UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
SOCIALE MEDIA VAN A TOT Z: DE ROL VAN MEDIACOACHES IN DE VERSPREIDING VAN SOCIALE MEDIAGELETTERDHEID, BINNEN DE BIBLIOTHEEK ALS ORGANISATIE
Wetenschappelijke verhandeling aantal woorden: 26388
ANNABEL GEORGES
MASTERPROEF COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN afstudeerrichting NIEUWE MEDIA EN MAATSCHAPPIJ PROMOTOR: PROF. DR. PIETER VERDEGEM COMMISSARIS: FREDERIK DE GROVE
ACADEMIEJAAR 2012 – 2013
-1-
-2-
-3-
Abstract Sociale media worden steeds vaker aangewend door bedrijven en organisaties om zich online te profileren. Ook een toenemend aantal medewerkers uit Vlaamse openbare bibliotheken zijn actief op sociale media. Via het mediacoachproject kregen deze bibliotheekmedewerkers de kans om zich bij te scholen rond sociale media(geletterdheid). Het primaire doel van het project is om de mediacoaches op te leiden als centraal aanspreekpunt over mediageletterdheid en sociale media in hun bibliotheek. In dit onderzoek wordt bestudeerd in welke mate sociale mediageletterdheid wordt verspreid onder collega’s en wat de rol van de mediacoaches hierin is. Dit wordt enerzijds onderzocht aan de hand van een vragenlijst en een sociale netwerkanalyse bij alle bibliotheekmedewerkers in zes Vlaamse openbare bibliotheken. Als aanvulling op vorige methoden worden er anderzijds ook diepte-interviews van acht mediacoaches geïmplementeerd in het onderzoek. Uit de analyses blijkt dat
er
weinig
gecommuniceerd
wordt
onder
collega’s
over
sociale
media.
De
bibliotheekmedewerkers werden ook opgedeeld volgens hun niveau van sociale mediageletterdheid. Hieruit concluderen we dat actoren met een laag niveau, minder uitleg over sociale media krijgen van collega’s dan bibliotheekmedewerkers die over een hoger niveau van sociale mediageletterdheid beschikken. Uit de analyse van de rol van de mediacoach, stellen we vast dat afhankelijk van hun functieomschrijving binnen hun bibliotheek, de mediacoaches een centrale tot zeer centrale rol spelen in het geven van uitleg over sociale media aan hun collega’s. De uitleg die wordt gegeven, heeft vooral betrekking op praktische en cognitieve competenties.
-4-
-5-
Woord vooraf Zonder de hulp van enkele personen, was mijn masterproef nooit geworden zoals hij nu is. In de eerste plaats bedank ik Hadewijch Vanwynsberghe. Dankzij haar kon ik stage lopen bij LINC vzw in samenwerking met MICT, de onderzoeksgroep voor Media en ICT van de vakgroep communicatiewetenschappen van de universiteit van Gent. Het was ook Hadewijch Vanwynsberghe die me hielp bij het verzamelen van de kwantitatieve data en me in het verdere verloop van het onderzoek ondersteunde. Vervolgens wil ik Laure Van Hoecke en Sandrijn Vanwaeg, de contactpersonen vanuit LINC vzw, bedanken omdat ze me de kans gaven om als stagiaire onderzoek te voeren rond het mediacoachproject. Verder ben ik uiteraard ook prof. dr. Pieter Verdegem dankbaar. Bij hem kon ik steeds terecht om vragen te stellen met betrekking tot mijn masterproef. Tot slot wil ik mijn familie bedanken die me ondersteunde tijdens het schrijven van deze masterproef.
-6-
-7-
Inhoudstabel
Abstract ............................................................................................................................................... - 4 Woord vooraf ...................................................................................................................................... - 6 Inhoudstabel........................................................................................................................................ - 8 Inleiding ............................................................................................................................................. - 10 Project mediacoach ....................................................................................................................... - 10 Probleemstelling............................................................................................................................ - 11 Literatuurstudie ................................................................................................................................. - 14 Wat zijn sociale media ................................................................................................................... - 14 (Media)geletterdheid .................................................................................................................... - 17 Sociale mediageletterdheid........................................................................................................... - 23 Wat is sociale mediageletterdheid ............................................................................................ - 23 Belang van sociale mediageletterdheid .................................................................................... - 26 Sociale media(geletterdheid) binnen de bibliotheeksector .......................................................... - 28 Sociaal kapitaal .............................................................................................................................. - 32 Sociale netwerkanalyse ................................................................................................................. - 34 Methodologie .................................................................................................................................... - 36 Onderzoeksopzet........................................................................................................................... - 36 Algemene onderzoeksopzet ...................................................................................................... - 36 Verloop onderzoek .................................................................................................................... - 36 De onderzoekseenheden........................................................................................................... - 37 Procedure ...................................................................................................................................... - 38 Vragenlijst en variabelen ........................................................................................................... - 38 Sociale netwerkanalyse binnen dit onderzoek.......................................................................... - 41 Diepte-interviews ...................................................................................................................... - 47 Resultaten ......................................................................................................................................... - 48 Niveau van sociale mediageletterdheid bij bibliotheekmedewerkers .......................................... - 48 Social media workers................................................................................................................. - 50 Social media laggards ................................................................................................................ - 50 Social media literates ................................................................................................................ - 51 Social media leisures ................................................................................................................. - 51 Conclusie typologie ................................................................................................................... - 53 -8-
De algemene verspreiding van sociale mediageletterdheid binnen bibliotheken........................ - 54 Sociaal kapitaal en het verspreiden van sociale mediageletterdheid ........................................... - 59 Niveau van sociale mediageletterdheid en geven van uitleg........................................................ - 61 Hoe centraal staat de mediacoach in de verspreiding van sociale mediageletterdheid? ............ - 65 De mediacoach als schakel in de verspreiding van sociale mediageletterdheid .......................... - 71 Welke competenties worden er verspreid.................................................................................... - 74 Bespreking ......................................................................................................................................... - 78 Kritische evaluatie van het onderzoek .......................................................................................... - 78 Aanbevelingen naar volgend onderzoek toe................................................................................. - 80 De bijdrage van dit onderzoek voor het mediacoachproject ........................................................ - 81 Conclusie ........................................................................................................................................... - 82 Referenties ........................................................................................................................................ - 86 Bijlagen .............................................................................................................................................. - 91 Bijlage 1: Digimeter 5 .................................................................................................................... - 91 Bijlage 2: Survey ............................................................................................................................ - 92 Bijlage 3: Vragenlijst interview ...................................................................................................... - 99 Bijlage 4: Codeboek diepte-interviews........................................................................................ - 106 Bijlage 5: Netwerken van de bibliotheken .................................................................................. - 107 Bijlage 6: Degree centraliteit per bibliotheek ............................................................................. - 110 Bijlage 7: Betweenness centrality per bibliotheek ...................................................................... - 114 Bijlage 8: De rol van de mediacoach als broker .......................................................................... - 117 -
-9-
Inleiding Project mediacoach Deze masterproef situeert zich binnen het kader van het project ‘mediacoach’. Dit project wordt gesubsidieerd door de Vlaamse overheid en is een samenwerking tussen LINC (een vzw die werkt rond Lezen, INformatie en Communicatie), Bibnet, Jeugdwerknet en de KHLeuven. De site van LINCvzw (LINC, n.d.) omschrijft het project als ‘een opleiding voor professionelen die werken met jongeren en mediawijsheid willen integreren in hun eigen werkpraktijk’. Het doel van de opleiding is drieledig. Ten eerste is het de bedoeling om professionelen te trainen op het vlak van mediawijsheid. Een tweede doel is om de mediacoaches op te leiden zodat ze kunnen fungeren als aanspreekpunt voor sociale media en mediawijsheid binnen hun organisatie. Eveneens moet de coach in staat zijn om de verworven kennis en vaardigheden over te dragen aan zijn collega’s. Tot slot worden ook verschillende sectoren (onderwijs, bibliotheek en jeugdwerk) samengebracht om zo kennis en ervaringen uit te wisselen (Van Hoecke, 2011). Om tegemoet te komen aan deze doelstellingen, voorzag de opleiding verscheidene sessies waarin steeds een ander thema besproken werd. De verschillende sessies zijn: ‘media-identiteit en privacy’, ’informatievaardigheden’, ‘mediaproductie’, ‘media en spel’, ‘media en relaties’ en ten slotte ‘media, burger en samenleving’. Voorafgaand aan deze themasessies werden er twee inleidende sessies voorzien. Deze handelden rond media(wijsheid) en jongerencultuur (LINC, n.d.). De deelnemers dienen aan het einde van de opleiding ook een eigen ontwikkeld project voor te stellen, waarna ze hun competentiedocument ‘mediacoach’ ontvangen. In dit onderzoek worden de mediacoaches aanzien als experts in sociale media. Dit omdat ze door het volgen van de verscheidene sessies, de contacten met de andere mediacoaches in spé en het ontwikkelen van een eigen project op verschillende vlakken hun sociale mediageletterdheid hebben uitgebreid.
Dit onderzoek kadert binnen de stage die ik als masterstudent Nieuwe media en maatschappij volgde aan de universiteit van Gent. Ik volgde stage bij LINC vzw, in samenwerking met de onderzoeksgroep MICT van de vakgroep communicatiewetenschappen van de UGent. Het merendeel van de verzamelde data in deze masterproef, werd dan ook gegenereerd tijdens de stageperiode.
- 10 -
Probleemstelling Sociale media zijn voor velen niet meer weg te denken uit hun dagelijks leven. Steeds meer Vlamingen zijn actief op deze media. Volgens Digimeter 51 (iMinds-iLab.o, 2012) heeft ongeveer 63% van de Vlamingen een account op Facebook, 27% beschikt over een twitteraccount en 22% over een LinkedInaccount. Hierdoor wordt het voor organisaties steeds relevanter om zich ook toe te spitsen op communicatie via sociale media. Één van die organisaties zijn bibliotheken. Op de website van de VVBAD, de Vlaamse Vereniging voor Bibliotheek, Archief & Documentatie (VVBAD, n.d.) wordt aangegeven dat de Vlaamse openbare bibliotheken de specifieke taak hebben om in alle informatiebehoeften van alle inwoners van hun werkgebied te voorzien. Doordat sociale media de voorbije jaren aan belang zijn toegenomen, vormen deze media nieuwe mogelijkheden voor bibliotheken om te communiceren met hun bezoekers en zo nog beter tegemoet te komen aan hun informerende taak. Zo zijn er tal van bibliotheken die beschikken over een eigen Facebookpagina, waar ze regelmatig updates posten omtrent bijvoorbeeld de evenementen die ze organiseren, literair nieuws en nieuwe items die zijn binnengekomen in de bibliotheekcollectie. Om efficiënt en kritisch om te gaan met bijvoorbeeld een Facebookpagina, hebben bibliotheekmedewerkers nood aan kennis en vaardigheden over sociale media. Dit is het terrein van de sociale mediageletterdheid. Gebaseerd op de verschillende elementen van mediageletterdheid, aangereikt door Livingstone (2004b), wordt sociale mediageletterdheid gedefinieerd als: ‘The practical, cognitive & affective competences needed to access, analyze, evaluate and create social media content across a variety of contexts’ (Vanwynsberghe & Verdegem, 2013). Het is echter onmogelijk om te verwachten dat alle bibliotheekmedewerkers over een gelijk niveau van sociale mediageletterdheid beschikken. Toch is het van belang dat ze er enige notie van hebben en er zich bewust van zijn omdat ze naar de bibliotheekbezoeker toe een informerende functie hebben. Het mediacoachproject geeft dan ook de kans aan bibliotheekmedewerkers om zich hierover bij te scholen en te fungeren als een aanspreekpunt binnen de bibliotheek over sociale media (LINC, n.d.). Als aanspreekpunt is het de bedoeling dat de mediacoach zijn kennis en vaardigheden over sociale media zal verspreiden onder zijn collega’s. Om op die manier de algehele sociale mediageletterdheid van de collega’s te verhogen. Echter, tot nu toe is er amper onderzoek gevoerd naar hoe sociale mediageletterdheid wordt verspreid onder collega’s. De centrale vraag2 in dit onderzoek is dan ook: Wat is de rol van mediacoaches in het verspreiden van sociale mediageletterdheid, binnen de bibliotheek als organisatie? Om een antwoord te formuleren op deze onderzoeksvraag, zal er gebruik gemaakt
1
Zie bijlage 1
2
De deelvragen worden doorheen de literatuurstudie geformuleerd.
- 11 -
worden van sociale netwerkanalyse en diepte-interviews. Via de netwerkanalyse brengen we de positie van de mediacoach en zijn collega’s in kaart voor wat betreft het verspreiden van sociale mediageletterdheid. Zo wordt
het
duidelijk of de
mediacoach, of net
een andere
bibliotheekmedewerker, centraal staat in het netwerk van de bibliotheek. De diepte-interviews bieden ons de mogelijkheid om de netwerken verder uit te diepen om zo nog een beter beeld te krijgen van de concrete invulling van de relaties uit de netwerkanalyse.
Na deze korte inleiding volgt de literatuurstudie. Hierin wordt ten eerste besproken wat sociale media zijn. Vervolgens wordt dieper ingegaan op geletterdheid en mediageletterdheid om zo het concept sociale mediageletterdheid te definiëren. In een volgend gedeelte van de literatuurstudie wordt dieper ingegaan op de implementatie van sociale media in de bibliotheeksector. Vervolgens wordt besproken wat sociaal kapitaal en sociale netwerkanalyse is, om deze later te implementeren in de analyses. Tijdens de literatuurstudie worden de deelvragen weergegeven. In het volgend luik van de masterproef bespreken we de methodologie. Hierin wordt de algemene onderzoeksopzet weergegeven. Vervolgens wordt er dieper ingegaan op de verschillende methodes die aangewend worden. Na de methodologie bespreken we de resultaten uit de analyses. Deze resultaten zijn opgedeeld per onderzoeksvraag. Vervolgens volgt er een kritische bespreking van de masterproef waarin de tekortkomingen en aanbevelingen naar volgend onderzoek toe besproken worden en tevens de rol van het onderzoek voor het mediacoachproject wordt omschreven. Tot slot sluiten we deze masterproef af met een conclusie waarin de resultaten van de deelvragen aangewend worden om een antwoord te formuleren op de centrale vraag.
- 12 -
- 13 -
Literatuurstudie Wat zijn sociale media Voordat de term ‘sociale mediageletterdheid’ gedefinieerd kan worden, dient er eerst een eenduidige definitie te zijn van het begrip ‘sociale media’. In de wetenschappelijke literatuur vinden we verschillende definities terug met elk hun eigen kenmerken. Een veel geciteerde definitie is deze van Kaplan en Haenlein (2010, p. 61), zij definiëren sociale media als: ‘a group of Internet-based applications that build on the ideological and technological foundations of Web 2.0, and that allow the creation and exchange of User Generated Content’. In deze definitie staan er twee elementen centraal, namelijk Web 2.0 en User generated content (UGC). Web 2.0 verwijst volgens de auteurs naar ‘a platform whereby content and applications are no longer created and published by individuals, but instead are continuously modified by all users in a participatory and collaborative fashion’ (2010, p. 61). Hierbij denken we bijvoorbeeld aan Wikipedia. Dankzij de samenwerking tussen vele participanten en ‘the wisdom of the crowd’, slaagt deze online encyclopedie erin een grote hoeveelheid informatie online te plaatsen. Bovendien kan informatie die incorrect of onvolledig is, aangepast worden door de gebruikers of door technologische software of bots (Niederer & Van Dijck, 2010). Dit hangt ook nauw samen met het tweede element uit de definitie van Kaplan et al. (2010), nl. UGC. User generated content wordt gedefinieerd als ‘the sum of all ways in which people make use of Social Media’ (2010, p. 61). Gebaseerd op Vickery en Wunsch-Vincent (2007), stellen Kaplan et al. (2010, p. 61) dat UGC moet voldoen aan drie voorwaarden. Ten eerste moet de content gepubliceerd worden op een sociale netwerk site, een website die publiekelijk toegankelijk is of toegankelijk is voor een groep mensen. Ten tweede moet de content enige vorm van creativiteit omvatten en tot slot moet deze gecreëerd worden ‘outside of professional routines and practices’ (Kaplan et al., 2010, p. 61). Dit laatste element van UGC heeft betrekking op content met een commercieel doeleinde (Kaplan et al., 2010). Naast deze definitie zijn er nog andere definities van sociale media. Zo stellen Sweetser en Lariscy (2008, p. 179) dat ‘social media are centered around the concept of a read-write Web, where the online audience moves beyond passive viewing of Web content to actually contributing to the content’. Lindsay (2010, p. 288) stelt dan weer dat sociale media refereren naar ‘Internet-based applications that enable people to communicate and share resources and information’. Bovenstaande definities bevatten gelijkenissen met deze van Kaplan en Haenlein (2010), zoals het participatieve karakter van sociale media, maar zijn minder diepgaand. Howard en Parks (2012, p. 362) bieden nog een andere kijk op sociale media. Zij stellen in hun werkdefinitie dat ‘social media may be defined in three parts, consisting of (a) the information infrastructure and tools used to produce and distribute - 14 -
content; (b) the content that takes the digital form of personal messages, news, ideas, and cultural products; and (c) the people, organizations, and industries that produce and consume digital content’. Deze definitie is vergelijkbaar met deze van Kaplan en Haenlein (2010). Zo zijn bijvoorbeeld de tools om content te produceren en distribueren (a), vergelijkbaar met internetapplicaties gebaseerd op Web 2.0 zoals in de definitie van Kaplan et al. (2010). We willen er wel de aandacht op vestigen dat bij Kaplan en zijn collega (2010) de nadruk sterker gelegd wordt op het participatieve karakter van sociale media. Minstens even belangrijk zijn de aspecten waarin beide definities verschillen van elkaar. Zo wordt in het tweede element van Howard en Parks (2012) persoonlijke boodschappen als voorbeeld van content aangehaald. In de definitie van Kaplan et al. (2010) worden persoonlijke boodschappen die niet publiekelijk toegankelijk zijn (vb. privéberichten op Facebook) niet gezien als UGC. Tot slot, en waarschijnlijk het meest opmerkelijke verschil, is dat Kaplan et al. (2010) vooral de nadruk leggen op UGC, gecreëerd buiten commerciële doeleinden3, terwijl Howard en Parks (2012) ook organisaties en zelfs industrieën die digitale content produceren en consumeren opnemen in hun definitie. Dit element is voor dit onderzoek van belang omdat het zich net situeert binnen het sociale mediagebruik van de bibliotheek als organisatie. Ondanks de vernieuwende elementen die Howard en Parks (2012) aanreiken in hun definitie, verkiezen we voor dit onderzoek de benadering van Kaplan et al. (2010). Enerzijds omdat de definitie van Howard et al. (2012) een werkdefinitie is, tegenover de definitie van Kaplan et al. (2010) die reeds een groot wetenschappelijk draagvlak heeft verworven. Anderzijds omdat het participatieve karakter van sociale media amper vermeld wordt door Howard et al. (2012), en dit volgens ons één van de belangrijkste kenmerken is van sociale media.
Naast de definitie van sociale media, maakten Kaplan en haenlein (2010) ook een classificatie van sociale media volgens twee dimensies. Enerzijds de mate van sociale aanwezigheid en mediarijkheid van het medium, anderzijds de zelfpresentatie en de mate waarin persoonlijke informatie wordt vrijgegeven (‘self-disclosure’). Zo kwamen de auteurs tot zes verschillende soorten sociale media, nl. blogs, sociale netwerksites4, virtuele sociale werelden, collaboratieve projecten, content
3
Een nuancering hierbij is echter wel dat Kaplan et al. (2010) stellen dat sociale media UGC toelaten, en dus sluiten ze niet
uit dat commerciële boodschappen niet mogen voorkomen bij sociale media. Bovendien kan de vraag gesteld worden of de communicatie van publieke bibliotheken op sociale media gezien kan worden als commerciële boodschappen. 4
Boyd en Ellison definiëren sociale netwerksites als ‘web-based services that allow individuals to (1) construct a public or
semi-public profile within a bounded system, (2) articulate a list of other users with whom they share a connection, and (3) view and traverse their list of connections and those made by others within the system’ (2008, p. 211).
- 15 -
communities en virtuele game werelden (Kaplan et al., 2010, p. 62). We vermoeden dat sociale netwerksites een belangrijk sociaal medium is voor bibliotheken, maar omdat ook blogs vaak gebruikt worden, verkiezen we om in dit onderzoek de term ‘sociale media’ te hanteren. Om deze sociale media optimaal te gebruiken, is het aangewezen dat de bibliotheekmedewerkers over een bepaald niveau van sociale mediageletterdheid beschikken. In de volgende onderdelen van de literatuurstudie bespreken we wat geletterdheid is, hoe dit begrip is geëvolueerd over de tijd, om zo te komen tot een conceptualisering van het begrip sociale mediageletterdheid.
- 16 -
(Media)geletterdheid De term geletterdheid kent reeds een lange geschiedenis. Voor de komst van de audiovisuele media, concentreerde geletterdheid zich vooral op de vaardigheden om te kunnen lezen en schrijven (Livingstone, 2004a). Sinds het midden van de twintigste eeuw, werd de aandacht ook gevestigd op audiovisuele media en meer bepaald op het kritisch omgaan met en het ‘lezen’ van audiovisueel materiaal (Livingstone, 2004a, p. 1). Het kunnen omgaan met traditionele media wordt vaak omschreven via volgende
termen:
audiovisuele,
kritische, visuele, orale,
culturele
en
printgeletterdheid (Livingstone, 2004a, p. 2). De komst van het internet en andere nieuwe media zorgden voor het ontstaan van nieuwe soorten geletterdheid, nl. computer, internet, cyber, netwerk, informatie en digitale geletterdheid (Livingstone, 2003, 2004a, p. 1). Binnen de wetenschappelijke literatuur bestaan er dus verscheidene begrippen gerelateerd aan geletterdheid, elk met een eigen invulling. Bawden (2001, p. 2) omschrijft het als volgt: ‘Although the meaning of literacy may appear obvious at first sight, the term, and the various concepts which it describes, have had a variety of meanings, considerably altering over time’. Om een overzicht te krijgen van de invulling van al deze verschillende concepten, stelt Livingstone (2004a, p. 3) dat er nood is aan een conceptueel kader dat alle aspecten van de hedendaagse mediaomgeving omvat. Livingstone (2004a, p. 3) is van mening dat het concept geletterdheid daarvoor het meest aangewezen is omdat ‘Literacy seems to do the work required here: it is panmedia in that it covers the interpretation of all complex, mediated symbolic texts broadcast or published on electronic communication networks; at the same time, because historically is has been tied to particular media forms and technologies, literacy foregrounds the technological, cultural and historical specificity of particular media as used in particular times and places’. We besluiten dan ook dat geletterdheid als concept nog steeds relevant is en ook toegepast kan worden op dit onderzoek naar sociale media. Dit omdat via sociale media symbolische tekst (vb. foto’s, filmpjes, statusupdates, tweets) via een gemedieerd kanaal (Facebook, Blogger, Wikipedia) verstuurd wordt over het internet.
De focus in dit onderzoek ligt dus op sociale media. Door de convergentie tussen traditionele en nieuwe media, zien we dat kranten, televisieomroepen en radiozenders ook aanwezig zijn op het web en op sociale media (Jenkins, 2006). We denken bijvoorbeeld aan het delen van een online krantenartikel op Twitter of Facebook of het online herbekijken van het journaal of andere televisieprogramma’s. Het is dan ook belangrijk dat een concept over geletterdheid in het
- 17 -
hedendaagse medialandschap rekening houdt met zowel de traditionele, niet-digitale media5 als met de digitale, nieuwe media. Daarom opteren we voor informatie- en mediageletterdheid. Beide termen zijn grotendeels gelijkaardig, maar mediageletterdheid richt zich meer op de vaardigheden om mediacontent te produceren en interpreteren, terwijl informatiegeletterdheid zich meer richt op het praktisch aspect van het vinden en organiseren van informatie (Ala-Mutka, 2011). Ook Livingstone, Van Couvering en Thumin (2005, p. 10-12) maakten de vergelijking tussen mediageletterdheid en informatiegeletterdheid, zij kwamen tot de conclusie dat er grote gelijkenissen zijn tussen de twee begrippen, vb. elektronische media worden in beide termen opgenomen. Mediageletterdheid wordt dan gezien als een lens van waaruit men de wereld bekijkt en zichzelf uitdrukt, met de nadruk op het begrijpen, kritisch inzicht hebben in en de creatie van mediaproducten. Terwijl informatiegeletterdheid informatie ziet als een middel om met de wereld om te gaan, met de nadruk op identificatie, locatie, evaluatie en het gebruik van mediaproducten gericht op informatie (Livingstone et al. 2005).
Een belangrijk onderdeel van informatie- en mediageletterdheid is digitale geletterdheid. Ala-Mutka (2011) maakte, aan de hand van onderzoek van Bawden (2001, 2008), Martin (2006) en Martin & Grudziecki (2006) een opdeling van de verschillende soorten digitale geletterdheid. Er werd een onderscheid gemaakt tussen vijf vormen van digitale geletterdheid, nl. Computer literacy/ICT literacy, Internet literacy/Network literacy, Information literacy, Media literacy en Digital literacy (Ala-Mutka, 2011). ICT-geletterdheid focust zich hoofdzakelijk op de technische kennis en gebruik van computers. Internetgeletterdheid concentreert zich eveneens op de meer technische vaardigheden alsook de mogelijkheid om succesvol te functioneren binnen de genetwerkte mediaomgeving. Informatiegeletterdheid en mediageletterdheid zijn grotendeels gelijklopend, maar informatiegeletterdheid legt meer de nadruk op informatie, terwijl mediageletterdheid de nadruk legt op het produceren en interpreteren van mediacontent. De laatste vorm van geletterdheid uit de conceptualisering van Ala-Mutka (2011) is digitale geletterdheid, dat vele aspecten van vorige soorten geletterdheid omvat. Onderstaande figuur toont aan dat de verschillende soorten geletterdheid elkaar overlappen, ondanks hun eigen invalshoek. Bovendien bevatten informatie- en mediageletterdheid ook niet-digitale aspecten die gerelateerd kunnen worden aan de traditionele
5
Hierbij moeten we wel rekening houden met het feit dat traditionele media in een online context interactief zijn. Mensen
kunnen bijvoorbeeld artikels delen, eigen commentaren geven, zelf de rol van journalist op zich nemen of hun eigen audiovisuele content online plaatsen.
- 18 -
vormen van geletterdheid. Dit wordt duidelijk gemaakt doordat een gedeelte buiten de cirkel van digitale geletterdheid valt (Ala-Mutka, 2011, p. 30).
Figuur 1: mapping digital literacy together with other related main concepts (Ala-Mutka, 2011, p. 30)
We concluderen dat informatie- en mediageletterdheid zich zowel op traditionele als op digitale media focussen. Zo stelt Livingstone (2003, p.1) dat ‘within both academic and policy discourses, the concept of media literacy is being extended from its traditional focus on print and audiovisual media to encompass the internet and other new media’. In een lezing over mediageletterdheid, maakte Livingstone (2005) opnieuw de vergelijking tussen media- en informatiegeletterdheid. Daarin stelde de auteur dat ‘as media and information technologies converge and pose new problems and challenges for citizens in their everyday understanding of those technologies two particular traditions are converging’ (2005, p. 10). Met name door de komst van digitale technologieën zijn informatie- en mediageletterdheid gaan convergeren. We kozen dan ook voor de definitie van Livingstone (2003, p. 1) van mediageletterdheid, nl. ‘Media literacy is the ability to access, analyse, evaluate and create messages across a variety of contexts’. Deze definitie is gebaseerd op de definitie die gelanceerd werd op een conferentie6 in de VS in 1992, nl. ‘media literacy is the ability to access, analyse, evaluate and communicate messages in a variety of forms’ (Aufderheide, 1993). Livingstone wijzigde de component ‘communicate messages’ naar ‘content creation’. Dit om de nadruk nog meer te leggen op het creëren van content (Livingstone, 2003). Bovendien komen drie van de vier kernelementen uit
6
National leadership Conference on Media Literacy (Aufderheide, 1993).
- 19 -
informatiegeletterdheid (‘access’,’understanding’ & ‘creation’) terug bij deze definitie van mediageletterdheid (Livingstone, 2005). Belangrijk in een geconvergeerd medialandschap is dat een definitie van mediageletterdheid enerzijds mediumafhankelijk is, maar anderzijds ook toegepast kan worden op zowel traditionele als op nieuwe, digitale media (Livingstone, 2003). Of zoals Koltay (2011, p. 214) het gebaseerd op Livingstone (2004a) stelt: ‘Media literacy seems to cover ‘panmedia’, as it includes the interpretation of all types of complex, mediated symbolic texts made available by ‘traditional’ or electronic (digital) means’. Voor dit onderzoek is dus geopteerd om de opvatting van mediageletterdheid volgens Livingstone te hanteren, omdat deze het meest alomvattend is. Ze peilt immers niet alleen naar de toegang tot media, maar ook naar de mate waarin mensen media beoordelen, kritisch benaderen en de mate waarin men zelf in staat is om media te creëren. Dit laatste aspect (content creatie) is onmisbaar in een definitie van mediageletterdheid in de huidige mediaomgeving waar UGC een beduidende
rol
speelt.
