UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
VROUWELIJK ONDERNEMERSCHAP IN HET LICHT VAN EUROPA. Een evaluatie van het Europees beleid inzake vrouwelijk ondernemerschap.
Wetenschappelijke verhandeling aantal woorden:
16 496
LIESBETH BOONS
MASTERPROEF EU-STUDIES
PROMOTOR: DR. PETRA DEBUSSCHER COMMISSARIS: BREGT SAENEN COMMISSARIS: DR. FERDI DE VILLE
ACADEMIEJAAR 2011 - 2012
Masterproef EU-studies 2012
“Met dank aan mijn promotor, Petra Debusscher, voor het delen van haar kritische blik op gendergelijkheid.” Liesbeth Boons
2
Masterproef EU-studies 2012
Abstract Deze thesis maakt een grondige evaluatie van het vrouwelijk ondernemerschapklimaat in Europa. Aan de hand van de eerste onderzoeksvraag “is er sprake van een genderongelijkheid in de Europese Unie” verklaart deze thesis, aan de hand van een literatuurstudie, of er een asymmetrie is tussen mannelijk en vrouwelijk ondernemerschap. In principe zou dit niet zo mogen zijn, aangezien de Europese Unie het principe van gendergelijkheid als één van haar principale waarden uitdraagt en dit probeert na te streven via gendermainstreaming. Toch wijst het literatuuronderzoek uit dat er een grote ‘gender gap’ is wat betreft ondernemerschap. Daar waar mannen 70% van het ondernemerschap op zich nemen in Europa, is dit voor vrouwen bijgevolg slechts 30%. Vrouwen sukkelen met heel grote menselijke, sociale en financiële barrières die voor mannen heel wat kleiner zijn. Het literatuuronderzoek sluit dan ook af met enkele beleidsaanbevelingen uit de literatuur die ondernemerschap bij vrouwen zouden moeten stimuleren. Omdat het ratio vrouwen in ondernemerschap zo laag is in Europa, gaat de tweede onderzoeksvraag, “is er binnen het Europese beleid rond ondernemerschap plaats gemaakt voor vrouwelijk ondernemerschap” hier dieper op in. Aan de hand van de Critical Frame Analysis worden enkele beleidsdocumenten geanalyseerd die gepubliceerd zijn vanaf 2000, de officiële start van de promotie van ondernemerschap. De analyse maakt duidelijk dat de documenten rond ondernemerschap veelal ‘gegenderd’ zijn waarbij men een speciale focus legt op vrouwen, als één van de oplossingen om ondernemerschap te promoten. De Commissie probeert gender equality na te streven rond het thema ondernemerschap vanuit een economische oogpunt maar verliest daarbij de strategie van gender mainstreaming uit het oog.
3
Masterproef EU-studies 2012
Inhoud 1.
Inleiding .............................................................................................................................. 6
2.
Literatuuronderzoek ............................................................................................................ 8 2.1.
Gendergelijkheid in de Europese Unie ........................................................................ 8
2.2.
Definitie ondernemerschap ........................................................................................ 10
2.3.
Algemeen ondernemerschapklimaat in Europa ......................................................... 10
2.3.1.
3.
2.4.
Barrières voor ondernemerschap in Europa .............................................................. 15
2.5.
Vrouwelijk ondernemerschap in de Europese Unie .................................................. 15
2.5.1.
Profiel van de vrouwelijke, Europese ondernemer ............................................ 16
2.5.2.
Determinanten die vrouwelijk ondernemerschap beïnvloeden .......................... 17
2.5.3.
Barrières voor vrouwelijke ondernemers ........................................................... 20
2.6.
Beleidsaanbevelingen ................................................................................................ 23
2.7.
Conclusie literatuurstudie .......................................................................................... 25
Onderzoek ......................................................................................................................... 26 3.1.
Onderzoeksopzet ....................................................................................................... 26
3.2.
Verantwoording keuze beleidsdocumenten ............................................................... 26
3.3.
Methodologie ............................................................................................................. 27
3.4.
Analyse beleidsdocumenten ...................................................................................... 28
3.4.1.
Green paper on Entrepreneurship van 2003 ....................................................... 28
3.4.2.
The Small Business Act for Europe van 2008 .................................................. 30
3.4.3.
Evaluation on Policy: promotion of women innovators and entrepreneurs van 2008 .................................................................................................................... 32
3.4.4.
Europe 2020 strategy van 2010 .......................................................................... 33
3.5. 4.
Fases en profiel van ondernemerschap ............................................................... 12
Conclusie onderzoek.................................................................................................. 35
Algemeen Besluit .............................................................................................................. 37
BIBLIOGRAFIE ...................................................................................................................... 40
4
Masterproef EU-studies 2012
Lijst van Figuren
Figuur 1: ondernemerschap fases en profiel………………………………………………….12 Figuur 2: samenvatting documentenanalyse………………………………………………….35
5
Masterproef EU-studies 2012
1. Inleiding De ondernemingscapaciteit in een economie is één van de sleuteldeterminanten voor economische groei en productiviteitstoename. Toch zien we dat Europa het hier moeilijk mee heeft. Een korte blik op het Europees ‘ondernemerschaplandschap’ toont duidelijk aan dat er heel wat hiaten te vinden zijn. Eén van deze hiaten is de grote gender ongelijkheid die nog steeds te vinden is binnen Europa. Ook al wordt het ondernemerschapklimaat de laatste jaren gekenmerkt door een toename van vrouwelijke ondernemers toch zien we dat zij slechts zo’n 30 procent vertegenwoordigen van het totale ondernemerschap in Europa (Eurobarometer, 2009). Deze ongelijke balans is niet enkel oneerlijk ten opzichte van vrouwen maar het richt ook een heel grote schade toe aan de Europese economie. Ondernemers en kmo’s vormen de ruggengraat van de Europese economie en zeker nu, na jaren van economische crisis, heeft deze nood aan sterke ondernemers om de economie terug op de rails te krijgen. Een uitspraak van Antonio Tajani, vicepresident van de Europese commissie staaft dit: “Europe must build on its small businesses. Supporting women entrepreneurs is essential to stimulating growth since the entrepreneurial potential of women has not yet been fully exploited”. (Europese commissie, 2011). Bovenstaande paragraaf is meteen ook de uitleg voor de maatschappelijke relevantie van deze thesis, het legt immers de problemen bloot rond vrouwelijk ondernemerschap die grote implicaties hebben voor de samenleving. Het is dan ook erg nuttig naar dit onderwerp onderzoek uit te voeren. Één van de voornaamste uitdagingen van de EU- lidstaten is de nood om het ondernemerschap in eigen land een serieuze duw in de rug te geven wil men Europa terug op het economische peil brengen van voor de economische crisis. Niet enkel de lidstaten maar ook Europa speelt een erg belangrijke rol in het hele verhaal. Met haar Europa 2020 strategie wil de commissie tegen 2020 van de EU een slimme, duurzame en inclusieve economie maken. Dit betekent voor de EU en de lidstaten een grote samenwerking op het gebied van productiviteit, werkgelegenheid en sociale samenhang. Deze thesis maakt dan ook een grondige analyse van het ondernemerschapklimaat in Europa met een bijzondere focus op vrouwelijk ondernemerschap en gaat in op het feit of er binnen de ambitieuze doelstellingen van de Europese Unie plaats is gemaakt voor de stimulatie van vrouwelijk ondernemerschap. De eerste onderzoeksvraag gaat dan ook in op de vraag of er in de Europese Unie voldoende vrouwelijk ondernemerschap is en luidt “is er sprake van een gender ongelijkheid in Europees ondernemerschap”. Aan de hand van het eerste gedeelte van deze thesis, het literatuuronderzoek, zal hier een antwoord worden op geformuleerd. Een kleine kanttekening dient te worden gemaakt. Het begrip ‘voldoende’ lijkt heel breed en onnauwkeurig te zijn om te worden vermeld in een onderzoek. Dit ruime begrip wordt echter gebruikt omdat een maatstaf rond ondernemerschap niet bestaat. Wanneer is er sprake van ‘voldoende’ ondernemerschap? Een paper over Eclectic ondernemerschap maakt duidelijk dat “measurement and comparison of the level of entrepreneurship for different time periods and countries is complicated by the absence of a universally agreed upon set of indicators” (Tinbergen Institute, 2001). Ook de term gender wordt even onder de loep genomen. Het is immers zo dat deze term door velen in de mond wordt genomen maar dat maar weinigen een
6
Masterproef EU-studies 2012
concrete definitie van gender naar voor kunnen brengen. Volgens een gender policy review kan het begrip als volgt worden omschreven: ‘Gender’ refers to the social (as opposed to the biological) characteristics of, and relations between, the two sexes. ‘Gender’ is not a fixed and immutable feature of humanity, but rather a series of socially ascribed and therefore contingent aspects of social life. Since gender concerns the social development and identity of the two sexes in relation to one another, gender is not, as is often supposed, simply the province of women, women’s studies, or ‘women -friendly’ policies. It is often the case that the term ‘gender’ is assumed to be interchangeable with ‘women’. Yet men, too, are the recipients and shapers of gender relations, and therefore gender and gender equality policies are as of much relevance to men as to women (Webster, 2003). Voorgaand citaat maakt duidelijk dat in tegenstelling tot sekse, dat voortgaat op biologische kenmerken, gender afhangt van sociale geconstrueerde verschillen. Het gaat hierbij over vrouwelijkheid en mannelijkheid in plaats van ‘vrouw zijn’ en ‘man zijn’. De tweede onderzoeksvraag gaat in op de vraag of er binnen het Europese beleid rond ondernemerschap plaats is gemaakt voor vrouwelijk ondernemerschap. Het onderzoek, de documentenanalyse, zal hier trachten een antwoord op te vinden. Een kijk op dit beleid zal gebeuren met een ‘genderbril’, aan de hand van de Critical Frame Analysis. Wetenschappelijk gezien heeft deze thesis dan ook een grote relevantie. Het gaat immers het Europees beleid rond ondernemerschap gaan analyseren vanuit een genderperspectief (via CFA). Doordat dit een relatief onontgonnen domein is, kan deze thesis een meerwaarde bieden aan wetenschappelijke literatuur en onderzoek aangaande de relatie tussen ondernemerschap en gender.
