omstandigheid . dat als .perceptie" ook waren aangemerkt d? door hem gedane ont vangsten ter zake van de terugbetaling door de bevolking van een haar verstrekt voorschot tot aankoop van zaadpadie. De Algeineene Rekenkamer achtte zulks niet juist, an meende dat voor de berekening van deu ondercollecteurs toekomende, bij Staatsblad 1885 n". 152 geregelde bezoldiging alleen in aan merking komen de door hen ter zake van belastingen gedane ontvangsten. De zaak aan de overweging der rtegeering onderworpen zijnde. besliste r'cze blijkens de missive van den gouvernementssecretaris dd. 15 .Mei 1894, n". 1336, dat het besluit van 27 Augustus 1885, n". ü/f (Staatsblad a°. 152) de bezoldiging van de onder collecteurs naar hunne perceptie (ontvangsten I regelt zonder daarbij te onderscheiden en dat. waar in casu de inning der ter zake van bedoeld voorschot terugbetaalde gelden aan den onder collecteur scheen te zijn opgedragen . het niet twijfelachtig wezen kon . dat het geïnde onder zijne perceptie begrepen was en dus voor de berekening van zijne bezoldiging in aanmerking behoorde te komen. De Regeering merkte echter op. dat het geen regel scheen te zijn , dat zoodanige opdracht aan den ondercollecteur werd ge daan . wijzende zij er toch op dat in andere door haar met name genoemde gewesten de restitutie van dergelijke voorschotten door tusscheiikoiiist der districtshoofden heet't plaats gehad . die de gelden afdroegen aan het Europeesch bestuur, dat dan verder voor de storting in 'slands kas zorgde en waardoor voorkomen werd dat de Staat, hulp verleeneude door gelden voor te schieten , nog een e uitgaat' moest doen om ze te innen. In verband met deze opmerking heet't de directeur van Binnenlandsch bestuur bij circulaire van 23 J u n i , n". 3<>02, de hoofden van gewestelijk bestuur op .lava en Madura , uitgezonderd de residenten van Batavia en die der Yorstenlanden , aangeschreven om ten deze voortaan steeds in evenbedoelden door de Ifegcering aangegeven zin te handelen. Aanvulling van ■ ' voorwaarden van dr contracten van aanbesteding.
S 20. Toen zich het geval voordeed dat ten aanzien vaneen aannemer moest toegepast worden hot artikel van het aanbe stedingscontract handelende over de ontstentenis der bor
II ij lagen. Vaststelling van bet slot der P
f l M . !(>.]
Tierd? kamer. ,. 1
ran ontvangsten en uitgaven voor Xederlandscb-Indiê over liet dienstjaar 1894. aangeschreven om in den doot de Algemeene Rekenkamer bedoelden areest te bundelen.
Foorziëniin) in de lielioefle inii hoofdkussens ten dienste nu dt iltllllltisl
in ih
§ 21. I'e lederen hoofdkussens ten dienste der Inlandsche
gevangenen in de burgerlijke gevaugeniteen en de verpleegdengevangenen in de burgerlijke gevangenissen en de verpleegde Xederlaiidteh-Indu: 'm in de gouvernements- civiele ziekengestichten in Nederlanagchgtniri iiniiii-iits- cieiele ziekengettirhteH llr
Indiê worden op tweeërlei wijze verkregen, namelijk roor een
il.-i-I door aanschaffing te Batavia bij eenen aannemer . krachtene een voor de behoefte der jaren 1>*Ü2 tot en niet ÏS'.'O gesloten contract, en voor een ander deel middel* aanmaak in 't landl
gevangenis ti- Soerabajja door gevangenen.
Bj lage lit B. Bülage lit. < .
Onjuist? a/jeelatie.
Terwijl, blijkens ter Algemeene Rekenkamer ingekomen stukkeu . alleen het leder van de door de gevangenen aangemaakte hoofdkussens den lande op 1' 1,10 per kusten kwam te -taan, werden deze artikelen door den aannemer te Batavia >reheel gereed geleverd tegen den prijs van t' 1.04 per stuk. In deze omstandigheid vond de Kamer aanleiding tot dei. directeur van justitie de vraag te richten of het uit een economisch oogpunt geene overweging verdiende de aanschaffing ran hoofdkussen- op de laatstbedoelde wijze te -taken. In antwoord op deze vraag ontving de Kamer 'sdirecteurn.issive van 22 Juni 1^'J4 , n . 4:»2">. met bet daarin aangehaald schrijven van den resident van Soerabaija van 27 April t. v., n". 5765/27, I.. in extract bij dit verslag gevoegd, uit welke missive blijkt, dat de directeur, hoewel voor het tcrenwoordiue in verband met den jjrooteu voorraad hoofdkussens maatregelen ter voorkoming van toeneming daarvan noodijz achtende . het denkbeeld eener staking van den aanmaak in'slands gevangenis ti- Soerabaija geheel meende te moeten verwerpen. > 22 . ii. Bij gouvernementsbealuit van 26 April 1894, n". 15, werd machtigiiig verleend om aan een regent op Java wegens het sremis van eene gouvernenientswoning gedurende de maanden Juni tot en met September lS'-'o eene schadeloosstelling uit te betalen van f400, mider aanteekening dat de uit die beschikking voortvloeiende uitgaaf wordt gebracht ten laste van artikel o1'»-* der begrooting van IS','4. Aangezien m verband met het voorkomende in het Jliji/lnil />/> het Staatsblad n . 1153 het recht op de hierbedoelde schadeloosstelling in 1893 was verkregen . behoorde de onderwerpelijke uitbaat naar 's Kamers nieening ten laste der begrootinir va;, dat jaar te worden gebracht en gaf zij der Ke^reering mitsdien in overweginu' haar besluit te wyzigeu in dien zin dat artikel 865 der begrooting van 1898 niet de uitgaaf werd bezwaard. Bij '.rouverneineiitsbesluit van lö Juni 1894, u*. 5 , werd dienovereenkomstig beschikt. /-. L)e gouvernementsbesluiten van 1 Juni en 19 Juli 1894, n -. 20 en l v houdende respectievelijk machtiging: 1 . tol uitbetaling eener -"in van f 200 aan den officier van gezondheid der 2de klasse II. F. I'. M\ASI..\SI>. als belooning voor het geven van practisch onderricht in de meest belangrijke ziekten van de vrouwelijke '_re.-lacht-orLranen aan de leerlingen der h 'O'jrst-- k!a--e van de school tot opleiding van inlaudsche geneeskundigen te Weltevreden, gedurende Ju-t cursusjaar 18V»3—1394;
2 . MUI gedurende den tij ! dat ile assistent-resident vai Pandeglang (Bantam), wegen-» afwezigheid van den titularis tijdelijk belast zon /.iju met de fanctiën van algemeen ontvanger van 's land- kas te Pandeglang, op liet bureau van dien assistent-resident, onder genot van een daggeld van t l . werkzaam te steil,-ii een Lrepeu?ii>mieerd ambtenaar, ten einde te worden belast speciaal met werkzaamheden het ka-beheer betreffende; bevatten ten aanzien der affectatie van de betrekkelijke uitgaven de bepaling dat die moesten kom*n ten laste van respectievelijk artikel 318 en 93 (onvoorziene uitgaven) der begrooting van 1891. Aangezien de ouderwerpelqke uitgaven hare omschrijving vinden in artikel 207 en 00 der begroeting van 18i)4 en de affectatie in verband met de missive van den gouvernementssecretaris van 1 Augustus 1889. n . 1808, dus op die artikelen Ingevolge j e aangehaalde missive van den gouvernements" had behooren te geschieden, gaf de Kamer der Begeering eene wijziging van hare besluiten in overweging. secretaris van 1 Augustus 1889, n - . 1803, werd de regel bevestigd, Bij gouvernementsbesluiten van 10 Juli en ol Augustus 1894 dat voor de atfctatie van eene uitgaaf op den post voor onvoorn"-. 85 en ti4 is aan 's Kamer- voorstellen met betrekking tot ziene uitgaven al- eenig criterium ^el It . dat de uitgaat' hare de affectatiewijziging gevolir gegeven. omschrijving niet vindt m eenigen post der begrootinj. Handelingen der Staten-Generaal.
Bijlagen.
1S97—1393.
,
\U4.
16]
Vaststelling van het -lot der rekening van ontvangsten en uitgaven voor Nederland*ch*Indië over bei dienstjaar 1894. t. Voor den tyd van zes maanden of zooveel korter als zou blijken voldoende te zn'n werd bij gouvernenientsbesluit van 9 Juli J894, n". 30, boven de ten behoeve van de hm draden te Modjokerto en Djombang toegestane som voor schrijfbehoeften ter beschikking van den voorzitter der rechtbanken gesteld de som van f 8 'smaands, ouder aanteekening dat deze uitgaaf zoude worden jrebraeht ten laste van artikel 21' der begrooting van 1894. I'eze uitgaaf hare omschrijving vindende in artikel .'51 der begrootiny van 1894, stelde de Kamer der Regeering voor haar besluit in dien zin te wiirigen . dat bedoelde som van f 8 voor zoover het dienstjaar 1894 betrof ten laste van gemeld artikel werd gebracht. Bij jrouvernenientsbesluit van 7 Augustus 1894, n°.46, werd dienovereenkomstig beschikt. il. Hij gouvernementsbesluit van 29 November 1894, u°. 1, werd de gouverneur van Atjeh en Onderhoorigheden o. a. gemachtigd , om ten laste van artikel 329 der begrooting van 1894 te beschikken over een bedrag van hoogstens f 60 000 tot het in leen geven van gelden en den aankoop van materialen ten behoeve van de door de koopers van krachtens eene vroegere beschikking der Regeering op publieke veiling verkochte, ter hoofdplaats Rota-Radja aanwezige, stukken grond te bouwen Kuropeesche woonhuizen. In verband niet de toelichting, opgenomen in noot 29 van den werkstaat A, 3 , behoorende bij de Vide afdeeling der ontwerp-begrooting van 1894. scheen het der Kamer toe dat de onderwerpelijke uitgaaf behoorde te worden gekweten uit den bij artikel 343 der zelfde begrooting uitgetrokken post voor woningen van burgerlek personeel (vernieuwing en nieuwe werken) en gaf zy diensvolgens der Regeering in overweging bedoelde uitgaaf alsnog ten laste van laatstgenoemd begrotingsartikel te affecteeren. Blijkens haar besluit van 8 Januari 1895 n°. 16 heeft de ReL'e.-ring zich met 's Kamers zienswijze vereenigd. >; 23 gemaakt. Hierop de aandacht van den directeur van onderwijs, eeredienst en nijverheid vestigende, deed de Algemeene Rekenkamer daarbij tevens uitkomen, dat de omschrijving van het begrootingsartikel — zie o. a. artikel 206 der begrooting voor 1894 — waarop de uitgaven wegens toelagen aan dokters-djawa voorde waarneming van den civielen geneeskundigen dienst, bij ontstentenis van een geneesheer . plachten te worden geaffecteerd, zoodanige uitgaven feitelyk niet toeliet, daar bij het artikel de dokters-djawa niet worden genoemd. Voormelde directeur deelde der Kamer mede, dat hij de bovenbedoelde opmerkingen sinds by nota van wijziging op de oiitwerp-betrrooting voor 1895 had voorgebracht, hetgeen ten gevolge heeft gehad dat bn' de begrooting voor dat jaar uit de de omschrijving van de artikelen 214 en 209 respectievelijk de woorden : , en schadeloosstelling wegens gemis of vermindering van schoolgelden"" en , en toelagen"" zijn weggelaten, terwijl in de omschrijving van artikel 263 achter het woord , geueesheeren"' de woorden .dokters-djawa"' zijn ingelascht. b. Zooals de artikelen 279 en 281 der begrooting van 1894 hrden , kunnen daaruit wel worden bestreden de kosten wegens overbrenging van krankzinnigen uit de hulpgestichten te Samarang en Soerabaija naar het krankzinnigengesticht te Buitenzorg. of uit het eene hulpgesticht naar het andere, ot uit het gesticht te Buitenzorg naar een der hulpgestichten, maar niet die van overbrenging van krankzinnigen van elders naar één der voor de verpleging van die lijders bestemde inrichtingen. De directeur van onderwijs. eeredienst en nijverheid door de Algemeene Rekenkamer op die leemte gewezen, heeft zorg gedragen dat daarin sinds is voorzien . referte aan de meer in
1111
u\\
11
Vaststelling van bet ilot der rekening rui ontvangsten en uitgaven voor Nederlandich-Indiè' over hei dienitjaar 1894. algemeentn an gestelde omschrijvingen ran d>- artikelen -78 en 280 der begrooting van 1*96.
e. Eene in 18i'4 aan een getuige ta eene strafzaak toegekende buitengewone schadevergoeding, all waarvan sprake ia bij de lamste alinea van artikel 7 van het tarief iu Staatsblad 1885,
n . 142, — zie ook de laatste alinea van artikel 5 ran het tarief het volgend nummer van dat staatsblad — moest gebracht worden ten laste van artikel 51 (onvoorziene uitgaven) der begrooting van dat jaar, daar. naar de omschrijving, uit artikel 36 dier begrootiug geen andere schadeloosstellingen aan getuigen kunnen worden uitgekeerd dan die voor , onderhoud en reiskosten'". De Algemeene Rekenkamer het eigenaardig achtende om uit
bedoeld artikel 36 al de aan getuigen in strafzaken toe te kennen
schadeloosstellingen te kunnen kwijten . schreef in dien zin aan den directeur van justitie, die daarop berichtte dat ter wegneming der onderweipelijke leemte zijner/ijd- stappen waren
gedaan.
Uit artikel 34 der begrootiug! van 1805 hlijkt dat de door de Kamer verlangde wijziging sedert is tot -tand gekomen Intrekking der betrekking van koffie-inkooppakhuitmeeiterb^eenige koffie-inkooppakhuizen in de residentie Madioen.
S 94. Al> een vervolg op £ 35 ran '•Kamers dienstjaarlijksch verslag over 1S92 kan nog het volgende worden medegedeeld. Bij brief van 3 Maart 1S94, n', 1095 2 , vestigde de Kamer de aandacht van den directeur van binnenlandsch bestuur op de geringe hoeveelheden koffie . welke gedurende de jaren 1890 tot en met 1892 bij eenige kcffie-inkooppakhuizen in de residentie Madioen waren ingekocht en -telde zij dien departementschef de vraag of met intrekking der betrekking van inkooppakhuismeester bij de pakhuizen , het beheer daarvan niet aan bijzondere personen zou zgn op te dragen ouder genot van eene toelage voor eiken ingekochten pikol koffie. Blijkens het gouvernementsbes]uit van 15 October LS94. n". 15, zijn op voorstel van len directeur een veertiental betrekkingen van koffie-iukooppakhuismeester in de hierbedoelde residentie ingetrokken en is het beheer van eenige dier pakhuizen op de door de Kamer gemelde wijze geregeld. terwijl ten aanzien van andere de resident van Madioen is gemachtigd om daarbij tijdelijke hulppakhuismeesters in dienst te stellen «redurende de maanden van den koffie-inkoop.
% 25. Eene tusschen den directeur van binnenlandsch bestuur Onvoldoend toezicht op de behoorlijke uitlevering ter plaatse van en het college gevoerde correspondentie betreffende de b\j bestemming van koffie door een transportaannemer ten overvoer ontvangen. "s Kamers onderzoek der verantwoording van den koffie-iukooppakhuismeester te Tjirateun (Preanger Regentschappen) gebleken niet-uitlevering door den transportaannemer van 20]ukols koffie der 1ste soort, welke hij van genoemde pakhuismeester had ontvangen om naar het algemeen pakhuis te Batavia over te voeren, deed uitkomen dat geen afdoende middelen bestonden ter controleering of alle uit de residentie Preanger Regentschappen afkomstige, den transportaaunemer ten overvoer afgegeven koffie do bestemmingsplaats bereikte. Xadat het feit der niet-uitlevering door de Kamer was geeon-tareerd , werd voor de afdeeling Bandoeug, waartoe het inkooppakhuis te Tjirateun behoort. als maatregel van controle ingevoerd het zenden van tiendaag-ehe opgaven aan den algemeeneii pakhuismeester te Batavia, zoodra de koffieafvoer van een oogstjaar een aanvang heeft genomen, van alle door de koffieinkooppaibnismeesters aan den aannemer afgegeven facturen, welke opgaven den algemeeuen pakhuismeester in staat zullen stellen toezicht te houden op de behoorlijke uitlevering van de door den aannemer ontvangen hoeveelheden koffie. De Kamer gaf der R e g e r i n g de vraag in overweging of' het niet wenschelijk zou wezen de hiervermelde ten aanzien van de koffie uit de afdeeling Bandoeng getroffen regeling, of eenige andere van dezelfde strekking. ook voor «Ie andere koffieproduceerende streken in Nederlandsch Indiö in te voeren. Bij circulaire van den directeur van binnenlandsch bestuur van 4 December 1894, n'. 6450, (Bijblnd n . 5044) zijn de hoofden der koffieproduceerende gewesten op Java. except de Preanger Regentschappen, verzocht gelijke opgaven als bovenbedoeld in te zenden betreflende de uit de inkooppakhuizen in hunne gewe-teu afgevoerde koffie. Onzuiverheid HM weegmiddelen bij koffie-inkooppakliuizen. Verschil in de wijze van wegen van gouvernementskoffie bij die pakhuizen en bij het algemeen pakhuis te Batavia.
§ 26. In een aan de Regeering gericht request van aannemer voor het vervoer van gOUTernementskofne uit inkooppakhuizen in de residentie Preanger Regentschappen het algemeen pakhuis te Batavia. houdende het verzoek
den de naai oir
Vaststelling
iel -; I der rekening van ontvangsten en uitgaven roor Nederlandsch-Indiè' over bet dienstjaar I8l»4.
