Inleiding
Het Europees Grundtvig project, The Power of Life Stories, was een samenwerking tussen organisaties uit 5 landen: Ierland, Portugal, Roemenië, Turkije en België. In ons land werkten er 2 partnerorganisaties mee: Collectif Alpha uit Brussel (een centrum voor volwassenonderwijs voor laaggeschoolden) en Stebo vzw uit Genk. Het idee van het project was om de uitwisseling van levensverhalen te stimuleren – niet alleen tussen het eigen volk van ieder organisatie, maar ook over de Europese grenzen heen. Het uitgangspunt: door met elkaar in dialoog te gaan, door het delen van levensverhalen, komt het gemeenschappelijke naar voren en verplaatsen de verschillen zich naar de achtergrond. “Door mijn levensverhaal te delen met jou, door jouw verhaal te delen met me, leren we naar elkaar luisteren, leren we elkaar respecteren. We bouwen een brug naar elkaar toe. We worden meer verdraagzaam.” Ieder organisatie is anders te werk gegaan met het verzamelen van levensverhalen. Tijdens de Europese bijeenkomsten in Roemenië (december 2012), Portugal (mei 2013), Turkije (oktober 2013) en België (mei 2014) werden de verhalen op tal van wijzen met elkaar gedeeld. Het unieke aan dit project was dat ook de learners, de deelnemers, de eigenaars van de verhalen, mee zijn geweest naar de buitenlandse bijeenkomsten.
Het resultaat? Vriendschappen over Europese grenzen heen, begrip, herkenbaarheid, tolerantie. Stebo vzw heeft dit project laten uitvoeren in Genk door haar afdeling Buurtopbouwwerk. De 3 buurtwerkers die hieraan hebben meegewerkt hebben gekozen voor verschillende methodieken om de levensverhalen te verzamelen. Dit heeft ook, uiteraard, gezorgd voor 3 verschillende stijlen van levensverhalen. 1. Interviews afnemen: Tijdens 1 á 2 namiddagen is een buurtwerker langs geweest bij (al dan niet bejaarde) bewoners uit Zwartberg om hun verhalen op te nemen. Die verhalen zijn gekenmerkt met een duidelijke verhaallijn en zijn chronologisch opgebouwd. Elk verhaal is een samenvatting, een terugblik op een mensenleven. De 13-tal verhalen werd met een dictafoon opgenomen en daarna uitgetypt en ingekort. De interviews werden afgenomen op vertrouwde plaatsen: in hun huiskamer of op de koffie bij Stebo Zwartberg. De sfeer was ontspannen en de bewoners kregen de tijd en ruimte om uitgebreid te vertellen over het verleden. Het was opmerkelijk, of misschien juist niet, dat dezelfde thema’s telkens terugkwamen: kindertijd, migratie, de mijn, de generatiekloof, familie, wensen voor de toekomst…
2. Zelf schrijven van levensverhalen: Drie groepen Genkenaren (bezoekers van De Sfeer - een erkende organisatie waar armen het woord nemen - een Turkse vrouwenvereniging, bewoners uit Zwartberg) hebben deelgenomen aan drie verschillende reeksen van 5 lessen om te leren autobiografisch schrijven. Het ging hier niet om ‘literair’ of ‘chique’ schrijven. De deelnemers gebruikten gewone spreektaal en typische uitspraken uit de
cité. De drempel om zelf een levensverhaal op te schrijven lag natuurlijk hoger dan bij een interview. De deelnemers waren ook geen hooggeschoolden, maar toch zijn ze er met veel moed aan begonnen. De resultaten zijn dan ook heel mooi – zowel de levensverhalen die ze hebben opgeschreven, als het verhoogd zelfvertrouwen en de fierheid om creatief te kunnen schrijven. Ook hier, zoals bij de interviews, keren telkens dezelfde thema’s terug. De zelfgeschreven verhalen hebben uiteraard een ander karakter dan de interviews. Vaak gaat het over flarden herinneringen. Ze zijn ook meer sensueel, zintuiglijker, onmiddellijker. Die verhalen zijn hersenfoto’s van herinneringen, een fotoboek in woorden. In totaal namen 23 mensen deel aan het schrijfproject. Niet iedereen wou zijn verhaal in het boek laten verschijnen. 14 zelfgeschreven verhalen zijn in dit boek te lezen. 3. Het spel ‘Wij van Winterslag’: Het spel, een soort ganzenbord, werd ontworpen door een bewoner uit Winterslag. Bewoners en verenigingen uit Winterslag kwamen bijeen op verschillende locaties in de wijk en speelden samen het spel. Het houdt in dat een speler een pion een aantal plaatsen verschuift op het bord en dan, naargelang het pictogram waar hij/zij op landt, een verhaal, een herinnering of een anekdote over Winterslag vertelt. Door middel van dit spel bouwden de bewoners een brug naar een stuk gezamenlijke geschiedenis van hun wijk. Het spel is een mondelinge en onmiddellijke uitwisseling van verhalen. Een 7-tal deelnemers heeft achteraf korte levensverhalen opgeschreven om mee opgenomen te worden in dit boek.