7
Masterproef EU-studies 2012
2. Literatuuronderzoek 2.1.Gendergelijkheid in de Europese Unie Vooraleer in te gaan op het concrete thema van deze thesis, vrouwelijk ondernemerschap in de EU, is het van belang het kader rond gelijkheid van mannen en vrouwen in de Europese Unie nader te bestuderen. Dit kader is zeker relevant omdat de inleiding reeds weer gaf dat er een ongelijke balans te vinden is tussen enerzijds mannelijk en anderzijds vrouwelijk ondernemerschap. Dit terwijl de Europese Unie prat gaat op gender equality. Een uiteenzetting van de theorie rond gendergelijkheid is dan ook een meerwaarde wanneer een thema wordt behandeld, zoals in deze thesis ondernemerschap, waarbij er een duidelijke kloof valt waar te nemen tussen beide genders. Sinds de vroege jaren zeventig zijn feministen in de EU aan het werk om gelijkheid tussen mannen en vrouwen na te streven in onder andere de werkomgeving (Mazey, 2002). Wanneer er wordt gesproken over gendergelijkheid, kan het begrip gender mainstreaming zeker niet ontbreken. De introductie van gender mainstreaming in de EU heeft aan feministen de kans gegeven beleidsinstrumenten die traditioneel ‘gender blind’ waren te ‘engenderen’. Laten we dit uitgebreider uitleggen. Mainstreaming is een beleid dat door de Europese Unie is aangenomen ‘to promote equality between men and women in all activities and policies at all levels’ (Booth & Bennett, 2002). Mainstreaming als een instrument wordt vooral gebruikt om gendergelijkheid te bevorderen, maar het is evenzeer van toepassing op andere gebieden van ongelijkheid. Als een strategie, zien we dat gender mainstreaming voor het eerst op de voorgrond kwam op Wereldconferentie over vrouwen van de Verenigde Naties in Nairobi, in 1985 (Booth & Bennett, 2002). Tien jaar later, in 1995, op de Wereldconferentie in Peking, werd gender mainstreaming in het ‘Platform for Action’ opgenomen. Nationale staten gaven hier hun steun aan. De Europese Commissie erkende op dat moment dat het toenmalige beleid grote hiaten had inzake gendergelijkheid. Als gevolg hiervan werd in het vierde Actieplan programma voor gelijke kansen tussen mannen en vrouwen het principe van het mainstreamen van gelijkheid opgenomen. Het erkende dat er methoden moesten ontwikkeld worden die zorgden voor integratie van gelijke kansen in alle beleid en activiteiten van de, toen nog, Europese Gemeenschap. Gender mainstreaming werd op dat moment omschreven als “the (re) organization, improvement, development and evalution of policy processes, so that a gender equality perspective is incorporated in all policies at all levels and all stages, by the actors normally involved in policymaking” (Booth & Bennett, 2002). Gender mainstreaming kan omschreven worden als een relatief nieuw begrip aangezien het pas sinds 1995 werd geïncorporeerd in het Europese beleid. De vraag die we ons kunnen stellen is, hoe het dan gesteld was met gendergelijkheid voor deze periode? Auteurs Bennett en Booth stellen dat historische gezien de politieke campagnes voor gendergelijkheid kunnen opgedeeld worden in drie verschillende golven van feminisme (door de auteurs wordt dit omschreven als the three-legged equality stool). Een uitleg van deze drie golven is zeker relevant omdat het huidige principe van gender mainstreaming gestoeld is op de drie golven die elk gepaard gaan met een ander perspectief op gelijkheid tussen mannen en vrouwen. Een eerste golf van feminisme zien we vanaf de het jaar 1918. Deze periode wordt gekenmerkt door acties die
8
Masterproef EU-studies 2012
vrouwen dezelfde rechten en kansen geven als mannen in de publieke sfeer, denken we hierbij aan bijvoorbeeld stemrecht. Deze eerste fase wordt dan ook omschreven als the equal treatment perspective. De tweede fase die van start ging in de jaren zestig wordt gekenmerkt door een andere benadering. In deze fase worden vrouwen gezien als een benadeelde groep die specifieke behandeling vereist en geïnstitutionaliseerd is om voorgaande discriminatie te counteren. Deze fase wordt het women’s perspective genoemd. De laatste fase, het gender perspective, erkent de verschillen tussen mannen en vrouwen en steunt acties die als doel hebben de organisatie van de samenleving te transformeren tot een eerlijkere verdeling van menselijke verantwoordelijkheden. Auteurs Stigter en Verheul gaan in hun uiteenzetting over ondernemerschap gender mainstreaming nogmaals opdelen in vijf verschillende fasen (Verheul & Stigter, 2003). Zo funderen zij dat bij het vergelijken van de ontwikkelingen in vrouwelijk en mannelijk ondernemerschap voorzichtigheid is geboden door de verschillende generaties ondernemers die er bestaan. Zij beschrijven mainstreaming “als het proces waarbij vrouwen steeds verder doordringen in verschillende delen van de maatschappij” (Verheul & Stigter, 2003). Een eerste fase in het mainstreaming proces gaat gepaard met de erkenning van ongelijkheid in mogelijkheden. De tweede fase legt de nadruk op gelijkheid in formele wet- en regelgeving en de verwijdering van materiële ongelijkheid. Een derde fase gaat in op culturele verandering. Concreet pakt men in deze fase de stereotypen aan. Een vierde fase omvat het tenietdoen van ongelijkheid in activiteiten en taken. Vrouwen treden binnen in sectoren die voordien enkel door mannen werden beheerd. Een vijfde fase luidt de totale maatschappelijke gelijkheid in, die volgens beide auteurs nog niet bereikt is. Dat gendergelijkheid een belangrijk punt is op de Europese agenda, zien we ondermeer aan de initiatieven die het op dit vlak neemt. Zo is er door de Europese Commissie een strategie uitgewerkt die de gelijkheid tussen mannen en vrouwen moet bevorderen in de periode 20102015 (Europese Commissie, 2010). Deze strategie omvat ondermeer de prioriteiten die zijn vastgelegd in het Women’s Charter. In deze strategie is een paragraaf besteed aan ondernemerschap, onder de titel gelijke economische zelfstandigheid. In de strategie wordt het volgende gezegd over gendergelijkheid en ondernemerschap: “Het percentage vrouwelijke ondernemers is met 33% (30% bij starters) niet optimaal en de meeste vrouwen beschouwen het ondernemerschap nog steeds niet als een relevante loopbaanoptie. De uitvoering van de herziene richtlijn inzake zelfstandig werkzame vrouwen moet een belangrijke drempel voor het vrouwelijk ondernemerschap wegnemen. Jonge vrouwen moeten ook profiteren van de groeiende nadruk op ondernemerschap als een van de basisvaardigheden die scholen alle leerlingen moeten bijbrengen, hetgeen een onderdeel is van het kerninitiatief Jeugd in beweging” (Europese Commissie, 2010). Deze paragraaf maakt duidelijk dat de EU inziet dat vrouwelijk ondernemerschap dient te worden verbeterd vanuit het genderperspectief. Of dat zich ook vertaald in het effectieve Europese beleid rond ondernemerschap zal blijken uit de resultaten van deze thesis.