A.au deze opdracht is door den directeur van binnenlandsch bestuur nog niet voldaan.
kwijtschelding van hem opgelegde vergoedingen wegens bel tot mindere boeveelueden uitleveren van ten overvoer ontvangen partQen koffie. werden de te zijnen laste gebrachte tekorten geweten ". a. aan de onzuiverheid der weegmiddelfln bü sommige inkooppakhnizen en aan de wijze van wegen «lei- koffie bü deze pakhuizen en l)ij liet algemeen pakhuis te Batavia . zijnde de koffie bij de inkooppakhuizen den aannemer pikolsgewüze toegewogen . terwijl de weging bij de aflevering te Batavia bij vier pikols te JJT<-1 i.ik plaats vond, welk verschillend wegen,ten gevolge gehad, dat
Levering van bindieerk e. a. voor ,/,- akten en contracten bestemd > -7. De voor de inlandsche vorsten bestemde exemplaren om aan inlandsche rorsten Ie worden uitgei tikt. van de met heu gesloten overeenkomsten en van de bij hun optreden opgemaakte akten van erkenning en bevestiging of belediging worden, na goedkeuring door de Indische Regeering, gehouden in praohtbanenn vau oranjefluweel, -atiju of zijde, voorzien van een afdruk van het Xederlandsche wapen in goud aan beide zijden en van gouden hoeken en sloten en in speciaal daarvoor vervaardigde etuis (palissander- of djatihouten kistje-) . uitgereikt. Met ile levering vau dit bindwerk enz. werd tot dusver uit sluitend ééne en dezelfde firma belast. Vermits de hierbedoelde uitgaven telken jare terugkeeren, rees bij de Kamer de vraag of het geene aanbeveling verdiende om telkens wanneer de be hoefte zich daartoe voordeed voor de levering van het benoodigde eene openbare inschrijving te doen houden . waardoor andere* firma's in de gelegenheid zouden worden gesteld mede te dingen, hetgeen wellicht vau gunstigen invloed wezen zon op de te be steden prijzen. Dit denkbeeld werd bij schrijven van '21 April 1894,n .3569, aan de overweging van den directeur van binnenlandsch be stuur onderworpen, waarop die departementschef bü missive van 24 Juli IS','4 . n . 41W0, der Kamer mededeelde dat naar zijn ge voelen voor de hierbedoelde leveranrié'n eene openbare inschrij ving op den voet van Staatsblad l v 7 3 . n". 73. te omslachtig en bezwarend zoude zijn. wijzende hij er verder op dat opdrachten tot levering . welke steeds van zijn departement uitgaan , aan buiten Batavia gevestigde firma's verschillende moeilijkheden zouden opleveren . daar het bindwerk zelden of nooit gelijk i* en daarbij rekening moet worden gehouden niet de eisenen van smaak en gewoonte door de hoofden van gewestelijk bestuur in elk bijzonder geval aan te geven. De directeur weuschte even wel gaarne mede te werken tot de door het college beoogde bezuiniging en hij had tot dat einde last gegeven om in den vervolg" voor de levering vau bedoeld bindwerk c. a. steeds schriftelijke onderhand-die aanbiedingen van de te Batavia ge vestigde industrieeleu uit te lokken. Keu later schrijven van den directeur van binnenlandsch bestuur, naar aanleiding eeuer dezerzijdsche bemerking betref fende het niet betrachten van voorschreven regel bij een viertal leverautiën als hierbedoeld, hield de mededeeling in, dat in drie van die vier gevallen de regel over het hoofd was gezien, ter wijl in het vierde geval hij niet had kunnen worden nageleefd , vermits de tot die levering geleid hebbende Kegecringsopdracht, blijkens eene aauteekening in het betrekkelijk besluit, met den meesten spoed moest worden uitgevoerd. De directeur deelde echter mede ,jat hij . behoudens in ge-
Bijlagen.
f114. 10.J
Tweede Kamer. 13
Vaststelling van het slot der rekening van ontvangsten en uitgaven voor Nederlandsch-Iudié' over liet dienstjaar 1894. vallen als het laatstbedoelde, er voor zorgen zou , dan aan den regel voortaan de band wordt gehouden. JSr-iuiiiijin'i op dr uilyaeea vaor Lleeding ten behoere ran de mamloori S 28. in verbond met de bij Slaalthlad 1S93, n . 231, als maates de QafttUUjKB riiiHMiiniuiiii- rn fejitiewtmrtuignt in 0 kojan zout zou moeten worden gemeten , werd nog geen 17 kojan per dag ge haald : de maximum hoeveelheid per dag gewogen zout beliep hier echter 27 U00 kilogram. Als minimum en maximum gewicht werden uit den pikol zout verkregen respectievelijk 53,7 en 54,2 kilogram, terwijl aan loonen van commissiën werd uitgegeven pi. m. f 1.10 per 1000 kilogram. Tc Soerabaija eindelijk, waar. in afwijking van het daarom trent voorbeschrevene, het toezicht bij de ïnctiug en de weging van het ontvangen zout aan eene en dezelfde commissie was opgedragen. werd eerst na geheelen aHoop van de meting overgegaan tot weging. Hier bedroeg de grootste hoeveelheid per dag gemeten zout 20 kojan en verkreeg men als maximum hoeveelheid hij de weging sleehts 132UÜ kilogram en voor den pikol zout 53,7 kilogram. Aan commissieloon weid bij het hierbedoeld pakhuis het meest uitgegeven, zijnde de 1
staan gekomen op pi. m. f 1,51.
De directeur van onderwijs . eeredienst en nijverheid op boven staande resultaten «rewezen . met verzoek hei noodi^e te ver richten . opdat voortaan de i nderuerpelijke cominissiëi: eene zoodanige wjjzc van werken zouden volgen als bet meest in het geldeljjk belang van den lande zou zijn . berichtte het col lege bij mis.-ive van '.' April 1894, n . 3005, dat de residenten van Soerabaija en Samarang waren uitgenoodigd bjj de inneming van zout ter hoofdplaats van huu ge wrat de meeste voortvarend heid te doen betrachten en er zoo mogelijk vuur te waken , dat dagelyks minstens 22 1< o kilogram werd nagewogen, welke taak naar het oordeel van den ambtenaar tot regeling van het ykwezen niet te zwaar is. Voorts deelde de directeur mede, Handelingen der Stateu-Generaal. Bijlagen.
1897—1898,
14
|llt.
Iti.J
Vaststelling van liet slot der rekening van ontvangsten en uitgaven voor Nederlandsch-Iudië over het dienstjaar 1894.
dat naar het gevoelen van bedoelden ambtenaar tegen de te Samarang gevolgde werkwijze geen redelijke bedenking kon worden ingebracht, vermits de inrichting van het sontpakhnia aldaar het niet doenlijk maakt het aangebrachte zout in eens uit te meten zonder op de wejjing te wachten . daar voor do
afzonderlijke berging van het nagemeten zont, dut niet dadelijk
De bedoelde uituoodiging is tot den resident van Batavia gericht bij missive van den directeur van onderwijs, eeredien>t en nijverheid van 17 -Mei 1804, i r . 45
gewogen kon w o r d e n , geene ruimte a a n w e t i g ia. En eindelijk, dat den resident van Soerabaija is verzocht de zoutweging voortaan niet n a , doch gelijktijdig uiet de meting , op denzelfden voet als te S a m a r a n g , te doen plaats hebben. Vermits de bij het pakhuis te Batavia per dag dag nagewogon hoeveelheid zout in den regel beneden de 18 500 kilogram was gebleven (het hierboven door de Kamer aangegeven cyler van '21 000 werd slechts éénmaal bereikt) vond de Kamer in 's directeurs mededeeling dat de naweging van 22 400 kilogram zonder bezwaar kon worden geëischt, nog aanleiding dien departementschef in overweging te geven ook den resident van Batavia uit te noodigen om er zoo mogelijk voor te zorgen , dat bij het pakhuis aldaar dagelijks de laatstgenoemde hoeveelheid
worde nagewogen. Of deze uitnoodiging is afgegaan is der Kamer niet bekend. S 30. In de administratie van h e t zontverkoop|akhuis te Patjitan eent bewaarplaats dienende zoowel ter voorziening in de plaatselijke behoefte aan zout als tot aanvulling van eenige andere in het binnenland der afleeling van dien naam gelegen zoutverkooppakhuizcn , werd bg besluit van den resident van Madioen van 23 Augustus 1894, n \ '.'09 18, b\j wnse van proef eenige wijziging gebracht, ten doel hebbende den beheerder van het pakhuis zooveel mogelijk de gelegenheid te benemen zich de toegestane spillage toe te eigenen. Daartoe werd één vak van het pakhuis uitsluitend voor den plaatselijken verkoop bestemd, terwijl de overige vakken — drie in getal — werden gereserveerd voor de opsclmring van zout en de verstrekkingen daarvan aan de pakhuizen in het binnenland en aan het verkoopvak, welke verstrekkingen onder toezicht van eene commissie zou plaats hebben. De sleutels dezer gereserveerde vakken zouden bij het hoofd van p'aatselijk bestuur m bewaring blijven. Terwijl de beheerder over het verkocp^ak dus de vrije beschikking zou h e b b e n , zou elk zijner verrichtingen in de andere vakken steeds onder toezichthoudende getuigen geschieden. Het spilleeren tot de toegestane maximum hoeveelheden, zooals te voren regel w a s , zou . zoo werd verondersteld. wat de drie rakken aangaat nu niet meer v o o r k o m e n , doch de spillage beduidend verminderen. De door den resident van Madioen in deze genomen maatregelen , afwijkingen zijnde van de voorschriften in Staatsblad 1850, n". :i0, en van elders voorkomende bepalingen ten aanzien van eonimissiën bij zoutadininistratiën (o. a. in Staatsbladen 1880, n \ 1 9 8 , en 1889. n . 131, en Bijblad n\ 4311) e:i de resident mitsdie:: zonder autorisatie der Regeering tot het nemen daarvan niet bevoegd zijnde, vestigde de Kamer bij missive van 25 September l b 9 4 . n°. 9034, de aandacht van den directeur van onderwijs, eeredienst en i.ijverheid op 'sresideuts besluit, met voorstel het bij de Regeering voor te b r e n g e n , waaraan de directeur bij scliryven van 11 l'ebreari 1S90, n . 1440. gevolg gaf. daarbij mededeeleiide. dat hij daartoe niet eerder was overgegaan , aangezien hij het wensclielijk had geacht vooraf de resultaten der proef af te wachten. Hij artikel 1 van het gouvernenien'sbesluit van 19 Mei 1890, n . 2 9 , werd de handeling van den resident van Madioen goedgekeurd en bij artikel 2 de bevolen splitsing van beheer bestendigd, niet dien verstande e v e n w e l , dat in stede van één vak, twee vakken van bet hierbedoelde pakhuis voor den verkoop en de andere twee vakken voor den doorvoer van zout bestemd werden en met bepaling o. a. dat de verkoopvakken , zoodra daartoe gelegenheid zou bestaan , rechtstreeks van zout zouden worden voorzien uit de depot-* in «Ie residentie .Madura , eene wijziging van 's resident-; maatregelen . door den directeur van onderwijs, eeredienst en nijverheid eu de Kamer aanbevolen op grond dat aanwijzing van slechts één ra'c voor den verkoop en aanvulling daarvan uit de drie do< rvoervakken ten gevolge kon h e b b e n , dat den beheerder tweemaal spillage moest worden toegekend over eenzelfde hoeveelheid /.out. Wijl de door den resident van Madioen bevolen proef blijkens de uitkomsten inderdaad geleid had tot eene niet onbelangrijke vermindering der spillage in het zoutpakhuis te 1'atjitan, meende de Kamer in haar tot bet aangehaald gouvernementsbesluit geleid hebbend advies der Regeering in overweging te moeten
| * l i,
10,|
Vaststelling van liet slot der rekening van ontvangsten en uitgaven voor Nederlandsch-Indië over liet dienstjaar 1894. geren den directeur vau onderwijs, eeredienst en nijverheid uit te aoodigen Dl te gaan of 's lai.ils belang niet vorderde de
hierbedoelde maatregelen <>ok in te roeren bij andere zoutpakNopens den uitslag van liet bedoelde overleg is hij de l!egeering nog geen bericht ontvangen.
lmi/.eii, waar zoowel verkoop als doorroer van /out naar b m nelilandscbe vei'kooppaklnu/en plaats beeft. Bij missive van den lsten gouvernement-secretaris van 19 Mei l v '.io, n . 1 0 5 1 , is de directeur uitgenoodigd ten de/e in overleg te treden niet de betrokken hooiden van gewestelijk bestuur en om nopens den uitslag van dat overleg t. / . t. te berichten, e. q. onder aanbieding van de Doodige voorstellen.
S 31. Tengevolge van achteruitgang van het zoutdebiet 'oij Opniimiitu van mteriólHgm lOMfmm reirf bij kei fukhti» ie Pnngeei (Kediri).
het pakhuis te 1'augoel (Kediri) in de laatste jaren en het daarop niet voldoende letten bjj het bepalen der aanvullingen , was in de tweede helft van het jaar 1893 in genoemde bewaarplaats zooveel zout aanwezig d a t , rekening houdende niet de verkoopcijfers in den laateten tijd, er nog pi. m. '£'/-, jaar zoude verloopen eer het aanwezige zout zou zijn gedebiteerd. Advies uitbrengende omtrent een aan de Begeering gericht voorstel van den directeur van onderwijs, eeredienst en nijverh e i d , hetwelk o. a. de strekking had een maatregel te treffen om tot de kennis te geraken vau de juiste hoeveelheid z o u t , welke nog in het pakhuis te Pangoel in voorraad was (nameting van het aanwezige) vestigde de Kamer op bovenbedoelde omstandigheid de aandacht en gaf zij der R e g e e n n g in overweging den directeur van onderwijs, eeredienst en nijverheid uit te noodigen zoo mogelijk middelen te beramen , die zouden k u n n e n leiden tot opruiming binnen een niet te lang tijdsverloop van den hierbedoelden zoutvoorraad. De Regeering beschikte blijke.is missive van den gouvernementssecretaris van 5 Maart 1894, n". (52G, dienovereenkomstig. Blijkens de aan de Kamer ingediende verantwoording vau den zoutverkooppakluiismeester te Pangoel over 1891 werden van den aanwezigen voorraad in dat j a a r ruim 44 kojau zout naar een ander pakhuis verzonden en bedroeg het zoutrestant ouder ultimo 1894 nog slechts ruim 2è\ kojan.
Bezuiniging op me wUatvoeu M0SM de bewaking HM liet marine biishntiliiiagazijn te Kertosono (resiilentir Kediri).
S 32. Voor het betrekkeu der wacht aan het ïuarine-buskruitmagazjjn te Kertosono (Kediri) waarin door pradjoerits uit Nirandjoek, afdeeling B e r b e k , wordt voorzien, was in 1S92 uitgegeven aan : niarschvoeding en spoorkosten
De verwezenlijking
van het denkbeeld
om van Xgandjoek
uit een detachement pradjoerits te Kertosono te detacheeren, ter bewaking van bet manne-bnskruitmagazün a l d a a r , is dooiden resident van Kediri ontraden . deels omdat bij onderzoek gebleken is dat onder die pradjoerits niet het vereisehte aantal
personen tot zoodanige overplaatsing genegen was. en anderdeels iret het oog op de zoo noodige exeratiën en instruetiën. Aan het eerste bezwaar had wel kunnen worden te gemoet gekomen door de voor het bewakingsdetachement te bestemmen manschappen te recruteeren uit inlanders woonachtig in de onmiddellijke nabijheid van Kortosono . doeh daaruit zon een ander bezwaar voortvloeien, namelijk dal men zoodoende niet zeker zou zijn dat de bewaking in handen is van vertrouwbare personen, wat toch voor eene zoo gewichtige zaak als de bewaking van een buskruitniagazjjn een eerste vereisehte is. Het iu de tweede plaats genoemde bezwaar moest van nog overwegender aard worden geacht. Wil men het bewakingsdetachement niet langzamerhand terug brengen tot een troep gewone oppassers, die alleen daarin van hunne collega's elders verschillen dat zij de uniform en de bewapening der pradjoerits dragen , dan is vrij geregelde oefening onder toezicht van den commandant dringend noodig. En zulks zou bij eene vaste detacheering te Kertosono niet mogelijk zijn. Aangezien ook andere aan de hand gedane middelen om in de door de Algenieene Bekenkamer bedoelde uitgaaf Benige vermindering te brengen niet voor uitvoering vatbaar b l e k e n , heeft de Regeering beslist dat de bestaande wijze van voorzieziening bestendigd zal blijven.
f
995,52 908,U0
f 1 903,52 of te / a m e n Daar dit bedrag der Kamer zeer hoog voorkwam . zoo meende zij bjj den directeur van binnenlandsch bestuur de vraag te moeten voorbrengen of de bewaking van bedoeld magazijn niet op eene minder kostbare wijze kon plaats hebben. Als gevolg hiervan werd ter kennis der Algemeene R e k e n kamer gebracht een aan den directeur gericht schrijven van den resident van K e d i r i . waarin toegestemd werd, dat de bestaande regeling omtrent de bewaking van bedoeld buskruitniagazijn
door pradjoerits uit Ngandjoek, waarvoor het detachement bij het besluit van 10 .Maait lb8U, n". 1. bovendien met 1 s e r g e a n t , '1 korporaals en 2o manschappen was u i t g e b r e i d , niet goedkoop w a s . en voorts werden besproken een drietal door den assistent-resident van Berbek aangegeven maatregelen tot bezuinig i n g . betwijfelende de resident tntussehen of daarmede het beOOgde doel wel op afdoende wijze zou wonlen bereikt. l i e t door voornoemden assistent-resident aangegeven denkbeeld om van uit Xgandjoek i en bewakings-detaclienient pradjoerits te Kertosono te stationeeren, een maatregel welke tot vermindering van transportkosten en marschgelden zou leiden en vermoedelijk ook tot inkrimping van het Ngandjoekscbe detachement pradjoerits. kwam der Kamer nochtans wel a a n bevelenswaardig voor en gaf zij den directeur van binnenlandsch bestuur mitsdien in overweging ter zake niet den resident van Kediri in nader overleg te treden. Dit nader overleg heelt echter niet geleid tot eene oplossing der zaak in bovenaangegeven z i n , weuschende de R e g e e r i n g , blijkens het v»tn den directeur van binnenlandsch bestuur ontvangen afschrift van de aan hem gerichte missive van den lsten
Rouvernementssecretaris van -'t November 1805, u". 2499, de bestaande wijze van voorziening in het bewaken van het buskruitmagazijn te Kertosono te bestendigen. Motieven, welke tot deze Regeeringsbeslissing hebben g e -
16
|IM
1().|
Vaststelling van liet slot dat rekening van ontvangsten en nitgaven voor Nederlandscli-lndiê' over het dienstjaar 1894. leid , zijn in dit schrijven van den lsten gouverneinentssecrctaris niet opgenomen. Amisclial'1'uni run u
Hij art. I van het aangehaald besluit van 26 October 1896, ". 10 . is machtiging verleend om de voor het tijdvak 1897/98 benoodigde goeniezakken voor de verzending van rijst voor de mijnwerkers on Banka a;in te schatten door ontbieding uit Caleutta door bemiddeling van factorij der Nederlandsche Handelmaatschappij , en /niks in afwachting van eene gunstige gelegenheid voor het beproeven eener openbare aanbesteding vu u- (b' levering van dergelijke zakken. Hij art. 2 van gemeld besluit i< den directeur van onderwijs, eeredienst en nijverheid op rod'-agen om tot het houden eener zoodanige aanbesteding tijdig de vereischte voorstellen in te dienen. IWkimppr(jien van lef lamlsdrnLLerij uitjtgeten wordend? jaarboeken.