Daarnaast
omvat
deze
definitie
ook
kernelementen
van
informatiegeletterdheid (Livingstone, 2005; Ala-Mutka, 2011). Een ander aspect is het feit dat deze definitie toegepast kan worden op allerhande soorten van mediacontent. Zeker in de geconvergeerde mediaomgeving - waar digitalisering ervoor zorgde dat content los komt te staan van het medium waarop het geraadpleegd kan worden – is dit van groot belang (Jenkins, 2006). Dit omdat de online mediacontent niet alleen tekstueel, maar ook audiovisueel materiaal omvat (al dan niet UGC).
Hieronder worden de vier aspecten uit de definitie van Livingstone (2003) verder geanalyseerd. Access (toegang): Livingstone (2003) benadrukt dat toegang niet enkel betrekking heeft op de fysische toegang tot bepaalde media, maar dat het ruimer dient opgevat te worden. Het is een dynamisch en sociaal proces waarbij bijvoorbeeld het updaten en aanschaffen van nieuwe hard- en software een rol spelen, evenals bijvoorbeeld de mate waarin ouders hun kinderen regels opleggen met betrekking tot hun mediagebruik. Toegang omvat dus zowel sociale, culturele als technologische dimensies (Livingstone, 2003). Problematisch hierbij is dat vanwege sociodemografische ongelijkheden (sociaal, symbolisch & materieel), er een ongelijke toegang tussen verschillende groepen is (Livingstone, 2003; 2004a; 2004b). Enkele voorbeelden met betrekking tot toegang zijn: het kunnen aanmaken van een account op een sociaal medium en de invloed van vrienden en kennissen in het al dan niet aanmaken van een account.
- 20 -
Analyse (analyseren): Hier gaat het om de meer analytische vaardigheden, het interpreteren van mediacontent om zo het meeste uit media-ervaringen te halen. Bij analyse speelt de aard en de kwaliteit van het mediagebruik een cruciale rol (Livingstone, 2003; 2004a; 2004b). Voor bijvoorbeeld audiovisuele media is het belangrijk om rekening te houden met het media-agentschap, de categorie, -technologie, -taal, -publiek en –representaties (Buckingham, 1998; Bazalgette, 1999). Toegepast op sociale media gaat dit bijvoorbeeld om het analyseren van een Facebookpagina. Waar vind ik mijn tijdlijn? Op welke manier kan ik een bericht plaatsen? Hoe tag ik mensen in een bericht? Bij het analyseren gaat het om weten wat je met een bepaald sociaal medium kan doen en hoe dit sociaal medium is opgebouwd.
Evaluate (evalueren): Bij evalueren is het vooral van belang om kritisch om te gaan met mediacontent. De twee voorgaande aspecten van mediageletterdheid kunnen hier dan ook aan gekoppeld worden. Hierbij rijzen er echter vragen met wat (esthetisch, economisch, politiek, ideologisch) geëvalueerd dient te worden en wat het doel ervan is. Het evalueren van content is geen eenvoudige vaardigheid (Livingstone, 2003; 2004a; 2004b, p.3). De basis voor een kritische evaluatie ligt in een brede kennis. Hier refereert Livingstone (2003, p.13) naar Bazalgette (1999) die het heeft over contextualisatie, waarin er ook aandacht moet gaan naar de sociale, culturele, economische, politieke en historische context waarin mediacontent werd/wordt geproduceerd. Inzake sociale media denken we dan bijvoorbeeld aan de mate waarin persoonlijke informatie vrijgegeven wordt of wie een tweet plaatst op Twitter. Is dit een persoon die kennis heeft over de zaken waarover hij tweets plaatst of is hij eerder een leek?
Create content (maken van content): Er zijn twee redenen waarom Livingstone (2004b, p. 3) dit aspect toevoegt aan de definitie van mediageletterdheid. Enerzijds is ze van mening dat mensen een beter begrip krijgen van mediacontent indien ze zelf geconfronteerd worden met de verdiensten van professioneel geproduceerd materiaal. Anderzijds biedt het internet een ongeziene mogelijkheid voor mensen om zelfgeproduceerde content online te plaatsen (Livingstone, 2003; 2004a; 2004b). In het kader van sociale media denken we aan het aanpassen van bepaalde topics op Wikipedia, of het plaatsen van een zelfgemaakt filmpje op Youtube om het dan ook bijvoorbeeld te delen op je eigen Facebookpagina. Het geven van een statusupdate kan ook gezien worden als een vorm van contentcreatie.
- 21 -
Belangrijk te vermelden, is dat deze vier aspecten met elkaar verweven zijn. Zo zou bijvoorbeeld het hebben van goede analytische en evaluatieve vaardigheden ervoor zorgen dat mensen nieuwsgierig worden, en ook zelf mediacontent zullen maken (Livingstone, 2003).
Koltay (2011, p. 219) legt de link tussen mediageletterdheid en nieuwe digitale technologieën en stelt dat ‘Media literacy is important for all citizens who intentionally, or without knowing it, consume media, the presence of which has become wider and more diverse with the new digital technologies and the growing participation of laypersons’. Bovendien wordt ook het belang van mediageletterdheid benadrukt. Enerzijds omdat leken steeds meer aanwezig zijn op nieuwe digitale technologieën. Anderzijds omdat nieuwe digitale technologieën een beduidende rol spelen in de huidige mediaomgeving. Livingstone en haar collega’s (2005, p. 7) argumenteren dat mediageletterdheid bijdraagt tot drie zaken in de samenleving. Enerzijds leidt het tot ‘democratie, participatie en actief burgerschap’. Mediageletterde individuen hebben de vaardigheden om online op zoek te gaan naar informatie, om zo tot een eigen opinie met betrekking tot politieke zaken te komen, die dan weer online gedeeld kan worden. Anderzijds draagt mediageletterdheid bij tot de ‘kenniseconomie, competitiviteit en keuze’ (Livingstone et al., 2005, p. 7). Individuen die beschikken over mediageletterdheid, gaan ook beter presteren in de kenniseconomie en dus voordelen behalen op de arbeidsmarkt. Het laatste doel van mediageletterdheid is ‘levenslang leren, culturele expressie en persoonlijke bevrediging’ (Livingstone et al., 2005, p. 8). Het is het begrijpen en kritisch omgaan met media om er zo betekenis aan te geven7. Mediageletterdheid vervult dus verscheidene doelen voor individuen binnen de samenleving. In het volgend gedeelte wordt dieper ingegaan op wat sociale mediageletterdheid en het belang ervan is.
7
In het gedeelte omtrent sociale mediageletterdheid wordt er dieper ingegaan op deze drie zaken, gekoppeld aan sociale
media.
- 22 -
Sociale mediageletterdheid Wat is sociale mediageletterdheid Sociale mediageletterdheid is een relatief jong begrip, dat rond 2009 zijn ingang maakte in de wetenschappelijke literatuur. Er zijn nauwelijks bronnen terug te vinden waarin de term concreet omschreven wordt. Bridges (2012, p. 50) ziet sociale mediageletterdheid bijvoorbeeld als een vorm van geletterdheid onder de bredere paraplu van informatiegeletterdheid. Vanwynsberghe en Verdegem (in press) stelden als één van de eersten een definiëring en een conceptueel kader van het begrip sociale mediageletterdheid op. Dit nieuw paradigma werd ontwikkeld om leerkrachten te helpen om sociale mediageletterdheid op te nemen in hun lessenpakket (Vanwynsberghe et al., in press). Gebaseerd op Livingstone (2003) stellen Vanwynsberghe en Verdegem (in press) dat sociale mediageletterdheid omschreven kan worden als ‘the practical, cognitive & affective competences needed to access, analyze, evaluate and create social media content across a variety of contexts’. Verder onderscheiden Vanwynsberghe et al. (in press) vier vormen van sociale mediageletterdheid, nl. informatie, communicatie en creatieve sociale mediageletterdheid, daarbij voegen de auteurs nog een vierde vorm die handelt rond het omgaan met de gevolgen van het gebruik van sociale media. Een voorbeeld hierbij zijn de privacyinstellingen die mensen hanteren op sociale media8. Elke vorm van sociale mediageletterdheid bestaat uit praktische, cognitieve en affectieve competenties. Vanwynsberghe et al. (in press) omschrijven de cognitieve competenties als de kennis die het resultaat is van het verwerven van informatie door leerprocessen. De cognitieve competenties handelen rond het omgaan met de content op sociale media en worden opgedeeld in drie soorten kennis, de wat-, waarom-, en hoe-kennis. De hoe- en waarom-kennis verwijzen naar de meer kritische vaardigheden (‘analyze’ & ‘evaluate’), terwijl de wat-kennis de basiskennis is om toegang te krijgen tot mediatechnologie, -content en -diensten (‘access’). Met praktische competenties verwijzen Vanwynsberghe et al. (in press) naar het technisch gebruik van sociale media of met andere woorden, de knoppenkennis. De laatste groep competenties in het conceptuele model, zijn de affectieve competenties, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen attitudes en motivaties. Zowel attitudes als motivaties tegenover sociale media, kunnen het gedrag beïnvloeden.
8
Indien je privacyinstellingen ingesteld zijn zodat wat je op Facebook plaatst, openbaar is, kan dit voor veel inkijk zorgen,
bijvoorbeeld ook door je (toekomstige) werkgever.
- 23 -
Figuur 2: A conceptual framework of social media literacy (Vanwynsberghe en Verdegem, in press)
Binnen deze masterproef baseren we ons op het conceptueel kader van Vanwynsberghe et al. (in press), dit omdat de definitie en het conceptueel kader van sociale mediageletterdheid dat door de auteurs wordt aangereikt theoretisch gegrond is, zoals de elementen van Livingstone (2003). Hoewel dit conceptueel kader betrekking heeft op het onderwijzen van sociale mediageletterdheid in een educationele omgeving, zijn we van mening dat we de sociale mediavaardigheden van bibliotheekmedewerkers ook kunnen indelen volgens dit conceptueel kader.
Aangezien de definiëring van sociale mediageletterdheid van Vanwynsberghe et al. (in press) een nieuwe invalshoek vormt in de wetenschappelijke literatuur, vergelijken we de definitie met de probleempunten bij de definiëring van mediageletterdheid. Potter (2010) stelt dat digitalisering en convergentie voor ingrijpende veranderingen hebben gezorgd binnen de sector van de massamedia, waardoor er ook geen consensus bestaat omtrent de invulling van het begrip mediageletterdheid. Daarom bestudeerde Potter (2010) enkele definities die reeds gebruikt werden om het begrip te omschrijven. Hij kwam tot de conclusie dat er drie probleempunten zijn bij de definiëring van mediageletterdheid nl. Over welke media gaat het? Wat wordt er bedoeld met geletterdheid? En wat is het doel van mediageletterdheid? Deze drie probleempunten worden hieronder toegepast op het begrip ‘sociale mediageletterdheid’ zoals het gedefinieerd werd door Vanwynsberghe et al. (in press). Het eerste probleempunt handelde rond de vraag: ‘over welke media gaat het?’ Sociale mediageletterdheid focust zich, zoals de term het zegt, op sociale media. Het begrip sociale media werd hierboven reeds gedefinieerd als ‘a group of Internet-based applications that build on the ideological and technological foundations of Web 2.0, and that allow the creation and exchange of User Generated Content’ (Kaplan et al., 2010, p. 61). Het tweede probleempunt handelt rond de - 24 -
vraag: ‘wat wordt er bedoeld met geletterdheid?’ Hier heeft geletterdheid betrekking op het hebben van toegang tot sociale media (sociaal, cultureel & technologisch), om de content te kunnen analyseren en evalueren en tot slot het in staat zijn om zelf sociale mediaboodschappen te creëren (Livingstone, 2003, 2004a, 2004b; Vanwynsberghe et al., in press). Het derde probleempunt behandelt het doel van sociale mediageletterdheid. Hier beschouwen we als doel het aanleren van praktische, cognitieve en affectieve competenties van sociale media die nodig zijn om de geletterdheid met betrekking tot sociale media op te bouwen (Vanwynsberghe et al., 2013).
Ter volledigheid bespreken we ook enkele termen die gerelateerd worden aan sociale mediageletterdheid, zoals ‘sociale mediavaardigheden’ en ‘social networking literacy competencies’. De laatstgenoemde term werd gehanteerd door Murphy en Moulaison (2009) en handelt om vaardigheden met betrekking tot sociale netwerksites. Aangezien deze sites behoren tot sociale media (Kaplan et al., 2010), gaan we hier niet dieper op in. De term ‘sociale mediavaardigheden’ komt frequenter voor dan de term sociale mediageletterdheid. Enkele onderzoeken omtrent sociale mediavaardigheden, zijn deze van Siculiano (2011) en Zerfass, Fink & Linke (2011). Siculiano (2011) is van mening dat er binnen een bedrijf of organisatie ook mensen moeten zijn met sociale mediavaardigheden, omdat sociale media een middel zijn om ‘brand awareness’ op lange termijn op te bouwen. Daarom is het volgens Siculiano (2011) van belang dat een bedrijf beschikt over personeel dat begrijpt hoe hun content op sociale media wordt geconsumeerd, zodat ze zelf betere content kunnen produceren en de aandacht van het publiek naar hen gericht wordt. Uit onderzoek naar het gebruik van sociale media in Duitse bedrijven blijkt dat 54% van de bedrijven uit het onderzoek actief zijn op sociale media. Echter, 41.3% van de ondervraagden (waarvan het merendeel PR manager is), schatte hun eigen sociale media vaardigheden laag in, en 41.9% schatte deze middelmatig in (Zerfass et al., 2011). Naast deze onderzoeken wordt de term sociale mediavaardigheden ook nog in andere publicaties gehanteerd. Van belang is dat de sociale mediavaardigheden die in deze onderzoeken aangehaald worden, gerelateerd zijn aan de aspecten van praktische en cognitieve competenties van Vanwynsberghe et al. (in press). Meestal wordt er bij het begrip sociale mediavaardigheden geen rekening gehouden met de affectieve competenties die het gebruik van sociale media mee bepalen. Daarom verkiezen we het begrip sociale mediageletterdheid, boven sociale mediavaardigheden.
In deze masterproef wordt er gesteund op de definiëring en conceptualisering van sociale mediageletterdheid volgens Vanwynsberghe en Verdegem (in press). Ten eerste omdat beide steunen op een sterk theoretisch fundament. Ten tweede omdat de probleempunten volgens Potter - 25 -
(2010) bij de definiëring van mediageletterdheid, ingevuld worden voor wat betreft sociale mediageletterdheid. Ten derde houdt de conceptualisering ook rekening met de affectieve competenties (in tegenstelling tot sociale mediavaardigheden). Tot slot zijn de competenties uit het conceptuele model implementeerbaar in het onderzoek. Hieruit leiden we dan ook de eerste deelvraag af: Q1: Wat is het algemeen niveau van sociale mediageletterdheid bij bibliotheekmedewerkers?
Belang van sociale mediageletterdheid De opkomst en stijgende populariteit van sociale media, zorgt ervoor dat ook sociale mediageletterdheid van groot belang is in onze samenleving. Zo stelt Bryant (2011, p60) dat ‘every internet user needs to improve their social media literacy’, en dat sociale mediageletterdheid nodig is om het participatieve karakter van sociale media te beschermen. Ook Vorvoreanu, Clark & Boisvenue (2012) benadrukken het belang van sociale mediageletterdheid, dit in de context van het managen van de eigen online identiteit. Zo moeten mensen zich bewust zijn voor de online context en het publiek dat in aanraking kan komen met hun content (Vorvoreanu et al., 2012). Indien we de doelen van mediageletterdheid voor de samenleving volgens Livingstone en haar collega’s (2005) gaan toepassen op sociale media, stellen we vast dat sociale media bijdragen tot enerzijds democratie, participatie en actief burgerschap. Twitter bijvoorbeeld is een sociaal medium waar mensen hun mening delen over bepaalde nieuwsfeiten en met elkaar hierover discussiëren. Anderzijds dragen sociale media ook bij tot culturele expressie en persoonlijke bevrediging. Youtube en Facebook maken het bijvoorbeeld mogelijk om UGC te delen met anderen. Tot slot zorgt een hoog niveau van mediageletterdheid ervoor dat mensen meer te bieden hebben in hun werkomgeving (Livingstone et al., 2005, p. 8). Toegepast op sociale media biedt LinkedIn een goede presentatie van de eigen vaardigheden en werkervaringen. Indien mensen weten dat zo’n sociaal medium bestaat en ze zijn in staat om een account aan te maken en dit te onderhouden, kan dit hen een voordeel bieden op de arbeidsmarkt.
Algemeen besluiten we dat door de toenemende mate waarin sociale media in het dagelijks leven verschijnen, het zowel om private als om professionele redenen belangrijk is om over voldoende sociale mediageletterdheid te beschikken. Als het gaat om private redenen, denken we bijvoorbeeld aan de kennis van privacyinstellingen op sociale media-accounts; hanteren van de meest gepaste instellingen, vb. bij evenementen (dan denken we vooral aan de case van het uit de hand gelopen verjaardagsfeest te Haren); kritisch kunnen analyseren van content die verschijnt op microblogging - 26 -
sites zoals Twitter; nadenken over wie de content die je online plaatst allemaal kan bekijken en wat de gevolgen daarvan kunnen zijn. Het doel van sociale mediageletterdheid om professionele redenen omvat eveneens verschillende aspecten. Zo kan het bijvoorbeeld van belang zijn dat professionelen weten welke maatregelen ze kunnen nemen om hun volgers/likes/shares te laten toenemen; dat professionelen weten dat ze via bepaalde tools op Facebook hun evolutie van ‘likers’ kunnen meten op hun Facebookpagina en dat organisaties weten hoe ze hun publiek op de juiste manier aanspreken. In dit onderzoek stellen we dat bibliotheekmedewerkers die een hoog niveau van sociale mediageletterdheid hebben, deze media ook beter gaan kunnen implementeren in hun werking. We besluiten dan ook dat hoe hoger het niveau van sociale mediageletterdheid, hoe beter bibliotheekmedewerkers bovenstaande doelen kunnen verwezenlijken. Hieraan koppelen we volgende deelvragen: Q2.1: In welke mate wordt sociale mediageletterdheid verspreid onder collega’s binnen de bibliotheek?9 Q3: Speelt het niveau van sociale mediageletterdheid van bibliotheekmedewerkers een rol in de mate waarin ze sociale mediageletterdheid gaan doorgeven aan collega’s? In het onderdeel ‘sociale media(geletterdheid) binnen de bibliotheeksector’ zal verder worden uitgelicht hoe bibliotheken en hun bibliotheekmedewerkers omgaan met sociale media en sociale mediageletterdheid.
9
Q2.2 wordt later toegelicht.
- 27 -
Sociale media(geletterdheid) binnen de bibliotheeksector Vlaamse openbare bibliotheken hebben als taak te voorzien in de informatiebehoeften van alle inwoners in hun werkgebied (VVBAD, n.d.). De komst van het internet zorgde voor een extra dimensie in die informerende taak. Een voorbeeld hiervan is de oprichting van Bibnet (Bibnet, n.d.), een organisatie van de Vlaamse overheid die handelt rond bibliotheken en de digitale wereld. Belangrijk is dat de toepassing van sociale media in bibliotheken ook behoren tot de werking van Bibnet. Dit vertaalt zich onder andere in hun deelname aan het mediacoachproject en bijvoorbeeld het beschikbaar stellen van een inspiratiegids rond het gebruik van Facebook voor bibliotheken. Het is dan ook duidelijk dat sociale media nieuwe communicatie- en informatiekanalen voor bibliotheken zijn. Ondanks de aanwezigheid van een groot aantal openbare bibliotheken op sociale media, is er amper onderzoek naar de implementatie van sociale media door deze bibliotheken (Ari-Veikko & Reijo, 2011, p. 91).
In het kader van de informerende functie, vervullen sociale media bepaalde doelen in publieke bibliotheken. Ari-Veikko et al. (2011) formuleren hierbij vier doelen. Ten eerste communicatie en het verzenden van korte boodschappen (vb. chatten, Twitter). Ten tweede maken sociale media het mogelijk om content te delen (vb. Blogs, Youtube, Flickr). Als derde doel is er ‘social networking’ (vb. Facebook). Het laatste doel is om via crowdsourcing de diensten van de openbare bibliotheken te optimaliseren. Romero (2011, p. 149-150) stelt dan ook dat het integreren van sociale media in de bibliotheekwerking moet leiden tot het verbeteren van de producten en diensten die bibliotheken aanbieden en tot een betere gebruikerservaring. Verder poneert hij dat de gekozen sociale media moeten aansluiten bij de doelstellingen van de bibliotheek. En stelt dat ‘in general, the tools of most interest will be those providing the library with a space for dialog, a space to talk about books and culture and to share information and documents’ (Romero, 2011, p. 149). Het gebruik van Blogs, Facebook, Twitter en tools om linken en bestanden te organiseren moedigt de auteur dan ook aan. Uit bovenstaande literatuur blijkt dat de implementatie van sociale media door bibliotheken bijdraagt tot het vervullen van de informatiebehoeften van bibliotheekbezoekers. Deze implementatie wordt vaak in verband gebracht met het begrip ‘library2.0’ (bibliotheek2.0), afgeleid van de term ‘Web2.0’. Holmberg, Huvila, Kronqvist-Berg en Widén-Wulff (2009) maakten een overzicht van de reeds geformuleerde definities rond de bibliotheek 2.0. Hieruit concludeerden ze dat er een verscheidenheid aan opvattingen over de term bestaan. Via co-word analyse gingen de auteurs op zoek naar woorden die het meest gerelateerd worden aan het begrip bibliotheek2.0 bij 29
- 28 -
medewerkers10 aan Finse bibliotheken (zowel universitair als publiek). Zo kwamen Holmberg et al. (2009) tot zeven kerncomponenten van bibliotheek2.0. Aan de hand daarvan definieerden ze de term als volgt: ‘Library 2.0 is a change in interaction between users and libraries in a new culture of participation catalysed by social web technologies’ (Holmberg et al., 2009, p. 677). De definitie van Holmberg en zijn collega’s (2009) dient echter genuanceerd te worden. Nesta en Mi (2011) stellen dat wegens een gebrek aan participatie door sociale mediagebruikers op de sociale media van academische bibliotheken, er geen sprake kan zijn van de term bibliotheek 2.0.
Een ander onderzoek rond bibliotheek2.0 is dit van Nguyen, Partridge en Edwards (2012). Zij onderzochten enkele modellen omtrent library2.0, onder andere het model van Holmberg en zijn collega’s (2009). Ze kwamen tot de conclusie dat de voorgaande onderzoeken een minimale empirische basis hebben, en dat de term participatie in alle modellen als (het meest) belangrijk naar voren wordt geschoven. Daarom ontwikkelden de auteurs een participatief bibliotheekmodel, met een voldoende empirische onderbouw (Nguyen et al., 2012, p. 3). De auteurs maakten een onderscheid tussen vijf factoren van de participatieve bibliotheek. De eerste factor die beschreven wordt, is de technologische factor, waarmee men de ‘hardware, software, and web 2.0 and social media’ bedoelt (Nguyen et al., 2012, p. 5). Een tweede groep factoren zijn de menselijke factoren. Hiermee verwijzen de auteurs naar de gebruikers en de bibliotheekmedewerkers. Een derde groep factoren zijn deze gericht op educatie. De auteurs zijn van mening dat ‘a good education program can produce qualified librarians who are able to facilitate and provide better services to users’ (Nguyen et al., 2012, p. 6). Bij zo’n educatieprogramma denken we bijvoorbeeld aan het mediacoachproject. Een volgende groep factoren zijn de sociaaleconomische. Deze factoren hebben betrekking op de financiële middelen, het bewustzijn van sociale media en het beleid. De omgevingsfactoren vormen de laatste groep factoren. Uiteindelijk wordt gesteld dat alle voorgaande factoren ervoor zorgen dat er een positief klimaat wordt gecreëerd die de implementatie van sociale media in bibliotheken kan faciliteren (Nguyen et al., 2012). De toepasbaarheid van deze factoren in de Vlaamse publieke bibliotheken dient nog verder onderzocht te worden. Toch zijn we van mening dat de aangereikte factoren een goede basis vormen voor het begrijpen van de aanwezigheid van bibliotheken op sociale media en het gebruik van sociale media binnen de bibliotheek. Deze factoren worden dan ook meegenomen in het onderzoek.
10
Al deze respondenten namen ook deel aan een workshop omtrent bibliotheek2.0.
- 29 -
Belangrijk in dit onderzoek is dat de aanwezigheid van bibliotheekmedewerkers (menselijke factor) die de opleiding tot mediacoach (educatieve factor) volgen, er mede voor zorgen dat er een omgeving gecreëerd wordt waarin het gebruik van sociale media door bibliotheken gestimuleerd wordt. Eveneens benadrukt Choi (2012, p. 5) dat bibliotheekmedewerkers moeten beschikken over de nodige sociale mediacompetenties en -vaardigheden. En om alle medewerkers mee te krijgen in het sociale mediaverhaal stelt de auteur dat bibliotheken het best beschikken over een strategisch plan11 omtrent sociale media. We besluiten dan ook dat het van belang is dat sociale mediageletterdheid wordt verspreid onder collega’s om die positieve omgeving ten opzichte van sociale media te creëren12. In dit onderzoek worden de mediacoaches beschouwd als experts in sociale media in hun bibliotheek (zie inleiding). Ze worden dus verondersteld over een hoog niveau van sociale mediageletterdheid te beschikken. Daarom is het belangrijk dat ook de mediacoaches sociale mediageletterdheid gaan verspreiden onder hun collega’s. We stellen ons dan ook volgende vragen: Q4: Hoe centraal staan de mediacoaches in de verspreiding van sociale mediageletterdheid in hun bibliotheek? Q5: Welke collega’s verbinden de mediacoaches met betrekking tot het doorgeven van sociale mediageletterdheid?
Vanuit dit onderzoek omtrent de verspreiding van sociale mediageletterdheid binnen de bibliotheek, bestuderen we hieronder enkele basisvaardigheden van de bibliotheekmedewerker2.0. Murphy en Moulaison (2009) stellen dat ‘the social networking literate librarian has the skills to provide services in and with a variety of online social networking sites’. Gebaseerd op de ACRL Information Literacy Competency Standards for Higher Education (ACRL, n.d.) bespreken Murphy en Moulaison (2009) de basisvaardigheden waarover een sociaal mediageletterde bibliotheekmedewerker moet beschikken, nl.: ‘Understanding and articulating social networking sites and their roles; Creating content; Evaluating information; Applying information ethically; Searching and navigating; Interaction; Teaching; Providing services & Flexibility’. Opmerkelijk is dat de cognitieve competenties uit het conceptueel model van sociale mediageletterdheid volgens Vanwynsberghe et al. (in press) duidelijk terugkomen, vb. ‘evaluating information’, ‘understanding and articulating social network sites and
11
Dit strategisch plan kunnen we plaatsen onder de sociaaleconomische factoren uit het participatief bibliotheekmodel van
Nguyen et al. (2012). 12
Dit wordt eveneens geïmplementeerd in Q2.1 en Q3
- 30 -
their roles’. In het kader van deze masterproef zijn we dan ook geïnteresseerd in welke competenties er verspreid worden door mediacoaches, we stellen ons dan ook volgende deelvraag: Q6: Welke competenties worden er door de mediacoaches doorgegeven aan collega’s?
In de lijst basisvaardigheden van Murphy et al. (2009), vinden we ook eigenschappen van informatie, communicatie en creatieve sociale mediageletterdheid, volgens Vanwynsberghe en Verdegem (in press) terug. Het evalueren van informatie, het ethisch omgaan met informatie en het zoeken en navigeren zijn voorbeelden van ‘informatie sociale mediageletterdheid’. Interactie en begrijpen van de sociale netwerksites en hun rol hoort dan eerder thuis bij ‘communicatie sociale mediageletterdheid’ en het creëren van content kunnen we plaatsen onder ‘creatieve sociale mediageletterdheid’.