9
Masterproef EU-studies 2012
2.2.Definitie ondernemerschap Ondanks het feit dat er reeds jaren onderzoek wordt gevoerd naar ondernemerschap, is er toch nog geen algemeen aanvaarde definitie van een ondernemer. De Global Entrepreneurship Monitor van 2010 (Kelley, Bosma, & Amoros, 2011) geeft aan in een citaat van Tony Falkenstein, een belangrijke Nieuw-Zeelandse ondernemer, dat de definitie van ondernemerschap een bewegend begrip is. Het opstarten van een zaak maakt een persoon niet noodzakelijk een ondernemer. Het grote verschil zit erin dat ondernemers ‘noden creëren’ terwijl zakenlui ‘noden bevredigen’. Het gaat hier om een persoonlijke visie maar het geeft wel aan dat het inderdaad niet zo eenvoudig is een definitie van ‘ondernemerschap’ en ‘de ondernemer’ vast te leggen. Deze thesis maakt gebruik van de definitie van de OESO die in vele documenten over ondernemerschap als maatstaf wordt gebruikt. De Istanbul conferentie van de OESO over kmo’s en ondernemerschap van 2004 maakt immers sterke aanbevelingen meer en betere data over ondernemerschap te ontwikkelen (European Commission, DG Enterprise & Industry, 2008). Hiervoor was het natuurlijk nodig een coherente definitie te vinden rond het thema. In 2006 lanceerde de OESO en Eurostat dan ook een definitie in het kader van hun Entrepreneurship Indicators Programme (EIP). In een werkstuk van de OESO uit 2008 worden ondernemers beschreven als “those persons (business owners) who seek to generate value, through creation or expansion of economic activity, by identifying and exploiting new products, processes or markets.” (Ahmad & Seymour, 2008). Ook voor ondernemerschap heeft dit rapport een definitie: “ Entrepreneurship is the phenomena associated with entrepreneurial activity, which is the enterprising human action in pursuit of the generation of value, through the creation or expansion of economic activity, by identifying and exploiting new products, processes or markets” (Ahmad & Seymour, 2008). De Europese Commissie heeft in één van haar rapporten zelfs een specifieke definitie voor vrouwelijk ondernemerschap beschreven. De Commissie omschrijft de vrouwelijke ondernemer als: “woman who has created a business in which she has a majority shareholding and who takes an active interest in the decision-making, risk-taking and daytoday management.” (Galindo & Ribeiro, 2012)
2.3. Algemeen ondernemerschapklimaat in Europa
Wat is de rol van ondernemers in de economie? GEM onderzoek (Kelley, Bosma, & Amoros, 2011) wijst erop dat de meeste academici en beleidsmakers het erover eens zijn dat ondernemerschap een cruciaal element is in de ontwikkeling en het welzijn van een samenleving. Ondernemers zijn de drijvende kracht achter de creatie van jobs, het ontwikkelen van nieuwe innovaties, het versnellen van structurele veranderingen in de economie,… Ondernemerschap kan dus gezien worden als een katalysator voor economische groei en nationale concurrentievermogen. Nationale en EU-instellingen zijn zich dan ook bewust van de voordelen die de promotie van ondernemerschap zou hebben voor Europa
10
Masterproef EU-studies 2012
(Galindo & Ribeiro, 2012). In de laatste tien jaar is één van de grootste EU-uitdagingen dan ook de bevordering van ondernemerschap geweest. Ondernemerschap in Europa richt zich vooral naar de kmo’s omdat deze het gros van de ondernemingen in Europa uitmaken (EUROSTAT, 2011). In 2007 vertegenwoordigden 21 miljoen kmo’s zo’n 99.8 procent van de ondernemingen in de economie. De Europese Commissie probeert dan ook succesvol ondernemerschap te promoten en de omgeving voor kmo’s te verbeteren zodat hun volledige potentieel kan benut worden in de Europese economie. Ondanks het feit dat de EU wel het belang van ondernemerschap inziet is het dynamisme in ondernemerschap toch veel kleiner in Europa dan in bijvoorbeeld de Verenigde Staten. EUburgers zijn ongeveer gelijk verdeeld wanneer het aankomt op de keuze tussen zelfstandig ondernemerschap of status van werknemer (Gallup Organization, 2010). Vijfenveertig procent verkiest het eerste, 49 procent verkiest de tweede optie. Ondanks deze ongeveer gelijke cijfers zien we toch een grote variatie tussen landen. Waar in Slovakije slechts zo’n 26 procent zelfstandig ondernemer wil zijn, is dit cijfer voor Cyprus 66 procent. Toch zien we dat in 18 van de 27 lidstaten de keuze valt voor een werknemersstatus. Een blik op de periode 20002009, toont dat er ingrijpende veranderingen zijn gebeurd binnen de EU lidstaten. Wanneer we bijvoorbeeld kijken naar Portugal, zien we dat de preferentie voor ondernemerschap in 2009 met zo’n 20 procent is gedaald sinds 2002. Vijftig procent van de EU-burgers is van mening dat ‘iemand geen bedrijf mag opstarten zolang er een risico is dat het kan mislukken’ (Gallup Organization, 2010). De Global Entrepreneurship Monitor 2010 (Kelley, Bosma, & Amoros, 2011) maakt een onderscheid tussen drie verschillende soorten van economieën. Zo maakt het een distinctie tussen factor-driven, efficiency-driven en innovation-driven economieën. Wanneer we kijken naar de zevenentwintig lidstaten van de Europese Unie, dan zien we dat Europa verdeeld is tussen enerzijds de efficiëntiegedreven economieën en anderzijds de innovatiegerichte economieën. De factor-driven economieën situeren zich vooral in Afrika, Azië en ZuidAmerika. Waar de eerste categorie vooral wordt gedomineerd door de aanwezigheid van een grote industrialisatie, grote bedrijven,… richt de tweede categorie zich vooral op onderzoek & ontwikkeling en een uitbreiding van de dienstensector. Volgende opsomming geeft een weergave van de EU-27 in een opdeling tussen efficiëntiegedreven economieën en innovatiegerichte economieën (eigen samenstelling op basis van de GEM cijfers 2010 en 2011)1. Onder de efficiëntiegedreven gedreven economieën kunnen we volgende landen onderscheiden: Hongarije, Letland, Roemenië, Litouwen,Polen en Slovakije. De innovatiegerichte economieën in Europa zijn: België, Tsjechië, Denemarken, Finland, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, Ierland, Nederland, Portugal, Slovenië, Spanje, Zweden en het Verenigd Koninkrijk. Om een beter inzicht te krijgen in ondernemerschap is het noodzakelijk in deze thesis een grondige evaluatie te maken van het begrip vooraleer over te gaan naar de specifieke focus, vrouwelijk ondernemerschap. 1
Het GEM rapport heeft de Europese landen Bulgarije, Cyprus, Estland, Italië, Luxemburg en Malta niet opgenomen in het rapport en staan dan ook niet vermeld in de opsomming.
11
Masterproef EU-studies 2012 2.3.1.