H 88. De goeni/.akken bestemd voor de emballeering van rijst ten behoeve van de mijnwerkers op Banka worden, krachtens eeue in 1807 door de Itegeering verleende machtiging (besluit van 21 Juli 1867, n~. I) door tusschenkomst van de factorij der Nederlandsche Handelmaatschappij ondershands in Hritsch-Indié' ingekocht tegen vergoeding aan dat handelsliclnuun o. a. van transportkosten en betaling van commissieloon. Hij missive van 12 Juli 1891, n". 6811, vroeg de Kamer den directeur van onderwijs, eeredienst en nijverheid om inlichting of de motieven , welke er indertijd toe hebben geleid om met betrekking tot bovenbedoelde aanschaffing van den in de 1ste alinea van art 38 der Comptabiliteitswet gestelden regel af te wijken, nog vau kracht waren, en gaf zij dien departementschef in overweging om in het ontkennend geval, ter opvolging vau het in die alinea opgenomen voorschrift het noodige to verrichten of voor te stellen. In antwoord daarop deelde de directeur mede. dat de bestaande wijze van aanschaften der voor de Hankarijst benoodigde goenizakken het meest in 's lands belang werd geacht. Van een uitbesteding verwachtte de directeur onderwerpelijk geen vojr het gouvernement voordeeliger uitkomsten, omdat de grondstof voor de vervaardiging der zakken (de yute) in Nederlandsen-fndië niet aan de markt wordt gebracht en alle zakken dus uit BritschIndië moeten worden besteld, lueeuendc de directeur d a t , wijl de prijzen dier einballagemiddeïen te ('alcutta zeer varieeren , dit zonder twijfel een nadeeligen invloed op de inschrijvingsprijzen zou uitoefenen. De Kamer voerde daartegen aan , dat voor verscheidene benoodigdheden ten dienste van den lande welke, evenals de goeuizakkeu , niet anders dan in den vreemde te verkregen zijn , niettemin in Nederlandsen-Indië met succes aanbestedingen dan wel openbare inschrijvingen worden gehouden ; zoo o. a. voor de levering van Australisch vleesch ten behoeve van het leger en de vloot; van Australisch leder tot aanmaak en herstelling van harnachement van het leger. Voorts wees het college er op, dat vau Hengaalsche goenizakken geregeld aanvoer in Xederlandsch-Indië plaats vindt, dat die artikelen b.v. te Batavia door verscheidene Armenische handelshuizen worden geïmporteerd en dat de goenizakken beuoodigd bij de marinemagazgnen te Soerabaija aldaar door een Chinees worden geleverd. De Kamer verzocht in verband met een en ander, den directeur de zaak nader te overwegen , wijzende zy er ten slotte op , dat indien de aanschaffing van de voor de mijnwerkers op Hanka benoodigde rijst/.akken op den bestaanden voet gehandhaafd moest blijven, voor de onderhandsche aanschaffingen besluiten noodig waren , waarbij m e t vermelding van de beweegredenen, daartoe machtiging werd verleend (artikel 38 Comptabiliteitswet, Staatsblad 1873, n . 7 3 , en 1894, n". 96). Hij 's directeurs missive van 1 October 1895, n°. 9701, ontving de Kamer op haar betrekkelijk schrijven van 21 Mei te voren, n". 4417, de mededeeling, dat een onderzoek werd ingesteld naar de in den handel verkrijgbare goenizakken en werd nagegaan of die wat qualiteit, mud' 1 en afmetingen betreft, evengoed kunnen dienen tot afvoer van rijst naar Hanka als de thans door de factorij der Nederlandsche Handelmaatschappij geleverde Bikken, en verder wat de prijzen zijn bij levering in het groot, ten einde die c. q te kunnen vergelijken met de kosten waarop die goenizakken bij de tot dusver gevolgde wijze van aanschaffing te staan komen. Hij de afsluiting van dit verslag waren de resultaten van het door den directeur bedoeld onderzoek der Kamer nog niet bekend. Fntusschen was bij haar ontvangen een extract uit het gouverneiiientsbesluit van 4 November 1895, n'. 10, houdende machtiging om de voor het jaar 1S96 benoodigde goenizakken voor de verzending van rijst ten behoeve der mijnwerkers op Hanka op den bestaanden voet en dus door bemiddeling van de tactory der Nederlandsche HandelniaatsehHppü aan te schaffen en zulks in afwachting van de beslissing nopens de vraag of het raadnam is onderwerpelijk eene openbare aanbesteding te beproeven. Voor het tijdvak 1897 '98 is eene gelijke beschikking genomen by het gouvernemeiitsbesluit van 2ti October 189*5, n". 19. S 34. Krachtens art. 40 van het reglement voor de landsdrukkerij te Batavia (Staatsblad 1859, n". 99) werden de almanak
Bijlagen,
( l i s . 10.J
Tweede kamer, n
Vaststelling van bel slol der rekening van ontvangsten en uitgaven voor Nederlandsch-Indië over bel dienstjaar 1894. en bel naamregister ?oor Kederlandsch-Indië verkocht tegen den i>rijs vim f 5 , waarvan f I alleen voor den almanak. Met bel oog op
-r in '■lande belang ki)n z'ijn en deed zij daarom den directeur ran onderwijs, eeredienst'en nijverheid bel verzoek te willen over wegen of door dien verkoop 'slanda kas niet word benadeeld en ol' bet mitsdien niel wenschelijk moesl worden geachl de onderwerpelqke prijzen te benden. De daaruit voortgevloeide correspondentie bad tol resultaat de verhooging, bij besluit van den waarnemenden directeur van onderwas, eerêdiensi en nijverheid van 17 |)> tuberl894, n'. 1189:!, van den debietpr\|8 van den Regeeringsalmanak mei t' 1 bet exemplaar, nadat door intrekking, onder nadere goedkeuring van liet Opperbestuur, van bovenaangehaald art. 40 bij gouvernementsbesluit van 12 December 1894, n . I (Staatsblad n . 272) die departementsehef in de gelegenheid was gesteld . met gebruikmaking van de hem bn art. 2 van her besluit in bijliliul n . _!7:''7 verleende bevoegdheid, bedoelde verhooging zelf en nog vóór bet verschijnen van den almanak voor 1895 vast te stellen. Henieniag der "/< liet verbruik van papier ter landsdrukkerijloeqe- £. 3't. I>e overweging der aangelegenheid, waarover baudeli tlane tpillagecijfers. j; 34 van dit verslag, gaf der Regeering tevens aanleiding bij missive van den gouvernementssecretaris van 12 December 1894, n'. 3025a, den waarnemenden directeur van onderwjjs, eeredienst en nijverheid op te dragen bel reglemeni voor de lands drukkerij te Batavia, dat naai- hare meening verouderd is en bij den tegeuwoordigen toestand niet meer pas) . te herzien. Een aan de Kamer ingediend proces-verbaal van opneming van den papiervoorraad ter Landsdrukkerij onder ultimo 1894 wees tegenover een tekort aan ééne papiersoort tot een bedrag van f85,56, tal van meerderheden aan van andere papiersoorten tot eene gezamelijke waarde van ruim f13000, züude diemeerderheden volgens bedoeld proces-verbaal overgehouden mr de op het verbruik van papier toegestane spillage. Deze belangrijke overbevindingen . die ook reeds vroeger voor kwamen, zijnde blijkens de materieele verantwoordingen der landsdrukkerij: : telken jare 71,hoeveelheden papier in l^V-'> en l^'.M 1 ]'<■> - ,.;,, en öoi»- , :il riem — uit de overgehouden spillage kunnen worden verbruik! . wettigden naar 's hamer- gevoelen de meening, dal de bjj artikel 50 van bel Reglement inSlaatsblml L859, n . 99 i/ie ook Staatsblad I8ü4, n . 107) bedoelde spillagecüfers re hoog zjjn en herziening vereischeu In verband met bovenvermelde Elegeeringsopdracht vestigde de Kamer daarop de aandacht van den waar nemende n di ree leur van
onderwijs, eerêdiensi en nijverheid en verzocht zij dien depar tementsehef om medeJeeling wat naar aanleiding daarvan was of zou worden gedaan. Bij missive van 24 Juni IMJ5. n . 5501, bekwam de Kamer tot antwoord, dat eene wijziging van de voor hel papier ter landsdrukkerij toegestane spillagecyfers zou worden behandeld bij de samenstelling van een nieuw reglement voor genoemde inrichting. £ 36. Wordt van de magazijnmeesters bij den dienst der Borgtocht van den magasgnmeetter bij den dienst der SlaalsspoorStaatsspoorwegen op Java krachtens Staatsblad 1 ^ 7 < >. n . 115, wegen Ier Samatra's Westkust. een borgtocht gevorderd van f500, voor den magazijnmeester hij den dienst der Staatsspoorwegen ter Suniatra's Westkust was het bedrag van den borgtocht nog nier geregeld. Zulks werd door de Kamer onder de aandacht van den directeur der burgerlijke openbare werken gebracht . met bel gevolg, «lat bij gouvernementsbesluit van 4 Juli 1894, n . 10, (Staatsblad n . 133) bepaald is, dat laatstbedoelde comptabele mede een borgtocht van f 500 behoort te stellen. S 'SI. De kosten van uitzending, die voortspruiten uit verliezen Peretmlagemngsê verhoogiag wagens kasten niu uitzending, verliezen door beschadiging of bederf, administratie <■«-. MM deboekprijsendoor der beschadiging of bederf en die van administratie euz.. waarmede de prijzen van landsgoederen ingevolge het gouverne ijoederen helinmcnde l»i den ilicnal iler Staatsspoorwegen.
mentsbesluit in Bijblnd op Slaalshlml u ' . 273b" worden verhoogd . zijn in het algemeen gesteld op 21 pet. voor zooveel aangaat goederen welke in Nederland — en op 15 pet. voor zooveel betreft goederen die in Iudie zijn aangeschaft. Zie o. a. Bijblnd n". 4448.
Toeu aan de orde was de bij het gonvernementsbesluit van 2 November 1892, n". <>, (Bijblad n". 4840) tot stand gekomen regeling der voorwaarden , waarop in de werkplaatsen van de
Handelingen der Statea-Generaal. Bijlagen. 1897—1898.
[114. 16. J Vaststelling van het .-lot der rekening van ontvangsten en uitgaven roor Xederlar.dsch-lndié' over het dienstjaar 18U4.
exploitatie van Btaatwpoorwegen werkzaamheden /.ouden kunnen worden verricht ten behoeve van andere takken van dienst en
voor particulieren (verg. ?; 46g \ au 'a Kamers verslagover l^'.'l), viel In-t der Kamer op dat in het betrekkelijk voorstel van den
directeur der burgerlijke openbare werken voor de verhoogingen van de boekprjjaen der uit den voorraad der Staataspoorwegen te verstrekken goederen andere percentcjjfers werden genoemd . nl. 25 ]>et. voor de uit Nederland geSisente en G pet. voor de in [ndië aangeschafte goederen. Deze afwijking door den directeur niet toegelicht zijnde, vestigde het college in zijn ter zake u i t gebracht advies op dat p u n t 's liegeerings aandacht. Zooals uit punt I $ U van artikel 1 van het aangehaald <»0U-
vernementsbesluit van 2November 1898, n . t i , blijkt, stelde de Regeering de hier bedoelde verboogingen vaat op respectievelijk 21 en 15 percent.
Het Gonvernementabeslait van 28 April 18'.»3. n .14, (Uijlilml u". 4841) waarvan sprake is in !; 4<> van 's Kamers verslagover 180:5 bepaalde in S 2 dat door den directeur der burgerlijke openbare werken worden vastgesteld de prijzen . welke moeten worden gevolgd bij verstrekking van goedereu van den dienst der Staatsspoorwegen binnen en buiten den kring van dien d i e n s t , afgescheiden van de verstrekkingen bij gelegenheid van de hierbovenbedoelde werkverrichtingen en bij het opleggeu van vergoedingen voor het verlies of bederf van goederen , en dat bij de berekening dier prijzen moeten worden g e n o m e n , o. a.: voor artikelen . die uit Nederland zijn aangevoerd , de f a c t u u r prijzen verhoogd met de „noodige"' percenten voor onkosten van uitzending, verliezen door beschadiging of bederf, administratiekosten e n z . : en voor g o e d e r e n , die in Indië zijn aangeschaft, de contract sof inkoopsprijzen . vermeerderd met de . k o s t e n " van het voeren der administratie enz.;
Bijlage lit. I».
Bijlage !it. E .
verhoogingen d u s . welke geheel van denzelfden aard zijn als de 21 pet. en 15 pet., waarvan in den aanhef dezer sprake is. Iu 's directeurs ter uitvoering van het laatstaangeliaald gouvernementsbesluit genomen beschikking van 24 Juli 1898. u . '.»iyo.-'l *, waarvan een afschrift bij dit verslag is gevoegd, werden nu echter voor bedoelde verhoogingen niet de percentcijfers van 21 en 15 , doch die van 35 en Ü genomen. In verband met de geschiedenis der zaak meende de Kamer dit aan eene vergissing te moeten toeschrijven en /.ij gaf den directeur der burgerlijke openbare werken d a a r o m in overweging daarvoor de andere cijfer-, 21 pet. en 15 p e t . , in de plaat- te stellen. l'it 's directeurs antwoord van 19 December 1898 n J. 16068 I» — mede in afschrift bij dit verslag overgelegd — bleek e v e n w e l , dat in zijne beschikking van 24 J u l i t. v. met voordracht de cijfers met 25 pet. en li pet. genomen waren en de directeur verdedigde dezen op grond dat /-Ü hem juister voorkwamen dan de andere.
Welke cijfers hier het meest aan de werkelijkheid nabij komen, was eene v r a a g , waaromtrent de Kamer zich van een oordeel moest onthouden. Zjj wilde ook geenszins beweren . dat de bedoelde verhoogingen voor alle soorten van landsgoederon gelijk zouden moeten worden genomen , al kon hier moeilijk voor elk artikel het meest juiste cijfer worden gevolgd en het altijd aoodig zou zijn naar gemiddelden te zoeken. liet scheen der Kamer evenwel toe dat de b e r e k e n i n g e n , welker resultaten de directeur der burgerlijke openbare werken in zijne zooeven aangehaalde missive mededeelde, niet enkel toepasselijk waren op de goederen . bedoeld in liet gouvernementsbesluit van 2* April 1898, n . 14. doch ook op alle andere re vervreemden laudsgoederen . althans voor alle andere verstrekkingen enz. van goederen van den dienst der 8taatspoorwegen. Kn was dit j u i s t , dan zon het l a n d , waar voor al deze verstrekkingen enz. de factuur-prijzen der uit Nederlandgeeischte goederen niet niet meer dan 21 pet. waren verhoogd , eenverlies lijden van 4 pet. van die prijzen. Daarentegen m o e s t , zoolang niet was aangetoond dat bij verstrekking enz. van in [ndië aangeschafte goederen der Staatsspoorwegen op den voet van het gouvernementsbesluit van 2*
April 1893, n'. 14. eene verhooging van 6 pet. der contractsof inkoopsprijzen instede van voor andere gevallen aangenomen verhooging 'net 15 pet. voldoende was . het land bij de eerstbedoelde vervreemdingen geacht worden eene schade te lijden van 9 pet. dier prijzen.
|iat,
10 J
19
Vaststelling van hei iloi der rekening van ontvangsten en uitgaven root Nederlandsch-Indiè over het dienstjaar 1894.
Ter toelichting van hel aangehaalde besluit van 23 februari 1*95. n . 6, gaat in afschrift niernevens de betrekkelijke missive van den directeur der burgerlijke openbare werken van den 4den dier maand , ir. 20Ö5 I). Andere maatregelen dan de bij dat besluit genoemde zijn in easn door de Regeering niet genomen.
De Kamer achtte deze conelusièn van genoeg belang om de onderwerpelijke aangelegenheden by schrijven van 21 Februari l^'.M . n'. 1086, ui.der de aandacht der Regeering te brengen met voorstel om ten deze de maatregelen te nemen, welke haar iu 's lands belang uoodig zouden voorkomen. Bij besluit van 28 Februari 1S'.»5. n". 6 (BttMad n \ 5022), wijzigde de Begeering haar besluit van 2 November 1892. n'. •>, in zoover dat in artikel 1 , 8 1, sob I» en j; II voor ,21 pet," en , 1 5 per." sou worden gelezen „25 pet.' en , 6 pet." Of onderwerpeljjk ook andere maatregelen duur <|»- Begeering zijn genomen . is der Kamer niet bekend.
L'isr/i om bij ïvizi'it ni rcr-nttlru ruil i/ueilereii OfW Ue, toontl .> :'>8. Toen de overeenkomst voor de bediening der paketiiiuijelijl, gtbrnik té ninl.cii run tif mitui liMtbere ttoomgeleQrnheilen vaart in den Nederlandsch-Indischen Archipel (Bijiilnil n°. 456&I der Koninklijke PaketvaarlintuUehapp^. in werking was getreden, meende de Algemeene Rekenkamer in 's lamls belang de aandacht van de chefs der departementen van algemeen burgerlijk bestuur, zoomede van de comman* danten der land- en zeemacht, er op te moeten vestigen dal blijkens de vastgestelde dienstregelingen de lijnen. vermeld onder de nummers 9 , 11 en 12, "tn de andere reis in tegengestelde richting worden bevaren . waardoor het ter bereiking van de aan te doene plaatsen at te leggen aantal mijlen nn eens kleiner, dan weder grooter wordt, als gevolg waarvan de verschuldigde passage- en wachtgelden al naar gelang de reis geschiedt over «'ene kortere ot langere route. ook lager of nooger zijn. Hierop volgde eene circulaire van den directeur van binnenlandsch bestuur aan de hooiden van gewestelijk bestuur in Nederlandsch-Indië, waarbij op een en ander eveneens gewezen werd. [ntussehen moest de Algemeene Rekenkamer constateeren, dai met hare opmerking niet altijd rekening werd gehouden. Zoo trok bij het onderzoek van eene door het departement iler marine toegezonden vordering van de Koninklijke PaketvaartmaatBchappjj het '«Kamer.-- aandacht dat onder de in rekening gebrachte som begrepen was een bedrag van f23*8.45 voor vracht van 80000 K.