- 31 -
Sociaal kapitaal Een factor die wordt opgenomen in de analyse van het onderzoek naar de verspreiding van sociale mediageletterdheid onder collega’s is sociaal kapitaal13. De eerste bijdrage omtrent sociaal kapitaal werd geleverd door Bourdieu (Portes, 1998). Bourdieu (1985) stelt dat het kapitaal waarover individuen beschikken, kan opgedeeld worden in economisch, cultureel en sociaal kapitaal14. Economisch kapitaal handelt rond het bezit van financiële middelen en eigendomsrechten. Cultureel kapitaal verwijst naar de kennis die vergaard wordt door een individu, bijvoorbeeld door gevolgde opleidingen zoals het mediacoachproject. Een laatste vorm van kapitaal volgens Bourdieu (1985) is het sociaal kapitaal. Bourdieu (1985, p. 248) definieert sociaal kapitaal als ‘the aggregate of the actual or potential resources which are linked to possession of a durable network of more or less institutionalized relationships of mutual acquaintance and recognition’. Dit heeft dus betrekking op de kwaliteit en het aantal connecties waarover een individu beschikt en de mate waarin zijn connecties beschikken over de verschillende vormen van kapitaal (Bourdieu, 1985; Portes, 1998). Naast Bourdieu (1985) zijn er nog vele andere auteurs die zich verdiepen in sociaal kapitaal, zoals Putnam (1993, 2001a, 2001b), Lin (2001) en Coleman (1988). Samenvattend besluiten Vergeer, Lim en Park (2011, p. 432) dat er dus verscheidene visies zijn op sociaal kapitaal, maar dat ze allemaal focussen op de relaties tussen mensen en hoe deze relaties aangewend worden om vormen van kapitaal te laten toenemen.
In dit onderzoek wordt er aandacht besteed aan het onderscheid tussen formeel en informeel sociaal kapitaal. Putnam (2001a, p. 2) stelt dat formele vormen van sociaal kapitaal voorkomen in bijvoorbeeld organisaties die formeel georganiseerd zijn. Bij informele vormen van sociaal kapitaal geeft hij het voorbeeld van mensen die regelmatig samen iets gaan drinken. Samengevat stellen Vergeer en zijn collega’s (2011, p. 431-432) dat de aanpak van Putnam zich focust op ‘formal social capital (e.g., membership and participation in organizations) and informal social capital (e.g., socializing with friends and neighbors at home or elsewhere), which have decreased in recent decades, according to Putnam (2001b)’. Gebaseerd op Bourdieu (1985) en Putnam (2001a) en toegepast op dit onderzoek, definiëren we formeel sociaal kapitaal als het aantal en de kwaliteit van de connecties of relaties die bibliotheekmedewerkers met elkaar aangaan in kader van hun functieomschrijving binnen de bibliotheek. Informeel sociaal kapitaal omschrijven we als het aantal
13
Wegens de beperkte omvang van deze masterproef wordt er niet uitgebreid op deze term ingegaan, aangezien dit slechts
een klein onderdeel van de analyse omvat. 14
Bourdieu (1985) onderscheidt ook nog symbolisch kapitaal, maar hieraan besteedt hij minder aandacht.
- 32 -
en de kwaliteit van de connecties of relaties die bibliotheekmedewerkers met elkaar aangaan, in kader van niet-werkgerelateerde, informele zaken. Beide vormen sociaal kapitaal kunnen elkaar overlappen (Putnam, 2001a). Het is bijvoorbeeld mogelijk dat collega’s binnen de bibliotheek niet enkel communiceren over werkgerelateerde zaken, maar ook informele contacten hebben (vb. samen sporten, persoonlijk advies geven). Belangrijk in dit onderzoek is de mate waarin sociaal kapitaal (formeel/informeel) ervoor zorgt dat collega’s elkaar uitleg gaan geven over sociale media en dus kennis met elkaar gaan delen (cultureel kapitaal). We stellen ons dan ook volgende vraag: Q2.2: In welke mate speelt formeel en informeel sociaal kapitaal een rol in de verspreiding van sociale mediageletterdheid?15 Portes (1998, p. 7) is van mening dat ‘whereas economic capital is in people’s bank accounts and human capital is inside their heads, social capital inheres in the structure of their relationship’. Om de structuur van relaties tussen actoren te meten, maken we gebruik van sociale netwerkanalyse. De populariteit van deze methode is dan ook aanzienlijk gestegen door de publicatie van de boeken van Putnam (1993, 2001b) over sociaal kapitaal (Prell, 2012, p. 46).
15
Aangezien deze deelvraag ook relevant is voor deelvraag Q2, wordt deze hierin als onderdeel verwerkt.
- 33 -
Sociale netwerkanalyse Sociale netwerkanalyse bestudeert sociale structuren. Hierbij wordt de focus gelegd op het meten van de relationele aspecten van deze sociale structuren (Scott, 2013). Garton, Haythornthwaite en Wellman (1997) stellen dan ook dat een ‘social network analysts seek to describe networks of relations as fully as possible, tease out the prominent patterns in such networks, trace the flow of information (and other resources) through them, and discover what effects these relations and networks have on people and organizations’. Een sociaal netwerk bestaat dus uit een groep actoren (‘nodes’ of ‘vertices’) die met elkaar verbonden zijn via één of meerdere relaties (‘lines’, ‘edges’ of ‘arcs’) (Prell, 2012; Marin & Wellman, 2011). Prell (2012, p. 9) omschrijft een sociaal netwerk als ‘a set of relations that apply to a set of social entities, and any additional information on those actors and relations’. Dus naast actoren en hun relaties, is het ook mogelijk om extra informatie, in de vorm van attributen toe te voegen aan een netwerk. Sociale netwerkanalyse maakt gebruik van de terminologie uit de ‘graph theorie’ en de ‘matrix algebra’ om informatie over de patronen van relaties tussen sociale actoren voor te stellen (Hanneman & Riddle, 2011). Er zijn twee soorten grafieken de ‘graphs’ en de ‘digraphs’. De eerste soort grafiek houdt geen rekening met de richting van de relaties (undirected netwerk). De lijnen die de actoren verbinden worden ‘edges’ genoemd. De digraphs daarentegen houden wel rekening met de richting van de relaties (directed netwerk). De lijnen die de actoren verbinden in zo’n netwerk worden ‘arcs’ genoemd (Prell, 2012). Deze grafieken maken het mogelijk om een netwerk visueel weer te geven, echter bij grote netwerken wordt dit al snel chaotisch en wordt de data best weergegeven in een matrix (Prell, 2012, p. 13). Er zijn twee soorten matrices bij netwerkdata, nl. de ‘adjacency matrix’ en de ‘incidence matrix’. De laatstgenoemde bekijkt de aan- of afwezigheid van cases bij bepaalde gebeurtenissen. De adjacency matrix daarentegen plaatst zowel in de rijen als in de kolommen cases. In een binaire adjacency matrix wordt een relatie tussen twee actoren aangeduid met een ‘1’, indien beide actoren geen relatie hebben met elkaar, wordt een ‘0’ weergegeven (Prell, 2012, p. 13-15). Tot slot is er ook nog een onderscheid tussen symmetrisch en asymmetrische matrices. Een symmetrisch netwerk impliceert dat bij relaties, waar er al dan niet rekening wordt gehouden met de richting, de helft boven en de helft onder de diagonaal van de matrix perfect symmetrisch zijn (Prell, 2012). Met andere woorden als A een relatie heeft met B, dan heeft B ook een relatie met A.
Sociale netwerkanalyse kent verscheidene toepassingen en wordt in verschillende disciplines aangewend,
zoals
de
sociale
psychologie,
de
antropologie,
communicatiewetenschap,
organisatiewetenschap, economie, geografie en vooral in de sociologie (Carrington & Scott, 2011). In dit onderzoek ligt de focus op de verspreiding van sociale mediageletterdheid binnen de bibliotheek - 34 -
als organisatie. Haythornthwaite (1996, p. 328) stelt dat ‘social network analysis provides tools for the information professional which can help in the identification, diagnosis, and active modification of information routes’. In dit onderzoek zal vooral identificatie van de informatienetwerken en de rol van de mediacoach in de bibliotheek bestudeerd worden. In het onderdeel methodologie, wordt er dieper ingegaan op de methodes die binnen de netwerkanalyse gehanteerd worden om de centrale vraag te beantwoorden.
- 35 -
Methodologie Onderzoeksopzet Algemene onderzoeksopzet De centrale vraag in dit onderzoek is: “Wat is de rol van mediacoaches in het verspreiden van sociale mediageletterdheid, binnen de bibliotheek als organisatie?”. Om een antwoord te formuleren op deze vraag, wordt geopteerd voor een ‘mixed-method’ aanpak. Er wordt zowel gebruik gemaakt van kwantitatieve als van kwalitatieve methodes. De focus ligt op sociale netwerkanalyse. Deze methode wordt aangewend om de verschillende relaties die collega’s met elkaar aangaan omtrent sociale media, te meten en visueel weer te geven16. Via de sociale netwerkanalyse hebben we dus de mogelijkheid om te bestuderen welke collega’s het meest uitleg gaan geven aan andere collega’s over sociale media. Deze methode vormt een stevig fundament om verder onderzoek op uit te voeren. De vragen waarop de sociale netwerkanalyse gebaseerd is, werden vervat in een vragenlijst. Als aanvulling op de netwerkanalyse werden ook diepte-interviews afgenomen bij de mediacoaches uit de participerende bibliotheken. Via dit kwalitatief luik wordt getracht de resultaten uit de netwerkanalyse en de vragenlijst te verklaren. In het gedeelte ‘procedure’ wordt dieper ingegaan op de methodes die aangewend worden om een antwoord te formuleren op de centrale vraag.
Verloop onderzoek Bij de aanvang van het mediacoachproject werden de bibliotheekmedewerkers aangesproken of deze al dan niet interesse hadden om deel te nemen aan het onderzoek. Uiteindelijk waren er mediacoaches uit zeven bibliotheken bereid om deel te nemen. In de maanden januari-februari 2013 werden de vragenlijsten per bibliotheek verspreid. Dit gebeurde via mail waarin de link naar de vragenlijst werd bijgevoegd. In totaal werden er drie herinneringmails verstuurd om zoveel mogelijk respons te genereren. In de maand februari werden de mediacoaches uit de geselecteerde bibliotheken gemaild met de vraag of ze bereid waren om te participeren aan een diepte-interview over hun rol als mediacoach binnen hun bibliotheek. Uiteindelijk werden uit alle participerende bibliotheken minstens één mediacoach geïnterviewd in de periode maart-april 2013. De interviews vonden plaats in de
16
Dit gebeurde aan de hand van de software UCINET en Netdraw (Borgatti, Everett & Freeman, 2002).
- 36 -
bibliotheek waar de mediacoaches werken, bij hen thuis of in de gebouwen van iMinds en duurden ongeveer anderhalf uur.
De onderzoekseenheden Vertrekkend vanuit het mediacoachproject (zie inleiding), besloten we de focus te leggen op de rol van experts in het verspreiden van sociale mediageletterdheid. In eerste instantie zijn de deelnemers personen die in hun professionele carrière in contact komen met jongeren en sociale media. Dit zijn voornamelijk leerkrachten, jeugdwerkers en bibliotheekmedewerkers (LINC, n.d.). Dit is belangrijk want in het onderzoek nemen er zowel mediacoaches deel in kader van hun werking met jongeren, als mediacoaches die participeren vanuit hun verantwoordelijkheid voor de sociale media van hun organisatie. In deze masterproef spitsen we ons dus enkel toe op bibliotheekmedewerkers en hun onderlinge relaties met betrekking tot sociale media. We kozen voor bibliotheken omdat volgens ons de netwerken binnen een bibliotheek minder sterk wijzigen dan bijvoorbeeld deze binnen een school. Dit is een belangrijk gegeven omdat we in dit onderzoek gebruik maken van sociale netwerkanalyse. Indien er weinig verschuiving is binnen het personeel, zijn de netwerken stabieler en de resultaten betrouwbaarder. Bovendien zijn er ook veel bibliotheken die zelf reeds gebruik maken van sociale media. Een laatste argument is dat er zowel grote als kleine bibliotheken zijn, wat het interessant maakt om beide met elkaar te vergelijken.
Tijdens de eerste sessie van het mediacoachproject werd aan de bibliotheekmedewerkers gevraagd welke bereid waren om deel te nemen aan het onderzoek. Hierbij werd er gekozen voor een evenwicht tussen grote en kleine bibliotheken. In elke bibliotheek is er ook minstens één personeelslid die het volledige traject van de opleiding tot mediacoach gevolgd heeft. Uiteindelijk werden zeven Vlaamse bibliotheken geselecteerd, waarvan er zes voldoen aan de voorwaarden om de analyses op uit te voeren (zie hieronder: ‘ethische overwegingen en missing data bij sna’). In totaal werd de vragenlijst afgenomen bij 213 bibliotheekmedewerkers uit zes Vlaamse bibliotheken.
- 37 -
Procedure Vragenlijst en variabelen De vragenlijst17 vormt een eerste luik in het kwantitatief onderzoek binnen deze masterproef. Deze werd via een link doorgestuurd naar alle bibliotheekmedewerkers van de geselecteerde bibliotheken (bijlage 2). De vragenlijst omvat zowel vragen over het gebruik van sociale media door de respondenten als vragen die betrekking hebben op de sociale netwerkanalyse. Hieronder wordt de vragenlijst in detail toegelicht. De variabelen die cursief gedrukt zijn, worden later in het onderzoek gebruikt om een typologie te maken van het niveau van sociale mediageletterdheid van de bibliotheekmedewerkers
In het eerste deel van de survey werd gepeild naar de socio-demografische gegevens van de respondenten. Hierin werd gevraagd naar de naam van de respondent, het geslacht, geboortejaar en het hoogst behaalde diploma. Deze vragenlijst is dus niet anoniem, aangezien de naam van de respondent nodig is om de netwerken te onderzoeken.
In het tweede deel van de vragenlijst werd het algemene sociale mediagebruik van de bibliotheekmedewerkers bevraagd. Ten eerste werd gevraagd welke termen (gerelateerd aan sociale media) en welke sociale media de respondenten kennen (Hargittai, 2005). De respondenten konden aanvinken welke termen en sociale media ze kennen. Vervolgens werd van elke vraag een somschaal opgesteld, waarbij werd opgeteld welke termen/sociale media de respondenten kennen. Deze twee variabelen werden tenslotte samengenomen tot de nieuwe variabele ‘Kennis’. Daarna werd gepolst op welke sociale media de bibliotheekmedewerkers een account hebben, gevolgd door de frequentie (nooit tot dagelijks) van het sociale mediagebruik zowel in hun vrije tijd ‘Gebruik sociale media: vrije tijd’ als op hun werk ‘Gebruik sociale media: werk’18. Vervolgens werden de attitudes ten opzichte van sociale media ondervraagd aan de hand van zeven items (Gangadharbatla, 2008). Bijvoorbeeld sociale media zijn goed/slecht, niet bruikbaar/bruikbaar en saai/interessant. Deze zeven attitudes (α = .94) werden samengenomen in de nieuwe variabele ‘AttitudesSM’.
17 18
Deze werd opgesteld door Hadewijch Vanwynsberghe aan de hand van het programma Qualtrics Deze variabelen werden omgezet van een zespunten- naar een vijfpuntenschaal. ‘Elke dag of bijna elke dag’ en
‘meermaals per dag’ werden samengenomen tot ‘dagelijks’.
- 38 -
Als laatste werden zowel de technische als cognitieve competenties van de respondenten gemeten. Dit gebeurde aan de hand van vijftien activiteiten die uitgevoerd kunnen worden via sociale media. Enerzijds werd gevraagd aan de respondenten hoe goed ze zijn in deze activiteiten. Anderzijds werd hen gevraagd hoe vaak ze de activiteiten uitvoeren. Door deze variabelen samen te nemen, wordt de eigen inschatting gecumuleerd met de frequentie waarin de activiteiten worden uitgevoerd. Dit moet tot een betere meting van de vaardigheden leiden (Vanwynsberghe, persoonlijke mededeling, 2013, 20 februari). Om dit te doen, werden de scores van de variabelen ‘hoe goed’ en ‘hoe vaak’ per activiteit met elkaar vermenigvuldigd en vervolgens gedeeld door vijf. Dit werd voor alle veertien activiteiten gedaan. Vervolgens werd er via factoranalyse een onderscheid gemaakt tussen technische en cognitieve competenties. De somschaal ‘Technologische competenties’ (α = .92) omvat negen items19 waaronder het uploaden van een eigen foto, het taggen van een foto en het reageren op input van anderen op je profielpagina. De somschaal ‘Cognitieve competenties’ (α = .88) omvat vier items20, waaronder het nagaan of informatie van een bericht nog voldoende up-to-date is en nagaan of een bepaalde auteur voldoende autoriteit heeft om uitspraken te doen binnen een bepaald domein.
Het derde deel van de vragenlijst omvatte vragen over de bibliotheek waar de respondenten en hun collega’s werken. In dit onderdeel werden de eerste twee netwerkvragen ondergebracht, nl. -
Met wie van je collega’s bespreek je werkgerelateerde zaken? (‘Werkgebonden’).
-
Naar wie van je collega’s ga je voor persoonlijk advies? (‘PersoonlijkAdvies’).
Vervolgens werden er enkele stellingen geïntroduceerd die peilen naar de organisatiecultuur binnen de bibliotheek. Deze zeven items werden samengenomen (α = .88) tot de variabele ‘Organisatiecultuur’.
19
Uploaden van eigen foto’s; ‘Liken’ van een foto, filmpje of bericht; Plaatsen van een beoordeling; Taggen van een foto;
Creëren van een poll, quiz of vragenlijst op sociale media; Combineren van een eigen bericht op sociale media met een link naar een andere website; Een bericht via sociale media op zo’n manier maken dat je er zeker een reactie op krijgt; Reageren op anderen hun input op je profielpagina; Combineren van een eigen tekstbericht op sociale media met beeldmateriaal. 20
Nadenken over de context waarin een bericht, foto of filmpje op een sociale media website is geschreven of gemaakt;
Statistieken raadplegen op sociale media; Opzoeken van informatie via sociale media (Uit variabele: α hoger zonder dit item); Nagaan of de auteur van een bepaald bericht op sociale media wel voldoende autoriteit heeft binnen een bepaald domein om bepaalde uitspraken te doen; Nagaan of informatie in een bericht op sociale media nog voldoende up-to-date is.
- 39 -
Het vierde gedeelte van de vragenlijst peilt naar het gebruik van sociale media op het werk. Waarbij enerzijds de redenen voor het gebruik van sociale media op het werk bevraagd werden. Anderzijds werden vijf stellingen over het gebruik van sociale media binnen de bibliotheek voorgelegd (Eguavoen, 2011). Deze vijf items (α = .82) werden samengenomen tot de variabele ‘AttitudesSMwerk’. Vervolgens werd deze variabele samengevoegd (α = .76) met de variabele ‘AttitudesSM’ tot de variabele ‘Attitudes’ (≈affectieve competenties).
Het laatste deel van de vragenlijst handelde over sociale media en de collega’s binnen de bibliotheek. Hier komen de andere netwerkvragen aan bod, nl. -
Met welke collega’s bespreek je het werkgerelateerd gebruik van sociale media? (‘SMwerkgerelateerd’).
-
Met welke collega’s bespreek je het privégebruik van sociale media? (‘SMprivé’).
-
Krijg je van collega’s van binnen de bibliotheek soms uitleg over het gebruik van sociale media? Van wie krijg je die uitleg dan? (‘UitlegKrijgen’).
-
Geef je zelf aan collega’s van binnen de bibliotheek soms uitleg over sociale media? Aan wie geef je die uitleg dan? (‘UitlegGeven’).
De vragenlijst wordt dus aangewend voor twee zaken. Enerzijds biedt het ons de mogelijkheid een typologie op te stellen van het niveau van sociale mediageletterdheid bij bibliotheekmedewerkers aan de hand van bovenstaande cursieve variabelen. Daarnaast werd de vragenlijst ook aangewend om de vragen met betrekking tot de netwerkanalyse te implementeren. Hieronder gaan we dieper in op de netwerkanalyse.
- 40 -
Sociale netwerkanalyse binnen dit onderzoek Ethische overwegingen en missing data bij sna In sociale netwerkanalyse zijn er drie factoren die ertoe bijdragen dat de data onbetrouwbaar en onvalide wordt (Prell, 2012). In de eerste plaats verschillen respondenten in wat ze zich nog herinneren. Toegepast op dit onderzoek kan het mogelijk zijn dat één persoon zich herinnert ooit uitleg gekregen te hebben over sociale media van een collega, terwijl die collega zich dat niet meer herinnert. Om dit probleem op te vangen, namen we de netwerken ‘uitleg geven’ en ‘uitleg krijgen’ samen. Via transpose werden de rijen en kolommen in het netwerk ‘uitleg krijgen’ gewisseld, zodat we het netwerk ‘uitleg geven transposed’ bekwamen. Via de functie ‘Boolean combinations’ in UCINET werden deze netwerken samengevoegd, onder de voorwaarde dat als in één van de twee netwerken een ‘1’ voorkwam, dit ook in het nieuwe netwerk voorkomt. Dit samengevoegd netwerk benoemen we ook als ‘Uitleg geven’. Indien we hieronder refereren naar het netwerk ‘Uitleg geven’, bedoelen we effectief het nieuwe netwerk. Ten tweede verschillen respondenten in hoe ze de netwerkvraag percipiëren (Prell, 2012). Dit probleem proberen we enigszins te ondervangen door de diepte-interviews bij de mediacoaches. Een derde en laatste factor is deze van missing data (Prell, 2012). Om te bepalen wie tot het netwerk van een bibliotheek behoort, kozen we voor een nominalistische aanpak (Kossinets, 2006). Hierbij definieerden we zelf de omvang van de bibliotheek, nl. alle personeelsleden die werken in een bibliotheek en zijn filialen. Dit heeft als gevolg dat er van alle bibliotheekmedewerkers verwacht werd dat ze de vragenlijst invullen. Een probleempunt hierbij is dat de datacollectie bij sociale netwerkanalyse niet anoniem verloopt. Er wordt dus van de respondenten verwacht dat ze hun naam invullen in de vragenlijst (Borgatti & Molina, 2003). Vermoedelijk zorgde dit ervoor dat een aantal respondenten terughoudend waren om de vragenlijst in te vullen. Dit omdat de bevraagde netwerken handelen over de werkcontext. Indien een actor binnen een netwerk een isolate is, bestaat de kans dat de toekomst en job van deze actor op het spel staan (Kadushin, 2005, p. 146). In dit onderzoek namen we dan ook verschillende maatregelen om de anonimiteit van de respondenten zoveel mogelijk te garanderen en te respecteren. In de eerste plaats wordt niet vermeld welke bibliotheken deelnemen aan het onderzoek. Daarnaast worden de namen van de actoren nergens vermeld. Enkel aan de mediacoaches wordt een anoniem nummer toegekend. Ondanks deze maatregelen hebben we van geen enkele bibliotheek data van alle actoren kunnen verzamelen. Dit brengt ons bij een volgend criterium bij de selectie van de bibliotheken, nl. de proportie van bibliotheekmedewerkers die de vragenlijst heeft ingevuld. Dit is belangrijk om de sociale netwerkanalyse zo betrouwbaar en valide mogelijk te maken. In de wetenschappelijke literatuur worden er amper criteria voorgelegd die aangeven hoeveel procent van je netwerk moet - 41 -
vertegenwoordigd zijn in de netwerkanalyse. Daarom baseren we ons op Costenbader en Valenta (2003, p. 287), zij gebruiken een respons rate van 50%. In onderstaande tabel geven we de responspercentages. De eerste kolom percentages heeft betrekking op het aantal respondenten die de vragenlijst gedeeltelijk ingevuld hebben. De tweede kolom geeft weer hoeveel respondenten de vragenlijst helemaal ingevuld hebben. Deze opdeling maken we omdat in de cluster ‘missings’ (zie resultaten) ook respondenten zitten die begonnen zijn aan de vragenlijst en dus ook enkele netwerkvragen invulden, en we deze zeker niet uit de analyses wilden weren. Bovendien zijn er respondenten die aangaven relaties te hebben met deze missings. Daarom hielden we deze respondenten, met enige voorzichtigheid, in de analyses. Indien we de percentages bekijken, zien we dat bibliotheek7 slechts een respons heeft van 44%. We besloten dan ook om deze bibliotheek uit de analyse te laten en niet te onderzoeken.
Tabel 1: Responspercentages verschillende bibliotheken
Bibliotheek
Percentage respons Percentage respons zonder cluster ‘missings’
Bib 1 (groot)
64%
51%
Bib 2 (groot)
77%
71%
Bib 3 (groot)
92%
76%
Bib 4 (klein)
93%
73%
Bib 5 (klein)
89%
78%
Bib 6 (klein)
86%
71%
Bib 7 (groot)
44%
/
In totaal worden er dus zes bibliotheken onderzocht en participeerden er 213 respondenten, waarvan 33 die behoren tot de cluster ‘missings’. Actoren en relaties De actoren binnen deze sociale netwerkanalyse zijn dus alle bibliotheekmedewerkers van de participerende bibliotheken die de vragenlijst volledig of gedeeltelijk (‘missings’) invulden. Respondenten die de vragenlijst helemaal niet invulden, werden ook helemaal niet opgenomen in de netwerkanalyse. Respondenten die de vragenlijst niet volledig invulden, maar toch hun naam opgaven, werden wel opgenomen in de netwerkanalyse. Dit om de validiteit van de netwerken te verhogen (Borgatti et al., 2003).
- 42 -
De relaties die in dit onderzoek gemeten worden, zijn gedragsgerelateerde relaties. De eerste twee relaties meten de formele en informele contacten tussen collega’s die niet verbonden zijn aan sociale media. Het eerste netwerk ‘Werkgebonden’ heeft betrekking op welke collega’s met elkaar werkgerelateerde zaken (formeel) bespreken. Het tweede netwerk ‘PersoonlijkAdvies’ peilt naar de eerder informele contacten die collega’s kunnen hebben, nl. het geven van persoonlijk advies. De volgende twee relaties hebben terug met formele en informele contacten tussen collega’s te maken maar dan met betrekking tot sociale media. Het meer formele netwerk ‘SMwerkgerelateerd’, bestudeert welke collega’s het werkgerelateerd gebruik van sociale media bestuderen. Het netwerk ‘SMprivé’ meet welke collega’s het privégebruik van sociale media met elkaar bespreken. Voor dit onderzoek worden de analyses vooral gebaseerd op het netwerk ‘UitlegGeven’21. Dit netwerk bestudeert welke actoren uitleg gaan geven aan andere actoren over sociale media. Via dit netwerk wordt gemeten of de experts centraal staan in de bibliotheek wat betreft het geven van uitleg aan collega’s over sociale media. Bovendien wordt ook via dit netwerk bepaald in welke mate sociale mediageletterdheid wordt verspreid binnen de bibliotheek als organisatie. Om dit te doen stelden we een typologie op van sociale mediageletterdheid bij bibliotheekmedewerkers (zie resultaten). Deze typologie wordt gebruikt als attribuut in het netwerk ‘UitlegGeven’. Alle netwerken die gehanteerd worden in dit onderzoek zijn directed. Dit wil zeggen dat de relaties niet wederkerig zijn. Het is bijvoorbeeld niet omdat een bepaalde collega uitleg geeft over sociale media, dat de collega die uitleg krijgt ook automatisch uitleg gaat geven aan zijn collega. De relaties in deze netwerkanalyse verschillen ook niet in sterkte, ofwel is er een relatie tussen twee actoren ‘1’ ofwel is er geen relatie ‘0’. Er werd bijvoorbeeld niet gepeild naar de frequentie waarin er uitleg gegeven wordt.
Analyses binnen sna In dit gedeelte wordt er per onderzoeksvraag toegelicht hoe we deze gaan beantwoorden aan de hand van sociale netwerkanalyse. Voor de netwerkanalyse wordt er gebruik gemaakt van het netwerk ‘UitlegGeven’. Haythornthwaite (1996) stelt vijf verschillende technieken voor om de verspreiding van informatie te meten in een sociaal netwerk, nl. cohesie (centralisatie en densiteit), structurele equivalentie, prominentie, bereik (‘range’) en de brokerage. Drie van de vijf technieken werden geïmplementeerd in dit onderzoek. Cohesie wordt onderzocht aan de hand van de densiteit
21
Dit netwerk is een samenvoeging van het originele netwerk ‘UitlegGeven’ en het netwerk ‘UitlegKrijgenTransposed’ (zie
ethische overwegingen en missing data bij sna).
- 43 -
en reciprociteit binnen de netwerken. De prominentie wordt bestudeerd aan de hand van de betweenness centraliteit en de proportie isolates. Tot slot wordt de brokerage bestudeerd aan de hand van de Gould en Fernandez (1989) brokerage. Hieronder wordt de implementatie van de sociale netwerkanalyse per deelvraag toegelicht.