Fases en profiel van ondernemerschap
Figuur 1: ondernemerschap fases en profiel (Kelley, Singer, & Herrington, 2012) Deze figuur is overgenomen van het GEM Global Report van 2011 omdat het een mooie weergave geeft van de hele ondernemerschapcyclus. Het maakt enerzijds een onderscheid tussen de verschillende fases waar een onderneming in terecht komt en anderzijds het profiel van de ondernemer, opgedeeld in inclusiviteit, industrie en impact. Fases in ondernemerschap Het is belangrijk ondernemerschap op te delen in verschillende fasen omdat elke fase om een ander beleid vraagt (Kelley, Bosma, & Amoros, 2011). Deze fasenbenadering (met daarin potentieel ondernemerschap, early-stage ondernemerschap, en gevestigd ondernemerschap) zorgt ervoor dat er een grondige evaluatie kan gemaakt worden van de staat waarin ondernemerschap zich bevindt, dit in correlatie met de verschillende fasen waarin een samenleving zich bevindt. Om dit te verduidelijken halen we een voorbeeld aan: het is niet omdat een samenleving een groot aantal potentiële ondernemers heeft dat zich dat ook automatisch zal vertalen in een groot aandeel gevestigde ondernemers. Verschillende omgevingsfactoren kunnen hiervoor aan de basis liggen. Het is dus cruciaal dat er een opdeling wordt gemaakt tussen de drie fases. Ondernemerschap start daar waar er potentiële ondernemers zijn (Kelley, Bosma, & Amoros, 2011). Het gaat om individuen die wel of niet als ondernemer aan de slag zullen gaan maar die allen gemeenschappelijk hebben dat ze de overtuiging en bekwaamheid hebben dit te doen. Wanneer we kijken naar het soort economie waar het meest potentieel ondernemerschap voorkomt, zien we dat is in de factorgedreven economieën is zoals bijvoorbeeld Angola en Iran. Op het eerste gezicht lijkt zo’n vaststelling vreemd maar de verklaring voor deze vaststelling ligt in het feit dat de factorgedreven economieën vooral ondernemerschap kennen in de sector van consumentengerelateerde goederen. Daar waar de innovatiegedreven economieën voornamelijk ondernemerschap kennen in de dienstensector en innovatie en daar de drempel hoger ligt om te gaan ondernemen. Verscheidene Europese landen die getroffen werden door de economische crisis (Griekenland, Spanje,…) vertonen heel lage cijfers wanneer er wordt gekeken naar de perceptie die men
12
Masterproef EU-studies 2012
heeft over de mogelijkheid een zaak te starten. Percepties kunnen een zeer belangrijke negatieve of positieve invloed hebben op het ondernemerschapquotiënt van een bepaalde economie. Wanneer er een negatieve perceptie is over ondernemerschap dan zal deze economie in veel gevallen ook een laag cijfer kennen inzake ondernemerschap. We kunnen deze logica ook omdraaien, daar waar er een positieve perceptie is tegenover ondernemerschap zal dit ondernemerschapquotiënt ook hoog zijn. Zo wordt in de GEM studie van 2010 vermeld dat in factorgedreven economieën, die in voorgaande tekst gekenmerkt werden door een hoog potentieel aantal ondernemers, de perceptie ten opzichte van ondernemers zeer positief is. De perceptie draait vooral rond de status van de ondernemer en de aantrekkelijkheid van het ondernemen. De innovatiegedreven economieën (die in Europa het economisch landschap bepalen) hebben een eerder negatieve perceptie over ondernemers en ondernemerschap (Kelley, Bosma, & Amoros, 2011). De tweede fase in het ondernemerschaptraject is de Total Early-Stage entrepreneurship (TEA) (Kelley, Bosma, & Amoros, 2011). Deze fase omvat personen die actief betrokken zijn bij het opstarten van een zaak, of in de fase die voorafgaat aan het ontstaan van een bedrijf (nascent entrepreneur), of actief zijn in de fase na het ontstaan van een bedrijf tot een jaarspanne van drie en een half jaar. Zowel de efficiëntie- als innovatiegedreven economieën (die in de EU domineren) zagen in 2011 een stijging met ongeveer een 22 tot 25 %. Als voornaamste oorzaak voor deze verbetering wordt het verhoogd aandeel in nascent entrepreneurship weergegeven. Als laatste fase vermelden we het gevestigd ondernemerschap (Kelley, Singer, & Herrington, 2012). Gevestigd ondernemerschap heeft een belangrijke functie in de maatschappij. Het creëert werkgelegenheid en stabiliteit voor een samenleving. Het aandeel dat gevestigd ondernemerschap inneemt in de maatschappij geeft een goede indicatie van de duurzaamheid van ondernemerschap in een bepaalde economie. Het TEA niveau daalt naarmate het ontwikkelingsniveau van een economie stijgt. Zo zien we dat factorgedreven economieën minder gevestigde ondernemers hebben dan efficiëntiegedreven economieën. De innovatiegedreven economieën worden gekenmerkt door het hoogste aandeel gevestigde ondernemers. Het profiel van de Europese ondernemer Een eerste kenmerk van de Europese ondernemer is dat het meestal gaat om een man (Galindo & Ribeiro, 2012). Mannen maken grofweg zo’n 70 procent uit van het aantal ondernemers in Europa en bijgevolg maken vrouwen slechts zo’n 30 procent uit van het totaal aantal ondernemers in Europa. Dit feit beklemtoont opnieuw de nood om vrouwelijk participatie op het vlak van ondernemen te stimuleren binnen de EU. Sinds de uitbreiding van 15 naar 27 lidstaten zag het ondernemerschap een lichte stijging maar toch is het aandeel vrouwen in ondernemerschap ondermaats. In het algemeen kan gezegd worden dat het in de innovatiegerichte economieën is dat vrouwen het kleinste aandeel hebben in ondernemerschap (in volgend hoofdstuk wordt dieper ingegaan op vrouwelijk ondernemerschap). Een blik op de leeftijd van ondernemers toont dat, voor de innovatiegerichte economieën, de ondernemers zich vooral concentreren in de leeftijdsgroep 25-54 jarigen (Kelley, Bosma, &
13
Masterproef EU-studies 2012
Amoros, 2011). Enerzijds kan dit verklaard worden door het feit dat steeds meer jongeren hogere studies aangaan die minimaal drie jaar in beslag nemen en dan ook pas in ondernemerschap kunnen terecht komen vanaf 21jarige leeftijd. Langs de andere kant zien we dat er in Europa goede pensioenregelingen zijn die oudere leeftijdscategorieën dan ook niet meer in ondernemerschap duwen. Dit maakt dat men vooral in de leeftijdscategorie 25-54 jarigen ondernemers terugvindt. Wanneer we kijken naar de sectoren waarin ondernemers actief zijn zien we een kleine kloof tussen enerzijds de Oost-Europese landen en anderzijds de West-Europese landen. Waar Oost-Europa (de efficiëntiegedreven economieën) vooral gedomineerd wordt door sectoren gerelateerd aan consumentenproducten zien we dat in West-Europa (de innovatiegerichte economieën) er vooral een grote dominantie is van de dienstensector. De dominantie van de dienstensector in West-Europa kan verklaard worden door het feit dat deze sector steunt op personen met een hoge onderwijsgraad, wat in West-Europa zeker beschikbaar is (Kelley, Bosma, & Amoros, 2011). In vele literatuur over ondernemerschap wordt een onderscheid gemaakt tussen die ondernemers die ondernemerschap zien als een noodzaak ( necessity-driven ) en deze die ondernemen zien als een opportuniteit ( opportunity-driven ). Deze beiden categorieën worden geassocieerd met enerzijds de pull- factoren en anderzijds de push- factoren van ondernemerschap (Bhola, Verheul, Thurik, & Grilo, 2006). Een ondernemer kan in ondernemerschap geduwd worden omdat er geen beter alternatief voor handen is, hier spelen de push- factoren een grote rol. Ontevredenheid met de huidige situatie is hierbij een sterke factor. De ondernemer kan echter ook kiezen voor ondernemerschap omdat het hierin opportuniteit ziet, hierbij spelen de pull- factoren. Uit het onderzoek van Eurobarometer komt naar voor dat in de EU, 55% van diegenen die een zaak starten dit doen omdat ze opportuniteit zien, 28% start een onderneming uit noodzaak (Gallup Organization, 2010). Zo’n 11% antwoordde dat zowel push- als pull- factoren een rol speelden bij de beslissing een onderneming op te starten. Europese landen die vooral gedomineerd worden door de pullfactoren om een onderneming te starten zijn onder andere Denemarken, Nederland, België, Finland en Zweden. Langs de andere kant zijn er landen zoals Estland, Bulgarije en Griekenland waar slechts vier op de tien respondenten antwoordden dat opportuniteit de drijvende factor was voor het oprichten van een zaak. Een kijk op de demografische factoren toont dat het vooral jonge ondernemers zijn die opportuniteit zien in het starten van een onderneming. Oudere respondenten en lager geschoolde respondenten erkenden vooral dat zij een zaak hadden opgestart vanuit een bepaalde ontevredenheid met de huidige situatie en dus uit noodzaak. Het verschil tussen beide vormen van ondernemen heeft een zekere belangrijkheid, het is immers zo dat ondernemers die gedreven worden door push- factoren vooral voorkomen in landen met een zwakke economische ontwikkeling, met beperkte sociale zekerheid en met weinig verantwoordelijkheden voor vrouwen in de samenleving (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, ESF-agentschap, Administratie werkgelegenheid, 2004). Het is dus vooral van belang die ondernemers die aangemoedigd worden door pull- factoren te gaan stimuleren.