Chixsi/itatic van officienwoitingeH.
S :>9. Op het verzoek van een tweetal officieren, detachementscommandanten . te Kendangan en Rantau - raider- en oosterafdeeling van Borneo — om de classificatie van de door hen geoccupeerde woningen binnen de versterkingen ter genoemde plaatsen van de 5de tut de 6de klasse terug te brengen, werd
[114. 1().| Vaststelling rau liet slot der rekening van ontvangsten en uitgaven roor Nederlandsch-Indiè' over bet dienstjaar L894. bij lit-t in'sluit vim 21 .luui 1 s94. n". 7. afwijzend beschikt en zulks op grond dat de legercommandant in zijn advies had doen uitkomt-u. dat deze woningen geacht kannen worden niet l»i.i eene modelwoning 5de klasse achter te staan. liet verder voorkomende in dat advies, dat de als 6de klasse gerangschikte (commandauts-l woningen in de uieuwe mede in betzelfde gewest gelegen versterkingen te Tandjong, Marlapoera, Moeara Teweh en Pengaron drie kamers met voor- en achtcrgalerjj bevatten — de eisehen van eene vrijstaande 5de klasse woning in kampementen gesteld — had der Kamer, mede op bovenbedoeld verzoek gehoord, aanleiding gegeven tut het stellen van de vraag, of deze woningen dan met evenals die te Kendaugan en Rantan, als woningen 5de klasse bel ren te worden geclassificeerd. l'it de der Kamer bierop van Hegeeringswege ter kennisneming toegezonden stukken bleek dat de legercommandant tegen de uitvoering van het denkbeeld was, dewijlzijnsinziens bet verhoogen van de classificatie van woningen, welke daarvoor slechts eenigermate in aanmerking komen . in billijkheid gepaard zon moeten gaan met liet terugbrengen in eene lagere klasse \an de woningen, welke niet aan de gestelde eisehen voldoen, hetgeen tot eene algeheele berxiening van de classificatie der officierswoningen zou leiden . waartegen met bet oog op de geldelijke consequentiën reeds vroeger door het legerbestnur bedenking was gemaakt. Van de daaromtrent bandelende -tukken werd voor zooveel uoodig melding gemaakt in het verslag der Kamer over het dienstbaar 1887 (g lig). Betan ■ vtrlumn np hei arlilel (tantlfine-oKr, in Europa aait> 1". Zo,,als in S 39 van haar verslag over het dienstjaar qethafl len behoeve rau den dieial dev KuslverUehlinq in Npdêrfandteh- 1800 is aangeteekend, onderwierp de Kamer aan het oordeel titdiè. der Etegeering de vraag, of de nadeelen, welke een gevolg waren van de aanschaffing in Engeland van de voor den dienst der knstverlichting benoodigde parafline-olie niet voor een groot deel zouden ophoaden wanneer het artikel in Nederland, dan wel . indien de (die niet anders dan in den vreemde was te verkrijgen, in Indiè" zelf werd aangeschaft. Uit een naar aanleiding van 's Kamers betrekkelijk schrijven haar in afschrift toegezonden gouvernementsbesluit van 1 Januari 189:2. n". •">. ontwaarde het college dat door den toenmaligen commandant der zeemacht ried- het voorstel was gedaan on; wat de behoefte van 1893 betrof, de aanschaffing van paraflineolie in Nederland uit te besteden met beding van levering in Indie en om, wanneer zoodanige uitbesteding geen kans van slagen had of mistakken mocht, onder andere voor de olie, welke gedurende 1894 benoodigd zon zijn . eene aanbesteding in Indiè' te beproeven, zijnde voorts der Kamer medegedeeld, dat de Minister van Koloniën tegen laatstbedoelde proef geen bezwaar had. In 1894 kwam de Kamer op de/.e aangelegenheid terug, wyl haar niet was gebleken. dat de nadeelige wijze van aanschaffing der hierbedoelde olie sedert eene verandering had ondergaan. Voortdurend werden nog op uit Engeland aangebrachte partijen reeds bij de aankomst te Batavia verliezen - dikwijltot belangrijke I veelheden bevonden : een bij de Kamer ingekomen proces-verbaal van i! Juli 1894 constateerde zelfs een verlies van ruim 2200 liter, zijnde de inhoud van til kisten behoorende tot eene partij groot ii">s kisten, welke niet lang te voren in het algemeen pakhuis te Batavia waren ontvangen, terwijl het proces-verhaal er voorts melding van maakte, dat ook de wijze van verpakking der olie er niet op verbeterd was. daar in den laatsten tijd daarvoor dunner blik was gebezigd dan vnor vroeger ontvangen partijen. I)c commandant der zeemacht onder mededeeling van een en ander, hij brief van 20 October 1SM4 . n . 9921 . om inlichting gevraagd waaraan het was toe te schrijven . dat in de wijze van aanschaffing van het artikel parafline-olie sedertgeeneverandering was gekomen , bood der Kamer verschillende op de zaak betrekking hebbende bescheiden ter kennisneming a a n , waaruit zij in hoofdsaak ontwaarde: dat door den inspecteur over de bebakening de knstverlichting en bet loodswezen in Nederlandseh-Indië ter voorbereiding eener aanbesteding in Indië van de voor de knstverlichting benoodigde olie. proeven waren genomen met verschillende petroleumsoorten , welke tot geen gunstig resultaat hadden geleid : dat op grond van bedoeld resultaat is moeten worden besloten om de voor de eerste .jaren benoodigde kustverlichthn:-olie weder op de gewone wijze in Engeland te doen aanschaften:
|iai.
Bijladen.
lO.j
Tweedr Kamer.
-i
\ uitstelling van het slot der rekening vim ontvangsten en uitgaven root Nederlandsch-Indié' over liet dienstjaar 1894.
Na langdurige en nauwgezette proefnemingen b h«tgebleken dat de Koninklijke maatschappij tot exploitatie van petroleuinbronnen in Nederlandsch-Indié' in staat; is minerale olie voor den dienst der kustverlichtiug te l e v e r e n , voldoende aan alle bijzondere eischeu welke aan die brandstof voor genoemden tak van dienst behooren te worden gesteld. Volgeni de door de Algemeene Rekenkamer bedoelde voorwaarden van Levering wordt per goedgekeurde kist van 30 liters, vrij in de bergplaatsen te B a t a v i a , f 5,40 aan den aannemer betaald, welke prijs lager is dan die van de uit Europa Introkken paraftine-olie.
eu dat in verband met de nieuwe verliezen op de uit E n g e land ontvangen partijen paraffine-olie geleden , het DOodige was verricht ter verkrijging van solider v e r p a k k i n g ;
blakende voorts nog uit de stokken dat onderhandelingen met de Koninklijke maatschappij tot exploitatie van petrolenmbronnen in N e d e r l a n d s c h - I n d i i , ten doel hebbende het verkrijgen van eene petroleumsoort geschikt om ten dienste der kustverlichtiug te worden gebezigd , nog niet geheel waren opgegeven en de iuogelijkbeid niet was uitgesloten met de maatschappij tot eene
bevredigende oplossing te geraken van het petroleumvraagstuk voor bedoelden tak van dienst.
liy een sedert bij de Kamer ontvangen afschrift-beschikking van den c o m m a n d a n t der zeemacht van 1 Februari 1895, n". Wjf, is machtiging verleend tot aankoop bij voormelde maatschappij van 15 kisten op eene bijzondere wijze gezuiverde petroleum, ten einde daarmede op twee groote kustlichten proeven te nemen , terwijl bij goiivernementsbesluiten van 13 A u g u s t u s 1895, n . 11. en 18 September 1890, n". 30, de vlootvoogd is gemachtigd op den voet van de daaraan gehechte voorwaarden met de maatschappij eene overeenkomst aan te gaan voor de levering gedurende respectievelijk 1890 en 1897 tot en met 1899 van de voor den dienst der kustverlichtiug benoodigde minerale olie. 41. Bij de examinatie der materieele verantwoording van AfktnrinQ run eene belangrijke hoeveelheid boter, epgeMlagen in §hel ah/eiiieen pakhuiê Ie
het algemeen pakhuis te Batavia over het j a a r 1894 trok in het bijzonder de aandacht een als bewijs van afschrijving daarbij overgelegd proces-verbaal, gedagteekeud 29 April 189:2. opgemaakt door eene door den commandant der zeemacht benoemde commissie, houdende keuring op verschillende dagen dier maand van alle in het pakhuis aanwezige, in November en December 1891 en J a n u a r i 1892 uit Nederland ontvangen partijen b o t e r , uit welk stuk bleek dat op 1232 kilogram n a . die voor gebruik geschikt werd geoordeeld wanneer dadelijke coi.sumtie kou plaats hebben , de geheele voorraad boter voor gebruik ongeschikt werd g e a c h t . bedragende de afgekeurde hoeveelheid"in totaal niet minder dan 23 404 kilogram. Ten aanzien der redenen tot af keuring teekende de commissie het volgende in haar proces-verbaal aan : «Het meerendeel der blikken was gevuld met een walgelijk riekend v e t : boterlucht was daaraan volstrekt n i e t t e bespeuren, de kleur was vuil w i t , de smaak scherp b i t t e r , de consistentie van deze zoogenaamde boter was zeer ongelijk, a svloeibaar soms vast als t a l k , het vloeibare was wit van kleur en zeer dun, bij het i n b r e n g e n van een stukje bamboe spoot er dikwerf een straal water u i t . te veel om dat aan de verpekeling V au het zout toe te schrijven: ook spoot dikwerf bij het openen deiblikken een straal boter naar b o v e n , waarschijnlijk tengevolge van natont w i k k e l i n g . " „Slechts enkele der afgekeurde blikken boter hadden de kleur en reuk van b o t e r ; die boter was echter zóó ranzig en tatu van smaak dat wij ze om die redenen mede ongeschikt hebben geoordeeld voor de consiinitie."
lialnria.
Eene herhaling van dit geheel exceptioneel geval is niet te v r e e z e n , daar de boter tegenwoordig wordt geleverd onder verantwoordelijkheid van den leverancier voor de goede hoedanigheid , terwijl twee solide borgen worden geëischt voor de n a k o m i n g van de uit het contract voortvloeiende verplichtingen. Referte aan het verslag der Commissie van Voorbereiding over de Indische rekeningwetten van 1888/1890 (Gedrukte Stukken van de Tweede Kamer der S t a t e n - G e n e r a a l , Zitting 1890—1897, 2 5 / 3 7 , n". 1 , bladz. 10). (Minister run Koloniën.)
Feretnvemdiging MM de beheertaak der weeskamers.
Handelingen ^der Stateu-GeLeraui.
Bijlagen.
1897—1898.
I>e commandant der zeemacht en (hef van het departement der marine door de Kamer gevraagd of het onderwerpchjk belangrijk verlies ter waarde van ruim f 3 4 0 0 0 voor r e k e n i n g v a n het land moest blijven en zoo n e e n , w a t t o t verhaal d e r geleden schade was v e r r i c h t , deelde het college m e d e . dat aanvankelijk door den .Minister van Koloniën was besloten om tegen den leverancier der hierbedoelde boter in Nederland eene strafvervolging in te sti Hen . doch later door dien bewindsman werd bericht dat van zoodanige v e r v o l g i n g , alsmede van eene vordering tot schadevergoeding is moeten worden afgezien. Daar het feit, dat het mogelijk is geweest den lande ruim 23 000 kilogram walgelijk riekend vet — zie de aanteekening der commissie van k e u r i n g — voor Koter te leveren . er op wijst dat in Nederland in casn niet afdoende is gezorgd voor 's lands b e l a n g , (d d a t de d a a r te lande bestaande voorschriften betreffende de keuring en levering vau voor Indië bestemde belioodigdheden gelegenheid laten tot het plegen van knoeierijen , meent de K a m e r , ook in verband niet de afkeuringen waarvan sprake is in § 40, /, en de §8 48 en 51 van hare verslagen respectievelijk over 1891 eu 1 8 9 3 . van de hierbedoelde afkeuring van in Nederland geleverde boter in haar verslag melding te moeten maken. S 42. Tegen het hij »; 20 van het verslag der Algeineene Rekenkamer over 1887 bedoeld d e n k b e e l d : om terug te keeren tot het in 1873 verlaten stelsel van uitkeering van een nul
|i.a.
I6.J
Vaststelling van het slot der rekening van ontvangsten en uitgaven voor Xederlar.dsch-Iudië over het dienstjaar 181*4.
_»
Omtrent de hierbedoelde voorstellen der Algemeene Rekensamer wordt het advies van den directeur van justitie ingewonnen.
Ferlaging van door de weeskaam* uil te keeren voorloopige rente.
rentecijfer aan de geadniinistreerden der weeskamers, bleken by verdere overwegingen de bezwaren van dien aard te zijn , dat de Regeering in 18'.(2 een ander denkbeeld aanhangig maakte , namelijk om het rentecijfer telkens voor een tijdvak van b. v. ") jaren raat te stellen naar de uitkomsten van een voorafgaand gelijk tijdvak. De directeur van justitie had tegen dit denkbeeld principieele bezwaren, terwijl de Algemeene Rekenkamer aantoonde dat van de verwezenlijking daarvan de beoogde vereenvoudiging van de beheertaak der weeskamers niet zou worden verkregen. Waar nu dit doel niet bereikt zou worden, waar buitendien de invoering van eene vaste rente ook voor een bepaald aantal jaren evenals voor onbepaalden tijd, naar het gevoelen der Regeering, niet zonder voorafgaande wijziging van het Burgerlijk Wetboek zou kunnen plaats hebben en tot die wijziging wel niet zou worden overgegaan , wanneer daarvan voor de wees kamers niet het gewenschte resultaat kon worden verwacht , terwijl de in de laatste jaren waargenomen neiging tot daling van den rentestandaard in Indië, het land te veel bloot stelde aan de nadeelige kans van uit 's lands kas te moeten bijpassen wat aan de gewonnen renten ontbreekt om een eventueel aan genomen vast rentecijfer uit te keereu, gezwegen nog van de verliezen op beleeningeu, welke dan ten laste van den lande zouden komen — daar kon de conclusie, naar het oordeel van de Algemeene .Rekenkamer, wel geen andere wezen dan: .behoud van het tegenwoordig stelsel van jaarlijksche vaststelling van het rentecijfer." In dezen zin werd door de Regeering dan ook beslist (missive van den gouvernementssecretaris dd. 25 October 1894, n". 2GÓ5). In haar advies van 28 Juli 1894, n . (3918, waarop de beslis sing gevolgd is, deed de Algemeene Rekenkamer echter tevens de wenschelijkheid uitkomen van maatregelen om waar mogelijk, zoowel aan de nog bestaande bezwaren te gemoet te komen , als om nuttige voorzieningen te treffen. Zoo zou naar haar oordeel met den in 1893 genomen maat regel tot vereenvoudiging der jaarlijksche voorstellen tot be paling van het aan de geadministreerden der weeskamers uit te keeren rentecijfer. nog verder kunnen worden gegaan. De Re geering beaamde dit en nam overeenkomstig het dezerzijdseh voorstel. met betrekking tot de administratie-rekeningen van aan de weeskamers toebehoorende perceelen , de beslissing ver meld in het laatste gedeelte van § 20 van het vorig verslag (missive van den gouvernementssecretaris dd. 30 November 1894, n". 2928). Ten einde — in verband met den tijd. welke voor het gereed • maken van de zooeven bedoelde jaarlijksche voorstellen met bijbehoorende staten en aantooningen vereischt wordt ■— niet tot eene haastige behandeling en beoordeeling genoodzaakt te zijn . gaf de Algemeene Rekenkamer tevens in overweging om den termijn (ultimo Maart), binnen welken volgens het Bepaalde bij artikel 30 der weeskamer-instructie (zie artikel 1, J; X van Staatsblad 1881 , n". 22'») het rentecijfer door den GouverneurGeneraal behoort te worden vastgesteld , ruimer te stellen. Hieromtrent is nog geene beslissing genomen , evenmin oint r ,.„t de door de Algemeene Rekenkamer aangegeven wijze, waarop de boekhouding, die sedert 1893 overeenkomstig de door haar samengestelde regeling bij alle weeskamers op uniforme wijze is ingericht (//.ie het verslag over 1891) zon kunnen worden vergemakkelijkt. $ 4:5. Voorts vestigde de Algemeene Rekenkamer de aandacht op de noodzakelijkheid om de voarhcfige rente van 4 p e t . welke volgens artikel 82 der weeskamer-instructie, over een loopend beheerjaar aan de geadministreerden der weeskamers mag worden vooruitbetaald, te verlagen, en zulks omdat het definitief rentecijfer in de laatste jaren dalende was en over 1893 niet meer bedroeg dan 4 pet., zoodat bij vooruitbetaling geene voor uitbetaling van 4 pet. meer zou kunnen worden opgegeven. Sedert werd bij ordonnantie van 16 Augustus 1S94 (Staatsblad n". 175) bet bedrag der voorloopige rente tot drie ten honderd 's jaars teruggebracht, naar aanleiding van een door den directeur van justitie gedaan voorstel.
Maatregelen Ier verkrijging mm gunstiger verhouding kmekenn e def e i.t § 44. In het bijzonder releveerde de Algemeene Rekenkam
k«f<M en inkomsten der \ve,s- M hotelkamers.
* ~ waarop in de stukken, die over een denkbeeld om een vast rentecijfer uit te keeren, zyu gewisseld, bij herhaling gewezen werd — dat namelijk het land eene al te schrale vergoe ding ontvangt voor de groote kosten, der weeskamers ter behar-
|114,
H> j
2:)
Vaststelling van het slot der rekening ras ontvangsten en uitgaven voor Nederlandkeu-IndUl over bet* dienstjaar L894.