In de eerste deelvraag (Q1) wordt het algemeen niveau van sociale mediageletterdheid bij bibliotheekmedewerkers bestudeerd. Dit wordt niet via sociale netwerkanalyse onderzocht maar via een clusteranalyse. Echter, de typologie uit deze clusteranalyse zal gebruikt worden als attribuut in de netwerkanalyse.
In de tweede deelvraag (Q2) bestuderen we de algemene verspreiding van sociale mediageletterdheid onder collega’s binnen de bibliotheek. Dit meten we aan de hand van de densiteit en de reciprociteit over het hele netwerk. Hoe hoger de densiteit hoe meer actoren relaties hebben met andere leden voor het desbetreffende netwerk. Moolenaar (2010) refereert hier naar Scott (2000) en stelt dat hoe hoger de densiteit in een netwerk is, en dus hoe meer relaties er in een netwerk zijn, hoe sneller dat informatie onder actoren zal verspreid worden. Het berekenen van de densiteit is dus van belang voor dit onderzoek omdat het een algemeen beeld geeft over de mate waarin er uitleg wordt gegeven over sociale media in de bibliotheek. Echter omdat het aantal actoren per bibliotheek aanzienlijk van elkaar verschilt, vergelijken we de bibliotheken niet met elkaar wat betreft de densiteit. Dit is niet wenselijk doordat er in kleinere netwerken een grotere kans is dat actoren een relatie met elkaar hebben in vergelijking met grote netwerken (Prell, 2012). Naast de densiteit berekenen we ook de arc-based reciprociteit per bibliotheek. Deze berekening van de reciprociteit focust zich op de relaties zelf en geeft de proportie van het aantal wederkerige relaties weer ten opzichte van het aantal aanwezige relaties (Hanneman & Riddle, 2005). Gebaseerd op Kilduff en Tsai (2003) stellen Daly, Moolenaar, Bolivar en Burke (2010) dat hoe hoger de reciprociteit in een netwerk, hoe vlotter complexe informatie verspreid kan worden. Bovendien geeft de reciprociteit aan of het geven van uitleg over sociale media in één richting verloopt, of dat er wederzijds uitleg wordt gegeven onder de actoren. Ten laatste wordt per netwerk de proportie geïsoleerde actoren berekend. Dit zijn actoren die aan niemand uitleg geven of krijgen over sociale media. Deze proportie kan ons meer vertellen over de mate waarin de bibliotheekmedewerkers betrokken zijn bij de verspreiding van sociale mediageletterdheid.
- 44 -
De volgende deelvraag (Q2.2) is een aanvulling op de vorige deelvraag en heeft betrekking op de mate waarin formeel en informeel sociaal kapitaal een rol spelen in de verspreiding van sociale mediageletterdheid.
Informeel
sociaal
kapitaal
wordt
gemeten
door
de
netwerken
‘PersoonlijkAdvies’ en ‘SMprivé’ en formeel sociaal kapitaal door de netwerken ‘Werkgebonden’ en ‘SMwerkgerelateerd’. Aan de hand van QAP, Quadratic Assignment Procedure (Krackardt, 1987) worden de formele en informele netwerken gecorreleerd met het netwerk ‘UitlegGeven’. Indien de correlaties significant zijn (een p-waarde lager dan 5 procent), kan er gesteld worden dat de kans dat de relatie tussen de twee netwerken er is, niet door toeval veroorzaakt wordt (Prell, 2012).
Vervolgens wordt onderzocht of het niveau van sociale mediageletterdheid een rol speelt in de mate waarin bibliotheekmedewerkers uitleg gaan geven over sociale media aan collega’s (Q3). Aan de hand van een Anova Block model en de determinatiecoëfficiënt wordt per bibliotheek onderzocht hoe de relaties tussen en binnen de groepen van elkaar verschillen aan de hand van de densiteit. Daarnaast bepaalt de determinatiecoëfficiënt het percentage variantie in de aan- of afwezigheid van relaties tussen twee actoren dat verklaard wordt door de verschillen tussen de groepen. Hierdoor krijgen we per bibliotheek een duidelijk beeld in welke mate er uitleg wordt gegeven tussen de verschillende groepen over sociale media.
Een volgende deelvraag (Q4) heeft betrekking op de centraliteit van de mediacoaches in het netwerk ‘UitlegGeven’. Deze vraag wordt opgelost door het bestuderen van de out- en indegree en de betweenness centraliteit van de mediacoaches. Het bestuderen van de outdegree geeft op een beschrijvende manier weer aan hoeveel actoren de mediacoach uitleg geeft over sociale media. Haythornthwaite (1996, p. 335) stelt dat hoewel sommige actoren een lage in- en outdegree hebben en dus weinig relaties hebben met andere actoren, ze nog steeds de rol als tussenpersoon kunnen spelen. Dit wordt gemeten aan de hand van de betweenness centraliteit. Prell (2012, p. 107) stelt dat betweenness centraliteit er het best in slaagt om de meest centrale actoren uit een netwerk te identificeren omdat ‘betweenness centrality results in a higher amount of variance among actors, as compared to other measures of centrality’. Bovendien beschikken actoren met een hoge betweenness over een positie van sociale controle. Ze hebben de mogelijkheid zowel de content als het type van middelen die verspreid worden onder actoren te beïnvloeden (Moolenaar et al., 2010, p. 633). In communicatienetwerken meet de betweenness centraliteit dus hoeveel controle een bepaald actor kan uitoefenen op de verspreiding van sociale mediageletterdheid (Prell, 2012). Samenvattend stelt Haythornthwaite (1996, p. 335) dat ‘by facilitating, controlling, or inhibiting the flow of information from one site to another in the network, central actors can maintain, create, or - 45 -
prevent the creation of information pathways. This central position is an ideal place for an information facilitator such as an information professional who can stimulate the growth of successful information pathways’. In dit onderzoek omschrijven we de mediacoach als de ‘information professional’. Daarom is het ook belangrijk dat de mediacoach centraal staat in het netwerk ‘UitlegGeven’, zodat deze zijn sociale mediageletterdheid kan doorgeven aan collega’s.
Vervolgens wordt aan de hand van de brokerrollen van Gould en Fernandez (1989) bestudeert tussen welke collega’s de mediacoaches een schakel vormen (Q5). Aan de hand van deze rollen bepalen we of het geven van uitleg over sociale media vooral gebeurt tussen leden met een gelijkaardig niveau van sociale mediageletterdheid of tussen leden met een verschillend niveau. Er zijn vijf rollen die mediacoaches kunnen opnemen. Ten eerste de rol als coördinator, deze verbindt actoren uit dezelfde groep22. De tweede rol is de rol als gatekeeper, de broker vormt dan een schakel tussen een actor uit een andere groep en een actor uit zijn eigen groep. In de rol als representative verbindt de broker een lid van zijn eigen groep met een lid uit de andere groep. Een vierde rol is deze als consultant, waarbij de broker een schakel vormt tussen twee leden die tot dezelfde groep behoren, maar verschillend dan de groep van de broker. Tot slot is er de liaison, deze verbindt twee actoren uit een andere groep, verschillend van zijn eigen groep (Gould & Fernandez, 1989).
De laatste deelvraag (Q6) bestudeert welke competenties van sociale mediageletterdheid er worden verspreid, binnen de bibliotheken. Om hierop een antwoord te kunnen bieden maken we gebruik van diepte-interviews.
22
De groepen in dit onderzoek zijn SMworkers, SMlaggards, SMliterates en SMleisures. Deze typologie wordt in detail
besproken bij de resultaten in het onderdeel niveau van sociale mediageletterdheid bij bibliotheekmedewerkers.
- 46 -
Diepte-interviews De toepassing van sociale netwerkanalyse biedt een inzicht in de verspreiding van sociale mediageletterdheid binnen de bibliotheek als organisatie. Echter om dit inzicht te verruimen en om meer informatie omtrent de relaties en de actoren te verkrijgen, namen we ook acht diepteinterviews af bij de mediacoaches. De interviews duurden ongeveer anderhalf uur en werden afgenomen in de bibliotheek van de mediacoach, bij hem thuis of in de gebouwen van iMinds in Gent. De interviews werden afgenomen aan de hand van een semi-gestructureerde vragenlijst (bijlage 3). Voor het interview begon, werd uitgelegd wat het doel van het onderzoek is. Vervolgens werd aan de hand van een performantietest23 op Facebook de sociale mediavaardigheden van de mediacoaches gemeten. Daarna ging het eigenlijke interview van start. Daarin werd het gebruik van sociale media door de mediacoaches bevraagd, zowel in hun privéleven als op hun werk. Vervolgens handelde er een deel over de communicatie tussen collega’s over sociale media. Hierin werd de rol van de mediacoach besproken evenals de mate waarin de mediacoach uitleg geeft en uitleg krijgt over sociale media aan collega’s. Bovendien werd hier ook dieper ingegaan op welke informatie wordt doorgegeven. Ook de visie van de bibliotheek, de collega’s en de stad/gemeente over het werkgerelateerd gebruik van sociale media werd besproken. Het interview eindigde met een evaluatie van het mediacoachproject. Nadat de interviews werden afgenomen, werden deze volledig uitgetypt en gecodeerd aan de hand van het verwerkingsprogramma Nvivo (bijlage 4). Dankzij de interviews was het dus mogelijk om extra informatie over de netwerken te vergaren. Bij de bespreking van de resultaten wordt er dan ook geregeld verwezen naar het kwalitatieve luik van het onderzoek.
23
Omdat de performantietest niet ingaat op de mate waarin sociale mediageletterdheid wordt verspreid onder collega’s,
wordt de test niet behandeld in het kader van deze masterproef.
- 47 -
Resultaten Niveau van sociale mediageletterdheid bij bibliotheekmedewerkers Om het niveau van sociale mediageletterdheid bij de respondenten te bepalen, wordt er gebruikt gemaakt van clusteranalyse. Sociale mediageletterdheid bestaat uit drie soorten competenties: praktische, cognitieve en affectieve competenties (Vanwynsberghe et al., in press). De affectieve competenties worden gemeten aan de hand van de somschaal ‘attitudes’. Via de variabele ‘kennis’ en ‘cognitieve competenties’ operationaliseren we de cognitieve competenties. De technische competenties worden dan weer gemeten aan de hand van de variabele ‘technologische competenties’. Naast deze variabelen wordt er ook gepeild naar het gebruik van sociale media thuis ‘Gebruik sociale media: vrije tijd’ en op het werk ‘Gebruik sociale media: werk’. Dit om na te gaan in welke mate de respondenten op hun werk gebruik maken van sociale media. Wijnen en Janssens (2003, p. 281) zijn van mening dat ‘voor continue variabelen, een goede procedure eerst een hiërarchische clusteranalyse zal uitvoeren via de methode van Ward en vervolgens de resultaten hiervan gebruiken als input voor de K-means methode’. We kozen er dan ook voor om deze methode toe te passen24. De hiërarchische clustering werd uitgevoerd via de methode van Ward. Deze methode vormt clusters met zo’n laag mogelijke variantie (Wijnen et al., 2003). Als interval werd gekozen voor de ‘Squared Euclidian distance’. Tot slot werd er gekozen voor een oplossing met twee tot en met tien clusters. Uit de hiërarchische clustering besloten we verder te gaan met vier clusters omdat deze het best interpreteerbaar zijn. Hierna werd de hiërarchische clustering nogmaals uitgevoerd maar met vier clusters. Als input voor de K-means werd er gebruik gemaakt van de geaggregeerde gemiddelde scores van de inputvariabelen uit de hiërarchische clustering (Wijnen et al., 2003). Vervolgens werd de K-means clusteranalyse uitgevoerd. We pasten de clusteranalyse toe op 220 bibliotheekmedewerkers25. Er werden 184 respondenten meegenomen in de clustering de overige 36 worden aangegeven als ‘Missings’, van hen werden er te weinig gegevens verzameld om opgedeeld te worden in een cluster.
24
De clusteranalyse en de analyses die nodig waren om de clusters te beschrijven, werden uitgevoerd via het statistisch
softwareprogramma SPSS 25
In de clusteranalyse zijn er zeven respondenten meer dan de 213 respondenten bij de sna. Dit is te verklaren doordat er
zeven participanten uit een andere bibliotheek ook de vragenlijst ingevuld hebben. Op deze bib werd er geen sna uitgevoerd omdat er geen enkele bibliotheekmedewerker de opleiding tot mediacoach gevolgd heeft.
- 48 -
Op basis van de zes variabelen werden de vier verschillende clusters benoemd, nl. Social media workers (‘SMworkers’), Social media laggards (‘SMlaggards’), Social media literates (‘SMliterates’) en Social media leisures (‘SMleisures’). De respondenten zijn over al deze clusters relatief gelijk verdeeld.
Tabel 2: K-means clusteranalyse on centered variables: social media clusters (*p<0,05, ***p<0,001)
Social
Social
Social
Social
media
media
media
media
workers
laggards
literates
leisures
(23,37%)
(23,91%)
(28,26%)
(24,46%)
3,52
2,86
4,18
3,65
13,97
44,47***
2,27
2,03
3,54
2,76
21,67
37,91***
3,49
1,43
4,83
4,33
103,26
187,79***
Gebruik sociale media: werk
3,77
1,23
4,56
1,42
131,71
375,09***
Technologische competenties
0,12
0,00
0,83
0,38
6,63
40.097***
Cognitieve competenties
0,16
0,02
0,92
0,29
7,78
29.508***
Gender26
% Mannen
25,6
15,9
42,3
24,4
% Vrouwen
74,4
84,1
57,7
75,6
Gemiddelde leeftijd
49
50
40
44
(SD)
(8.71)
(8.16)
(9.35)
(9.97)
Sociale media clusters
Attitudes Kennis Gebruik sociale media: vrije tijd
26
Mean square
F-waarde
clusters
Beschrijvende statistische socio-demografische gegevens van de respondenten volgens hun sociale media cluster.
- 49 -
Social media workers Deze cluster bestaat uit 43 leden. De gemiddelde leeftijd van de respondenten is 49 jaar. De meerderheid zijn vrouwen (74.4%), maar proportioneel gezien is er een evenwicht tussen beide nl. 25.6% van alle vrouwelijke en 21.6% van alle mannelijke respondenten bevinden zich in deze cluster. De respondenten uit deze cluster staan relatief positief tegenover het gebruik van sociale media, alsook het gebruik van sociale media op het werk. Toch merken we op dat zowel de technische als de cognitieve competenties bij deze respondenten eerder aan de lage kant is. Ook hun kennis van sociale media is eerder beperkt. Hoewel deze respondenten gekenmerkt worden door hun relatief lage kennis en competentieniveau, maken ze actief gebruik van sociale media en dit vooral op het werk. Het is dan ook op dit vlak dat ze sterk verschillen van de SMleisures. Dit uit zich bijvoorbeeld in het feit dat 18.6% van de personen uit deze cluster een account heeft op LibraryThing. In tegenstelling tot de SMlaggards en SMleisures maken de respondenten uit deze cluster wél vaak gebruik van sociale media op het werk voor werkgerelateerde activiteiten. Bijvoorbeeld 74.4% zal sociale media gebruiken om werkgerelateerde informatie op te zoeken, 34.9% gebruikt sociale media om te communiceren met collega’s en 30.2% om te communiceren met bibliotheekbezoekers. Maar liefst 30.2% van de leden uit cluster zal werkgerelateerde info delen met anderen via sociale media. Als besluit stellen we dat SMworkers positief staan over sociale media. Deze worden dan ook vooral tijdens het werk gebruikt. Echter de technische en cognitieve competenties binnen deze cluster zijn zwak tot matig te noemen.
Social media laggards Cluster twee telt 44 leden. De gemiddelde leeftijd van de respondenten is 50 jaar. Mannen zijn in deze cluster ondervertegenwoordigd. Deze respondenten worden gekenmerkt door een algemene negatieve houding tegenover sociale media, inclusief het gebruik van sociale media op het werk. Zowel hun technische als cognitieve vaardigheden zijn zeer zwak. Ze hebben wel al gehoord van bepaalde sociale media, maar hun kennis blijft beperkt. Algemeen kan gesteld worden dat deze groep zowel tijdens hun werk, als in hun vrije tijd amper gebruik maakt van sociale media. Deze bevindingen worden nog eens versterkt door het feit dat ze significant minder actief zijn op sociale media dan de leden uit de andere clusters. Met 27.3% is facebook zowat het populairste sociale medium, gevolgd door Google+ (13.6%) en Youtube (6.8%). De respondenten binnen deze cluster maken amper gebruik van sociale media op het werk. Slechts 9.1% maakt wel eens gebruik van sociale media om werkgerelateerde informatie op te - 50 -
zoeken, dit aantal staat in schril contrast met de andere clusters. We kunnen ons bij deze groep de vraag stellen of ze niet meegaan in het sociale media gebeuren omdat ze er negatief tegenover staan, of omdat ze door hun gebrekkige vaardigheden worden tegengehouden om actief te participeren in het sociale media gebeuren. We besluiten dan ook dat de SMlaggards gekenmerkt worden door zowel lage affectieve, cognitieve als praktische competenties.
Social media literates Cluster drie bestaat uit 52 leden en heeft een gemiddelde leeftijd van 40 jaar. Hoewel vrouwen de meerderheid van deze cluster omvatten (57.7%), zijn de mannen proportioneel in de meerderheid, nl. 43.1% van alle mannelijke respondenten bevinden zich in deze cluster, tov. 22.6% van alle vrouwelijke respondenten. De leden uit deze cluster scoren op zowat alle variabelen zeer hoog. Met andere woorden, ze hebben een heel goede attitude ten aanzien van sociale media, hebben zeer goede competenties en een goede kennis om met sociale media om te gaan. Dit vertaalt zich naar een dagelijks gebruik van sociale media, zowel in de vrije tijd als tijdens hun werkuren. Het hebben van accounts op sociale media bevestigen deze bevindingen. Zo heeft 88.5% een facebookaccount, 55.8% een account op Librarything, 51.9% op Youtube, 46.2% op Twitter. Deze groep maakt dus ook veel gebruik van sociale media op de werkvloer. Ongeveer 86.5% gebruikt sociale media om werkgerelateerde informatie op te zoeken en 63.5% zal werkgerelateerde info delen met anderen. Het is dan ook duidelijk dat de SMliterates veel gebruik maken van sociale media, en dus ook over een hoog niveau van sociale mediageletterdheid beschikken en dit voor alle competenties.
Social media leisures Deze laatste cluster bestaat uit 45 leden en heeft een gemiddelde leeftijd van 44 jaar. Proportioneel gezien is er eens gelijke spreiding tussen mannen en vrouwen in deze cluster, nl. 21.6% van alle mannen en 25.6% van alle vrouwen bevinden zich in deze cluster (concreet bestaat deze cluster uit 75.6% vrouwen). De leden binnen deze cluster staan positief ten opzichte van sociale media, hun competenties zijn middelmatig te noemen en ze beschikken over een gemiddelde kennis. In deze cluster bevinden zich vooral respondenten die dagelijks of bijna dagelijks gebruik maken van sociale media, maar dit vooral in hun vrije tijd doen. Ze scoren dan ook heel laag in het gebruik van sociale media tijdens hun werk, ze doen dit namelijk nooit tot maandelijks. Facebook vormt met 82.2% het meest gebruikte sociale medium, gevolgd door Google+ (31.1%), LinkedIn (15.6%) en Youtube - 51 -
(13.3%). Ongeveer 13.3% heeft een account op LibraryThing. Indien we dit vergelijken met de SMworkers (18.6%) is dit te verklaren door het feit dat zij zich vooral toespitsen op het gebruik van sociale media in de werkomgeving. Ook in de variabele omtrent het gebruik maken van sociale media op het werk scoren de respondenten zeer zwak. Ongeveer 6.7% gebruikt sociale media om te communiceren met collega’s en 2.2% gebruikt dit om te communiceren met bibliotheekbezoekers. Sociale media worden gehanteerd om werkgerelateerde informatie op te zoeken door slechts 33.3% en 8.9% zal werkgerelateerde informatie delen met anderen. We besluiten dan ook dat de SMleisures slechts in mindere mate hoger scoren op de cognitieve en praktische competenties ten opzichte van de SMworkers. Het belangrijkste verschil tussen beide clusters is het feit dat SMleisures meer tijd gaan spenderen aan sociale media in hun vrije tijd en amper gebruik maken van sociale media op het werk.
Tabel 3: Chi-kwadraattoets tussen de clusters wat betreft het hebben van een account op sociale media (enkel significante verschillen worden weergegeven in deze tabel)
Account (paswoord + loginnaam)
SMworkers
SMlaggards
SMliterates
SMleisures
Facebook***
58.1%
27.3%
88.5%
82.2%
Flickr***
7%
0%
42.3%
11.1%
Youtube***
11.6%
6.8%
51.9%
13.3%
Twitter*
9.3%
2.3%
46.2%
11.1%
LinkedIn*
16.3%
2.3%
26.9%
15.6%
Google+**
30.2%
13.6%
50%
31.1%
Library Thing***
18.6%
2.3%
55.8%
13.3%
(*p<0,05, **p<0.01, ***p<0,001)
De Chi-kwadraattest toont aan dat er geen verschil is tussen de clusters (p=.114) voor wat betreft de organisatiecultuur binnen hun bibliotheek.
- 52 -
Tabel 4: Chi-kwadraattoets tussen de clusters wat betreft het gebruik van sociale media op het werk
SMworkers
SMlaggards
SMliterates
SMleisures
Te communiceren met collega’s***
34.9%
4.5%
34.6%
6.7%
Te communiceren met bibliotheekbezoekers***
30.2%
2.3%
57.7%
2.2%
Te communiceren met vrienden /
4.7%
0%
15.4%
0%
Werkgerelateerde info op te zoeken***
74.4%
9.1%
86.5%
33.3%
Werkgerelateerde info te delen met anderen***
30.2%
4.5%
63.5%
8.9%
Privé-informatie op te zoeken /
14%
0%
13.5%
2.2%
Privé-informatie te delen met anderen /
7%
0%
9.6%
0%
(*p<0,05, **p<0.01, ***p<0,001, / niet voldaan aan voorwaarden)
Conclusie typologie De clusteranalyse geeft ons een duidelijk beeld van de verschillen in sociale mediageletterdheid tussen bibliotheekmedewerkers. Voor zowel de affectieve, praktische en cognitieve competenties als voor het gebruik van sociale media thuis en op het werk, scoren de SMliterates het hoogst. We verwachten dan ook dat de mediacoaches tot deze groep behoren, en dat de leden uit deze groep het meest centraal gaan staan in het netwerk ‘UitlegGeven’. Tegenover de SMliterates staan de SMlaggards. Zij scoren het laagst op alle competenties van sociale media en tevens ook op het gebruik van sociale media thuis als op het werk. Van deze groep verwachten we dat ze ofwel helemaal buiten het netwerk in hun bibliotheek vallen. Dit doordat hun attitudes tegenover sociale media zo laag zijn dat ze er geen interesse voor tonen. Echter het kan ook mogelijk zijn dat deze groep net wel uitleg krijgt, omdat ze net over een lage cognitieve en praktische competenties beschikken. Van de SMworkers verwachten we dat ze meer uitleg gaan krijgen over sociale media dan SMleisures. Dit omdat ze over iets lagere cognitieve competenties beschikken en bovendien meer gebruik gaan maken van sociale media op hun werk. Als antwoord op de eerste deelvraag (Q1), ‘wat is het algemeen niveau van sociale mediageletterdheid bij bibliotheekmedewerkers?’ stellen we dat de bibliotheekmedewerkers opgedeeld kunnen worden in vier groepen die elk over hun eigen niveau van sociale mediageletterdheid beschikken. Bovendien bevinden zeven van de acht mediacoaches zich in de groep van de SMliterates. De overige mediacoach behoort tot de groep SMworkers.
- 53 -
De algemene verspreiding van sociale mediageletterdheid binnen bibliotheken In onderstaande analyses wordt weergegeven in welke mate bibliotheekmedewerkers elkaar uitleg gaan geven over sociale media en wat de rol van de mediacoaches hierbij is. Doordat het aantal bibliotheekmedewerkers in de bibliotheken verschillen, is het onmogelijk en onwenselijk om deze met elkaar te gaan vergelijken (Prell, 2012). Daarom kiezen we ervoor om de bibliotheken op te delen in twee groepen, nl. de grote bibliotheken (bib1-3) en de kleine bibliotheken (bib4-6). Indien we dan naar de genormaliseerde waarden kijken, is het mogelijk om, mits de nodige voorzichtigheid, vergelijkingen te maken tussen de twee soorten bibliotheken. Ter volledigheid van de netwerken, worden de missings ook bij de analyses gevoegd. Echter over hen worden er geen uitspraken gedaan. Door het kleine aantal deelnemende bibliotheken, zijn de resultaten hieronder niet generaliseerbaar naar andere bibliotheken toe. Op het einde van elk onderdeel wordt de onderzoeksvraag die gekoppeld is aan het onderdeel beantwoord. Bovendien worden de bevindingen uit de netwerkanalyse getoetst aan de data die gegenereerd werd door de diepte-interviews. De mediacoaches krijgen hier de naam MC_A tot en met MC_H, dit om mogelijke identificatie met hun bibliotheek zo laag mogelijk te houden. Hieronder wordt er alvast een visuele weergave gegeven van het netwerk ‘UitlegGeven’ van de bibliotheken27. De actoren zijn ingedeeld volgens hun niveau van sociale mediageletterdheid aan de hand van een kleurencode. Bij het netwerk van bibliotheek6 worden de clusters niet weergegeven, dit omdat er een te grote kans bestaat dat de actoren geïdentificeerd worden aan de hand van hun niveau van sociale mediageletterdheid.
Tabel 5: Kleurencode cluster en proportie bibliotheekmedewerkers per cluster
Kleurencode van de actoren per cluster
Cluster SMworkers SMlaggards SMliterates SMleisures Missings
27
Proportie leden in cluster per bibliotheek
Kleurencode
Bib1 (n=77)
Bib2 (n=63)
Bib3 (n=45)
Bib4 (n=14)
Bib5 (n=8)
Bib6 (n=6)
Blauw Zwart Groen Roze Rood
20.78% 16.88% 24.68% 18.18% 19.48%
22.39% 26.87% 28.36% 14.92% 7.46%
15.56% 17.78% 15.56% 33.33% 17.78%
14.29% 14.29% 28.57% 21.43% 21.43%
25.00% 25.00% 25.00% 12.50% 12.50%
16.67% 16.67% 16.67% 33.33% 16.67%
In bijlage 5 worden deze grafieken nogmaals getoond, maar dan in een groter formaat.
- 54 -
Figuur 3: 'UitlegGeven' Bibliotheek1
Figuur 6: 'UitlegGeven' Bibliotheek4
Figuur 4: 'UitlegGeven' Bibliotheek2
Figuur 7: 'UitlegGeven' Bibliotheek5
Figuur 5: 'UitlegGeven' Bibliotheek3
Figuur 8: 'UitlegGeven' Bibliotheek6
- 55 -
Indien we in eerste instantie gaan kijken naar de grafieken, kan dit ons al veel zeggen over de mate waarin er uitleg wordt gegeven onder collega’s in bibliotheken en wat de rol hierbij is van de mediacoach. Eerst en vooral merken we op dat actoren uit de groep SMliterates behoorlijk centraal staan in de netwerken en amper behoren tot de isolates in vergelijking met de andere groepen. Bovendien nemen ook alle mediacoaches een (redelijk) centrale rol in met betrekking tot het netwerk ‘UitlegGeven’. In onderstaande resultatenbeschrijving worden aan de hand van berekeningen van de matrices de verschillende onderzoeksvragen beantwoord.
Tabel 6: Gemiddelde densiteit en reciprociteit in het netwerk ‘Uitleg Geven’ en de proportie ‘isolates’ per bibliotheek
Densiteit
Reciprociteit (arc-based)
Proportie isolates
Uitleg geven Bib1 (n= 77) Bib2 (n= 63) Bib3 (n= 45) Bib4 (n=14) Bib5 (n= 8) Bib6 (n= 6)
M
SD
0.0249 0.0274 0.0404 0.0604 0.3750 0.1333
0.1560 0.1631 0.1969 0.2383 0.4841 0.3399
0.2740 0.3967 0.1500 0.1818 0.2857 0.0000
0.2597 0.2540 0.2000 0.3571 0.0000 0.1667
In de grote bibliotheken zijn minder dan vier procent van alle mogelijke relaties aanwezig voor wat betreft het geven van uitleg aan collega’s. Een mogelijke reden voor deze lage densiteit ligt in het feit dat in een grote bibliotheek niet iedereen elkaar kent en het netwerk eerder een gespecialiseerd is. Aangezien in de kleine bibliotheken het aantal actoren beduidend lager is dan in de grote bibliotheken, verwachten we dat hier meer relaties aanwezig zijn. Dit is echter niet het geval, vooral bib4 en bib6 kennen een lage densiteit binnen hun netwerk. In bib5 zijn ongeveer 40% van alle mogelijke relaties aanwezig in het netwerk uitleg geven. We vermoeden dat de verschillen tussen de kleine bibliotheken te wijten zijn aan de hoeveelheid actoren die interesse tonen in de sociale media van hun bibliotheek. Uit de interviews blijkt dat er in bib5 proportioneel gezien meer verantwoordelijken voor sociale media zijn dan in bib4 en bib6. Hoe meer actoren er actief bij betrokken zijn, hoe groter ook de kans dat ze aan elkaar vragen gaan stellen over sociale media. Daarnaast werken de collega’s uit bib5 allemaal samen in één ruimte. Terwijl de actoren bij bijvoorbeeld bib4 afhankelijk van hun taak, apart werken. Dit reflecteert zich ook in de proportie isolates. In de kleine bibliotheken zijn 0% tot 36% van alle bibliotheekmedewerkers isolates, dit wil zeggen dat ze aan niemand uitleg geven en van niemand uitleg krijgen over sociale media. Bij de grote bibliotheken is dit 20% tot 26%. - 56 -
Tabel 7: De densiteit in het netwerk ‘SMwerkgerelateerd’ per bibliotheek
Densiteit M SMwerkgerelateerd Bib1 (n= 77) Bib2 (n= 63) Bib3 (n= 45) Bib4 (n=14) Bib5 (n= 8) Bib6 (n= 6)
0.0391 0.0344 0.0515 0.0824 0.2857 0.4667
SD 0.1939 0.1822 0.2210 0.2750 0.4518 0.4989
Bovenstaande bevindingen komen ook terug in het netwerk ‘SMwerkgerelateerd’, waar de densiteit bij de grote en zelfs de kleine bibliotheken aan de lage kant is. Wel opmerkelijk is dat er in bib5 meer uitleg wordt gegeven, dan er gecommuniceerd wordt over het werkgerelateerd gebruik van sociale media. Zowel bij de grote als bij de kleine bibliotheken is slechts een minderheid van de collega’s actief op sociale media en dit zal hoogstwaarschijnlijk een invloed hebben op de verspreiding van sociale mediageletterdheid. Echter, uit onderstaande quote blijkt dat het belangrijk is dat bibliotheekmedewerkers enigszins vertrouwd zijn met sociale media. ‘Denkt u dat het belangrijk is voor de bibliotheek om actief te zijn op sociale media?’(interviewer) ‘Ja, omdat we niet alleen meer een bibliotheek zijn, maar ook een kenniscentrum informatie, er moet niet alleen informatiegeletterdheid zijn maar ook mediageletterdheid, dus ’t is de bedoeling dat mensen, niet enkel leners, die naar de bibliotheek komen met hun vraag over informatie, en als wij niet mee zijn met alle sociale media en digitale zaken, kunnen we ook geen antwoord geven. Dus dat is wel nodig denk ik.’(MC_F) Veelal is de meerderheid van de collega’s niet actief op sociale media omdat ze er geen interesse voor hebben of er gewoon niet mee bezig zijn. ‘Ik denk dat er toch een aantal mensen daar niet echt het nut van inzien of de meerwaarde, of die daar misschien wel mee akkoord zijn en die daar zelf geen mening over hebben of die daar gewoon niet mee bezig zijn.’(MC_B) Daarnaast wordt ook in verscheidene interviews aangegeven dat bepaalde collega’s wel actief willen zijn op sociale media, maar ze te weinig kennis en zelfs schrik hebben voor het gebruik van sociale media. Uit de interviews blijkt ook dat tijd en leeftijd een rol spelen in het al dan niet actief zijn op sociale media. ‘t Zijn vooral vijftigers en die willen het wel, maar ze kunnen het soms niet.’(MC_G) Een andere reden voor het feit dat bepaalde collega’s niet actief zijn op sociale media, is omdat ze er het nut en de meerwaarde niet van inzien. Bijna geen enkele collega van de mediacoaches staat negatief tegenover sociale media, maar sommigen staan er eerder kritisch tegenover. - 57 -
‘Misschien eerder de vraag wat hebben mensen daaraan, zo de relevantie ervan in vraag trekken, zo de kritische noot daarbij.’(MC_E) Hiertoe werden in enkele bibliotheken reeds opleidingen gegeven aan collega’s over sociale media, naast enkele kritische opmerkingen, nemen vooral positieve opmerkingen de bovenhand.
Over het algemeen merken we dat het merendeel van de bibliotheken nog hun weg aan het zoeken is in de implementatie van sociale media in hun communicatiestrategie. In vier van de zes bibliotheken wordt er dan ook weinig gecommuniceerd over sociale media tussen collega’s. ‘Er wordt eigenlijk weinig gecommuniceerd erover … Ik denk dat we nog in de beginschoenen staan daarvan, dat misschien volgend jaar, moest je die vraag dan stellen een heel ander verhaal is.’(MC_F) Daarnaast merken we dat vooral bibliotheek2 een hoge graad van reciprociteit kent in het netwerk ‘UitlegGeven’. Dit is een belangrijk want hoe hoger de reciprociteit, hoe vlotter complexe informatie doorgegeven kan worden (Kilduff & Tsai, 2003). Een mogelijke reden hiervoor is dat, in tegenstelling tot de andere bibliotheken, de meeste actoren die verantwoordelijk zijn voor communicatie en sociale media in dezelfde ruimte werken. Dit kan de communicatie over sociale media bevorderen. Tevens is het ook gemakkelijker om iemand een vraag te stellen als je in dezelfde bureau zit. Dit is ook zo voor bib5, maar daar merken we dat relatief gezien de reciprociteit niet al te hoog is.
Als antwoord op de tweede deelvraag (Q2), ‘In welke mate wordt sociale mediageletterdheid verspreid
onder
collega’s
binnen
de
bibliotheek?’
besluiten
we
dan
ook
dat
veel
bibliotheekmedewerkers om verscheidene redenen niet actief zijn op sociale media, dit kan verklaren waarom de densiteit in het netwerk ‘UitlegGeven’ bij alle bibliotheken redelijk laag ligt. Een mogelijke oplossing hiervoor is het opleiden van collega’s of het geven van informatie over de sociale mediakanalen van de bibliotheek. En dit kan een taak van de mediacoach zijn. Echter, het zal steeds moeilijk zijn om alle collega’s hierbij te betrekken. ‘Tis de bedoeling, denk ik, om hun in de toekomst effectief warm te maken voor die dingen, maar het kan geen verplichting zijn. Ik denk dat het nooit een verplichting kan zijn die sociale media. Ik denk dat dat niet kan.’(MC_H) Bovendien moeten we rekening houden met het feit dat bibliotheekmedewerkers ook buiten de bestudeerde netwerken om uitleg kunnen vragen. Dit bijvoorbeeld door het aan vrienden te vragen of online informatie op te zoeken.
- 58 -
Sociaal kapitaal en het verspreiden van sociale mediageletterdheid Uit de vorige analyse constateerden we dat er weinig uitleg gegeven wordt onder collega’s over sociale media. In dit luik onderzoeken we of het hebben van formeel en/of informeel sociaal kapitaal met collega’s samenhangt met het geven van uitleg over sociale media. Om te bepalen in welke mate het hebben van formeel (‘Werkgebonden’ en ‘SMwerkgerelateerd’) en informeel (‘persoonlijk advies’ en ‘SMprivé’) sociaal kapitaal samenhangt met het geven van uitleg over sociale media, correleerden we per bibliotheek deze netwerken met elkaar.
Tabel 8: Correlaties tussen ‘UitlegGeven’ en andere netwerken bij de verschillende netwerken (QAP)
Persoonlijk advies Bib1 (n= 77) 0.122*** Bib2 (n= 63) 0.181*** Bib3 (n= 45) 0.168*** Bib4 (n=14) 0.215* Bib5 (n= 8) 0.510* Bib6 (n= 6) 0.080 *p<0.05 **p<0.01 ***p<0.001
‘UitlegGeven’ gecorreleerd met SMprivé SMwerkgerelateerd 0.276*** 0.397*** 0.234*** 0.280*** 0.164*** 0.207*** 0.293 0.427*** 0.545* 0.490 0.288 0.026
Werkgebonden 0.222*** 0.155*** 0.186*** 0.189* 0.469 0.105
Hoewel er bij ongeveer alle bibliotheken significante correlaties zijn tussen het geven van uitleg over sociale media en het verlenen van persoonlijk advies, zijn deze correlaties slechts zeer zwak te noemen. Ook bij het netwerk ‘SMprivé’, waarbij de informele contacten met betrekking tot sociale media gemeten worden, zijn de correlaties met het geven van uitleg over sociale media, eerder aan de lage kant. Echter bij de meeste bibliotheken liggen de correlaties hoger dan bij het netwerk ‘persoonlijk advies’. Hieruit besluiten we dat het hebben van informele contacten met collega’s, al dan niet over sociale media, zeer zwak samenhangt met het geven van uitleg over sociale media. Het puur werkgebonden communiceren met collega’s is erg zwak gerelateerd aan het geven van uitleg over sociale media. Opmerkelijker echter is dat, vooral bij de grote netwerken, het hebben van formeel sociaal kapitaal over sociale media zwak tot matig gecorreleerd is met het geven van uitleg over sociale media. Dit komt ook terug bij de diepte-interviews waar er door verscheidene mediacoaches gesteld werd dat ze niet naar een persoon om uitleg gaan vragen die hen het best ligt, maar dat het eerder een functionele overweging is wie wat wel of niet kent. Meestal is dit dan ook gerelateerd aan de functie die een bepaalde actor uitvoert. ‘Nee, nee niet omdat ik die liever heb dan die, nee echt niet, enkel gewoon als ik weet dat X iets ga weten over dat, ja dan vraag je dat aan X, ‘t is te zot dat je dat zo doet.’(MC_H) - 59 -
‘Omdat hij dat systeem het best onder de knie heeft en je hebt veel collega’s die dat dan zelf beginnen opzoeken of beginnen te prutsen, maar ik wil daar mijn tijd niet mee verspillen, dus ik bel gewoon de expert.’(MC_G) ‘Hmm, nee echt wel praktische gericht zo, daarom niet omdat ik die of die beter ken. Nee ik denk echt wel wie gebruikt dat en wie kan daar waarschijnlijk een antwoord op geven. Zij doen dat met mij waarschijnlijk ook wel.’(MC_B) Ondanks de zwakke tot matige samenhang tussen het hebben van formeel sociaal kapitaal (SMwerkgerelateerd) en het geven van uitleg in sommige bibliotheken, bemerken we dat de rol van sociaal kapitaal slechts minimaal is. Een mogelijke reden hiervoor is dat sociale media slechts een klein onderdeel vormen van de algemene werking van de bibliotheek en er over het algemeen slechts enkele mensen bij betrokken zijn. ‘Die sociale media is daar gewoon eigenlijk maar een klein kanaaltje van. Van algemene communicatie laat ons zeggen. Maar dat wordt zeker niet uit het oog verloren omdat we merken dat toch een aantal leners, dat je toch een aantal leners bereikt via Facebook en blog enzo’(MC_B) Zoals ook blijkt uit de interviews zijn vele bibliotheekmedewerkers niet betrokken bij het sociale mediagebeuren van hun bibliotheek. Dit kan een reden zijn waarom zowel het netwerk ‘PersoonlijkAdvies’ (informeel sociaal kapitaal) als ‘Werkgebonden’ (formeel sociaal kapitaal) slechts minimaal correleren met het netwerk ‘UitlegGeven’.
Op de onderzoeksvraag (Q2.2), ‘In welke mate speelt formeel en informeel sociaal kapitaal een rol in de verspreiding van sociale mediageletterdheid?’ besluiten we dat formeel en informeel sociaal kapitaal hierin slecht een minimale rol spelen. Het hebben van formele, werkgerelateerde contacten over sociale media, hangt wel matig samen met het geven van uitleg over sociale media.
- 60 -
Niveau van sociale mediageletterdheid en geven van uitleg In dit onderdeel bestuderen we per bibliotheek de mate waarin er uitleg wordt gegeven tussen de verschillende clusters over sociale media.
Bij de eerste bibliotheek verklaren de verschillen tussen de groepen 10% (R² = 0.102) van de variantie in de aan- of afwezigheid van de relaties tussen actoren. De SMliterates geven het meest uitleg aan elkaar over sociale media. Daarnaast zijn het vooral de SMliterates die uitleg gaan geven aan leden uit alle andere groepen. Opvallend is dat er weinig relaties zijn tussen leden die niet behoren tot de SMliterates.
Tabel 9: Anova densiteit tabel tussen de verschillende clusters van het netwerk ‘UitlegGeven’
Uitleg geven Missings SMworkers SMlaggards SMliterates SMleisures
Missings 0.000 0.000 0.005 0.035 0.005
Bibliotheek1: Groot (R²= 0.102) SMworkers SMlaggards SMliterates 0.000 0.000 0.004 0.013 0.014 0.000 0.000 0.006 0.000 0.082 0.061 0.202 0.000 0.005 0.004
SMleisures 0.000 0.000 0.000 0.056 0.000
In bibliotheek2 wordt slechts 2.2% (R² = 0.022) van de totale variantie in de aan- of afwezigheid van relaties verklaard door de verschillen tussen de groepen. Dit wil zeggen dat de densiteit tussen en binnen de groepen gelijklopend is. Dit vinden we ook terug in onderstaande tabel. Vooral de SMliterates geven het meest uitleg aan de verschillende clusters, gevolgd door de SMleisures en SMworkers. Opmerkelijk is dat de SMliterates bijna evenveel uitleg geven aan elkaar dan de SMleisures. We moeten wel rekening houden dat de mediacoach in deze bibliotheek behoort tot de SMworkers. Of dit iets te maken heeft met de rol van de mediacoach wordt in volgende deelvragen besproken.
Tabel 10: Anova densiteit tabel tussen de verschillende clusters van het netwerk ‘UitlegGeven’
Uitleg geven Missings SMworkers SMlaggards SMliterates SMleisures
Missings 0.050 0.053 0.022 0.021 0.020
Bibliotheek2: Groot (R²= 0.022) SMworkers SMlaggards SMliterates 0.053 0.011 0.021 0.048 0.000 0.025 0.015 0.003 0.000 0.067 0.018 0.073 0.040 0.011 0.032
SMleisures 0.000 0.020 0.006 0.037 0.078
- 61 -
Bij de derde bibliotheek valt het onmiddellijk op dat de SMliterates onder elkaar het meest uitleg geven over sociale media. Daarnaast geven ze ook uitleg aan de SMleisures en SMworkers en in mindere mate aan de andere groepen. Ook de SMleisures geven aan verscheidene collega’s uitleg over sociale media. In totaal wordt ongeveer 11% (R² = 0.111) van de variantie in de aan- of afwezigheid van relaties bepaald door de groep waartoe men behoort.
Tabel 11: Anova densiteit tabel tussen de verschillende clusters van het netwerk ‘UitlegGeven’
Uitleg geven Missings SMworkers SMlaggards SMliterates SMleisures
Missings 0.054 0.018 0.031 0.054 0.042
Bibliotheek3: Groot (R²= 0.111) SMworkers SMlaggards SMliterates 0.000 0.016 0.018 0.000 0.000 0.041 0.018 0.000 0.000 0.122 0.071 0.405 0.029 0.017 0.038
SMleisures 0.000 0.000 0.000 0.152 0.043
Over het algemeen merken we dat bij alle grote bibliotheken de SMlaggards het laagst scoren wat betreft het geven, en in mindere mate het krijgen, van uitleg over sociale media. De SMliterates geven aan de meeste collega’s uitleg over sociale media. Indien we de drie bibliotheken met elkaar gaan vergelijken, zien we dat bib1 en bib3 de meeste gelijkenissen met elkaar vertonen. In deze twee bibliotheken is het duidelijk dat de SMliterates het meest uitleg gaan geven over sociale media in vergelijking met de andere groepen. Bij bibliotheek2 hebben de SMliterates ook een grote rol in het geven van uitleg, maar hierin worden ze bijgestaan door de SMleisures en in mindere mate de SMworkers. Over het algemeen besluiten we dat de SMliterates de belangrijkste rol spelen in het geven van uitleg over sociale media en afhankelijk van bibliotheek tot bibliotheek worden ze hierin bijgestaan door de SMleisures en/of de SMworkers.
Bij de kleinere bibliotheken ligt de determinatiecoëfficiënt hoger dan bij de grote bibliotheken. Dit kan verklaard worden doordat in elke groep slechts een aantal respondenten zitten, waardoor een bepaalde actor een grotere invloed kan hebben op de determinatiecoëfficiënt.
In bibliotheek4 wordt ongeveer 19% (R² = 0.186) van de totale variantie in de aan- of afwezigheid van relaties verklaard door de verschillen tussen de groepen. Opmerkelijk is dat van de SMworkers en SMlaggards niemand uitleg gaat geven aan collega’s over sociale media. Het meest wordt er uitleg gegeven onder de SMliterates zelf. Deze gaan ook uitleg geven aan de SMworkers en SMleisures. De SMleisures geven enkel uitleg aan de SMworkers, SMlaggards en in mindere mate aan de SMliterates. - 62 -
Tabel 12: Anova densiteit tabel tussen de verschillende clusters van het netwerk ‘UitlegGeven’
Uitleg geven Missings SMworkers SMlaggards SMliterates SMleisures
Missings 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000
Bibliotheek4: Klein (R²= 0.186) SMworkers SMlaggards SMliterates 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.250 0.000 0.333 0.167 0.167 0.083
SMleisures 0.000 0.000 0.000 0.167 0.000
In bibliotheek5 wordt 54% (R² = 0.543) van de totale variantie in de aan- of afwezigheid van relaties verklaard door de verschillen tussen de groepen. In dit netwerk zijn er drie actoren die uitleg geven aan alle collega’s. Twee daarvan behoren tot de SMliterates, en de andere actor is een SMworker. De overige actoren geven aan niemand uitleg. Dit verklaart waarom de determinatiecoëfficiënt in dit netwerk zo hoog is.
Tabel 13: Anova densiteit tabel tussen de verschillende clusters van het netwerk ‘UitlegGeven’
Uitleg geven Missings SMworkers SMlaggards SMliterates SMleisures
Missings 0.000 0.500 0.000 1.000 0.000
Bibliotheek5: Klein (R²= 0.543) SMworkers SMlaggards SMliterates 0.000 0.000 0.000 0.500 0.500 0.500 0.000 0.000 0.000 1.000 1.000 1.000 0.000 0.000 0.000
SMleisures 0.000 0.500 0.000 1.000 0.000
- 63 -
Tot slot is er bibliotheek6. Hier wordt ongeveer 71% (R² = 0.712) van de totale variantie in de aan- of afwezigheid van relaties, verklaard door de verschillen tussen de groepen. Deze hoge determinatiecoëfficiënt is te wijten aan het feit dat elke groep bestaat uit één actor, behalve de SMleisures, waar er twee actoren toe behoren. In dit netwerk zijn er slechts twee actoren die uitleg geven. Enerzijds de mediacoach (SMliterate) die aan drie van de vijf collega’s uitleg geeft. Anderzijds een SMleisure die uitleg geeft aan een SMleisure.
Tabel 14: Anova densiteit tabel tussen de verschillende clusters van het netwerk ‘UitlegGeven’
Uitleg geven Missings Missings SMworkers SMlaggards SMliterates SMleisures
28
0.000 0.000 1.000 0.000
Bibliotheek6: Klein (R²= 0.712) SMworkers SMlaggards SMliterates 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 1.000 0.000 0.500 0.000 0.000
SMleisures 0.000 0.000 0.000 0.500 0.000
Uit de analyses van de kleine bibliotheken concluderen we dat de rol van de SMliterates (en dus ook de mediacoach) van groot belang is. In de kleine bibliotheken geven de SMlaggards geen uitleg aan collega’s over sociale media, en ze krijgen amper uitleg over sociale media. Bij de kleine bibliotheken merken we volgend patroon op, nl. de groep waartoe de verantwoordelijken voor sociale media behoren, gaan aan het meeste collega’s uitleg geven over sociale media. Bij bibliotheek4 is dit enerzijds de mediacoach (SMliterate) en een andere collega behorende tot de SMleisures. Bij bibliotheek5 zijn dit twee SMliterates (mediacoach en andere collega) en een SMworker. Tot slot is er bij bibliotheek6 slechts één verantwoordelijke, nl. de mediacoach (SMliterate).
Als antwoord op de onderzoeksvraag (Q3), ‘speelt het niveau van sociale mediageletterdheid van bibliotheekmedewerkers een rol in de mate waarin ze uitleg gaan geven over sociale media aan collega’s?’ concluderen we dat dit inderdaad het geval is. Over alle bibliotheken heen zijn het de SMliterates die het meest uitleg gaan geven over sociale media aan hun collega’s. De SMlaggards krijgen over het algemeen het minst uitleg over sociale media van collega’s.
28
In de cellen zonder densiteit is er slechts één actor in de cluster, waardoor er geen waarden gegeven worden.
- 64 -
Hoe centraal staat de mediacoach in de verspreiding van sociale mediageletterdheid? In dit onderdeel bestuderen we wie de centrale actoren zijn in het netwerk ‘UitlegGeven’. Zo willen we achterhalen of de mediacoaches een centrale rol vervullen in het geven van uitleg over sociale media. Om dit te onderzoeken, bestuderen we enerzijds de out-degree van de mediacoaches en de gemiddelde out-degree van de bibliotheken in zijn geheel. Anderzijds bepalen we via de betweenness centraliteit welke actoren op het kortste pad liggen tussen twee andere actoren, rekening houdend met de richting van de relaties. Dit omdat uit onderzoek blijkt dat betweenness centraliteit er het best in slaagt om de meest invloedrijke actoren te selecteren doordat de methode in vergelijking met andere centraliteitsmaten meer rekening houdt met de variantie onder actoren (Prell, 2011, p. 107).
Tabel 15: Gemiddelde van Out/In-Degree (met standaardafwijkingen) en genormaliseerd gemiddelde van Out/In-Degree (met genormaliseerde standaardafwijkingen) in netwerk ‘UitlegGeven’ per bibliotheek
Geobserveerde waarden M SD-Out29 SD-In30 Uitleg geven Bib1 (n= 77) Bib2 (n= 63) Bib3 (n= 45) Bib4 (n=14) Bib5 (n= 8) Bib6 (n= 6)
1.896 1.806 1.778 0.786 2.625 0.667
5.441 3.043 2.820 1.473 3.389 1.106
1.849 2.002 1.908 0.860 0.484 0.745
M
Genormaliseerde waarden SD-Out SD-In
2.495 2.736 4.040 6.044 37.500 13.333
7.159 4.611 6.408 11.327 37.500 22.111
2.433 3.033 4.336 6.616 6.916 14.907
Indien we naar de gemiddelde out-degree per bibliotheek kijken, merken we dat in de grote bibliotheken er gemiddeld aan twee collega’s uitleg gegeven wordt over sociale media. Bij de kleine bibliotheken is dit amper één (bib4 en bib6) of bijna aan drie collega’s (bib5). Indien we kijken naar de genormaliseerde gemiddelde scores zien we dat bij de grote bibliotheken bib3 het hoogst scoort. Hierbij moeten we echter voorzichtig zijn omdat het aantal actoren tussen bib3 en bib1 redelijk van elkaar verschillen. In de kleine bibliotheken springt bib5 eruit. In deze bibliotheek wordt er aan het meest collega’s uitleg gegeven over sociale media.
29
Standaardafwijking van de out-degree
30
Standaardafwijking van de in-degree
- 65 -
Tabel 16: Geobserveerde en genormaliseerde waarden van de Out/In-Degree per Mediacoach
Uitleg geven Bib1 (n= 77) Bib2 (n= 63) Bib3 (n= 45) Bib4 (n=14) Bib5 (n= 8) Bib6 (n= 6)
MC1.1 MC1.2 MC2 MC3.1 MC3.2 MC4 MC5 MC6
Geobserveerde waarden Out-Degree In-Degree 6 4 34 4 6 6 5 5 14 4 5 1 7 2 3 0
31
Genormaliseerde waarden Out-Degree In-Degree 7.895 5.263 44.737 5.263 9.091 9.091 11.364 11.364 31.818 9.091 38.462 7.692 100.000 28.571 60.000 0
In alle bibliotheken geven de mediacoaches uitleg aan meer personen over sociale media dan het gemiddelde in hun bibliotheek. In hun netwerk nemen de mediacoaches dan ook een centrale tot zeer centrale plaats in. Tevens opvallend, is dat alle mediacoach aan meer (of evenveel) collega’s uitleg geven, dan dat ze zelf uitleg krijgen. Dit kan verklaard worden door het feit dat vijf van de acht mediacoaches aangaven dat ze eerst online hulp gaan zoeken of bij vrienden en dan pas bij collega’s. Echter dit moeten we ook nuanceren want ongeveer drie van de acht mediacoaches gaat eerst hulp vragen bij collega’s. ‘En waarom verkiest u om het zelf op te zoeken?(Interviewer)’ ‘Omdat ik het efficiënter vind, meestal zijn het vragen die anderen al eens gesteld hebben, en als ik die vraag intyp in Google, vind ik het meestal binnen een minuut en als ik iets aan iemand anders moet vragen, ja duurt het meestal wat langer.’(MC_D)
31
Om de positie van de mediacoach te bekijken, rekening houdende met de andere actoren in hun bibliotheek, worden in
bijlage 6 de Out/In-degree scores van alle bibliotheekmedewerkers weergegeven.
- 66 -
Een andere maat om de centraliteit van de mediacoaches te bepalen, is door het berekenen van hun betweenness centraliteit. Hieronder wordt de algemene betweenness centraliteit per bibliotheek weergegeven. We merken vooral op dat deze score bij bib2 hoger ligt dan bij de andere bibliotheken. Met andere woorden bij bib2 zijn er meer actoren die op het kortste pad tussen twee andere actoren liggen. Samen met de hoge reciprociteit van dit netwerk in deze bibliotheek en de analyse van het interview met de mediacoach, wijst dit erop dat er in dit netwerk eerder sprake is van een wisselwerking tussen collega’s in het geven van uitleg over sociale media, dan dat dit in één richting gebeurt.
Tabel 17: Geobserveerde en gestandaardiseerde waarden van de betweenness centraliteit voor het netwerk ‘UitlegGeven’ per bibliotheek
Geobserveerde waarden M SD Uitleg geven Bib1 (n= 77) Bib2 (n= 63) Bib3 (n= 45) Bib4 (n=14) Bib5 (n= 8) Bib6 (n= 6)
11.857 31.925 5.956 0.143 0 0
38.714 90.470 12.196 0.515 0 0
Genormaliseerde waarden M SD 0.208 0.744 0.315 0.092 0 0
0.679 2.109 0.645 0.330 0 0
Voor de kleinere netwerken is deze maat minder relevant omdat er minder relaties en actoren voorkomen en de kans dus ook kleiner is dat een actor tussen twee andere actoren komt te staan. Zeker in een gespecialiseerd netwerk, zoals het netwerk ‘UitlegGeven’. In bovenstaande tabel is dan ook te zien dat de twee kleinste bibliotheken geen scores hebben voor de betweenness centraliteit. Bij Bib4 is er slechts één actor die op het kortste pad tussen twee andere actoren ligt, namelijk de mediacoach. Daarom gaan we voor de kleine bibliotheken dieper in op de resultaten uit de diepteinterviews. Hieruit blijkt dat de mediacoaches bij alle drie de bibliotheken dé centrale spilfiguur zijn in het netwerk ‘UitlegGeven’. Sommige mediacoaches worden in dit sociale mediagebeuren bijgestaan door collega’s die ook actief participeren. Echter, veelal zijn de meeste collega’s in deze kleine bibliotheken amper geïnteresseerd in sociale media en concentreert het geven van uitleg over sociale media zich tussen de verantwoordelijken. Bovendien verschilt de organisatie in grote en kleine bibliotheken aanzienlijk van elkaar. Grote bibliotheken beschikken meestal over een dienst communicatie, waar verschillende collega’s de communicatiekanalen op elkaar afstemmen en er uit elke afdeling wel een collega die zich geïnteresseerd is in sociale media. In kleine bibliotheken zijn er slechts enkele personen geïnteresseerd en actief bezig met sociale media, wat het moeilijk maakt om te gaan communiceren naar collega’s toe. - 67 -
‘Ik denk dat dat anders is in een kleine bibliotheek of in een klein filiaal daar heb je mensen die vanalles doen, die aan de balie staan, die boeken wegplaatsen, die de Facebookpagina beheren, maar in een grote bibliotheek heeft iedereen zo’n beetje zijn taak.’(MC_B) Wat wel frequent gebeurt, is dat collega’s tips gaan geven aan de verantwoordelijken om zaken op sociale media te gaan plaatsen. Dit gebeurt zowel in grote als in kleine bibliotheken. In dit onderzoek wordt dit niet beschouwd als vorm van uitleg geven over sociale media, dus daarom gaan we hier niet dieper op in.