14
Masterproef EU-studies 2012
2.4.Barrières voor ondernemerschap in Europa In Europa zijn er heel wat barrières bij het opstarten van een nieuwe onderneming. Als een van de belangrijkste barrières wordt het gebrek aan de nodige financiële ondersteuning vermeld, de complexe administratieve procedures, en de problemen die men tegenkomt in de zoektocht naar adequate informatie (Galindo & Ribeiro, 2012). Voorgaande aspecten zien we ook terugkomen in een rapport van ADRIMAG (Martins, 2004). In het rapport maakt men een onderscheid tussen regelgevende barrières, culturele en sociale barrières en financiële en economische barrières. Deze obstakels zijn voor zowel mannelijke als vrouwelijke ondernemers van toepassing. Volgens het rapport is er voldoende bewijs dat deze obstakels een negatieve invloed hebben op ondernemerschap. Er wordt niet verder uitgebreid over deze algemene barrières omdat we in onderstaande tekst dieper ingaan op de barrières waar specifiek vrouwen met te kampen krijgen.
2.5.Vrouwelijk ondernemerschap in de Europese Unie Nu het algemene ondernemerschapklimaat onder de loep is genomen, kan worden overgegaan naar vrouwelijk ondernemerschap. Volgens een rapport van de OESO is het cruciaal dat vrouwelijk ondernemerschap wordt bestudeerd omwille van twee redenen (OECD, 2004). De eerste reden is reeds in voorgaande tekst vermeld, vrouwelijk ondernemerschap wordt de laatste jaren steeds meer erkent als een belangrijke bron voor economische groei, door het groot potentieel dat het heeft. Vrouwelijke ondernemers bieden de samenleving andere oplossingen voor management, organisatie en zakelijke problemen. Een tweede reden die wordt aangehaald is dat het onderwerp ‘vrouwelijk ondernemerschap’ grotendeels wordt genegeerd in zowel de samenleving als in sociale wetenschappen. Beleidskeuzes en programma’s voor de stimulatie van ondernemerschap hebben de neiging “men-streamed” te zijn en houden geen rekening met de specifieke noden die vrouwelijke ondernemers hebben. Dit in groot contrast met het gender mainstreaming discours dat de laatste vijftien jaar domineert in Europa. Door deze “men-streaming” zijn de kansen voor mannen en vrouwen inzake ondernemerschap nog steeds niet gelijk (OECD, 2004). In het GEM rapport 2010 (Kelley, Brush, Greene, & Lytovski, 2011) dat zich concentreert op vrouwelijk ondernemerschap komen volgende cijfers naar voor: van de negenenvijftig landen die onderzocht werden en die ruim de helft van de wereldbevolking en vierentachtig procent van het BBP uitmaken, is zo’n 104 miljoen vrouwen zelfstandig ondernemer. Desondanks tonen de GEM resultaten van 2011 aan (Kelley, Singer, & Herrington, 2012) dat slechts in acht van de vierenvijftig onderzochte economieën er een evenwicht bestaat tussen het ondernemerschap van mannen en vrouwen. In de rest van de economieën valt een veel grotere discrepantie waar te nemen tussen enerzijds vrouwelijk en anderzijds mannelijk ondernemershap. Het ratio van vrouwelijke ondernemers ligt hier veel lager en deze ballon gaat ook op voor de algemene cijfers van de Europese Unie. GEM (Kelley, Brush, Greene, & Lytovski, 2011) geeft aanduidingen dat het vooral in de factor-driven economieën zijn dat er kansen worden gecreëerd voor vrouwelijke ondernemers. Een blik op de perceptie die
15
Masterproef EU-studies 2012
vrouwen hebben over de kansen die ze krijgen als ondernemer toont aan dat in de economieën gedreven door efficiëntie de perceptie positief is. Maar in economieën gedreven door innovatie, die in het Europese landschap domineren, is de perceptie van vrouwen minder positief. Hier is de perceptie dat kansen voor vrouwen slechts marginaal verbeteren of zelfs verslechteren. Toch duiden steeds meer bronnen erop dat vrouwelijk ondernemerschap als zeer belangrijk moet worden beschouwd voor de ontwikkeling van een economie. Volgens Verheul (Verheul, 2006) is dit niet enkel zo omdat ze werkgelegenheid en economische groei stimuleren, net zoals de mannelijke ondernemers, maar vooral omdat zij een bijdrage leveren in de diversiteit van ondernemerschap in het economische proces (zoals reeds staat vermeld in voorgaande tekst). Verheul wijst erop dat vrouwelijke en mannelijke ondernemers zich van elkaar onderscheiden door een ander persoonlijk en zakelijk profiel. Zo zouden vrouwen zich vooral in andere sectoren gaan concentreren, ontwikkelen ze andere producten, streven andere doelen na,… 2.5.1.
Profiel van de vrouwelijke, Europese ondernemer
Een rapport ‘women in Business and in Decision- Making’ van Eurochambers geeft een heel goed beeld van de kenmerken van vrouwelijke ondernemers in Europa 2. Samengevat zien we dat vrouwelijke ondernemers in Europa hoger onderwijs hebben genoten en dat de meeste vrouwen een kleine onderneming starten die zij voor de leeftijd van 35 oprichten na ervaring te hebben opgedaan vanuit een werknemerspositie (Eurochambres, 2004). Wat betreft de gezinssituatie wordt duidelijk dat de meeste Europese ondernemers getrouwd zijn en kinderen hebben. Het belangrijkste argument dat wordt aangehaald om als ondernemer te starten is de drang om zelf beslissingen te kunnen nemen en een bepaalde vrijheid te genereren. Een vrouwelijke ondernemer besteedt ongeveer achtenveertig uur per week aan haar onderneming. Laten we voorgaande profielkenmerken even uitgebreider bekijken. TYPE ONDERNEMINGEN. Volgens het rapport van Eurochambres starten de meeste vrouwelijke ondernemers (87.4 %) een kleine onderneming op die 1 tot 9 werknemers telt (Eurochambres, 2004). Ondernemingen die 10 tot 49 werknemers tellen beslaan 10 % aandeel. Vrouwelijke ondernemers met grote ondernemingen van 50 tot 249 werknemers en meer dan 250 werknemers zijn schaars, met respectievelijk 2% en 0.5%. Deze cijfers zijn in elk Europees land ongeveer gelijk met uitzondering van Polen, waar er meer vrouwen zijn met ondernemingen die 10 tot 49 werknemers tellen (50%). Wanneer we kijken naar de sectoren is het opmerkelijk dat er voor vrouwelijke ondernemers een veel grotere sectorale concentratie is dan voor mannelijke ondernemers (Eurostat, 2007)3. Bijna een derde van de vrouwelijke ondernemers (met werknemers) was in 2005 actief in de distributiesector. Dit is beduidend meer dan het aantal vrouwen dat in deze sector werkt als werknemer. De overige vrouwelijke ondernemers vinden we terug in enerzijds de financiële 2
Het hier om een onderzoek uit 2004 en is dan bijgevolg een onderzoek onder de EU-25 lidstaten. Roemenië en Bulgarije zijn dan ook niet opgenomen in het onderzoek. 3 Hierbij moet worden vermeld dat de sectorale concentratie onderzocht is bij ondernemers met werkgevers. Ondernemers zonder personeel vallen hier buiten.
