Over het begrip 1. Samenvatting en leeswijzer Op de vraag of een begrip als valt te normeren – wanneer is er wel sprake van, wanneer niet – is niet anders dan een genuanceerd antwoord mogelijk. In algemene zin is zo'n normering (desgewenst: digitalisering) niet te geven. De wetgever heeft er juist bewust voor gekozen om een open norm als te gebruiken. Dat heeft als reden dat de authentieke gegevens uit basisregistraties overheidsbreed – en dus in een veelheid en een grote variëteit van werkprocessen – zullen worden gebruikt. Wanneer er sprake kan zijn van kan dus afhangen van de concrete omstandigheid: welke functionaris gebruikt een gegeven en in welk werkproces? Dat neemt niet weg dat het wellicht wél te doen is om voor bepaalde groepen medewerkers van overheidsorganisaties en in/voor daarbij te benoemen werkprocessen, richtlijnen te ontwerpen voor de interpretatie van aan een gegeven binnen dat specifieke werkproces. Dat vergt dan echter maatwerk per sector. In het navolgende komt eerst de vraagstelling aan de orde, waarna het begrip wordt verkend binnen verschillende rechtsgebieden. Het blijkt in alle gevallen bedoeld als een open norm, naar de omstandigheden van plaats, tijd en persoon in te kleuren. Paragraaf 4 bevat dan het eerste deel van de beantwoording van de vraag naar mogelijke normering van het begrip: de vraag wat er eigenlijk allemaal aan de orde is bij onjuist hanteren van die twijfel, zowel voor de burger als voor de basisregistratie. Het antwoord op de geformuleerde vraag is vervat in paragraaf 5. Aan het slot van deze notitie volgt een kort verslag van eerdere bespreking er van. 2. Vraagstelling Op meerdere plaatsen is, vooral uit de kringen van "bouwers" van basisregistraties, de vraag gerezen of het begrip valt te normeren. De vrees lijkt te bestaan dat het begrip zodanig wisselend wordt of kan worden geïnterpreteerd, dat een stortvloed van terugmeldingen het werkproces binnen een basisregistratie gaat verstoren. Omgekeerd zou wellicht ook te weinig kunnen worden teruggemeld (t.w. als een medewerker van de afnemer te gemakkelijk op de juistheid van de gegevens uit de registratie vertrouwt) waardoor dit element van kwaliteitszorg onvoldoende wordt benut. Immers, bij het niet optreden van gerede twijfel blijft ook de terugmelding uit waardoor de waarde van het gegeven (wellicht ten onrechte) niet door de registratiehouder wordt onderzocht. Kortom, er is onzekerheid over de mate en de kwaliteit van de te verwachten terugmeldingen. Verzocht is om de huidige praktijk van het gebruik van de term te onderzoeken en aan te geven, of en in hoeverre normering mogelijk is. 3. De norm De term is in het Nederlandse recht geen onbekend begrip. In weten regelgeving komt zij (op rijksniveau) in 19 regelingen en 10 sets beleidsregels voor. Een deel van die bepalingen is ter illustratie als bijlage bij deze notitie gevoegd. Het gaat om zeer verschillende beleidsterreinen.
2
In de rechtspraak moet het om vele duizenden uitspraken gaan. Slechts een deel van de rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd. Binnen de sinds 1999 elektronisch gepubliceerde selectie van uitspraken is het begrip zo'n 1250 maal gebruikt. In 38 gevallen kwam de term ook voor in het kopje van de Voorbeelden van het gebruik van de term uitspraak. Dat betekent dat het voor elders in het recht: de rechter om een kernoverweging • In het belastingrecht is gerede twijfel gerezen of iemand tot de doelgroep (i.c. moet zijn gegaan. Wie verder zoekt mensen met een Luxemburgs ziet dat het ook hier allerhande spaartegoed) behoorde. Dat zei iets over uiteenlopende maatschappelijke de rechtmatigheid van fiscaal onderzoek. terreinen betreft. In het kader • In de sociale zekerheid kan gerede twijfel hiernaast zijn enige voorbeelden rijzen over iemands toestand op zeker weergegeven. moment of aan het oordeel van een instantie. In het faillissementsrecht kan gerede twijfel rijzen of een machine buiten de fabriekspoort toch niet tot een failliete boedel behoort. In het bouwrecht kan sprake zijn van gerede twijfel of een lichte dan wel reguliere bouwvergunning nodig was.