H e t onderzoek is thans beëindigd en ile /.aak hij de Regeeriug in behandeling.
Rent'cijfer
ran de hnsWlwsnri.
t i g i n g van de belangen der geadministreerden waarbij ook niet uit het oog mag worden verloren, dat b\j beheer van landswege de geadministreerden geen gevaar loopen voor verlies van h u n k a p i t a a l , terwijl dit bij liet beheer van een voogd altijd aan eenig risico onderhevig is. Naar het gevoelen der Algemeene Rekenkamer behoorde daarom te worden overwogen , welke middelen zouden zgn aan te wenden om een gunstiger verhouding te verkrijgen tusschen de kosten en inkomsten der weeskamers. I n eene afzonderlijke missive (van 28 J u l i 1894, n ' . 6 0 2 0 ) , gaf de Kamer tevens aan , in welke richting en over welke p u n t e n , naar hare m e e n i n g , het onderzoek zou moeten loopen, dat tot bezuiniging op de uitgaven en versterking van de inkomsten zou k u n n e n leiden. D a t onderzoek — den directeur van justitie opgedragen i s , voor zoover der Kamer bekend . nog niet afgeloopen. Vanzelf kwamen b\j de beschouwing van de kosten en inkomsten der weeskamers ook die van de boedelkamers ter s p r a k e , omdat voor beide kamers hetzelfde personeel werkzaam is en dezelfde lokalen gebezigd worden en het niet doenlijk U de uitgaven ter zake te s p l i t s e n , zoodat tegenover de gezamenlijke ten laste r u den lande komende uitgaven ook de gezamenlijke ten bate van den lande komende inkomsten moeten worden gesteld. >5 4.">. In de eerste plaats vestigde de Algemeene R e k e n k a m e r ten aanzien van de boedelkamers er de aandacht o p , dat h e t bh' de ordonnantie in staatsblad 1887 . n*. 2 4 7 . bepaald rast rentecijfer van 5 p e t . , met het oog op de daling van den algemeenen re ntestand , zonder schade voor het land niet langer kon blijven gehandhaafd. De uitkomst van het beheerjaar 1892 gaf reeds te zien , dat de door de boedelkamers niet de uitgezette k a p i t a l e n gewonnen r e n t e n niet voldoende waren om de vaste r e n t e van 5 pet. uit te k e e r e n , komende in zulk een geval de bijpassingen evenals de verliezen op beleeningen ten laste van het l a n d , dat de uitkeeriny eener vaste rente op zich genomen heeft. De Algemeene R e k e n k a m e r merkte daarbij o p , dat het minder eigenaardig was aan de geadministreerden der boedelkamer (Chineezen , A r a b i e r e n , enz.) 5 pet. r e n t e , dus meer rente wordt uitgekeerd dan aan de geadministreerden der weeskamers ( E u r o p e a n e n ) . die in 1891 . 1892 en 1893 slechts 4 ' , p e t . , 4' 2 pet. en 4 pet. rente kregen : en betoogde tevens dat gelijkheid van rentecijfer voor beide instellingen alleszins rationeel en ook mogelijk was. In dezen zin werd eene beslissing genomen bij de ordonnantie van 5 .Iitli 1895 (Slnatsblml n". 144), waarbij t h a n s , in overeenstemming niet 's Kamers advies , voor de voorloopitre uitkeering, eene rente werd vastgesteld van 3 p e t . , jrelijk aan die voor de weeskamers bepaald (zie § 43).
Ophef/'/e/ ran de minclijl.lieitl in de behandeling van zaken bij ét bnedelkamrrs en bij de WtattiWUn.
gttyluoortige
£ 4G. N o g wees de Algemeene Rekenkamer er op dat de wijze van behandeling bij de boedelkamers verschilt van die bij de weeskamers : ten aanzien van den datum van i n g a n g der renten ; ten aanzien van het bedrag dat een kapitaal minstens moet vertegenwoordigen om rente te k u n n e n genieten . en ten aanzien van het b e d r a g , d a t een boedel niet mag overschrijden Dm kosteloos te k u n n e n worden behandeld.
Bedoelde concept-ordonnantie heeft de strekking om de kassen der weeskamers en der boedelkamers tot eene massa te vereenigen en op dezelfde wijze te beheeren. T e r zake wordt t h a n s het advies ingewonnen van de wees- en boedelkaniers, t e n einde zich er van te vergewissen dat de voorgedragen regeling in de practijk niet tot bezwaren zal leiden. Declaratièn ran jiistitiekoslen wees- en boedelkamers.
en salarissen
vait praktizijns
dei-
De ongelijkheid zou naar het inzien der Algemeene Rekenkamer zonder bezwaar kunnen worden opgeheven . door ten aanzien van genoemde punten de behandeling bij de boedelkamers op dezelfde wijze te doen plaats hebben als bij de weeskamers (zie artikel 29 der weeskauier-instruetie), hetgeen ook tot vereenvoudiging der administratie bij de boedelkamers zon strekken. Dit onderwerp maakte sedert deel uit van eene door den directeur van justitie ingediende concept-ordonnantie van meer algemeene s t r e k k i n g , waaromtrent de Algemeene R e k e n k a m e r in Februari 1395 advies u i t b r a c h t , hetwelk leidde tot een verzoek van de Regeering aan genoemden directeur om de /.aak in nadere behandeling te nemen. § 47. In een tegen de boedelkamer te Soerabajja a a n h a n g i g g e m a a k t proces betreffende een onbeheerden onchristen b o e d e l , verleende de praktiziju dier kamer zijnen bijstand zoowel i n eersten aanleg bij den landraad als in hooger beroep bij d e n
[114. 16.] Vaatstelliug van bet slot der rekening ran ontvangsten en uitgaven voor Nederlandsoh-Indiè' over bet dienstjaar 181)4. raad van justitie, en diende daarop 2 declaratiën van justitiekosten en salarissen iu groot f954,90 en I Ml 2.25.
Omtrent de uitbetaling «lier declaratiën werd liet gevoelen gevraagd rau de Algemeene Rekenkamer, die daarop in haar advies van (i September 1894, n". 8270, de a a n d a c h t der R e g e e ring vestigde op bet merkwaardige der verklaring van d e n practi/.ijn, dat hij — ten aau/.ien iler declaratie groot f954,90, welke, als betrekking hebbende op het voor den landraad gevoerd proees, niet aan gerechtelijke begrooting onderworpen was — genoegen zou nemen met zoodanige reductie als de directeur van justitie zou goedvinden. Waar nu volgens den directeur het bedrag dier declaratie zeer hoog was en tot f400 kon worden verminderd , en de praktizijn al zoo meer dan het dubbele van hetgeen hem toekwam in rekening had g e b r a c h t , moest toch uit bedoelde verklaring worden afgeleid, dat de declaratie zoodanig was ingericht «lat op het bedrag ook kon worden afgedongen , en dus geen betrouwbaar karakter droeg. De Rekenkamer merkte daarbij o p , dat de declaratie door geen enkel bewijsstuk was gestaafd . en dus niet kon worden geverifieerd en teekende gelijktijdig aan . dat daarin over zeker tijdvak de verrichte werkzaamheden en de daaraan bestede tijd niet dag voor dag waren opgegeven . zooals ingevolge artikel 28 van het bij Staatsblad 1S51 . n ' . 27 . vastgesteld tarief van j u s titiekosten en salarissen had moeten geschieden , terwijl zn' ten aanzien van de andere declaratie, groot f912,25, welke gerechtelijk was b e g r o o t , er op w e e s , dat bh' de p o s t e n : „vacatie naar b o e d e l k a m e r " niet eens omschreven w a s . waartoe de vacatie had gediend en )S malen salaris in rekening was gebracht voor vacatie afzonderlijk en voorconferentie afzonderlijk, hoewel beide op denzelfden dag hadden plaats gehad. Ook uit overweging dat voor het onderzoek van dergelijke declaratiën de gegevens gewoonlijk ten eenenmale ontbreken . gaf de onder vverpel ij ke aangelegenheid der Kamer aanleiding tot de- vraag of het niet daarheen zou kunnen worden g e l e i d , dat door de wees- en boedelkamers van elke vacatie of conferentie , van elk door h a a r aan den praktizijn gezonden of van dezen ontvangen stuk en van elke andere haar bekende of mede te deelen judicieele v e r r i c h t i n g , zoodanige aanteekeningeu worden gehouden en verzameld, als tot leidraad zouden k u n n e n dienen voor de verificatie of de beoordeeling van praktizijnsdeclaratiën , welke op den voet van het tarief in Slêatsblad lobl, n . 27 , zijn opgemaakt . inzonderheid van die . welke niet aan
gerechtelijke begrootuig onderworpen zijn en anders blindelings moeten worden b e t a a l d , zonder zich behoorlijk rekenschap te kunnen geven van het verschuldigde. Hieromtrent werd door de Begeering — die intusselien van de declaratie, groot f 1)54.91), slechts f400en deamlere, die gerechtelijk begroot w a s , tot het volle bedrag deed u i t b e t a l e n — het advies gevraagd van den directeur van j u s t i t i e , die daarop mededeelde dat tegen het volgen van de door de Kamer aangegeven gedrag-ln'n geen wettelijk bezwaar b e s t a a t , doch dat hij het practisch resultaat daarvan betwijfelt, hoofdzakelijk omdat er geen waarborg zou b e s t a a n , dat aan de bedoelde a a n t e e k e n i n g e u . waartoe de wees- en boedelkamers naar zijne meening niet altijd over de noodige gegevens beschikken, de vereischte zorg wordt besteed wanneer daarop geene controle kon worden uitgeoefend. Hiertegen werd door de Algemeene Rekenkamer a a n g e v o e r d , dat er geene reden bestaat om aan te n e m e n , dat president en leden der wees- en boedelkainers de hun ten deze op te leggen verplichting niet niet de noodige zorg zullen vervullen , k u n n e n d e overigens alleen de ondervinding leeren . welke bezwaren zich in de practnk voordoen en in hoeverre daaraan kan worden te gemoet gekomen. De Regeering verklaarde echter bij missive van den Isten gonvernementrsecretaris van 26 .Januari 1890, n . 1 7 s , dat zij om de door genoemden directeur aangegeven r e d e n e n , aan bel voorstel van de Algemeene Rekenkamer geen gevolg «renschte te geven. Registert van de op de fondten van hei Cliineesrli hospitaal te Batavia
nergeach neen boedelta Idot,
S 48. Hij de behandeling van de in de vorige jj bedoelde declaratiën van jnatitie-kosten en salarissen, ten laste komende van den bij het proces betrokken onbeheerden onchristen sterfboedel . waarvan liet saldo ingevolge art. 12 van het reglement in Staatsblad 1828, n . 40, reeds o p d e fondsen van h e t Chineeseh hospitaal te Batavia was overgeschreven, trok het de a a n d a c h t , d a t , volgens mededeeling van de weeskamer te B a t a v i a , belast niet de functiëii van het college, van boedelmeesteren a l d a a r , Je in genoemd art. 12 voor dergelijke boedels voorgeschreven • egisters nooit waren aangehouden , niet bestonden.
|iis.
Bijlagen.
10.J
IVwd'' Ha HUT.
Vaststelling van het slot der rekening van ontvangsten en uitgaven voor Nederlaudsch-Indië OTW liet dienstjaar 1894. Üit verzuim mocht niet langer voortduren . doch aangezien het niet doenlijk zou zyn het geheel te herstellen , g a f d e Algemeene Rekenkamer in overweging met het aanleggen en bijhou den dier registers niet verder terug te gaan dan tot en met 188Ó, het jaar waarin het vroegere afzonderlijk college van boedelmeesteren te Batavia opgeheven en vereenigd werd met de weeskamer aldaar (Staatsblad 1885, n". 15). Dienovereenkomstig werd door de Regeeriug beslist (missive lsten gouvernement.—.-ecretaris van 23 J a n u a r i 1890, n . 178). Miiatrcfjih'H ter terkrUgi$tg eener helere en tmiaigtr poartiiHÏmg in de behoeften van hel Chineesch hospitaal te Balai'ia.
§ 49. In haar advies betreffende de in de vorige twee para grafen bedoelde onderwerpen . waarbij ook geïnteresseerd was het onder administratie van het college van boedelineestereu te Batavia staand Chineesch hospitaal, welks fondsen voor een deel bestaan en gevoed worden uit de saldo's van onbeheerde o n christen boedels (art. 12 van het reglement in Staatsblad 1828, n°. 4 6 ) , achtte de Algemeene Rekenkamer zich tevens verplicht de aandacht der Regeering er op te vestigen , dat de ontvangsten voor dat Chineesch hospitaal in de laatste j a r e n beneden de uitgaven waren gebleven en dientengevolge jaarlijks tekorten ontstonden . die ten Uwte van het kapitaal werden g e b r a c h t Met het oog hierop stelde de Algemeene R e k e n k a m e r de v r a a g , of de tn'd niet gekomen was om te breken met de ver ouderde b e p a l i n g , die het beheer en toezicht over e e n e z i e k e n inrichting als het Chineesch hospitaal aan president en leden
eener boedelkamer opdraagt en of in elk geval geene maatregelen behoorden te worden genomen om tastehen de ontvangsten en uitgaven van dat hospitaal het gewenschte evenwicht te ver krijgen door eene herziening van de bestaande heffingen en verbetering casu quo van de middelen van controle daarop. Zij bracht daarbij voor zooveel uoodig in h e r i n n e r i n g , dat de hef fingen (zie art. t'>4 van het reglement in Staatsblad 1828, n". 46) eene beduidende vermindering hebben o n d e r g a a n , doordien na de uitvaardiging van Slaiitsldttd 1869, n . 85 (zie ook Staatsblad 1880, n°. 17) de opbrengst van onuitgeloste pandgoederen niet meer als vroeger ten bate s t r i k t van het Chineesch hospitaal. De directeur van justitie van RegeeringBWege uitgenoodigd daaromtrent zijne zienswijze te doen kennen , deelde mede dat de bovenbedoelde vraag i e . d s geruimen tijd geleden (in l s 7 7 ) aan de orde was gesteld, en dat sedert door wijlen den heer ■I. E. AI.BRIX'HT. in leven president der weeskamer te Batavia, voorstellen tot reorganisatie van het Chineesch hospitaal gedaan w a r e n , maar dat het v rband dier voorstellen met de mede ontworpen voorschriften ter vervanging van het boedelkamerr e g l e m e n t , eene afzonderlijke behandeling daarvan niet wel mogelijk maakte. De Algemeene Rekenkamer achtte het evenwel niet verant woord met het nemen van maatregelen tot versterking der inkomsten te wachten op de vaststelling van een nieuw regle ment voor de boedelkamer , waarmede wellicht nog zeer veel tijd gemoeid zou zijn , en meende dat voor die versterking eene herziening van art. 64 van b e t reglement in Staatsblad 182 v . n . 4<>. allicht voldoende zou kunnen blijken en onder de be staand Dstandigheden ook de kortste weg zou zijn om eene urgente — zij het ook provisioneele — voorziening te verkrijgen. H e t gevraagde voorstel is tot dusver nog niet bij de Regeering ontvangen.
Vermijdiinj zooveel doenlijk van processen orer het beheer van onbe heenle nalatenschappen door de wees- en boedelhamers.
De Elegeering hiermede instemmende, noodigde den directeur van justitie uit om door tusschenkomst van zijn ambtgenoot van onderwijs, een-dienst en nijverheid, in dien s i n een voorstel te doen. (Missive lsten gouvernenients-secretaris v a n 2 3 J a n u a r i 1896, n . 178.) S 50. Door de weeskamer te Soerabaga werd als onbeheerd aanvaard de nalatenschap van een E u r o p e a a n , die bij testament eene inlandsche vrouw benoemd had tot eenige en algeheele erfgename van zijne in Indië aanwezige goederen en t o t e x e c u trice in den boedel. Namens die inlandsche vrouw werd de boedel daarna opgeeischt van de weeskamer . die echter weigerde daaraan te voldoen . waarop een proces volgde, «lat door de weeskamer in 1891 in
eerste instantie voor den raad vanjustitieteSoerabajaverloren, doch in 1892 in hooger beroep bij het hooggerechtshof gewonnen werd. De declaratiën van justitiekosten en salarissen vau de praktizijns , die in deze voor de weeskamer hebben g e a g e e r d , beliepen voor «Ie eerste instantie f 520,04(1) en voor h e t hooger beroep f 9 1 7 , 5 7 ' , welke sommen uit 's lands kas w e r d e n b e t a a l d , 1 'I' it ilit lic lr:i_r «rerd il • declaratie Hij (terechtolyke begrooting verminderd. Zij w.-is aanvankeljk (.'remt f 981,04, znolat mik li'eT omrtreekt 100 pet. te v. el in rekening wai gebracht, evenals in int geval en door >lenxelfd< n »raktix||n beilneld in ï 16 hierboven. Handelingen der Staten-Generaa .
Bh'lagen.
1897—1898.
|IM.
16.]
Vaststelling van het slot der rekening ran ontvangsten en uitvaren roor Nederlandach-Indiè' over het dienstjaar 1894. doch wegeni onTermogen van genoemde in de proceskosten veroordeelde inlansche vrouw, niet op baar konden worden verhaald, coodai ■/.<■ ten laate ran den Btaai moeaten blijven. Op dat geval vestigde de Algemeene Rekenkamer bh' miasiTe ran'■>Deeemher 1894, n . 11452, de aandacht der Begeering, omdat haar bij onderzoek der boeken van genoemde weeskamer
gebleken was. dat, toen de boedel in Juni 1891 opgeènwht werd, de betrekkelijke rekening geen hoogere ontvangsten aantoonde dan van f3,98, niet eens roldoende om daarmede de kosten van beheer te dekken . en het niet verantwoord .scheen dat de weeskamer ter wille van aolk eenen niets beduidemlen boedel, zich bloot stelde aan een proces, waaruit niets dan geldelijk nade 1 kun voortspruiten , daar de behoeftige toestand van de bovenbedoelde inlandsche vrouw als tegenpartij (waarvan de weeskamer zich toch wel had kunnen vergewissen) er immers toe leiden moest, dat de weeskamer, ook als triumfeerende partij, de kosten van haar eigen praktizijns zou hebben te betalen. Wel trachtte de weeskamer hare handeling te vergoelijken door te zeggen, dat zij destijds omtrent den omvang van de nalatenschap geheel in het onzekere verkeerde, maar juist deze omstandigheid had tot voorzichtigheid moeten stemmen, toen omtrent de in Indië aanwezige goederen niets anders gebleken was, dan de bovenvermelde onbeteekenende ontvangst. En te meer had de weeskamer,. naar vermeend werd. het proces moeten voorkomen, toen zij niet als beheerster van den boedel, maar TH privé voor den rechter werd gedaagd, en om die reden niet kosteloos kon procedeeren en ook niet op den boedel de eventueel op het proces te vallen kosten zou mogen verhalen, al ware deze daartoe toereikend geweest. Dit een en ander gaf der Algemeene Rekenkamer aanleiding aan het oordeel der Regeeriug de volgende vragen te onderwerpen : 1". of althans in een geval, waarin de weeskamer in prtM wordt gedagvaard , en dientengevolge het land voor eventueele kosten aansprakelijk blijft, het niet in 's lands belang moet worden geacht om de al of niet voldoening aan den b\j de dagvaarding gestelden eisch te onderwerpen aan het oordeel van den directeur van justitie, en 2°. of, in verband met de bepaling in de 2de alinea van artikel 1127 Burgerlük Wetboek, dat in geval van verschil omtrent het al of niet onbeheerd zijn eener nalatenschap, de raad van justitie daaromtrent o. a. op voordracht van het openbaar ministerie btdlen som ran geding zal beslissen, quaestiën van soortgelijken aard als de besprokene niet met inachtneming dier bepaling op weinig kostbare wijze zouden zijn op te lossen. In antwoord hierop werd aan de Algemeene Rekenkamer, bü missive van den waarnemenden gouvernementssecretaris dd. 27 Augustus 1895, n°. 1777, medegedeeld, dat de directeur van justitie van Regeeringswege was uitgenoodigd de weeskamers aan te schrijven om in het sub 1 hiervoren bedoeld geval de tegen haar in privé ingestelde vorderingen, alvorens in rechten daartegen op te komen , aan de kennisneming van dien directeur te onderwerpen, en inmiddels in afwachting van diens antwoord procureur te stellen , en om, waar een verschil als sub 2°, hiervoren bedoeld, zich voordoet, met het voorschrift van de 2de alinea van art. 1127 van het Burgerlijk Wetboek behoorlijk rekening te houden; wordende ten aanzien van dit wetsartikel door de Regeering echter tevens opgemerkt, dat. hoewel eene opvolging daarvan geenszins mag worden nagelaten, daaruit nochtans niet altijd volgt. dat de weeskamer, die een boedel als onbeheerd heeft aanvaard, in alle opzichten kan geacht worden gevrijwaard te zijn tegen processen van personen, die zich de hoedanigheid van erfgenamen aanmatigen. Aan voormelde uitnoodiging der Regeering is door den directeur van justitie voldaan bij circulaire van 14 Januari 1890, n". 282. Wcnschelijhlieid om in niet gecompliceerde gevallen rereenvoudiging § 51. Herhaaldelijk doet zich het geval voor dat bij uitwinle Lirngin in de uilwinning van de bij de ivees- en boedelkamers be- ning van bij eene wees- en boedelkamer beleende perceelen leende rastigheden. prakti/.ijnskosteii in rekening worden gebracht, onevenredig hoog in verhouding tot het bedrag der beleeningsschuld. 'De Algemeene Rekenkamer heelt hierin aanleiding gevonden bij de Regeering de vraag voor te brengen, of president en leden eener wees- en boedelkamer , waar verkoopingen krachtens onherroepelijke volmacht meermalen voorkomen, niet geacht moesten worden voldoende op de hoogte te zyn of zich te kunnen stellen van de gewone, bij dergelijke verkoopingen te vervullen formaliteiten , om in niet gecompliceerde gevallen, de
|llt,
10 |
Vaststelling van liet slot der rekening van ontvangsten en uitgaven voor Nederlano'sen-lndië over hei dienstjaar 1894. uitwinning alleen met behulp van een dearwaarder door het betrokken lid-eommissarii te doen behandelen en beëindigen (missive Algemeene Rekenkamer dd. 1" Deeember 1894 n°. 11661). Blijkens zijn ter nke uitgebracht advies van 3Oetober 1895, ii . «ii);io , was de directeur van justitie echter tegen de verwezen lijking van het dooi de Kamer aangegeven denkbeeld gestemd, hoofdzakelijk op grond van de op de weeskamer-ambtenaren rustende ttnancieele verantwoordelijkheid, terwijl de direetenr er ook op wees dat niet altijd kon worden voorzien of een geval
niet gecompliceerd zal blijven, daar bij verkoopingen krachtens
onherroepelijke volmacht de kwaadwillige debiteur als eigenaar van bet op te veilen Derceel de verkooping kan bemoeilijken of stuiten door het opwerpen van exceptiën als anderszins. Van dat advies van den directeur van justitie ontving de Kamer afschrift bij missive van den lsten gouverneinents■ecretaris van 81 Oetober 1895, n". 2*277 , onder mededeeling dat de Gouverneur-Generaal zich met het daarin uitgedrukt gevoelen vereenigde. Aanhouding van een register vanaf- en teruggeschreven vorderingen § 52. Bij gelegenheid, dat de Algemeene Rekenkamer advies bij de wees- en boedelkamers. uitbracht op een voorstel tot afschrijving eener vordering van de weeskamer te Samarang ter zake van een door de instelling aangegane beleeniug, werd door de Kamer de wénschelijkheid uitgesproken eener nadere boekhouding, zoolang de verjaring nog niet is ingetreden . van deze en soortgelijke vorderingen van de wees- en boedelkamers, in den geest als is bepaald ten aanzien van de afgeschreven landsvorderingen . bij art. <> van
het gouvernementsbesluit van 5 Juli 1870, n". 2 , {Staatsblad n". 169), zie ook de circulaire van den gouvernementssecretaris dd. 4 December 1893, n". 811:5, opgenomen onder n". 4916 van het Bijblail op liet Staatsblad van Nederlandsch-Indië. Met dit denkbeeld kon de Regeering zich vereenigeu , en werd de directeur van justitie van Kegeeringswege uitgenoodigd ter zake het noodige te verrichten (missive gouvernementssecre taris dd. 15 September 1894, n'. 2323). Ter verkrijging van eenvormigheid in de wijze van bedoelde nadere boekhouding enz. achtte de Algemeene Rekenkamer het noodig ter zake nader met den directeur van justitie van ge dachten te wisselen . waarvan bet resultaat is geweest 's direc teurs circulaire aan de wees- en boedelkamers in NederlandschIndië dd. 27 Augustus 1895 . n°. <>191 , voorschrijvende de aan houding van een register van af- en teruggeschreven vorde ringen volgens een door de Algemeene Rekenkamer aangegeven model, en aanwijzingen bevattende van hetgeen aan de Alge meene Rekenkamer voor de door haar ter zake uit te oefenen controle. jaarlijks behoort te worden ingediend.
Conlróle op de agenten der weeskamers.
§ 53. Bij de exaniinatie van de verantwoording van de wees kamer te Batavia over 1892 trok het de aandacht van de Al gemeene Rekenkamer, dat een paar agenten van die instelling de rendementen van eenige door hen gehouden boedelvendutiën niet tijdig hadden verantwoord. wijzende zulks — voor de meeste dier verkoopingen kwam het verzuim eerst ter kennis van de weeskamer door de bemerking van de Algemeene Reken kamer — op eene minder goede regeling van het toezicht van de zijde der weeskamer. en op de mogelijkheid dat bedoeld college van door hare agenten gehouden verkoopingen onkundig gelaten wordt. Ten einde in dien toestand verbetering te brengen zijn , na de weeskamer te Batavia te hebben gehoord, op voorstel van de Algemeene Rekenkamer, de verschillende wees- en boedelka mers door den directeur van justitie aangeschreven de accepten of mandaten betrekkelijk verkoopingen als bierbedoeld voortaan te doen betaalbaar -tellen niet meer ten name van de agenten, doch ten name van de betrokken wees- of boedelkamer. Ook in . een ander opzicht moest worden geconstateerd, dat het toezicht op de handelingen der agentei van de zijde der weeskamer niet in allen deele volledig was. Bij de examinatie namelijk van de administratierekeningen over bet jaar 189:5 betreffende de aan de weeskamers toebehooreude perceelen . overgelegd bij het voorstel van den directeur van justitie tot vaststelling van het rentecijfer. hetwelk over gemeld jaar aan de geadministreerden der weeskamers KOU worden te goed gedaan , viel het der Rekenkamer o p , dat de huur penningen van sommige dier perceelen geruimen tijd onder berusting van de agenten bleven of door dezen niet in eens ten volle werden verantwoord. De Rekenkamer achtte zich verplicht zulks ouder de aandacht der Regeering te brengen , hetgeen ten gevolge had eene uitnoodiging aan den directeur van justitie om van de betrokken
[114. 10.] Vaststelling van liet slot der rekening van ontvangsten en uitgaven voor Nederlandseh-Indië over het dienstjaar 1804. weeskamers de noodige verantwoording of opheldering te vragen. Blijkens de hierop van de Regeering ter kennisneming ontvangen s t u k k e u , viel voor een deel der door de Kamer gereleveerde gevallen te wijzen op zorgeloosheid of nalatigheid van de agenten , waarvan sommigen op dien grond dan ook /ouden zijn o n t s l a g e n ; werd voor sommige perceelen het u i t blijven van huurpenningen verklaard door de mededeeling, dat ze gedurende een gedeelte van het jaar 1893 onverhuurd waren g e w e e s t , terwijl voor nog eenige andere gewezen werd op de moeilijkheid voor de agenten om de inning van de huurpenningen zelf te bewerkstelligen, doordat de perceelen op verren afstand van hunne standplaatsen gelegen w a r e n , eene moeilijkheid . welke zich ook bij de verhuring van die perceelen
deed gevoelen. Ken en ander gaf de Algemeene Rekenkamer aanleiding t o t de o p m e r k i n g , d a r . waar de agenten in hooge mate blijk gaven van plichtsverwaarloozing , de weeskamers de hulp en de medewerking van het hoofd van gewestelijk bestuur behoorden in te roepen (Bijblad D/I het Staatsblad. n . 3 8 2 3 ) , terwijl met lietrekking tot de invordering van huurpenningen van veraf gelegen perceelen , die bestuurshoofden , daartoe a a n g e z o c h t , met het oog op de ;!de alinea van artikel 40 der weeskamer-instructie in Staatsblad 187:2, n . 166, naar 's Kamers inzien wel bereid /.ouden worden bevonden ter zake den bijstand van de plaatselijk aanwezige bestuursambtenaren te doen verleenen. Voorts wees de Kamer er o p , dat bet in het belang der eontröle alleszins aanbeveling verdiende door de weeskamers op de administratierekeningen van de haar toebehoorende perceelen te doen vermelden den prijs, waarvoor het perceel in het j a a r der rekening is verhuurd geweest, en van de maanden waarin het onverhuurd is gebleven, met o p g a v e , ingeval achterstaltige huurpenningen nog in te vorderen zijn, welke maatregelen daartoe zijn genomen. Bie opmerkingen zijn door de Regeeriug ter kennis van den directeur van justitie gebracht, die daarop de weeskamers by circulaire van de noodige inslruotiën heeft voorzien. Afstam! in gebruik van landsgoederen min derden.
Met betrekking tut de hierbedoelde bevoegdheidsquaestie wordt voor zooveel noodig verwezen naar de bij § 39 van het verslag der Algemeene Rekenkamer over 1893 kopielijk overgelegde missive van den gouvernements-secretaris van 7 April 1893, n". 96<>. Onregelmatigheden, afwijkingen Comptabiliteitsverorden ingen. Merken van louthoopen miil.cn stempels.
in Mutpakhuisen
van du
met gemakkelijk
na te
S 54. Bij fïouvernementsbesluit van 15 üctober 1894, n . 1 8 , werd de directeur van onderwijs . eeredienst en nijverheid gemachtigd om aan het bestuur der vereemging „Hulpfonds van den Heiligen Vincentius a Paulo te Batavia" voor de boring van een artesischen put materieel van den dienst van het grondpeilwezen in gebruik al' te staan , onder voorwaarde o. a. d a t , gerekend van het tijdstip der inontvangstneming tot dat van wederinlevering, maandelijks aan huur zou worden betaald een ten honderd der l'actuurswaarde van bet verstrekte materieel. In verband met de in § 39 van haar verslag over 1893 ter sprake gebrachte bevoegdheidsquaestie, meent de Kamer van de onderwerpehjk verleende machtiging in dit verslag melding te moeten maken. Comptabiliteitswet
iiiiili'
algemeens verordeningen.
Leemten
in de
§ .')5
de inrentarisgoederen van het pakhuis. Naar aanleiding van eene deswege door de Kamer gemaakte opmerking werd medegedeeld . dat de stempel bij het bestuur was overgebracht, doch tevens aangeteekend dat bedoeld voorwerp gemakkelijk was na te maken. I)i' zoutstempels, voor het bestuur een der middelen zijnde
tot controleering van zoutadministratiën . kan het bezigen van gemakkelijk na te maken stempels niet overeenstemmen met de bedoeling der voorschriften in het aangehaald staatsblad. In verband hiermede en aangezien de Kamer ook uit andere stukken bad ontwaard , dat het merken van zonthoopen in pakhuizen doorgaans plaats vond met s t e m p e l s , die niet tegen namaak w a a r b o r g d e n , gaf zij den directeur van onderwijs, eeredienst en nijverheid in overweging ten de/e de noodige
maatregelen te treffen ter betere venekering van 's landa belangen. Hierop w e r d van genoemden departementschef de mededeeling ontvangen . dat het merken van het in de pakhuizen opges< huurde zout wel met houten blokken moet geschieden , waarin
Bijlagen,
[ 1 1 4 . 16.J
Twctde Kamer. 29
Vaststelling vau het slot der rekening van ontvangsten en uitgaven roor Nederlandach-Indiè' over liet dienstjaar 1894. groote letten of andere eenvoudige merkteekenen zijn uitge sneden, daar kleinere "f meer ingewikkelde bguren uien Beliiii lui StaaltUad n*. 3U70), zoo was niet het instellen van verhaal ter zake der onderwerpelijke kof'rietekorten niet met de noodige diligentie gehandeld en vestigde de Kamer, in verband met de 7de alinea van art. 47 harer instructie, daarop bij missive van 18 üctober 1894, n . i'ï'45 , de aandacht der Begeering. Luidens een van Kegeeringswege der Kamer ter kennisneming Van het aangehaald schrijven van den directeur van biuuenlandsch bestuur dd. 9 April 1895. n". 1747. wordt een afschrift toegezonden schrijven van den directeur van binnenlandsch besiuur van 9 April 1895, n . 1717. waren de noodige maat hierbü overgelegd. regelen genomen ter betere verzekering van 's lands belang in deze , voor het vervolg. BinntnlamUche verlaten vegen» üekU verleend naar plootte* ver verwijderd van <■ tlmndploolten run de vtrlofgnngert.
Handelingen der Stateu-Generar. : .
Bijlagen.
1897—1898.'
<: Nopens dit onderwerp is in liet dezcrzijdüch verslag var 189J (§ ±".1) <>•*• medegedeeld dat, naar aanleiding van voor gekomen gevallen, dat aan ambtenaren uit het gewest Arjch en Underhoori«heden wegens ziekte binnenlanilsche verloven naar plaatsen op ava waren verleend . de gouverneur van dat gewest van Begeeringswege was aangeschreven om het voor schrift van de «Me alinea van art. ö van het reglement op de binnenlandsehe verloven (Staatsblad 1881, n . 174), luidende dat de plaats waar het verlof moet worden doorgebracht zooveel mogelijk moet zijn gekozen in de nabijheid der Btandplaatsvnu tlrw zieken landsdienaar. aar de in Atjeh gevestigde officieren van gezondheid in herinnering te brengen en bij de bchau.cliug van verzoeken om binnenlandsch verlof, zoo daartoe aan leiding mocht bestaan, er zich van te overtuigen dat hetvoorschrift in acht wordt genomen. Het trok de aandacht van de Algemeene [tekenkamer dat, niettegenstaande bedoelde aanschrijving, bij een In-sluit van ge noemden gouverneur van .Mei 1&94 van een klerk op zijn bureau verlof verleend werd naar Soekaboemi. residentie Preanger Regentschappen. Deze afwijking der voorschriften werd gemo tiveerd met de tnededeeliug dat de verlofgangergedurende bijna ló jaren den lande in Atjeh gediend had zonder eene enkele maal met verlof te zijn geweest en. ziek geworden zijnde, met het oog daarop wel aanspraak had om. overeenkomstig het daartoe door liem te kennen gegeven verlangen, het noodig geworden verlof, ook ter regeling van familieaangelegen bedeu, te Soekaboemi door te brengen. Naar het gevoelen van tic Algemeene Rekenkamer leverde een en ander echter geen voldoend motief op om van het voor schrift in artikel ö van het aangehaalde vcrlokreglement af te wijken en bestond haars inziens daartoe m casu te minder aanleiding omdat, volgens het geneeskundig certificaat dat bij de verlofsaanvrage overgelegd was, een verblijf te Fort de Koek
|Ï14. 16.] Vaststelling v;in liet slot der rekening van ontvangsten en uitgaven voor Nederlandsch-Iudiê' over het dienstjaar 1894.
De Regeering beeft in het onderwerpeljjk geval geene aan» leiding gevonden om den gouverneur van Atjeh ter zake van de plaat- gehad hebbende afwgking der voorschriften eene opxettelüke opmerking te maken.
(Suinatra's Westkust) voor het herstel van den hierbedoelden klerk voldoende zou zijn gewei-i. Zij meende daarom de jilaats gehad hebbende afwijkingen onder de aandacht van deKegeering te moeten brengen, hetgeen geschiedde liy bare missive van 9 Juli 18y4, n°. I>187. Het is niet gebleken dat te dezer zake aan den gouverneur van Atjeh eenige opmerking is gemaakt. Nopens een tweetal andere aan personen te Kuitenzorg en te Katavia verleende biunenlaudsehe verloven naar Soeraliaija en Tosari (Pasoeroean) vroeg en verkreeg de Algemeene Kekenkamer van de betrokken autoriteiten inlichtingen, waarmede zij meende genoegen te kunnen nemen.
Afw0king run de ambtelijke voortehriflen in acht Ie nemen hij
De aanbesteding is gebonden voor den tijd van drie dan wel vijfjaren, omdat v;ni een langeren termijn meer concurrentie, en dientengevolge roordeeliger uitkomsten voorden lande, verwacht werd.
* Toekenning eener hoogere huishuur-indemniteit dan dv organiek ''• Toen de door «ten ter hoofdplaats Saniarang gevestigden vastgestelde aan etn ambtenaar bij het binnenlandsrh bestuur op Java controleur bij het binnenlandsch bestuur op Java en Madura en Madura. geoccupeerde landswoning moest worden ontruimd, in verband ïuet daarin aan te brengen afdoende verbeteringen, werd door den directeur der burgerlijke openbare werken in overweging gegeven om voor dien ambtenaar tijdelijk eene woning in te huren tegen een prijs f 130 's maands niet te boven gaande. De Algemeene Rekenkamer op dit voorstel geboord, wees er op . dat eene opvolging daarvan eene afwijking zou zijn van het krachtens Koninklijke machtiging vastgesteld besluit van 26 October 1873. n . 15 {Staatsblad 1878 % n\ 212), waarbij de huishuur-indemniteit voor controleurs bü het binncnlandsch bestuur op Java en Madura, d<' hoofdplaatsen van gewestenen afdeelingen tot standplaats bobbende, is bepaald op f 75's maande, en ook van bet door de Kegeering, blijkens het besluit van 10 Maart 1877, n". 34 (Bi}blad n". 31G1) gehuldigd beginsel om geene verhooging van het eenmaal vastgestelde bedrag van zoodanige indemniteit toe te staan. Toen daarop bij a r t 2 van het gouvernementsbesluit van 17 Maart 1894 , ir. 2 aan den bedoelden controleur toch tijdelijk eene huisbuurindemniteit van 1 100 's maands werd toegekend, deelde de Kamer bij missive van 16 April 1894 . n". 3382, der Kegeering mede, dat zij , niet bet oog op de 3de alinea van art. 22 barer instructie, zich verplicht achtte van deze afwijking aanteekening te houden in baar verslag. Hierop werd der Algemeene Kekenkamer van Kegeeringswege opgemerkt, dat het onderwerpelijk slechts een maatregel van tijdolijken aard betrof, waarom de Kegeering dai. ook in eene afwijking van de aangehaalde bepaling geene bezwaren zag, te minder, wijl gelijksoortige afwijkingen in eenige door baar genoemde gevallen ook vroeger hadden plaats gevonden. Hij missive van 20 September 1894, n . 8898, deed het college echter uitkomen , dat op de door de Hegeering bedoelde antecedenten naar zijn gevoelen geen beroep kon worden gedaan , als betreffende in één geval eene voorziening van zeer tgdei ijken aard . wat van de hierbedoelde toch niet kan worden gezegd — b\j het betrekkelijk besluit was de resident van Samarang aangeschreven om eerst over een jaar nopens de bewoonbaarheid der ontruimde landswoning te rapporteeren — terwijl in de overige gevallen sprake was van ambtenaren , op wie naar 's Kamers gevoelen de regeling in 8taattblad 1873, n . 212, eigenlijk niet gezegd kon worden van toepassing te zijn , daar die ambtenaren allen tijdelijk boven de formatie in dienst waren gesteld , en bijna allen voor werkzaamheden geheel afwijkende van hunnen gewonen dienst. Daarop is door de Kegeering op voorschreven handeling alsnog
Ill-I. 16] Vaststelling
VÏIH
31
liet slot der rekening van ontvangsten en uitgaven voor Nederlanc/scn-Indië over het dienstjaar 1894. de Koninklijke goedkeuring gevraagd, welke sedert blijkend
het gonrernementsbeslnit van 21 Maart 1895, u°. 36, is verleend! Benoeming ran gepensionneerde Europeevclie lamlsdienaren in torn /'. Naar aanleiding van eene doot de Kamer gemaakte optnissii- hij eene :intladnii>iislratic on ven* jiltitilx, waar in aelieven merking omtrent het benoemen van zeer ondergeschikte personen diens! itjnde ambtenaren daarvoor hadden kunnen zijn aangemeten. (Inlandsche hulpschrijvers e. d.) in rommissie tot opnemingen der zoutadmiuistratie te Bandoeng (l'reanger Regentschappen) in 1891, bracht de directeur van onderwijs, eeredienst en nijverheid den president van genoemd gewest in herinnering de circulaire van zijn departement vnn 3 Juli 1885, n'. 7422, (vergelijk § 27c van 's Kamers verslag over 1885) en werd aan dat hoofd van gewestelijk bestuur o. a. medegedeeld dat bedoelde commissiën , zoo daarvoor geene landsdienaren konden worden aangewezen , moesten bestaan uit vertrouwde gepensionneerde Europeesche ambtenaren of particulieren. Uit de betrekkelijke verantwoording over 1892 der Kamer gebleken zijnde dat voor de hierbedoelde commissiën weder personen waren benoemd , die haars inziens daarvoor niet in aanmerking hadden mogen komen, bracht het college dit feit onder de aandacht van den directeur van onderwijs, eeredienst en nijverheid, met het gevolg, dat het betrokken hoofd van plaatselijk bestuur dat de commissiën benoemd had, eene aanschrijving ontving om zich in den vervolge stipt aan de ten deze gegeven voorschriften te houden. In 1894 zag de Kamer zich verplicht opnieuw omtrent de Bandoengsche zoutcommissiën met den directeur van ouderwjjs , eeredienst en nijverheid in correspondentie te treden. Uit de verantwoording betreffende de onderwerpelijke administratie over 1893 toch bleek het College, dat het plaatselijk bestuur in casu van het eene uiterste iu het andere was vervallen, zijnde n.1. wel het in commissie benoemen van ondergeschikte personen opgehouden, doch daarvoor in de plaats gekomen het doorloopend aanwijzen van gepensionneerde Europeesche landsdienaren tegen de vastgestelde belooning van f 5 daags, ook voor die verrichtingen (het opnemen van lediggeyallen en het ontzegden van nieuwe vakken) welke in den regel in ten hoogste een half uur konden afloopen. In haar schrijven, waarin van een en ander den directeur van onderwijs, eeredienst en nijverheid mededeeling werd gedaan, deed de Kamer nog het weinig aannemelijke er van uitkomen dat op eene plaats als Bandoeng, waar het bestuur beschikken kon over verscheidene ambtenaren, geeu in dienst zijnde personen voor de laatstbedoelde verrichtingen zouden kunnen gemist worden, zooals op elk der declaratiën wegens commissieloon ingediend door dat bestuur was gecertificeerd. De door den resident der Preanger Regentschappen in deze De hiernevens vermelde toelichting werd gegeven door den gegeven toelichting naar aanleiding van 's Kamers door den assistent-resident van Bandoeng als fungeerend hoofd van '<xe- directeur van onderwijs . eeredienst en nijverheid te zijner kennis westelijk bestnnr en was wel minder jnist gesteld, maar niet gebracht schrijven, verdient de bijzondere aandacht. Daarin toch onjuisl bedoeld, liet plaatselijk bestnnr te Bandoeng toch heeft wordt gezegd dat ei geen enkel bezwaar bestaat om de opnemingen bjj voortduring de commispiën voor opneming tier vakken in van ledig gevallen en het ontzegden der vakken van hetzouthet zoutverkooppakhuis aldaar aangewezen en , na kennisneming verkooppakhuis te Bandoeng aan een paar ambtenaren in acvan de bemerking der AJgenieene Rekenkamer, daarbij de keus tieven dienst op te dragen en wordt den directeur in overwegimj gevi tigd op in actieven dienst zijnde personen. gegeven Ie advieeeren om voor bedoelde werkzaamheden voortaan ambtenaren te bezigen , alsof niet het plaatselijk bestuur zelf de meerbedoelde commissiën behoort aan te stellen. Verstrekking run buskruit aan ren niet lal lul leger benoortnd i/lirirr.
IJ. Aan officieren van het leger kan, ingevolge § 6 van artikel 52 der regelen voor het beheer van het materieel bij het departement van oorlog [Staatsblad 1882 n". 161), uit 's lands voorraad buskruit worden verstrekt tegen betaling van het kostende. Bij het onderzoek der verantwoording van het magazijn van oorlog te Soerakarta over 1894 bleek, dat op den voet der aangehaalde bepaling eene hoeveelheid buskruit was verstrekt aan den luitenant-commandant der lijfwacht-dragonders te dier plaatse, alzoo aan een niet tot het leger behoorend offieier. I )e commandant van het leger hierop gewezen deelde mede dat den betrokken ordonnateur die de verstrekking had geautoriseerd , het noodige was opgemerkt.
KrijUekelding fan boeten als maxima vrijwillig helaald Ier voor- /(. Ten vervolge van bet voorkomende in $$55,/, van het verslag over het dienstjaar 1893 wordt hierbij overgelegd eene opkoming van yerceliielijke vervolging. gave van gedurende het .jaar 1894 door de Regeering genomen beschikkingen , waarbij kwijtschelding werd verleend van boeten aU maxima vrijwillig betaald ter voorkoming van gerechtelijke vervolging. Slechts in de enkele gevallen, waarin zulks in den staat ir Bijlage lit. F. de kolom .Aanmerkingen" is bekend gesteld, was de Katnei voor geheele of gedeeltelijke kwijtschelding.
[114. 16.J Vaststelling van liet slot der
rekening
vau ontvangsten en uitgaven voor Nederlandsch-Indië over liet dienstjaar L894.
yt/stuntl run landêgosdertu MN 0M nunurmer in bruikleen,
i.
Ulijken- een
hij eene verantwoording van liet algemeen
pakhuis te Uatavia overgelegd ventrekltingsbewgs «ra», krachteni eene daartoe door den directeur van binnenlaudsch bestuur ver leende machtiging, kan den aannemer roor bet transport van gouverncineutsproducten enz. van de residentie Preanger Eegentachappen naar Batavia uit den voorraad van genoemde be waarplaats eene balans met daartoe beboorende schalen en ge wichten in bruikleen afgestaan , ineenende de directeur, blijkens aan de Kamer verstrekte inlichtingen . daartoe bevoegdheid te kunnen outleenen aan de tweede alinea ('omptabiliteitswet.
vau
artikel
10 der
Daar echter de in de aangehaalde alinea opgenomen bepaling geen betrekking heeft op afstand van landsgoederen in bruikleen,
en tot dergelijken afstand ook men ander voorschrift in de ComptabsJiterhnret bevoegdheid verleent, gaf de Kamer den directeur in overweging zoo mogelijk, tot redres in deze alsnog het noodige te verrichten. Dit had tot gevolg dat de onderwerpelyke weegwerktuigen weder in 's lands pakhuis werden ingeleverd. (1)
Afwijking
run ml. 36 der Comptabiliteitswet.
OnUrtkkin* van turderingen min /»■/ raéru/gumwd onderzoek der Kaniïr. Verfeeum MM tooriekoUem in strijd nirl lul laatste lid run art. 49 '•/■ Comptabiliteitswet,
j . Evenals met b e t r e k k i n g tot de Indische begrooting van 1892 had plaats gehad ten aanzien van gedane materieele ver strekkingen , ter waarden van t 480 en f 6,40, door het depar tement der burgerlijke openbare werken aan dat der m a r i n e , i s , wegens te late iudienieng der betrekkelijke beseheiden , ook achterwege moeten blijven d e , in verband niet art. 30 der Comptabiliteitswet, by art. 15 der regelen voor het materieel beheer e n z . , opgenomen in Stuutshtail 1860, u . l o l , bedoelde regularisatie op het Iste hoofdstuk der begrooting van Nederlandsch-Indiê' voor het dienstjaar 1893 van de waarden ad f 200,75 en f 2.00 van eenige respectievelijk door de departementen der burgerlijke openbare werken en van justitie aan dat van marine en van oorlog verstrekte goederen. /.. In strijd niet art. 8 der regelen voor het administratief b e h e e r , zooals dat is gewijzigd by Sluulslilml ]>*■>, n . 132, tverden de vorderingen van de Deli-spoorwegmaatschappij wegens het vervoer op hare lijnen van laudsdienaren en goederen , door den resident der Oostkust van Smnatra betaalbaar gesteld zonder dat ze vooraf aan het onderzoek der Kamer waren onderworpen geweest. N a a r aanleiding van eene dienaangaande door de Kamer ge maakte b e d e n k i n g , de aandacht van den resident der Oostkust van Smnatra door den directeur vau binnenlaudsch bestuur op de betrekkelijke voorschriften gevestigd zijnde, werd van genoemd hoofd van gewestelijk bestuur een schrijven ontvangen , bevat tende het bericht dat de administrateur der Deli-spoorwegmaatschappij tegen de voorafgaande naziening der ondenverpelijke vorderingen door het college bezwaar gemaakt en het verzoek gedaan had om , wanneer de bestaande wijze van betaling dier vorderingen niet gehandhaafd kon worden , de kosten van vervoer voortaan te doen betalen bij de uitreiking van plaatsbewijzen (en v r a c h t b r i e v e n ) , stellende de resident in verband hiermede voor , hem tot het betalen dier kosten voorschotten te verstrekken . onder mededeeling v o o r t s , dat in afwachting daarvan de vorde ringen op de gebruikelijke wijze zouden worden gemandateerd. Door in casu eene regeling te treffen overeenkomstig 's rcsidents voorstel, zou aan de bedenking der Kamer niet zijn te genioet g e k o m e n , wijl betalingen uit voorschotten contant geschieden en bijgevolg zonder voorafgaand onderzoek der vorderingen door het college. Toen dan ook door den directeur van b i n n e n landsch bestuur aan de K a m e r werd gevraagd omtrent het voorkomende in het schrijven van den resident der Oostkust van Sumatra h a a r gevoelen te u i t e n , gaf de K a m e r , onder verwijzing naar eene missive van den Isten gouvernementssirretaris van 21 October 1885 . n . 7S:3 r, waaruit b l e e k , dat door de Regeering bezwaar was gemaakt tegen de inwilliging van een door den toenmaligen inspecteur-generaal, chef van den dienst der Staatsspoorwegen op .lava gedaan voorstel, om de vorderingen wegens het vervoer van landsrehngers en g o e d e r e n , langs particuliere spoorwegen aan het voorafgaand onderzoek der Rekenkamer te onttrekken . den directeur ten antwoord , dat 7-ü er geen genoegen mede zou k u n n e n nemen wannen de onderwerpelijke vorderingen der Deli-spoorwegmaatechappg bij voortduring aan haar voorafgaand onderzoek werden ont trokken . het overigens aan hem — directeur —overlatende de (1) De over «leze zaken linniieleiiiii' rMfenpOnJenlie liep eerst in 1894 ten einde.
Bijlagen,
(114.
\ aststelling van kei slot der rekening van ontvangsten en
16.J
uitgaven voor Nederlandsch-Indiè' over bel dienstjaar 1894, maat regelen
Tot den hij het in e noot genoemd besluit van 1 Augustus l ^ v i . 11. 1<>. genomen maatregel is overgegaan , uit overweging dat de Deli-spoorwegmaatscbappn niet kan gedwongen worden hare vorderingen ten laste van den lande aan bel voorafgaand onderzoek der Algemeene [tekenkamer te onderwerpen, vermits in de betrekkelijke concessie-voorwaarden van soodanig beding geen sprake is.
Afwijking
run art. >'<2 der
Tweedi- Kamer. te
nemen of voor te -tellen om aan de bezwaren
van den administrateur van genoemde maatschappij te gemoel te komen. Niettemin deed de directeur van binnenlandsch bestuur den resident der Oostkust van Sumatra naar aanleiding van diens schrijven het verzoek oui de onderwerpelijke betalingen eontanl ie doen geschieden en deelde bij den resident m e d e . dal bestrijding daarvan voorschotten konden worden verstrekt. Op de/e eigendunkelijke in -1ri.i< 1 met de laatste alinea ran artikel 19 der Comptabiliteitswet plaat- gehad hebbende h a n d e ling van den directeur vestigde de Kamer de aandacht der Regeering bij gelegenheid dat z i j . d a a r t o e n i t g e n o o d i g d , advies uitbracht omtrent een door dien directeur gedaan voorstel o.a, de strekking hebbende de bierbedoelde voorschotten tesain tionneeren, wat ten gevolge had eene o p m e r k i n g , dienaangaande van Regeeringswege aan genoemden departementechef (1). /. Tijdens de militaire expeditie op het eiland Ixnnbok in 1894 werd ten dienste der aldaar ageerende troepen te Mataram een doorvoe. magazijn en te Kaleli een depot van vivres opgericht. Wegens het beheer dezer bewaarplaats h a d , in verband met artikel 62 der Comptabiliteitswet, aan de Kamer rekening moeten zijn afgelegd. Uit de naar aanleiding van liet niet binnenkomen der betrekkelijke verantwoordingen niet het departement van oorlog gevoerde correspondentie bleek d a t . ook in verband met den iu d • laatste dagen van Augustus plaat- gehad hebbenden overval, door gemis aan stukken de opmaking dier vera.itwoordingen niet mogelijk was.
Comptabiliteitswet.
Maatregel ter bevordering oeiier spoedige afdoening door de civiele hnlpnrdonnatenrs ' " » umi het voorafgaand onderzoek der Kamer ondern nrpen vorderingen.
r e g e n liet denkbeeld der Algemeene Rekenkamer om een t e r m e n voor te schrijven . binnen welken de vorderingen moeten doorgezonden zijn, zou geen bezwaar b e s t a a n , wanneer liet doel dat daarmede beoogd w e r d , geheel )>«reikt kon worden. Er moe-t echter rekening gehouden worden met de omstand i g h e i d , dat terwijl sommige vorderingen dadelijk k a n n e n afgedaan en doorgezonden worden, voor andere inlichtingen moeten worden ingewonnen of het onderzoek tjjdroovend is. Werd nu de termijn van doorzending kort gesteld, dan is te verwachten dut het voorloopig onderzoek der vorderingen, dat bij de gewestelijke kantoren t h a n s reed- veel te wenscnenoverlaat . in vide gevallen in verband met den gestelden termijn van doorzending met nog minder zorg zou geschieden. Dientengevolge zouden er veelvuldige terugzendingen van stukken om enting of aanvulling aan de betrokken hoofden van gewestelijk bestuur plaats hebben en daardoor de afdoening der vorderingen grooter vertraging ondervinden. W e r d daarentegen de termijn ruim gesteld, dan zou het voorschrift geen doel treffen. Het i- daarom beter voorgekomen o m . door aanvulling van de bepalingen op de wijze als is geschied bij bet aangehaalde besluit van 20 Blei 1896, u°. 1G, de hnlpordonnatenrs te nopen persoonlijk controle op de geregelde doorzending der vorderingen uit te oefenen. volire eene opdracht der Regeering heeft de directeur van financiën bij eene circulaire van 17 Juli 1896, n . 2 , de bijzondere aandacht van de hoofden van gewestelijk bestuur Op de imen beschikking gevestigd. /' . pirming run eene ongelijkkeiil in de roorsthriflen ten attnzien run hel derlaresren MM daggelden <•» transportkosten door bnrgerlijk' ■■/! (/-e/' militaire landsditnaren.
in. Het zonder noodzaak lang aanhouden ten kantore van den resident van Banjoen as eener vordering van den aannemer van gonvernementBtransporten in en door de residentiën Banjoemas en Bagelen wegens den overvoer van eenige voor het werkterrein van eene b r u g in de afdeeling Tjilatjap bestemde goederen, leidde er O. O. toe d a t , toen dien aannemer t e r z a k e van te late uitlevering van bedoelde goederen overeenkomstig het met hem gesloten contract eene boete werd opgelegd, hij de betaling daarvan met een beroep Op verjaring (art. 95 Wetboek van Koophandel) weigerde. Aangezien dit geval van vertraagde behandeling eener vordering niet op zich zelf s t o n d , maar het meermalen voorkwam, dat de bij civiele hulpordonnateurs ontvangen vóór de betaling aan het onderzoek der Kamer onderworpen vorderingen niet met den gewenschten spoed werden afgedaan en zulks niettegenstaande de aansporingen tot spoedige behandeling in de Bijbladen nos. 3113 en 3 8 8 0 , gaf de Kamer bij schrijven van 6 December 1884, n". 11530, der Regeering de vraag in overweging of het niet wenschelijk moest worden geacht . dat voor genoemde hulpordonnateurs een termijn werd voorgeschreven. binnen welken de doorzending der ingekomen vorderingen moet plaats v i n d e n . geljjkerwjjze ais is geschied ten aanzien der militaire hulpordonnateurs in art. :>•*> der instructie voor de gewestelijke intendanten. Op voor-tel van den raad van d i r e c t e u r e n , vvieii bij missive van den waarnemend Isten gouvernementssecretaris van :il Mei 1895, n . l n * 4 . werd opgedragen nopen- 's Kamers «raag te dienen van consideratiën en advies' w e r d . in stede van eene termijnstelling als door bet college bedoeld, bij gouvernementsbesluit van 20 Mei 1896, n°. 16, aan art. 1 der voorschriften voor de h u l p o r d o n n a t e u r s , opgenomen in Bijblad n . 2814,eene aline toegevoegd luidende als volgt: , In het belang van het toezicht op de vlugge behandeling en doorzending der s t u k k e n , nemen de hulpordoi lateurs na afloop van elke maand inzage van het register van ingediende vorderingen en houden van deze hunne verrichting telkens a a n teekening door het stellen van hun paraaf of naamteekening." M. Voor militaire reizigers bestond ten aanzien van de toe kenning van daggeld te l a u d e n transportkosten bij reizen geep« bepaling nopens een minimum af te leggen a f s t a n d . gelijk voor civiele reizigers is opgenomen in art. i s van het reisreglement (1 l!ij go.ivirnciiientsbesluit van l AufattiH 1894, n'. 18, is np voorstel van den directeur van tinanciën bepaald il.it de vnr-ieringrii der lieli-tpoot m g — ilwlii)i|)fl «regaal transport op lcire Ijjnrii van reizigers en goederen, welke voor 'sl.inils rekening worden vervoerd, niet aan Int vonratg.-iain:
nndtr/oek der Algemene Rekenkamer zijn onderworpen. :.t»u(*.elingeu der Stateu-Geuera:.!.
Bylagen.
1397—180^.
\U4 . IG.J Vaststelling van liet .slot der rekening van ontvangsten en uitgaven voor Nederlandach-Indië' over bet dienstjaar 1894. in SlotUtblad 1*02, n". ló'ii/. looali ilit o. ■ is gewijzigd '»ij staaltUad 1*77. n". 1-'. en 1888. n . 160. In tegenstelling mei de civiele reizigers, die om te knnuen declareeren een afstand moeten afleggen van meer dan set palen of (l)i.i reizen per spoor) 9 K.M.. moest dientengevolge voor utilitaire reizigers in den vin der voor dezen geldende tarieven als reis recht gevende op det'roiement worden aangemerkt elke beweging uit het eene naar het andere garnizoen . hoe Bering de afstand ook was. zijnde alleen voor eommissiereizen bij 837 van het militair tarief* i r . 1 (Stantsblail 1871). u . 2711 eene beperking gemaakt en almede ''en afstand van ies palen genoemd. ()|i deze ongelijkheid werd door de Algemeens [tekenkamer gewezen l>;.i gelegenheid dat zich tassehen haar en den comman dant van het leger verschil van gevoelen had geopenbaard om trent de vraag of ofieieren . die van Bomatra'a Westkust uaar elders ot' van elders naar dat gewest reizen . \oor het traject Padang—Emmahaveu of omgekeerd spoorkosten en daggelden te land in rekening konden brengen voor dagen van in- en ontacheping. Het gevolg van 's kamers opmerking was eene opdracht van de Regeering aan den eommandant van het leger om tot op heffing van de bestaande ongelijkheid een voorstel te doen . aan welke opdracht door dien opperoffioier voldaan werd bij missive van 14 Augustus 1S94. n". i/n. Bij de behandeling van het ter sake door den legercommandant ingediend ontwerp-besluit werd de Kamer nog gewezen op de wenschelijkbeid om daarbij tevens rekening te houden met de bij de toepassing van het civiel reisreglement gevolgde practijk, ontleend aan bet bovenaangehaalde artikel 18 van dat reglement, namelijk dat eene landreis, welke te water wordt voortgezet of op eene zeereis volgt, eindigt en aanvangt niet bij de haven maar op de plaats van in- en ontscheping en dat voor liet vervoer naar en van de haven geene reiskosten worden toegekend wanneer de afstand niet meer dan zes palen of negen kilometers bedraagt. Het in dien sin aangevuld ontwerp werd vastgesteld bij het gonvernementsbealait van 19 Juni 181)5, n . 31 (Staatsblad o*. 127). ffijsiqing va» S ~S> nin iu-t militair tarief » . 8 (Staatsblad 1872. ir. 80). '
«. !; i j van het militair tarief n'. 3 , te voren luidende: , Na. ze-jaren dienst wordt de soldij verhoogd.'" werd hij Slaalsblml 1892, u'. 118, gewijzigd ten effeete dat zij luidde: „Bij reëngagement na zes jaren dienst. dan wel na zes jaren dienst zonder reêngament, wanneer de betrokkene zich bij eerste verband voor langer dan zes .jaren heeft verbonden, wordt de soldjj verhoogd.-' Volgens de letter dezer bepaling hadden dus //« zes ju mi ritenet aanspraak op verhoogde soldij militairen, die: 1". zich reëngageerden na eerste verband van zes jaren ; 12'. zich bij eerste verband hadden verbonden voor langer dan zes jaren : 3'. zich weder reëngageerden na een eerste verband van vier jaren en een daarop gevolgd reëngagement van twee jaren:
maar kouden (/<'<•;/ aanspraak op die verhooging doen gelden zij die zes jaren gediend hadden na een eerste verband van driejaren gevr.'-d door een reëngagement van zes jaren: hunne aanspraak zou eer- aanvangen wanneer zij zich later — dus na negen jaren d i e - t weder reëngageerden. Ofschoon ook de geraadpleegde toelichting van het gewijzigde voorschrift geen andere toepassing toeliet, kwam het der Kamer voor, dat genoemde gevolgen van dat voorschrift niet in de bedoeling konden hebben gelegen. Immers, wanneer de sub 8 hierboven bedoelde militairen zich weder reëngageerden voor twee jaren genoten zij gedurende een achtjarigen dienst over twee jaren verhoogde soldij , terwijl laatatbeuoelden dat voorrecht niet genoten gedurende een negenjarigen dienst — naar 's Kamers inzien eene groote onbillijkheid. Het laatstbedoelde geval nu deed zich voor met een militair in garnizoen te Makassar. Deze verbond zich den lOdeu April 1S87 voor drie jaren bij het koloniaal werfdepoten embarqneerde den 7den Mei d.a. v. Den liOsteu Juni 181)0 gereëngageerd voor in jaren, werd hem den 7den Mei 1803 de verhoogde soldjj toegekend. Onder mededeeling dat zij die toekenning, als in strijd met S 2"> van meergenoemd tarief, niet kon goedkeuren, vestigde de Kamer op de onderwerpelüke aangelegenheid de aandacht
Iiaa,
16 J
Vaststelling van liet slot der rekening van ontvangsten en uitgaven voor Nederlandseji-Indiè' orer bel dicustjaar 1894. \aii den legercommandant en deed zy dwu departementsebefde m a g of e. IJ. voor wijziging van S -•"> spoedig 11• -T aoodige zon worden verricht, in welk geval bet college in de betaling van verhoogde suldij aan bovenbedoeld militair zou berusten. Bierou is het berieht ontvangen dat geheel werd ingestemd met '■ Kamera bezwaren tegen bet vaak aangehaald voorschrift en dat een voorstel zon worden aanhangig gemaakt tot wyziging daarvan. Door wijziging il blijkens de Bijlage van het bij Slauitblad 1894. n". 233. opgenomen gonvernementsbesluit sedert tot -tand gebracht. /,«/( Tjiktpo Mtitk. Lrrmte in **< i'eafwtwl — r hei weduwen-m tenenfoüat run burgerlijke amblenarrH in Nederland$rh-Iniii.
]>■ Aan het slot van > 38 van haar verslag over bet dienstpiar 138'.» teekende de AJgenieene Rekenkamer aan, dar zij in de omstandigheid dat het huid Tjikopo-Hajak, in dat jaar nog geschat op t 7"> Ü00, kort daarop nauweljjk* f 30000 waard werd geacht, opnieuw reden had gevonden bij de Regeering aan te dringen op het doen van de hand zetten van ge hl land . doch dat de Regeering daartoe niet had besloten in verband mei de door het bestuur over het civiel weduwen- en weeaenfoods ge voerde onderhandelingen nopens den verhuur van de op dat land gevestigde theetuinen. Sedert werd de verkoop van Tjikopo-Majak door dat bestuur zelf ter .sprake gebracht, bij gelegenheid n.l. dat zich daarvoor een reflectant opdeed. De met dezen gevoerde onderhandeling leidde echter tot geen resultaat, waarop de machtiging der Regeering werd gevraagd en verkregen het land in het openbaar te koo|) aan te bieden. Tot soodanigen verkooj> kwam het echter niet, wyl intuFscben zich opnieuw een gegadigde opdeed . aan wien , na verkregen machtiging der Regeering, op 29 Januari 1894 het land TjikopoMajak — met inbegrip vau den inventaris — ii contant ondershands voor f 51 000 werd verkocht. Het perceel werd bij de nitwinning op den 7den Augustus 1880 door het fonds aangekocht voor een bedrag van f 54<»:II en was in het verslag van dat fond? over het jaar 1*02 voor eeue waarde van f 62 540 opgebracht Bij den verkoop is dus eene som van f' 11540 als verlies moeten worden afgeschreven.
In aansluiting aan de in het bovenbedoeld dezerzjjdsch verslag medegedeelde resultaten van de exploitatie van het land onder beheer van de factorie der Xederlandscbe* Handelmaatschappij wordt hierbij aan ge teekend. dat de winst- en verliesrekeningen over de jaren 1891. 1892 en 1803 voordeelige saldo's aantoonden respectievelijk van f 1355,07. f 943,95* en f 2089,88, hebbende de exploitatie over het jaar 1*94, voor zoover die nog voor rekening van het fonds liep. een nadeelig saldo opgeleverd van f 992,00', grootendeels een gevolg van de omstandigheid dat aan het Europeeseh personeel salaris tot en met 15 Maart ia moeten worden uitgekeerd. De eindrekening van voormeld handelslichaam ter zake Tjikopo-Majak werd. na herziening vau enkele uitgaafposten , op l4 September 1894 afgesloten met een saldo ten behoeve van het civiel weduwen- en weexenfonda groot f '!2 930.9^. grootendeell bestaande uit het aan de factory door het fonds verstrekte bedrijfskapitaal. Uy de doorzending aan de Regeering van de stukken betref fende deze eindrekening — missive Algemeene (tekenkamer van 12 November 1894, n°. 10014, — meende zy er o|i te moeten wijzen dat , hoezeer in de verkoopvoorwaarden was bedongen dat de reeds van den grond geseheiden en in de pakhuizen van het land Tjikopo-Majak opgeslagen producten het eigendom van het fonds /.ouden blijven, nochtans vanwege het fonds geene opneming had jilaats gehad van den aard en de hoeveelheid
der producten, welke cp den dag van verkoop in de pakhuizen
De /.aak i- in overweging.
of elders aanwezig waren, hebbende 's fonds bestuur hetgeen daarvan in de eindrekening van de factory werd verhandeld i>p uoed vertrouwen als de werkelijke restanten aangenomen. In hoeverre door dit verzuim schade aan het fonds is berok kend , kon natuurlijk niet meer worden geconstateerd , doch al ware zulks mogelijk geweest, dan zou van verhaal op het be stuur van het fonds nochtans geen sprake hebben kunnen zijn . wijl de geldelijke aansprakelijkheid van voorzitter en leden — voor schade en tekortkomingen veroorzaakt — tot dusverre niet geregeld is. De Algemeeue Rekenkamer meende op deze leents in de voorschriften te moeten w n e n , daar fouten en verzuimen van wege het bestuur van het fonds menig verlies ten gevolge kunnen hebben. Hoe of de Negeering over dit punt denkt is der Kamer niet bekend geworden. Alleen is haar uit de missive van den Waar-
[114.
.,', Vaststelling van
|(i-2I.|
der rekening vzn ontvangsten en uitgaven voor Nederlandseb-Indie' over bei dienstjaar I - I namenden laten gouvernementssecretaris dd". 5 Juli 1N95. o . 1-ilJ. gebleken, dat de Regeering in 's Kamers opmerking aanleiding bad gevonden 's fonds bestuur op het begane verzuim te wijzen.
Subrogatie in de schuldtorderiugen run den Slaat tegenover derden t. met liet oog op die rechterlijke uitspraak, geen voorschrift in het leven behoorde te worden geroepen, ten einde, wat toch wel in 's wetgevers bedoeling zal hebben gelegen, aan de schade vergoedende ambtenaren bet recht van subrogatie alsnog uitdrukkelijk te geven. In de /.aak is sedert voorzien — referte aan het Koninklijk besluit van 18 Maart 1896, n . 46, Indisch Staatsblad n". 100. Batavia . 10 November 1896. Dr Algemeens Rekenkamer H E I VKi.in'i'.
Ter ordonnantie van dezelve (X-s 17—2u zijn niet gedrukt.)
De Secretaris. W.
STOHSI VW 'SGEAVESAXDK.
(114. 21.) I5IJLAC1
VAN Dl
UKVOR1E VAS TOELK III IN'..
LIJST DER STUKKÏÏ . behoorende bij de wetsrooi dracht tit vaststelling van het slot der rekening van ontvangsten en uitgaven voor Xederlandsch-lndië over net diens jaar 18^4. 1.
Koninklijke boodschap.
2.
Ontwerp van wet.
:;. 4.
Memorie van toelichting. Rekening wegens de middelen en inkomsten van Nederlandseh-Indiè*. Hoofdstuk I. [Niet gedrukt.)
•">.
Rekening wegens de begrooting van uitgaven van Neder landsch-Indië Hoofdstuk 1. (AVI gedrukt.)
6.
Rekening wegens de middelen en inkomsten van Nederlandsch-Indië. Hoofdstuk II. {Niet gedrukt.)
7 ii—h. Rekening wegens de begrootiug van uitgaven van Nederlandsch-Indië. Hoofdstuk II. {Niet gedrukt?) Algemeene rekening der ontvangsten en uitgaven voor Nederlandsch-1 ndië. '.'.
10.
11.
Staat aantooueude het gebruik dat in 1894 is gemaakt van de kredieten, vernield sub 2 van art. 2'> der Indische Comptabiliteitswet {Niet gedrukt.) Staat aantoonende welke sommen in het dienstjaar 1894 wegens uitgaven op de dienstjaren 18<>7 t in. 1892, ver evend , uitgegeven , door verjaring vrijgevallen of ver schuldigd gebleven zijn. {Siet gedrukt.) Staat van bedenkingen van de Algemeene Rekenkamer in Nederland tegen de uitgaven ten laste van hoofdstuk I der begrootiug. {Niet gedrukt.)
12.
Nota van toelichting van sommige bedenkingen in voorgaanden staat vnneld. {Niet gedrukt.)
18. Xota betreflende de rekening wegen- de middelen en inkomsten van Xederlandseh-Indië (hoofdstuk I) en de rekening van het Departement van Koloniën met bet Indisch bestuur met 2 bijlagen. {Niet gedrukt.) 1 I.
Toelichting van de verschillen tussehen de cijfers der rekening met het Indisch bestuur en de daarvoor afge geven verklaringen. {Niet gedrukt.)
lö.
Opgave van de op ultimo December 1895 verschuldigd gebleven verevende posten op de diensten 1867 toten mei 1898. Hoofdstuk f. {Niet gedrukt.)
16.
Verslag van de Algemeene Rekenkamer in Nederlandsen Indië met v bglagen. (/'<• btjlagen zijn niet gedrukt)
17.
Kota's tot toelichting der opmerkingen van de Indisch Rekenkamer, gemerkta (met 2 bijlagen) en /'. {Nietgedrukt.
18.
Lijst van bedenkingen tegen handelingen van ordocna beur* en hulp-ordonnateurs in Nederlandsch-Indië me betrekking tot het dienstjaar 1891. {Niet geilrukl.)
19 "
'/• Staten van restant-ontvangsten en ouaangezuiverde vorderingen onder ultimo December 1894. (Niet gedrukt.)
20.
Staat van in 1894 ontdekte tekorten in de kassen van comptabelen. ressorteerende onder het Departement .ai. Financiën in Nederlandsch-Indië. {Niet gedrukt.)