UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
HET PROPAGANDAMODEL GETOETST AAN DE BERICHTGEVING ROND SYNDICALE STRIJD IN VLAANDEREN
Wetenschappelijke verhandeling aantal woorden: 26969
VAN PARYS STEFAAN
MASTERPROEF POLITIEKE WETENSCHAPPEN afstudeerrichting INTERNATIONALE POLITIEK
PROMOTOR: (PROF.) DR. KOENRAAD BOGAERT COMMISSARIS: (PROF.) DR. BRECHT DE SMET COMMISSARIS: (PROF.) DR. SIGRID VERTOMMEN
ACADEMIEJAAR 2013 – 2014
1
"Die erste Freiheit der Presse besteht darin, kein Gewerbe zu sein.” Karl Marx (1842)
2
Mijn eerste 'dank je' gaat naar mijn ouders, die moesten toezien hoe activisme en uitstelgedrag maar al te vaak voorrang kregen op mijn studies, maar me toch door dik en dun bleven steunen. Zonder hun geduld had deze masterproef nooit het daglicht gezien. Bedankt ook aan Nele, die het allemaal mocht aanhoren. Aan mijn huisgenoten, jullie verdienen een staande ovatie. Azoe, Eno, Laender en sinds kort ook Simon, geen mens had ooit een warmer nest om zich wekenlang in te isoleren. Het zijn zonder twijfel ook mijn kameraden en vrienden binnen de partij die me jarenlang op elke mogelijke manier gestimuleerd hebben om mijn studies tot het einde door te zetten. Extra vermelding verdienen Jouwe, Laurence, Tom en Justine. Aan de respondenten uit zowel de media als de syndicale wereld die ik interviewde om uit te zoeken hoe het wel of niet moet, bedankt, ik heb enorm veel bijgeleerd uit deze gesprekken. Bedankt ook om ondanks mijn kritische startpositie toch met mij in discussie te willen gaan, heel wat anderen weigerden dit. Merci dus Luk Vandenhoeck, Sven Naessens, Guido Cloostermans, Georges Timmerman, Bieke Purnelle, Hans Elsen, Christophe Callewaert, Chris De Nys, Mathieu Marin, Chris Nelis, Pieter Maeseele, Frank Jacobs, Anoniem, Anoniem, Anoniem en Anoniem. Absoluut geen bedanking verdient het glazen plafond dat zich tegen mijn zin ook in deze masterproef genesteld heeft. Uiteraard wil ik absoluut ook mijn promotor, Koenraad Bogaert, bedanken voor de vrijheid die hij me gegeven heeft in de keuze van een minder evident thema en invalshoek. Ik hoop oprecht dat ik u in de pagina's die volgen niet teleurstel. En bedankt natuurlijk, koffie.
3
Abstract Deze masterproef wil nagaan of de huidige Belgische verslaggeving enigszins te rijmen valt met het propagandamodel van Chomsky & Herman. Dit door de verslaggeving rond twee concrete syndicale acties te onderzoeken, vergelijken en kijken of er sprake is van bias. De eerste betreft de algemene staking van 30 januari 2012, de tweede is de Mars voor de Toekomst van 11 november in het kader van de sluiting van Ford Genk. Hierbij spits ik me toe op de rol van de geschreven pers, meer bepaald de grote dagbladen. Één van de centrale uitgangspunten hierbij is dat media niet objectief of neutraal kunnen zijn, en dit dus ook niet mag pretenderen, wat vandaag echter vaak het geval is. Maar als de media niet neutraal zijn, wiens positie nemen ze dan in? De aanhangers van de kritische theorie tonen aan dat het, hoewel de media geen monolithisch geheel zijn, vooral een neoliberaal discours is dat gereproduceerd wordt. In de conclusie komt ik tot de slotsom dat het propagandamodel ondanks zijn verdiensten toch heel wat beperkingen bevat die het in grote mate aan kracht laten inboeten. Het boet niet enkel in als bril om naar de media te kijken, maar vooral in het aanreiken van alternatieven.
4
Inhoudsopgave Abstract.....................................................................................................................................................................................4 1. Algemene probleemstelling: formulering, situering en duiding van de wetenschappelijke en maatschappelijk relevantie.................................................................................................................................................6 2. Het onderzoek: onderzoeksvragen, conceptueel model en onderzoeksdesign................................................10 3. De kritische theorie in media-studies..........................................................................................................................12 3.1. Een korte situering: welke paradigmas?............................................................................................................................... 12 3.2. Over neutraliteit en objectiviteit............................................................................................................................................. 13 3.3. Geschiedenis van de geschreven pers................................................................................................................................... 14 3.4. Chomsky & Herman: het propaganda-model................................................................................................................... 19 3.5. Kanttekening: biedt het www meer mogelijkheden tot emancipatie?.......................................................................21
4. Dagbladanalyse...............................................................................................................................................................24 4.1. De Algemene Staking van 30 januari 2012......................................................................................................................... 24 4.2. De Mars voor de Toekomst....................................................................................................................................................... 29 4.3. Conclusies...................................................................................................................................................................................... 33
5. Het propagandamodel gefilterd...................................................................................................................................34 filter 1: eigendom................................................................................................................................................................................. 35 filter 2: advertenties............................................................................................................................................................................ 40 filter 3: sourcing................................................................................................................................................................................... 46 filter 4: flak............................................................................................................................................................................................ 49 filter 5: de vrije markt als dominante ideologie......................................................................................................................... 50
6. Vakbonden en hun communicatie................................................................................................................................58 6.1. Hoezo klassen?.............................................................................................................................................................................. 58 6.2. Gebrek aan analyse.................................................................................................................................................................... 59 6.3. Te democratisch?......................................................................................................................................................................... 59 6.4. Communiceren als het past?................................................................................................................................................... 60 6.5. Lastige boodschap...................................................................................................................................................................... 61 6.6. Media en verzet............................................................................................................................................................................ 62
7. Conclusie.............................................................................................................................................................................64 Bibliografie.............................................................................................................................................................................66
5
1. Algemene probleemstelling: formulering, situering en duiding van de wetenschappelijke en maatschappelijk relevantie Toen op 6 december 2011 na 541 dagen een einde kwam aan de langste regeringsvorming ooit (BBC, 2011), was het allang duidelijk dat de vakbonden zich om tal van redenen niet zomaar zouden neerleggen bij het aangenomen regeerakkoord. Het betekende dan ook de start van enkele maanden van intense sociale strijd in België. In zijn artikel “Grève en Belgique: Haro sur les grévistes et les syndicats” analyseerde de Brusselse onderzoeker Daniel Zamora (2012) de houding van de grote franstalige dagbladen ten opzichte van de vakbondsstaking van 22 december 2011. De vakbonden waren het oneens met de maatregelen die de kersverse Belgische regering nam als reactie op de economische crisis, en richtten hun pijlen vooral op de pensioenhervormingen. De reactie van de pers interpreteerde hij als ronduit hallucinant. De boodschap was duidelijk: ten eerste verspreidt de pers massaal het dogma dat deze hervormingen noodzakelijk zijn, dat iedereen een steentje zal moeten bijdragen. Het debat gaat niet over de inhoud, maar vervlakt in een dogmatische demonisering van de syndicaten. De vakbonden gedragen zich volgens de pers onverantwoordelijk en roekeloos, soms wordt het als crimineel beschreven. Het lijkt zelfs een groot complot om de kerstperiode te saboteren. De volgende dag beschrijven de kranten de staking eensgezind als “une grève pour rien”. Ook wordt vanaf nu duchtig gedebatteerd of het stakingsrecht al dan niet houdbaar is, aangezien ze bij deze duidelijk misbruikt is door de vakbonden. De vakbonden worden bovendien consequent afgedaan als archaïsche en logge structuren, een verouderd model. Idem voor de algemene staking. Ook bij het promoten van het nationalisme in België heeft de pers een grote invloed gehad (Euwema & Verbeke, 2010, p. 28). Er was een tijd dat Franstalige kranten als La Libre Belgique en Le Soir veelgelezen waren in Vlaanderen en er gezamenlijke publieke omroepen waren. Vandaag de dag zien wij in België een complete verdeling van media langs de taalgrens. Er zijn geen massamediakranten gericht op beide gemeenschappen. Er is geen opdracht om de gezamenlijke identiteit te versterken of de cohesie te bevorderen. De aandacht is dan ook op de eigen groep gericht. Niet alleen worden media over en weer nauwelijks gezien en gelezen, ook wordt de berichtgeving over elkaar vooral door stereotypen gekenmerkt. Interessant hierbij is de symmetrie in de beeldvorming. Beide groepen zien zichzelf als slachtoffer, gedomineerd en gemanipuleerd door de ander. Tegelijk zien we dat het identiteitsdiscours van de NVA en de werkgeversorganisaties volop overgenomen wordt in de Vlaamse media, terwijl ze achter de schermen een economische agenda doordrukken. De Belgische media wordt volgens de PVDA gebruikt en gedomineerd door de patronale drukkingsgroepen met de NVA voorop (Partij van de Arbeid, 2010, pp. 10–21). De NVA beseffen inderdaad zeer goed dat de media één van hun voornaamste strijdtonelen zijn. Jan Peumans beschreef in het Vlaams Parlement in 2010 in zijn State of the European Union het volgende: “De Vlaamse deelstaat streeft ernaar om dat gebrek aan
6
identiteit op te vullen en onderstut een Vlaamse identiteit die zou moeten leiden tot natievorming. Maar dat besef van gemeenschappelijke belangen is nog niet voldoende doorgedrongen om de gehele bevolking te overtuigen. Het belang van de media voor de identiteitsvorming kan trouwens nauwelijks worden overschat.” Twee evenementen waren voor mij doorslaggevend bij het ontstaan van mijn wantrouwen tegenover de pers. Als actieve deelnemer en medeorganisator van heel wat betogingen merkte ik meermaals dat de berichtgeving hierover weinig strookte met de werkelijkheid. Bij één van de eerste betogingen waaraan ik deelnam, een vakbondsbetoging op 9 oktober 2009 te Charleroi, kwam ik dolenthousiast thuis. De sfeer was goed geweest, er was een opkomst van ongeveer 10.000 personen, kortom, het was een geslaagde betoging geweest. De volgende dag was mijn verbazing groot toen ik merkte dat dit evenement nergens op de voorpagina's van de Vlaamse kranten stond. Meer nog, zelfs toen ik dieper in de kranten ging zoeken, ontdekte ik dat enkel De Morgen er diep in de krant een kleine kanttekening over kwijt wilde. Voor de rest leek het alsof er niks gebeurd was. Honderden andere fait divers, uit zowel Vlaanderen, Wallonië als Brussel, haalden die dag de pers, maar een vakbondsbetoging met 10.000 deelnemers was het vermelden niet waard. In 2011 kwam echter de definitieve klik, bij het aanschouwen van de berichtgeving in de aanloop van de oorlog in Libië. Ik stond perplex toen ik merkte hoe de Vlaamse massamedia aanstuurden op een militaire interventie. Toen het gerucht dat Kadhafi containers viagra kocht, opdat zijn soldaten efficiënter vrouwen zouden kunnen verkrachten (De Morgen, 2011a, 2011b) gepubliceerd werd in alle grote kranten had ik het gevoel dat de media zich lieten inlijven als propagandainstrument, maar ik kon maar niet vatten hoe een hele rits – ongetwijfeld welmenende en getrainde – reporters zich tot zo'n niveau zouden verlagen. Enige tijd later werd dan ook heel subtiel aangekondigd dat dit natuurlijk niet waar bleek te zijn, maar het kwaad was geschied en de rechtzetting werd bovendien opvallend minder breed uitgesmeerd dan het initiële gerucht. Onze media worden naar buiten toe blijkbaar niet al te veel gehinderd door enige vorm van zelfkritiek of verantwoordelijkheidszin. We zouden nog lang kunnen doorgaan met het oplijsten van voorbeelden waarin de pers de waarheid verdraait met alle gevolgen van dien. De berichtgeving rond het “massagraf” van Tiensomora bleek één opeenstapeling van sensatiedrang, platte leugens en journalistieke onkunde te zijn.1 In de aanloop van de Golfoorlog werd de publieke opinie op grote schaal bewerkt met flagrante leugens2, bij de eeuwwisseling bleken de doemscenario's rond de millenniumbug volledig 1
2
Toen in december 1989 in Roemenië een opstand uitbrak tegen het bewind van Nicolae Ceausescu, keek de hele wereld mee. De 'stratenoorlog' werd in Boekarest voortezet en het land leek weer in handen van de Securitate te vallen, toen plots het 'massagraf' opdook, dat aantoonde hoe breed de repressie wel niet was. Ten gevolge van de opstanden kwamen honderden journalisten plots in een land terecht dat ze van haar noch pluimen kenden. In een paar uur tijd moesten ze “zonder de gebruikelijke persattachés, aan miljoenen kijkers uitleggen wat er aan de hand was. Na analyse blijkt dat ze meestal enkel hardnekkige geruchten hebben overgenomen, dat ze onbewust oude politieke mythen hebben weergegeven en dat ze uit gemakzucht gewoon bij analogie hebben geredeneerd” . Enkele weken later werd onthuld dat de beelden met de lijken, waarvan de schattingen opliepen tot wel 70.000, compleet geënsceneerd waren. (Ramonet, 1994, pp. 98–105) Op 10 oktober zonden alle TVzenders van de Verenigde Staten vanuit het Amerikaanse Congres de emotionele getuigenis uit van een vijftienjarige Koeweitse, gekend onder de schuilnaam Nayirah. In tranen beschreef ze wat ze had gezien in een ziekenhuis in Koeweit. "I volunteered at the alAddan hospital. […] While I was there, I saw the Iraqi soldiers come into the hospital with guns, and go into the room where ... babies were in incubators. They took the babies out of the incubators, took the incubators,
7
uit de lucht gegrepen3, de beweringen van het Pentagon dat Saddam Hoessein over massavernietigingswapens beschikte werden kritiekloos overgenomen 4... Maar we houden het hierbij en stellen ons de vraag: hoe is dit mogelijk? Het moge duidelijk zijn dat het heilige huisje van de objectiviteit van de media, van haar neutrale positie als de brenger van de 'objectieve' feiten, niet meer houdbaar is. Maar als de media niet neutraal is, wiens positie neemt ze dan in? Ik ga me vooral richten op de geschreven pers, en enkele vaststellingen proberen kaderen vanuit de kritische theorie. Deze school haalt zijn inspiratie vooral uit het marxisme en het neomarxisme, en werd als vertrekpunt gebruikt in de werken van onder andere Chomsky en Herman. Hun boek, 'Manufacturing Consent' (Chomsky & Herman, 1988), geldt nog steeds als een basiswerk voor ieder die zich wil inlaten met fundamentele mediakritiek. Ze leggen hierin de fundamenten bloot die de media haar rol in de maatschappij geven. Dit is dan ook het theoretische kader van waaruit ik wil vertrekken en dat ik wil toetsen, aan de hand van de houding van de pers ten aanzien van twee grote vakbondsprotesten in 2012. De meerwaarde van dit onderzoek bestaat erin dat ze een theorie die internationaal redelijk veel weerklank vindt praktisch probeert te toetsen aan de Vlaamse context. Wie opzoekwerk doet naar de propagandafunctie van de pers komt bij ons meestal terecht bij verontwaardigde vaststellingen over algemene gekleurde berichtgeving zoals ikzelf hierboven kort gedaan heb, maar deze gaan zelden verder dan een vorm van symptoombeschrijving. De zoektocht naar structurele oorzaken blijft steeds redelijk oppervlakkig. Als men dit toch vindt moet zich meestal tevreden stellen met voorbeelden uit Nederland, GrootBrittanië, China maar vooral uit de VS. Weinig onderzoek zal in België enige diepgang bereiken in dit genre van mediakritiek. De meerwaarde beperkt zich niet tot een de bijdrage die het kan leveren aan het academisch veld, maar wil ook een hulpmiddel zijn in de strijd voor oplossingen, in de zoektocht naar alternatieven. Gezien ik op voorhand vertrek vanuit een klassenperspectief en deze ook wil toetsen, neem ik impliciet ook stelling in. Initieel vertrek vanuit de praktijk, waar ik als linkse activist merkte dat de media niet zo betrouwbaar blijken als ze zichzelf voordoen, om deze om te zetten en te toetsen aan de theorie. Maar ook nadien is is het essentieel dat de grens tussen theorie en activisme opnieuw wordt overschreden, dat de beide elkaar aanvullen en versterken. Ik sluit me hier aan bij Olga Lafazani (2012, pp. 192–193): “Certainly my position in this struggle doesn't make me a “neutral”
3
4
and left the babies on the cold floor to die." Deze getuigenis en de verhalen er rond werden wekenlang opnieuw en opnieuw uitgesmeerd in de Amerikaanse media en worden gezien als één van de meest invloedrijke katalysators in de aanloop van de Golfoorlog. Achteraf raakte bekend dat deze getuigenis compleet vals was, bewust opgezet door belanghebbende PRbedrijven met de bedoeling om de politiek, de bevolking en de media een rad voor de ogen te draaien en aan te sturen op oorlog. (Stauber, 1995) Banken zouden instorten, ziekenhuizen zonder stroom vallen, computers crashen, pensioenfondsen in rook opgaan, gevolgd door chaos, terroristische aanslagen en wat nog meer. Jarenlang had de pers er wereldwijd over bericht. Politici hadden gepanikeerd, honderden antibugbedrijven werkden opgericht. Toen op 1 januari 2000 de overgang vlekkeloos verliep, was de enige reactie een algehele mediastilte. (Davies, 2010, pp. 15–38) Niet enkel werden ze kritiekloos overgenomen, ook de manier waarop media het thema 'Weapons of Mass Destruction' (WMD) belichtte was ondermaats naar alle deontologische standaarden. Media beschouwden het meestal als een monolithisch geheel, zonder een onderscheid te maken tussen effectieve wapens of programma's, zonder het onderscheid te maken tussen chemische, biologische, nucleaire en radiologische wapens. De meeste journalisten aanvaardden de formulering 'War on Terror' van de Bush administratie als een campagne tegen WDM. Er kwam geen kritiek over de framing door beleidsmakers rond dit thema, en daarnaast was er bijna geen oog voor alternatieve visies die het bestaan van massavernietigingswapens in twijfel trokken. (Moeller, 2004, p. 3)
8
observer: but the neutral position of the scientist has long been questioned away. On the contrary, my active involvement in the struggle makes me think harder, not only about identifying the contradictions and conflicts but how we will overcome them in order to move forward or even win this struggle. […] Only when somebody is able to grasp both the wider social conditions within such struggles take place and at the same time the internal power relations, balances and dynamics, can one (probably) provide interesting and applicable ideas on ho to “make things better”. […] though it is crucial to represent in academic language and theorize upon social movements and struggles or to pose politically relevant questions of research, being an activist is a step further than that: it is about being involved in such collective struggles, it is about acting in very material spaces and producing such spaces of collective action and resistance.”
9
2. Het onderzoek: onderzoeksvragen, conceptueel model en onderzoeksdesign De specifieke doelstelling van deze masterproef bestaat erin na te gaan of de huidige Belgische realiteit enigsins te rijmen valt met het de vijf filters in het propaganda model van Herman & Chomsky (N. Chomsky & Herman, 1988). Dit wil ik doen door de verslaggeving van de vakbondsprotesten van januari 2012 en de aanloop voor de Mars voor de Toekomst in november 2012 onder de loep te nemen, en te onderzoeken in hoeverre er in deze twee cases sprake is van mediabias. De focus ligt echter op de redenen waarom de media zich gedragen zoals ze zich gedragen. Om uit te zoeken hoe de inhoud van de media vorm krijgt zal ik in fasen werken en verschillende technieken moeten gebruiken. Hoe dan ook wordt het dus een kwalitatief onderzoek, zowel exploratief als emancipatorisch. (Mortelmans, 2007, pp. 96–100) Het onderzoek bevat een triangulatie van drie methodes: literatuuronderzoek, een interpretatieve inhoudsanalyse van de verslaggeving van Vlaamse betalende dagbladen en diepteinterviews met relevante journalisten, syndicalisten en mediaexperts. Het conceptueel en theoretisch kader waarvan ik vertrek is het propagandamodel. De filters die het model vormgeven (zie verder) worden hierbij mijn centrale referentiepunten, waaraan ik de verslaggeving van de vakbondsprotesten wil toetsen. Dit impliceert echter ook dat elke filter een aparte aanpak zal vragen, waarbij ik zo goed mogelijk hun relevantie probeer weer te geven via de informatie die ik haal uit zowel de mediaanalyse, de interviews en concrete cijfers over het Belgische dagbladlandschap. Het eerste deel bevat het grootste deel van de literatuurstudie, waarvoor de basis al gelegd was in mijn eerder ingediende 'voorbereiding op de masterproef'. Het tweede deel bevat de inhoudsanalyse van dagbladartikels. In het derde deel toets ik via een combinatie van literatuur, de conclusies van de inhoudsanalyse en bevindingen uit de diepteinterviews de twee cases aan het propagandamodel en formuleer ik per filter enkele besluiten. De 16 afgenomen diepteinterviews namen allemaal tussen 50 minuten en 2 uur in beslag, en waren gebaseerd op open vragen met de intentie tot doorvragen. De combinatie van inzichten die ze verschaften vertaalt zich in mijn eigen schrijven, maar wordt ook uitgebreid weergegeven in citaten die ik selecteerde uit de transcripties omdat ik ze relevant achtte vanwege hun typerend, illustratief of synthetiserend karakter. Vier van deze interviews zijn op vraag van de geïnterviewden volledig anoniem afgenomen en worden ook zo aangeduid in de tekst. Om het vertrouwen van de respondenten niet te schaden werden de transcripties niet opgenomen in de bijlages. Het vierde deel handelt over de communicatiestrategie van de vakbonden. Hoewel mijn voornaamste aandacht in deze masterproef uitgaat naar de nefaste gevolgen van de commercialisering van de pers, heb ik ontdekt dat de vakbonden een deel van de negatieve 10
berichtgeving op een nogal ongelukkige manier ook aan zichzelf te danken hebben. Ik wil wijzen op enkele tekortkomingen en doe een aanzet tot oplossingen. Ik eindig met een algemene evaluatie van het propagandamodel. In de (digitaal doorgestuurde) bijlagen zijn alle geraadpleegde krantenartikels te vinden evenals het Excellbestand waarin aangewezen staat welke codes aan welk artikel toegewezen werden.