Voilà, de herinneringen zijn gedeeld, vriendschappen gesmeed en bruggen gebouwd. De verhalen vertellen de rest.
Met vriendelijke groeten, Colette Victor, Eddy Wintmolders, Amina Faris, An Kempeneers (buurtopbouwwerkers Stebo vzw)
Antonia ‘Antoinetta’ de Carlo
Antonia ‘Antoinetta’ de Carlo
"Vroeger ging ik bij mijn vriendinnen op bezoek, ook als het donker was"
Ik ben opgegroeid in Italië in ‘Reggio di Calabria’, in een plaatsje met drie à vierduizend inwoners, tien minuten van de zee gelegen, op 26 kilometer van Aspromonte in de bergen. Mijn vader werkte in de bouw als ijzervlechter. We waren met tien kinderen thuis. Ik was de jongste, mijn vader was al vijftig toen ik geboren werd. Mijn oudste broer is zelfs dertig jaar ouder dan ik. Mijn moeder was wel de tweede vrouw van mijn vader. Zijn eerste vrouw was gestorven in de oorlogstijd, maar we maakten geen onderscheid tussen de kinderen. We waren allemaal broer en zus van elkaar. Mijn moeder was een weduwe en ze had al een kind toen ze met mijn vader trouwde. Ik ben op school geweest bij de nonnen en behaalde daar mijn diploma. Ze leerden ons ook handwerk aan zoals borduren en naaien. We maakten kleren voor theater. Ik had een diploma voor kleuterjuf. Ik heb ook een cursus gevolgd voor secretaresse. Ik was in Italië van plan, voordat we naar hier vertrokken, om nog meer opleidingen te volgen.
Naar België Ik ben naar België gekomen nadat ik in Italië mijn man ontmoette. Hij werkte al in België in de mijn, en kwam in het dorp waar ik woonde op vakantie om er kennissen te bezoeken. Zo hebben we elkaar leren kennen. Negen maanden later zijn we getrouwd en ben ik hem naar België gevolgd. Ik was toen tweeëntwintig. Drie dagen na onze trouw zijn we vertrokken. Ik had veel van mijn trouwcadeaus mee. We zijn naar hier gekomen met de trein, een rit van drie dagen. Eén van mijn broers werkte toen ook al in België, mijn andere broers zijn in Italië gebleven. Mijn man had al negen jaar in de mijn gewerkt, eerst in Nederland, dan in Duitsland, daarna in België in Eisden. Nadat we trouwden is hij bij Ford gaan werken, tot zijn brugpensioen op zesenvijftig jaar. Hij kon naast Italiaans en Nederlands ook Duits, Frans en nog een beetje van andere talen spreken. Hij was een waardevolle werknemer voor de Ford. Hij was verantwoordelijk voor zijn groep werkmannen omdat hij al die talen sprak. Je weet hoe het was: er waren Italianen die geen Nederlands kenden, of Duitsers die hier kwamen leren of werken. Hij was een lieve man. Hij is vier jaar geleden overleden. We begonnen samen, maar mochten niet samen gaan. Neen, één van de twee moest eerst vertrekken. Ik ben toch dankbaar. We hebben samen een goed leven gehad.