Alleen al het vorenstaande leidt om • te beginnen tot de conclusie dat het bij term om een alleszins werkbaar begrip moet gaan. Dat hoeft geen • verbazing te wekken. Het Nederlandse recht zit, net als vrijwel alle andere rechtstelsels, vol vage ("open") normen, die contextafhankelijk worden toegepast. Denk aan redelijkheid en billijkheid bij de uitleg van overeenkomsten, passende arbeid in de sociale zekerheid, goed werkgeverschap in het arbeidsrecht, redelijke eisen van welstand in het bouwrecht. Tenslotte: in nogal wat regelingen waarin vrij digitaal is bepaald wie, onder welke omstandigheden, waarop recht heeft is ook een uitzondering opgenomen, waarin met een beroep op kennelijke hardheid dan toch wordt mogelijk gemaakt wat strikt volgens de regels niet kan. En: hoewel vermoedelijk weinigen in drie zinnen kunnen uitleggen wat het verschil is tussen gewone hardheid en kennelijke hardheid – het werkt allemaal betrekkelijk probleemloos1. 4. Gevolgen van onjuist interpreteren van De vraag is vervolgens, wat de gevolgen van het onjuist interpreteren van de term bij het gebruik van basisregistraties zouden kunnen zijn. Er lijken twee typen gevolgen uit zo'n onjuiste interpretatie te kunnen voortvloeien. De eerste is, dat een gegeven uit een basisregistratie ten onrechte niet of juist wel wordt gebruikt. Dat betekent dat een besluit van een bestuursorgaan wordt gebaseerd op mogelijk niet het beste gegeven, of dat nu het geregistreerde gegeven is of een daarvan afwijkend fysiek of feitelijk gegeven. Bijkomend effect is dat de burger te weinig dan wel te veel wordt bevraagd. Het tweede is dat er hetzij een overdosis terugmeldingen aan de basisregistratie wordt gezonden (waardoor congestie dreigt), hetzij dat er te weinig wordt teruggemeld waardoor de kwaliteit van de gegevens minder wordt bewaakt dan wel wenselijk zou zijn.
Niemand kan ook in drie zinnen een olifant beschrijven. Maar iedereen herkent het beest direct als hij hem ziet. 1
3
4.1.
Juridische gevolgen (voor de betrokkene)
Gerede twijfel kan aan de orde zijn bij gebruik van authentieke gegevens uit basisregistraties. Een bestuursorgaan gebruikt die gegevens tenzij de handelend medewerker gerede twijfel heeft over de juistheid van het gegeven in de registratie. In het geval van gebruik van een (achteraf) onjuist gegeven uit de registratie wordt een besluit gebaseerd op dat onjuiste gegeven. Wat er vervolgens gebeurt, hangt af van de regeling op basis waarvan het besluit wordt genomen. Stel het volgende voorbeeld. Huurtoeslag wordt ten onrechte wel of niet toegekend, omdat de GBA geen actuele gegevens had van alle personen in de betreffende verblijfseenheid. Als nadien de betere gegevens blijken, dan kan bv. verleende huurtoeslag alsnog worden ingetrokken en teruggevorderd. Bewoners moeten immers zelf hun woonadres bij de gemeente opgeven. Dat terugvorderen blijft wellicht achterwege als blijkt dat de bewoners zich wel degelijk hebben laten in- en uitschrijven, maar dat in de GBA bij het verwerken een fout is gemaakt. Omgekeerd geldt dat ten onrechte niet verleende huurtoeslag, normaliter niet wordt nabetaald. Maar als die is geweigerd omdat de aanvankelijke hoofdbewoner/kostwinner zich niet heeft laten uitschrijven zou dat wel eens anders kunnen zijn. De aanvrager moet zich dan wel tijdig beroepen op die wellicht van de registratie afwijkende feitelijke gegevens. Wat in dit geval "tijdig" is, kan ook weer van de feitelijke omstandigheden afhangen: was er sprake van een vooraf