De tabel hieronder toont de betweenness centraliteit per mediacoach wat betreft het geven van uitleg aan collega’s. De mediacoaches die door deze centraliteitsmaat als meest centraal worden aangeduid, zijn ook de coaches die tijdens het interview als meest belangrijk naar voren kwamen. Bovendien zien we ook hier dat de mediacoaches een hogere betweenness centraliteit hebben ten opzichte van het gemiddelde in hun bibliotheek.
Tabel 18: Geobserveerde en gestandaardiseerde waarden van de betweenness centraliteit voor het netwerk ‘Uitleg Geven’ per mediacoach
Geobserveerde waarden Uitleg geven Bib1 (n= 77) Bib2 (n= 63) Bib3 (n= 45) Bib4 (n=14) Bib5 (n= 8) Bib6 (n= 6)
MC1.1 MC1.2 MC2 MC3.1 MC3.2 MC4 MC5 MC6
30.649 248.154 183.667 67.317 17.167 2 0 0
32
Genormaliseerde waarden 0.538 4.354 4.281 3.558 0.907 1.282 0 0
Uit de analyse van de outdegree en de betweenness centraliteit van de mediacoaches in het netwerk ‘UitlegGeven’, besluiten we dat de mediacoaches een centrale tot zeer centrale rol spelen. Echter deze centrale positie wordt, volgens ons, beïnvloed door de functie of taakomschrijving van de coach in kwestie. In de meeste bibliotheken zijn de centrale actoren ook degene die verantwoordelijk zijn voor de sociale media van hun bibliotheek. We vinden dan ook volgend patroon terug: wanneer een mediacoach verantwoordelijk is voor de sociale media van de bib, zal hij aan de meeste collega’s uitleg geven over deze media. Wanneer een mediacoach niet bij de hoofdverantwoordelijken hoort,
32
Om de positie van de mediacoach te bekijken, rekening houdende met de andere actoren in hun bibliotheek, worden in
bijlage 7 de betweenness scores van de bibliotheekmedewerkers weergegeven.
- 68 -
staat die eveneens centraal, maar wordt hij voorafgegaan door de verantwoordelijken voor sociale media. Dit kunnen we verklaren doordat de deelnemers aan het mediacoachproject enerzijds verantwoordelijken zijn voor sociale media in hun bib of bibliotheekmedewerkers die interesse vertonen om actiever te worden op de sociale media van hun bibliotheek. Anderzijds namen er ook bibliotheekmedewerkers deel aan het project die als taak hebben om jongeren te integreren in de werking van de bib. Zij geven dan zowel sociale mediageletterdheid door aan collega’s (in mindere mate dan de verantwoordelijken) als aan jongeren via bepaalde projecten. Dit laatste werd echter niet gemeten door de sociale netwerkanalyse ‘Wel die opleiding is vooral gericht op werken met jongeren en ik werk met jongeren … en de bedoeling is om die sociale media of in het algemeen mediawijsheid om dat ook zeker te betrekken in onze werking’(MC_B) Door het kleine aantal onderzochte bibliotheken kunnen we niet met zekerheid stellen of bovenstaand patroon zich ook zal voordoen bij andere bibliotheken of organisaties met mediacoaches.
Uit de interviews wordt duidelijk dat de mediacoaches zelden tot dagelijks uitleg geven aan collega’s over sociale media. Dit hangt sterk af van de grootte van de bibliotheek. Hoe groter de bibliotheek, hoe meer collega’s er vragen kunnen hebben over sociale media. Tijdens de interviews werd ook gevraagd aan de mediacoaches waarom hun collega’s net bij hen komen om uitleg te vragen. Volgende factoren kwamen het meest aan bod: het (snel) bieden van een antwoord, vriendelijk zijn, graag helpen van collega’s en de jongste zijn. Verder gaven enkele mediacoaches aan dat collega’s naar hen komen in het kader van hun functie in de bib (vb. verantwoordelijke sociale media). Daarnaast gaf een mediacoach aan dat hij reeds een cursus aan de collega’s gegeven heeft over (sociale) media, en dat hij sindsdien ook meer aangesproken wordt.
In hun rol als mediacoaches, hebben enkele coaches ook reeds informatie uit de opleiding doorgegeven aan collega’s. Zo wordt informatie die betrekking heeft op een afdeling ook aan deze afdeling doorgegeven, en is het al gebeurd dat tools die aangereikt werden tijdens de opleiding worden meegedeeld aan collega’s. ‘Dus ik heb die folders dan ook aangevraagd en die affiche ook opgehangen, dus zo wel, als er een inhoudelijk iets was, dat ook gelinkt kon worden aan de bibliotheek, werd dat wel met het team besproken.’(MC_E) Ook praktische zaken uit het mediacoach project, zoals het beperken van de overload aan informatie op de Facebookpagina zijn zaken die in verscheidene bibliotheken benadrukt worden. - 69 -
Op de onderzoeksvraag (Q4), ‘Hoe centraal staan de mediacoaches in de verspreiding van sociale mediageletterdheid in hun bibliotheek?’ besluiten we dat de mediacoaches, afhankelijk van hun positie, een centrale tot zeer centrale rol spelen in het verspreiden van sociale mediageletterdheid binnen hun bibliotheek. Hierbij maken we echter de nuance dat er ook uitleg gevraagd wordt aan andere bibliotheekmedewerkers en dan vooral de verantwoordelijken voor sociale media.
- 70 -
De mediacoach als schakel in de verspreiding van sociale mediageletterdheid Uit voorgaande analyses concluderen we dat de mediacoaches een belangrijke actoren zijn in het geven van uitleg over sociale media aan hun collega’s. De vraag blijft echter, aan wie geven de mediacoaches nu uitleg? Zijn dit bibliotheekmedewerkers die over hetzelfde niveau van sociale mediageletterdheid beschikken, of eerder collega’s die over een lager niveau van sociale mediageletterdheid beschikken? Om dit te onderzoeken, maken we gebruik van de brokerrollen van Gould en Fernandez. Een broker is een actor die op het pad tussen twee andere actoren ligt, rekening houdend met de richting van de relatie (Gould & Fernandez, 1989). Zoals ook bij de betweenness centraliteit, is deze analyse meer relevant voor de grote bibliotheken, omdat de actoren daar meer kans hebben om een rol als broker in te nemen. De mediacoaches met de meeste brokerrollen vinden we dan ook terug bij de grote bibliotheken. In de kleine bibliotheken is er slechts één actor die een brokerrol op zich neemt, nl. de mediacoach van bibliotheek4. Hij verbindt een actor uit de eigen groep (SMliterates), met een actor uit een andere groep (SMleisures). 33
Tabel 19: Gould and Fernandez brokerage : Het totaal aantal geobserveerde rollen per bibliotheek voor het netwerk ‘UitlegGeven’ (gebaseerd op de clustering)
Uitleg geven Bib1 (n= 77) Bib2 (n= 63) Bib3 (n= 45) Bib4 (n=14) Bib5 (n= 8) Bib6 (n= 6)
Coordinator
Gatekeeper
Representative
Consultant
Liaison
Total
Total
180 42 9 0 0 0
10 53 15 0 0 0
249 77 69 2 0 0
2 25 6 0 0 0
6 70 30 0 0 0
447 267 129 2 0 0
SMliterates 434 (97%) 163 (61%) 91 (71%) 2 (100%) / /
Indien we het totaal aantal geobserveerde rollen per bibliotheek analyseren, merken we dat bij de grote bibliotheken vooral de rol als representative, dus als schakel tussen leden uit de eigen groep en leden uit een andere groep van belang is. Gevolgd door de rol als coördinator tussen leden met hetzelfde niveau van sociale mediageletterdheid. Variërend per bib nemen de SMliterates het grootste deel van de brokerrollen voor hun rekening. Omdat de mediacoaches en algemeen de
33
De figuren uit deze tabel zijn gebaseerd op deze van Gould en Fernandez (1989, p. 93).
- 71 -
actoren in de drie grote bibliotheken nogal van elkaar verschillen voor wat betreft het soort brokerrol die ze innemen, analyseren we de drie bibliotheken apart.
In bibliotheek1 worden er slechts twee rollen opgenomen door de mediacoaches, nl. de rol als coördinator en de rol als representative voor wat betreft het geven van uitleg aan collega’s. Dit patroon komt ook terug bij de andere actoren die een brokerrol opnemen in dit netwerk van deze bibliotheek. Als representative wordt er uitleg gegeven aan leden uit alle andere groepen en dan vooral aan de SMworkers. Als coördinator wordt uitleg over sociale media doorgegeven tussen leden met hetzelfde niveau van sociale mediageletterdheid. In bibliotheek1 stellen we vast dat vooral actoren met een hoog niveau van sociale mediageletterdheid (SMliterates) uitleg gaan geven over sociale media aan elkaar, of aan leden van een andere groep. Bibliotheekmedewerkers die niet behoren tot de SMliterates, nemen zelden een rol als broker in.
Bibliotheek2 vertoont een heel ander patroon. Hoewel de rol als representative hier ook het meest voorkomt, komen de andere rollen wel frequent voor. Bovendien worden er ook rollen opgenomen door de SMworkers (groep van de mediacoach) en de SMleisures. De meeste rollen worden nog steeds opgenomen door de SMliterates. Belangrijk in deze bibliotheek is dat de mediacoach behoort tot de SMworkers, hij neemt binnen zijn groep beduidend meer rollen op dan de andere actoren. Hij neemt vooral de rol als gatekeeper, consultant en liaison op zich. Als consultant staat de mediacoach enkel tussen SMliterates. Voor alle andere rollen, staat de mediacoach tussen leden van elke groep, behalve de SMlaggards. Indien we deze bibliotheek vergelijken met de vorige zien we dat er in bibliotheek2 meer uitleg gegeven wordt aan en tussen leden uit de verschillende groepen.
In bibliotheek3 wordt hoofdzakelijk de rol als representative en liaison opgenomen. De andere rollen zijn in mindere mate aanwezig. De meeste rollen worden opgenomen door de SMliterates, gevolgd door de SMleisures. Met in totaal 45 rollen neemt MC3.2 de meeste rollen op in het netwerk ‘UitlegGeven’. Als representative vormt MC3.1 een schakel tussen leden van zijn eigen groep en leden van de SMworkers, SMlaggards en SMleisures. MC3.2 verbindt als representative leden van de eigen groep en bibliotheekmedewerkers uit alle verschillende groepen, en dan voornamelijk SMleisures.
- 72 -
Tabel 20: Gould and Fernandez brokerage: De geobserveerde brokeragerollen per mediacoach (gebaseerd op de clustering) voor het netwerk ‘UitlegGeven’
Uitleg geven Bib1 (n= 77) Bib2 (n= 63) Bib3 (n= 45) Bib4 (n=14) Bib5 (n= 8) Bib6 (n= 6)
MC1.1 MC1.2 MC2 MC3.1 MC3.2 MC4 MC5 MC6
Coordinator 3 30 0 0 4 0 0 0
Gatekeeper 0 0 9 0 4 0 0 0
34
Representative 14 71 0 15 27 2 0 0
Consultant 0 0 6 2 1 0 0 0
Liaison 0 0 10 2 9 0 0 0
Total 17 101 25 19 45 2 0 0
Op de onderzoeksvraag (Q5), ‘Welke collega’s verbinden de mediacoaches met betrekking tot het doorgeven van sociale mediageletterdheid?’ besluiten we dat de mediacoaches vooral leden van de eigen groep (SMliterates) verbinden met leden die over een lager niveau van sociale mediageletterdheid beschikken. Dit hangt echter af van de groep waar de mediacoach zelf toe behoort. We zien wel dat binnen elke bibliotheek de patronen van de mediacoaches als broker relatief gelijklopend zijn. Bijvoorbeeld in bib1 nemen beide mediacoaches enkel de rol op als coördinator en representative en in bib3 vormen de mediacoaches vooral de schakel tussen de SMliterates en SMleisures.
34
In bijlage 8 wordt er per mediacoach aangegeven tussen welke groepen ze de rol als broker opnemen.
- 73 -
Welke competenties worden er verspreid De sociale netwerkanalyse toont aan dat de mediacoaches een centrale rol innemen in het netwerk ‘UitlegGeven’, dit zegt echter niets over welke competenties er verspreid worden. Hieronder bespreken we aan de hand van de diepte-interviews met de mediacoaches welke competenties ze allemaal doorgeven aan hun collega’s.
De praktische competenties die de mediacoaches verspreiden onder hun collega’s zijn voornamelijk eenvoudige basiscompetenties. ‘Maar zo heel ingewikkelde vragen, een groep aanmaken en mensen erin zetten ofzo, dat heb ik nog nooit moeten uitleggen hier.’(MC_G) Zo geven de mediacoaches uitleg over hoe je een blogbericht online plaatst of hoe je wijzigingen aan zo’n bericht brengt. Omtrent Facebook wordt getoond hoe je bijvoorbeeld foto’s online kan plaatsen, zaken kan uploaden en hoe je activiteiten moet aankondigen. Verder wordt er ook raad gegeven bij de privacyinstellingen en de beveiliging van foto’s op Facebook. ‘Hoe ze juist een foto moeten posten, eigenlijk heel kort en krachtig, het was juist opgestart hun account en ze wisten dat eigenlijk niet en dan heb ik gewoon eens vlug getoond, die knop en zo kun je iets uploaden en er commentaar bij schrijven.’(MC_F) ‘Maar das nu ook een voorbeeld dat ik overlaatst had, hoe dat je een evenement moet aanmaken, dat je zeker niet voorhebt wat dat meisje in Haren heeft voorgehad.’(MC_A) Enkele malen worden er ook meer gecompliceerde vragen gesteld, bijvoorbeeld hoe je kan switchen van account op een pagina. ‘Euhm, onlangs wel eens, hoe dat dat ingesteld wordt, want soms reageert X, want hij is ook beheerder van de Facebookpagina en hij stond dan ingesteld als Bibliotheek X en hij wist niet goed hoe hij dat kon terugzetten op zijn eigen naam. Dus zo vragen bijvoorbeeld kan wel eens gebeuren maar voor de rest eigenlijk heb ik nog niet zo veel.’ (MC_C) In vergelijking met de praktische competenties, worden cognitieve competenties veel minder frequent doorgegeven door de mediacoaches. Meestal worden deze competenties samen met de praktische verspreid. Een voorbeeld hiervan is de bibliotheekmedewerker die een evenement wilt aanmaken, maar niet hetzelfde wilt voorhebben als het meisje in Haren. Nu de mediacoach in kwestie toonde dan niet enkel hoe een evenement kan aangemaakt worden (praktisch), maar ook hoe je die beveiliging op een correcte manier instelt, wat dan meer een voorbeeld is van een cognitieve competentie. Hetzelfde merken we op bij de privacyinstellingen of het publiceren van foto’s. Ook met betrekking tot de sociale media van de bibliotheek worden er cognitieve competenties verspreid door de mediacoaches. In de eerste plaats wordt er in enkele bibliotheken uitgelegd aan de collega’s dat er geen overload aan informatie mag zijn op de pagina van de bibliotheek en er daarom - 74 -
een goede timing en een beperking van de berichten die per dag gepost worden, moet komen. Ze wordt er in enkele bibliotheken vermeld dat er enkel bij dringende gevallen (vb. het overlijden van een schrijver) posts kort na elkaar geplaatst mogen worden. Dit om de pagina van de bibliotheek zo aantrekkelijk mogelijk te maken. Daarnaast wordt er in enkele bibliotheken ook hulp geboden bij bijvoorbeeld het opstellen van een blogbericht. ‘Binnen mijn afdeling, of dat we samen dat zij bijvoorbeeld een aantal bullet points zetten en dat wij dan samen kijken van das een goede manier om die blog te schrijven.’(MC_E) ‘Pff ja zo om een beetje hoe kan je dat een beetje promoten die Facebook, of ja welk soort blogberichten plaats je inhoudelijk dan meer.’(MC_B) De affectieve competenties hebben betrekking op de attitudes en motivaties om sociale media te gebruiken en deze kunnen leiden tot een verandering in het gedrag van individuen (Vanwynsberghe et al., in press). Tijdens de interviews kwamen deze competenties minder aan bod, maar toch konden we enkele zaken die betrekkingen hebben op de verspreiding van deze affectieve competenties door de mediacoaches terugvinden. Het beste voorbeeld hiervan is dat in enkele bibliotheken cursussen zijn gegeven over sociale media en de implementatie ervan in hun bibliotheek aan onder andere de collega’s. Enerzijds leidde dit tot een verandering in kennis (cognitief), maar anderzijds leidde dit ook tot een verandering in de attitudes die de collega’s over sociale media hadden. Dit voornamelijk vanwege de positieve reacties omdat ze dankzij deze cursussen weten wat er op die sociale media gebeurt. En naast een verandering in attitudes, wijzigde ook het gedrag van enkele collega’s, die dan ook zelf actief werden op sociale media. ‘Dan wat de bibliotheek op de Facebook doet, voor den blog hetzelfde, voor Twitter enzoverder hetzelfde. En nadien zijn er ook veel collega’s, ‘t is daarom dat ze veel bij mij komen als ze vragen hebben, die inderdaad een Facebookprofiel aangemaakt hebben of een smartphone wilden kopen of ja, dan komen ze wel bij mij.’(MC_G) In een andere bibliotheek hadden er ook enkele bibliotheekmedewerkers een workshop gevolgd rond sociale media. Ook deze medewerkers reageerden positief. ‘En zijn er nadien reacties gekomen van collega’s die dat hebben gevolgd? Ja, en die waren wel eigenlijk positief, ja het is eigenlijk wel leuk om zo een keer reacties te horen.’(MC_C) Een ander voorbeeld omtrent de verspreiding van affectieve competenties (maar dan niet rechtstreeks door de mediacoach) is doordat een Facebookpagina actiever wordt en er meer over gecommuniceerd wordt onder collega’s, er ook meer collega’s de Facebookpagina gaan bekijken. ‘Alé sommige collega’s merkten wel doordat onze pagina actiever is geworden, dat ze dat ook wel graag willen volgen, dus door het feit dat ze ook veel meer in de gangen horen van ‘ahja ik heb het gezien op Facebook’ … ik denk dat dat wel een aansporing kan zijn, niet rechtstreeks maar onrechtstreeks dat er gewoon door ons activiteiten op Facebook, onze vitaliteit op Facebook, euhm dat er wel collega’s nu gewoon regelmatiger een keer op hun Facebook gaan inloggen gewoon om ons pagina alleen al te zien. Dat heb ik wel al - 75 -
gemerkt. Of misschien zelfs ingeschreven zijn op Facebook, maar daar kan ik geen uitspraken over geven.’(MC_A) We komen dan ook tot het besluit dat het communiceren over sociale media en het verspreiden van kennis over de sociale mediakanalen van de bibliotheek kan leiden tot een verandering in de affectieve competenties van de bibliotheekmedewerkers.
Algemeen komen we tot de conclusie dat het merendeel van de competenties die doorgegeven worden, praktische competenties zijn, gevolgd door cognitieve competenties. De affectieve competenties komen in mindere mate voor. Echter het verspreiden van de meer cognitieve competenties kan zorgen voor een wijziging in de attitudes en motivaties en uiteindelijke ook tot een wijziging in het gedrag van bibliotheekmedewerkers. De vragen die de mediacoaches krijgen van hun collega’s hebben meestal betrekking op de praktische competenties. Dit zijn vaak eenvoudige vragen, die de mediacoaches vlot beantwoorden. Hier moeten we ook een kanttekening maken dat, zeker bij de grotere bibliotheken, ook andere bibliotheekmedewerkers sociale mediacompetenties gaan doorgeven aan collega’s. Meestal hangt dit af van de kennis en expertise waarover een collega beschikt omtrent een bepaald sociaal medium. ‘Soms screen je dat ook é, dat je denk ah ik heb dat probleem die zal daar misschien wel iets van weten, en dan heb je dat dikwijls goed voor en dan met iets anders ga je dan naar iemand anders misschien.’(MC_B) Als antwoord op de laatste onderzoeksvraag (Q6), ‘welke competenties worden er door de mediacoaches doorgegeven aan collega’s?’ besluiten we dan ook dan er in de eerste plaats praktische competenties worden doorgegeven, gevolgd door de cognitieve en affectieve. Heel voorzichtig kunnen we ook stellen dat de verspreiding van de ene soort competenties de andere soort bevordert.
- 76 -
- 77 -
Bespreking Kritische evaluatie van het onderzoek In deze masterproef werd getracht om via verschillende methoden een antwoord te zoeken op de centrale vraag om zo accuraat mogelijke resultaten te verkrijgen. Echter dit onderzoek kent ook zijn beperkingen. In de eerste plaats waren er in bepaalde bibliotheken redelijk wat missings voor de sociale netwerkanalyse. Een mogelijke oorzaak hiervoor kan zijn dat de vragenlijst niet anoniem was en
dat
bepaalde
respondenten
zich
daardoor
weerhielden
om
deze
in
te
vullen.
Bibliotheekmedewerkers die de vragenlijst zijn beginnen invullen, en waarvan we dus de naam weten, werden betrokken in het onderzoek. Sommige respondenten vulden de vragenlijst slechts gedeeltelijk in, waardoor we enerzijds hun niveau van sociale mediageletterdheid niet konden berekenen en anderzijds er geen betrouwbare data van hen was voor de netwerkanalyse. Hierdoor moet er dus steeds rekening mee gehouden worden dat de netwerken niet compleet zijn en de data vertekend is. Bovendien verschillen de netwerken van de verschillende bibliotheken in grootte, wat het onmogelijk en onwenselijk maakt om alle bibliotheken met elkaar te gaan vergelijken. Daarnaast moeten we ook rekening houden met het feit dat de netwerkvragen die voor dit onderzoek gehanteerd werden, zicht achteraan de vragenlijst bevonden. Zeker in netwerken waar er veel actoren waren, en dus veel antwoordmogelijkheden, zou dit ervoor gezorgd kunnen hebben dat mensen het invullen moe waren en de vragenlijst minder accuraat invulden. Bovendien merkten we ook dat de initiële netwerken ‘UitlegGeven’ en ‘UitlegKrijgen’ (transposed) in de meeste netwerken slechts matig met elkaar correleerden. Dit kan te wijten zijn aan het feit dat de vraag niet duidelijk werd gesteld. Een andere mogelijk oorzaak hiervoor is dat mensen de vragenlijst zo snel mogelijk wilden invulden en dus minder nauwkeurige antwoorden gaven. De laatste mogelijke oorzaak volgens ons, is omdat de respondenten zich niet meer herinnerden aan wie ze ooit uitleg hebben gegeven of van wie ze ooit uitleg hebben gekregen over sociale media. Om de data zo valide mogelijk te maken, werd er dan ook besloten om beide netwerken samen te nemen. Het netwerk dat bestudeert werd, focust zich op welke actoren uitleg geven aan collega’s over sociale media. Dit netwerk houdt dus geen rekening met de mate waarin collega’s uitleg krijgen van andere individuen (vb. vrienden en familie) of ze zelf online raad gaan zoeken voor hun vraag. Het is onmogelijk om dit allemaal in één netwerk te brengen, maar we moeten er wel rekening mee houden dat bijvoorbeeld een isolate wel ergens anders uitleg kan gaan zoeken. Bovendien merken we ook op dat sociale media slecht een klein onderdeel vormen van de werking van een bibliotheek. Langs de ene kant is het dan ook niet verwonderlijk dat de densiteit in het
- 78 -
netwerk ‘UitlegGeven’ eerder aan de lage kant lag. We moeten er ons dus van behoeden om het gebruik van sociale media te centraal te stellen in de werking van de bibliotheek. Een andere beperking in dit onderzoek is dat er ongeveer een maand tot anderhalve maand tussen de vragenlijst en de diepte-interviews zat. Dit kan ervoor gezorgd hebben dat de gegevens uit de diepte-interviews verschillen van deze uit de sociale netwerkanalyse. Bovendien werd de data gegenereerd terwijl de opleiding tot mediacoach nog niet helemaal afgerond was, waardoor de rol van de mediacoach nog kan wijzigen aan het einde van de opleiding. Een andere kritische noot bij het kwalitatieve luik is dat er slechts van acht mediacoaches uit zes bibliotheken diepte-interviews zijn afgenomen. Dit zorgt ervoor dat de data amper generaliseerbaar is naar andere bibliotheken toe. Verder bemerken we dat er uit de diepte-interviews een pak relevante informatie met betrekking tot het participatief bibliotheekmodel (Nguyen et al., 2012), de interactie met bibliotheekbezoekers op sociale media en bibliotheek 2.0 verkregen werd. Echter door de focus op de centrale vraag en de beperking van de omvang van de masterproef, werd hier niet dieper op ingegaan.
- 79 -
Aanbevelingen naar volgend onderzoek toe De beperkingen die tijdens de kritische evaluatie vermeld werden, kunnen we beschouwen als aandachtspunten en aanbevelingen naar volgend onderzoek toe. Zo is het bijvoorbeeld van belang om duidelijk te vermelden wat er verstaan wordt onder het geven van uitleg over sociale media en tevens om een vraag toe te voegen omtrent de mate waarin actoren buiten het netwerk van de bib uitleg geven over sociale media aan bibliotheekmedewerkers. Naast het duidelijker formuleren van de netwerkvragen, is het ook mogelijk om de frequentie waarin er uitleg gegeven wordt mee te nemen in het onderzoek aan de hand van valued netwerken. Doordat de data in dit onderzoek werd gegenereerd tijdens het project zelf, is het interessant om in volgend onderzoek te bestuderen hoe de netwerken en de rol van de mediacoach gewijzigd is sinds de komst van het mediacoachproject. In dit onderzoek werd er amper gepeild naar de formele organisatie van de bibliotheken ten opzichte van sociale media. Interessant zou zijn om te kijken welke invloed een bepaalde formele organisatie heeft ten aanzien van de communicatie over sociale media tussen collega’s. Wat is het verschil tussen een bibliotheek die eerder terughouden en restrictief is ten opzichte van sociale media tegenover een bibliotheek waar er amper regels zijn over het sociale mediagebruik? Een laatste aanbeveling naar volgend onderzoek toe is dat de combinatie van diepte-interviews met de sociale netwerkanalyse veel relevante informatie samenbracht. Echter door enkel mediacoaches te interviewen, krijgen we slechts één kant van het verhaal te horen, nl. deze van de experts. Daarom lijkt het ons interessant ook diepte-interviews af te nemen van de SMlaggards.
- 80 -
De bijdrage van dit onderzoek voor het mediacoachproject Het mediacoachproject stelde drie doelen voorop, het trainen van professionelen op het vlak van mediawijsheid, de mediacoaches opleiden als aanspreekpunt voor sociale media en mediawijsheid en het samenbrengen van verschillende sectoren om zo kennis en ervaringen uit te wisselen (Van Hoecke, 2011). Het is met betrekking tot het tweede doel, nl. het fungeren als aanspreekpunt voor sociale media dat er in dit onderzoek gefocust wordt. Uit de resultaten besluiten we dan ook dat mediacoaches centrale actoren zijn in het verspreiden van sociale mediageletterdheid binnen hun bibliotheek. Of dit nu door het mediacoach project komt, kunnen we niet met zekerheid zeggen. Maar wat wel duidelijk is, is dat kennis uit het mediacoach project doorgegeven wordt aan collega’s. Dit zowel via informele gesprekken als aan de hand van workshops of andere projecten. En dus dat het volgen van de opleiding zeker leidt tot het creëren van meer sociale mediageletterdheid binnen de bibliotheek en zijn medewerkers. De mate waarin sociale mediageletterdheid wordt verspreid hangt echter af van de mediacoach in kwestie en zijn functie binnen de bibliotheek. Het blijft echter gissen hoe dit na afloop van het project verder zal evolueren.