11
3. De kritische theorie in media-studies “In a sense, journalism is like magic. The magician knows he will not actually saw the woman in two. The audience knows he won’t. But they both hate the smart ass who gets up in the middle of the show and breaks the illusion by shouting, ‘It’s just a trick!’ And then starts to explain how it works: They are not really her feet, they are just fake shoes, the girl curls up so he saws through empty space . . .” (Broersma, 2010, p. 26)
3.1. EEN KORTE SITUERING: WELKE PARADIGMAS? Hoewel theoretische paradigma's per definitie in hun zuivere vorm zelden voorkomen, is het interessant om de dominante kaders te kennen die evolutie en de rol van de geschreven pers proberen te verklaren, en is het zeker en vast zinvol om deze naast elkaar te leggen en te vergelijken. Er zijn twee dominante visies, en een soort “derde weg” die minder gehanteerd wordt maar die probeert de twee andere met elkaar te combineren. Ten eerste is er de traditionele liberaal pluralistische theorie. “Dit denkkader verdedigt de stelling dat de pers haar maatschappelijke waakhondfunctie enkel kan vervullen binnen het vrijemarktmodel. De pers biedt als vierde macht aan de burgers een forum dan de democratische controle mogelijk maakt. Om deze rol naar behoren te kunnen vervullen, zijn persvrijheid en volledige onafhankelijkheid ten overstaan van de staat een absolute voorwaarde. In een dergelijke vrije pers wordt dan ook verondersteld dat alle meningen die in de maatschappij leven, aan bod komen. Het pluralisme5 wordt dus door dit vrijemarktmodel gewaarborgd. Dit 'model' ontstond rond het midden van de negentiende eeuw, samen met de opkomst van de parlementaire democratieën. De pers fungeert volgens dit model als een spiegel van de maatschappij. Ze is een klankbord en tegelijkertijd de hoeder van een publiek formu voor de uitwisseling van ideeën, commentaar en kritiek (Bens & Raeymaeckers, 2010, pp. 64–65)”. Belangrijk hierbij is te benadrukken dat deze visie pers en staat (of politiek) als twee onverzoenbare entiteiten ziet. De overheid mag zich niet mengen in het hele persgebeuren, tenzij om de optimale werking van de markt te garanderen. Hiertegenover staat het paradigma dat in deze paper gehanteerd wordt, zijnde de kritische invalshoek. Deze vindt haar oorsprong in het klassieke marxistische gedachtegoed, en bekijkt de pers veeleer door een politiekeconomische bril, al is het evenzeer doorspekt van een aantal 5 Dit betekent dat het aanbod in de media zo gevarieerd mogelijk zou moeten zijn. Daarbij is niet alleen belangrijk wat er wordt bericht en gezegd, maar vooral ook de manier waarop het wordt overgebracht op het lezerspubliek. (Fien Vandenheede, 2005, p. 24)
12
filosofische waarden. Het vrijemarktmodel wordt in deze theorie net in vraag gesteld, en gezien als de ondergraver van zowel de kwaliteit en de vrijheid van de pers als van de democratie in het algemeen. “Reeds op het einde van de negentiende eeuw werd het duidelijk dat de toegang tot de pers gemakkelijker was voor de economische elite of voor de sterkere politieke partijen. De pers wordt met andere woorden […] steeds meer afhankelijk van de economische en politieke elite. […] Vooral het toenemende concentratieproces is een doorn in het oog, omdat het de mediainhoud homogeniseert en het pluralisme ondermijnt. […] Het is een mythe dat de burger meer kwaliteit en diversiteit zou krijgen. […] de verregaande concurrentiestrijd leidt bovendien tot meer tabloidisering en vervlakking. (Bens & Raeymaeckers, 2010, pp. 64–65)” Deze theorie zal wél een rol toekennen aan de overheid, namelijk het actief meewerken aan een pluralistische pers die uiting kan geven aan zoveel mogelijk opinies in de samenleving (Fien Vandenheede, 2005, p. 45). Toonaangevende auteurs hier zijn onder meer Robert W. McChesney, Chomsky & Herman en Ben Bagdikian. Als laatste is er dan de zogenaamde 'derde weg'theorie, voorgestaan door auteurs als om R. Picard, J. Curran en Schlesinger (Bens & Raeymaeckers, 2010, p. 64) die eerder sociaaldemocratisch en culturalistisch van inslag is. Deze erkent enkele tekortkomingen van de vrije markt, maar heeft hier een minder radicale kijk op dan de kritische theorieën. Ze zoekt met ander woorden een middenweg tussen bovenstaande theorieën.
3.2. OVER NEUTRALITEIT EN OBJECTIVITEIT De politieke economie van de media haalde haar inspiratie uit het marxisme en het neomarxisme. Vandaar dat het interessant is om enkele stappen terug te keren, om te vatten dat eender welke theorie die zijn basis vindt in het marxisme haast gedoemd is om lijnrecht tegenover de basispremisse te komen die onze huidige professionele media proberen na te streven, namelijk objectieve en neutrale berichtgeving. In de klassieke marxistische literatuur vinden we het volgende terug: “De erkenning van het bestaan van een objectieve waarheid is eigen aan het materialisme. Deze objectieve waarheid definieert al onze ervaringen, zonder haar geen ervaringen. [...] Bovendien komt alle kennis voort uit uit die ervaring, uit de gewaarwordingen, uit de waarnemingen. […] In de materialistische dialectiek van Marx en Engels ligt onvoorwaardelijk het relativisme besloten, maar ze is daar niet toe teruggebracht, d.w.z. ze erkent de betrekkelijkheid van onze hele kennis, niet echter in de zin van de ontkenning van de objectieve waarheid, maar in de zin van de historische betrekkelijkheid van de grenzen van het naderen van onze kennis tot die waarheid.” (Lenin, 1908, pp. 357–376) Als pedagoog en overtuigd marxist heeft ook Paulo Freire een bijdrage geleverd in het debat over objectiviteit. Zijn visie van een bevrijdende pedagogie zou zonder problemen kunnen doorgetrokken worden naar een debat over de pedagogische verantwoordelijkheid van de media. Volgens hem verhouden objectiviteit en subjectiviteit zich in een voortdurend dialectisch verband tot elkaar (Freire, 1972, p. 36): “Het één kan niet bestaan zonder het ander, zonder objectiviteit geen subjectiviteit. De objectiviteit loskoppelen van de subjectiviteit, de subjectiviteit ontkennen bij een analyse van de werkelijkheid of bij een handelen aan de werkelijkheid, zou objectivisme zijn. Aan de andere kant zou ontkenning van de objectiviteit bij analyse of actie resulteren in een 13
subjectivisme, dat tot een solipsistische houding leid en de actie zelf ontkent door de objectieve werkelijkheid te ontkennen. De wereld en mens bestaan niet zonder elkaar, ze bestaan enkel in hun voortdurende wisselwerking.” Wat Marx bekritiseerde en wetenschappelijk ontzenuwde was niet de subjectiviteit, maar het subjectivisme en het psychologisme. Zoals de objectieve sociale werkelijkheid er niet zomaar toevallig is, maar ontstaat als het product van het menselijk handelen, zo wordt ze ook niet toevallig veranderd. Daar waar mensen een sociale werkelijkheid scheppen is de verandering van deze werkelijkheid een historische taak, een taak voor mensen. Een werkelijkheid die tot onderdrukking leidt, resulteert dus ook in de tegenstelling van mensen als onderdrukkers en onderdrukten. Iedereen die zich inlaat met de pedagogie van Freire wordt dus aangemoedigd om bewust stelling in te nemen. Anders zullen anderen dat voor ons doen. Ook academici die het nieuws bestuderen hebben over het algemeen al aanvaard dat de mythe van de onafhankelijke en vrije westerse pers niet houdbaar is (Herring & Robinson, 2003, pp. 554–555). Het idee is breed verworpen dat onze pers onafhankelijk van de belangen van de elite werkt en in staat is om de informatie te bieden die essentieel is om te verzekeren dat men de elites en de regeringen democratisch op het matje kan roepen als dit nodig blijkt. Hoewel dit meestal aanvaard wordt door academici, blijkt dit echter nog steeds het gangbare zelfbeeld van journalisten te zijn. Het maken van keuzes is nochtans een essentieel deel van het journalistieke proces, en er komen steeds bepaalde waarden bij kijken bij wat mag doorgaan als voorpaginanieuws en wat niet. Ook voor wetenschappelijk onderzoek is dit relevant. Brongebruik beïnvloedt politieke wetenschappers evenzeer als journalisten of historici (Steyvers, 2009, p. 11): “Dit kan om interne redenen [...] o.m. de verschijningsvorm waarin de informatie tot ons komt, de auteur van de bron en diens bedoelingen of de perceptie van diegene die de bron verwerkt, spelen mee in het verhaal dat een born ons vertelt. Het kan ook om externe redenen: [...] Bronnen zijn 'getekend' in tijd en ruimte.” Bovendien lijkt het erop dat ook academisch onderzoek te kampen heeft met gelijkaardige trends als de media. In het verleden werden de middelen om academisch onderzoek te publiceren in handen gehouden van academische en professionele instituties. Hier is de laatste twintig jaar verandering in gekomen, een verandering die door R. Peet (2008, p. 1) wordt omschreven als de “neoliberalisering van kennis”. Steeds meer media concerns bezitten en controleren de fondsen die aangewend worden voor wetenschappelijk onderzoek, en wenden dit aan als bron van politieke, economische en culturele macht. Dit zorgt volgens hem niet enkel voor een kwaliteitsverlies binnen het academische veld, “the erosion of contemplation” (Peet, 2008, p. 1), maar zorgt er evenzeer voor dat bijvoorbeeld radicale auteurs meer en meer in een bepaald keurslijf gedwongen worden, willen ze nog gepubliceerd worden. Heel het editoriaal van Human Geography leest bijgevolg als een pleidooi voor het terug opeisen van de vrucht van de eigen academische inspanningen, van het opnieuw toeëigenen van de productiemiddelen als het ware (Peet, 2008, p. 1).
3.3. GESCHIEDENIS VAN DE GESCHREVEN PERS De studie van de geschiedenis van de media vanuit een politiekeconomisch oogpunt heeft recent enorm aan belang ingewonnen. Meer en meer wordt beseft dat een grondige studie van de historische evolutie en rol van het hele mediasysteem cruciaal is voor een goed begrip van de pers etc. De geschiedenis van de media dient dan ook gezien te worden als één waar strijd en verzet centraal staan (Mosco, 2008, p. 56). “Current political economy research demonstrates that media 14
systems in place today are the result of a deeply contested history, involving not just duelling capitalists and their allies in government, but labour unions, citizens groups, consumer cooperatives, religious enthusiasts, and social justice organisations of all stripes. (Mosco, 2008, p. 49)” Een historische kijk op de evolutie van de media leren ons ook een meer bescheiden houding aan te nemen tegenover recente evoluties. Veel van wat nu beschouwd worden als nieuwe en revolutionaire ontwikkelingen zoals de nieuwe media kunnen worden geassocieerd met voorgaande periodes in de geschiedenis toen oude media nieuw waren, en toen deze op net zoveel euforie konden rekenen. Voorheen waren het bijvoorbeeld de telegraaf en de telefoon die verwelkomd werden als de brengers van een nieuw tijdperk, van wereldvrede, van het einde van de onderdrukking van de vrouw etc. De discussie over de het internet wordt al twee decennia op een gelijkaardige, bijna utopische manier gevoerd. Het is pas sinds het einde van de negentiende eeuw dat de krant haar karakter van massamedium verkreeg (Bens & Raeymaeckers, 2010, p. 32). Enkele factoren droegen hiertoe bij in België en in de rest van de wereld: de zegelbelasting werd afgeschaft, reclame werd meer en meer een bron van inkomsten, nieuwe zet en druktechnieken en goedkopere papierproductie zorgden ervoor dat het goedkoper werd op een krant te produceren. Oorspronkelijk was de productie van een krant vanwege haar arbeidsintensiviteit en dure grondstoffen (lompenpapier) zo kostbaar dat enkel de kapitaalkrachtige elite zich de aankoop ervan kon permitteren (Euwema & Verbeke, 2010, pp. 58– 59): “Pas toen omstreeks 1880 de celluloseproductie de papierprijs scherp deed dalen, ontstonden mogelijkheden voor een grotere afzet. De mechanisering van zet en druktechnieken maakte daarnaast een snellere en omvangrijke productie mogelijk, nodig voor actuele berichtgeving. Tegelijk verbeterden andere technologische ontwikkelingen, waaronder de uitvinding van de telegraaf en telefoon. Ook de post ging erop vooruit. Zo kon het aantal dagbladen in Nederland in het laatste kwart van de 19e eeuw verzevenvoudigen.” De kwaliteit van het onderwijs en de welvaart nam toe, er was een groeiende bewustwording en meer en meer emancipatiebewegingen schoten uit de grond. De pers onpopte zich als tot de uitlaatklep voor talrijke religieuze en politieke overtuigingen. Alle stromingen kwamen aan bod.” Grotere oplagen maakten grotere reclameinkomsten mogelijk en daarmee kon weer geïnvesteerd worden in een nog groter bereik. Dit werd in de hand gewerkt door een toenemende industrialisering, waarbij de bedrijven die op grotere schaal goederen begonnen te produceren gulzig gebruik maakten van reclame om beter te kunnen concurreren (Bens & Raeymaeckers, 2010, p. 33). De rentabiliteit van de media werd in toenemende mate bepaald door de adverteerders. Met de groeistuipen van de pers nam de concurrentie ook toe, hetgeen meer en meer in zelfcensuur resulteerde (Ramonet, 1994, pp. 60–61). Want een grotere oplage betekende voortaan ook een toenemende belangstelling van de adverteerders, die in steeds aanzienlijker mate de winstgevendheid van de media gingen bepalen. De jaren twintig werden in Nederland gekenmerkt door een onmiskenbare concentratietendens. De onafhankelijke bladen van weleer groepeerden zich rond enkele machtige persconcerns, en ze werden steeds meer afhankelijk van reclamegelden, waar ze vroeger omwille van hun integriteit enkel geld aanvaardden via abonnementsgelden en af en toe de overheid. Sinds de dagbladen onderworpen zijn aan de gunst van de adverteerders zijn ze als advertentiemedia gedwongen elkaars lezersmarkt te penetreren en zo elkaar naar het leven te staan. Het resultaat is een soort economisch darwinisme geworden, waarbij uiteindelijk de meest kapitaalkrachtige ondernemingen zijn overgebleven. Alle grote Belgische media, behalve de 15
openbare omroep, zijn vandaag de dag financieel gezien volledig afhankelijk van reclame. Daarnaast waren het ook op socioeconomisch vlak bewogen tijden, die het lezerspubliek fors deden toenemen. In de tweede helft van de negentiende eeuw was er een enorme alfabetiseringsgolf op gang gekomen in Europa. “In België was in 1840 nog 51% van de rekruten analfabeet, maar in 1891 was dit percentage reeds gedaald tot 16%. Op het einde van de negentiende eeuw werd overal de leerplicht ingevoerd. België kwam weliswaar tamelijk laat, pas in 1914." (Bens & Raeymaeckers, 2010, p. 35) Ook de uitbreiding van het kiesrecht vereiste dat de bevolking meer politiek geïnformeerd zou moeten worden. Ondertussen is de greep die godsdienst en ideologie lange tijd op de grote persmedia hebben gehad verslapt en in de meeste gevallen ondergeschikt gemaakt aan de economische doelstellingen als rentabiliteit, schaalvergroting en bedrijfscontinuïteit. België viel op dat vlak wel lang te beschouwen als een uitzondering. De hele trend naar objectiviteit, neutraliteit en professionaliteit die we in de rest van het westen, met de Verenigde Staten op kop konden waarnemen, kwam in België pas na de Tweede Wereldoorlog op gang. België kende vanaf het einde van de 19de eeuw meteen een zeer verzuilde pers, met katholieke, liberale en socialistische bladen. Dit kreeg de benaming 'opiniepers'. Deze verzuiling leefde zodanig sterk door dat de pers bij ons veel langer dan elders haar expleciet gekleurde karakter behouden heeft. De Tweede Wereldoorlog kan daarbij gezien worden als een scharniermoment, aangezien de volledige dagbladsector opnieuw moest opgebouwd worden. Kranten verdwenen of gingen in elkaar op. En toch, hoewel dit voor een concentratiebeweging zorgde, had dit nog niet zoveel effect op het politieke karakter van de pers. Het is pas met de ontzuiling, de opkomst van nieuwe partijen en een financiële en identiteitscrisis van de pers in de jaren '60 en '70, en niet te vergeten de toegenomen reclameconcurrentie van nieuwe media zoals radio en televisie, gekoppeld aan deze concentratietendens dat ook in België afscheid genomen werd van de partijpolitieke pers (Bens & Raeymaeckers, 2010, pp. 12–15). De notie dat journalistiek politiek neutraal, onpartijdig, professioneel en zelfs objectief moet zijn is een recent fenomeen, dat pas in de twintigste eeuw ingang vond in de Verenigde Staten (McChesney, 2008, pp. 26–30). Ervoor was journalistiek bedoeld om te informeren, maar ook om te overtuigen... ze was zeer gekleurd en betrokken. In de grondwet van de VS werd persvrijheid beschouwd als een middel om verschillende politieke visies te beschermen, aangezien de meeste kranten gelinkt waren aan politieke partijen. 6 Als bepaalde kranten door de overheid verboden of beperkt zouden kunnen worden, zou dit de mogelijkheid van politieke partijen of bewegingen om steun te verwerven inperken. Het zou de dood van de democratie betekenen. Een geëngageerde pers heeft veel te bieden in een democratische maatschappij, zolang er over gewaakt wordt dat er verschillende media zijn die een brede waaier van standpunten voorzien. Tijdens de 19e eeuw verschoof de primaire klemtoon van de kranten van de politiek naar het commerciele (McChesney, 2008, pp. 26–38). Niet qua inhoud, maar vooral wat de vorm betrof. Het werd een zeer winstgevende sector, door dalende prijzen, groeiende oplages en de toenemende 6
België kreeg na haar onafhankelijkheid een opvallend vrij persregime. Artikel 18 van de Belgische grondwet is hiervan een mooi voorbeeld: 'De drukpers is vrij; de censuur kan nooit ingesteld worden; geen brogstelling kan worden geëist van de schrijvers, uitgevers of drukkers.” Hierdoor waren er heel wat buitenlandse journalisten die naar België vluchtten omdat ze in eigen land werden vervolgd. “Zo stichtte A. Von Bornstedt in 1857 in Brussel de Deutsche Bruüsseler Zeitung, een krant waaraan Karl Marx intensief heeft meegewerkt.” (Bens & Raeymaeckers, 2010, p. 24)
16
dominantie van advertenties als bron van inkomsten. Toch bleef de toon nog steeds zeer gekleurd. De concurrentie zorgde er echter voor dat de concentratie toenam, en dat er heel wat dagbladen de boeken moesten sluiten of overgenomen werden. Dit zorgde er echter voor dat het moeilijker verkocht kon worden dat de pers schreef in naam van zijn opdrachtgever, van de eigenaar, gezien er plots niet genoeg actoren waren die tegengestelde visies promootten. Ook sensationalisme was niet zozeer een probleem als er maar genoeg kranten waren die dit konden counteren. De geloofwaardigheid van de pers begon eronder te lijden, en het begin van de 20e eeuw was het begin van een crisis van de journalistiek. Er gingen steeds meer invloedrijke stemmen op die vonden dat de commerciele pers haaks stond op de democratische principes. “In short, it was widely thought that journalism was explicit class propaganda in a war with only one side armed.” (McChesney, 2008, p. 29) Al moet hierbij wel vermeld worden dat België op dit vlak achterophinkte. De concentratietendens die vooral de jaren van het interbellum kenmerkte, nam in België vooral de vorm aan van de expansie van de eigen dagbladonderneming (dagbladen die in andere streken bijtitels oprichtten), en minder om het opkopen van bestaande dagbladtitels. Het was in die geladen tijdsgeest dat de notie van een professionele pers ontstond. Slimme uitgevers snapten dat hun media neutraal en niet vooringenomen moest overkomen, concepten die volledig haaks stonden op de oorspronkelijke rol die de pers vervulde, of hun bedrijf zou een pak minder rendabel worden (McChesney, 2008, pp. 26–38). Om hun economische positie te bestendigen moesten ze hun politieke macht opofferen. Er werden dan ook journalistieke scholen opgericht, waar journalisten werden geschoold om hun professionele kennis aan te wenden, niet de voorkeuren van de adverteerders of de commerciele belangen van hun krant. Het volk zou kunnen vertrouwen op een pers die louter diende om te informeren. Het klonk allemaal ongelooflijk goed. Deze normen zijn de ideologische basis geworden voor journalistieke praktijken maar werden pas na de Tweede Wereldoorlog breed toegepast in Europa. (Broersma, 2010, pp. 27–28) Ze worden gelinkt met positivistische stromingen in wetenschap en filosofie, maar op zich kunnen ze gezien worden als een voorbeeld van wat antropologen “Rücklauf” noemen, een proces waarbij een notie al breed verworpen is door academici maar toch aanvaard wordt door het publiek. De basispremisse achter objectiviteit bestaat erin dat de realiteit weergegeven kan worden als journalisten hun werkmethoden rationaliseren en zichzelf in hun werk depersonaliseren. Als ze volgens de routines werken die de norm volgen, komen ze uit bij de waarheid. Één zaak werd echter over het hoofd gezien. Het is volstrekt onmogelijk om nieuws volledig neutraal en objectief te maken, welke standaarden er ook gehanteerd worden. Zolang dit niet erkend wordt, is het onmogelijk om uit te zoeken welke waarden uitgedragen worden of moeten worden, en wat nieuwswaardig is en wat niet. Studies wezen uit dat er drie diepgewortelde effecten zijn die voortvloeien uit de professionele code die door journalisten gehanteerd worden (McChesney, 2008, pp. 30–38). Deze effecten zijn vandaag prominenter dan ooit. Ten eerste is er de keuze van bronnen. Om elke controverse aangaande de selectie van hun verhalen te vermijden, zullen journalisten alles wat te maken heeft met officiële bronnen (overheden en prominente figuren) als legitiem aanvaarden. In het 'onprofessionele' tijdperk van journalistiek zouden de kranten achter hun bronnen staan en onomwonden de selectie van het nieuws verdedigen als consequent met de waarden die ze wilden uitdragen. Zulk een attitude is 17
ongehoord in het professionele tijdperk. Vertrouwen op bronnen als basis voor legitimatie vormde hiervoor een oplossing. Dit zorgt er voor dat de kranten zich achter hun bronnen kunnen wegsteken, en bovendien bevooroordeelt dit de politieke machtshebbers aanzienlijk aangezien deze beter in staat zijn om als agendasetters op te treden, niet enkel voor dat waarover gesproken moet worden, maar ook door hetgene waarover ze over zwijgen. Wanneer een journalist een onderzoek probeert uit te brengen dat niet geruggesteund wordt door een officiele bron, mag hij al hard zijn best doen om niet onprofessioneel over te komen. Officiele bronnen zijn bovendien een zeer efficiente manier om snel aan informatie te komen, zeker in tijden waarbij de journalisten door de continue besparingen te kampen krijgen met enorm zware deadlines (Zinzen, 2010, p. 73). Zelfs de journalisten van internationale persagentschappen als AP, Reuters of Agence France Presse zijn door bezuinigingen tegenwoordig gedwongen om zich te beperken tot wat officiële bronnen op hen af sturen. Tijd om zelf iets uit te zoeken hebben ook zij niet. Daarbij komt dat ook de officiële instituten die voor deze bronnen zorgen nood hebben aan een rigoureus toezicht, dat ze een watchdog nodig hebben die niet enkel kan gegarandeerd worden door hun verkozen oppositie. Anders heeft het burgerschap geen enkele uitweg uit het status quo, geen mogelijkheid om de politieke cultuur als geheel te bekritiseren. Als de watchdogfunctie van de media verslapt, kan corruptie groeien en vervalt het democratische systeem. Ten tweede zien we dat journalistiek de neiging heeft om contextualisering te mijden als de pest (McChesney, 2008, pp. 30–38). Dit was een grote troef bij de vorige generatie van journalistiek. Ze probeerde elk belangrijk feit aan te grijpen en te kaderen in een groter politiek ideologisch raamwerk, om er zin aan te geven. Maar bij professionele journalistiek leidt het aanreiken van een context en achtergrond voor de verhalen er onvermijdelijk toe dat de journalist gedwongen wordt 'kant te kiezen', tenminste als het degelijk gedaan wordt. Laat dit nu net hetgene zijn dat de journalist en het medium ten allen prijze willen vermijden. Het beetje contextualisering waaraan men zich nog waagt zal zelden ingaan tegen wat gangbaar is in de consensus van de officiële bronnen. Ook is een feit zonder gebeurtenis zelden nieuwswaardig. Racisme mag dan wel een wijdverspreid probleem zijn, als er geen gebeurtenis is die toelaat het in beeld te brengen zal het ook zelden te zien zijn. Voor zij die buiten het machtscentrum zitten is het vaak enorm lastig om zo'n 'news hook' te creëren. Deze fenomenen stimuleerden de opgang van de public relations (PR) industrie. Zij specialiseren zich erin om, met behulp van gestroomlijnde persberichten, betaalde “experten”, neutraal klinkende actiegroepen enzovoort, een grote invloed te hebben op de media, ten voordele van hun klanten die meestal uit de zakenwereld afkomstig waren. Grote bedrijven gooien er veel geld tegenaan om ervoor te zorgen dat hun versie van de wetenschap ruim aan bod komt in de pers, voorgesteld als de objectieve waarheid. De media verwelkomen dit met open armen, gezien het hen de luxe geeft van veel bladvulling voor weinig kosten. Deze twee tekortkomingen brengen in combinatie een derde paradoxaal en zorgwekkend effect met zich mee. Journalistiek depolitiseert het publieke debat. Het valt aan te tonen dat de huidige journalistiek beter is in het creëren van onwetendheid en apathie dan in het scheppen van geïnformeerde en passioneel geëngageerde burgers. De politiek wordt herleid tot passieloze steriliteit, zonder band met de dagelijkse realiteit waarin de mensen leven. Het leidt tot cynisme over de waarde en de integriteit van het publieke leven. Het schept eerder verwarring dan begrip en geïnformeerde actie. Dit creëert een zwaar dilemma voor journalisten. Het is duidelijk dat 18
democratie nood heeft aan journalistiek, maar wat minder begrepen is is dat het omgekeerde evenzeer telt. Zonder een bevolking die vertrouwt op de journalistiek, die haar ernstig neemt en die politiek geëngageerd is, zal journalistiek zijn essentie verliezen en niet meer gestimuleerd worden om het harde werk te verrichten dat vereist is om tot goede en kritische media te komen. De paradox van professionele journalistiek is dus als volgt: degelijke journalistiek kan niet overleven zonder een levendige democratie. Dit impliceert dat journalistiek agressief en expleciet kritisch dient te worden tegenover het antidemocratische status quo, het moet zich opnieuw inlaten met het teisteren van de comfortabelen en het verzorgen van de geteisterden. “In short, the logic suggests that to remain democratic, to continue to exist, journalism must become... unprofessional” (McChesney, 2008, p. 34). Deze quote kan natuurlijk, zoals dat gaat bij quotes, gemakkelijk uit zijn context getrokken worden. Dit is geen pleidooi om journalistiek te herleiden tot het amateuristische – want uiteraard zijn bepaalde professionele standaarden broodnodig – maar veeleer een historisch gekaderde aanklacht tegen de huidige interpretatie van het concept professionalisme. De roep naar transparantie in de journalistieke praktijk en de ideologische posities van kranten en journalisten en de nood voor het opvoeden van de mensen over de werking en logica van de media zijn geen nieuwe zaken in mediakritiek. (Broersma, 2010, pp. 30–31) Hoewel dit soort stemmen al lang weerklinken, blijft de journalistiek in het algemeen toch vasthouden aan zijn waarheidsclaim, en niet zonder reden. Het opgeven van deze claim en breed bekennen dat men onmogelijk in staat is, nooit geweest, om accuraat de werkelijkheid te weerspiegelen zou de autoriteit van de journalistiek ondermijnen. Bovendien betalen mensen om de waarheid te lezen. Men verwacht van journalisten dat ze hen informeren over de feiten en correcte duiding geven bij de gebeurtenissen in een complexe wereld. Interpretaties moeten omgebogen worden tot een waarheid waar men mee verder kan. Wie naar een film kijkt wil geen popup op het scherm zien verschijnen waarin de regisseur hen live vertelt hoe en waarom de film tot stand gekomen is. De illusie mag niet verbroken worden.