ingevuld formulier? lag de aanvrager in het ziekenhuis en heeft een derde (die niet de gegevens in de GBA van de aanvrager kan inzien) de aanvraag gedaan? etc. Geldt een voorbeeld als het voorgaande ook wanneer er iets ingrijpends als een transportakte van een onroerend goed aan de orde is? In beginsel wel. Maar in die situatie is het zo dat de notaris niet klakkeloos gegevens pleegt te halen uit een registratie. Er is tamelijk uitvoerig voorgeschreven, welke bronnen bij zo'n transport moeten worden geraadpleegd. De notaris neemt ook de identificatiegegevens van contracterende partijen op in de aktes. Komen die niet overeen met gegevens in een registratie, dan is er – naast de afwijkmogelijkheid van het "andersluidende wettelijk voorschrift" voor dit geval – toch zeker reden voor . Staat bv. een persoonsgegeven op zichzelf wel in de GBA, maar onjuist gespeld en neemt de notaris dat bij de oprichting van een BV over, dan hangt het er een beetje van af wat er verder aan de hand is. Stel de eigenaar van de nieuwe BV is iemand met een buitenlands identiteitsbewijs. Het is een Hongaar, en familie- en eigennaam staan in een andere volgorde dan bij ons gebruikelijk. Het GBA heeft dat niet tijdig onderkend en onjuist geregistreerd. Het Handelsregister, waar de persoon al was geregistreerd als eenmansbedrijf, heeft de GBA-gegevens overgenomen. Dan kan de zaak twee kanten op. Bij de notaris blijkt van die omkering, omdat notaris en ondernemer aan de praat raken. De notaris heeft dan gerede twijfel en meldt terug bij zowel GBA als NHR2. Vervolgens wordt de akte opgemaakt op basis van de uit het paspoort blijkende gegevens, al dan niet na consultatie van de Hongaarse ambassade en/of de ambtenaar van de burgerlijke stand. Maar mogelijk is de kennis van de Nederlandse taal bij de Hongaar gebrekkig aanwezig en blijkt van de onjuiste inschrijving – en dus de onjuiste naam op de oprichtingsakte van de BV – pas later. Dat zou dan wellicht kunnen leiden tot een akte tot wijziging van die eerdere akte, later bij die notaris. Of de jonge ondernemer met zijn verse stapel reclamemateriaal dat dan zelf nog wil is overigens weer een heel andere vraag. Een derde voorbeeld ziet op dat te veel kunnen bevragen van burgers. Stel dat iemand een bouwvergunning aanvraagt voor een recent door hem gekochte woning. De afdeling BWT van de gemeente neemt die in behandeling en constateert, dat de 2
De notaris raadpleegt immers beide basisregistraties.
4
woning op een andere eigenaar staat geregistreerd dan de aanvrager. Dan zal BWT de aanvrager willen bevragen op de reden, waarom hij voor andermans' woning een bouwvergunning vraagt. Het antwoord kan dan eenvoudig luiden dat de woning al wel gekocht, maar nog niet geleverd is. De bijna-eigenaar wil echter zo snel mogelijk handelen, en vraagt dus al voor dat moment van levering de vergunning aan. Het proces van vergunningverlening kan in die situatie gewoon doorgaan.
De conclusie luidt dat zorgvuldigheid steeds de norm is bij het handelen van een bestuursorgaan. Het gebruik maken van authentieke gegevens uit basisregistraties maakt dat niet anders. Maar die zorgvuldigheid bij het gegevensgebruik mag worden afgemeten naar de mate waarin intensief onderzoek van de gebruikte gegevens nodig, wenselijk en mogelijk is. Daarbij is ook de aard van het bestuurlijk handelen cq. het bestuurlijk proces relevant. Met andere woorden: het gezond verstand indiceert wanneer van gerede twijfel sprake zal zijn. Het is altijd maatwerk! 4.2.
Gevolgen voor de basisregistratie
De gevolgen voor basisregistraties van een onjuist interpreteren van zijn, zoals gezegd, naar twee kanten mogelijk: er wordt te veel dan wel te weinig teruggemeld. Bij een "te veel" kan de organisatie verstopt raken. Bij te weinig terugmelden verliest een element van de kwaliteitszorg aan waarde. In de situatie dat er te weinig wordt teruggemeld worden er de facto gegevens uit een registratie gebruikt, die (achteraf gezien) niet juist zijn. Dat kan verschillende gevolgen hebben. Als de burger of het bedrijf door een gebruikt foutief gegeven wordt begunstigd – de verleende toeslag of subsidie is bv. te hoog – is de kans aanwezig dat die burger stil blijft zitten. Als het onjuiste gegeven leidt tot een zwaardere last voor burger of bedrijf – een te hoge aanslag OZB bv. – volgt ongetwijfeld een bezwaarschrift, op basis waarvan een nieuw besluit wordt genomen. Bij dat besluit wordt afgeweken van het gegeven in de basisregistratie, waarbij (alsnog) een terugmelding noodzakelijk is. Nu zijn niet alle besluiten begunstigend dan wel belastend, en niet alle belastende besluiten zullen tot actie van de burger of het bedrijf leiden. Een onjuist weergegeven adres zal weinigen deren, als die subsidie of de gevraagde vergunning maar afkomt. Laten wij er eens van uitgaan dat ongeveer 1/3 van de besluiten, die op basis van gebruik van een onjuist authentiek gegeven tot stand zijn gekomen, alsnog tot een latere terugmelding leidt. Dan is dat in 2/3 van de besluiten ten onrechte niet het geval. Jammer? Het aardige van basisregistraties in dit verband is hun "overheidsbrede" gebruik. Dezelfde gegevens die worden gebruikt voor begunstigende besluiten worden ook gebruikt voor besluiten, die burger of bedrijf belasten. Dezelfde gegevens die worden ingezet bij massale administratieve processen, worden ook benut bij maatwerk als dat van de notaris, het verlenen van een bouwvergunning of het inschrijven van een voorgenomen huwelijk. Door die verschillende "invliegroutes" naar dat zelfde (onjuiste) authentieke gegeven is de trefkans op een noodzakelijk geachte afwijking van de basisregistratie – en dus een terugmelding – fors groter. Dan is er de andere mogelijkheid, het (dreigen te) verstoppen van de werkorganisatie van de basisregistratie door een te veel aan terugmeldingen. Dat kan evenwel op verschillende manieren worden ondervangen. Ten eerste is daar de
5
mogelijkheid van het snel kunnen besluiten tot het stellen van een gegeven, waarop eenmaal een terugmelding is gedaan. Het signaal neemt immers de plicht weg tot het gebruik van dat gegeven; er hoeft ook geen terugmelding (meer) plaats te vinden. De burger mag bevraagd worden of op andere wijze wordt een bruikbaar gegeven ten grondslag gelegd aan het te nemen besluit3. Ten tweede is er de (nu al binnen agentschap BPR) gepraktiseerde mogelijkheid om terugmeldingen alleen te accepteren van als "betrouwbaar" gekwalificeerde afnemers. Daarbij kan een groeipad worden voorzien, waarbij steeds meer afnemers (en/of: voor steeds meer gegevens) als betrouwbaar worden aangemerkt. Ten derde is daar de mogelijkheid van het wegfilteren van na een eerste terugmelding gedane nieuwe, maar identieke terugmeldingen: de heer B. Jansen woont niet op huisnummer 14 maar op huisnummer 12B. De techniek zal het dan wel mogelijk moeten maken dat – desgewenst! – ook alle weggefilterde terugmeldingen worden geattendeerd op de uitkomsten van het door de basisregistratie verrichte onderzoek. 5. Concluderend: normeren van ? Overheidsbreed gebruik van gegevens uit basisregistraties door bestuursorganen is een zeer diverse aangelegenheid. Het kan variëren van zulke grootschalige administratieve processen als binnen de Belastingdienst of de Informatie Beheer Groep (IBG) tot het vaststellen van een quotum schol voor een individuele vissersmaatschap door het Productschap Vis of het vaststellen van de jaarlijkse ondersteuningssubsidie door een gemeente ten behoeve van de plaatselijke fanfare. Dat is de geïllustreerde praktijk van het . Dat betekent dat bepaalde gegevens nu eens massaal worden verwerkt, en andere van geval tot geval op de hand gewogen. Bij dat massale verwerken wordt (soms) vrijwel blind op de registratie vertrouwd; denk aan de situatie van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) waarbij bekeuringen vrijwel 100% automatisch worden gegenereerd uit de combinatie van kenteken, eigenaar en woonadres, zoals uit de GBA binnen de Rijksdienst Wegverkeer (RDW) geregistreerd. In andere gevallen is er sprake van maatwerk (de individueel te verlenen bouwvergunning) of semi-maatwerk (de aanslag OZB). Als je de casuïstiek maar breed genoeg in beeld brengt wordt duidelijk dat eenzelfde gegeven nu eens per te nemen besluit in een werkproces nadrukkelijk zelfstandig wordt bezien en beoordeeld, en in andere gevallen vrijwel automatisch voor waar wordt aangenomen. En waar na dat laatste een besluit in rechte wordt aangevochten, dwingt een bezwaarschrift het bestuursorgaan alsnog tot een inhoudelijke afweging van dat specifieke geval met beoordeling – zonodig – van het gewraakte gegeven. Anders gezegd: het gebruik van gegevens is contextafhankelijk. Een adresgegeven van een persoon is voor de medewerker van de IBG iets dat hij niet eens ziet – het proces van studiefinanciering verloopt immers geautomatiseerd –, voor de ambtenaar Bouw en Woningtoezicht (BWT) iets om de wenkbrauwen bij te fronsen Dit klinkt wat als een makkelijke oplossing, maar ook dat is contextafhankelijk. Als een Woz-taxateur dertig identieke woningen fysiek voor zich ziet, maar van een woning is bij het Kadaster de omvang als het tienvoudige van de andere geregistreerd, dan is het voorstelbaar dat die ambtenaar "aanneemt" dat alle percelen even groot zijn, op die basis de aanslag vaststelt en terugmeldt. Als een politiemedewerker bij de RDW in een uitgesproken volkswijk een niet beroepsmatig gehouden verzameling “jonge” auto's aantreft, zal hij toch echt eerst enig onderzoek willen laten doen. 3
6
als een bouwaanvraag afwijkt van het woonadres van de aanvrager en vormt wellicht een rood sein bij het beoordelen van een aanvrage om huurtoeslag. Het in algemene zin normeren van wanneer van sprake is, lijkt om die reden dan ook niet mogelijk. Dat is daarmee de eerste conclusie. Dat betekent intussen niet, dat normering van het begrip in absolute zin altijd onmogelijk zou zijn. Zeker waar het gaat om de combinatie van veel gebruikte of juist in specifieke situaties regelmatig gebruikte gegevens met een te benoemen groep van afnemers, is normering denkbaar. Dat kan zijn waarde hebben bij veel/vaker voorkomende bestuurlijke processen. Denk opnieuw aan het gebruik van het woonadresgegeven binnen de IBG, waar specifieke omstandigheden er toe kunnen leiden dat een jongere om goede reden niet feitelijk woonachtig is binnen het ouderlijk huis, of aan de praktijk van het CJIB richting de RDW. Voor dat type grootverbruikers van specifieke gegevens kunnen wellicht wel normeringen worden geformuleerd: wanneer wel, en wanneer niet van het in de basisregistratie opgenomen gegeven af te wijken, en wanneer daaromtrent terug te melden? Dat echter lijkt te wijzen op een vorm van maatwerk, en niet op een antwoord in algemene zin. Per basisregistratie en per afnemer en mogelijk zelfs per gegeven zouden die normen kunnen worden vastgelegd. Dat lijkt – voor zover dus mogelijk – dan vooral zinvol bij werkprocessen waar veel identieke handelingen plaats vinden met steeds het zelfde type gegeven, bv. de bestemming van een gebouw bij het vergunningen verlenen door BWT in een gemeente of het woonadres van bestuurders bij mutaties in het Handelsregister. Lukt een dergelijke operatie, dan zou dat de eerder getaxeerde verhouding tussen 1/3 terechte terugmeldingen en 2/3 deel "verwaarloosde" verschillen tussen feitelijke constatering en het gegeven in de basisregistratie, vermoedelijk wel ten goede kunnen komen. 6. Inbreng uit eerdere overleggen Deze notitie is voorafgaand aan bespreking in het Stelseloverleg aan de orde geweest in de projectgroep Wetgeving SBG en in de Tribune. Aan de gezamenlijke wetgevers SBG is in eerste instantie een langere versie van het voorliggende stuk aangereikt. Zij hebben bepleit om de daarin nog aanwezige juridische theorie tot het hoogst noodzakelijke te beperken en praktische voorbeelden waar mogelijk te groeperen, en de conclusies duidelijker te formuleren. Van deze inbreng is vanzelfsprekend dankbaar gebruik gemaakt. Betrokken juristen onderschrijven overigens de in de notitie weergegeven lijn. Inbreng vanuit de Tribune ……. PM naar Stelseloverleg
7
1BW Artikel 29c Indien een ambtenaar van de burgerlijke stand gerede twijfel heeft over de vraag of een aan een buiten Nederland opgemaakte akte van de burgerlijke stand of ander geschrift te ontlenen gegeven in aanmerking komt om in een akte van de burgerlijke stand te worden opgenomen, is hij gehouden het advies van de Commissie in te winnen. 2 BW Artikel 384 1. Bij de keuze van een grondslag voor de waardering van een actief en van een passief en voor de bepaling van het resultaat laat de rechtspersoon zich leiden door de voorschriften van artikel 362 leden 1-4. Als grondslag komen in aanmerking de verkrijgings- of vervaardigingsprijs en de actuele waarde. 2. Bij de toepassing van de grondslagen wordt voorzichtigheid betracht. Winsten worden slechts opgenomen, voor zover zij op de balansdatum zijn verwezenlijkt. Verplichtingen die hun oorsprong vinden vóór het einde van het boekjaar, worden in acht genomen, indien zij vóór het opmaken van de jaarrekening zijn bekend geworden. Voorzienbare verplichtingen en mogelijke verliezen die hun oorsprong vinden vóór het einde van het boekjaar kunnen in acht worden genomen indien zij vóór het opmaken van de jaarrekening bekend zijn geworden. 3. Bij de waardering van activa en passiva wordt uitgegaan van de veronderstelling dat het geheel der werkzaamheden van de rechtspersoon waaraan die activa en passiva dienstbaar zijn, wordt voortgezet, tenzij die veronderstelling onjuist is of haar juistheid aan gerede twijfel onderhevig is; alsdan wordt dit onder mededeling van de invloed op vermogen en resultaat in de toelichting uiteengezet. 4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de inhoud, de grenzen en de wijze van toepassing van waardering tegen actuele waarden. SUWI Artikel 42. Gegevensverstrekking aan de Inspectie Werk en Inkomen 1. De Centrale organisatie werk en inkomen, het Inlichtingenbureau, de Raad voor werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank verstrekken op verzoek, kosteloos, aan de Inspectie Werk en Inkomen alle gegevens en inlichtingen die voor de uitoefening van haar taak noodzakelijk zijn. 2. De in het eerste lid genoemde rechtspersonen verlenen de Inspectie Werk en Inkomen op verzoek toegang tot en inzage in gegevens en bescheiden voor zover dat voor de uitoefening van haar taak noodzakelijk is. 3. De Inspectie Werk en Inkomen bepaalt de termijn waarbinnen en de wijze waarop aan de in het eerste en tweede lid bedoelde verplichtingen wordt voldaan. 4. Indien naar het oordeel van de Inspectie Werk en Inkomen gerede twijfel bestaat omtrent de volledigheid of juistheid van de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verstrekte stukken als bedoeld in artikel 49, voor zover dit betreft de rechtmatige en doelmatige besteding van door dat instituut ter beschikking gestelde financiële middelen ten behoeve van de inschakeling van werkzoekenden, uitkeringsgerechtigden en werknemers in de arbeid, kan zij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen opdragen bij de natuurlijke of rechtspersoon die deze middelen heeft besteed, ter verificatie een nader
8
onderzoek te doen instellen door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek die bij de verstrekte informatie niet betrokken is geweest. De Inspectie Werk en Inkomen bepaalt welke aspecten van de verstrekte informatie geverifieerd dienen te worden en de termijn waarbinnen het onderzoek wordt verricht. Burgerlijke Rechtsvordering Artikel 1006 Bovendien gelden in geval van een vordering of verzoek als bedoeld in de artikelen 240 en 242 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, indien de in de artikelen 1003 en 1004 bedoelde gegevens niet in het exploit of in het verzoekschrift werden vermeld, de navolgende bijzondere voorzieningen: 1°. De artikelen 237, 239 en 289, worden toegepast als vormden de hiervoor bedoelde vereniging en haar leden, onderscheidenlijk de gewezen leden van een ontbonden vereniging, tezamen één partij. Niet verschenen of gewezen leden worden niet in de kosten van het geding verwezen. 2°. Op vordering onderscheidenlijk verzoek van ieder der partijen kan de rechter, indien gerede twijfel bestaat of de wederpartij voor de proceskosten voldoende verhaal zal bieden, in elk stadium van de procedure bevelen dat terzake van de betaling der proceskosten zekerheid wordt gesteld. Regeling uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken Artikel 2. Inschakeling deskundigen bij het onderzoek 1. Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het besluit wordt zo nodig een arbeidsdeskundige, een arts of een psycholoog betrokken. 2. Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het besluit vindt multidisciplinair overleg plaats met een team van deskundigen bestaande uit een arbeidsdeskundige, een arts en een psycholoog, indien: a. als gevolg van tegenstrijdige informatie van afzonderlijke deskundigen onduidelijkheid bestaat of de aanvrager al dan niet tot de doelgroep behoort, of b. anderszins bij de Centrale organisatie werk en inkomen gerede twijfel bestaat of de aanvrager al dan niet tot de doelgroep behoort.