- 81 -
Conclusie De rol van mediacoaches in de verspreiding van sociale mediageletterdheid binnen de bibliotheek als organisatie We vingen dit onderzoek aan met de probleemstelling en een schets van het mediacoachproject. Daarin werd de centrale vraag voor de eerste maal toegelicht. Aan de hand van de literatuurstudie werden de meest relevante concepten rond sociale media(geletterdheid) binnen de bibliotheek besproken, nl. ‘sociale media’, ‘mediageletterdheid’, ‘sociale mediageletterdheid’, ‘bibliotheek2.0’ en ‘het participatief bibliotheekmodel’. Vervolgens werd heel summier het verschil tussen formeel en informeel sociaal kapitaal en de basis van sociale netwerkanalyse aangehaald. Aan de hand van de literatuurstudie werden zeven deelvragen toegelicht. Via zowel een online vragenlijst, sociale netwerkanalyse als diepte-interviews, werd hierop een antwoord gezocht. Aan de hand van de resultaten op deze deelvragen wordt in deze conclusie een antwoord geformuleerd op de centrale vraag, nl. ‘Wat is de rol van mediacoaches in het verspreiden van sociale mediageletterdheid binnen de bibliotheek als organisatie?’. In de eerste plaats merken we op dat zowel met betrekking tot de praktische, cognitieve als affectieve competenties er grote verschillen zijn tussen bibliotheekmedewerkers. Aan de hand van een typologie werden deze onderverdeeld in de SMworkers, SMlaggards, SMliterates en SMleisures. Zeven mediacoaches behoorden tot de groep met het hoogste niveau van sociale mediageletterdheid, nl. SMliterates. De achtste mediacoach behoorde tot de groep van de SMworkers. In de bibliotheken wordt er relatief weinig gecommuniceerd over sociale media evenals wordt er aan weinig collega’s uitleg gegeven over sociale media. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat sociale media slechts een klein onderdeel van de werking van de bibliotheek vormen en dat niet alle bibliotheekmedewerkers hierin interesse vertonen. Bovendien worden sociale media nog niet zo lang geïmplementeerd in de werking van bibliotheken, waardoor sommige bibliotheekmedewerkers slechts weinig vertrouwd zijn met de sociale media die gebruikt worden door hun bibliotheek. Tevens een interessante bevinding is dat bibliotheekmedewerkers die met elkaar communiceren over het werkgerelateerd gebruik van sociale media (formeel sociaal kapitaal) vaker uitleg aan elkaar gaan geven. Het zijn dan ook de mediacoaches en verantwoordelijken voor sociale media die veel met elkaar gaan communiceren over het werkgerelateerd gebruik van sociale media, terwijl de SMlaggards minder gaan participeren in deze gesprekken.
- 82 -
Indien we ons concentreren op de bibliotheekmedewerkers die uitleg geven aan collega’s, merken we dat dit hoofdzakelijk de verantwoordelijken voor de sociale media van de bibliotheek zijn. De mediacoaches die deze verantwoordelijkheid hebben, gaan in hun bibliotheek aan het meest collega’s uitleg geven over sociale media. Indien de mediacoach een andere functie uitoefent, zal die ook centraal staan in zijn bibliotheek, maar wordt hij meestal voorafgegaan door de verantwoordelijken. Er worden zowel praktische, cognitieve als affectieve competenties verspreid door de mediacoaches. Echter deze verspreiding gebeurt hoofdzakelijk onder de SMliterates, de bibliotheekmedewerkers die al over een relatief hoog niveau van sociale mediageletterdheid beschikken. Het minst wordt sociale mediageletterdheid doorgegeven aan de SMlaggards. Dit is problematisch omdat net deze bibliotheekmedewerkers over een zeer laag niveau van sociale mediageletterdheid beschikken. In het participatief bibliotheekmodel wordt educatie aangegeven als een factor die een positief klimaat creëert voor het gebruik van sociale media binnen de bibliotheek (Nguyen et al., 2012). Uit de analyses blijkt dat sommige mediacoaches workshops of opleidingen aan collega’s over de sociale media van de eigen bibliotheek geven. Dit leidt tot een verspreiding van zowel cognitieve, praktische als affectieve competenties en draagt dus bij tot een algemene verspreiding van sociale mediageletterdheid bij (alle) collega’s. Daarnaast zijn ook de menselijke en technologische factoren van belang (Nguyen et al., 2012). Bepaalde bibliotheekmedewerkers hebben enigszins schrik om zich online te uiten op sociale media of staan er kritisch tegenover. Ook de sociaaleconomische factor, bijvoorbeeld het sociaal mediabeleid speelt een rol in de implementatie ervan binnen de bibliotheek (Nguyen et al., 2012). In het kader van de masterproef werd hier niet dieper op ingegaan, maar uit de diepte-interviews concluderen we dat er amper zo’n beleid is binnen bibliotheken of binnen hun stad/gemeente (omgevingsfactor). We besluiten dan ook dat deze factoren een rol spelen in de creatie van een positief klimaat ten opzichte van sociale media en bijgevolg in de mate waarin er gecommuniceerd en uitleg gegeven wordt over sociale media. Het is dan ook de mediacoach die als taak heeft dit positief klimaat te verwezenlijken, bijvoorbeeld door het opstellen van een sociaal mediabeleid of door het verspreiden van sociale mediageletterdheid aan collega’s.
- 83 -
Over alle analyses heen concluderen we dat de mediacoaches over een hoog niveau van sociale mediageletterdheid beschikken. Lang niet alle bibliotheekmedewerkers zijn even geïnteresseerd in sociale media en dit resulteert zich in een beperkte communicatie onder collega’s over het onderwerp. Bijgevolg wordt er slechts aan een aantal collega’s uitleg gegeven over sociale media. Echter indien we focussen op de actoren die wel uitleg geven, zien we dat de mediacoaches afhankelijk van hun taakomschrijving een centrale tot zeer centrale rol spelen in de bibliotheek wat betreft de verspreiding van sociale mediageletterdheid. Dit gebeurt voornamelijk door vragen die aan hen worden gesteld, aan de hand van opleidingen die ze geven of tijdens meer formele momenten zoals vergaderingen. Het zijn vooral de praktische competenties die verspreid worden door de mediacoaches. Als antwoord op de centrale vraag van deze masterproef besluiten we dan ook dat de mediacoaches een prominente rol spelen in de bibliotheek wat betreft de verspreiding van sociale mediageletterdheid.
- 84 -
- 85 -
Referenties ACRL. (n.d.). Information literacy competency standards for higher education. Geraadpleegd op 26 maart 2013
op
het
World
Wide
Web:
http://www.ala.org/acrl/standards/informationliteracycompetency. Ala-Mutka, K. (2011). Mapping digital competence: Towards a conceptual understanding. Joint Research Centre - Institute for Prospective Technological Studies. Luxembourg: Publications Office of the European Union. Ari-Veikko, A. & Reijo, S. (2011). Towards library 2.0: The adoption of Web 2.0 technologies in public libraries. Libri. International Journal of Libraries and Information Services, 61(2), 87-99. Aufderheide, P. (1993). Media literacy: A report of the national leadership conference on media literacy. Queenstow, MD: Aspen institute. Bawden, D. (2001). Information and digital literacies: a review of concepts. Journal of Documentation, 57(2), 218-259. Bawden, D. (2008). Origins and concepts of digital literacy. In C. Lankshear & M. Knobel (Eds.), Digital literacies: Concepts, policies & practices (pp. 17-32). Bazalgette, C. (1999). Making Movies Matter. London: British Film Institute. Bibnet. (n.d.). Over Bibnet. Geraadpleegd op 7 april 2013 op
het
World
Wide
Web:
http://www.bibnet.be/portaal/Bibnet/Over_Bibnet. Borgatti, S.P., Everett, M.G. & Freeman, L.C. (2002). Ucinet for Windows: Software for Social Network Analysis. Harvard, MA: Analytic Technologies. Borgatti, S. P. & Molina, J. L. (2003). Ethical and strategic issues in organizational social network analysis. Journal of Applied Behavioral Science, 39(3), 337-349. Bourdieu, P. (1985). The forms of capital. In J. G. Richardson (Ed.), Handbook of Theory and Research for the Sociology of Education (pp. 241-258). New York: Greenwood. Boyd, D. M. & Ellison, N. B. (2008). Social network sites: Definition, history, and scholarship. Journal of Computer-Mediated Communication, 13(1), 210-230. Bridges, L. M. (2012). Librarian as professor of social media literacy. Journal of Library Innovation, 3(1), 48-65. Bryant, C. A. (2011). The social media bubble: An examination of social media user motivations and their implications for future users and communication technologies. Research Paper, paper 161.
Geraadpleegd
op
20
maart
2013
op
het
World
Wide
Web:
http://opensiuc.lib.siu.edu/gs_rp/161/
- 86 -
Buckingham, D. (1998). Media education in the UK: Moving beyond protectionism. Journal of Communication, 48(1), 33-42. Carrington, P. J. & Scott, J. (2011). Introduction. In J. Scott & P. J. Carrington (Eds.), The SAGE handbook of social network analysis. London: SAGE. Choi, C. (2012). Is your library ready for a social media librarian? Geraadpleegd op 26 maart 2013 op het world wide web: http://conferences.alia.org.au/alia2012/Papers/18_Crystall.Choi.pdf. Coleman, J. S. (1988). Social capital in the creation of human capital. American Journal of Sociology, 94, 95-120. Costenbader, E. & Valente, T. W. (2003). The stability of centrality measures when networks are sampled. Social Networks, 25(4), 283-307. Daly, A. J., Moolenaar, N. M., Bolivar, J. M. & Burke, P. (2010). Relationships in reform: the role of teachers' social networks. Journal of Educational Administration, 48(3), 359-391. Eguavoen, O. E. L. (2011). Attitudes of library staff to the use of ICT: The case of Kenneth Dike Library, university of Ibadan, Nigeria. Ozean Journal of Social Sciences, 4(1), 1-9. Gangadharbatla, H. (2008). Facebook me: Collective self-esteem, need to belang, and internet selfefficacy as predictors of the igeneration's attitudes toward social networking sites. Journal of Interactive Advertising, 8(2), 5-15. Garton, L., Haythornthwaite, C. & Wellman, B. (1997). Studying online social networks. Journal of Computer-Mediated Communication, 3(1). Geraadpleegd op 24 april 2013 op het World Wide Web: http://onlinelibrary.wiley.com/doi/10.1111/j.1083-6101.1997.tb00062.x/full Gould, R. V. & Fernandez, R. M. (1989). Structures of mediation: A formal approach to brokerage in transaction networks. Sociological Methodology, 19, 89-126. Hanneman, R. & Riddle, M. (2005). Introduction to social network methods. University of California Riverside. Hanneman, R. & Riddle, M. (2011). A brief introduction to analyzing social network data. In J. Scott & P. J. Carrington (Eds.), The SAGE handbook of social network analysis. London: SAGE. Hargittai, E. (2005). Survey measures of web-oriented digital literacy. Social Science Computer Review, 23(3), 371-379. Haythornthwaite, C. (1996). Social network analysis: An approach and technique for the study of information exchange. Library & Information Science Research, 18(4), 323-342. Holmberg, K., Huvila, I., Kronqvist-Berg, M. & Widén-Wulff, G. (2009). What is library 2.0? Journal of Documentation, 65(4), 668-681. Howard, P. N. & Parks, M. R. (2012). Social media and political change: Capacity, constraint, and consequence. Journal of Communication, 62(2), 359-362. - 87 -
iMinds-iLab.o, (2012). Digimeter wave 5. iMinds, Gent. Jenkins, H. (2006). Convergence culture: Where old and new media collide. New York: New York University Press. Kadushin, C. (2005). Who benefits from network analysis: Ethics of social network research. Social Networks, 27(2), 139-153. Kaplan, A. M. & Haenlein, M. (2010). Users of the world, unite! The challenges and opportunities of social media. Business Horizons, 53(1), 59-68. Kilduff, M. & Tsai, W. (2003). Social Networks and Organizations. London: Sage Publications. Koltay, T. (2011). The media and the literacies: media literacy, information literacy, digital literacy. Media, Culture & Society, 33(2), 211-221. Kossinets, G. (2006). Effects of missing data in social networks. Social Networks, 28(3), 247-268. Krackardt, D. (1987). QAP partialling as a test of spuriousness. Social Networks, 9(2), 171-186. Lin, N. (2001). Social capital: A theory of social structure and action. New York: Cambridge University Press. LINC. (n.d.). Mediacoach – Een mediawijs traject voor professionelen. Geraadpleegd op 28 februari 2013 op het World Wide Web: http://www.linc-vzw.be/projecten/mediacoach-eenmediawijs-traject-voor-professionelen. Lindsay, B. R. (2010). Social media and disasters: Current uses, future options and policy considerations. Journal of Current Issues in Media and Telecommunications, 2(4), 287-297. Livingstone, S. (2003). The changing nature and uses of media literacy. London: Media@Ise, London School of Economics. Livingstone, S. (2004a). Media literacy and the challenge of new information and communication technologies. The Communication Review, 7(1), 3-14. Livingstone, S. (2004b). What is media literacy. Intermedia, 32(3), 18-20. Livingstone, S., Van Couvering, E. & Thumim, N. (2005). Adult media literacy: A review of the research literature on behalf of Ofcom. London: Ofcom. Livingstone, S. (2005). Media literacy – challenges ahead [online]. London: LSE Research Online. Geraadpleegd
op
1
maart
2013
op
het
World
Wide
Web:
http://eprints.lse.ac.uk/archive/00000551. Marin, A. & Wellman, B. (2011). Social network analysis: An introduction. In J. Scott & P. J. Carrington (Eds.), The SAGE handbook of social network analysis. London: SAGE. Martin, A. (2006). Literacies for the Digital Age. In A. Martin & D. Madigan (Eds.), Digital literacies for learning (pp. 3-25). London: Facet.
- 88 -
Martin, A. & Grudziecki, J. (2006). DigEuLit: Concepts and tools for digital literacy development. Innovations in teaching & learning in information & computer sciences, 5(4), 246-264. Moolenaar, N. M. (2010). Ties with potential: nature, antecedents, and consequences of social networks in school teams. Doctoral thesis, University of Amsterdam. Geraadpleegd op 30 april 2013 op het World Wide Web: http://dare.uva.nl/en/record/339484. Murphy, J. & Moulaison, H. (2009). Social networking literacy competencies for librarians: Exploring considerations and engaging participation. In D.M. Mueller (ed.), Pushing the Edge: Explore, extend, engage: Proceedings of the Fourteenth National Conference of the Association of College and Research Libraries (pp. 328-332). Chicago: Association of College and Research Libraries. Nesta, F. & Mi, J. (2011). Library 2.0 or Library III: Returning to leadership. Library Management, 32(1/2), 85-97. Nguyen, L. C., Partridge, H. & Edwards, S. L. (2012). Understanding the participatory library through a grounded theory study. Proceedings of the American Society for Information Science and Technology, 49(1), 1-9. Niederer, S. & Van Dijck, J. (2010). Wisdom of the crowd or technicity of content? Wikipedia as a sociotechnical system. New Media & Society, 12(8), 1368-1387. Portes, A. (1998). Social capital: Its origins and applications in modern sociology. Annual Review of Sociology, 24(1), 1-24. Potter, W. J. (2010). The state of media literacy. Journal of Broadcasting & Electronic Media, 54(4), 675-696. Prell, C. (2012). Social network analysis: History, theory & methodology. London, UK: Sage Publications. Putnam, R. (1993). Making democracy work: Civic traditions in modern Italy. Princeton, NJ: Princeton University Press. Putnam, R. (2001a). Social capital: Measurement and consequences. Canadian Journal of Policy Research, 2(1), 41-51. Putnam, R. (2001b). Bowling alone: The collapse and revival of American community. London: Simon & Schuster. Romero, N. L. (2011). ROI. Measuring the social media return on investment in a library. The Bottom Line: Managing Library Finances, 24(2), 145-151. Scott, J. (2000). Social network analysis. London, UK: Sage Publications. Siculiano, V. (2011). The direction of the media profession. The international Journal on Media Management, 13(3), 203-207. - 89 -
Sweetser, K. D. & Lariscy, R. W. (2008). Candidates make good friends: An analysis of candidates' uses of Facebook. International Journal of Strategic Communication, 2(3), 175-198. Van Hoecke, L. (2011). Formulier aanvraag projectsubsidie ter bevordering van mediawijsheid. Interne bron. Vanwynsberghe, H. & Verdegem, P. (in press). Integrating social media in education: Social media literacy as cultural capital 2.0. CLCWeb: Comparative Literature and Culture, 15(3): Article X. Vergeer, M., Lim, Y. S. & Park, H. W. (2011). Mediated relations: new methods to study online social capital. Asian Journal of Communication, 21(5), 430-449. Vickery, G. & Wunsch-Vincent, S. (2007). Participative web and user-created content: Web 2.0, wikis, and social networking. Paris: Organization for Economic Co-operation and Development. Vorvoreanu, M., Clark, Q. M. & Boisvenue, G. A. (2012). Online identity management literacy for engineering and technology students. Journal of Online Engineering Education, 3(1). VVBAD. (n.d.). Openbare bibliotheken. Geraadpleegd op 25 maart 2013 op het World Wide Web: http://www.vvbad.be/sectoren/openbare-bibliotheken. Wijnen, K. & Janssens, W. (2003). Marktonderzoek met SPSS. Antwerpen/Apeldoorn: Garant uitgevers (Maklu). Zerfass, A., Fink, S. & Linke, A. (2011). Social media governance: Regulatory frameworks as drivers of success in online communications. Paper presented at the 14th Annual International Public Relations Research Conference.
- 90 -
Bijlagen Bijlage 1: Digimeter 5
Op welke sociale media websites heb je een account? (meerdere antwoorden mogelijk)-Facebook Frequency
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
0
992
37,1
37,1
37,1
Valid 1
1684
62,9
62,9
100,0
2676
100,0
100,0
Total
Op welke sociale media websites heb je een account? (meerdere antwoorden mogelijk)-Twitter Frequency
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
0
1957
73,1
73,1
73,1
Valid 1
719
26,9
26,9
100,0
2676
100,0
100,0
Total
Op welke sociale media websites heb je een account? (meerdere antwoorden mogelijk)-LinkedIn Frequency
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
Valid
0
2100
78,5
78,5
78,5
1
576
21,5
21,5
100,0
2676
100,0
100,0
Total
- 91 -
Bijlage 2: Survey Om de privacy van de respondenten te respecteren, werden de namen van de personeelsleden bij de netwerkvragen weggelaten. Socio-demografische kenmerken Wat is je naam? Tekstvak Wat is je geslacht? o o
Man Vrouw
Wat is je geboortejaar? Tekstvak Wat is het hoogste diploma dat je behaald hebt? o o o o o o o o o o o o o
Niet voltooid lager onderwijs Lager onderwijs Lager beroepsonderwijs, lagere technische school Lager algemeen secundair onderwijs Hoger secundair beroepsonderwijs (A3) Hoger secundair technisch (A2) Hoger algemeen secundair Zevende jaar beroepsonderwijs Hoger onderwijs korte type Hoger onderwijs lange type Universiteit Doctoraal en postdoctoraal Weet het niet
Welke studierichting(en) heb je gevolgd gedurende je onderwijsperiode (ook avondonderwijs)? Meerdere antwoorden mogelijk. Tekstvak Mijn gebruik van sociale media Volgende vragen hebben betrekking op je gebruik van sociale media. Met sociale media bedoelen we online platformen waar alle internetgebruikers de inhouden en/of toepassingen zelf kunnen vorm geven en/of aanmaken. Het hoofdkenmerk van sociale media is dat er interactie en dialoog mogelijk is tussen de gebruikers van het online platform. Dus sociale media zijn niet enkel Facebook en YouTube, maar ook de minder gekende online platformen (zoals LinkedIn, Pinterest, etc.).
Welke van volgende termen ken je? (Hargittai, 2005) o o o o o o o o o o o o o o o o o
Tagging Wall Sharing Status Torrent Social networking Profile Cookie Like Phishing Social bookmarking Rating Commenting Malware Widget Social reading Geen van bovenstaande
Welke van volgende sociale media ken je? o o o o
Facebook Twitter Pinterest Reddit
- 92 -
o o o o o o o o o o o o o o o o o
Netlog LinkedIn Bookido GoodReads Yammer Diaspora BookGlutton LibraryThing Flickr Myspace DeviantArt Copia Last.fm Noxa Iedereenleest.be YouTube Google+ Ander, welke? Tekstvak
Op welke van volgende sociale media heb je een account (een paswoord en loginnaam)? o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o
Facebook Twitter Pinterest Reddit Netlog LinkedIn Bookido GoodReads Yammer Diaspora BookGlutton LibraryThing Flickr Myspace DeviantArt Copia Last.fm Noxa Iedereenleest.be YouTube Google+ Ander, welke? Tekstvak
Hoe vaak maak je gebruik van sociale media? - In je vrije tijd o o o o o o
-
Nooit Minder dan maandelijks Één of tweemaal per maand Één of tweemaal per week Elke dag of bijna elke dag Meermaals per dag
Op je werk o o o o o o
Nooit Minder dan maandelijks Één of tweemaal per maand Één of tweemaal per week Elke dag of bijna elke dag Meermaals per dag
Sociale media zijn (Gangadharbatla, 2008): Slecht o o o Onaangenaam o o o Niet nuttig o o o Saai o o o Negatief o o o Niet bruikbaar o o o Niet nodig o o o
o o o o o o o
o o o o o o o
o o o o o o o
o o o o o o o
Goed Aangenaam Nuttig Interessant Positief Bruikbaar Nodig - 93 -
Hoe goed ben je in volgende activiteiten op sociale media? Ken dit niet, nog Kan dit nooit van helemaal niet gehoord 1 Taggen van een foto 0 0 Creëren van een poll, quiz of 0 0 vragenlijst op sociale media ‘Liken’ van een foto, filmpje 0 0 of bericht Plaatsen van een 0 0 beoordeling (bijvoorbeeld over een boek) op een sociale media website Een bericht (tekstbericht, 0 0 foto, filmpje, etc.) via sociale media op zo’n manier maken dat je er zeker een reactie op krijgt (in de vorm van tekst of ‘likes’) Uploaden van eigen foto’s 0 0 Ken dit niet, nog Kan dit nooit van helemaal niet gehoord 1 Hier moet je de meest linkse 0 0 optie aanduiden Nagaan of informatie in een 0 0 bericht op sociale media nog voldoende up-to-date is Nadenken over de context 0 0 waarin een bericht, foto of filmpje op een sociale media website is geschreven of gemaakt Statistieken raadplegen op 0 0 een sociale media website Aanpassen van 0 0 privacyinstellingen Reageren op anderen hun 0 0 input op je profielpagina (in de vorm van tekst of ‘likes’) Ken dit niet, nog Kan dit nooit van helemaal niet gehoord 1 Nagaan of de auteur van een 0 0 bepaald bericht op sociale media wel voldoende autoriteit heeft binnen een bepaald domein om bepaalde uitspraken te doen Combineren van een eigen 0 0
Kan dit heel goed 5 0 0
2 0 0
3 0 0
4 0 0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
2 0
3 0
4 0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
2 0
3 0
4 0
0
0
0
0 Kan dit heel goed 5 0
Kan dit heel goed 5 0
0 - 94 -
bericht op sociale media met een link naar een andere website Combineren van eigen tekstbericht op sociale media met beeldmateriaal (foto of link naar filmpje) Opzoeken van informatie (bijvoorbeeld over een boek, over een andere bibliotheek) via sociale media
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Hoe vaak doe je volgende activiteiten op sociale media? Nooit Minder dan Één of maandelijks tweemaal per maand Plaatsen van een 0 0 0 beoordeling (bijvoorbeeld over een boek) op een sociale media website Reageren op anderen hun 0 0 0 input op je profielpagina (in de vorm van tekst of ‘likes’) Nagaan of informatie in 0 0 0 een bericht op sociale media nog voldoende upto-date is Nagaan of de auteur van 0 0 0 een bepaald bericht op sociale media wel voldoende autoriteit heeft binnen een bepaald domein om bepaalde uitspraken te doen Opzoeken van informatie 0 0 0 (bijvoorbeeld over een boek, over een andere bibliotheek) via sociale media Combineren van een eigen 0 0 0 bericht op sociale media met een link naar een andere website Nooit Minder dan Één of maandelijks tweemaal per maand Een bericht (tekstbericht, 0 0 0
Één of tweemaal per week
Elke dag of bijna elke dag
Meermaals per dag
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Één of tweemaal per week
Elke dag of bijna elke dag
Meermaals per dag
0
0
0 - 95 -
foto, filmpje, etc.) via sociale media op zo’n manier maken dat je er zeker een reactie op krijgt (in de vorm van tekst of ‘likes’) Statistieken raadplegen op een sociale media website ‘Liken’ van een foto, filmpje of bericht Hier moet je de meest linkse optie aanduiden Taggen van een foto Aanpassen van privacyinstellingen
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0 0
0 0
0 0
0 0
0 0
0 0
Minder dan maandelijks
Één of tweemaal per week
Elke dag of bijna elke dag
Meermaals per dag
0
0
0
Nooit
Combineren van eigen tekstbericht op sociale media met beeldmateriaal (foto of link naar filmpje) Uploaden van eigen foto’s Creëren van een poll, quiz of vragenlijst op sociale media Nadenken over de context waarin een bericht, foto of filmpje op een sociale media website is geschreven of gemaakt
0
0
Één of tweemaal per maand 0
0 0
0 0
0 0
0 0
0 0
0 0
0
0
0
0
0
0
Indien je dit wenst, kan je hier commentaar en/of verduidelijking geven op de voorgaande vragen. Tekstvak De bibliotheek waar ik werk en mijn collega’s Wat is de stag/gemeente van de bibliotheek waar je werkt? Tekstvak Met wie van je collega’s bespreek je werkgerelateerde zaken? Opsomming van alle collega’s Naar wie van je collega’s ga je voor persoonlijk advies? Opsomming van alle collega’s Zijn volgende stellingen van toepassing op de bibliotheek waar je werkt? Helemaal niet akkoord 1 2 Onder collega’s zoeken we samen naar 0 0 oplossingen Ik vertel aan mijn collega’s hoe ik een bepaald 0 0 probleem heb aangepakt
3 0
4 0
Helemaal akkoord 5 0
0
0
0 - 96 -
Om mijn werk beter te kunnen doen, werk ik veel met collega’s samen Het overleggen met collega’s betekent voor mij een grote steun Als ik eens iets nieuws geprobeerd heb, vragen mijn collega’s hoe het verlopen is Van mijn collega’s ondervind ik weinig belangstelling voor datgene waarmee ik op het ogenblik bezig ben Collega’s vragen mij uit interesse vaak waarmee ik op het ogenblik bezig ben
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Indien je dit wenst, kan je hier commentaar en/of verduidelijking geven op de voorgaande vragen. Tekstvak Sociale media op het werk Op het werk maak ik gebruik van sociale media om… (meerder antwoorden mogelijk) Te communiceren met collega’s Te communiceren met bibliotheekbezoekers Te communiceren met vrienden Werkgerelateerde informatie op te zoeken Werkgerelateerde informatie te delen met anderen Privé informatie op te zoeken Privé informatie te delen met anderen Andere, om… Tekstvak Ik maak geen gebruik van sociale media op het werk In welke mate ben je akkoord met volgende stellingen over het gebruik van sociale media binnen de bibliotheek (Eguavoen, 2011)? Helemaal niet Helemaal akkoord akkoord 1 2 3 4 5 Sociale media horen niet thuis in de bibliotheek Sociale media kunnen een positieve bijdrage leveren aan het imago van de bibliotheek Sociale media zijn nuttig bij het uitvoeren van de dagdagelijkse taken in de bibliotheek Ik vind dat sociale media helpen om specifieke informatie te vinden Sociale media zijn een efficiënte manier om bronnen te delen Indien je dit wenst, kan je hier commentaar en/of verduidelijking geven op de voorgaande vragen. Tekstvak Sociale media en je collega’s Met volgende vragen willen we een zicht krijgen op hoe informatie over sociale media uitgewisseld wordt binnen de bibliotheek waar je werkt. Vul deze vragen ook in als je geen sociale media gebruikt (op je werk)
Bespreek je met collega’s het werkgerelateerd gebruik van sociale media? o Ja o Nee - 97 -
Met welke collega’s bespreek je het werkgerelateerd gebruik van sociale media? Opsomming van alle collega’s Bespreek je met collega’s het privégebruik van sociale media? o o
Ja Nee
Met welke collega’s bespreek je het privégebruik van sociale media? Opsomming van alle collega’s Krijg je van collega’s van binnen de bibliotheek soms uitleg over het gebruik van sociale media? o o
Ja Nee
Van wie krijg je die uitleg dan? Opsomming van alle collega’s Geef je zelf aan collega’s van binnen de bibliotheek soms uitleg over sociale media? o o
Ja Nee
Aan wie geef je die uitleg dan? Opsomming van alle collega’s Is er iemand binnen de bibliotheek verantwoordelijk voor het gebruik van sociale media binnen de bibliotheek? o o o o
Ja, ikzelf Ja iemand anders Nee Ik weet het niet
Wie is de verantwoordelijke voor het gebruik van sociale media binnen de organisatie? Opsomming van alle collega’s Indien je dit wenst, kan je hier commentaar en/of verduidelijking geven op de voorgaande vragen. Tekstvak Bedankt voor het invullen van de vragenlijst
- 98 -
Bijlage 3: Vragenlijst interview Interview met mediacoaches Wat meenemen? Vragenprotocol; Topiclijst; Performantietest (+basisinstellingen); A3-blad + naamkaartjes van de personeelsleden; 2 laptops; Vodafonestick; Papier + stylo; Dictafoon en Flipcams Inleiding Goeiemorgen/middag/avond, eerst en vooral bedankt dat u tijd wou vrijmaken voor dit interview. Ik ben Annabel, studente communicatiewetenschappen, afstudeerrichting Nieuwe Media en Maatschappij. In het kader van mijn thesis en het project Mediacoach, kom ik u interviewen omtrent het gebruik van sociale media binnen uw bibliotheek en uw rol als mediacoach in uw bibliotheek. Het interview zal ongeveer een uurtje duren en bestaat uit twee luiken. In het eerste luik zullen we ingaan op uw sociale mediavaardigheden aan de hand van een meer praktische test. In het tweede deel zullen we dieper ingaan op het gebruik van sociale media in uw bibliotheek en uw rol als mediacoach daarin. We zullen dus vooral focussen op sociale media op de werkvloer. Is het oké voor u als ik dit interview opneem om later te kunnen analyseren? Uiteraard zal uw naam of deze van uw collega’s nergens vermeld worden. We zullen dit dan ook volledig anoniem werken. Er zijn geen juiste of foute antwoorden, zeg gerust rechtuit wat in u opkomt. Indien er iets niet duidelijk is tijdens het interview, aarzel dan zeker niet om verduidelijking te vragen. Heeft u nog vragen voordat we beginnen?