3.4. CHOMSKY & HERMAN: HET PROPAGANDA-MODEL Één van de recente en meer radicale grondleggers van de kritische theorie zijn Chomsky en Herman. “In the 1970s, Chomsky, (along with his coauthor Edward S. Herman) began reseraching the ways the U.S. News media serve elite interests and undermine the capacity of the citizenry to actually rule their lives in a democratic fashion. Their 1988 book, Manufacturing Consent, remains the starting point for any serious inquiry into news media performance.” (McChesney, 2008, p. 287) Chomsky & Herman (1988) ontwikkelden een analytisch model, genaamd het propagandamodel. Het propagandamodel probeert een kader aan te bieden om de werking van de massamedia te analyseren en te begrijpen, vooral toegespitst op de VS. Het bekritiseert liberale theorieën omdat deze structurele factoren minimaliseren en teveel belang hechten aan het individu als tegenwicht voor deze structurele factoren. In hun eigen woorden (Chomsky & Herman, 2002, p. 2): “The essential ingredients of our propaganda model, or set of new “filters,” fall under the following headings: (1) the size, concentrated ownership, owner wealth and profit orientation of the dominant massmedia firms; (2) advertising as the primary income source of the mass media; (3) the reliance of the media on information provided by the government, business, and “experts” funded and approved by the primary souces and agents of power: (4) “flak” as a means of 19
disciplining the media; and (5) “anticommunism” as a national religion and control mechanism. These elements interact with and reinforce one another. The raw material of news must pass through successive filters, leaving only the cleansed residue fit to print.” Voor de duidelijkheid dient vermeld te worden dat het propagandamodel niet spreekt over de mediaeffecten, maar over het gedrag ervan. Het probeert te achterhalen hoe de media in elkaar zitten, maar spreekt zich niet uit over het wel of niet succesvol zijn. Soms halen de media hun slag niet thuis, wordt de boodschap simpelweg niet aanvaard. (Soete, Custers, & Bondt, 2004, p. 21) De eerste filter toont hoe de eigendomsstructuur van de media de inhoudt mee bepaalt. Wat nieuws is en wat niet wordt grotendeels bepaald door wie macht heeft in het medialandschap, wie het nieuws in handen heeft. Wereldwijd worden de media gedomineerd door een steeds kleiner wordende groep financiële en industriële mediamultinationals, die meestal hun uitvalsbasis hebben in de VS. Deze staan onder controle van investeerders en managers, die op hun beurt gehoorzamen de commerciële wetten van de vrije markt. De tweede filter, “advertising”, (Chomsky & Herman, 2002, pp. 14–18) beschrijft de inkomstenstructuur van de media, die vandaag voor het grootste deel uit commerciële advertenties afkomstig is. Het zorgt voor perverse taferelen, waarbij blijkt dat de belangrijkste transactie in het medialandschap niet draait rond de media die inhoud verkoopt aan het publiek, maar veeleer deze media die een publiek verkopen aan hun sponsors. Deze laatste krijgen hierdoor op hun beurt een zeer grote invloed over welk blad wel en niet mag overleven, eisen vaak een reclamevriendelijke omgeving voor hun advertenties, hetgeen weegt op de inhoud die men probeert te bieden. De derde filter handelt over de macht van de bronnen, “sourcing the massmedia news” (Chomsky & Herman, 2002, pp. 18–20). “The mass media are drawn into a symbiotic relationship with powerful sources of information by economic necessity and reciprocity of interest. The media need a steady, reliable flow of the raw material of news. […] Economics dictates that they concentrate their resources where significant news often occurs, wheter important rumors and leaks abound, and where regular press conferences are held. Mark Fishman calls this “the principle of bureaucratic affinity: only other bureaucracies can satisfy the input needs of a news bureaucracy.”” Ook de geloofwaardigheid die bronnen uit de overheid en ondernemingen genieten zijn belangrijk voor de massamedia, in hun onstilbare honger naar objectiviteit. De reactie hierop was het ontstaan van een immense PRmachine, met al haar technieken van dien, zoals het te pas en onpas laten aandraven van “experten ter zake”. (Chomsky & Herman, 2002, pp. 20–26) De vierde filter is minder subtiel, en heeft de naam “Flak and the Enforcers” meegekregen. (NOOT: De term stond oorspronkelijk voor luchtafweergeschut, als afkorting voor het Duitse woord 'Flugabwehrkanone' (Wikipedia, n.d.). Praktisch elke negatieve reactie op een vorm van berichtgeving in de media kan als flak omschreven worden, maar de vorm en de intensiteit hiervan kunnen uiteraard verschillen. “It may take the form of letters, telegrams, phone calls, petitions, lawsuits, speeches and bills before Congress, and other modes of complaint, threat, and punitive action. It may be organized centrally or locally, or it may consist of the entirely independent actions of individuals. […] The ability to produce flak, and especially flak that is costly and threatening, is related to power.” (Chomsky & Herman, 2002, p. 26) Flak kan zowel direct als indirect zijn, en wordt bij momenten institutioneel georganiseerd, met instellingen die als enig doel hebben dat ze zich specialiseren in het produceren van Flak. Het uiteindelijke doel van flak is om dissidente media 20
in het gareel te doen lopen. De vijfde en laatste filter is de ideologie van het anticommunisme. (Chomsky & Herman, 2002, pp. 29–31) “Communism as the ultimate evil has always been the specter haunting property owners, as it threatens the very root of their class position and superior status. The Soviet, Chinese, and Cuban revolutions were traumas to Western elites, and the ongoing conflicts and the wellpublicized abuses of Communist states have contributed to elevating opposition to communism to a first principle of Western ideology and politics. This ideology helps mobilize the populace against an enemy, and because the concept is fuzzy it can be used against anybody advocating policies that threaten property interests or support accommodation with Communist states and radicalism.” Deze filter kan dus uiteindelijk dienen om zelfs de meest kritische journalisten en redacteurs te laten inbinden. De auteurs kregen redelijk wat kritiek te slikken (Herman, 1996, pp. 119–124). Het propagandamodel zou teveel lijken op een samenzweringstheorie. Het model slaagt er niet in om rekening te houden met de professionele standaarden die gehanteerd worden. Het model zou te mechanisch en te functionalistisch zijn, het negeert het bestaan van ruimte, strijd en interactie. Zowel Chomsky als Herman hebben gereageerd op deze kritieken, waarbij ze vooral duidelijk maken dat het model niet op een enge, deterministische manier geïnterpreteerd mag worden, en vragen aan de criticasters om hun argumenten te staven met casestudies of tenminste die van Manufacturing Consent te proberen weerleggen. Toch zou het model ondertussen aan een update toe zijn. Het medialandschap is sinds 1988 ingrijpend veranderd, maar is het zo fundamenteel veranderd dat het model geen steek meer houdt? Acht jaar na de eerste publicatie geeft Herman aan dat er wel degelijk nuances aan te brengen vallen, maar dat het model fundamenteel niet veranderd is. (Herman, 1996, pp. 124–127) Integendeel: “The dramatic changes in the economy, communications industries, and politics over the past decade have tended to enhance the applicability of the propaganda model.” Over de eerst twee filters, eigendom en advertenties, zegt hij dat ze belangrijker geworden zijn. De concentratiebeweging in de media is versterkt, de redacties zijn verkleind en het streven naar adverteerders voor inkomsten is ook gegroeid. Ook de derde en de vierde filter hebben niet moeten inboeten qua belang. Studies uit die tijd onthulden dat de PRindustrie in de VS de journalisten ruimschoots in aantal overtroffen. De vijfde filter daarentegen, anticommunisme, heeft qua belang ingeboet, of moet hernoemd worden. Sinds de val van de Soviet Unie is het niet zozeer anticommunisme dat de plak zwaait, maar eerder een haast religieus geloof in de onfeilbaarheid van de vrije markt. Het beroemde boek 'The End of History and the Last Man” (Fukuyama, 1992) is hiervan een typerende illustratie. Nog eens zes jaar later bevestigden Chomsky & Herman deze updates nogmaals in de inleiding tot de herwerkte uitgave van Manufacturing Consent, en benadrukten dat deze evoluties het oorspronkelijke model net meer gewicht gaven dan voorheen. (Chomsky & Herman, 2002, p. 8)
3.5. KANTTEKENING: BIEDT HET WWW MEER MOGELIJKHEDEN TOT EMANCIPATIE? Vanaf de jaren '90 werd de blik van heel wat participatieve theoretici gericht op de zogenaamde nieuwe media. (Carpentier, 2008, p. 18) De komst van het internet zou niet alleen alle informatie 21
voor iedereen beschikbaar maken, maar zou ook een hele nieuwe communicatiewereld mogelijk maken, met onmiddellijk in het kielzog daarvan de droom van een toegenomen mediaparticipatie. Die droom lijkt op het eerste gezicht uitgekomen te zijn, maar staat ook open voor kritiek. In het geval van de vakbondsprotesten van januari 2012 werden de sociale media bijvoorbeeld zowel gebruikt om te mobiliseren voor de staking, als om de hele syndicale wereld zwart te maken. (Soete, 2012a) De traditionele media vergaapten zodanig aan de onlinerealiteit dat ze haast vergaten dat er een echte wereld daarbuiten was die niet per se representatief was voor tegenover wat Twitter en Facebook lieten uitschijnen. Het discours van de nieuwheid dat achter deze nieuwe media schuilgaat, brengt echter een niet te onderschatten probleem met zich mee. (Acland, 2007, pp. 25–57) De oude media dreigen aan onze aandacht te ontsnappen. De krant, radio en de televisie lijken plots media uit de vorige eeuw geworden te zijn, die het niet waard zijn om in de discussie over participatie betrokken te worden. Daarbij worden drie belangrijke denkfouten gemaakt. Ten eerste wordt het culturele belang van de oude media structureel onderschat. Ten tweede wordt de institutionele aard van de huidige mediawerelden uit het oog verloren. Heel wat mediaproducten komen nog steeds tot stand in mediabedrijven – oude topdown systemen die op een kapitalistische logica geënt zijn en die niet altijd de grootste fans zijn van de maximalistische benadering van participatie en democratie. In dit optimisme wordt vergeten dat de routines, identiteiten, praktijken, overtuigingen en beelden die in het oude mediasysteem circuleren, niet verdwenen zijn, maar mee het nieuwe systeem vormgeven. Ten derde wordt zo een technologischdeterministisch model vooropgesteld, waarbij er vanuit wordt gegaan dat welbepaalde mediatechnologieën per definitie meer participatie toelaten dan andere. Zonder het belang van de specificiteit van mediatechnologieën te willen onderschatten, is het participatief gehalte van mediatechnologieën afhankelijk van de manier waarop ze ingezet worden. In de praktijk betekent dit dat ook web 2.0 technologieën perfect topdown en onparticipatief gebruikt kunnen worden. Hoe dan ook, net als de oude media bieden de nieuwe media heel wat kansen om tot een democratisering van communicatie te komen, maar dit is absoluut geen vanzelfsprekendheid. De strijd tegen SOPA in de VS, de vele websites met alternatieve media, de hackers van 'anonymous' en de ontwikkelingen in opensource software tonen aan dat ook de onlinesector een dynamisch domein is waar volgehouden strijd meer dan eens kan leiden tot overwinningen.
22
23
4. Dagbladanalyse 4.1. DE ALGEMENE STAKING VAN 30 JANUARI 2012 Het eerste deel gaat over de berichtgeving rond de algemene staking van 30 januari 2012, de eerste algemene staking in gemeenschappelijk vakbondsfront sinds 1993 en tevens de laatste algemene staking tot nu toe. Via de online databank Mediargus (“Mediargus – Gopress”, z.d.) zocht ik via de simpele zoekterm “algemene staking” alle artikels op die de aanloop vormden voor de Algemene Staking van 30 januari 2012. De inhoudsanalyse werd hierbij op een interpretatieve manier opgevat (Mortelmans, 2007, pp. 146–149). Ik beperkte me tot de periode tussen 2 januari en 10 februari 2012, en onderzocht in totaal 154 artikels uit de zeven dagelijks verschijnende betalende dagbladen in Vlaanderen. 146 andere artikels vielen af omdat ze over iets anders gingen of omdat ze enkel op de krantenwebsites stonden. De steekproef omhelst dus enkel de artikels die in de papieren versies verschenen zijn. Het aantal relevante artikels over de actiedag die buiten deze periode liggen zijn verwaarloosbaar. In onderstaande grafiek staat per krant het aantal artikels weergegeven over de algemene staking.
De TIjd De Standaard De Morgen Gazet Van Antwerpen
Aantal artikels
Het Belang Van Limburg Het Nieuwsblad Het Laatste Nieuws 0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
Afbeelding 1: Aantal artikels per krant verschenen over de algemene staking tussen 2 januari en 10 februari 2012
Het is duidelijk dat het Laatste Nieuws veruit het meeste artikels geschreven heeft. Dit is echter voor een groot deel te wijten aan het feit dat deze krant in enkele regionale uitgaven van de krant aparte cijfers per provincie weergegeven heeft die de impact van de staking weergaven. Er mogen volgens 24
deze logica 15 artikels afgetrokken worden van het totaal aantal artikels van Het Laatste Nieuws, wat haar nog steeds de koploper maakt. Hierna maakte ik een kwalitatieve analyse van de toon die gehanteerd werd in de artikels. Daarbij vertrok ik van de vraag of de staking of de vakbonden positief geëvalueerd werden, zowel voor als na de staking, door de artikels. Het gaat hier voor de duidelijkheid om een subjectieve interpretatie van mezelf. Ter illustratie: een artikel dat zich voornamelijk focust op de hinder die de staking voor gewone mensen met zich mee zal brengen, beschouwde ik als negatief, een artikel waarin de boodschap van de verschillende vakbonden de overhand haalt beschouwde ik als positief. Enkele artikels behandelden louter technische zaken of waren danig gebalanceerd dat ik met de beste wil van de wereld geen waardeoordeel kon vellen of de vakbonden nu benadeeld of bevoordeeld werden. Dit soort artikels vormt echter een minderheid.
De TIjd
De Standaard
De Morgen Nuance Positief Negatief
Gazet Van Antwerpen
Het Belang Van Limburg
Het Nieuwsblad
Het Laatste Nieuws 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% Afbeelding 2: Procentuele vergelijking per krant van het aantal positieve, negatieve of genuanceerde artikels over de algemene staking van januari 2012
Het valt op dat, behalve in Het Belang Van Limburg, het merendeel van de artikels slecht uitdraait voor de vakbonden en de staking. Het Belang van Limburg is tegelijk ook wel de krant die het minste aandacht besteedt aan de staking. Ik vermoedde aanvankelijk dat deze negatieve scores aan mij lagen. Aangezien ik in het dagelijkse leven steevast de vakbonden verdedig vreesde ik dat ik overdreven kritisch geweest was tegenover de onderzochte artikels. Om iets meer nuance te brengen in het label 'negatief', deelde ik dit label daarom nog eens op in twee. Het eerste, 'eenzijdig 25
negatief', betreft zoals de naam doet vermoeden artikels waar geen enkel positief woord te vinden is. Geen citaat van een syndicalist, geen argument pro staking. Deze artikels bevatten louter argumenten tegen de staking die zich focussen op hinder, de verdeeldheid binnen de vakbond, de argumenten van politici of werknemers tegen de staking enzovoort. Het tweede, 'voornamelijk negatief', bevat naast een overwicht aan negatieve boodschappen ook een wederwoord of een positief argument dat de staking tracht te verdedigen. Hier ben ik, om zoveel mogelijk mijn eigen vooringenomenheid uit te schakelen, zeer mild mee omgesprongen. Zodra er een citaat van één zin in staat van een syndicalist (al is het maar iets in de trand van “nietes!”), bracht ik het artikel in deze groep onder. Heel wat van deze artikels flirten dus met het label 'eenzijdig negatief'. Nog steeds is het aantal 'eenzijdig negatieve' artikels groter dan het aantal positieve artikels, die meestal ook nog sporen bevatten van negatieve argumenten.
Eerder positief
Beide kanten genuanceerd
Eerder negatief
Eenzijdig negatief
0
10
20
30
40
50
60
70
Afbeelding 3: Totaal aantal artikels dat eerder positief, genuanceerd, eerder negatief of eenzijdig negatief berichtten over de algemene staking van 2012
Het volgende wat me meteen opviel toen ik de artikels doornam, is dat het aantal artikels die duidelijk maakten waar de staking nu eigenlijk om draaide zeer beperkt waren. Ik labelde daarom de artikels als 'inhoudelijk' en 'niet inhoudelijk'. Opnieuw sprong ik zeer mild met het label 'inhoudelijk', om zeker te zijn dat het effectief aan de artikels lag en niet aan mijn vooringenomenheid. Dus opnieuw, van zodra er één zin in het artikel te vinden was waar inhoudelijk op de syndicale eisen ingegaan werd, catalogeerde ik het artikel onder 'inhoudelijk', zelfs al ging 90% van het artikel over de hinder die de staking met zich meebracht. Het label 'niet inhoudelijk' bevat artikels die louter handelen over de vakbond op zich of over de impact van de staking. Zelfs deze conservatieve aanpak bevestigde mijn vermoedens, zoals duidelijk wordt in onderstaande grafiek. Ondanks de lage drempel om bij de 'inhoudelijke' artikels gerekend te worden, slagen enkel De Morgen en De Tijd erin om de balans op 50/50 te krijgen. De 'niet inhoudelijke' artikels vallen over het algemeen bovendien samen met de negatieve artikels, het 26
aantal 'nietinhoudelijke' positieve artikels, artikels die het stakingsrecht of het nut van de vakbonden verdedigden, was algemeen verwaarloosbaar.
De TIjd De Standaard De Morgen Niet inhoudelijk Inhoudelijk
Gazet Van Antwerpen Het Belang Van Limburg Het Nieuwsblad Het Laatste Nieuws 0%
20%
40%
60%
80%
100%
Afbeelding 4: Procentuele vergelijking per krant van het aantal inhoudelijke en nietinhoudelijke artikels over de algemene staking van 2012
In onderstaande tabel geef ik ten slotte ook nog de codes mee die ik hanteerde om de inhoud van de verschillende artikels te onderscheiden, en het aantal keer dat ze voorkwamen in afzonderlijke artikels (een argument twee keer in één artikel verschijnt wordt krijgt slechts één vermelding).
27
Oproep om het over de inhoud van de staking te hebben ipv enkel de vorm Staking schaadt het “recht op arbeid” Generatiekloof is fout Artikel dat generatiekloof voedt Kritisch tov werkgevers (journalist) Werkgevers zijn eensgezind Er zullen deurwaarders ingezet worden Vakbond is nodig Binnen ACV geen eensgezindheid over staken ACV verbiedt eigen personeel te staken Vakbonden misbruiken argument indexsprong De staking heeft de vakbond veel centen gekost Vakbonden zijn verouderd Vakbonden zijn niet meer populair Vakbonden zijn intern verdeeld Vakbonden falen in hun communicatie (#30J) Staking zal goed opgevolgd worden Staking is een mensenrecht Staking is legaal Er is begrip voor de staking Al bij al niet veel problemen Staking is een effectief actiemiddel Staking is goed opgevolgd Staking is illegaal Staking zal voor hinder zorgen We mogen ons aan chaos verwachten Reden voor staking is onduidelijk Staking zal niks uitmaken Sociaal overleg is ondemocratisch Staking helpt niet, overleg wel Staking hypothekeert het sociaal overleg Staking is foute manier om problemen op te lossen Weinig stakingsbereidheid Weinig maatschappelijke steun voor staking Staking zorgt voor imagoschade naar buitenland toe Werkgevers zijn het slachtoffer Werkwilligen zijn het slachtoffer Gewone mensen zijn het slachtoffer van stakingen Stakingsrecht moet beperkt worden 30J was geen succes Staking was niet algemeen Staken leverde niet veel op Deze staking is onverantwoord Staking zorgt voor veel schade Staking is een verouderd actiemiddel Het land lag niet plat Vakbonden staken voor het minste geringste regeerakkoord is sociaal, onbegrijpelijk dat men staakt Politie moet ingezet worden Indexsprong is olie op het vuur sp.a zit verveeld met staking Vakbonden zijn gewonnen Niet toegeven aan vakbonden Regering is geplooid Regering zal niet toegeven aan vakbonden Regering mag niet toegeven aan vakbonden besparingen noodzakelijk (Regering) besparingen noodzakelijk (Werkgever) besparingen noodzakelijk 28(Vakbond) besparingen noodzakelijk (journalist)
Kolom B
0
5 10 15 20 25 30 35
De conclusies die ik hieruit trek is dat de Vlaamse dagbladpers niet enkel overwegend negatief schreef, maar bovendien reikte ze de bevolking nauwelijks middelen aan om te vatten waarom de vakbonden in haar ogen zoveel hinder zouden veroorzaken. Het evenwicht rond syndicale berichtgeving is in deze maand compleet zoek gegaan. Het vergt niet eens een analyse van de schreeuwerige en sensationele krantenkoppen om tot deze conclusie te komen. Ik vermoed dat als ik me hiertoe beperkt zou hebben (veel mensen scannen bij het lezen van hun krant eerst de krantenkoppen om dan te zien wat ze willen lezen), het eindresultaat nog pijnlijker zou geweest zijn. Ik focus me hier op het grote plaatje, zonder dieper in te gaan op de artikels die kunnen gezien worden als flagrante uitschuivers die de journalistieke deontologie compleet met de voeten treden. 7 Bovendien is er weinig verschil tussen de verschillende kranten, zowel op vlak van de aspecten van de staking die belicht werden als het waardeoordeel dat geveld werd. Zelfs de editorialen, naast de opiniestukken het enige deel van een krant waar alle journalisten over toegeven dat het waardeoordelen bevat, schaarden zich zonder uitzondering allemaal tegen de vakbonden.
4.2. DE MARS VOOR DE TOEKOMST Voor de analyse van de krantenartikels over de sluiting van FordGenk ging ik op een gelijkaardige manier te werk, via de database van Mediargus zocht ik op het trefwoord “Ford” alle relevante artikels op. Ik focuste me op de berichtgeving in aanloop van en direct na de Mars voor de Toekomst, een grote solidariteitsactie op zondag 11 november 2012 die het culminatiemoment vormde van de strijd die de metaalvakbonden op dat moment voerden. Ik heb gekozen voor deze case voor twee redenen. Ten eerste omdat ik er zelf nauw bij betrokken was, in de aanloop van deze mars heb ik enkele weken in Genk gelogeerd om als PVDAmilitant zowel aan het piket als bij de organisatie van de Mars ondersteuning te bieden. Daarnaast leek deze case relevant omdat de media zich hier naar mijn aanvoelen anders gedragen hadden. In plaats van een grote demoniseringscampagne had de pers volgens mij in die periode heel wat sympathie getoond met de vakbonden en hun acties. Bovendien was deze actie, die ook nationaal de pers beheerste, gesitueerd op bedrijfsniveau, terwijl de algemene staking eerder politiek was. Ik onderzocht 122 artikels van dezelfde zeven dagbladen tussen 3 en 12 november 2012. De conclusies zijn effectief van een andere orde. In eerste instantie valt op dat Het Belang van Limburg opvallend meer artikels gepubliceerd heeft in die periode. Dit is ergens te begrijpen, gezien de belangrijkste focus van deze krant op regionaal nieuws ligt.
7
Heel wat mensen zullen zich bijvoorbeeld herinneren hoe Het Nieuwsblad en Het Laatste Nieuws de dag na de staking uitpakten met sensationele voorpaginafoto's die zodanig vervalst waren dat ze elk mogelijk visueel en negatief cliché (vuur, bivakmuts en bier) van een syndicale actie versterkten. (Soete, 2012b)
29
De Tijd
De Morgen
De Standaard
Gazet Van Antwerpen
Het Belang van Limburg
Het Laatste Nieuws
Het Nieuwsblad 0
5
10
15
20
25
30
35
40
Afbeelding 5: Aantal artikels per krant over FordGenk tussen 3 en 12 november 2012
Ook de andere zogenaamde 'populaire bladen' scoren aanzienlijk hoger dan de andere kranten. Dit valt voornamelijk te verklaren doordat zij de keuze gemaakt hebben om meer in te zoomen op persoonlijke verhalen. De artikels zijn dan ook vaak zeer kort. Toch blijft Het Belang van Limburg ruim boven de andere kranten uitsteken in het aandeel dat ze in de krant reserveert voor de sluiting van Ford. Hier werkte ik niet met het onderscheid 'positief' en 'negatief', gezien er maar zeer weinig negatieve artikels te vinden waren over syndicale acties op dat moment, met uitzondering van enkele artikels over een actie van 250 Fordarbeiders in Keulen. Ook deze artikels vallen echter niet zomaar als negatief te omschrijven, gezien de vakbonden en met name Gaby Colebunders uitvoerig de ruimte kregen om hun kant van het verhaal weer te geven. Onderstaande codes groeperen de meest voorkomende verschillende boodschappen die in de verschillende artikels opdoken. Een overzicht van al mijn codes is verder te vinden, maar op enkele uitzonderingen na vallen ze allemaal onder deze hoofdthema's, die elkaar soms wat overlappen maar ook vaak samen in één artikel te vinden zijn.
30
Meer radicaal artikel tegen mainstream logica Rellen in Keulen Artikel dat protest van vakbonden steunt Artikel dat Ford (of Odell) aanvalt Probleem ligt bij externe factoren (niet Ford) Drama, getroffenen, moeilijke periode, ramp Solidariteitsboodschap Persoonlijke getuigenissen 0
5 10 15 20 25 30 35 40 45 50
Afbeelding 6: thematische opdeling codes inhoudsanalyse dagbladartikels over FordGenk tussen 3 en 12 november 2012
Deze codes vragen uiteraard meer uileg. Het eerste thema, 'Meer radicaal tegen mainstream logica' omvat argumenten van linkse signatuur die praktisch nergens aan bod komen: de eensgezindheid over de hoge loonkosten wordt in vraag gesteld, men stelt zich de vraag of Ford niet kan gedwongen worden om de sluiting alsnog te herzien, de Europese Unie wordt aangevallen voor haar dubieuze subsidies die Ford ondersteunen bij delokalisatie en een artikel dat weergeeft dat het grootste probleem hier de ongebreidelde winstlogica is. Dat zijn ze allemaal. Hoewel ik het persoonlijk allemaal pertinente opmerkingen vind, veel viel hier niet over te lezen, zoals ook duidelijk is in de grafiek. Odell verwijst naar Steve Odell, de CEO van FordEurope op dat moment. Deze heeft zich in deze periode allesbehalve populair gemaakt, vooral vanwege de respectloze manier waarop hij het ontslag aankondigde, waarna zijn loonsverhoging natuurlijk enkel olie op het vuur was. Met externe factoren wordt verwezen naar zaken waar Ford zelf ook als het slachtoffer aangewezen wordt of waar Ford als schuldige volledig buiten beschouwing gelaten wordt. Het omhelst niet enkel het discours over de loonkost of het vertrouwen van ondernemers in de Vlaamse economie maar ook de artikels rond reconversie waar de Limburgse economie als verouderd bestempeld wordt. De meest dominante boodschap die in het merendeel van de artikels weerklonk was tweeledig: ten eerste was het allemaal zeer erg, ten tweede was er veel solidariteit. Artiesten, de carnavalsclub, pastoors en parochies, imams, ondernemers, politici, andere vakbondscentrales, sport en jeugdverenigingen, allemaal passeerden ze de revue om hun solidariteit te betuigen met de families en arbeiders van FordGenk. Zelfs de directie zelf had op een bepaald moment het lef om in de pers haar solidariteit te verklaren. Wat me het eerste opviel is de complete gelatenheid die heerste. Drama, ramp, tragedie... het zijn allemaal beschrijvingen die de ernst van de situatie duidelijk vatten, maar daarmee is de schuldvraag niet beantwoord. De sluiting zelf wordt quasi 31
nooit in vraag gesteld, het wordt voorgedaan als een natuurramp waar men zich maar bij neer te leggen heeft. De sympathie die de media etaleert is dus voornamelijk passief, al steunt ze de arbeiders wel in haar strijd voor een rechtvaardige ontslagvergoeding. Hoewel overweldigend positief, blijft de boodschap die overheerst conservatief. Er zit ook amper ruis op. Het voornaamste verschil in berichtgeving bij de verschillende kranten zijn de pagina's vol persoonlijke getuigenissen bij de populaire bladen, maar voor de rest worden elke dag ongeveer dezelfde artikels geschreven, met dezelfde argumenten. Opvallend verschil is ook dat de Tijd op de dag na de actie niks geschreven heeft over de Mars voor de Toekomst, terwijl de rest van de kranten het allemaal op hun voorpagina etaleerden. Dit werd dan ook weerspiegeld in de sfeer die overheerste op de Mars voor de Toekomst zelf. Deze was, met uitzondering van het PVDAblok, geen betoging maar een stille rouwoptocht.
32
Ford vermindert capaciteit nog verder in Europa Heethoofden in Keulen zijn verkeerd SALK is praatbarak SABAM wil centen, schandalig Vakbond hoopt dat er duidelijkheid komt van de directie Productie herstart voor enkele dagen Vakbonden vechten voor ontslagvergoeding Steun aan het piket Rellen in Keulen Juridische strijd zal niet veel opbrengen Crisis in automarkt We moeten werken aan een nieuwe toekomst De hoop ligt nu bij het SALK Vertrouwen ondernemers moet teruggewonnen worden Ondernemers zijn het vertrouwen kwijt om in Limburg te investeren Loonkost is te hoog Europa mee schuldig voor sluiting Genk Loonkost is niet het probleem Winstbejag gaat voor op mensen Artikel dat diep graaft naar oorzaken bij ford Woede Sluiting is onaanvaardbaar Promotie van Odell is onrechtvaardig Odell is respectloos Juridische strijd is nodig Ford pleegde contractbreuk Kris Peeters verontwaardigd Artiesten solidair Er wordt veel volk verwacht op de MvdT Hart onder de riem MvdT is een gezinsoptocht, geen betoging Dit overstijgt de politiek Het is nu zo, we moeten ermee leven "getroffenen" (als in een natuurramp) We gaan een moeilijke periode tegemoet Het is een drama 0
5 10 15 20 25 30
Afbeelding 7: Codering van de gebruikte boodschappen in de Vlaamse dagbladpers in de week voor de Mars voor de Toekost
4.3. CONCLUSIES De twee cases tonen zowel gelijkenissen als verschillen. Een eerste algmene conclusie die ik trek is dat de dagbladen bij beide cases weinig tot geen onderlinge tegenstellingen etaleren. Hier en daar kiest een krant ervoor om één bepaald aspect meer in de spotlight te zetten dan een ander, maar op de toon zit weinig ruis. Waar de kranten onderling eensgezind zijn, zijn de cases dat echter niet. Bij de algemene staking merken we haast een compleet tegenovergestelde reactie als bij Ford. Waarom waren dagbladen zo afkeurend tegenover het eerste, en zo meelevend bij het tweede? Wat maakt dat deze twee cases zo verschillen in de manier waarop media hen aanpakten? 33
5. Het propagandamodel gefilterd Valt het propagandamodel nu toe te passen op de lokale context? Voor we dit beantwoorden dienen we eerst te zien of het Vlaamse medialandschap fundamenteel verschilt van de Angelsaksische, waar het propagandamodel van vertrekt. Pieter Maeseele, als docent verbonden aan het departement communicatiewetenschappen van de Universiteit Antwerpen maakte me duidelijk dat, afgezien van enkele subtiliteiten, de Vlaamse media in grote lijnen aan dezelfde commerciële wetten dienen te gehoorzamen als in de VS: “Ik zou er niet van uitgaan dat onze media fundamenteel verschilt van andere westerse landen. Zeker niet. Als je de New York Times gaat lezen is dat niet zo anders dan De Standaard of De Morgen. […] Er zijn nog historische overblijfselen van de verzuiling, zijnde dat de doelgroepen waarop de kranten zich origineel richtten deels dezelfde gebleven zijn, omdat dat nu eenmaal de segmenten waren die men kon verkopen aan de adverteerders eenmaal de politiekeconomische basis van de media veranderde. De eigendom veranderde, van de zuil naar de markt. Maar een krant had al zijn lezers, zijn doelgroep, dus bepaalde historische elementen ga je nog steeds zien terugkomen. Vandaar dat De Morgen zich nog steeds profileert als de meest progressieve krant, die gaat natuurlijk niet zomaar veranderen van lezers omdat ze verandert van eigenaar. Men heeft die lezers om louter economische redenen proberen houden. De systematische weergave van vakbonden zoals we ze hier zien zie je niet enkel hier, dat komt over heel de wereld voor.” (P. Maeseele, persoonlijke mededeling, 2014, 8 augustus) En inderdaad, ook in Angelsaksische media komen gelijkaardige kritieken op de media voor. Owen Jones, columnist voor the Guardian, schreef enkele maanden geleden een bijdrage waarin hij het opnam voor de vakbonden. “This column will remain one of the very few pieces supportive of the strike to be published by the mainstream media. I don't write that as an act of selfcongratulation, but simply to point out how ideologically charged and biased our media is. Trade unions are Britain's biggest democratic movement, representing 6.5 million workers – more than nine times the combined membership of the main political parties – and yet they are treated by the media as though they have almost no legitimate place in public life. On the rare occasions they are granted media coverage, their elected leaders are invariably described as "union barons". Surely it is only unelected, unaccountable figures like media owners who should be called barons.” (Jones, 2014) Ook het Britse progressieve tijdschrift 'Red Pepper' nam het in 2011 op voor de vakbonden. (“Mythbuster”, z.d.) Het artikel is vermeldenswaardig vanwege zijn herkenbaarheid met de clichés die ook in België veel opgeworpen worden. Acht mediamythes worden ontkracht: “Unions strike at the first opportunity, without a thought for the consequences.” “Unions are just a ‘lobby group’ for workers’ selfish interests” “Unions are a thing of the past – a declining minority of the workforce” 34
“Unions are a drag on the economy” “Unions only care about the public sector, where most of their members work” “Unions are pale, male and stale” “Unions are undemocratic, with ‘union barons’ ordering members to strike” “Unions are unpopular”
FILTER 1: EIGENDOM Historisch gezien is het onbetwistbaar dat de media wereldwijd in toenemende mate geconcentreerd zijn in de handen van enkelen. De laatste jaren werd deze tendens enkel verscherpt, mede als gevolg van de financieeleconomische crisis. “De concentratie binnen de dagbladpers is iets wat in sommige landen al op het einde van de 19e eeuw begon, maar globaal gezien kende het voornamelijk in de loop van de 20e eeuw een vogelvlucht. We zien overal ter wereld hetzelfde fenomeen verschijnen. Na eerst een periode gekend te hebben van enorme proliferatie van het aantal krantentitels, zien we gaandeweg het aantal titels drastisch verminderen en dat steeds meer kranten gaan fusioneren of verdwijnen. Het gevolg is dat vandaag de dag vrijwel geen enkel blad niet is opgenomen in een groter mediageheel en dat de concentratiegraad op de meeste markten zeer hoog ligt. In alle mediaoverzichten wereldwijd is er sprake van een groeiende concentratie. De afgelopen 15 jaar is het hek helemaal van de dam en zien we steeds grotere concerns ontstaan door toedoen van het doorbreken van grenzen.” (McMullan, 2002) Raeymaeckers & De Bens (2010, pp. 74–77) stellen dat “het concentratieproces in de Belgische dag en weekbladpers zich vooral vanaf de jaren vijftig [doorzette]. In totaal verdwenen er tussen 1950 en 2010 27 dagbladtitels en werd het aantal zelfstandige persondernemingen gereduceerd van 34 tot 5! De meest recente inkrimping was het opheffen van Het Volk in 2008 als aparte title wat vele waarnemers al langere tijd hadden verwacht omdat de synergie tussen deze titel en Het Nieuwsblad zo ver was doorgedreven dat Het Volk uiteindelijk alleen nog een kopblad bleek waarbij slecht minieme stukken redactioneel verschillend waren. […] Door de sterk geconcentreerde marktsituatie is het onmogelijk geworden om nieuwe dagbladinitiatieven te starten. Vanaf de jaren zestig kon geen enkel dagblad nog een plaats veroveren. In Limburg werd een vergeefse poging ondernomen met de lancering van De Krant (oktober 1975 – maart 1976). In september 1984 lanceerde de VUM een nieuwe tabloid, 24 Uur, maar men haakte reeds na een aantal weken af. Ook de compacte versie van De Standaard, Espresso (januari – juli 2005), verdween al na zes maanden. Roularta heeft meermaals overwogen om in WestVlaanderen een dagblad te lanceren, maar na marktonderzoek zag men wijselijk van dit plan af.” In Vlaanderen kennen we negen dagelijks verschijnende betalende dagbladen die in 2008 samen een totale oplage hadden van 1.119.516 (Bens & Raeymaeckers, 2010, p. 79). Elk heeft ook zijn digitale versie. In onderstaande grafiek wordt een overzicht gegeven van deze kranten en wordt hun aandeel in de lezersmarkt vergeleken.
35
Afbeelding 8: Totaal betaalde verkoop per titel (print en digitaal) in 2010, 2011 en 2012 (VRM, 2013, p. 103)
De twee grootste kranten qua oplagen en lezersaantallen (zowel digitaal als nietdigitaal) zijn Het Laatste Nieuws en Het Nieuwsblad. Door de grote verspreiding en hun toegankelijke presentatie worden beide dagbladen aangewezen als “populaire bladen”. De Standaard en De Morgen worden vaak geclassificeerd als “kwaliteitskranten”. Ook de Tijd kan tot deze categorie gerekend worden. De Gazet van Antwerpen en Het Belang van Limburg zijn regionale kranten die zich focussen op regionaal nieuws en andere redactionele inhoud zoals buitenlandverslaggeving vaak delen. Rekening houdend met de grote overlapping tussen Het Nieuwsblad en De Gentenaar enerzijds, en Het Laatste Nieuws en de Nieuwe Gazet anderzijds, kunnen we zeggen dat de lezer kan kiezen tussen 7 betalende dagbladen. (VRM, 2013, p. 16) Tot vorig hadden we officieel vijf uitgeverijen in Vlaanderen om de betalende kranten uit te geven. Dit cijfer viel echter te nuanceren als men de aandeelhoudersstructuur van de mediagroepen onder de loep nam, dan bleven er nog maar drie over. De Vlijt was praktisch volledig in handen van Concentra (Gazet van Antwerpen en Het Belang van Limburg), Mediafin (De Tijd) is voor de helft in handen van De Persgroep (De Morgen en Het Laatste Nieuws) en de andere helft zit bij de Franstalige uitgever Rossel, die ook de kranten Le Soir en L'Echo beheert. Sinds het doorvoeren van de fusie tussen Corelio en Concentra tot het Mediahuis blijven er nog maar twee over, De Persgroep en Het Mediahuis. Corelio, dat eigenaar was van De Standaard en Het Nieuwsblad heeft 62% van Het Mediahuis in handen, Concentra bezit de overige 38%. (VRM, 2013, p. 16) Ook het internationale gebeuren heeft zijn gevolgen voor onze dagbladen. De Vlaamse uitgevers zetten al enige tijd passen in de richting van het buitenland of op de Franstalige markt in België. Concentra heeft interesse getoond in het Nederlandse Media Groep Limburg, de groep achter de kranten De Limburger en Limburgs Dagblad. In oktober 2012 bracht het een nietbindend bod uit. Dit bod werd uitgebracht in samenwerking met de Duitse groep Rheinische Post. De Persgroep dat al actief is op de Nederlandse markt (bv. het Algemeen Dagblad), zou interesse hebben in een overname van Wegener. De buitenlandse invloed op de Vlaamse markt voor geschreven pers situeert zich vooral bij het Finse Sanoma WSOY. Het bedrijf heeft zich gespecialiseerd in het 36
uitgeven van periodieke bladen en is aanwezig in 12 landen. In België worden meer dan 48 magazines van de groep verdeeld. (VRM, 2013, pp. 127–132) Er zijn vijf verschillende types van concentratie. De meeste auteurs onderscheiden er vier (McMullan, 2002), wij zullen er vijf gebruiken. Naast horizontale, verticale, crossmediale concentratie en kruisparticipatie valt namelijk ook redactionele synergie tussen kranten als een vorm van concentratie te beschouwen (zie verder). “Horizontale concentratie is concentratie van ondernemingen die op hetzelfde niveau actief zijn. Als twee dagbladondernemingen of twee televisiestations fusioneren spreken we van een horizontale concentratie. Wanneer bedrijven die in een verschillend stadium van de bedrijfskolom actief zijn gaan fusioneren spreken we van een verticale concentratie (bijvoorbeeld een dagbladuitgever die een participatie neemt in een papierfabriek) […] Kruisparticipatie of crossmediale concentratie is eigenlijk een specifieke vorm van horizontale concentratie waarbij bijvoorbeeld een krantenonderneming gaat participeren in een televisiestation. Het is een concentratie over de mediagrenzen heen, maar binnen hetzelfde stadium van de bedrijfskolom. Kruisparticipatie begon met de angst van krantenondernemingen voor de komst van televisie die ervoor zorgde dat ze in het nieuwe medium gingen participeren.” (McMullan, 2002) Dit laatste fenomeen zagen we in België bijvoorbeeld heel sterk bij de oprichting van VTM eind de jaren '80. (Libert, 1992, pp. 100–110) Nu wordt het vooral in de hand gewerkt door de toenemende convergentie tussen de verschillende mediasectoren. Digitale compressie maakt het mogelijk via telefoonnetwerken bewegende beelden te versturen, via kabel telefonie aan te bieden, via netwerken dagbladen digitaal te verspreiden, waardoor omroepen, uitgevers en netwerkexploitanten zich op mekaars terrein begeven. We zien dat de grote mediaondernemingen op zowat alle domeinen actief zijn: televisie, radio, distributie, film, boeken, tijdschriften, kranten, … Wanneer mediabedrijven participaties nemen in niet mediabedrijven of omgekeerd, spreken we van een multisectoriële concentratie.
37
De Vlaamse Regulator voor Media (VRM) maakt jaarlijks een studie naar concentratietendensen in het Vlaamse medialandschap, waarbij ze zowel rekening houdt met gedrukte media, TV, radio, internet als telefonie. In elk van deze sectoren is de laatste jaren sprake van concentratie: “Al deze observaties samen leiden tot het besluit dat er in de Vlaamse mediasector gedurende het laatste jaar heel wat concentratiebewegingen plaatsvonden. Deze hadden zowel betrekking op horizontale, verticale als crossmediale integratie. Dit maakt een verhoogde waakzaamheid van de beleidsmakers over de diversiteit in de berichtgeving aangewezen.” (VRM, 2013, p. 133) Bij de cijfers van de VRM dient nog een kanttekening gemaakt worden: “De laatste jaren is er nog een nieuwe vorm van concentratie bijgekomen, namelijk redactionele synergie tussen kranten van dezelfde groep, zoals bijvoorbeeld tussen De Morgen en Het Laatste Nieuws (voor sportberichtgeving), met De Tijd (voor economische berichtgeving) en met De Volkskrant (voor buitenlandberichtgeving), of tussen de redacties van De Standaard en Het Nieuwsblad. Deze vorm van interne concentratie, die volledig onder de radar van de VRM valt, heeft precies dezelfde nefaste gevolgen als andere vormen van persconcentratie: verlies aan pluralisme, verschraling van het nieuwsaanbod, inperking van de autonomie van de redacties en een potentiële bedreiging voor de rol van de pers als vierde macht in het democratische bestel. Daarbovenop komt de gewijzigde rol voor het persagentschap Belga dat steeds meer, als een soort outsourcing bureau aangestuurd wordt door de mediagroepen die er tevens de belangrijkste klanten/aandeelhouders van zijn.” (Timmerman, 2012) Hans Egber, algemeen directeur van Belga, maakte bovendien duidelijk dat de crisis ervoor Afbeelding 9: Verstrengeling van mediagroepen in Vlaanderen in 2013 gezorgd heeft dat het (voor de fusie van Corelie en Concentra) (VRM, 2013, p. 91) persagentschap de laatste jaren 38
meer en meer aangewend wordt door de verschillende kranten: “De behoeften van onze klanten zijn door de economische crisis gewijzigd. De voorbije jaren boerden de mediagroepen zeer goed. Ze werden rijker en ze konden zich meer permitteren. Toen kwam de crisis. Die maakt het coöperatieve model plots weer interessanter. We beleven een revival van de noodzaak om opnieuw kosten te delen met elkaar.” (Cochez, 2010) De fusie van Corelio en Concentra heeft ook voor de advertentiewereld grote gevolgen, met name een concentratie bij de interne reclameregies. Reclameregies bieden in de eerste plaats reclameruimte aan in de periodieke publicaties die door adverteerders (hetzij rechtstreeks hetzij via mediacentrales) worden ingevuld. Hierdoor vormen reclameregies de link tussen adverteerders en uitgeverijen. In de periode september 2012 en maart 2013 werden er in België meer titels beëindigd dan gelanceerd en dit grotendeels ten gevolge van de economische crisis. Er ontstaan meer kleine regies met een beperkt aantal titels in portfolio. Een onderscheid kan gemaakt worden tussen interne en externe regies. Uitgeverijen hebben vaak een aparte bedrijfseenheid of dochteronderneming die een deel van de regie voor haar rekening neemt – de interne regie. Een op zichzelf bestaand bedrijf dat niet exclusief aan één uitgeverij kan worden gelinkt is een externe regie. In de dagbladsector is slechts één externe regie aanwezig, namelijk Scripta NV, een joint venture van de uitgeversgroepen Corelio, Concentra Media en IPM met nationaal bereik.” (VRM, 2013, p. 11) Door de joint venture tussen Concentra en Corelio in Het Mediahuis verwerven zij op advertentievlak bij de kranten een marktaandeel van ongeveer 63%.
Afbeelding 10: Reclameregies voor de Vlaamse betalende dagbladen voor de oprichting van het Mediahuis (VRM, 2013, p. 11)
We zien dus dat ook Vlaanderen niet ontsnapt aan de concentratietendens die zich wereldwijd voordoet. Zorgt dit ook voor een verschraling van de inhoud? Sinds Murdoch de Times of London heeft overgenomen, heeft deze krant twintig procent van zijn woordenschat ‘verloren’. Taal heeft zijn literaire waarde verloren om plaats te maken voor kortere zinnen, waarin bijvoeglijke naamwoorden ‘verbannen’ zijn. (Savio, 2014) Loopt het hier ook zo'n vaart? De eensgezindheid 39
onder kranten werd deels bevestigd in de inhoudsanalyse van de verslaggeving rond de twee cases. Zowel bij de algemene staking als bij de Mars voor de Toekomst is de overheersende booschap niet fundamenteel anders in de verschillende kranten. Er zijn verschillen in focus en in het belang dat kranten hechten aan een bepaalde boodschap die zich vertalen in het meer of minder ruimte vrijmaken voor een thema, maar ik heb nergens gezien dat kranten elkaar fundamenteel tegenspreken of een verschillende visie uitdragen. Of deze eensgezindheid ook procesmatig omschreven kan worden als “verschraling”, een fenomeen dat zich in de loop der jaren voortzet, is hierbij echter nog niet aangetoond, al is het ondenkbaar dat een verzuilde pers ooit zo'n eensgezindheid zou tentoongespreid hebben bij algemene stakingen. Wat ik tot hiertoe niet kon aantonen in mijn onderzoek, was één van de centrale stellingen van de eigendomsfilter, namelijk dat de centralisering van media in handen van een steeds kleiner wordende elite ook zijn gevolgen heeft op de inhoud, in de zin van inhoudscontrole van buitenaf. Meer zelfs, de retoriek van het propagandamodel suggereert via de talloze aangehaalde voorbeelden ook dat concentratie bewust wordt aangewend door machtige elites om een sterkere ideologische greep te krijgen op media. Dit is in mijn ogen een omgekeerde voorstelling van de zaken, die concentratie teveel voorstelt als het resultaat van machtsuitoefening en te weinig ziet als een proces dat onlosmakelijk verbonden is met commercialisering in het kapitalisme, dat op zijn beurt een invloed zal hebben op het ideologische. In alle interviews die ik hierover afnam werd me duidelijk gemaakt dat expleciete en bewuste controle van de inhoud niet alleen moeilijk aantoonbaar is (tenzij door in het kader van een antropologisch onderzoek te infiltreren op hoofdredacties), maar ook niet nuttig om de media mee te analyseren. We komen hier verder op terug.
FILTER 2: ADVERTENTIES
“De pers is niet neutraal of objectief, maar ook niet rechts of links. Ze is commercieel, zoals een biefstuk van de beenhouwer niet links of rechts is. Het moet verkocht worden en is dus opportunistisch.” – Frank Jacobs, communicatiedienst Algemene Centrale ABVV (persoonlijke mededeling, 2014, 4 augustus) Advertenties vormen vandaag zowat de belangrijkste inkomensbron van de kranten. De invloed hiervan valt echter moeilijk te meten. Om dit na te gaan ben ik vertrekken van diepteinterviews met journalisten en redacteurs. De invloed van advertenties uit zich vooral in de concurrentiestrijd tussen media en hun behoefte om te conformeren naar de dominante ideologie en de penetratie van elkaars markten. Laten we even kijken naar recente evoluties in het medialandschap. De grote verschuivingen zijn het gevolg van een combinatie van dalende advertentieinkomsten en digitalisering. In al mijn interviews werd bevestigd dat de financieeleconomische crisis en de daarbij gepaard gaan de daling van de advertentieinkomsten de concentratietendens enkel verscherpt heeft. De OESO (OECD, 2010) gaf in 2010 een overzicht bij benadering van de inkrimping van de krantenmarkt in de OESOlanden, waarbij een duidelijke neerwaartse trend 40
zichtbaar is in de verkoop van papieren dagbladen. Het lijkt in België echter nog niet zo'n vaart te lopen, zoals we verder zullen zien:
Afbeelding 11: Geschatte inkrimping van de krantenmarkt tussen 2007 en 2009 in OESOlanden (OECD, 2010)
Dit is puur de krantenmarkt, digitaal niet inbegrepen. Hieronder staat de digitale verkoop inbegrepen in België, waardoor daling serieus genuanceerd wordt. De evolutie is vooral te verklaren door een toename aan digitale abonnementen die de afname in papieren versies compenseerde.
41
Afbeelding 12: evolutie van de totale betaalde verkoop per titel (print en digitaal) tussen 2003 en 2012 (VRM, 2013, p. 105)
Wat wel daalde zijn de bedrijfsinkomsten. Deze dalingen zijn opgevangen door besparingen op werknemers (vermindering van het vaste personeel en meer inzetten op freelancers) en productiviteitsverhogingen. (VRM, 2013, p. 97)
Afbeelding 13: Evolutie van de gemiddelde waarden sinds 2005 bij uitgevers van dagbladen (VRM, 2013, p. 97)
“De Vlaamse media ondervonden de trend naar costcutting de afgelopen jaren aan den lijve. Sinds 2002 konden we een dalende trend vaststellen in het aantal journalisten dat op Belgische krantenredacties tewerkgesteld is. De ontslaggolf in 2009 als reactie op de financiële crisis eind 2008 raakte de Vlaamse nieuwsmedia in het hart van hun redactionele activiteiten. Bepaalde redacties moesten sterk inleveren; de kwaliteitskrant De Morgen werd verhoudingsgewijs het hardst 42
getroffen. Maar liefst dertien journalisten van de al beperkte redactie moesten baan ruimen, maar ook op andere nieuwsredacties werd gesnoeid. Bij krantengroep Corelio moesten tien journalisten vertrekken. Op de nieuwsdienst van de Vlaamse Media Maatschappij (VMMa) waren de besparingen minder zichtbaar, maar bij de openbare omroep werd beslist om over een periode van twee jaar 150 vertrekkende personeelsleden niet te vervangen.” (Van Leuven & Joye, 2014, p. 13) In de laatste maanden is dit nog eens versterkt. Bij de oprichting van Het Mediahuis werd aangekondigd dat in totaal 205 medewerkers hun job zouden verliezen, waarvan 67 journalisten, en dat daarnaast ook tientallen freelancers hun broodwinning zouden verliezen (“VVJ vraagt ‘meer redelijkheid’ bij operatieMediahuis”, z.d.). Het zijn er uiteindelijk iets minder geworden. “Deze tendens geldt ook misschien zelfs het meest voor buitenlandredacties. Vlaamse journalisten van de nieuwsredacties van VRT en VTM, wijzen allen op beperkte of ingekrompen buitenlandredacties en een toenemende afhankelijkheid van de internationale nieuwsagentschappen. Wat betreft kranten zijn er geen recente cijfers beschikbaar over het aantal journalisten op buitenlandredacties en het aantal correspondenten, maar wellicht liggen ze in dezelfde lijn als de cijfers voor de omroepen, gezien de algemene crisis die het Vlaamse medialandschap sinds eind 2008 doormaakt. Zo geeft de Pauw (2005) aan dat De Standaard in 2000 al zijn buitenlandse correspondenten terugriep om de aandeelhouders een beter rendement te bezorgen.” (Van Leuven & Joye, 2014, p. 14) Chris De Nys, reporter voor alles wat met sociaaleconomisch overleg te maken heeft bij de VRT, vertelde me hoe de afhankelijkheid van reclamegelden en de focus op doelpublieken in zijn ogen de inhoud van media beïnvloedden. De unieke positie die De Tijd vandaag bekleedt is hierbij relevant om verschillende media te vergelijken: “Ik lees ook graag De Tijd hoor. Maar eigenlijk zijn dat nogal gelukzakken! Die kunnen een gazet schrijven voor 60.000 lezers, waarvan de helft van de abonnementen betaald worden door de bedrijven. Of dat nu drie of vier euro kost, doet er niet toe. Bovendien zitten ze op een eenzame niche, ze schrijven voor die mensen die goed geïnformeerd willen zijn, en die dat ook zijn. Geef mij vijf minuten om de pensioenhervormingen uit te leggen aan mensen die al drie boeken gelezen hebben of drie keer De Tijd gelezen hebben over pensioenhervormingen, ik zal veel diepgaander, grondiger en kritischer want je moet je bouwstenen hebben voor je kritisch kunt zijn zijn dan wanneer je aan een publiek zonder voorkennis datzelfde moet uitleggen. Dat is een luxepositie voor De Tijd. Bij de andere kranten heeft de commercialisering, in de zin van het alsmaar meer afhankelijk zijn van reclameinkomsten, ervoor gezorgd dat media proberen een zo groot mogelijk deel van de lezer, van de kijker en van de luisteraar naar zich toe te trekken. Daarvoor moet je inderdaad vormelijke aanpassen doen. Tot op zekere hoogte is dat niet slecht ook. Als ik kijk naar mijn eigen stukken die ik in het begin van de jaren '90 maakte, met steun van de redactie, dan denk ik "De Nys, hoe heb je ooit kunnen denken dat er iemand van je publiek dat verstond?" Zo schreven de kranten ook. Dus de zo geroemde tijd van diepgang van kranten was voor een deel eigenlijk parels voor de zwijnen. Voor een kleine groep die sowieso wel aan hun informatie geraakten. Maar nu zie je, zowel op radio als televisie, dat men een vormgeving kiest waarbij men vertrekt van het inductieve, het persoonlijke voorval, de persoonlijke getuigenis, van iets wat een mens persoonlijk overkomen is. Om daarbij te blijven zitten, ofwel vanuit dat 43
persoonlijk geval de wereld in kaart te brengen. Maar je begint alsmaar smaller. Dat maakt dat het automatisch moeilijker wordt om ver van mijn bed shows weer te geven. Dat is versterkt. Zo kom je automatisch op basis van de vorm, die begrijpelijk, verteerbaar, inleesbaar moet zijn je moet je gazet maar eens opendoen, dat begint met persoonlijke verhalen, bij FordGenk ook zodat er vaak wordt begonnen met dat smalle kader, wat minder tijd overlaat voor het grotere plaatje.” (C. De Nys, persoonlijke mededeling, 2014, 6 augustus) Christophe Callewaert, redacteur van De Wereld Morgen, ging een stapje verder en illustreerde hoe de zoektocht van adverteerders naar een doelpubliek de overlevingskansen en stuiptrekkingen van een dagblad bepalen: “Reclame beïnvloedt het hele uitzicht en de hele sfeer van de krant. Reclamevriendelijke omgeving betekent dat je een adverteerderspubliek moet definiëren. Vroeger, toen het Volk gestopt is, had die nog drie keer zoveel lezers als de Tijd nu. En toch hebben ze gezegd die krant te sluiten, want ze was niet interessant genoeg. Niet omdat ze geen lezers meer had, maar omdat dit geen interessant publiek voor lezers. Voor adverteerders is de doelgroep tussen 15 en 23 (of 24 of 25) de interessantste. Omdat mensen tegenwoordig langer studeren schuift dat soms wat op tot 30 jaar. Maar vanaf 40 ben je totaal niet meer interessant voor adverteerders, niet omdat je niet veel consumeert, maar omdat je consumptiepatronen helemaal vast liggen. Dus de adverteerders kijken naar welk publiek door welke krant bereikt wordt. De Morgen heeft bijvoorbeeld een enquête gedaan bij de vijftien tot vierentwintigjarigen die de krant lezen, en dan hebben ze vastgesteld – waauw die gasten zijn sociaal betrokken. Dat was de tijd van de Indignados. Maar dat is puur vanuit het commerciële dat ze hun doelgroep aangepast hebben naar ecologischer en socialer. Ondertussen is er nieuw onderzoek dat uitgewezen heeft dat het toch zo geen vaart loopt, en zijn ze teruggekeerd. […] Het probleem is dat je om media te maken jaren aan een stuk dezelfde lijn moet vasthouden. Bij de Standaard gaat dat goed omdat die blijven stijgen. Maar van zodra een medium daalt, je ziet dat goed bij Humo, zie je dat constant zwenken. Dat zijn zaken die je niet kunt begrijpen met het propagandamodel. Bij Humo wordt er een hoofdredacteur aangesteld, die kiest voor een lijn, na zes maanden blijkt dat de verkoopcijfers dalen, dat de adverteerders ook afhaken, dan wordt hij ontslagen en dan gaat men weer compleet de andere kant uit. Humo was eerst helemaal woestijnvis, dan terug ernstige stukken, dat pakte ook niet, dan terug helemaal woestijnvis... continu zwalpen. Paniekvoetbal.” (C. Callewaert, persoonlijke mededeling, 2014, 25 juli) Pieter Maeseele, docent aan de vakgroep communicatiewetenschappen van de Universiteit Antwerpen, kadert het in eerste instantie expliciet binnen de politieke economie. Vooral de concepten gebruiks en ruilwaarde bepalen hier hoe ons medialandschap werkt, maar ook de focus op consumptie is belangrijk. Media zijn vandaag één van de voornaamste mediums om reclame op ons af te sturen, ze fungeren als één van de motors van de consumptiemaatschappij. Binnen een economisch systeem waar bedrijven continu wanhopig en in onderlinge concurrentie op zoek zijn naar afzetmarkten voor hun producten zijn ze dan ook van onschatbare waarde: 44
“Als we kijken naar mediabedrijven als economische actoren, zien we dat ze twee dingen doen. Enerzijds maken ze zelf winst, maar door net het enorm belangrijke kanaal van advertenties zorgen ze ervoor dat de hele consumptiemaatschappij kan blijven bestaan en groeien, en zorgen ze niet alleen voor accumulatie van kapitaal door winst, maar ook voor circulatie van kapitaal door via advertenties continu de consumptiemaatschappij te bestendigen. Dus consumptie is in heel het mediagebeuren belangrijk. Alles is daarop gebaseerd, want de adverteerders, die enkel daarin geïnteresseerd zijn, moeten tevreden zijn. Dat heeft natuurlijk ook een invloed op wat media doen, omdat de consumptie door niks bedreigd mag worden. Dat is zowel het geval voor de lezers en de kijkers, hoe producten er precies uitzien, dat die zo makkelijk mogelijk te consumeren moeten zijn, en anderzijds dat berichtgeving over thema's die consumptie bedreigen het moeilijker zal hebben. […] In een commercieel medialandschap werken media aan de hand van structurele reclameafhankelijkheid, wat wil zeggen dat hun winst rechtstreeks afhankelijk is van hun advertenties. Hier zijn de concepten gebruiks en ruilwaarde van belang. Men kan maar zijn mediaproduct verkopen zolang het gevraagd wordt door consumenten, maar het is maar interessant voor de verkoper, voor het mediabedrijf, als het genoeg winst opbrengt. Dus de ruilwaarde is altijd belangrijker dan de gebruikswaarde. Maar het is pas door voor een bepaalde gebruikswaarde te zorgen dat de ruilwaarde ook kan verzekerd worden. Maar de ruilwaarde dominieert, als er geen winst gemaakt wordt doet de gebruikswaarde er niet toe. De enige uitzondering hierop is de VRT. Maar omdat de VRT zeker de laatste 15 jaar gedwongen is om mee te spelen aan de hand van marktcriteria, hebben we binnen de VRT heel wat zaken zien veranderen omdat ze de competitiestrijd moesten winnen tegen andere zenders. We zien de openVLD vandaag oproepen om de VRT minder te steunen, niet omdat ze die competitiestrijd niet zou spelen, maar om private bedrijven in de markt meer ruimte te geven. […] De advertenties worden verkocht op twee manieren. Hoe brengen ze het meeste geld op? De kwantitatieve factor zegt dat hoe meer lezers en kijkers er zijn, hoe meer geld je kan vragen voor een advertentie. Het doel is dus zoveel mogelijk kijkers en lezers. Het kwalitatieve element zegt dat bepaalde doelgroepen voor een adverteerder veel belangrijker zijn dan andere doelgroepen. Dat is de reden waarom kranten zoals De Tijd overleefd hebben ondanks het feit dat ze een klein publiek hebben. Die hebben een publiek met enorm veel kapitaal, dan is het kwantitatieve element minder belangrijk. Als je de Financial Times leest word je om de oren gesmeten met Rolexen en dergelijke. […] Wie op die manier begint te kijken naar veranderingen in het medialandschap kan de meeste zaken verklaren. Bladen zoals Goedele worden snel opgericht en verdwijnen weer snel, niet omdat ze weinig lezers had, maar omdat de adverteerders niet geïnteresseerd waren in het doelpubliek. […] De vraag is nooit is wat de democratische waarde is van een mediaproduct, maar hoe het de ruilwaarde zal beïnvloeden. Als je verschuivingen in het medialandschap wil begrijpen, moet je altijd eerst focussen op wat de gevolgen zijn voor advertenties, ruilwaarde en gebruikswaarde.” (P. Maeseele, persoonlijke mededeling, 2014, 8 augustus) Opnieuw belicht volgens mij de meest interessante invalshoek de structurele kant. In het 45
propagandamodel wordt daarnaast een aanzienlijk deel van de aandacht besteed aan bewuste manipulatiecampagnes van adverteerders. Los van het feit dat deze bewuste aanvallen zeer moeilijk te bewijzen vallen en al helemaal niet binnen het kader van dit onderzoek, al mijn respondenten wezen erop dat deze focus de geloofwaardigheid van het propagandamodel net ondermijnt in plaats van versterkt.
FILTER 3: SOURCING
Met bovendien toenemende lobbyisering (50000 aangegeven lobbyisten in Brussel en een veelvoud daarvan in onafhankelijke bureaus) vraag ik me inderdaad bij vele berichten af of het feit of PR betreft. En wordt de journalist genoeg tijd en tools gegund om daartegenin te roeien? – Columniste Celia Ledoux in een reactie op Tom Naegels, die beweert dat in de media alles koek en ei is (Ledoux, 2014) Welke bronnen werden gebruikt in de verslaggeving? Ook hier botste ik op de grenzen van het propagandamodel, al zit het er in mijn ogen niet ver naast. Het geeft duidelijk aan dat journalisten in een routinematig, bureaucratisch proces van nieuwsgaring moeilijk kritisch kunnen zijn met hun bronnen. Ook de opkomst van de PRindustrie die hiermee gepaard gaat is correct. Maar ook hier wordt de onderliggende toon van het propagandamodel hetgene dat haar geloofwaardigheid en vooral toepasbaarheid ondergraaft. Een enorm groot deel van de uitleg over “sourcing massmedia news” wordt wederom gewijd aan het intentioneel en doelbewust beïnvloeden van media met ideologische motieven, wat opnieuw moeilijk aan te tonen valt. Niet alleen is het haast niet te bewijzen, het overziet de kern van de zaak. Je hebt geen samenzwering nodig om te komen tot dezelfde resultaten, het is net door te focussen op het structurele aspect dat zichtbaar wordt waarom de media werken zoals ze werken. De focus ligt hier vooral op hoe de commercialisering van media journalistieke praktijken aangetast heeft en hoe dit de journalist in een uitermate zwakke positie gesteld heeft om nog weerwerk te bieden tegenover de stromen aan informatie die op hem of haar afkomen. Tijdsgebrek speelt in deze een grotere rol dan conservatief brongebruik. Een reporter van The Guardian merkte in 2008 op dat haar exclusieve verhalen meteen na online te verschijnen routineus overgenomen werden door the Daily Telegraph. (Phillips, 2010, p. 376) Deze verhalen werden licht gewijzigd maar nooit werd de bron vermeld. Het is attitude die ook bij ons schering en inslag geworden is, waarbij nieuws overgenomen wordt van andere nieuwsorganisaties. “This practice means that the journalist no longer gets the credit for an exclusive and the newspaper can no longer count on the added value of a scoop. Why buy The Guardian for an exclusive story when you can just go online and read the same thing in The Times? It is hard to see why news organisations will continue to invest in original reporting if all they do is give it away. It is a great deal cheaper to take material from another source and then spend money on colouring it. The difficulty is that if news organisations do go further down this route, they will be contributing to a diminution of the news pool that will, in turn, impoverish all news organisations. Wie de bias gepaard met brongebruik echt wil vatten raad ik aan om 'Gebakken Lucht' ('Flat Earth 46
News') van The Guardian reporter Nick Davies (2010) te lezen. “Davies argues that journalism has been internally eroded and reduced to churnalism. Due to reduced newspaper circulation and budget cuts, the number of reporters has declined so much they cannot accurately gather and check news. They have to depend on press agencies, official sources and PR agencies to supply the raw material that is recycled virtually unedited in newspaper columns. This makes reporters vulnerable to propaganda. With many recent examples, Davies suggests how pseudoevents and stories that are inaccurate or even totally false dominate news coverage. In his epilogue, he declares the collapse of journalism, ‘As it is, we are dealing with a system that is running out of control, with the logic of commerce randomly overwhelming the requirements of reporting. A conspiracy can be broken; chaos is harder to control.” (Broersma, 2010, p. 22) Churnalism verwijst dus naar het produceren van journalistieke content in grote hoeveelheden, bijna als een vorm van lopende band productie. De hoge werkdruk maakt het moeilijker voor journalisten om de rol van controlerende vierde macht uit te oefenen en maakt de journalistiek vatbaarder voor manipulatie door bronnen. Het traditionele gebruik van materiaal van nieuwsagentschappen en gerecycleerde artikels van andere media brands is onder de invloed van churnalism uitgebreid met het gebruik van public relations content. Toch zijn deze twee types aangeleverd nieuws substantieel verschillend, met een journalistieke versus een nietjournalistieke oorsprong. Journalisten stellen dan ook doorgaans dat het prmateriaal in tegenstelling tot informatie van journalistieke oorsprong ontbreekt aan source credibility en nemen daarom in de meeste gevallen een zeer kritische houding in ten opzichte van prmateriaal. Journalisten die geconfronteerd worden met krimpende middelen vallen echter sneller terug op prmateriaal om het volume nieuwsoutput in stand te houden. (Van Leuven & Joye, 2014, p. 15) In het onderstaande deel baseer ik me op het onderzoek dat gevoerd werd door Steunpuntmedia (Van Leuven & Joye, 2014) naar brongebruik in de Vlaamse journalistiek, waar op basis van een combinatie van surveys en vroegere inhoudsanalyse onderzocht werd in hoeverre de praktijken die Davies beschreef ook hier voorkomen. “Verschillende studies hebben aangetoond dat het gebruik van prmateriaal in de nieuwsoutput vaak moeilijk empirisch te traceren is. Dat is niet alleen het gevolg van de hierboven besproken technologische (mogelijkheid tot digitaal knippen en plakken) en professionele (enerzijds staat de nieuwssector onder druk, anderzijds zijn practiviteiten geprofessionaliseerd en veel subtieler dan vroeger) ontwikkelingen waardoor prmateriaal soms in het nieuws terechtkomt zonder dat journalisten zich daar zelfs maar bewust van zijn. Verschillende studies hebben aangetoond dat journalisten en prprofessionals hun wederzijdse uitwisselingen vooral ook vaak verhullen in een smokescreen of anonymity. Enerzijds willen prprofessionals hun informatiesubsidies immers het aura meegeven van originele journalistieke content die het publieke belang dient. Anderzijds willen journalisten hun professionele imago in stand houden en niet beschouwd worden als luie nieuwsproducenten die hun publieke plicht uitbesteden aan een derde, vooringenomen partij. Onderzoek heeft echter aangetoond dat journalisten in veel gevallen persberichten niet letterlijk overnemen, maar in hun eigen woorden herschrijven of gebruiken als aanvulling bij een eigen nieuwsproductie.” (Van Leuven & Joye, 2014, p. 30) De survey van Steunpuntmedia maakt bovendien duidelijk dat journalisten hier zelf ontevreden over zijn. Journalistiek is vanwege de hoge werkdruk in toenemende mate een bureaujob met 47
onvoldoende tijd om het veld in te trekken. “38.4 procent van de respondenten (ten opzichte van ‘slechts’ 34.9% in 2008) zegt altijd vanuit de redactie te werken en nogmaals 41.5% (42.5% in 2008) van hen zegt regelmatig vanuit de redactie te werken. Slechts de helft (47.1%) van de respondenten blijkt regelmatig veldwerk te verrichten. In 2008 lag dat percentage nog op 57.3%. In vergelijking met 2008 (32.2%) zijn ook meer journalisten in 2013 (zeer) ontevreden (39.0%) over de werkdruk op de redactie. ” (Van Leuven & Joye, 2014, pp. 33–35) “Verschillende auteurs stellen dat de toenemende journalistieke afhankelijkheid van voorverpakt nieuws aanleiding kan geven tot een versterking van de ongelijke nieuwstoegang gezien de middelen om informatiesubsidies te produceren ongelijk verdeeld zijn. Toch kunnen we stellen dat de klassieke mainstream bronnen vandaag veel meer voor mediaaandacht moeten knokken, onder andere door dat ook nietmainstream bronnen hun practiviteiten geprofessionaliseerd hebben. In het algemeen kunnen we echter stellen dat Vlaamse alternatieve media en Vlaamse (afdelingen van internationale) ngo’s, in verhouding tot de totale output van nieuwsitems in het televisienieuws en artikels in de kranten, slechts in beperkte mate aan bod komen en dit hoofdzakelijk als geciteerde actor in plaats van als leverancier van voorverpakte informatie.” (Van Leuven & Joye, 2014, p. 18) In de analyse van de krantenartikels rond de algemene staking van 2012 vermoedde ik op voorhand dat vakbonden veel minder aan het woord zouden gelaten worden dan politici of vertegenwoordigers van de werkgeversorganisaties. Dit bleek echter fout. Onderstaande grafiek toont het aantal keer dat politici, werkgevers of vakbonden in artikels geciteerd werden. Hierbij dient wel de kanttekening gemaakt worden dat de citaten van syndicalisten de negatieve toon zelden konden omkeren gezien ze meestal in het defensieve gedrongen werden en aan bod kwamen in artikels waar hun – meestal korte – citaat verdronk in een voor de rest eerder negatief artikel.
60 50 40 30 20 10 0 Vakbond
Werkgevers
Politici
Afbeelding 14: aantal keer dat vakbonden, werkgevers of politici geciteerd werden in afzonderlijke krantenartikels in de berichtgeving rond de algemene staking van 30 januari 2012
De verhoogde werkdruk waar journalisten mee te kampen hebben heeft niet enkel een invloed op 48
de broncontrole, ook de intellectuele bagage waarmee ze het veld intrekken gaat erdoor achteruit. Om een sterk en kritisch artikel te schrijven is tijd nodig, veel tijd. Wie deze tijd niet heeft is niet alleen niet in staat om kritisch te zijn tegenover zijn of haar bronnen, ook de eigen voorkeuren worden minder in vraag gesteld. Elke syndicalist waarmee ik praatte deed zijn beklag over het gebrek aan voorkennis waar sommige journalisten mee worstelen. De getuigenis van Mathieu Marin, persverantwoordelijke van de BBTK, is treffend: “Wat ik zelf al gemerkt heb in de zeven jaar dat ik deze functie doe, en zien verslechteren heb, dat is dat dat journalisten bijna niet meer de kans krijgen om zich te specialiseren in een thema. Als ik een journalist aan de lijn krijg, dan weet ik meestal wie ik aan de lijn krijg. Van bepaalde journalisten weet ik dat ze op de hoogte zijn en dan stelt dat probleem zich niet. Maar vaak krijg ik iemand anders aan de lijn die op een dossier wordt gezet door een hoofdredactie, en dan merk je aan de vragen, één, dat ze op voorhand al een bepaalde agenda hebben. Hun artikel gaat al een bepaalde richting uit en dan weet je dat we als vakbonden niet veel kans zullen krijgen om onze boodschap te brengen. Twee, dat ze totaal van toeten of blazen weten waarover het gaat voor ze een artikel moeten schrijven. Ik heb al voorgehad dat ik moest uitleggen aan een journalist wat een CAO is. Dat is natuurlijk erg voor die betrokken mens hun beroepsernst, je kunt ze dat individueel eventueel wel kwalijk nemen maar er zit vooral iets structureels achter, namelijk dat die journalisten gewoon niet meer de tijd krijgen om zich in te graven in een dossier. Vandaag moeten ze schrijven over het arbeiders bediendestatuut en morgen over de hagelstorm in Antwerpen. Compleet andere thema's. Gelukkig ken ik de klassieke sociaaleconomische journalisten op de verschillende redacties die weten waarover het gaat, dan weet ik ook op voorhand dat ik ze geen blaasjes moet wijsmaken. Ik ben ervan overtuigd dat je beter een kritische journalist voor je hebt die zijn dossier kent dan een journalist die het onderwerp niet kent, maar die toch iets moet schrijven van zijn of haar hoofdredactie.” (M. Marin, persoonlijke mededeling, 2014, 8 augustus) Deze filter heeft in mijn ogen zeker niet afgedaan, maar ze schraapt volgens mij opnieuw teveel aan de oppervlakte. Ik zou deze filter een andere naam geven. Het fundamentele probleem hier is niet, zoals het propagandamodel beweert, dat journalisten zo veilig mogelijke bronnen zoeken om zich achter te kunnen wegsteken, maar eerder dat ze in toenemende mate machteloos staan tegenover de stroom van informatie die op hen af komt. Het probleem ligt hier bij een gebrek aan transparantie in het brongebruik en vooral de werkomstandigheden die het vaak onmogelijk maken om nog aan degelijke journalistiek te doen.
FILTER 4: FLAK Welke reacties kwamen er op journalisten die een positief beeld wisten te schetsen over de vakbonden? Zijn er misschien momenten waarop de vakbonden zelf schuldig waren aan flak? Of kwamen er negatieve reacties uit de hoek van de politieke partijen, de werkgeversorganisaties … Mijn bedoeling was om dit te onderzoeken aan de hand van diepteinterviews bij journalisten die specifiek bijdragen leverden rond de algemene staking. Vragen die ik hierbij stelde: Hoe kwamen de 49
artikels tot stand? Welke rol geven ze zichzelf in het maatschappelijk debat? Hoe vertaalt zich dat in hun artikels? Was er sprake van druk van buitenaf, van een bepaalde sfeer op de redactie? Welke bronnen werden gebruikt? Flac komt zeker voor in Vlaanderen. Denken we maar aan de manier waarop de zionistische lobby in België tekeergaat tegenover alternatieve media en vredesactivisten (Vanoost, 2014). Ook in het boek mediaactivisme (Soete e.a., 2004) wordt een waslijst aan voorbeelden aangehaald. Mijn interviews leverden rond deze filter echter geen resultaten op. De journalisten die ik hierover bevroeg zeiden dat ze bijna altijd in alle vrijheid hun stukken konden schrijven. In mijn ogen was het beter geweest in het propagandamodel de filter Flac uit te breiden, alle pogingen tot bewuste manipulatie hierin onder te brengen en dan binnen de filter het onderscheid te maken tussen verschillende soorten Flac. Op die manier kunnen we grotendeels de onzuiverheden in de eerste drie filters deels weghalen.
FILTER 5: DE VRIJE MARKT ALS DOMINANTE IDEOLOGIE “Ik verbaas me er soms over. Ik kom soms toe op een persconferentie, je gaat daar met een fris hoofd naartoe, je gaat luisteren wat ze te vertellen hebben hebben, de vakbonden of eender wie, en dan voel je dat heel dat journalistenkorps al perfect weet welk artikel ze gaan schrijven, allemaal stellen ze de vragen met dezelfde kleur, dezelfde invalshoek. Ik vind dat soms heel raar... eigenlijk zou je als antropoloog op een redactie moeten werken om te kijken hoe dat gecreëerd wordt.” (C. Callewaert, persoonlijke mededeling, 2014, 25 juli) Tijdens mijn onderzoek had ik het meeste moeite met vatten hoe het mogelijk was dat de economische wetten van de commercialisering uiteindelijk zonder directe en bewuste manipulatie toch de inhoud van berichtgeving beïnvloeden. Dwang en censuur zijn extreem gemakkelijke verklaringen en tonen rechtstreekse causaliteit aan, maar dan kun je het probleem oplossen door andere mensen aan het roer te zetten, het is gewoon te simplistisch om te veralgemenend. Te hoge werkdruk door een tekort aan personeel kan verklaren waarom de stukken zo oppervlakkig blijven. Waarom verschijnen er dan niet evenveel – desnoods slecht onderbouwde – artikels die tegen de mainstream logica ingaan in de kranten? Waarom is er zo'n grote eensgezindheid? En waarom past die eensgezindheid meestal zo mooi in het plaatje van het neoliberalisme? We beginnen door het scherp te stellen: “Neutraliteit gaat voorbij aan het feit dat je in een maatschappij waar er machtsverschillen zijn een dominant discours hebt. Wie dan zegt dat hij neutraal is kleurt binnen de lijntjes van het dominante discours. En het dominante discours in de media en heel de elite is dat de vakbonden ouderwets zijn, niet van deze tijd, steeds bezig met verworvenheden terwijl ze naar de toekomst zouden moeten kijken. Dat is het dominante discours, en als je dan zo'n artikel schrijft ben je neutraal omdat je niet instrijkt tegen dit discours. (C. Callewaert, persoonlijke mededeling, 2014, 25 juli) Als er een dominant discours is, vanwaar komt dit? Hoe werkt ideologie, en waarom reproduceren de media het dag in dag uit? Hoe speelt het dominante discours in op journalisten, zonder hen 50
daarbij bewust een richting uit te duwen? De meeste journalisten die ik interviewde waren ervan overtuigd dat de kranten effectief weerspiegelen wat nu eenmaal de objectieve realiteit is, toch minstens bij benadering. Op mijn vraag waarom zoveel kranten dezelfde inhoud brengen kreeg ik meestal het volgende typische antwoord: “Het nieuws is het nieuws hé, dat breng je. Als er op een bepaalde dag iemand iets zegt over die staking, die zegt dat bijvoorbeeld in de tijd of de standaard of er verschijnt een tweet... dan worden alle media daarmee geconfronteerd. Het lijkt het me logisch dat iedereen de schijnwerpers zet op hetzelfde nieuws.” (Anonieme journalist, persoonlijke mededeling, 2014) In een anoniem interview vertelde journalist me dat de focus op hinder bij de verslaggeving voor 30 december 2012 het logische gevolg was van voorgaande syndicale acties. Het kwam erop neer dat de vakbonden het zelf gezocht hebben en dat media in die periode correct waren om te focussen op hinder. De andere journalisten die ik bevroeg weken hier zelden van af: “De overheidsbonden hebben niet gewacht op het algemene appel van de top maar hebben zelf een staking georganiseerd rond de twintigste december. Dat ging over pensioenen. We hebben toen naar mijn aanvoelen heel duidelijk gemaakt wat op het spel stond maar waar we ook heel duidelijk op gewezen hebben is dat die staking uit de hand gelopen is, omdat de spoorbonden hun manschappen niet onder controle hadden waardoor één dag staking drie dagen staking geworden is. Als zich zo iets afspeelt, als de overheidsbonden zelf initiatief nemen los van de top, als zij zo hun eigen weg gaan met een staking waarbij een belangrijk deel van de mensen die dagelijks gaan werken bijzonder veel last van hebben creëer je natuurlijk een perceptie. Als dan een volgende staking zich aanbiedt en je weet dat een maand voordien het spoor dat gedaan heeft, kan je er donder op zeggen, zeker een week ervoor, dat men gaat zeggen "wat gaat dat nu weer zijn met die staking". Dus die verhalen in de aanloop van de algemene staking van eind januari over de hinder hebben vooral te maken met wat zich rond de twintigste december heeft afgespeeld. […] Een journalist die de zaken volgt komt automatisch, als hij zijn huiswerk doet tenminste, tot dezelfde conclusies. Dus dat er zoveel geschreven is over hinder heeft alles te maken met die overheidsstaking, zeker de spoorbonden die twee dagen te vroeg begonnen zijn. En enkele andere gebeurtenissen die niks met een overheidsstaking te maken hadden maar met het verhinderen van de doorgang van mensen die willen gaan werken in een privébedrijf.” (Anonieme journalist, persoonlijke mededeling, 2014) De eensgezindheid uit zich ook in het taalgebruik. Taal is niet neutraal. Een uitgebreide discoursanalyse heb ik niet opgenomen in mijn onderzoek, maar ik wilde het toch niet volledig uit het oog verliezen. Enkele voorbeelden: In plaats van 'precaire statuten' kan men verwijzen naar 'flexibele jobs', in plaats van de lonen te drukken 'rationaliseert men de uitgaven' of 'saneert' men. Wat sommigen beschrijven als een onmenselijke jacht op werklozen wordt door anderen beschreven als een 'activeringsbeleid', zo kan een neoliberaal beleid tegenover elke harde maatregel een eufimisme plaatsen en omgekeerd. Onschuldig is het echter niet, zeker niet als het de standaard woordenschat van de pers wordt. (Roels, 2011)
51
Één van de zinnetjes die ik regelmatig zag – en nog steeds zie – opduiken in kranten was het volgende: 'de loonkosten moeten gedrukt worden om zuurstof te geven aan de bedrijven'. Het zijn hierbij vooral de woorden 'loonkost' – en de algemene consensus dat deze te hoog is – en 'zuurstof' die uitermate ideologisch zijn. Loonkost is tot slot van rekening een pejoratieve omschrijving voor 'patronale bijdrage'. Ik beschouw patronale bijdragen bovendien als een integraal deel van het loon, gezien het via de RSZkas uiteindelijk bijdraagt tot de algemene koopkracht. Als dit wegvalt zullen we bepaalde diensten uiteindelijk toch uit eigen zak moeten betalen. De consensus die erover heerst – dat ze te hoog is – kadert bovendien ideologisch binnen de neoliberale visie die dicteert dan onze lonen moeten concurreren met die van andere landen, werknemers over de hele wereld worden dus verwacht om de concurrentie met elkaar aan te gaan, een eindeloze spiraal naar beneden. Ook het alom opduikende woordje 'zuurstof' valt bij een tweede lezing moeilijk anders te omschrijven dan als een eufemisme voor geld. Bedrijven die letterlijk zuurstof nodig hebben kunnen zich beter met ecologie bezighouden dan met het drukken van de loonkost. In andere woorden zou je kunnen schrijven dat 'de lonen moeten gedrukt worden om geld te geven aan de bedrijven'. De meeste journalisten waarmee ik praatte deelden deze mening echter niet. Ik vermeld de meest duidelijke discussie in het rijtje van antwoorden: “Met het woord loonkost vind ik niks mis. Het loon is wat ik krijg, de loonkost is wat ik als werknemer kost aan mijn werkgever. Dat is de fout die wordt gemaakt. Het overheidsbeslag, dat hoor je ook vaak trouwens, dat is te groot.” [Ik] “Dat lijkt me ook een ideologische discussie.” [Geïnterviewde] “Nee, de manier waarop je dat probleem gaat oplossen is ideologisch. Hoe ga je de loonkost verlagen? Dat is sowieso nodig, België is niet meer interessant genoeg om te investeren, dat is nu eenmaal zo. Zelfs binnen de vakbond ziet men dat. De totale loonkost is te hoog, het overheidsbeslag is te hoog. Hoe je dat gaat oplossen is ideologisch. Stel, we gaan de werkgeversbijdrage met 10 procent verlagen, dat betekent zoveel minder inkomsten voor de staat, hoe ga je dat opvangen? Dat is een ideologische kwestie. Bijvoorbeeld, de sp.a zegt, we gaan de opbrengst van de fiscale fraude teruggeven aan de bedrijven, dat is een ideologische opvulling, een oplossing linkerzijde zeg maar. De rechterzijde zal zeggen, de overheid moet tien procent bezuinigen. Hoe, dat is dan ook weer ideologisch. Gaan we de ambtenarenpensioenen verlagen? Ook zo'n drama in België. Gaan we de sociale zekerheid bezuinigen? Gaan we ambtenaren doen afvloeien? Maar het feit op zich: loonkost is te hoog, je kunt dat vergelijken, waarom is die te hoog? Omdat die hoger is dan in de rest van Europa.” (G. Cloostermans, persoonlijke mededeling, 2014, 24 juli) Christophe Callewaert en Bieke Purnelle, beide redacteurs bij De Wereld Morgen en akkoord met de ideologische connotatie die ik toeschreef aan die woorden, vertelden me dat één van de verklaringen te vinden was in selectieprocedures op de redacties. Wie te hard tegen de stroom in roeit moet het vroeg of laat ontgelden: “Ook de hele hiërarchische en vaak machistische cultuur in de media daar gedijt niet iedereen in. Er wordt ook niet verwacht dat je een kritische tegenstem biedt. Het is
52
veelal van 'ik ben hoofdredacteur en ik beslis'. Kritiek wordt niet geapprecieerd. Momenteel als jonge journalist is het volgens mij heel lastig. En wat je zeker niet moet doen is je bek opentrekken, want er staan er driehonderd andere klaar om je plaats over te nemen. Bij de VRT hangt ook een personeelscultuur van geen respect hebben, mensen beschouwen als pionnekes, mensen behandelen alsof ze totaal niet meer nodig zijn. Maar ik denk niet dat die daarover gaan willen praten. Ik ken heel wat mensen bij de radio bijvoorbeeld die op schabouwelijke manieren zijn buitengebonjourd. Of ze daarover gaan willen getuigen, dat weet ik niet. Dat zijn verhalen die je hoort omdat je mensen goed kent. Als ik zeg dat ze erover moeten schrijven zeggen ze altijd "nee, ik wil wel ergens nog werk vinden", of ze krijgen toch nog een functie bij de VRT bijvoorbeeld ergens, maar op een andere plaats. Ik denk dat je die kunt interviewen als ze allemaal op pensioen zijn. Dat is vaak! Waarom zie je heel vaak boeken van die uitkomen als mensen op pensioen zijn? Dan hebben ze niks meer te vrezen. Een goed voorbeeld daarvan is 'de keizer van Oostende', twee mensen van panorama. Die hebben nu wel een spreekverbod. Ze mogen drie jaar lang niet meer aan onderzoeksjournalistiek doen, Vandelanotte heeft daar een rechtzaak gewonnen. Niemand bij de VRT durfde het voor hen opnemen, nochtans dat de bronnen klopten. Niemand heeft hen de hand boven het hoofd gehouden. ” (B. Purnelle, persoonlijke mededeling, 2014, 30 juli) Ook Georges Timmerman, redacteur bij Apache, bevestigde dit (persoonlijke mededeling, 2014, 6 augustus). Hijzelf werd enkele jaren geleden op een gelijkaardige manier uitgerangeerd bij De Morgen. Hij verzekerde me dat dit absoluut geen geïsoleerd incident was, maar wilde geen concrete voorbeelden geven om geen mensen in het diskrediet te brengen die vandaag nog steeds aan de slag zijn bij De Morgen. Maar daarmee is heb ik nog geen afdoende verklaring gevonden. Selectieprocedures suggereren namelijk opnieuw intentionele handelingen van bovenaf. Bovendien zagen niet alle journalisten waar ik mee sprak het zo. Chris De Nys, VRTreporter, stelde het als volgt: “Ik herinner mij die 30 januari 2012 als een kentering. Dat is geleidelijk gegroeid in de voorbije 20 jaar. Bij algemene stakingen, die al dan niet gepaard gaan met het lamleggen of het stilleggen van openbare diensten, is geleidelijk aan een onbegrip en virulent verzet tegen gegroeid, zowel bij publiek als bij journalisten. Waarbij de journalisten ook maar een weerspiegeling zijn van veranderingen in de publieke opinie. Je kunt dat zeer complottheoretisch zien, dat ze dat moeten doen om reclamegelden binnen te krijgen. Of je kunt het zien door te kijken naar dat de nieuwe generaties journalisten op hun beurt een weerspiegeling zijn van de publieke opinie. Vraag maar eens in je leeftijdsgroep hoeveel er zijn die voor de vakbond zijn, je zult niet ver geraken. Zowel de journalisten als de publieke opinie, die twee hangen samen, zonder causaliteit te suggereren, werden grimmiger in het aanvaarden van hinder. Dat heeft veel ruimer te maken met consumentisme. Dat wordt de heersende mentaliteit. Je ziet dat ook aan de sp.a. Hoe verdedigen we het volk? Door het volk als consument te verdedigen, door transparantie te vragen over energieprijzen en zo. Maar dus als de mens volledig bekeken wordt als consument, heeft de consument alle recht. Dan mag de consument niet gehinderd worden in zijn recht op gaan werken, kopen, op vakantie gaan. Ik herinner me dat die staking een soort hoogtepunt was in die neiging. […] En, 53
stel nu nog dat inderdaad journalist A van krant A zegt van "oei, ik ga dat niet schrijven". Een artikel schrijft dat helemaal in overeenstemming is met de heersende mentaliteit van de publieke opinie. Is dat dan het gevolg van een doelbewust proces waarbij hij zichzelf precensureert om zijn hoofdredacteur en in het verlengde daarvan zijn uitgever, en in het verlengde daarvan zijn adverteerder niet tegen het hoofd te stoten? Of is die mens evenzeer een deel van de publieke opinie? Misschien zit die zelf zo in elkaar? Dat er beïnvloeding is, natuurlijk, je bent niet vrij van de subtiele invloeden in de samenleving waarin je leeft. Maar commercialisering wordt teveel gezien als een intentioneel proces van zelfcensuur, omwille van reclameinkomsten. Hier en daar, in specifieke gevallen, kan het best zijn dat bedrijf A eens zal rommelen, bellen, en zeggen van "zeg, moet je zoveel artikelen schrijven over mijn wasproduct dat niet zo goed is?" Ik verzin maar wat. Dat kan ik me voorstellen. Maar dat het bedrijfsleven ze proberen vast wel systematisch een oriëntatie tegen de vakbonden gaat stimuleren en betalen? Ik denk van niet.” (C. De Nys, persoonlijke mededeling, 2014, 6 augustus) Tijd om met antwoorden te komen. De meest heldere formulering, die bovendien elementen samenbracht uit de verschillende gesprekken die ik gevoerd heb, kwam ongetwijfeld van Pieter Maeseele. Het interview dat ik met hem afnam kwam in principe ongeveer neer op een les politieke economie van de media, gekoppeld aan cultural studies. Voor dit laatste zijn de grootste inspiratiebronnen Antonio Gramsci en, iets recenter, Stuart Hall. Ik geef het nogal lange citaat hieronder toch integraal weer – mits enige herschikking – omdat het me niet nuttig leek om te proberen herformuleren, het bevat voldoende structuur en helderheid om zo opgenomen te worden: “Journalisten worden niet volgens één of andere samenzwering beïnvloed, het werkt volgens wetmatigheden. Iedereen weet wel wat van hem of haar verwacht wordt, een journalist weet maar al te goed of hij bij De Standaard werkt of bij MO*. Er is een socialiseringsproces. Als het enkel een probleem zijn van redactiekamers zou zijn, dan zouden de resultaten van verkiezingen helemaal er helemaal anders uitzien. Het is een maatschappelijk fenomeen, en wat in de media verschijnt is daar gewoon een uitvergroting van. Als je begrijpt hoe ideologie werkt zul je kunnen voorspellen hoe traditionele media eruit zien en hoe ze berichtgeven over verschillende thema's. […] Het politieke en het ideologische werken op een heel interessante manier samen. De politieke en economische context, dat zijn de media als instituten die deel uitmaken van een groter economisch geheel. Media worden in de politieke economie daarom ook culturele industrieën genoemd. Dat wijst op twee dingen. Aan de ene kant zijn media commerciële bedrijven waar het eerste doel winst maken is. Andere wetmatigheden die zich in de mediasector voordoen, waar we steeds meer concentratie zien, zeker ook in Vlaanderen, volgen de economische wetmatigheden. Daarnaast gaan we er wel vanuit dat media een zeer belangrijke rol spelen in ons democratische bestel. En de eerste die dat zullen zeggen zijn de media. Het is belangrijk om het culturele industrieën te noemen, om de dualiteit duidelijk te maken. Enerzijds bedrijven die op winst uit zijn en wetmatigheden volgen van de markteconomie, maar anderzijds ook de culturele rol die 54
ze spelen in het delen, legitimeren en delegitimeren van ideeën. Waar ik vooral onderzoek naar doe is de symbolische context. Je kan dat cultural studies noemen. [...] Hier zijn de centrale elementen ideologie en hegemonie. Elke samenleving kent een homogeen overheersend betekeniskader, een hegemonisch discours die over verschillende maatschappelijke thema's bestaan, de dominante waarden in een samenleving. Die zijn het resultaat van een dynamische ideologische strijd die door bepaalde groepen is gewonnen. Het is belangrijk om te zien dat elke samenleving zo werkt, [...] het is niet uniek aan het kapitalisme. Het zorgt ervoor dat je van de meeste dingen kunt zeggen wat de norm is. De norm wordt genaturaliseerd, en wat afwijkt van de norm is problematisch. Media gaan natuurlijk een heel belangrijke rol spelen in het continu reproduceren daarvan. Hier raken we dan ook opnieuw aan die illusie van de maatschappelijke consensus die continu gereproduceerd wordt via de media die betekenismachines zijn en afwijkende meningen en belangen verbergen of delegitimeren. In mijn onderzoek heb ik steeds gemerkt dat je altijd een ideologische richting hebt die het dominante denken typeert. Vandaag is dat natuurlijk wat we kennen als de neoliberale hegemonie. Je merkt dan ook dat allerlei uitspraken of actoren of gebeurtenissen meestal worden vergeleken met in welke mate ze bijdragen aan het bereiken van een verdere neoliberale organisatie. Media gaan dat dan ook continu reproduceren. Een uitspraak die bijvoorbeeld continu herhaald wordt is "aangezien we nu allemaal weten dat we langer moeten werken...". Ondanks dat verondersteld wordt dat we het allemaal wel weten moet het wel continu herhaald worden. Hoe werkt een hegemonie? Iets moet continu gereproduceerd worden zonder dat het opvalt dat het steeds opnieuw herhaald wordt. Dat wordt gezien als "hoe wij denken". Actoren worden dan ook beoordeeld op hun ondersteuning of verzet tegen die richting die dominant bepaald wordt door de samenleving. Dus werkgevers, die gezien worden als een enorme ondersteunende factor van neoliberale waarden worden gezien als rationele actoren, morele actoren, moderne actoren en hervormingsgezinde krachten. Vakbonden spelen daar een antibode van, omdat vakbonden die richting niet ondersteunen maar verzet plegen tegen die richting. Daarom zijn zij de irrationele actoren, de immorele actoren, en in plaats van modern of hervormingsgezind gaat men ze conservatief noemen, gaat men ze fundamentalistisch noemen, radicaal, anti vooruitgang en anti modern. Dat is wat we elke dag te horen krijgen, zeker bij stakingen en betogingen. Dat is omdat die ideologische richting, die maatschappelijke consensus in vraag gesteld worden. Er zal dan automatisch een verdedigingsmechanisme in werking treden. Dit hoeft niet noodzakelijk begrepen worden in samenzweringstermen, als zouden bepaalde groepen hier een campagne tegen opzetten. Nee, een samenleving doet dit ook met zichzelf. Het is wat verwacht wordt dat je denkt. De vraag die je je moet stellen is altijd: "wie bedreigt die maatschappelijke consensus over wat vooruitgang is in de samenleving?" Die vooruitgang wordt bepaald door de richting waarin de samenleving evolueert. Werkgevers en vakbonden krijgen altijd die adjectieven. Andere interessante dingen die je daaraan ziet is hoe je een positie die je ziet als gematigd, meestal ook 55
gezien wordt als een 'redelijke' positie, omdat die de richting van vooruitgang, de richting waarin een samenleving evolueert, niet in vraag stelt. Ze aanvaardt die, maar zoekt ondertussen naar consensus tussen verschillende groepen. Het interessante is natuurlijk wanneer groepen niet meer gematigd genoemd worden maar extreem, of radicaal, om eigenlijk te zien wat een ideologisch kern is van de samenleving. Op die manier zie je dat expliciet linkse stemmen altijd 'ideologische' stemmen gaan genoemd worden, die gezien worden als niet redelijk, niet gematigd en niet rationeel. Expliciet rechtse stemmen gaan meestal gezien worden als durvers, vrij van taboes, durven 'out of the box' denken, lopen voorop op de samenleving, want de samenleving is nog te log om mee te kunnen. Zeker de Standaard gaat vaak zo schrijven. Ik zeg dit om duidelijk te maken dat het denken in een samenleving altijd een bepaalde richting uitgaat, een ideologische richting van hoe vooruitgang ingevuld wordt: is het een neoliberale richting, is het een sociaaldemocratische vooruitgang of een socialistische vooruitgang? Bij ons wordt vooruitgang en dat is zo in heel het westen neoliberaal ingevuld. Dus kan je eigenlijk heel ons taalgebruik begrijpen door dat als kern te nemen. Welke actoren worden bevoordeeld, welke benadeeld? […] Wat is dan ook de aantrekkingskracht geweest van bijvoorbeeld de NVA? Waarom zijn die in zo'n korte periode kunnen uitgroeien tot een enorme politieke formatie? Omdat zij de discours die mensen elke dag gereproduceerd horen plots het meest zuiver brengen. Je zou kunnen zeggen dat de partij die nu tijdens de verkiezingen het meest neoliberale discours kunnen geven eigenlijk de NVA geweest is. [...] Voor een groot deel van de samenleving komt dat dan over als de partij die durft zeggen waarop het staat, want dat zijn de discours die het meest circuleren, en wie dit het meest zuiver articuleert wordt dan gezien als zij die de waarheid vertellen. […] Het is dan ook interessant om te zien hoe NVA altijd zegt: "wij capteren de grondstroom". Daarmee wordt dan bedoeld: de ideologische richting waarin de samenleving evolueert capteren wij het zuiverst. Vandaar dat daarbij het meest herkenning optreedt, en ook het meest identificatie optreedt. Sigfried Bracke zegt altijd: "de werkelijkheid speelt in ons voordeel". Dat is dan ook omdat de discours die wij kennen om de werkelijkheid te interpreteren, de framing, op die manier werken dat het lijkt alsof NVA zegt waarop het staat. Omdat die beeldvorming altijd vertrekt vanuit diezelfde dominantie ideologische waarden. […] Zo werkt ideologie en hegemonie in een samenleving. Dat is dan de symbolische context waarover ik het had. Er is een sterke samenhang met de politiekeconomische context. Aangezien het heel belangrijk is voor de ruilwaarde en de gebruikswaarde dat wat in de media komt makkelijk te consumeren moet zijn, niet bedreigend mag zijn, een illusie moet scheppen van maatschappelijke consensus, gaan dan ook dominante ideologische posities continu gereproduceerd worden. En ten tweede is het ook zo dat de directe economische belangen van commerciële media door discours ook ondersteund en gevrijwaard worden. Dat versterkt elkaar. […] Dat betekent per definitie dat depolitisering centraal staat. Dus die richting, de ideologische kern van de samenleving, die wordt per definitie niet benoemd. Door het te depolitisering wordt de richting verhuld, worden de tegenstellingen verhuld en wordt het als rationeel en moreel aanzien. Hoe minder ideologische bewustwording er is, hoe 56
minder kampen er ontstaan. Het ontstaan van kampen maakt het moeilijker voor media, die blokken willen verkopen aan de adverteerders. Depolitisering maakt het makkelijker voor media om een publiek te verkopen aan de adverteerder, speelt in het voordeel van media.” (P. Maeseele, persoonlijke mededeling, 2014, 8 augustus) We zien bij de Mars voor de Toekomst nochtans duidelijk dat er ruimte is in de media om bijvoorbeeld de CEO van Ford aan te vallen, het is zelfs Kris Peeters himself die in de aanval gaat en in verschillende artikels over Ford de (bescheiden, welteverstaan) terugbetaling van subsidies eist en zich afvraagt of Ford geen contractbreuk gepleegd heeft. Volgens Herman & Chomsky zijn de media echter niet per se te zien als één monoliet: “Where the powerful are in disagreement, there will be a certain diversity of tactical judgments on how to attain generally shared aims, reflected in media debate. Indeed, throughout their writings and those of others who have continued to develop the propaganda model, we find a recognition that that there is some scope for dissent in the mainstream media although this is without doubt limited. That dissent can even go beyond limited, tactical disagreements: there are often differences within the elite that open space for some debate and even occasional (but very rare) attacks on the intent as well as the tactical means of achieving elite ends.” (Geciteerd in Freedman, 2009, p. 61) Waarom was de media zo vriendelijk voor de vakbonden na de sluiting van FordGenk? “Wat je hebt bij grote ontslaggolven is dat het slachtofferframe het belangrijkste frame wordt. Dat betekent twee dingen. Een alternatief voor het slachtofferframe zou het mobilisatieframe kunen zijn: het wordt tijd dat we ons organiseren en er iets aan doen. Maar dat gebeurt niet. Want dat zou de invulling van vooruitgang in vraag stellen, zou de krachtsverhoudingen die vandaag bestaan in vraag stellen. Dus dat gaat zeker niet gebeuren. Maar het het slachtofferframe stelt al die dingen niet in vraag. Het algeme politiekeconomische kader wordt niet in vraag gesteld, integendeel, het wordt gemoraliseerd. Het is dus een moreel van dat individu die immoreel handelt, maar het systeem is ok. Moest hij niet zo handelen, zou het systeem kunnen blijven werken zoals het werkt. Hetzelfde met de bankencrisis. Dat is geen systeemfalen, maar van individuen die slecht handelden. Het systeem is goed, de individuen slecht.” (P. Maeseele, persoonlijke mededeling, 2014, 8 augustus) Ik sluit me hierbij aan. In de update van het propagandamodel wordt dan misschien wel gewezen op de filter 'vrije markt als dominante ideologie', ook hier vind ik het niet afdoende. Ze halen een resem aan voorbeelden aan die dit bevestigen, zoals discoursanalyse en het relatieve gebrek aan dissonante stemmen, maar tonen onvoldoende het verband aan met de andere filters of met de samenleving als geheel.
57
6. Vakbonden en hun communicatie In het voorgaande deel fixeerde ik me hoofdzakelijk op de werking van de media en welke gevolgen deze had voor de berichtgeving ten aanzien van vakbonden. Zeker bij de algemene staking kan gezegd worden dat de berichtgeving bij momenten op een haast hysterische manier slecht uitpakte voor het imago van de vakbonden, toch zou het volgens mij lonen om ook af en toe in eigen boezem te kijken. Zes zaken zorgen er in mijn ogen voor dat ze slecht voorgesteld werden. Voor vijf van deze problemen kunnen ze volgens mij zelf aan oplossingen werken.
6.1. HOEZO KLASSEN? We toonden hiervoor al aan dat vakbonden vandaag moeilijker in de pers geraken omdat ze de hegemonie in vraag stellen. Volgens mij loont het de moeite om dit nog iets scherper te stellen, om duidelijk aan te tonen waaraan de vakbond deze ondankbare positie te danken heeft. Ik zou niet willen dat iemand deze verhandeling leest en tot de conclusie komt dat vakbonden moeten meegaan met hun tijd en dus meer moeten focussen op de rechten van de consument. Het bestaan van vakbonden en sociale zekerheid is in mijn ogen het beste te begrijpen vanuit een klassenperspectief dat focust op de commodificatie van de arbeidskracht en het verzet daartegen. Daniël Zamora Vargas (2013, pp. 25–27), socioloog en onderzoeker aan de Université Libre de Bruxelles (ULB) gaat hier dieper op in: “Een markteconomie kan enkel bestaan binnen een ‘marktmaatschappij’, een maatschappij waarbij de economie vorm geeft aan de sociale verhoudingen.” Deze logica had een enorme inpact op de positie waarin de arbeider zich bevond tijdens de industrialisering. Het bestaan van arbeiders was rechtstreeks verbonden met de mogelijkheid om hun arbeidskracht als waar aan te bieden in ruil voor een deel van het kapitaal. Van zodra dit wegviel viel ook de bestaanszekerheid weg. “Een simpel arbeidsongeval wordt zo een economische catastrofe want het stort het gezin in een situatie zonder inkomen en dus zonder bestaansmiddelen. Alle aspecten van het leven van de werkers zijn onderworpen aan de markt en de mogelijkheid om elke dag aan de slag te kunnen.” (Daniel Zamora, 2013) Het is de decommodificatie dat hiertegen het antwoord vormde. Arbeiders verzetten zich tegen deze radicale onzekerheid via spontane vormen van solidariteit, die het bestaan vrijwaarden buiten de grillen van de markt om. Initiatieven als vakbondskassen en sociale zekerheid zijn toen ontstaan als een manier om zich gedeeltelijk los te maken van de marktlogica. De pogingen tot afbraak van de welvaartsstaat die we vandaag meemaken, zoals het verhogen van de pensioenleeftijd, de inkorting van het tijdskrediet, flexibilisering, besparingen in de wachtuitkeringen enzovoort staan diametraal tegenover deze decommodificatie, in die zin dat ze de mensen opnieuw meer afhankelijk maken van de markt en dus de arbeidskracht hercommodificeren. Dit impliceert dat de vakbonden dus, zolang ze trouw blijven aan bepaalde waarden, vanuit de kern van hun wezen tegen de neoliberale orde zullen ingaan, waarom ze er zo diametraal tegenover staan.
58
6.2. GEBREK AAN ANALYSE Bij de gesprekken met verantwoordelijken van de communicatiediensten van de verschillende centrales van zowel ACV als het ABVV viel me heel hard op dat een coherente visie, een media analyse ontbreekt. Niet dat ze zelf geen visie hadden over hoe de media werkt, maar dit was louter persoonsgebonden en niet structureel ingebed. Dit zorgt ervoor dat ook de mediastrategie bijgevolg persoonsgebonden wordt, dat er binnen en over de centrales heen geen coherente richting is voor de omgang met niet enkel de pers, maar ook met eigen media. Sommige centrales besteden bijgevolg veel aandacht aan hun communicatie, anderen praktisch niks.
6.3. TE DEMOCRATISCH? Het democratische karakter van de vakbonden – wat ik niet in vraag wil stellen, ondanks deze suggestieve titel – weegt op de communicatie. Het zorgt ervoor dat standpunten zeer traag ontwikkeld worden en dat er bovendien vaak niet eensgezind wordt gereageerd, niet enkel tussen de koepels maar ook tussen centrales onderling. Bovendien heb ik het gevoel dat ze door deze traagheid opgesloten zitten in een defensieve positie, niet in staat zijn om proactief campagnes te voeren rond bepaalde thema's, waardoor ze al te vaak als er een nieuwe aanval op hen gelanceerd wordt na de feiten komen met hun standpunten. De eerste getuigenis die dit typeert komt van Frank Jacobs, lid van de communicatiedienst van de Algemene Centrale van het ABVV: “Pamfletten in gemeenschappelijke actie zijn meestal gedrochten uit ik weet niet welke tijd. Onleesbaar en onbruikbaar. Wie kan de layout van zo'n dingen verdragen? Dat is een kleurenmengeling, al die kleuren moeten daarop, en iedereen moet zijn zeg hebben, dat wordt allemaal bij elkaar geplakt, met hier en daar een komma en een kleine nuance. Men is maar tevreden als ieders idee daar in staat, met als gevolg dat je vooral met jezelf communiceert. Naar de pers toe is het even erg, maar hoe moet je dat in hemelsnaam gaan analyseren? De besluitvorming in een vakbond, of vakcentrale, is veel te traag om op een efficiente manier de pers te kunnen bewerken. Vooraleer iedereen het eens is over het standpunt dat je inneemt is het kalf al lang verdronken. Dat is één probleem. Het tweede probleem: het zijn heel bekwame vakbondssecretarissen die bepalen wat en meestal ook hoe het moet gezegd worden. Maar het is niet omdat je een goeie secretaris bent dat je een goeie redacteur bent, een goeie persattaché. […] We zitten met veel te veel entiteiten die allemaal autonoom en soeverein zijn, en daarmee krijg je je niet verkocht in de pers natuurlijk. De pers spreekt over de vakbond, gaat nog het onderscheid maken tussen ABVV, ACV en ACLVB, maar afzakken naar de centrales is al moeilijker.” (F. Jacobs, persoonlijke mededeling, 2014, 4 augustus) Mathieu Marin, persverantwoordelijke van de BBTK, bevestigde dit deels: “Wij zijn nu eenmaal ook een andere organisatie met zijn eigen politieksyndicale agenda, die zich toch zo goed mogelijk inschrijft in die van het ABVV. Maar je kunt er niet omheen dat een vakbond die 1,5 miljoen leden vertegenwoordigt verschillende strekkingen in zich draagt. Zo waren er onenigheden over het bediendenstatuut tussen de BBTK en het ABVVmetaal, maar die kwamen voort uit objectieve vaststelbare 59
verschillende uitgangssituaties. Zowel ABVV, BBTK als ABVVMetaal zijn democratisch georganiseerd. Als je dan je eigen mandaat hebt en de standpunten verschillen, is het niet onlogisch dat dit naar de media toe doorsijpelt. Dat kan jammer zijn, maar dat heeft wel bestaansrecht. Vaak zijn het uitingen van reële fundamentele debatten, het zou maar erg zijn als we dit soort debatten niet meer kunnen voeren. Dat we die niet op de meest handige manier oplossen, dat wil ik gerust toegeven. Maar daar mag ik wel een puntje kritiek op de media uiten: zij gaan het dan niet hebben over de inhoud van de tegenstelling en wat daar achter zit, maar gewoon over het bestaan van een tegenstelling op zich. Ze maken er een soort theater van, terwijl het over legitieme meningsverschillen gaat.” (M. Marin, persoonlijke mededeling, 2014, 13 augustus) Over het bestaansrecht van verschillende standpunten tussen de verschillende centrales heeft de laatste volgens mij gelijk, maar men kan er niet om heen dat dit momenteel niet werkt naar de pers toe. Ofwel voert men een opvoedingscampagne onder journalisten die hen de structuur van de vakbonden uitlegt op een manier die hen ook waardering voor het democratische debat binnen de vakbond bijbrengt, ofwel zoekt men onderling naar manieren om sneller en meer eensgezind te kunnen reageren. Meer capabele woordvoerders met een duidelijk mandaat lijkt me geen overbodige luxe.
6.4. COMMUNICEREN ALS HET PAST? Het is me ook opgevallen dat communicatie tot op het hoogste niveau vaak als een marginale bezigheid wordt behandeld. Ten eerste: er wordt onvoldoende personeel ingezet om de communicatie op een geloofwaardige manier vorm te geven. De communicatiediensten worstelen met een overload aan informatie die ze onmogelijk verwerkt krijgen, waardoor de communicatie al te vaak terechtkomt op de schouders van secretarissen die meestal andere prioriteiten hebben. Een getuigenis: “In sommige dossiers kan ik zelf woordvoerder zijn, maar in veel dossiers dan weer niet. Dan heeft veel te maken met traditie. Binnen het ABVV is het de secretaris die het woord voert. Maar dat heeft ook iets praktisch. De secretarissen zijn diegene die de dossiers beheersen. Het is voor mij volstrekt onmogelijk om alle dossiers van de secretarissen te kennen. In die zin zie ik mezelf meer als facilitator om contacten tot stand te brengen dan als een woordvoerder.” (M. Marin, persoonlijke mededeling, 2014, 13 augustus) Werkgeversorganisaties pakken het anders aan. Nochtans, waarom zouden ze? Als het hegemonisch discours zo onwrikbaar zou zijn, staan de media dan niet automatisch aan hun kant? Guido Cloostermans, redacteur bij Het Belang van Limburg legde me via enkele anekdotes uit dat er toch een substantieel verschil in aanpak is: Dat zijn echte lobbyorganisaties. Die zijn georganiseerd, gestructureerd, specifiek om journalisten te benaderen. VOKA Limburg en UNIZO limburg hebben hun woordvoerder, gestructureerd en georganiseerd. De vakbonden hebben dat niet, dat is een gebrek, ik heb dat ook al gezegd. ACV Limburg doet dat één keer per jaar naar 60
aanleiding van hun nieuwjaarsreceptie, dan hebben zij een georganiseerd perscontact. VOKA Limburg doet dat één keer per maand. Als VOKA Limburg zijn congres organiseert, komen ze een aantal weken op voorhand af met 'kijk, wij hebben binnenkort een congres, we gaan daar ook een aantal standpunten formuleren, we zijn eventueel bereid om een interview te geven op voorhand.' En dan gebeurt dat ook. Met de vakbonden is dat anders. Als ik weet: dan is het ABVV congres, dan moet ik zelf naar de voorzitter of secretaris bellen van, “zeg ik heb gezien dat je een congres organiseert, we willen eventueel wel een interview doen.”” (G. Cloostermans, persoonlijke mededeling, 2014, 24 juli) Ook de eigen media zijn vaak toonbeelden van hoe het niet moet. Wie vandaag naar de homepage van het ACV gaat (www.acvonline.be) ziet niet alleen dat deze website compleet verouderd is, maar ook dat er quasi geen energie in gestoken wordt. Bovenaan pronkt nog steeds een soort alternatieve stemtest, een quiz, om mensen te helpen de juiste keuze te maken als ze op 25 mei naar het stemhokje gaan. Bijna drie maanden na de verkiezingen. Het laatste persbericht dateert van 27 juni. Hadden ze werkelijk bijna twee maanden zo weinig te vertellen? Ook bij de algemene staking moet de communicatie bedroevend geweest zijn. In de website van het ABVV (www.abvv.be) is zo te zien iets meer energie gekropen, maar bij het zoeken naar persberichten rond de algemene staking (alle persberichten sinds 2006 zijn nog steeds te vinden) heb ik er welgeteld één gevonden. Een persbericht van vier lijnen, geschreven in gemeenschappelijk vakbondsfront, met de aankondiging dat er ging gestaakt worden. Verder niks. Niet moeilijk dat de gemiddelde journalist, die zich sowieso al zelden thuis voelt in het vakbondskluwen moeilijk wist van welk hout pijlen te snijden. Ook bij het afschuimen van de websites van de verschillende centrales werd ik niet veel wijzer, al zijn ze niet allemaal over dezelfde kam te scheren. We kunnen nog verder gaan met het evalueren van De Nieuwe Werker, Visie, hoe ze in plaats van persberichten soms integrale rapporten doorsturen en hopen dat journalisten er dan hun plan mee trekken, de waslijst blijft maar gaan, maar de conclusie blijft dezelfde. De communicatie kan veel beter.
6.5. LASTIGE BOODSCHAP Dit punt is tweeledig. Enerzijds slagen de vakbonden er vaak als geen ander in om een boodschap zo onaantrekkelijk mogelijk te maken. Sommige syndicalisten vertelden me dat het onmogelijk was om de complexe boodschap van de vakbonden in aantrekkelijke eisen of acties te gieten. Die mening deel ik simpelweg niet. Persoonlijk wacht ik op een boek van Rudy De Leeuw of Marc Leemans waarin ze in mensentaal uitleggen wat vakbonden en sociale zekerheid precies zijn, en waarom ze meer dan ooit verdedigd moeten worden. Als Peter Mertens (2011) een politieke bestseller kon schrijven om duiding te geven bij de crisis, waarom zouden vakbonden niet iets gelijkaardigs kunnen doen? Ik kreeg er vaak een gevoel van krampachtigheid bij, en stond hierin niet alleen: Het is natuurlijk niet altijd even evident om bepaalde zaken te communiceren, op sommige verwachtingen kan men niet zomaar ingaan: “Journalisten willen continu de getuigenis, de man/vrouw die het zelf meemaakt. In de mate van het mogelijke proberen we daar ook op in te gaan. Maar dat is om meerdere 61
redenen niet eenvoudig. Ten eerste, die mensen hebben meestal geen mediatraining genoten en zijn enorm geïntimideerd door een contact met een journalist. Ten tweede, als die op tv komen getuigen over een sociaal conflict, dat is een risico voor die werknemer. Morgen heeft die misschien nog wel zijn job, maar als er binnen enkele maanden, als niemand meer kijkt, een evaluatie komt op het werk, dan komt de rekening. Dat moeten wij ook afwegen hé. Het is niet voor niks dat wij secretarissen en delegees hebben die het woord nemen in naam van. Daar heeft de media het moeilijk mee, die kunnen moeilijk pikken dat wij spreken in naam van die mensen. Die verantwoordelijkheid neem ik als mediaverantwoordelijke mee in mijn overweging.” (M. Marin, persoonlijke mededeling, 2014, 13 augustus)
6.6. MEDIA EN VERZET “Ik denk dat je daarmee bij de hoofdredacteur moet zijn, ik kan je daar niks over zeggen. Ik mag je daar ook niks over zeggen. Ik mag je over alle bedrijven iets zeggen, maar het Mediahuis, liever niet. Nee, daarover zeg ik liever niks, ik heb liever dat je mijn hoofdredacteur daarover aanspreekt.” (Anonieme journalist, persoonlijke mededeling, 2014) De vakbonden, met name de bediendecentrales BBTK en LBC hebben echter nog één grote troef in handen. Ze zijn ook binnen de media zelf georganiseerd. Hoewel bediendensyndicalisme heel wat uitdagingen kent, zeker onder journalisten, heeft de vakbond hier toch zijn rol te spelen. Dat dit niet evident is zagen we bij de ontslagronde die volgde na de oprichting van Het Mediahuis. Er volgde nauwelijks protest op. Hoe kwam dit? Hans Elsen, tot enkele maanden geleden diegene die de mediasector moest opvolgen voor de LBC, gaf me een synthese van de situatie: “Enerzijds is er algemeen in de samenleving nogal wat berusting, de mensen gaan ervan uit dat het moeilijker wordt in de toekomst, je ziet dat in alle sectoren, ook bij de media. Een tweede verklaring die speelt is dat ze erin geslaagd zijn om veel precaire contracten te krijgen. Je hebt heel veel laagjes op redacties. De toplaag, de journalisten vastbenoemd, die hebben goede barema's en goede extralegale voordelen. Lange werkdagen, dat wel, maar goede voorwaarden. De grootste groep precaire werknemers zit daaronder. Dat zijn vaak mensen die als bijberoep artikeltjes schrijven, maar je hebt er ook die effectief als uitzendkracht of als freelancer proberen rond te komen voor hun krantenwerk. In concreto op de loon en arbeidsvoorwaarden bij gaat de grootste besparing bij Het Mediahuis gerealiseerd worden op die groep. Dat is volgens mij een eerste verklaring. […] Een tweede verklaring, die specifiek is voor de aanpak van de directie van Het Mediahuis, is dat de Gazet van Antwerpen al tien jaar de ene herstructurering na de andere moet slikken. De enige manier waarop die dachten te kunnen overleven was door de fusies. Van daaruit kwam er heel weinig verzet. Daar komt dan nog eens bij dat De Standaard volledig buiten de operatie is gehouden, dus die blijft ook in GrootBijgaarden. Zij hebben van in het begin gezegd "wij houden ons 62
hierbuiten". En dan de grootste krant, Het Nieuwsblad, op hun dienst gaat er niet gesaneerd worden. Ze verhuizen naar Antwerpen, maar dat houdt wel in dat er bijna geen jobs verloren zullen gaan. Die factoren hebben meegespeeld dat er geen enkele redactie zich geschoffeerd voelde. Dat gaat over pure individuele werkzekerheid. […] Een derde element is politieke onafhankelijkheid. Het feit dat je eigenlijk één groot mediaconcern krijgt. Je ziet eigenlijk dat er eerder opluchting was bij een groot stuk van de redactie van de Gazet van Antwerpen en Het Nieuwsblad omdat zij eindelijk hun krachten konden bundelen tegen de grote concurrent, de Persgroep. Je had al een speler in de markt die veel groter was. Het geloof bij de journalisten was "we moeten heel wat investeren, we moeten concurreren en de enige zekerheid op termijn dat we onze koptitel kunnen behouden is door in een groter amalgaam te stappen". […] De journalisten zitten dus geprangd tussen vanalles, ik denk niet dat je mag onderschatten. We hebben daar wel onderhandeld, we hebben drie personeelsvergaderingen gedaan waar drie keer dat plan met een grote meerderheid is afgekeurd. De tweede keer hebben we gevraagd "ok, goed dat je niet akkoord bent met het plan, maar dan verwachten we dat je ook in actie wil schieten, dat je het werk neerlegt." Daar was dan maar een minderheid voor te vinden. Wat meespeelt is dat de wil om zich effectief te verzetten en duidelijk te maken dat ze niet akkoord gaan compleet ontbrak op de vloer. Ze waren niet akkoord met wat er gebeurde, maar de wil om er collectief iets aan te doen speelt ook mee natuurlijk. […] De kern van het probleem in die sector, met goedkeuring van de overheid, is dat ze erin geslaagd zijn om het aantal vaste journalisten jaar na jaar achteruit te laten gaan. Dat terwijl het aantal mensen dat daar wil gaan werken elk jaar exponentieel toeneemt. De werkgevers maken daar misbruik van en creëren enorm precaire contracten. Dus zij die in dienst zijn voelen zich 'the lucky few'. Het is heel moeilijk om die precaire groep te organiseren omdat die ten eerste nooit samenzitten en omdat wij daar als vakbond niet voor mogen optreden. ” (H. Elsen, persoonlijke mededeling, 2014, 13 augustus) Aan de reacties die ik kreeg van journalisten op de vragen die ik stelde over het mediahuis merkte ik steevast dat ze ongemakkelijk op hun stoel zaten te draaien. Of ze bleven extreem vaag en zeiden dat ze het allemaal gewoon wilden afwachten, of ze klapten dicht. Het is geen evidente sector om binnen georganiseerd te zijn, maar kan dit wel afdoende zonder een degelijke analyse van het medialandschap en de daaruit volgende uitdagingen? Bovendien laten de traditionele vakbonden een groot terrein over aan de journalistenbond. Bij zowat alles wat met journalistieke deontologie te maken heeft is het de VVJ die de plak zwaait, maar van de VVJ, die zichzelf trouwens onpartijdig beschouwt, hoeven we geen strijdsyndicalisme te verwachten. De traditionele vakbonden fixeren zich op zaken zoals herstructureringen en het statuut van de journalisten, maar is het niet essentieel dat ze ook op de bres springen voor kwaliteitsvolle journalistiek? Het gaat dan ook om het ondersteunen van alle strijdpunten die de journalistieke praktijk naar een hoger niveau brengen. Een vermindering van de tijdsdruk, streven naar transparantie in het brongebruik, stimuleren van onderzoeksjournalistiek...
63
7. Conclusie Het propagandamodel bleek minder sluitend als analysekader dan ik zelf had verwacht. Bovendien zorgen de beperkingen die het in zich draagt er volgens mij voor dat het opzet van model noodzakelijkerwijs (en zelfs expliciet) beperkt blijft tot het beschrijven van wat er mis loopt in de media, ze heeft onvoldoende oog voor samenhang, tegenstellingen en dynamiek om ook alternatieven te kunnen aanreiken. Door in de eerste drie filters overdreven veel aandacht te vestigen op intentionele processen slaagt het model er onvoldoende in om ook de samenhang te zien. De boodschap dat eigenaars en adverteerders actief de inhoud vormgeven en journalisten angstig zoeken naar veilige bronnen overschaduwt de economische wetmatigheden die zowel eigendom, advertenties, journalisten als ideologie en zelfs de brede samenleving met elkaar verbinden. Het wijst in elk van de filters wel naar de commercialisering van media, maar verklaart niet vanwaar dit komt en waarom media deze functie opnemen. Door bij de ideologische aspecten te fixeren op machtsrelaties heeft het model te weinig oog voor de politieke economie van media en de daaruitvolgende sociologische processen die hegemonische discours vormgeven. Deze kijk resulteert in een fatalistische opvatting, waar de media per definitie dienen om de mensen in het gareel te doen lopen, waar verzet dan ook een proces is dat zit tegen de media als monoliet dient te richten. Een dieper begrip van de interne tegenstellingen binnen media toont aan dat er wel degelijk zwakke punten in het systeem te ontwaren zijn. Ten eerste stellen we vast dat media niet per se boven de samenleving staan, maar net mee deinen op de golven van wat haar doelpubliek beroert. Momenteel valt de bevolking dan misschien wel als prohegemonisch te beschouwen, het opportunisme van de media suggereert evenzeer dat die media niet kunnen achterblijven als er zich grote bewustzijnsveranderingen voordoen. FordGenk toonde volgens mij ook aan dat tegenstellingen binnen de elite een 'window of opportunity' vormen om positiever aan bod te komen in de media. Het is dan ook een uitdaging om deze botsingen te zien aankomen en aan te grijpen. Daarnaast is ook een goed begrip van de huidige journalistieke praktijken interessant voor de vakbonden om haar communicatie aan te passen. Journalisten zijn door tijdsdruk gebonden en zijn wanhopig op zoek naar hapklare en duidelijke brokken die ze met minimale inspanningen gepubliceerd kunnen krijgen. Organisaties die dit vatten en hun communicatiestrategie hieraan aanpassen zijn volgens mij absoluut in staat om op een voordeligere manier in de pers te komen. Tot slot is vak journalist op zich ook een strijdtoneel. Momenteel wordt er actief gekapt op alle zaken die de journalist nodig heeft om zijn beroep naar behoren uit te oefenen, maar de geschiedenis toont aan dat werknemers uit alle sectoren in staat zijn om via collectieve strijd overwinningen af te dwingen. Kan collectief verzet binnen de media resulteren in een kwalitatiever mediaaanbod? Verzet dat niet alleen gericht is op de verbetering van werkomstandigheden, maar ook op de deontologische standaarden die men hanteert?
64
65
Bibliografie Acland, C. R. (2007). Residual Media. London: University of Minnesota Press. Bagdikian, B. (2004). The New Media Monopoly. New York: Beacon Press. BBC. (2011, december 6). BBC News Belgium swears in new government headed by Elio Di Rupo. BBC News Europe. Geraadpleegd van http://www.bbc.co.uk/news/worldeurope16042750 Bens, E. D., & Raeymaeckers, K. (2010). De pers in België. Het verhaal van de Belgische dagbladpers gisteren, vandaag en morgen. Leuven: LannooCampus. Broersma, M. (2010). The Unbearable Limitations of Journalism On Press Critique and Journalism’s Claim to Truth. International Communication Gazette, 72(1), 21–33. doi:10.1177/1748048509350336 Carpentier, N. (2008). Burgermedia voor de 21ste eeuw. In Burgermedia: opmars, ervaringen en bedenkingen (pp. 12–25). Brussel: Getbasic. Chomsky, N., & Herman, E. S. (1988). Manufacturing Consent: The Political Economy of Mass Media. New York: Pantheon Books. Chomsky, N., & Herman, E. S. (2002). Manufacturing Consent: The Political Economy of Mass Media. New York: Pantheon Books. Cochez, T. (2010, november 14). Belga, waar de klant koning én aandeelhouder is. Apache.be. Geraadpleegd 12 augustus 2014, van http://www.apache.be/2010/01/15/belgawaarde klantkoningenaandeelhouderis/ Davies, N. (2010). Gebakken Lucht. Amsterdam: Lebowski. De Morgen. (2011a, juni 8). ICC: “Kadhafi kocht containers viagra voor verkrachtingen”. De Morgen. Geraadpleegd 31 juli 2012, van http://www.demorgen.be/dm/nl/990/Buitenland/article/detail/1276179/2011/06/08/ICC Kadhafikochtcontainersviagravoorverkrachtingen.dhtml De Morgen. (2011b, juni 17). Verkrachting is oorlogsinstrument in Libië. De Morgen. Geraadpleegd 31 juli 2012, van
66
http://www.demorgen.be/dm/nl/990/Buitenland/article/detail/1279888/2011/06/17/Ver krachtingisoorlogsinstrumentinLibie.dhtml Euwema, M., & Verbeke, A. (2010). Een Belgenmop? Over de rol van media en humor bij politieke conflicten. Tijdschrift conflicthantering, 1(2), 27–34. Fien Vandenheede. (2005, 2006). De Belgische dagbladpers in transitie. Katholieke Universiteit Leuven, Leuven. Freedman, D. (2009). “Smooth Operator?” The Propaganda Model and Moments of Crisis. Westminster Papers in Communication and Culture, 6(2), 59–72. Freire, P. (1972). Pedagogie van de onderdrukten. Baarn: Uitgeverij In Den Toren. Fukuyama, F. (1992). The End of History and the Last Man. London: Penguin books. Herman, E. S. (1996). The Propaganda Model revisited. Monthly Review, 48(3), 115–128. Herring, E., & Robinson, P. (2003). Too polemical or too critical? Chomsky on the study of the news media and US foreign policy. Review of International Studies, 29, 553–568. Jones, O. (2014, juli 6). Celebrate the strikers this week – they are fighting for us all. The Guardian. Geraadpleegd van http://www.theguardian.com/commentisfree/2014/jul/06/celebrate strikersmediaopposedtradeunions Klein, N. (2007). De shockdoctrine. Breda: De Geus. Lafazani, O. (2012). The Border between Theory and Activism. ACME: an International EJournal for Critical Geographies, 189–193. Ledoux, C. (2014, juli 9). Uw krant of uw Facebook! deredactie.be. Geraadpleegd 12 augustus 2014, van http://deredactie.be/cm/vrtnieuws/opinieblog/blog/celialedoux/140708blog celialedouxmediastandard Lenin, V. I. (1908). Keuze uit zijn werken, Deel 1. Moskou: Progres Moskou. Libert, M. (1992). VTM. De eurforie vorbij. Leuven: Kritak. Marx, K. (1842, mei 5). Die Verhandlungen des 6. rheinischen Landtags. Rheinische Zeitung. Keulen. McChesney, R. W. (2008). The political Economy of Media. Enduring Issues, Emerging Dilemmas. New York: Monthly Review Press. McMullan, K. (2002). Een doorlichting van het mediaimperium van Tony O’Reilly. Geraadpleegd 11 augustus 2014, van http://www.ethesis.net/reilly/reilly_hfst_1.htm 67
Mediargus – Gopress. (z.d.). Geraadpleegd 16 augustus 2014, van http://mediargus.com/ Mertens, P. (2011). Hoe Durven Ze? Berchem: EPO vzw. Moeller, S. D. (2004). Media Coverage of Weapons of Mass Destruction. Geraadpleegd van http://drum.lib.umd.edu/handle/1903/7884 Mortelmans, D. (2007). Handboek kwalitatieve onderzoeksmethoden. Leuven: Acco. Mosco, V. (2008). Current Trens in the Political Economy of Comunication. Global Media Journal, 1(1), 45–63. Mythbuster: The truth about the unions | Red Pepper. (z.d.). www.redpepper.org.uk. Geraadpleegd van http://www.redpepper.org.uk/unionsmythbuster/ OECD. (2010). OECD examines the future of news and the Internet. Geraadpleegd 12 augustus 2014, van http://www.oecd.org/sti/oecdexaminesthefutureofnewsandtheinternet.htm Partij van de Arbeid. (2010). Resolutie over de communautaire crisis. Marxistische studies, (92), 10– 21. Peet, R. (2008). Editorial: The Neoliberalization of Knowledge. Human Geography, 1, 1–2. Phillips, A. (2010). Transparency and the New Ethics of Journalism. Journalism Practice, 4(3), 373– 382. doi:10.1080/17512781003642972 Ramonet, I. (1994). Het schandelijke stilzwijgen van de media. In De medialeugen (pp. 98–105). Berchem: EPO. Roels, F. (2011, maart 9). Media: kritiek en impact. De Wereld Morgen. Geraadpleegd 15 juni 2012, van http://www.dewereldmorgen.be/artikels/2011/03/09/mediakritiekenimpact Savio, R. (2014, juli 10). Journalistiek vandaag: een keuze tussen markt en volk. DeWereldMorgen.be. Geraadpleegd 12 augustus 2014, van http://www.dewereldmorgen.be/artikel/2014/07/10/journalistiekvandaageenkeuze tussenmarktenvolk Soete, H. (2012a, januari 27). Wie zijn de #30Jtwitteraars? De Wereld Morgen. Geraadpleegd van http://www.dewereldmorgen.be/artikels/2012/01/27/wiezijnde30jtwitteraars Soete, H. (2012b, januari 31). Valsspelen met stakingsfoto’s. DeWereldMorgen.be. Geraadpleegd 16 augustus 2014, van http://www.dewereldmorgen.be/artikels/2012/01/31/valsspelenmet stakingsfotos 68
Soete, H., Custers, R., & Bondt, B. D. (2004). Media Activisme. Berchem: EPO. Stauber, J. C. (1995). Toxic Sludge is Good for You: Lies, Damn Lies, and the Public Relations Industry. Common Courage Press. Geraadpleegd van http://www.prwatch.org/books/tsigfy10.html Steyvers, K. (2009). Op zoek naar het vlindereffect. Leuven: Acco. Timmerman, G. (2012, maart 27). Mediabaronnen: “De Vlaamse Berlusconi bestaat niet”. Apache.be. Geraadpleegd 12 augustus 2014, van http://www.apache.be/2012/03/27/mediabaronnen devlaamseberlusconibestaatniet/ Van Leuven, S., & Joye, S. (2014, februari). Bronnengebruik in Vlaamse nieuwsmedia: Een kwantitatieve analyse. Center for Journalism Studies & Centre for Cinema and Media Studies, Universiteit Gent. Geraadpleegd van http://www.steunpuntmedia.be/wp content/uploads/2014/02/20140214_bronnengebruik.pdf Vanoost, L. (2014, augustus 6). De haatmails van Joods Actueel: een bloemlezing. DeWereldMorgen.be. Geraadpleegd 17 augustus 2014, van http://www.dewereldmorgen.be/artikel/2014/08/06/dehaatmailsvanjoodsactueeleen bloemlezing VRM. (2013, september 30). Rapport Mediaconcentratie in Vlaanderen 2013. Vlaamse Regulator voor de Media. Geraadpleegd van http://www.vrmrapporten.be/rapporten/mediaconcentratie2013 VVJ vraagt “meer redelijkheid” bij operatieMediahuis. (z.d.). deredactie.be. Geraadpleegd 17 augustus 2014, van http://deredactie.be/cm/vrtnieuws/cultuur%2Ben%2Bmedia/media/2.31941? eid=1.1887526 Wikipedia. (n.d.). FLAK Wikipedia. Flak. Geraadpleegd 20 juli 2012, van http://nl.wikipedia.org/wiki/FLAK Zamora, D. (2012, januari 3). Grève en Belgique : Haro sur les grévistes et les syndicats Acrimed | Action Critique Médias. ACRIMED, actioncritiquemédias. Geraadpleegd 2 juli 2012, van http://www.acrimed.org/article3741.html Zamora, D. (2013). De welvaartsstaat, de arbeidskracht als waar en de activering van werklozen en armen. Marxistische studies, (101), 18–45. Zinzen, W. (2010). Praatjes vullen geen gaatjes: de verbreding van de journalistiek tot faits divers 69
of hoe de media hun invloed als vierde macht verkwanselden. In De vierde onmacht (pp. 68– 94). Leuven: Van Halewyck.
70