Het leven in ons nieuwe land Ik had het heel moeilijk toen we hier aankwamen. Ik kende België niet, kende hier geen mensen, en kende de taal niet. Mijn nichtje kwam altijd mee als we naar de winkel gingen omdat ik geen Nederlands sprak. De mensen hier zijn wel altijd heel vriendelijk geweest voor ons, ook in de winkels was men altijd heel behulpzaam. Eens ik hier was, wou ik echt Nederlands leren. Mijn man had ook Belgische kennissen die thuis over de vloer kwamen. Dan vroeg ik hen: ‘Hoe zeg je dit, hoe zeg je dat?’ En zo ben ik langzaamaan, woord voor woord, Nederlands beginnen te leren.
Er bestonden ook helemaal geen cursussen in die tijd, daar is men pas in de jaren ’80 of misschien zelfs pas in de jaren’90 mee begonnen. Ik heb wel ooit Nederlandse les gevolgd bij een Italiaanse leraar die hier geboren was en goed Nederlands sprak. Hij gaf les op zaterdag- of zondagnamiddag ‘onder de Italiaanse kerk’ hier in Zwartberg. Hij gaf vooral les aan oudere mensen. Nog later heb ik wel een echte cursus geprobeerd, maar dat ging niet zo goed. Ik had het gevoel dat ik, om echt goed Nederlands te leren, ervoor naar school had moeten gaan. Maar daar is het nu beetje te laat voor (lacht). Ik heb veel vriendinnen en kennissen moeten achterlaten in Italië. Ik speelde er toneel, zong ’s zondags mee in het koor in de kerk, hielp kinderen in de lagere school. Dat had ik hier allemaal niet meer. Geleidelijk aan zijn we hier dan toch vrienden en kennissen beginnen maken. Er woonde bijvoorbeeld ook een Italiaan met kindjes in de straat die mij al eens kwam bezoeken. Zo hebben we dan een vriendenkring opgebouwd. We hebben hier intussen ook meer Belgische vrienden dan Italiaanse. Wij woonden in een huurhuis in de Torenlaan in Zwartberg. Na één jaar hebben we het gekocht en gerenoveerd naar onze eigen smaak. Mijn broer en schoonzus woonden in de buurt in de Martelarenstraat, zij hadden drie kinderen. Wijzelf hebben twee kinderen gekregen. Naast ons huis in de Torenlaan was er vroeger een café. Er was dan altijd veel lawaai ’s nachts, veel luide muziek en zo. Na anderhalf jaar zijn we verhuisd naar het huis waar ik nu nog altijd woon. Na een tijdje ben ik thuis wat kunnen beginnen werken als naaister - ik ben naaister van opleiding. Er waren kennissen van mijn man die al eens langskwamen, en toen ze hoorden dat ik naaister was ben ik kunnen beginnen naaien voor hen. Later was dat ook voor anderen. Met dat werk als naaister ben ik begonnen in 1970. Later heb ik nog in Nederland gewerkt in een tegelfabriek in Maastricht. Dat was zwaar werk aan de lopende band. Heb ik negen jaar gedaan. Toen ik nog werkloos was zei mijn nichtje op een dag tegen mij: "Tante, weet je wat, we gaan samen werk zoeken." Ze was nog jong, maar ze vond ook geen werk in die tijd. Ik zei: "We gaan in Holland proberen. Daar vinden we vast werk." Ik had
geen schrik om te praten en we hebben dan ook werk gevonden. Ik zei nog: ‘Maar we spreken geen Nederlands", maar de man zei dat dit voor het werk niet nodig was. Ik heb mijn papieren gebracht en ook mijn diploma laten zien. Toen de mensen op fabriek mijn diploma zagen zeiden ze dat ze een secretaresse nodig hadden. Ik zei: "Ja, maar ik kan geen Nederlands praten of schrijven." Toen begon ik te werken zei die man ieder keer als hij mij zag: "Oh mevrouw ik heb echt spijt om te zien dat je aan de band moet werken met zo’n diploma." Na negen jaar in een tegelfabriek in Holland te werken ben ik gestopt. Ik werkte toen in morgen- en middagpost. Mijn man had ook morgen- en middagpost. We werkten in tegenovergestelde posten zodat er altijd één van beide thuis kon zijn voor de kinderen. Ik had geen familie hier om op de kinderen te letten. Na negen jaar fabriek zei ik: "Alles is in orde met het huis. Ik ga stoppen." Ik was toen achtendertig jaar.
Terugblikken Vroeger gingen we vaak op vakantie naar mijn geboortedorp, nu is het te moeilijk om er alleen naartoe te gaan. Ik ben hier wel altijd in contact gebleven met mijn oude vriendinnen. Eerst schreven we brieven naar elkaar, later was het telefonisch en nu… via Facebook (lacht). Ik heb er zelfs een vriendin op teruggevonden die ik al vijftig jaar niet meer gezien had. Intussen gebruik ik ook Facebook om contacten te onderhouden met andere vriendinnen en met mijn familie in Italië. Ik kan hen nu ook echt zien, door al die foto’s die erop staan! Mijn broers en zussen in Italië hebben wel geen Facebook, maar wel al hun kinderen en kleinkinderen, en ook mijn nichten en achternichten. We wisselen nu foto’s uit. Het is leuk allemaal, het brengt de familie dichter bij. Zo zie je maar: toen ik pas in België woonde had ik bijna géén contact meer met de familie, nu is het soms zelfs een beetje té veel met al dat internet (lacht). Al ben ik er wel niet de hele dag mee bezig hoor. ’s Morgens of ’s avonds even contact
opnemen en vragen hoe het gaat, dat is meer dan genoeg. Als ik terugkijk: er zijn tweeënveertig jaar voorbij gegaan, en die zijn zo snel gegaan. Dat betekent dat ik hier een goede tijd gehad heb.
Het leven op straat is uitgestorven Vroeger was het leven wel heel anders. De solidariteit was anders. Toen gingen de families elkaar bezoeken en de kinderen speelden samen op straat. Vroeger als je hier op straat kwam zag je een stuk of dertig, veertig kinderen spelen. Als de kinderen 's morgens vertrokken om naar school te gaan, begonnen ze aan die kant van de straat en tegen de tijd dat ze aan het eind van de straat waren, waren er meer dan honderd kinderen. En maar door elkaar praten wat heel veel lawaai opleverde. Dat was fijn. Nu is het stil. Iedereen gaan met de auto naar school. De kinderen gaan in de speeltuin spelen met de mama of de oma er altijd bij. We hebben niet meer dat vertrouwen van vroeger. Het vertrouwen is stuk, het is veranderd. Neem hier nu de oude mensen, ongeveer mijn leeftijd of jonger, hebben nog contact met elkaar, maar niet veel. Veel Italianen zijn gestorven of zijn oud geworden. Vroeger ging ik bij mijn vriendinnen op bezoek, ook als het donker was. Nu durf ik dat niet meer. Vroeger konden we dat allemaal: we gingen naar buiten zonder problemen, we kenden iedereen, alle families. Dat is voorbij. Iedereen zit thuis, er is niet veel contact meer. Vroeger waren er ook heel weinig auto’s. Toen mijn kinderen heel klein waren bracht ik hen naar school. Toen ze in het derde of vierde leerjaar zaten konden ze al alleen naar school gaan. Maar nu hoor ik geen kinderen meer op straat, helemaal niets. ’t Is raar, maar ja. In de zomer hoor je hier en daar nog een kinderstem. Anders is het stil… alle leven op straat is stilletjes uitgestorven. Iedereen zit thuis, iedereen trekt zijn plan, de bezoekjes zijn kort. Het is niet meer fijn. De contacten van vroeger bestaan niet meer. Het is een andere generatie. Voor de oude generatie is het nog best te doen. Gisterenavond was ik een beetje ziek en ik belde naar de vrouw die hier tegenover woont en ik vroeg: "Heb je een
beetje kamillethee want die van mij is op?" Ze is langs gekomen en is eventjes gebleven maar ze zag dat ik ziek was en toen is ze door gegaan. Ze zei: "Als je iets nodig hebt, bel maar naar mij." Mijn andere buurvrouw is getrouwd met een Italiaan. Als ik zie dat haar rolluiken voor negen uur ’s morgens niet open zijn dan weet ik dat er iets scheelt. Ik ken haar al lang. Hier aan de andere kant van mij ook. Als ze niets hoort dan klopt ze op de muur. De muur is onze telefoon. Met mensen die een beetje verder wonen zijn de contacten minder sterk. Maar als we buiten zijn en we zien elkaar dan babbelen we een beetje: "Hoe is?’ Hoe gaat het met de kinderen?" De nieuwe mensen die hier zijn komen wonen… we proberen contact te krijgen, een vriendelijk gebaar of zo, maar ze blijven toch een beetje afstandelijk. Andere mensen, ik heb niets tegen die anderen... de huizen werden verkocht, Turken en Marrokkanen zijn hier komen wonen. Ook heel vriendelijke mensen, ik ken ze. Mijn kleinkinderen gaan samen met hun kinderen naar school. Als ik ze zie op het speelplein dan babbelen we zo een beetje, heel vriendelijk moet ik zeggen. Een jonge Turkse man is hier komen wonen. Hij kwam aan mijn deur kloppen toen mijn man was gestorven. Hij zei: ‘Madam, je bent nu alleen, als je iets nodig hebt dan kom je bij mij aankloppen.’ Hij heeft twee kinderen. Ik ben hem ieder keer gaan bezoeken als een kindje werd geboren. Als die familie mij ziet, zijn ze heel vriendelijk. Als ik op straat ben dan zeggen ze: ‘Kom, kom een tasje koffie drinken.’ Ik vind dat fijn. Ik moet zeggen dat ik niet inga op hun uitnodiging. Ik heb schrik dat ik hen stoor.
Candida Ietzzi
"Mijn ma waste de kleren van mijnwerkers uit ons dorp "
We woonden aan de rand van een klein dorp, Bizenti in Italië. Voor ons leek dat toen geen dorp maar een stadje. We gingen altijd te voet, voor feesten en alle zondagen naar de mis,vijf kilometer ver tot het centrum van het stadje. Ik had geluk dat ik tot het vijfde studiejaar een school had dicht bij de deur,. Daarna moest ik 5 kilometer verder gaan naar de school. Mijn pa vond werk in Rome. Dat was 200 kilometer van ons dorp. Hij en mijn oudste broer gingen samen naar Rome. We waren zo goed als klaar om ook naar Rome te verhuizen met het gezin toen er plots een besmettelijk ziekte uitbrak, ik geloof tyfus. Daar waren geen medicamenten tegen te verkrijgen in Teramo. Mijn ma en mijn zus waren al vertrokken met de ziekte in hun lijf. We konden best contact met hen vermijden. Gedurende veertig dagen mocht niemand dichtbij hen komen omdat de ziekte zo besmettelijk was. Ik verbleef bij mijn oma, de andere kinderen verbleven bij mijn tante. Door de ziekte was al hun haar uitgevallen, kletskoppen waren ze alle twee, mijn ma en mijn zus. Na xaantal dagen begonnen ze hun haar terug te krijgen, maar niet zoals een gewoon persoon zijn haar heeft. Mijn pa was terug gekomen uit Rome en was zo kwaad op zichzelf omdat hij hen niet kon helpen. Hij ging naar het gemeentehuis van Bizenti en liet de papieren klaarmaken om naar hier (België) te komen. Enkele maanden later, in het jaar 1947, vertrok hij. Hij ging alleen.
Eerste indrukken van België Mijn pa verbleef vijf jaar alleen in België. Zijn eerste "kampplaats" was in Waterschei, kortbij de Italiaanse kerk. Hij is maar één keer teruggekomen naar Italië, maar hij stuurde wel altijd eten op. Er waren veel mensen in ons dorp die in België werkten. Hij stuurde ons altijd een pakje, eender wat, als iemand van België naar Italië kwam. Dingen als een blok margarine, dat bestond in die tijd niet in Italië. We waren allemaal al groot toen we naar België over kwamen. Mijn oudste broer was negentien, mijn zus zestien, ik twaalf en Dante was vier jaar. Mijn oudste broer was al afgestudeerd als gediplomeerd kleermaker. Mijn pa deed bij de mijn een aanvraag om ons naar België te laten over komen. Het duurde een tijdje eer die papieren in orde waren. In Teramo moesten we eerst medische onderzoeken ondergaan. Drie dagen later mochten we afreizen naar Milano via Santa Brogio. Daar verbleven we als in een gevangenis. We sliepen in stapelbedden. Tot achttien jaar mochten de kinderen bij de ouders slapen, maar als ze ouder dan achttien waren moesten ze ergens anders slapen. Mijn broer was al ouder dan achttien maar mijn ma wou hem niet afgeven, dus ieder keer als de controle langskwam staken we mijn broer weg onder het bed. We hadden schrik. In Santa Brogio was het opvangcentrum heel uitgestrekt. Daar verbleven ongelofelijk veel mensen. We moesten er samen met veel anderen drie dagen blijven, allemaal onderweg naar België, twee treinen vol. Eén trein ging naar Charleroi en de andere stopte hier ergens in Limburg, ik weet niet meer juist waar. Van de statie brachten ze ons met de bus naar Genk. Alles was geregeld. Mijn vader had een huis gekregen van de mijn. Vies! Een heel groot huis kortbij de Bascule (Weg naar As). Daar woonden we samen met nog een familie die samen met ons uit ons dorp vertrokken was. Ze hadden ook drie grote kinderen, maar zijn na Pasen al teruggekeerd. Alleen de man en de oudste zoon bleven. Maar daarna zijn ook zij
teruggegaan. Wij hebben doorgebeten. Mijn eerste indrukken van België waren dat het hier heel anders was dan in ons dorp. Er waren veel mannen hier van ons dorp. We waren blij als het zaterdag of zondag was wanneer ze ons kwamen bezoeken. We woonden in een groot lelijk huis in de Schansstraat, achter de mijn van Waterschei. We hadden echt schrik in dat huis. Maar ik denk dat het kwam door de abnormale geluiden ’s nachts. De andere familie die eerst bij ons woonde was terug naar Italië vertrokken, wij bleven alleen achter. Mijn pa ging alle dagen naar de regie van de mijn om een ander huis te vragen. Als kind probeerden we altijd om als eerste naar boven te lopen. Zelfs mijn broer, hij was toen al negentien jaar. Het lag niet aan ons, het lag aan het huis. We waren altijd blij zaterdag en zondag als iemand ons kwam bezoeken. Er kwam eens een man op een oude vrouwenfiets langs en op die oude fiets heb ik leren fietsen.
Op bezoek in Italië Na drie jaar zijn we voor de eerste keer terug naar Italië gegaan met de trein, naar mijn nonna, de moeder van mijn moeder. Mijn ma kwam uit een gezin van zeven kinderen, vijf jongens en twee meisjes. Ze woonden allemaal dicht bij elkaar, de één achter of naast de ander. Mijn ma's familie bezat huizen, mijn pa had niets, maar hij was mooi, een echt mooie man. Hij en mijn ma zijn ooit weggelopen om te trouwen. We zijn daar toen een maand gebleven. Het was alle dagen feest. Maar toen we terug moesten vertrekken deed het pijn. Aan ons kanten zijn de mensen heel gehecht, ook de vrienden, ook de peter en de meter. We moesten elke dag ergens anders gaan. Overal kregen we kip te eten. Er was geen ander vlees te krijgen. Er is ondertussen veel veranderd. Mijn nonna is dood en ik heb maar twee nonkels meer. En met de bus naar daar rijden, dat kunnen we niet
meer aan. Vroeger gingen we elk jaar.