Performantietest We beginnen dit interview met een praktische oefening op de computer. Het is de bedoeling dat u enkele taken op facebook uitvoert. Om ethische redenen zullen we u laten aanmelden op een fake account. We willen wel benadrukken dat het de bedoeling is dat u dit account beschouwt als uw EIGEN persoonlijk account. We zullen u vragen om enkele taken op dit account uit te voeren, probeer dit zo goed en zo grondig mogelijk te doen, vergelijkbaar met wat je op je eigen account zou doen. Indien u vast zit of iets niet weet, laat dit gerust weten, dan gaan we over naar de volgende oefening.
Zo, dit is het einde van de praktische oefening. -
Wat vond je over het algemeen van de test, vond je hem eerder moeilijk of eerder gemakkelijk?
-
Wat vond je moeilijk/gemakkelijk?
Waarom? - 99 -
-
(Moest je nu voor deze situatie staan, waarin je iets niet weet, hoe zou je dit dan oplossen?)
Sociale media en privé-leven We zullen nu overgaan naar een volgend gedeelte van het interview. Graag zou ik even ingaan op uw gebruik van sociale media en de rol die sociale media spelen in uw privéleven. Daarna zal ik verder ingaan op sociale media binnen uw werkomgeving, de bibliotheek. -
-
Van welke sociale media maak je zelf gebruik? (Niet enkel focus leggen op Facebook)
Waarom precies deze?
Waarom X wel? Waarom X niet?
Wat doe je dan allemaal?
Wat zijn de laatste drie zaken die je gepost hebt op je eigen account? (vb. statusupdate, foto, filmpje,…)
o
Wie heeft daar zoal op gereageerd?
o
Zijn er ook collega’s die hierop reageren? Wie?
Op welk soort berichten van anderen reageer je? o
Zijn er ook berichten van anderen waarop je niet zou reageren? o
Kunt u daar een voorbeeld bij geven?
(Hoe gaan uw collega’s om met facebook?)
Zijn er zaken die anderen op facebook doen, wat jij niet zou doen?
-
Van wie zijn die berichten dan? Collega’s?
o
Kunt u daar een voorbeeld bij geven?
o
Gebeurt het soms dat collega’s X doen? Wie?
Hebben anderen al eens zaken over u op facebook gezet, dat u niet wou? o
Kunt u deze situatie even schetsen? Wie? Wat?
o
Hebben collega’s dit al eens gedaan?
o
Heeft u deze persoon daarover aangesproken?
Hoe vaak maak je gebruik van sociale media?
Gebeurt dit dan ook op je werk?
Waarom? Gebeurt dit dan ook echt zo…? Wat bedoel je met?
Sociale media in de werkcontext En hoe zit het met uw gebruik van sociale media binnen uw werkcontext? -
Is er een verschil tussen uw gebruik van sociale media thuis en op uw werk? - 100 -
-
Van welke sociale media maak je gebruik op je werk?
-
Gebeurt dit met hetzelfde account dan je privéaccount?
Heeft u dan zowel een werkaccount als een privéaccount?
Waarom maak je specifiek gebruik van deze als werkaccount? o
Wat wordt er zoal gepost op dit account?
(Waarom maak je specifiek gebruik van deze als privéaccount?)
Zijn er sociale media die je privé gebruikt, maar niet werkgerelateerd of omgekeerd? Een sociaal medium die je gebruikt voor je werk en niet privé? o
Gebeurt het dat je je privéaccount gebruikt op je werk?
Zijn er zaken die je thuis doet op je privéaccount, maar die je niet doet op uw werk? o
-
Waarom is dit zo volgens u? Wat kan hiervoor de reden zijn?
Kunt u daar een voorbeeld bij geven? Waarom is dit zo?
U zei reeds dat u X gebruikt met een werkaccount.
Wat doe je dan op dat werkaccount? o
Wat waren de laatste drie posts die u plaatste op dit account?
o
Hoe reageerden uw collega’s hierop?
o
Is er ooit discussie geweest over wat online werd geplaatst? Voorbeeld?
Hoe vaak maak je gebruik van werkgerelateerde sociale media in de bibliotheek?
Gebruik je je werkaccount ook thuis? o
Voor welke zaken gebruik je dit dan ook thuis?
Welke collega’s beschikken over een account op een sociaal medium? -
Zijn er collega’s die dagelijks gebruik maken van sociale media?
Zo ja, wie? Is dit de meerderheid die dit doet?
En hoe zit het dan bij uw andere collega’s, hoe vaak maken zij gebruik van sociale media?
Zijn er collega’s die helemaal geen gebruik maken van sociale media? Wie zijn dit dan? Weet je waarom zij er geen gebruik van maken?
-
Van welk sociaal medium maken ze dan gebruik?
-
-
Waarom is dit zo?
Zijn uw collega’s dan ook bevriend met elkaar?
Bent u bevriend met uw collega’s?
Zo ja, met wie dan allemaal? Waarom bent u met X bevriend en met X niet?
Heeft u ooit collega’s aangespoord om een account aan te maken? - 101 -
-
Voorbeeld
Heeft u ooit een collega afgeraden om een bepaalde foto of filmpje op facebook te plaatsen?
-
Voorbeeld
Heeft u er al eens aan gedacht om een opmerking te geven aan een collega over zijn of haar Facebookgebruik?
Kunt u daar een voorbeeld van geven? Kunt u de situatie omschrijven?
Heeft u dan effectief ook die opmerking gegeven?
Sociale media en je collega’s Wie in de bibliotheek maakt gebruik van sociale media voor de werking van bibliotheek? -
Wie doet dat het meest?
-
Waarom is dat die persoon?/ Hoe komt dat?
-
Gebeurt het soms dat acties van anderen op sociale media, je doen nadenken over je eigen gebruik van sociale media?
-
Kan je daar iets meer over vertellen?
Gebeurt dit ook soms bij collega’s?
Wie is verantwoordelijk voor het gebruik van sociale media voor de werking van de bibliotheek? (dus Bv. de Facebookpagina van de bibliotheek) Is dit dezelfde persoon?
Is deze verantwoordelijkheid officieel opgenomen in het takenpakket van deze persoon?
Waarom is dit zo? Wat is de reden hiervan? Weet u wat de aanleiding hiervoor was? Hoe is dit tot stand gekomen?
Wat is de rol van de mediacoach hierin?
Is er al eens overleg geweest tussen collega’s over wat er op de Facebookpagina van de bibliotheek mag staan? Is er een duidelijke visie binnen de bibliotheek over sociale media? -
Indien wel
Weet u nog wat de aanleiding was van het totstandkomen van deze visie?
Welke collega’s hielden zich voornamelijk bezig met het uitwerken van deze visie?
Zijn alle collega’s het eens met deze visie? Wordt deze visie gedragen door alle medewerkers?
-
Indien niet - 102 -
Is er nood aan een visie?
Hoe staan uw collega’s tegenover sociale media? o
-
Is hun visie eerder uiteenlopend of eerder gelijklopend?
Zijn er al eens conflicten geweest omtrent zaken die op sociale media geplaatst werden?
Zoja, kan u daar iets meer over vertellen? Gebeurde dit op de Facebookpagina van de bibliotheek?
-
Hoe werd dit conflict opgelost?
Wie was daarbij betrokken?
Is het al eens gebeurd dat er foto’s of andere zaken over u geplaatst worden op de pagina van de bibliotheek?
Kunt u daar een voorbeeld bij geven?
Hoe sta jij daartegenover? Wat kan en wat kan niet?
Zijn er collega’s die negatief staan tegenover het gebruik van sociale media? -
Kunt u mij zeggen welke collega’s dit zijn?
-
Weet u waarom dit zo is?
-
Geldt dit zowel voor het privégebruik als het werkgerelateerd gebruik?
Sociale media in de bib en jij als centrale figuur (Je hebt aangegeven dat je een centrale rol speelt bij heel het sociale mediaverhaal in uw bibliotheek. Kunt u nu omschrijven wat tot je officieel/officieus takenpakket behoort? -
Behoort het helpen van je collega’s hier ook bij?)
Uitleg geven Heeft u zelf al hulp kunnen bieden voor collega’s wat betreft het gebruik van sociale media? Kan u daar een voorbeeld bij geven? -
Hoe vaak gebeurt het dat er een collega u om hulp vraagt over sociale media?
-
Welke collega(‘s) is/zijn dit dan?
-
Kan u daar iets mee over vertellen?
Waarom zijn dit die collega’s? specifieke Relatie?
En over welke vragen gaat dit dan specifiek?
Voorbeeld geven?
Klopt dit dat dit voornamelijk voor technische vragen zijn? - 103 -
-
Klopt dit dat dit voornamelijk inhoudelijke vragen zijn?
Klopt dit dat dit vooral voor privégebruik is of toch eerder werkgerelateerd?
Op welke manier komt die vraag dan tot bij u? Ga jij naar collega’s of gebruik je andere middelen?
(Via mail, persoonlijk, via een andere collega, op een vergadering…?)
Waar wordt er vooral gecommuniceerd over sociale media? (rookpauze, lunch, gezamenlijke opdrachten)
-
Welke factoren, denkt u, zorgen ervoor dat mensen al dan niet aan jou hulp komen vragen over sociale media?
Waarom deze factoren? Denkt u nog aan andere factoren?
Zijn deze factoren van toepassing op alle collega’s? Verschillen deze factoren naargelang de collega?
-
Welk gevoel wekt dit bij u op, indien u een collega kan helpen? (vervelend, voldoening?...)
Waarom is dit? (planning?)
Uitleg krijgen Zijn er al vragen van collega’s gekomen waarop u niet kon antwoorden of waarover u twijfelde? -
Kunt u daar een voorbeeld bij geven? En wat was de context?
-
Hoe heb je dit opgelost?
Heeft u zelf al eens hulp nodig gehad met betrekking tot sociale media en kan u daar een voorbeeld bij geven? -
Hoe vaak gebeurt het dat je om hulp/uitleg vraagt over sociale media?
Kan je daar iets meer over vertellen?
-
Waar hulp verkregen (internet, thuis, werk)?
-
Wie? Welke collega’s? of persoon buiten bibliotheek?
-
Waarom bij hen?
En over welke vragen gaat dit dan specifiek?
Kunt u daar een voorbeeld bij geven?
Zijn dit voornamelijk … vragen?
Hoe stel je die vraag dan? Via welk middel? Is dit via mail, persoonlijk, via een collega, op een vergadering? Of op een andere manier?
-
Welke factoren zorgen er volgens u voor dat u raad gaat vragen aan die specifieke mensen? - 104 -
Waarom deze factoren?
Graag had ik dat u op dit blad de plattegrond van uw bibliotheek tekent. Dit mag een zeer ruwe schets zijn, belangrijk is dat de verschillende afdelingen en diensten duidelijk zichtbaar zijn, zodat het voor ons duidelijk wordt wie waar werkt. Ik heb hier enkele naamkaartjes van uw collega’s. Graag had ik dat u deze kaartjes legt op de plaats waar die collega’s het meest tijd doorbrengen in de bibliotheek. (Indien er personen zijn die u niet kent, hoeft u deze niet op de plattegrond te leggen). Algemene vragen mediacoachproject -
Voor het mediacoachproject is het de bedoeling dat u een project ontwikkelt in verband met sociale media.
-
Kan je iets meer vertellen over dat project en hoe verloopt het?
Wat is de respons van de collega’s?
Wat heeft het project Mediacoach betekent voor u?
-
Kunt u daar iets meer over vertellen?
Zijn uw verwachtingen die u had over het project ingelost? Heb je gekregen wat je verwacht had?
-
Denkt u dat uw positie veranderd is na uw opleiding tot mediacoach?
-
Zoja, kunt u daar een voorbeeld bij geven?
Kijkt u anders naar het gebruik van sociale media op de werkvloer na het volgen van de cursus tot mediacoach?
En op welke manier dan? Kan u daar een voorbeeld bij geven? Privé/werk
Bent u anders gaan omgaan met sociale media?
Besluitende vragen We naderen het einde van dit interview, wat is het belangrijkste dat ik zou moeten onthouden over de communicatie onder collega’s over sociale media binnen uw bibliotheek? heeft u nog vragen of opmerkingen over het interview? Dan bedank ik u alvast voor uw medewerking aan dit interview.
- 105 -
Bijlage 4: Codeboek diepte-interviews Node Afspraken SM Algemene competenties Affectieve competenties Cognitieve competenties Technische competenties Bibliotheekbezoekers affectief Cognitief Praktisch SM Evolutie SM in bib Formele organisatie SM bib Goede quotes Project MC Betekenis MCproject Comm. collega's Evaluatie Negatief Positief Kijk SM Over het algemeen Positie veranderd Project Respons collega's Rol MC in bib SM en collega's Comm SM SM negatief Laggards Problemen SM (discussies, posts, foute reacties) Tegenstrubbelingen SM privéleven Belang SM Bevriend Gepraat MC SM werkcontext Acties andere bibl. Gebruik SM werk (hoe vaak + functie) Interactiviteit Interactiviteit collega's SM werk (welke SM worden gebruikt) Tips op SM Wat op SM (activiteiten, foto's)
Sociaal kapitaal Formeel sociaal kapitaal SM werkgerelateerd Werkgebonden Informeel sociaal kapitaal Persoonlijk advies SM privé Vaardigheden SM Verspreiding MG (niet SMG) Competenties Affectief Cognitief Praktisch Rol andere actoren Rol mediacoach Verspreiding SMG Aan wie geven Competenties Affectief Cognitief Praktisch Educatie collega's Factoren Formeel Informeel Gevoel Hoe vaak en waar Info andere bronnen Reactie posts collega's Rol andere actoren Rol mediacoaches Spontaan uitleg geven Van wie krijgen Visie SM Bib Collega's Sociale media policy Visie gemeente Z Eindvraag
- 106 -
Bijlage 5: Netwerken van de bibliotheken Bij het netwerk van bibliotheek6 worden de clusters niet weergegeven, dit omdat er een te grote kans bestaat dat de actoren geïdentificeerd zouden worden aan de hand van hun niveau van sociale mediageletterdheid.
'UitlegGeven' Bibliotheek1
'UitlegGeven' Bibliotheek2
- 107 -
'UitlegGeven' Bibliotheek3
'UitlegGeven' Bibliotheek4
- 108 -
'UitlegGeven' Bibliotheek5
'UitlegGeven' Bibliotheek6
- 109 -
Bijlage 6: Degree centraliteit per bibliotheek Hier wordt per bibliotheek de outdegree van alle actoren weergegeven, dit om een beter zicht te krijgen van de rol van de mediacoaches in de bibliotheek. Bibliotheek1 Actor OutDegree InDegree NrmOutDeg NrmInDeg Actor MC1.2 34.000 4.000 44.737 5.263 26.000 6.000 34.211 7.895 15.000 7.000 19.737 9.211 13.000 6.000 17.105 7.895 9.000 4.000 11.842 5.263 9.000 5.000 11.842 6.579 7.000 7.000 9.211 9.211 7.000 6.000 9.211 7.895 MC1.1 6.000 4.000 7.895 5.263 3.000 2.000 3.947 2.632 2.000 1.000 2.632 1.316 2.000 2.000 2.632 2.632 2.000 0.000 2.632 0.000 2.000 2.000 2.632 2.632 1.000 1.000 1.316 1.316 1.000 3.000 1.316 3.947 1.000 1.000 1.316 1.316 1.000 2.000 1.316 2.632 1.000 4.000 1.316 5.263 1.000 1.000 1.316 1.316 1.000 4.000 1.316 5.263 1.000 5.000 1.316 6.579 1.000 3.000 1.316 3.947 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 1.000 0.000 1.316 0.000 2.000 0.000 2.632 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 3.000 0.000 3.947 0.000 1.000 0.000 1.316 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 3.000 0.000 3.947 0.000 1.000 0.000 1.316 0.000 2.000 0.000 2.632 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 3.000 0.000 3.947 0.000 6.000 0.000 7.895 0.000 2.000 0.000 2.632
OutDegree InDegree NrmOutDeg NrmInDeg 0.000 2.000 0.000 2.632 0.000 2.000 0.000 2.632 0.000 1.000 0.000 1.316 0.000 4.000 0.000 5.263 0.000 1.000 0.000 1.316 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 2.000 0.000 2.632 0.000 1.000 0.000 1.316 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 1.000 0.000 1.316 0.000 2.000 0.000 2.632 0.000 2.000 0.000 2.632 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 3.000 0.000 3.947 0.000 1.000 0.000 1.316 0.000 3.000 0.000 3.947 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 2.000 0.000 2.632 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 1.000 0.000 1.316 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 2.000 0.000 2.632 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 1.000 0.000 1.316 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 2.000 0.000 2.632 0.000 2.000 0.000 2.632 0.000 1.000 0.000 1.316 0.000 2.000 0.000 2.632 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 1.000 0.000 1.316 0.000 2.000 0.000 2.632 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 1.000 0.000 1.316
- 110 -
Bibliotheek2 Actor
OutDegre InDegre NrmOutDeg NrmInDeg Actor OutDegre InDegre NrmOutDeg NrmInDeg 17.000 4.000 25.758 6.061 1.000 2.000 1.515 3.030 10.000 4.000 15.152 6.061 1.000 1.000 1.515 1.515 9.000 7.000 13.636 10.606 0.000 2.000 0.000 3.030 9.000 8.000 13.636 12.121 0.000 0.000 0.000 0.000 8.000 0.000 12.121 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 MC2 6.000 6.000 9.091 9.091 0.000 2.000 0.000 3.030 6.000 0.000 9.091 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 5.000 3.000 7.576 4.545 0.000 0.000 0.000 0.000 5.000 2.000 7.576 3.030 0.000 4.000 0.000 6.061 4.000 1.000 6.061 1.515 0.000 3.000 0.000 4.545 4.000 2.000 6.061 3.030 0.000 1.000 0.000 1.515 3.000 2.000 4.545 3.030 0.000 0.000 0.000 0.000 3.000 1.000 4.545 1.515 0.000 2.000 0.000 3.030 3.000 2.000 4.545 3.030 0.000 6.000 0.000 9.091 2.000 1.000 3.030 1.515 0.000 0.000 0.000 0.000 2.000 2.000 3.030 3.030 0.000 0.000 0.000 0.000 2.000 2.000 3.030 3.030 0.000 0.000 0.000 0.000 2.000 1.000 3.030 1.515 0.000 0.000 0.000 0.000 2.000 3.000 3.030 4.545 0.000 3.000 0.000 4.545 2.000 2.000 3.030 3.030 0.000 7.000 0.000 10.606 2.000 1.000 3.030 1.515 0.000 0.000 0.000 0.000 1.000 2.000 1.515 3.030 0.000 1.000 0.000 1.515 1.000 0.000 1.515 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 1.000 0.000 1.515 0.000 0.000 1.000 0.000 1.515 1.000 3.000 1.515 4.545 0.000 0.000 0.000 0.000 1.000 1.000 1.515 1.515 0.000 0.000 0.000 0.000 1.000 2.000 1.515 3.030 0.000 0.000 0.000 0.000 1.000 3.000 1.515 4.545 0.000 4.000 0.000 6.061 1.000 1.000 1.515 1.515 0.000 7.000 0.000 10.606 1.000 1.000 1.515 1.515 0.000 0.000 0.000 0.000 1.000 0.000 1.515 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 1.000 4.000 1.515 6.061 0.000 1.000 0.000 1.515 1.000 0.000 1.515 0.000 0.000 2.000 0.000 3.030 1.000 1.000 1.515 1.515
- 111 -
Bibliotheek3 OutDegree InDegree NrmOutDeg NrmInDeg 14.000 4.000 31.818 9.091 10.000 1.000 22.727 2.273 6.000 2.000 13.636 4.545 5.000 1.000 11.364 2.273 MC3.1 5.000 5.000 11.364 11.364 5.000 0.000 11.364 0.000 5.000 3.000 11.364 6.818 4.000 2.000 9.091 4.545 3.000 1.000 6.818 2.273 3.000 1.000 6.818 2.273 3.000 4.000 6.818 9.091 3.000 3.000 6.818 6.818 2.000 1.000 4.545 2.273 1.000 3.000 2.273 6.818 1.000 0.000 2.273 0.000 1.000 0.000 2.273 0.000 1.000 1.000 2.273 2.273 1.000 4.000 2.273 9.091 1.000 9.000 2.273 20.455 1.000 1.000 2.273 2.273 1.000 0.000 2.273 0.000 1.000 2.000 2.273 4.545 1.000 6.000 2.273 13.636 1.000 0.000 2.273 0.000 1.000 2.000 2.273 4.545 0.000 3.000 0.000 6.818 0.000 2.000 0.000 4.545 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 2.000 0.000 4.545 0.000 1.000 0.000 2.273 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 1.000 0.000 2.273 0.000 2.000 0.000 4.545 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 5.000 0.000 11.364 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 2.000 0.000 4.545 0.000 2.000 0.000 4.545 0.000 3.000 0.000 6.818 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 1.000 0.000 2.273 MC3.2
- 112 -
Bibliotheek4 MC4
OutDegree InDegree NrmOutDeg NrmInDeg 5.000 1.000 38.462 7.692 3.000 1.000 23.077 7.692 2.000 0.000 15.385 0.000 1.000 1.000 7.692 7.692 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 1.000 0.000 7.692 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 2.000 0.000 15.385 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 1.000 0.000 7.692 0.000 3.000 0.000 23.077 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 0.000 1.000 0.000 7.692
Bibliotheek5 OutDegree InDegree NrmOutDeg NrmInDeg 7.000 2.000 100.000 28.571 MC5 7.000 2.000 100.000 28.571 7.000 2.000 100.000 28.571 0.000 3.000 0.000 42.857 0.000 3.000 0.000 42.857 0.000 3.000 0.000 42.857 0.000 3.000 0.000 42.857 0.000 3.000 0.000 42.857 Bibliotheek6 MC6
OutDegree InDegree NrmOutDeg NrmInDeg 3 0 60 0 1 0 20 0 0 1 0 20 0 1 0 20 0 2 0 40 0 0 0 0
- 113 -
Bijlage 7: Betweenness centrality per bibliotheek Bibliotheek 1 Betweenness nBetweenness MC1.2 248.154 4.354 142.363 2.498 134.949 2.368 123.673 2.170 64.154 1.126 61.150 1.073 32.892 0.577 MC1.1 30.649 0.538 24.089 0.423 13.000 0.228 13.000 0.228 6.000 0.105 3.733 0.065 3.567 0.063 2.500 0.044 2.238 0.039 2.210 0.039 1.786 0.031 1.243 0.022 1.176 0.021 0.476 0.008 De actoren met een waarde ‘0’ werden niet in deze tabel opgenomen
Descriptive statistics for each measures Betweenness nBetweenness Mean 11.857 0.208 Std Dev 38.714 0.679 Sum 913.000 16.018 Variance 1.498.800 0.461 SSQ 126.233.188 38.853 MCSSQ 115.407.609 35.521 Euc Norm 355.293 6.233 Minimum 0.000 0.000 Maximum 248.154 4.354 Network Centralization Index = 4,20%
Bibliotheek 2 Betweenness nBetweenness 450.333 10.497 409.667 9.549 317.000 7.389 272.500 6.352 MC2 183.667 4.281 141.500 3.298 92.333 2.152 63.333 1.476 50.667 1.181 27.833 0.649 19.000 0.443 17.833 0.416 14.500 0.338 13.500 0.315 12.500 0.291 12.167 0.284 9.000 0.210 8.333 0.194
Descriptive statistics for each measure Betweenness nBetweenness Mean 31.925 0.744 Std Dev 90.470 2.109 Sum 2.139.000 49.860 Variance 8.184.769 4.447 SSQ 616.667.875 335.071 MCSSQ 548.379.500 297.966 Euc Norm 785.282 18.305 Minimum 0.000 0.000 Maximum 450.333 10.497 Network Centralization Index = 9,90%
- 114 -
6.833 0.159 6.667 0.155 5.167 0.120 4.167 0.097 De actoren met een waarde ‘0’ werden niet in deze tabel opgenomen
Bibliotheek 3 Betweenness nBetweenness MC3.1 67.317 3.558 32.133 1.698 26.833 1.418 20.450 1.081 17.617 0.931 17.500 0.925 MC3.2 17.167 0.907 15.000 0.793 11.450 0.605 11.333 0.599 10.500 0.555 6.000 0.317 4.450 0.235 4.000 0.211 2.000 0.106 1.500 0.079 1.333 0.070 0.750 0.040 0.333 0.018 0.333 0.018 De actoren met een waarde ‘0’ werden niet in deze tabel opgenomen
Descriptive statistics for each measure Betweenness nBetweenness Mean 5.956 0.315 Std Dev 12.196 0.645 Sum 268.000 14.165 Variance 148.732 0.415 SSQ 8.289.019 23.156 MCSSQ 6.692.930 18.697 Euc Norm 91.044 4.812 Minimum 0.000 0.000 Maximum 67.317 3.558 Network Centralization Index = 3.32%
- 115 -
Bibliotheek 4 Betweenness nBetweenness MC4 2.000 1.282 De actoren met een waarde ‘0’ werden niet in deze tabel opgenomen DESCRIPTIVE STATISTICS FOR EACH MEASURE Betweenness nBetweenness Mean 0.143 0.092 Std Dev 0.515 0.330 Sum 2.000 1.282 Variance 0.265 0.109 SSQ 4.000 1.644 MCSSQ 3.714 1.526 Euc Norm 2.000 1.282 Minimum 0.000 0.000 Maximum 2.000 1.282 Network Centralization Index = 1,28% Bibliotheek 5 /
Bibliotheek 6 /
- 116 -
Bijlage 8: De rol van de mediacoach als broker Bibliotheek 1 Node MC1.1 (SMliterates) Missings SMworkers SMlaggards SMliterates SMleisures -----Missings -0 0 0 0 0 SMworkers -0 0 0 0 0 SMlaggards -0 0 0 0 0 SMliterates -3 3 4 3 4 SMleisures -0 0 0 0 0 Node MC1.2 (SMliterates) Missings SMworkers SMlaggards SMliterates SMleisures -----Missings -0 0 0 0 0 SMworkers -0 0 0 0 0 SMlaggards -0 0 0 0 0 SMliterates -3 29 19 30 20 SMleisures -0 0 0 0 0 Bibliotheek 2 Node MC2 (SMworkers) Missings SMworkers SMlaggards SMliterates SMleisures -----Missings -0 2 0 2 1 SMworkers -0 0 0 0 0 SMlaggards -0 0 0 0 0 SMliterates -4 5 0 6 1 SMleisures -1 2 0 1 0 Bibliotheek 3 Node MC3.1 (SMliterates) Missings SMworkers SMlaggards SMliterates SMleisures -----Missings -0 0 0 0 0 SMworkers -0 0 0 0 0 SMlaggards -0 0 0 0 0 SMliterates -0 3 3 0 9 SMleisures -0 1 1 0 2
- 117 -
Node MC3.2 (SMliterates) Missings SMworkers SMlaggards SMliterates SMleisures -----Missings -0 0 0 0 0 SMworkers -1 1 2 4 6 SMlaggards -0 0 0 0 0 SMliterates -3 3 5 4 16 SMleisures -0 0 0 0 0 Bibliotheek 4 Node MC4 (SMliterates) Missings SMworker SMlaggard SMliterate SMleisure -----Missings -0 0 0 0 0 SMworker -0 0 0 0 0 SMlaggard -0 0 0 0 0 SMliterate -0 0 0 0 2 SMleisure -0 0 0 0 0 Bibliotheek 5 / Bibliotheek 6 /
- 118 -
- 119 -