16
Masterproef EU-studies 2012
en business diensten (16%) en anderzijds in de horeca, zorg en persoonlijke diensten (14%). Volgens Eurostat zijn mannen veel minder geconcentreerd in deze sectoren, behalve voor de financiële en business diensten. Bij mannen zien we dat 35% van de ondernemers zich in de zware industrie en constructie bevinden. Hier is het aandeel vrouwen slechts 14%. Deze cijfers zijn ongeveer gelijk voor alle EU-lidstaten. ONDERWIJS ACHTERGROND. De gemiddelde Europese, vrouwelijke ondernemer is in het bezit van een diploma hoger onderwijs (Eurochambres, 2004). Het is zelfs zo dat een ruime 43% in het bezit is van een universitair diploma. Een kleine 40% is in het bezit van een hoger niet-universitair diploma en zo’n 17% van de vrouwelijke ondernemers heeft een diploma basisonderwijs in handen. Het is zelfs zo dat vrouwen over het algemeen over een hoger diploma beschikken dan mannelijke ondernemers (SEIN, 2004).Waar de cijfers voor het type onderneming in alle Europese landen ongeveer gelijklopen, zien we dat in deze categorie er grote variaties zijn tussen de landen (Eurochambres, 2004). Waar bijvoorbeeld Hongarije en Malta een ondernemerschapklimaat kennen dat bijna volledig gedomineerd is door vrouwen met een universitaire opleiding zien we dat bijvoorbeeld in Griekenland en Italië minder dan 50% van de vrouwelijke ondernemers een universitaire opleiding genoot. GEZINSSITUATIE. Een blik op de gezinssituatie van de vrouwelijke, Europese ondernemer toont dat een grote meerderheid van de ondernemers zowel een partner als kinderen hebben, respectievelijk 76.3 en 74.2% (Eurochambres, 2004). Wat betreft het hebben van een partner wijken België en Hongarije wat af. Ook het hebben van kinderen is in elk Europees land ongeveer gelijk, behalve in Duitsland, waar 60 % van de vrouwelijke ondernemers geen kinderen heeft. Ondanks het feit dat de meeste vrouwelijke ondernemers kinderen en een partner hebben, hebben ze toch geen hulp in het huishouden (56.6%). Ook bij deze determinant variëren de cijfers van land tot land. Waar in Finland slechts 20% van de vrouwen hulp krijgt in het huishouden, is dit voor Malta bijna 100%. Hier komt dan ook nog bij dat ruim 60% van de vrouwelijke ondernemers meer dan 48 uur spenderen aan hun onderneming per week ondanks de zorg voor het huishouden. LEEFTIJD. 70% van de onderzochte ondernemers hebben hun onderneming opgestart voor de leeftijd van 35jaar (Eurochambres, 2004). Een klein aandeel van de vrouwen starten in een latere fase een onderneming. De cijfers zijn in ongeveer alle Europese landen gelijk. Vrouwelijke ondernemers hebben verschillende redenen om ondernemer te worden. Een groot deel van de ondernemers argumenteert dat ‘het maken van eigen beslissingen’ een van de hoofdmotieven is om een onderneming te starten. Daarnaast zien we ook nog motieven als ‘meer geld verdienen’, ‘zelfontplooiing’,… 2.5.2.
Determinanten die vrouwelijk ondernemerschap beïnvloeden
Volgens Brush (in Van Molle & Heyrman) creëert de kruising van gender en ondernemerschap een specifieke situatie voor de vrouwelijke ondernemer (Van Molle & Heyrman, 2001). Mannelijke en vrouwelijke ondernemers vertonen in dezelfde sector meer gelijkenissen met elkaar dan hun niet-ondernemende seksegenoten, toch zorgt een mix van maatschappelijke verwachtingen rond gender voor verschillen. Volgens Bush belanden
17
Masterproef EU-studies 2012
vrouwen in ondernemerschap met een ander soort menselijk en sociaal kapitaal dan hun mannelijke soortgenoten (dit zal later in de thesis ook aan bod komen), omwille van de nog steeds heersende structuren en verwachtingen inzake opleiding, arbeid en gezin. Vrouwen en mannen hebben elk een eigen unieke combinatie van sociaal en menselijk kapitaal, die gedeeltelijk de genderrelaties in de brede samenleving weerspiegelen. De ‘mix van maatschappelijke verwachtingen’ kan ook ruim vertaald worden als stereotypes. Uit een onderzoek aan de universiteit van Missouri kwam naar voor dat stereotypes veelal mee bepalen of mannen en vrouwen al dan niet ondernemerschap nastreven als een carrière optie (University of Missouri-Columbia, 2008). Volgens Professor Turban, die meewerkte aan het onderzoek, kan perceptie de beslissing om te gaan ondernemen verminderen. Hij stelt dat de ene sekse niet beter gekwalificeerd is om te ondernemen dan de andere, maar desondanks, wordt ondernemerschap vanuit een stereotiep denken geassocieerd met mannelijke eigenschappen. Dit beïnvloedt de intenties van mensen om ondernemerschap als carrière mogelijkheid te kiezen. In het onderzoek kwam als voornaamste bevinding naar voor dat zowel mannen als vrouwen gelijke intenties tot ondernemerschap tonen wanneer ondernemerschap gender neutraal zou zijn. Ook andere wetenschappelijke artikelen komen met de these van stereotypen naar voor als zouden die ondernemerschap beïnvloeden. Zo haalt Nada Kobeissi aan dat in verschillende culturen stereotypes nog steeds verscheidene jobs categoriseren als ‘meer gepast voor een man’ (Kobeissi, 2010). Mannen krijgen nog steeds kenmerken opgeplakt als ‘assertief’ en ‘onafhankelijk’ en deze worden in het algemeen geassocieerd met ondernemerschap. Woorden die met vrouwen geassocieerd worden, komen heel weinig naar voor in de ondernemerschap discussie. In een paper van Verheul, Van Stel en Thurik worden verschillende determinanten aangehaald die het (vrouwelijk) ondernemerschap beïnvloeden. Deze zijn gebaseerd op cijfers van GEM en omvatten dan ook alle Europese landen. De auteurs maken een onderscheid tussen volgende categorieën van determinanten: economische factoren, demografische factoren en institutionele factoren. (Verheul, Van Stel, & Thurik, 2006). Het is van belang voorgaande factoren uitgebreid te vermelden omdat deze vrouwelijk ondernemerschap positief of negatief kunnen beïnvloeden en dan ook van belang zijn wanneer beleid wordt gemaakt rond ondernemerschap. Daar waar sommige van de determinanten betrekking hebben op zowel mannelijk als vrouwelijk ondernemerschap, hebben andere determinanten een significant grotere invloed op vrouwelijk ondernemerschap. Sommige van onderstaande determinanten kunnen ook gezien worden als barrières die vrouwen tegenhouden te gaan ondernemen, deze paper zal dan ook dieper ingaan op deze barrières in een volgend hoofdstuk.