Naar school Zoals ik al zei, ik was twaalf jaar toen ik naar hier kwam. Op school zetten ze mij in het eerste leerjaar. Ik kende de taal van hier niet, ik kon die niet schrijven of lezen. Bij ons is het a o i e u. Ik heb daar nog altijd problemen mee. Ik heb nog altijd Italië in mijn hoofd. Onze taal is letterlijk, als gij Maria zegt dan schrijf je MARIA. Zo simpel is Italiaans. Maar hier zeggen ze alles heel anders. We waren met veel jonge meisjes en jongens die eigenlijk te oud waren voor het eerste leerjaar. We verstonden niets, echt niets, geen woord. We hadden een kwaaie juffrouw. Ze schreeuwde altijd tegen mij. We waren twaalf, dertien jaar. We wisten niet wat ze riep. We hebben eens op straf gestaan, ik en nog een Italiaans meisje. We wisten niet waarvoor we staf kregen. We kenden geen Vlaams, we verstonden niks. Later zei ik tegen de juffrouw, “Nu moet gij mij eens zeggen wat we toen gedaan hadden.” Ze zei dat we sneeuwballen gegooid hadden op haar, maar dat hadden wij niet gedaan, zo onbeleefd waren we niet. We waren echte beleefde meisjes, we hadden zelfs schrik om kort bij iemand te komen. Iemand anders had sneeuwballen gegooid en wij kregen de straf omdat we niets konden verstaan. Zo was het leven. Na de basisschool ging ik naar Stella Maris, een huishoudschool voor meisjes. Mijn zus woonde toen in Luik. Toen mijn zus moest bevallen en er daar niemand voor haar was, heb ik zes maanden bij haar ingewoond en heb daar zes maanden lang school gevolgd. Ik moest er wel naar school gaan, want er was leerplicht.
Winkelen In het begin toen we in de Bascule woonde gingen we naar een kleine winkel. De madam van de winkel zei: “Lezen” maar wat kon ik lezen? Als ik iets las dan wist ik nog niet wat daar in dat pakje zat. Een beetje later kwam er een Italiaanse winkel bij op de Hoevenzavel, een SPAR winkel, en die winkelier sprak perfect Italiaans. We gingen eens per week naar de SPAR met mijn pa. Vroeger hadden we geen vervoer gelijk nu, we gingen altijd overal te voet. We aten alleen pasta bij ons thuis. Als bakker Colson ’s morgens kwam riep die “Ei Madam.” Die sprak ook goed Italiaans. We waren het gewoon dat mijn ma thuis brood bakte, dat was zwaarder brood dan dat van de bakker. We aten een gans stokbrood per kind. Die waren lekkerder dan die van thuis.
Het dagelijks leven Mijn ma had verdriet omdat ze haar familie had moeten achterlaten. Mijn pa verdiende maar 147 frank per dag. Mijn ma waste de kleren van mijnwerkers uit ons dorp en ze kookte eten voor alleenstaande mannen die in een soort hotel logeerden. Dat waren er veel. ’s Middags en ’s avonds koken, kleren wassen en strijken - alles om extra geld mee te verdienen. . Mijn ma heeft echt hard gewerkt. We hebben ook een Griekse familie thuis gehad voor drie, vier maanden. We hadden een groot huis, dicht bij het hotel, waar nu de moskee staat. De bazin van het hotel kwam naar ons toe en vroeg: “Oreste, wilt gij die mensen helpen? Een kamer voor die mensen.” We hadden vier kamers. Ze sliepen in een kamer en kookten alle dagen bonen. Mijn ma sprak een Italiaans dialect, het andere gezin sprak Grieks dialect, en toch verstonden ze elkaar. Het was een fijne familie. Ze woonden drie maanden lang bij ons terwijl ze moesten wachtten op een huurhuis.
Mijn broer was kleermaker, maar kreeg geen arbeidscontract. Hij zou eerst naar onder in de mijn moeten gaan en een aanvraag doen om als kleermaker te beginnen. Mijn pa zei: “Nee, als gij durft mijn zoon onder in de mijn te sturen dan blijf ik thuis.” Mijn broer heeft 9 keren de papieren aangevraagd voor toelating om als kleermaker te mogen werken, pas de tiende keer heeft hij toelating gekregen. In het begin werkte hij in het zwart. Hij had veel werk. Hij heeft nooit in de mijn moeten werken. Hij wou wel gaan. Hij zei, “Laat me werken.” Mijn pa wou niet. Hij zei, “Nee, gij hebt tot negentien jaar gestudeerd, dan ga ik je niet onder de mijn in sturen.” Vroeger was dat zo, vijf jaar hier, vijf jaar in de mijn werken en dan pas mocht gij iets anders doen.
Liefde Vincenzo woonde in het hotel en ik moest daar alle morgen voorbij. We woonden heel kort bij het hotel en hij stond altijd aan het klein venstertje om te kijken wanneer ik op en af wandelde. Vincenzo vroeg mijn broer een kostuum te maken. Daarna begon hij bij mijn ma te komen voor eten. Zo heb ik hem leren kennen. Vincenzo is afkomstig van de stad Teramo, ongeveer 40 km van mijn dorp. Ik was vijftien jaar toen ik Vincenzo leerde kennen en zeventien en een half toen we trouwden, Vincenzo was tweeëntwintig. Vincenzo werkte eerst vier dagen op vijf of drie dagen op vijf. Mijn pa was kwaad. Hij zei tegen mij, “Jij, zeg maar tegen het zwarte gezicht (Vincenzo dus), als hij niet alle dagen werkt hij hier niet meer binnen mag.” Toen ging Vincenzo een dag meer werken. Hij was negentien, twintig jaar en in de mijn werken was niet fijn.
Terug naar ons land van herkomst We zijn terug naar Italië proberen te gaan omdat we een dove zoon hadden, Livio. Hij was zo geboren. Door de keizersnede hadden ze de oortrommel geraakt. Vincenzo had een broer in Rome en hij zei: “Weet gij wat, we gaan met Livio naar de Polikliniek in Rome.” Maar we moesten geld hebben, we waren pas getrouwd, en een jaar daarna hadden we de kleine. In die tijd werd er niet gewerkt door de vrouwen. Toen we vertrokken naar Rome werd mijn ma gek van verdriet. Ze sloeg met haar kop tegen de muur. Vincenzo vond werk in Rome en we zijn daar gaan wonen, twee jaar lang. Ik moest alle dagen van negen tot twaalf naar de Polikliniek. Ik heb daar nooit dezelfde zorg voor gehandicapte kinderen gezien zoals hier in België. In Rome als gij geholpen wilde worden moest ge betalen. Toen heb ik ook werk gevonden in een kleine fabriek waar ze ringen en zo maakten. Er werkten misschien vijftig man. Ik kende de baas. Hij was ver familie van ons. Dit was echt fijn werk. Het bracht wel niet veel op, maar Vincenzo verdiende genoeg. Het enige wat mij interesseerde was mijn zoon. Wij hebben van alles een beetje gekocht, een bed, dingen die we nodig hadden. En we hebben zo een klein huis gevonden. We waren maar met drieën, het was genoeg voor ons. Ik vond geen antwoord op de reden van de kleine zijn doofheid. Twee jaar en half hebben we van alles geprobeerd. Toen hij vijf jaar was zei ik tegen Vincenzo, “Weet gij wat? Wilt gij vertrekken? Wilt gij teruggaan?” Toen heb ik mijn ma gebeld. Mijn ma schreef al in elke brief: "Kom maar terug, kom maar terug." Toen zijn we teruggekeerd. Mijn ma heeft toen onze reis betaald en we zijn bij haar gaan inwonen. Ik had in Rome niemand, alleen een broer van Vincenzo. Gij denkt misschien dat er in Rome veel te doen is, dat je er goed kan wandelen en dingen bezichtigen. Maar dat wordt ge ook rap beu.