Het verloren, bedorven Brasschaat (deel 10) Willy Cornelissens
’t Chik Bal De stadsche manieren hadden ons deurp al meer en meer vereuverd. Er werd een chik bal ingericht, met invitaties en carnets de bal, ’s maandags van vastenavond. De Bulten1 gingen nog wel uit maar ’t was da niet meer. ’t Was te boersch… Te onbeschaafd. ’t Chik bal verliep schitterend alhoewel de chikste van den hoop in vodde jouwen verkleed waren. Daar spraken de menschen schand over. Het kwaad spreken, de benyery, de jaloezie, de kwalen van de 20e eeuw: dat begost zoo stillekens aan. Er bestond toen ook al een sluitingsuur. Om 1 uur was ’t taptoe… en ’t plezier begon pas op zyn Brasschaatsch. Ze verhuisden van ’t bal naar ’t lokaal, daar rechtover, met wel 100 vastenavonden. De waardin, ook een van ’t chik bal, sprong achter heuren toog gekleed gelyk een dandy in smoking, maar nogal dik. Op ’t zelfde moment verscheen de garde. En de bende stoof uiteen: den hof in, de keuken in, naar boven, in en onder ’t bed, tot op den scheerzolder en boven op den nok van ’t dak. ’t Licht ging uit. De garde maakte een echte razzia, daarin geholpen door nieuwbakken agenten, want zoo’n soort bezat Brasschaat ook al. Langs alle kanten wemelde het van vastenavonden. Sommige van die plezante mannen, die met echt Brasschaatsch bloed en Brasschaatsche zeden, vonden het leutig en zoo hoorde de garde alle soorten van uitroepen: “Ik ben ekik de koe aan ’t melken” “Ik ben hier gerant” “Met my heeft niemand geen affaire” “Wie is die slimme die het sluitingsuur heeft uitgevonden?” Op dat moment ging de voordeur open en vanaf de straat komt den Dolf als Fakir, in groot ornaat gekleed, binnen: “Wat is hier gaande? Wacht wat garde: Daar moet ik by zyn” “Uw naam, uw pas, en waar zyt ge geboren, zei de garde tot den Dolf, zynen gebuur van kindsche jaren. Plechtig zette den Dolf zich in Fakirspositie en sprak: “Hoogstudent, geboren by myn moeder in ’t bed”. De Kommissaris, want die bezaten w’ook al, moest bygeroepen worden om de orde te herstellen. De garde maakte proces verbaal tegen den Dolf en eenige uitverkorenen waarop de garde het byzonder had gemunt. De juge sprak van een schandaal zonder weerga in de geschiedenis en strafte de Brasschaatsche zeden en gewoonten. En sindsdien gaat de jeugd naar Antwerpen, kruipt in hoeken en kanten om hun fratsen, en wat nog al meer, in den donkeren uit te voeren en om de klappeien de gelegenheid niet te geven in ECHT troebel water te vischen. De goede oude tyd is dan gestorven. RIP
Heemkundig tijdschrift Breesgata - 38e Jaargang - Nummer 1 / 2015
1
BRASSCHAET EN DE GESLOTEN ECONOMIE Wie meenen zou dat de gesloten economie een uitvinding is van dezen modernen tyd of ontsproten is uit geniale verstanden geroepen om heelder werelddeelen in luilekkerlanden te herschapen is duchtig mis. Te Brasschaet werd de gesloten economie met groot succes toegepast reeds vooraleer het liberalisme in zyn kinderschoenen stond. Ter gelegenheid van de Zilveren Bruiloft van Louis Post werd o.m. volgende redevoering uitgesproken: Brasschaet, met AET, spyts alle ministerieele circulaires. Brasschaet is een merkwaardig dorp. Alles schynt er te eindigen en dan eerst begint het voorgoed en opnieuw. Daar is de geschiedenis een eeuwig herbeginnen. Men leeft er niet in een rechte of kromme lyn, maar in cirkel in een steeds herboren en verwyden cirkel, in spiraal. Zoo ongeveer als onze gemeenschappelyke oom Pé (Neleken Tist) destyds op mooie zomeravonden zyn vriendenbezoeken in het dorp deed: eerst by de Meyer, dan Lieneke Cools, dan den Abs, dan Mieke Hertogs en verder langs de familie De Clerck, de familie Wuyts, die van Jan Del en Polien Heulens. Op het Noord kwam hy nooit, want daar woonde de koster. Dat later in een dorp met zulke spiralende levensopvatting de fameuse “acht” is uitgevonden door een man die ook een deel van zyn leven rond een piste doorbrengt - ook een cirkel - mag niemand verwonderen, die weet dat in Brasschaet ook de gesloten economie werd uitgevonden. Ik moet dat hier vertellen omdat ik weet hoeveel genoegen ik U daar mee denkelyk zal doen, méér speciaal nog Louis die er altyd op uit is een of anderen nieuwen roem voor zyn dorp op te eischen, benevens den doortocht van Fabius Rufus en de veldslagen van Maarten van Rossem. Rond 1888 leefden in Brasschaet drie vrienden, alle drie ambachtslieden en ook alle drie herbergiers: Smid V’Ghys, de Kopere - die koperslager was - en de Witte, timmerman van beroep. ’s Zondags na de mis kwamen de drie vrienden byeen in de herberg van smid V’Ghys, die achter zyn toog ging staan. De Kopere legde zes centen op den toog en smid V’Ghys schonk drie borrels in. Als ze geledigd waren gingen de drie vrienden op stap naar de Herberg van de Kopere, die op zyn beurt achter zyn toog ging staan. Smid V’Ghys haalde de zes centen uit zyn zak en er werden weer drie borrels geschonken en dan gingen ze op stap naar de lokalen van de Witte, waar hetzelfde ceremonieel herbegon en het de Kopere was die betaalde. Het was natuurlyk te mooi om hier te eindigen en daarom gingen ze weer op stap naar de herberg van smid V’Ghys, waar de cyclus herbegon en de Witte de zes centen op de toog legde. De geschiedenis vertelt niet hoe dikwyls de cyclus werd herbegonnen. Het gevolg was dat wanneer de goei gemeente uit de vespers kwam, de drie vrienden gearmd over de Dorpstraat laveerden, luidruchtig het bewys leverden dat men in een gesloten economie, met een orthodox beperkte geldcirculatie, in de algemeen Nederlandsche en in de Vlaamsche beteekenis van het woord: zat kan zyn. Brasschaet is het dorp van het leven in cirkel. En zoo beleeft Louis ook vandaag - in het teeken van het herbeginnen - den triomf van zyn rekenkundige begaafdheden, want: In 1918, toen hy trouwde, was het oorlog, en nu ook. In 1918 was er gebrek aan alles en toch veel eten, en nu ook. In 1918 waren er bandieten en nu ook In 1918 stonden we een paar maanden vóór den vrede en nu ook.
Heemkundig tijdschrift Breesgata - 38e Jaargang - Nummer 1 / 2015
2
BURGEMEESTER GRAAF DE BAILLET-LATOUR De kapittelhoutmakers waren wel niet zoo boersch en zoo lomp als Camille Lemonnier wel denkt, vooral niet de keus hunnen Burgervaders. Zoover het geheugen strekt waren dat altoos Heeren, die in alle omstandigheden hun brandkast wyd open zetten. En ’t was al wat wy hier moesten hebben. Voor de rest trok niemand zich wat aan van het beheer der gemeente. “Dat kwam wel klomp” zeiden ze… En ’t kwam klomp ook. Na Graaf Reusens kwam Graaf de Baillet-Latour. Hy kende eene korte maar luisterryke burgersvader loopbaan. Gaz, electriciteit, elektrieke tram, prachtige steenwegen, te lang om te melden. Telkens werd eene nieuwigheid “ingehaald” met feesten, stoeten, festivals, tot dan toe nooit in den omtrek gezien. De nieuwigheden, de verbeteringen kwamen in snel tempo als eene lawiene over ons dorp. Een volledige metamorfosis. Op een keer werd Graaf de Baillet door den Koning gevraagd om Gouverneur te worden der Provincie. De Graaf weigerde beslist, waarschynlyk wel in termen waarvan wy geen benul hebben en welke passen wanneer men met een Koning spreekt. Maar daar is toch een historie aan vast. Te Brasschaat verklaarde de Graaf dat hy by zyn weigering gedacht had aan den Koning zelf, die vanwege een hooggeplaatste, fransche, dokter, handelend in opdracht, aan den Koning der Belgen het Presidentschap van de Fransche Republiek kreeg aangeboden. De Koning had geantwoord: “Dokter. Zoudt gy willen veearts worden?” En Leopold had geweigerd. “En ik evenzoo”, zei de Graaf. Is het waarheid of is het legende, maar het lag in den volksmond van dien tyd dat de Graaf geantwoord had: “Te dom om het te zyn, te slim om het te aanvaarden”. En de kapittelhoutmakers droegen de Graaf op de armen en vereerden Hem uit al hun macht. De zaak traineerde méér dan 1 jaar. Men vond geen kandidaat. De menschen waren dus in de Provincie allemaal te lomp of niet lomp genoeg. Eindelyk, niets beter of niets slechter kunnende vinden drong Zyne Majesteit aan, in termen die geen weigering meer duldden en de Graaf werd Gouverneur. By het afscheid op ’t Gemeentehuis hebben wy dien Man zien weenen. Brasschaat was zynen beurger kwyt maar we hadden een Gouverneur op den koop toe. Meer en meer kwam ons dorp er bovenop. Het werd de parel aan Antwerpen’s Kroon. Na zyn Gouverneurschap stelde zyn opvolger de Burgemeester sjerp terug ter zyner beschikking, maar de Graaf wilde daarvan niets weten. Hy trad echter onmiddellyk terug in den gemeenteraad. Bovendien werd hy Senator. En nu hadden wy op den hoop toe nog een senator by. By zyn dood werd beslist een Monument ter zyner eere op te richten. Dit Monument heeft alleen de verdienste schandalig veel geld te hebben gekost. Het was daarenboven niet bestand tegen den oorlog. Want op een morgen - ten jare 1942 - was het bronzen borstbeeld van pjeetestalleke verdwenen… met bestemming tot de smeltkroes??? En thans bezit Brasschaat een Monument zonder kop. Men zegt nu niet meer: “ ’t Zyn dieven die paarden pikken”, maar: “ ’t Zyn dieven die monumenten stelen”. Als Gouverneur heeft hy voor Brasschaat ontzaggelyke diensten bewezen. In 1913 werd door zyn toedoen ons dorp NOBEL. Op zyn aandringen besloot de Conseil Heraldique à Bruxelles dat Brasschaat daar ryp voor was… en we kregen een wapen met kanteekens van nobele Heeren uit de 13e eeuw die door Brasschaat’s werken en zwoegen ryk werden en bleven… en die ons arm hielden. Wat Kamiel Lemonnier daarover dacht is niet geweten. In ieder geval sinsdien is ’t bloed ons naar den kop gestegen en werd in leuze, nadien dikwerf in wielersportgelegenheden gebezigd, geboren:
Heemkundig tijdschrift Breesgata - 38e Jaargang - Nummer 1 / 2015
3
ER IS MAAR EEN BRASSCHAAT. de Baillet was op en top aristokraat, vooral in zyn manieren. Nooit een hoog woord, immer kalm, voorkomend, eerbiedafdwingend… Hy kende maar twee soorten van menschen. Eender wie hem aansprak, het was steeds hetzelfde. Ofwel: “Ah, beste vriend, hoe is ’t met u, wat kan ik voor u doen?” Ofwel, wanneer het een nobillon was, uit welk deel van ’t land die ook te voorschyn kwam: “Ah. Voilà mon cher cousin. Comment ca va?” De eerste kategorie zegden: “Mynheer de Graaf: ne chicke type”. De tweede kategorie antwoordde onveranderlyk: “A merveille Comte, et comment se porte la comtesse, notre chère cousine”. Alleen kon Hy wrevelig worden en kwam het tot hevige discussies tusschen hem en son cousin Baron du Bois de Nevele, die eveneens alleen in deze omstandigheid zyn kalmte verloor, wanneer zy het beiden hadden over hun kasteelen. Beide Heeren eischten den naam “Hof Terborght” op. “Uw kasteel, sprak du Bois, is het Bisschoppenhof. Daar woonde twee honderd jaar geleden den Bisschop Van Gamelen”. “Akkoord, zei de Graaf, die naam komt er nog by. Maar nog vroeger was het “Hof Terborght”. “Jamais de la vie, wedervoer du Bois, Jonkheer Van Kessel drossaard te Eeckeren van … tot … woonde op myn goed en de oude archieven vermelden: “Op het Hof van Plaisantie Ter Borght”. ’t Werd tusschen die beide Heeren nooit uitgevochten. De waarheid: Ze hadden allebei gelyk, maar de Baillet het meest. Het was vroeger de gewoonte de aanhoorigheden van een Hof op te richten langs de eene zyde van den weg, het Hof afzonderlyk langs de andere zyde. In dit geval de Donckschesteenweg. Het werkelyk Hof lag op de Baillet, de aanhoorigheden, later verbeterd, op du Bois. Zooveel dus als een Groot Hof en een Klein Hof. BURGEMEESTEER BARON DU BOIS DU NEVELE en Brasschaatsche huwelyken By zyn benoeming als Burgemeester werd Baron du Bois de Nevele op zeer plechtige wyze ingehaald in byzyn van Gouverneur Graaf de Baillet-Latour en een Koppel Ministers. Een praalstoet die gezien mocht worden: een echt landjuweel. Diep was Baron Deboos getroffen en wist niet hoe zyne erkentelykheid te betoonen. En hy nam een kranig besluit. Hy zou diep in zynen zak tasten. Buiten de plakkaten van dankbetuiging deelde hy in den Raad mede dat in alle wyken, kanten en hoeken van de gemeente feestelykheden zouden plaats grypen, waarvan hy persoonlyk de kosten zou betalen. En opdat eenieder ‘t zyn zou krygen had hy een verdeelingssysteem uitgedacht zoodat de belangrykheid der feesten zou getoetst worden aan het getal herbergen van ieder wyk. Hy stelde 5 fr. per herberg ter beschikking, diensvolgens verdeeld als volgt: Maria ter Heide 37 herbergen Fr. 185 Ploeg-Mishaegen 17 herbergen 85 Dryhoek Zand Mick 20 herbergen 100 Mariaburg 14 herbergen 70 Kaart Eikelenberg 25 herbergen 125 ----------113 565 fr. Heemkundig tijdschrift Breesgata - 38e Jaargang - Nummer 1 / 2015
4
’t Dorp was uitgesloten, daar had de inhuldiging plaats gehad… en daarby: “Op de Meir schynt de zon altyd”, zeiden die van de gehuchten, ze mochten daar ook wel eens van byten. De Graaf de Baillet-Latour had aan zyn neef Deboos een lastige successie achtergelaten… zeer zwaar. Daarby kwam dat Hy, alhoewel zeer welstellend, toch niet beschikte over het ontzagelyk fortuin van zyn voorganger. Dat was een handicap. De Graaf, fel bekommerd met het onderwys, had, in afwachting dat de leerplicht zou ingevoerd zyn, eene jaarlyksche premie uitgeloofd van 5 fr. aan al de kinderen die zich gedurende het schooljaar byzonder onderscheiden hadden door niet één afwezigheid. De maatregel viel zoodanig in den smaak dat by het einde van het schooljaar honderden kinderen hun spaarboekje kwamen afhalen. Burgemeester Deboos, willende toch die traditie voort te zetten, stelde jaarlyks 200 fr. ter beschikking om tusschen de laureaten verdeeld te worden. Veel minder succes en ’t was goed dat de leerplicht een einde kwam stellen aan ’t losbandig jeugdleven van vóór en na Burgemeester de Baillet-Latour. De Baron was een zeer aristocratische verschyning die volgens de begrippen van dien tyd al de hoedanigheden bezat om Burgemeester te zyn: Hy was slank en elegant, droeg favoris, was Eere-Voorzitter van de twee fanfares van de gemeente, de katholieke en de liberale, sprak een beetje Vlaamsch en verneugde zich in het bezit van een uitstekenden Sekretaris. Die Sekretaris stond hem getrouw by op het gemeentehuis. Dat was noodig, want de Burgemeester had eigenaardigheden. Zoo vroeg hy regelmatig aan de trouwers: “Toestemmen de ouders!”. En dan vertaalde vertaalde de Sekretaris vlug: “Mynheer de Burgemeester vraagt of de ouders akkord gaan”. En als de gebruikelyke voorlezing uit het Burgerlyk Wetboek dan gebeurd was, over gehoorzaamheid, onderdanigheid, echtgenoot-volgen en zoo nog al enkele dingen, die niet voor dagelyksch gebruik geschikt zyn, toen liet de Burgemeester nooit na zyn opinie over het geval te zeggen. Hy deed dat altyd op dezelfde joviale manier en zei dan: “Nu zyt gy ook in de groote confrérie”. En de Sekretaris, die er aan hield, dat de Burgemeester het succes kreeg dat hem toekwam, vertaalde dan weer vlug: “Mynheer de Burgemeester zegt dat ge nu ook in den grooten bond zyt”. Zoo trouwde men in Brasschaat - burgerlyk - vyf en twintig jaar geleden. By die trouwgelegenheden kwamen meer dan eene aardige toneeltjes voor de pinnen. Zoo had de vader van een bruidegom, een boer uit de Kaart, plaats genomen op een zetel die verkeerd stond. Hy zette zich scharreligs te peerd over het zitvlak met de armen op den stoelrug… een zwarte zware cigaar in den kop. “Toestemmen de ouders?”… Vooraleer de Sekretaris vertalen kon klonk het: “Ja, ja beurger kookt ze maar aaneen”. En het koppel wer aaneen gekookt. By een andere gelegenheid: By de vraag tot de bruid gericht: “neem ge … tot wettigen man ?” Bibberend klonk het antwoord: “Neen” “In naam der wet verklaar ik u in den echt verbonden” zei Deboos. By het einde van elke ceremonie kwam dan de bruidegom met een fooi voor de Sekretaris voor de pinnen. Dat was het moment waaraan Deboos het meeste aandacht schonk. Naar gelang de moeder en schoonmoeder min of meer beladen waren met goud tarieffeerde Hy de fooi: 2fr. 3fr. 5fr. en
Heemkundig tijdschrift Breesgata - 38e Jaargang - Nummer 1 / 2015
5
in raar gevallen ook wel wat meer… Want de Burgemeester hield eraan dat zyn Sekretaris rykelyk leven kon. Een ander maal verscheen Deboos in zyn gewoon ornaat, redingoot en Belgische sjerp, in de Trouwzaal. Heel de huwelyksstoet was aanwezig… behalve de bruidgom… Ontsteltenis… Het huwelyk ging niet door. De bruidegom, wonende in het gemeentehuis zelf by zyn oom de Kommisaris was spoorloos verdwenen. Hy kwam een paar dagen later te voorschyn en men stelde een nieuwen datum vast. Weer dezelfde ceremonies… weer was hy de gaten uit. Het dorp stond op stelten. Ze konden op ’t gemeentehuis hun eigen volk nog niet byeenhouden en ze konden toch ook de Kommisaris by ’t geval niet betrekken. Tegen den avond kwam de bruidegom terug voor den dag en vroeg een nieuw byeenkomst. “Alle goede dingen bestaan in dry” sprak de goedige Deboos… en toen is ’t gelukt. En zoo komt het dat ten jare 1911 de huwelyksboeken tweemaal het huwelyk vermelden van Eduard (Van Assche) van den Kommisaris. Voor wat het Kerkelyk huwelyk betrof mochten we ’t volgende beleven. Het jonge paar zyn kozyn Jos Pastoor besteld om ’t huwelijk in te zegenen. Het was zyn eerste probatie in het knoopen leggen. Voor alle vallen voor was de jonge eerwaarde geflankeerd door den ouden dorpspastoor… Ge kont nooit weten of ’t wel goed gedaan werd. Zenuwachtig en met tremolo in de stem werkte Jos Pastoor de voorgeschreven ceremonies af. Nu kwam het groote oogenblik: DE VRAAG? “Zyt ge gekomen uit lieberen wil en door niemand gedwongen?” “Neen” antwoordde de bruidegom flink. Jos Pastoor bekeek den paster. “Antwoord Ja” gebood de paster. “Ja” klonk de stem van de bruidegom. “In nomini Domini… sprak Jos Pastoor en verbond het paar voor eeuwig. En nu nog altyd vraagt die getrouwde lap zich af of dit huwelyk niet nietig kan verklaard worden wegens afgedwongen antwoord. Op ’t einde van dit Burgemeestersloopbaan was het hier al en meer op zyn stadsch geworden. Onder ’t impuls van de hier wonende sinjoren werd er al meer en meer gemopperd. ’t Ging allemaal te goed en ’t was te rustig. Dan kwam de oorlog en nadien by de gemeentekiezing kwam een volle lyst misnoegden op die de schuld van den oorlog en zyne nasleep van smartelyke gevolgen op de schouders van onze beurger laadden. De misnoegdenlyst bekwam 7 zetels en Deboos 4. Wie nu denken zou dat alles veranderen zou loopt mis. Deboos bleef doodeenvoudig Burgemeester met 2 schepenen van de meerderheid. Ze dronken een glas En… ne plas En lieten de zaken Gelyk het was. Dat is een rekord dat wellicht weinige Burgemeesters op hun aktief hebben. Baron Deboos had ook de eer - maar hy sliep er niet van - de eerste echtscheiding, ooit te Brasschaat voorgekomen - uit te spreken. “Den Beurger” deed lanterfandend zyn sluier aan. Het koppel was present en sprak fransch.
Heemkundig tijdschrift Breesgata - 38e Jaargang - Nummer 1 / 2015
6
“Volhardt Gy in uw verlangen te scheiden?” las de Beurger af? “Oui Monsieur le Bourgemestre” zei hy. “Oui Monsieur le Bourgemestre” zei zy. “Ik verklaar het huwelyk ontbonden” en Hy liet de gewone felicitaties weg. “Félicitations, mon ex femme” sprak hy. “Félicitations, mon ex mari” sprak zy. …En vurig omhelsde ze elkaar voor den verbouwereerden burgervader. L’ex mari ging in zyn portemonnaie en gaf haar 100 fr.: “Pour ton retour à Bruxelles”. “Merçi, mon chéri, mais n’irions nous d’abord fêter cet évènement?”. Ze hebben in ’t Loodshuis gefeest tot laat in den nacht, hy en zy en de twee getuigen. Baron Deboos had opvolgers die met den vooruitgang meegingen. De ééne trouwde op zyn demokratisch, met wat minder fatsoen, liet er de konfrerie af en sprak na de “hecht” verklaring: “Alléi, ’t is goed. Hier is ouwen trouwboek, er is pleuts veur twelf, as em vol is meude om nen andere komme. Ik wensch da ge lank zult leve en da ge uwe kleinkinderen zult zien tot in de zesde generatie”. De volgende hield van beleefdheid en trouwde: “Zyn de getuigen aanwezig?... Dank U”. … “Neemt gy ….. tot wettelyke vrouw? … Dank U”. “Neemt gy ….. tot wettelyke man? … Dank U”. “In naam der wet verklaar ik u door ’t huwelyk vereenigd. Dank U”. “Ik wensch u proficiat. Ik ken Ulie moeder en ik ken Ulie vader. Brave menschen, die heel hun leven lang gezwoegd en gewroet hebben. ’t Zyn brave burgers. Ze hebben aan hun volk veel diensten bewezen. Ik ken uw families van jaar en dag, van toen ik zelf nog een boerenkind was, Dank U”. Voor de geboorten en de sterfgevallen werd er zooveel ambras niet verkocht. De nieuwe vader, wanneer hy met os en kar door ’t dorp kwam voorby de woning van Mus, de Sikrentair, riep hy van ver, zonder zyn gespan te verlaten: “ ’t Is by ons weer kloemp, ge meugt er eene by op kalken” En Mus schreef er eene by. Maar ’t had voor gevolg dat, soms nu nog, in sommige huishoudens er ne “Lewie” is, die op ’t Groothuis als Petrus geboekt staat, want Mus schreef zoo maar wat op volgens dat hy dacht dat ’t goed was. ’t Komt ook nog voor dat er trouwboeken zyn waar 5 kinderen ingeschreven staan wanneer er thuis wel zeven rondloopen. Zooals ’t ook al gebeurd dat die Petrus eigenlyk thuis Marie heet, ofwel dat hy heelemaal niet bestaat volgens ’t Groothuis. Wanneer dan, als Lewie zoo een kwart eeuw oud is, afkomt om te trouwen, dan gaan de poppen aan ’t dansen. “Witte, hoe zyn uw voornamen?” “Lewie” zegt de Witte. “En hebt ge geen ander voornamen?” “ ‘k Ben lest momber gekoze by den jugedepée. Die sprak ook nog van Lodewyk, maar of ’t Lodewyk Louis is of Louis Lodewyk… dat weet ik niet”. “Witte, jongen… Zyde gy zeker van ’t jaar?” “Nie beters te weten, toch” “Zyde wel in Brasschaat geboren? Zyde daar zeker van?” “Ja… Neie, in Brasschaat nie, in ’t Zand”
Heemkundig tijdschrift Breesgata - 38e Jaargang - Nummer 1 / 2015
7
“Neen, Witte. Niet in ’t Zand, niet in de Kaart, niet in de Heide, in heel de gemeente niet” “Ja… treuzelde de Witte… Ge zult het wel beter weten as ik. Maar… waar dan? ‘k Ben toch zeker wel geboren? “Dat is hem just. Volgens ons niet. En zyt ge soldaat geweest” “Neie… D’er hee me niemand niks gevraagd. Dat zal gewist zyn veurda ze by ons met zooveule zen, zeker?” De vader werd ondervraagd. Hy herinnert zich flauw dat hy “tun” wel op weg geweest was naar de “Mus” maar er, vanwege de kapellekens, niet garaakt was… Verder had hy niet meer aan dat “plat joeng” gedacht… “En, vervolgde hy, ‘k ben toch nog ’t zelfde jaar by de Mus gekomme, veur ne volgende. Woarom hee’d hy da tun ni gepladeisd?” “Witte, jongen, zeiden ze op ’t gemeentehuis, ge kunt niet trouwen. Er moet eerst een vonnis komen en çi en ça”. “Ja ? vraagt de Witte… moar ’t is heustig”. De Witte en zyn vader en heel ’t gebuurt vonden dat ze op ’t Gemeentehuis veel van “hunnen Jakke gaven”… “Veur niks goed dan veur de meense den duvel aan te jage, in pleuts van er komaf méi te make”. Wanneer het reglement verscheen dat er voortaan by iedere aangifte van geboorte een doktersbewys moest zyn, vond al het volk het schand: “Onnoodig geld uit den zak kloppen. Wat had de doktoor daar in te zien? Hy was er nie by gewist, nie tun, nie na. Veur zoone flauwe kul”. ’t Duurde dan ook soms dagen vooraleer ’t certifikaat er was. Gewoonlyk na de voorgeschreven tyd (3 dagen maximum) zoodat van die periode er veel menschen eigenlyk wel verschillige dagen ouder zyn dan dat ze geboekt werden. Maar ’t was in regel: Uit. De menschen van Brasschaat zeggen dat anders: “Arré, ’t kind zen… is weeral gewasschen”. En wanneer men thans in de boeken van den Burgerlyken Stand die geboorteakten naleest, dan staat daar erg plechtstatig geschreven: “De vader heeft ons vertoond een kind van het … geslacht in byzyn van zyn gebuur Piet Bartholomeeusen”. En zoowas de Piet, Bakker en Tavernier van De Pelikaan de gebuur van alle menschen van heel Brasschaat. Dat kostte aan den vader minimum een paar borrels voor ieder… Een in ’t opkomen en een of meer in ’t afkomen. Piet deed hier zoo denzelfden dienst als vroeger de twee stokoude stomdoove ventjes, die elke notaris ter zyner beschikking had om als getuigen op te treden voor de notariëele akten TER BEVESTIGING DER WAARHEID EN ECHTHEID. Wanneer er al meer geboren en gesteurven werd bleef de Piet erop thuis en bakte al minder en minder brood. “De verdienstelyke affaire eerst, zei de Piet, en daarby d’er ga veul tyd méi verlore. Ge kunt de vader toch zoo maar ni direkt in den steek late. Er is toch achteraf wat uitleg noodig”. Maar ’t Parket kwam er tusschen en de Piet was zyn djob kwyt juist als al die brave stomdooven by de notarissen.
Bron: Manuscript Louis de Winter.
Heemkundig tijdschrift Breesgata - 38e Jaargang - Nummer 1 / 2015
8