Economische factoren Bij deze set van actoren, gaat het over determinanten zoals het inkomen van een land, werkloosheidscijfer, het aandeel dat de dienstensector heeft in een bepaald land, de informele sector en economische transitie (Verheul, Van Stel, & Thurik, 2006). De determinanten informele sector en economische transitie laten we buiten beschouwing omdat deze vooral betrekking hebben op niet-Europese landen. Wanneer we kijken naar het inkomen van een
18
Masterproef EU-studies 2012
land zien we dat er sinds de jaren zeventig een positieve correlatie bestaat tussen enerzijds hoge economische ontwikkeling en anderzijds ondernemerschap. Dit kan verklaard worden door het feit dat een rijk land een hoog niveau van technologische ontwikkeling en een vergroting van de dienstensector zal kennen wat op zich weer een positieve invloed zal geven op het ondernemerschap van een land. Deze correlatie is zowel toepasselijk voor vrouwelijk als mannelijk ondernemerschap. Wat betreft werkloosheid zien we dat het aandeel vrouwelijk ondernemerschap negatiever kan beïnvloed worden door werkloosheid dan mannelijk ondernemerschap. dit kan verklaard worden door de these dat vrouwen vooral actief zijn in dienstensectoren en part- time jobs die vatbaarder zijn voor schommelingen waardoor vrouwen dan ook vatbaarder zijn voor werkloosheid. Een uitbreiding van de dienstensector heeft een positieve invloed op ondernemerschap. De dienstensector heeft als voornaamste kenmerk dat er lage kapitaalsvereisten zijn, dit maakt de barrière minder klein om zo’n onderneming te starten (aangezien vrouwen dikwijls met problemen kampen inzake financieel kapitaal). Een hoger aandeel van diensten kan dan ook een positieve invloed betekenen voor vrouwelijke ondernemers. Demografische factoren Bij het begrip demografische factoren hebben de auteurs Verheul, Van Stel en Thurik, vooral de gezinssituatie in gedachten (Verheul, Van Stel, & Thurik, 2006). Ondanks het feit dat vrouwen de laatste decennia steeds meer op de arbeidsmarkt komen, worden zij toch nog steeds bestempeld als de ‘belangrijkste’ ouder die instaat voor de zorg van het gezin en het huishouden. Dit beïnvloedt het werkgelegenheidscijfer op een negatieve manier. Vrouwen die instaan voor het gezin kiezen meer voor een part-time job dan vrouwen die niet moeten instaan voor een gezin. Verantwoordelijkheid voor het gezin heeft daarbij ook een negatieve invloed op ondernemerschap. Vrouwen die instaan voor een gezin kiezen eerder voor een werknemersstatus omdat deze meer zekerheid biedt. Opvallend is dat voor mannen de omgekeerde redenering geldt. Ouderschap heeft een positieve invloed op mannelijk werkgelegenheid, mannen met kinderen kiezen vaker voor een full-time job dan een part-time job. Het effect op ondernemerschap is dezelfde als die voor vrouwen. Ook hier kiezen mannen voor zekerheid. Institutionele factoren Determinanten op beleidsniveau spelen ook een erg belangrijke rol wanneer het aankomt op ondernemerschap voor vrouwen (Verheul, Van Stel, & Thurik, 2006). Overheden kunnen ondernemerschap gaan beïnvloeden door zowel aan de vraag- en aanbodzijde een invloed te gaan uitoefenen. Vele factoren zijn zowel van toepassing op mannelijke als vrouwelijke ondernemers maar drie factoren, de beschikbaarheid van kapitaal, de ondernemingsvergunning en de zorg voor kinderen, beïnvloeden vrouwelijk ondernemerschap op een meer significante manier dan mannelijk ondernemerschap. De beschikbaarheid van kapitaal is belangrijk voor ondernemerschap omdat het de basis is voor het stichten van een onderneming. Bovenstaande auteurs maken duidelijk dat het voor vrouwen moeilijker is financiën te genereren door middel van de reguliere kanalen omdat investeerders wantrouwig staan tegenover hun ondernemingsprofiel. Dit maakt het voor vrouwen veel moeilijker
19
Masterproef EU-studies 2012
investeerders te overtuigen van hun zaak en dan ook te slagen met hun onderneming. Het financiële wordt in onderstaande tekst dan ook aangehaald als één van de barrières waar vrouwelijke ondernemers met kampen. De ondernemingsvergunning ligt in het verlengde van de financiële barrière. Deze factor wordt ook gezien als een barrière omdat het de kost om een zaak op te starten verhoogt en zo dan ook weer een belangrijke invloed heeft op vrouwelijk ondernemerschap omwille van voorgaande factor, de financiële capaciteit. Zoals reeds in bovenstaande tekst staat vermeld, zijn het nog steeds vrouwen die instaan voor het belangrijkste deel van de opvoeding van kinderen. Ook een rapport van een Europese organisatie die zich bekommert om arbeidscondities schetste een gelijkaardig beeld: “women have caught up in educational qualifications and increased their employment rate, but family responsibilities are still the main reason for women’s above average inactivity rate. (…) Moreover, a gender-based entrepreneurial gap remains and women remain underrepresented in labour market policy interventions” (European Foundation for the improvenment of living and working conditions, 2008). De beschikbaarheid van opvangmogelijkheden voor kinderen heeft dan ook een invloed op het ondernemerschapspijl van vrouwen. Wanneer kinderopvang insufficiënt of te duur is zijn vrouwen minder geneigd terug de arbeidsmarkt op te gaan omdat zij dan zelf instaan voor de opvang. Dit heeft natuurlijk ook een negatief effect op ondernemerschap. Het rapport van Eurochambres ziet kinderopvang en zorg voor het huishouden effectief als obstakels die vrouwen kunnen hinderen te ondernemen (Eurochambres, 2004). Het rapport adviseert dan ook dat er op institutioneel vlak maatregelen moeten komen zoals kinderopvangfaciliteiten, initiatieven die de zorg voor het huishouden vergemakkelijken zoals in België het principe van dienstencheques, enzovoort.
2.5.3.
Barrières voor vrouwelijke ondernemers
Veel vrouwen zeggen geïnteresseerd te zijn in ondernemerschap, maar slechts een deel ervan gaat effectief over tot ondernemerschap. Dit resulteert in een groot verlies van ondernemerspotentieel en talent (European Commission, DG enterprise, 2004). Het gegeven dat heel wat minder vrouwen dan mannen actief zijn op het ondernemerschapterrein is te verklaren door het groot aantal specifieke obstakels waar vrouwen mee worden geconfronteerd. Deze barrières kunnen opgedeeld worden in algemene obstakels en obstakels bij het opstarten van een onderneming (OECD, 2004). Enkele barrières werden reeds kort aangehaald in voorgaande tekst, in dit gedeelte echter maken we een concrete opsomming van het soort barrières waar vrouwelijke ondernemers met worden geconfronteerd. Het OESOrapport gaat er vanuit dat vrouwelijk ondernemerschap padafhankelijk is. Hiermee bedoelt men dat de uiteindelijke uitkomst van het ondernemingsproces afhankelijk is van een hele reeks voorgaande condities. Het is dan ook belangrijk dat een vrouwelijke ondernemer geen barrières ondervindt die de condities voor ondernemerschap negatief kunnen beïnvloeden. Relevante obstakels zijn het gebrek aan rolmodellen, het gebrek aan ervaring en het gebrek aan relevante netwerken. Wat betreft de obstakels bij de opstart van een onderneming zijn er als obstakels enerzijds het gebrek aan externe financiën en anderzijds discriminatie op gronde van geslacht. Kort samengevat betekent dit dat er grote barrières zijn inzake menselijk, sociaal en financieel kapitaal. Het rapport ‘Evaluation on policy: promotion of women innovators and
20
Masterproef EU-studies 2012
entrepreneurs’ spreekt van een horizontale en verticale segregatie dat maakt dat vrouwen minder overgaan tot ondernemershap (European Commission, DG Enterprise & Industry, 2008). Gebrek aan rolmodellen Volgens het OESO- rapport bestaat er een sterke correlatie tussen de aanwezigheid van rolmodellen en het ontstaan van ondernemers (OECD, 2004). Door de historische afwezigheid van vrouwelijke ondernemers zijn er ook weinig rolmodellen waaraan vrouwen zich kunnen spiegelen. Een rolmodel kan omschreven worden als een persoon“who is looked up to and revered by someone else. A role model is someone who other individuals aspire to be like, either in the present or in the future. A role model may be someone who you know and interact with on a regular basis, or may be someone who you’ve never met” (Business Dictionary). Daarnaast zien we ook dat de invloed van rolmodellen gendergerelateerd is. Een vrouw zal veeleer een andere vrouw als rolmodel beschouwen dan een man. Dat rolmodellen invloedrijk zijn zien we ondermeer aan het feit dat kinderen van ondernemers zelf veel meer kans hebben ook ondernemer te worden dan kinderen van niet-ondernemers doordat de ouders als rolmodel hebben gefungeerd. Ook een rapport van Markant vzw haalt aan dat rolmodellen inspireren tot vrouwelijk ondernemerschap (Markant-CEZOV, 2004). Zo houdt het gebrek aan netwerken (zie infra) en rolmodellen vrouwen tegen om door te stromen naar hogere functies. Vrouwelijke ondernemers zien voor zichzelf geen functie als bestuurder of bedrijfsleider door het gebrek aan ‘gelijkgezinden’. Gebrek aan ervaring Gebrek aan ervaring vormt ook een van de grote problemen waar vrouwen mee kampen in hun streven naar ondernemerschap. Om dit te specificeren wordt gebruik gemaakt van de term menselijk kapitaal (OECD, 2007). Menselijk kapitaal bestaat uit een mengeling van iemands aangeboren talenten en gaven, en de vaardigheden en kennis die verworven worden via onderwijs en opleiding (gezondheid wordt ook soms opgenomen bij menselijk kapitaal). De professionele wereld omarmt het begrip sterk en bakent het begrip af als vaardigheden en talenten binnen een beroepsbevolking die relevantie hebben voor het welslagen van een onderneming of bedrijfssector. Volgens Gary Becker, een economist van de Chicago school en uitvinder van de Human Capital theorie is er een verschillende return on investment van menselijk kapitaal voor mannen en vrouwen (Baerts, Deschacht, & Guerry, 2008) . Ondanks het feit dat vrouwen steeds meer hoger opgeleid zijn, zijn het toch de mannen die nog steeds in de meerderheid zijn wanneer het aankomt op een hogere opleiding. Deze hogere opleiding is wel degelijk van belang omdat er een positieve correlatie is terug te vinden tussen opleiding en loon en opleiding en kans op een job met autoriteit. Ook carrière of loopbaan spelen een erg belangrijk element binnen de theorie van het menselijk kapitaal. Ook hier weer valt op te merken dat vrouwen een gebrek hebben aan ervaring doordat ze over minder anciënniteit beschikken dan mannen door onder meer onderbrekingen van loopbaan,… Naast dit gebrek aan menselijk kapitaal is er nog een andere moeilijkheid (OECD, 2004). Hoog opgeleide vrouwen, die dan ook over het nodige menselijke kapitaal beschikken, kiezen heel dikwijls voor een andere carrière optie als die van ondernemer. Ondernemerschap wordt dan ook
21
Masterproef EU-studies 2012
gedomineerd door vrouwen die over minder menselijk kapitaal beschikken en hebben dan ook een kleinere kans op slagen. Het is dan ook noodzakelijk dat ook hoogopgeleide vrouwen worden aangezet tot ondernemerschap. Gebrek aan relevante netwerken Vrouwen zijn minder actief in netwerken dan mannen en dan gaat het ook nog dikwijls over andere netwerken gerelateerd aan gezinstaken. Dit zorgt ervoor dat vrouwen over minder sociaal kapitaal beschikken dan mannen. Sociaal kapitaal kunnen we omschrijven als hulpmiddelen die in een samenleving aanwezig zijn om die vorm te geven. Het gaat over steun van en participatie in formele en informele netwerken, lidmaatschappen,… De literatuur over dit begrip is het erover eens dat sociaal kapitaal een zeer belangrijke rol speelt in een economie gebaseerd op kennis en innovatie (Doh & Zolnik, 2011). Sociaal kapitaal zorgt ervoor dat kennis in verband met productie, onderzoek, R&D wordt uitgewisseld. Sociaal kapitaal kan dan ook gezien worden als een belangrijke aanvoerder voor ondernemerschap. Ook Markant vzw geeft in haar onderzoek aan dat vrouwen meer moeten netwerken (Markant-CEZOV, 2004). De organisatie geeft aan dat vrouwen niet netwerkgericht zijn en persoonlijke contacten verkiezen wanneer zij nieuwe partnerschappen of allianties willen uitbouwen. Gebrek aan externe financiën & discriminatie op gronde van geslacht Algemeen gezien beschikken vrouwen over minder financiële bronnen dan mannen (OECD, 2004). Als gevolg daarvan moeten vrouwen dan ook sneller externe financiële bronnen aanspreken om te kunnen ondernemen. Dit wordt gezien als een van de grootste moeilijkheden waar vrouwelijke ondernemers dienen mee af te rekenen (European Commission, DG enterprise, 2004). Dit gebrek aan financiën wordt in veel literatuur gekoppeld aan discriminatie op gronde van geslacht door financiële instellingen. Onderzoek wijst uit dat vrouwen te kampen hebben met een negatieve ingesteldheid van financiële instellingen over hun ondernemerschap (OECD, 2004). Deze negatieve attitude heeft twee grote oorzaken. Vrouwen worden nog steeds niet gezien als ondernemers, door de klassieke genderrollen die nog steeds de maatstaf zijn. Een tweede factor die meespeelt is dat vrouwen over het algemeen actief zijn in sectoren waar de financiële instellingen niet met vertrouwd zijn. Het rapport van Eurochambres haalt ook het financiele aspect aan als één van de grootste obstakels maar voegt er nog een extra element aan toe (Eurochambres, 2004). Eurochambres argumenteert dat vrouwen over het algemeen een kleinere lening vragen aan de kredietinstellingen wanneer zij een onderneming willen opstarten (doordat zij meestal kleinere ondernemingen opstarten). Kredietinstellingen zijn niet echt geïnteresseerd in zo’n leningen omdat deze hoge administratieve kosten vragen en aan de andere kant weinig opbrengsten met zich meebrengen voor de kredietinstelling zelf. Dit maakt dat vrouwen het extra moeilijk hebben een lening te bekomen.
22
Masterproef EU-studies 2012
2.6.Beleidsaanbevelingen
Het bondige literatuuronderzoek dat hier is gevoerd maakt duidelijk dat vrouwelijk ondernemerschap dient te worden gepromoot om enerzijds de economie een duw in de rug te geven en anderzijds de genderkloof tussen mannelijke en vrouwelijke ondernemers te verkleinen. Verscheidene bronnen maken beleidsaanbevelingen ten aanzien van de Europese instellingen, zo ook het Baltic Development Forum. Het Forum maakt in haar rapport “National and Cross-national Policies on Women’s Entrepreneurship in the Baltic Sea Region” een opdeling in vijf analytische dimensies die vrouwelijk ondernemerschap moeten promoten (Baltic Development Forum, 2011) 4 . Het rapport stelt dat vrouwelijk ondernemerschap kan worden gestimuleerd in verschillende fasen van het ondernemerschap en in verschillende beleidsdomeinen. Het rapport toont aan dat er op de gebieden regulering, marktcondities, toegang tot financiën, kennis en onderwijs en ondernemerschapcultuur beleidsingrepen dienen te komen. Ook het rapport van de OESO, dat eerder al werd aangehaald, maakt verschillende concrete beleidsaanbevelingen. Zo is er de algemene bedenking dat de pull- factoren voor vrouwen in ondernemerschap dienen te worden verbeterd (OECD, 2004). Onder pull- factoren kunnen we die zaken verstaan die samengaan met de aantrekkingskracht van het ondernemerschap (Torenvlied, 2004). Dit in tegenstelling tot push- factoren die ondernemerschap beïnvloeden uit onvrede met de huidige situatie. Een andere belangrijke conclusie die wordt gemaakt door de OESO is dat er een stem moet worden gegeven aan vrouwelijke ondernemers (OECD, 2004). Dit kan onder meer worden bereikt door het installeren van een overheidsbureau dat zich bezighoudt met vrouwelijk ondernemerschap. Het zou programma’s kunnen uitwerken ter bevordering van het ondernemerschap alsook seminaries organiseren,… Een belangrijke aanbeveling die zeker dient te worden vermeld is dat er een ‘vrouwelijk ondernemerschap’- dimensie moet geïncorporeerd worden in elk beleid dat handelt rond ondernemerschap. (deze aanbeveling wordt onderzocht in het onderzoeksluik van de thesis). Het concept sociaal kapitaal moet worden uitgebreid naar Entrepreneurship Capital. Dit betekent dat er een samenleving moet worden gecreëerd waarin ondernemerschap bloeit. Ondernemerschapskapitaal wordt omschreven als: a regional milieu of agents and institutions that is conducive to the creation of new firms. This involves a number of aspects such as social acceptance of entrepreneurial behavior but of course also individuals who are willing to deal with the risk of creating new firms and the activity of bankers and venture capital agents that are willing to share risks and benefits involved. Hence entrepreneurship capital reflects a number of different legal, institutional and social factors and forces (Audretsch & Keilbach). Sociaal kapitaal omvat onder andere netwerking en hier ziet de OESO ook ruimte voor beleidsverbetering (OECD, 2004). Netwerken worden aanzien als een erg belangrijke bron 4
Er dient te worden opgemerkt dat dit rapport een verslag is van een onderzoek onder de Baltische staten. WestEuropese landen zijn niet opgenomen in het onderzoek. We kunnen er echter wel vanuit gaan dat zo’n beleidsaanbevelingen ook toepasselijk kunnen zijn voor de promotie van vrouwelijk ondernemerschap in de rest van Europa.
23
Masterproef EU-studies 2012
van kennis over (vrouwelijk) ondernemerschap en blijken dan ook een erg belangrijk instrument te zijn in de stimulatie van ondernemerschap bij vrouwen omdat zij een platform bieden waar informatie en kennis kan worden gedeeld. Naast het feit dat er gestreefd moet worden naar ondernemerschap kapitaal is het ook van belang het algemeen menselijk kapitaal te versterken. