Het verloren, bedorven Brasschaat (deel 5) Willy Cornelissens
De Pompiers De pompiers bestonden te Brasschaat al veul jaren vóór myn geboorte. En of ze dienst deden?... Neleken Tist1 en Fik D’Hart, die niet van gisteren waren, hadden het postje van verzekeringsagent aangenomen en het zoo weten te berlikken2 dat bekanst ieder huis, al was het dan ook van leem, verzekerd was. Dat kont ge goed zien, zonder vragen, want tegen elk stroojen dak stond een ovalen blekken plaat met een farme neerzittende medame, die altyd op zy zag, …en daarboven op: SECURITAS. Sommige huizen, al hadden ze geen “steueze”3, hadden wel twee van die blekken medammen. ’t Was of dat ’t er spookte, want minstens iedere week, jaren aan een stuk, brak er een brand los. Een voor een brandde elk oud huizeken tot den grond af. Daar konden de pompiers niks aan doen, want z’hadden een moedwillige pomp die nooit niet spoot als ‘t brandde. Zoo verdween op korten tyd die honderden kleine kempische huisjes met rieten daken welke Brasschaat zoo aantrekkelyk maakten. De schilderschool van Kunstschilder Luyten is er van ten gronde gegaan en de Rik is nog altyd kwaad als hy er aan denkt. Als dat zoo eenige jaren had geduurd, kreeg de gemeente last met de pompiers. Zoo maar altyd moeten wroeten, blusschen dag en nacht… zonder eenige belooning… Baron de Boos, notre bon Bourgmestre, zuchtte een maand aan een stuk, maakte van zyn hart ne steen en de pompiers kregen splinternieuwe uniformen, die ze niet mochten vuil maken. Roode streepen op hun broeken, soldaten knoppen aan de vest, en een kepi, zoo rats als nen officier in ouden tenue. Volgens den graad van den pompier was de kloekesteert op hunnen kepi zwart of wit. En Le Bourgmestre deed nog meer. Hy zou de pompiers “verdekoreeren”. By Mauquoy in Antwerpen werden 20 “madollies” van een goedkoop model besteld… en op een Zondag stond ’t dorp in rep en roer. In hun spiksplinternieuwe uniformen togen ze te Gemeenthuize. De Burgemeester sprak: - “Myn Commandant, myn manschappen! “Ik moet u heden feliciteer voor dezen prachtigen jubilé “U geeft de population een scoon exemple van courage en zelfoffring. “Aussi, moet ik u allen, in naam van Zyne Majesté “eene teedere hommmage doen. “Dus, allen ik u dekoreer. En proficiat. “Ik moet u daarby zeg: Mauquoy van Antwerpen heeft de dekoraties nog niet afgemaakt. “Die zullen morgen kom”.
Heemkundig tijdschrift Breesgata - 36e Jaargang - Nummer 2 / 2013
1
De Kormnandant bedankte met de tranen in d’oogen. Zwoer getrouwheid aan den Koning. - “Van heden af, sprak hy, zullen wy de dekoraties, die wy zoo welverdiend hebben bekomen fier op onze borst dragen en wy zweren het plechtig, geen brand zal ons overmeesteren. Wy zullen blusschen en blyven blusschen tot den laatsten druppel… water”. En de pompiers blusschten heel den dag door tot in de vroege uurtjes. Kort daarop hielden de pompiers hun jaarlyksch teerfeest. Vanaf vroeg in den voormiddag reeds hadden ze zich in stemming gebracht door een algemeen bezoek aan al de staminees. En ’s avonds schoven z’aan een feestdisch. De soep met bollekens werd ingeschept… Maar wat was dat? Daar ging de noodklok. Het brandt. Het brandt. Er stond een schuur in brand. De feestdisch lag in ’t water. Vanaf den dag van de nieuwe uniformen was er geen temmen of pramen meer aan… de pompiers gingen ne gang. Zy waren toch de mannen die alleen van heel ’t deurp de sabel droegen. Ze luisterden voort alle plechtigheden op, met hun sabels en hun pluimen: de Te Deum’s, de Processies, de Liberale feesten… en alles. Na den afloop der feestelykheden kon men toch zoo maar niet direkt naar huis en ze bleven het samen uitleggen. Naarmate het later werd was den uitleg ook luidruchtiger, tot dat eindelyk de luitenant, Jan Del4, zyn sabel trok, de exerciciekommando’s gaf, en zy al de pinten en de borrels van de stamineetafels keerden dat het een plezier was. Dat was te wreed, daar moest een eind aan komen! Er was een oogenblik spraak de sabels in de scheden vast te vyzen, maar daar is toch niks van gekomen. Maar wel: Vyf frank boet voor diegene die nog zyn sabel trekt… eender in welke omstandigheid. Vyf frank in dien tyd: dat kon er nog al door en Luitenant Jan Del was daarmee fel afgestraft: Da was méér dan zyn Zondagsche pree die hy van zyn Stans kreeg. Maar de Kommandant, een meester spuiter, stookte Jan op. - “Luitenant, ge darft nie”. - “ ‘k Darf wel, Kommandant”. Tot eindelyk Jan Del zyn boet vergeten was, zyn sabel trok, de “lambelge” van de plafond sloeg en al de stamineestafels kort en klein. De rust in het ’t deurp was verstoord, maar wat te doen? Kort daarop was ’t vastenavond en heelder benden vastenavonden die naar ’t deurp kwamen, harmonika op kop, van ’t Zand, de Seefhoek, de Hooge Kaart, de Leege Kaart en ’t Donksch heiken zongen dat hooren en zien vergingen: Al die nog zal zingen van Jan Del zyn leelyke dingen Zal den bak in gaan, zal den bak in gaan. Slotsom: De gemeente riep de sabels binnen en die liggen nu op den scheerzolder van het gemeentehuis te verroesten.
Heemkundig tijdschrift Breesgata - 36e Jaargang - Nummer 2 / 2013
2
De Juin5. Klairon der pompiers ’t Was in de Lindendreef6. De structie van de pompiers liep ten einde. Jan Del, de luitenant, stelde zyn manschappen in ’t gelid om op zyn soldaats naar ’t dorp te marcheeren. De Juin stond als klairon voorop. “Enavang, mars” zei de Luitenant. Met klairongeblaas voorop, op stap of nie op stap zette ’t peleton zich in beweging. Wie zou darve beweren dat de pompiers niet vol disciplien zaten is verkeerd, want aan den draai van de Mickschebaan gaf de luitent geen enkel kommando, en de Juin met heel zyn gevolg ging recht deur, met allemaal te gelyk de hooge hofgracht in, erover, …en zoo ’t goed van de Graaf in. De pompiers en hun Dekoraties Sweenst die historie van de gemeentelyke Dekoraties zyn de pompiers fel in aanzien gestegen. Al lang vóór den anderen oorlog waren er ‘k weet nie hoeveel blusschers onder ’t korps die al nen hoop Dekoraties droegen, d’as er van kapsysden. Een oud-stryder van 1914-18 kan daar in langes niet aan. Een van die pompiers was toch de strafste… Die had … madollies voor moed en zelfopoffring. Hy had op gevaar van zyn leven een zatten drenkeling uit een drooge gracht gered en een peerd, dat op den hol was, tegengehouden boven op de pui van ’t gemeentehuis. Voetnota’s: 1. Neleken Tist: bijnaam van onderwijzer Corneel Goris, oom van Marnix Gijsen Fik D'Hart: Victor De Hert, ‘mascotte’ van Breesgata (1871-1952) 2. berlikken (Antw.): regelen 3. steuze (Antw): verdieping - etage 4. Jan Del: bijnaam van Jan Delepière (1848-1927) 5. De Juin: bijnaam van Constant De Winter (1873-1927), aannemer en kruidenier (verkocht ook religieuze voorwerpen). Woog 120 kg en had vijftig man in dienst. Had een fiets waarmede hij het werk afreed; ook een witte tonneau: zijn voerman was de ‘Suisse’, Frans De Belder, portier van De Beuckelaer (Torenhof) 6. Lindendreef: de huidige Door Verstraetenlei D’Harmonie van Brasschaat (Muziek verfynt de zeden) D’Harmonie moet heuren briljanten jubilé gaan vieren een van dees dagen. Ze heet: “De Vereenigde Vrienden”, Koninklyke Maatschappy. ’t Is de Sosjeteit waar ge toen ’t meeste ruzie maakte. ’t Was meestal over den “chef de muziek”. Of de chef de kapaciteiten had of niet, daar kwam het niet op aan… Alleen de goesting van de muzikanten was de hoofdzaak… Blazen konden ze toch… En zeker zoo hard als de grootste maatschappy uit Antwerpen… Awel dan? Ieder jaar teerde d’harmonie. Nu ook nog, maar da’s fel verminderd. Ze eten en drinken nu nog maar twee dagen achtereen. Maar vroeger was ’t andere kadée. Ze slachtten “nen os” en ze aten zooveul dagen aan een stuk tot alles oep was. Graaf Reusens moest dan nog voor de toespys zorgen… En dat deed hy ook:
Heemkundig tijdschrift Breesgata - 36e Jaargang - Nummer 2 / 2013
3
- Zonder harmonie kan een gemeente niet leven, zei hy, laat ze dan maar eten en drinken en blazen met of zonder chef… ’s Maandags van vastenavond ging d’harmonie uit. Zoowel de muzikanten als een groot gevolg eereleden, allen waren verkleed. Dan heetten ze voor dien dag niet meer “De Vereenigde Vrienden” maar “DE BULTEN”. Dan stond heel Brasschaat groot en klein op straat en dan gebeurde het niet zelden dat “ne kleine” aan zyn moeder vroeg: - Moe, welke "darmonie" is da? Tusschen meerdere illustere voorzitters van d’harmonie mag men er enkele in ’t byzonder vernoemen. Hy, die men zoo ver bracht een reis naar Brussel te ondernemen om een 4 tal “Separés” te koopen. 4 zulker Separés waren voldoende om een heel harmonie op te richten want elke Separé gaf de klanken weer van 4 tot 6 “tevreente” instrumenten… en Graaf Reusens had beloofd de aankoopprys te betalen… Een ander was Lewie Post die een massa vergaderingen van “ ’t Pestuur” voorzat, waar fel gepalaberd werd over den ouwen en den nieven diapason zonder dat hy wist over welke… instrumenten men het had??? Maar DE STALE1… was d’incarnatie van de d’harmonia zelf. Daarby een Brasschaatsche figuur by uitmuntendheid. Nederige werkman maar de gelukkigste vent van de wereld. - Ik bezit, sprak hy, twintig duizend hectaren maneschyn. En hy bestelde nog een pint. By groote gebeurtenissen - vastenavond en zoo meer - trok de Stale altyd zynen “Eikfrak” aan. Zoo’n soort zwarte “redengoot”, door den tyd groen geworden. Die frak kwam voort van den overgrootvader van ’t oud Bakkerke van ’t Peerdschbosch en was in der glanstyd van de Stale al 170 jaar oud. Die frak was een familiestuk voor heel ’t deurp. Op nen keer bracht d’harmonie een serenade aan de Stale. Hy woonde in een klein huizeke en verdiende amper genoeg om rond te komen en een paar pinten te pakken (by gelegenheid??). De Stale verscheen in zyn deur in groot ornaat: zynen Eikfrak en een tits op zynen kop. - Vrienden, zei hy, ge kunt nie gelove, hoe arrig dat ’t is, moar myn vrouw is er van deur getrokke met de sleutel van mynen wynkelder. De Stale is vrygezel gestorven. D’Harmonie kost opstappen zonder iet. Ja! Alle serenades vielen niet mee. ’t Moet zyn dat de Stale, vroeger, voor Pastoor geleerd had, want by elke byeenkomst van zyn sosjeteit hield hy een preek, als… Pastoorke Van der Veken… PASTOORKE VAN DER VEKEN In ons dorp sinds dertig jaren Wyd ik al myn zorg altyd, Om het menschdom te bewaren, Daarvan had ik nooit geen spyt Ik ben Pastoorke Van der Veken Door jong en oud word ik bemind Zoo is menigmaal gebleken Dat ik nooit ben kwaadgezind. (Gesproken in sermoonstoon)
Heemkundig tijdschrift Breesgata - 36e Jaargang - Nummer 2 / 2013
4
Kwaad maken? Waarom zou ne mensch zen eigen kwaadt maken? Zyn wy niet geschapen om elkander te beminnen en lief te hebben? Neen, nooit, zullen wy ons kwaad maken. Want onthoud goe dat ge nooit iemand nen rooien neus meugt slagen, omdat ge zelf niet geeren een koppel blauw oogen hebt. Dus, als er iemand is die zich naar onzen zin niet gedraagt die laten w’er te buiten. En daarom voegen w’er met rede by: Refrein: Mits het leven ras verdwynt Waarom zouden wy menschen plagen Weg met zorgen Weg met spyt Dat de zon in ‘t water schynt (bis). Met de feest en kermisdagen Willen wy door de vingers zien, En dan kunnen wy goed verdragen Dat eenieder wat verdient. Ja, wy laten plezier genieten En wy doen de speelman gaan, Want dansen zingen en ook springen Is gewis geen kwaad gedaan. (Gesproken) Dansen. Wa kwaad bestaat er na toch in dansen? Hebben ze niet ten allen tyde gedanst? Niet overal gedanst? De grieken en de Schismatieken. In Koechelen en in Poechelen. In Hemiksem, in Kontich, in den Ouden God. In de Nieuwmoer, in ’t waaigat, in ’t Zand en in de Kaart? Awel? Waarom zouden wy dan niet mogen dansen? Neen dansen is geen kwaad. Maar als er iemand is die naar onzen zin niet endanst; die laten w’er te buiten en daarom voegen w’er met rede by: (Refrein) Komt er soms een meisje biechten My zeggen dat zy niet meer rust. Omdat hy haar niet wil trouwen Die haar heimelyk heeft gekust. Ja dan zeg ik stil uw zinnen, Want kussen als het niemand ziet, Voor hen die elkaar beminnen, Acht ik voor doodzonde niet. (Gesproken) Kussen? Wat kwaad bestaat er na in kussen? Hebben wy allemaal al niet eens gekust? Kust een moeder haar kind niet uit liefde? Kuste Adam Eva niet in het Aardschparadys. Kust een broer zyn zuster niet? Kust nen duiver zyn duivin niet? ne kater zyn kattin? Want Doorum boorum kusoorum foorum loorum in de poeptaaaa
Heemkundig tijdschrift Breesgata - 36e Jaargang - Nummer 2 / 2013
5
Awel. Waarom zou dan zoo een jong maske van heuren vryer niet mogen gekust worden en moeten gekust worden, en nogmaals gekust worden, altyd aan gekust worden… Den Bres2 was met meer dan een half dozyn zonen en nog een vloot neven en kozynen in d’harmonie, en dat was geen kleinigheid. Hy was er eenen van voor den tyd der stadsche methoden voor kinderbeperking. Zonder den Bres zyn bres: geen harmonie. Hy kon gemakkelyk op zyn eigen beginnen. En ’t was maar goed dat zynen familietroep de genuchtens niet kenden van de Antwerpsene straatgevechten - muziek aan ’t hoofd - tusschen jap en geus - of ’t had aan den Bres alleen kunnen liggen, om ons deurp een half eeuw vroeger in rep en roer te zetten. Hy zou zeker langs den gelen kant gestaan hebben, want hy zat gedurig aan in den bybel verward. Surtout de schepping speulde in zynen kop en er ging geen gelegenheid voorby of den Bres gaf daar zyn gedacht over, in verzen:
DE SCHEPPING Ge weet dat God hier alles schiep, De planten en de dieren, De visschen in het golvend meer, De vogelen die hier heen en weer In ’t blauwe luchtruim vliegen De zesde dag schiep hy den mensch, En deed hem Adam noemen, Hy gaf hem ’t Paradys tot woon, Daar stonden vruchten wonderschoon En allerhande bloemen Ach sprak hy; Ik zal u Heer Van dezen lusthof maken, Gy kiest hier in dat schoon gewest, Van al wat u bevalt, het best, En wat u goed mag smaken Want dagelyks krygt gy myn bezoek, Ik zal wat komen praten. Ge verwacht my in den achternoen Om een wandeling gaan te doen Als ’t weer het toe zal laten Maar is het weder soms te slecht, Ge moet u niet geneeren, In plaats van naar de Dikke Mee, Spelen wy eenen chasse-croisé Om ons te amuseren
Heemkundig tijdschrift Breesgata - 36e Jaargang - Nummer 2 / 2013
6
En Adam vond dat wondergoed, Hy had een Heerenleven, Van heelder dagen niks te doen, Hy had nog voor geen half millioen Zyn postje weggegeven Hy leefde gelyk in ’t Luilekkerland, Hy moest naar niets meer wenschen. Want het was er waarlyk aan te zien, Hy sliep tot ‘s morgens half tien Gelyk al die ryke menschen Nu na de koffie zyn sigaar, Al moest men het schrift gelooven, Stopte hy soms zyn pyp eens op, En zat hy uit zynen oliekop Te dompen gelyk een oven Maar toch niettegenstaande dat Viel Adam aan het klagen, En besloot op eenen keer, Van ook aan onzen Lieven Heer Eens naar een vrouw te vragen Want hy zag dagelyks het gediert Zoo minzaam samen paren, En kon daar in dat schoon verblyf, Zoo gansch alleen en zonder wyf Het niet langer meer verdragen Toen riep hy eens mismoedig uit: De ram vryt met zyn schapen De koe gaat met de stier in ’t groen En ik heb hier zoo niks te doen Ik moet altyd alleen gaan slapen De bok gaat wandelen met zyn geit De kat zoekt naar de kater De duiver vliegt met zyn duivin En ik moet leven gelyk ne pater Ja vàn ’t kleinste dier Moet ik het lot benyden Maar het moet veranderen gelyk ik zeg Of ik laat my op den yzeren weg Morgen de kop afryden
Heemkundig tijdschrift Breesgata - 36e Jaargang - Nummer 2 / 2013
7
Ik wil aan onzen lieven heer Myn rede voor gaan leggen Ik wil een vrouw, ik houd myn woord Ik ben kurieus, als hy dat hoort Wat dat hy dan zal zeggen En Onzen Lieven Heer kwam in En sprak: Wel Adam, jongen Ge zyt zoo droevig van gemoed Gaat het U vandaag niet goed Of wat heeft er u gewrongen ‘k Geloof het wel zei onzen eersten vader Wie zou er zich niet verdrieten Ik leef hier alleen en zonder haar Had ik ook een vrouw voorwaar Dan kon ik vreugd genieten Wel sprak God de vader toen Gy, Adam, hoe kunt’ g’u zoo verblinden Een vrouw is zoo’ geen schat voorwaar Want ik ken die dingen op een haar Ge zult er last in vinden Maar Adam was daarmee niet eens En preutelde maar tegen Hy zei en hy hield het staan voor vast Dat hem een vrouw en haren last Hem nooit te zwaar zou wegen “Awel”, sprak God de vader toen Gy Adam, gy wilt niet luisteren Dan zal ik maken eene vrouw Waar dat gy door den echten trouw Voor eeuwig vast zult kluisteren En Adam danste en sprong in ’t rond Zyn vreugd was zonder palen Maar God zei niks en liet hem doen Hy dacht: Gy zult er het fatsoen My laten van betalen De Schepper wilde heen En toen vroeg Adam: Zult gy dan zorgen Wanneer kryg ik een vrouw Sebiet of strak of hebt g’er geen in uwen zak Of moet ik nog wachten tot morgen
Heemkundig tijdschrift Breesgata - 36e Jaargang - Nummer 2 / 2013
8
De Schepper knikte en vertrok En toen Adam weer alleen was Liep hy van vreugde stapel zot Dat hy tot den halven nacht te been was Toen viel hy in een diepen slaap En onzen Lieven Heer kwam op zyn zokken Trok hem een linker rib uit ’t lyf Maakte daarvan een knap gemollig wyf Met schoone blonde lokken Toen stiet hy Adam met den voet Die dadelyk ontwaakte Zyn oogen uitwreef en geeuwde En zei: Ik wilde dat ‘k nog sliep Want ik had daar een droom die smaakte Ja, ja zei God den vader toen: Ziet eens hier Nu breng ik u een vrouwke mede Nu breng ik u wat g’hebt gevraagd En nu voortaan niet meer gezaagd Laat my nu wat met vrede Ge kunt wel denken dat die vriend Geen tweemaal zich liet wekken Want hy begon, eer God er nog aan dacht Die arme sloor uit al zyn kracht Aan zynen kant te trekken Hy viel daaraan zoo wild en dwaas Met flodderen en met kussen Dat Eva van natura week Er byna van bezweek Maar Dezeke kwam er tusschen Auw, auw, zeetem, wel sapperloot Wat gaat ge nu beginnen Zie daar ge scheurt heur beste muts En in heur broche is al nen bluts Waar zyt ge met uw zinnen En die fichu van negen frank Is ook al uit zyn vouwen En ge verfroemelt heel heur kleed Me dunkt: Ge zyt wat gauw gereed Ge zult vooreerst is trouwen
Heemkundig tijdschrift Breesgata - 36e Jaargang - Nummer 2 / 2013
9
Ge legt uw handen op mekaar En ge luistert naar myn zeggen Gy Adam, gy zyt het hoofd van thuis Gy moet uw plicht betrachten En gy Eva: gy zyt zyn bedvriendin Ge volgt in alles wat zynen zin zoowel by dagen als by nachten En onzen lieven Heer vertrok En ’t huwelyk ging zyn gangen En verder voor de rest Vind ik nog het best Van de gordyn er maar over te laten hangen. ’t Was in den tyd dat d’harmonie zoal stilaan ’t verderf van de stad begon te voelen. Die Antwerpsche festivals, waar z’ieder jaar aan deelnamen, waren voor nieks goed. Na ’t concert in ’t park, trok heel den troep naar die straat, waar in normale steden, de treinen vertrekken. Door opstook van den Toos3 begosten die maskes van plezier de Separé4, eene oude vent met een kletskop zonder haar, aan hunnen kant te trekken, dat ’t haar toch in de geburen vloog. De Separé gaf, wegens zyn succes, nen vollen ronde. Dan trokken ze naar den Rubens5 en dansten met allemaal tegelyk den Brasschaatschen kadril waarby de Sisse6, de Kommandant van de Gendarmerie, op zyn hukken danste tot hy omver lag. De Rubens stond ervan ’t onderste boven, en ’t stadsvolk tierde en huilde maar altyd aan: “Pis, Pis” tot zoolang de kapitelhoutmakers het verstonden: “Geenen tweeden keer, zegden ze, we leeren ons kunst niet weg”. D’Harmonie, die eigenlyk een fanfare was, had by ’t volk van ’t deurp, eene groote reputatie… Ze kosten zeker zoo hard blazen en feepen as nemport welke sosjeteit. Ze stond hoog in aanzien en was een groot stuk in ’t leven van dien tyd. Dank zy de vrygevigheid van Mynheer de Graaf ging d’harmonie 40 jaar geleden naar Oostende, met meer dan 100 man, zeker zooveel vrouwvolk als manskerels. In Oostende aangekomen stapte heel de sosjeteit op een boot en stak in zee. Wanneer de kant uit ’t zicht was kreeg Mie Van Goal een krisis “En myn kinderen zyn thuis in Berschaat, loat er me’n uit, loat er me’n uit, zek”. Heur vriendin, die a1tyd beschaafd wilde spreken …wedervoer: “U zyt goed, gy. Heb g’al eens nagedacht, als ze de poort van den boot moesten opendoen waar ge zoudt komen uit te komen?” …Eindelyk kwam de boot dan toch terug aan wal en de sosjeteit nam een bad. Terwyl de groote hoop het water en de baren tegen den gebruinden rug liet spatten en het uitgilden van jolyt en van schrik kwam de vriendin van Mie Van Gool, na een uur in ’t badwagentje te hebben gezeten er betetterd uitgekropen om te vragen wat ze in dat wagentje moest gaan doen. Wanneer het bad ten einde was begon den Tiet7 van uit heur kabien te lamenteeren: “Myn hemd, waar is myn hemd?” Heel de sosjeteit stond al klaar om te vertrekken en nog zat den Tiet in heur kabien, maar ’t was er volle stilte tot ze eindelyk te voorschyn kwam met heur nat hemd waarmee ze mee in zee geweest was.
Heemkundig tijdschrift Breesgata - 36e Jaargang - Nummer 2 / 2013
10
Het nat hemd werd aangeslagen, aan een stok gebonden en het ging met volle muziek, het hemd op kop door de straten van Oostende. Geen enkel gardeviel vond er graten in. Maar in Antwerpen dierven ze ’t niet avonturen, daar was ‘t zeker procesverbaal. Terug te Brasschaat toegekomen kwam het hemd vroam veur de pinnen en werd gedurende 3 dagen lang door de straten gedragen als bewys van het welgelukken van de reis. “Z’Hadden nog al beet gedaan” 8.
Voetnota’s: 1. De Stale: bijnaam van ? 2. Den Bres: Bresseleers 3. den Toos: bijnaam van ? 4. de Separé: bijnaam van ? 5. den Rubens: danszaal in de Carnotstraat, later cinema Rubens 6. de Sisse: bijnaam van ? 7. den Tiet: bijnaam van dochter Verswijfel, gehuwd met Jef Gijs, hadden café aan den Kraaienberg (huidige begraafplaats) 8. beet doen: lachen (Antwerps) Mocht u enige van de bovenvermelde vraagtekens kunnen invullen dan zijn deze op de redactie van Breesgata zeer welkom.
Bron: Manuscript Louis de Winter.
Heemkundig tijdschrift Breesgata - 36e Jaargang - Nummer 2 / 2013
11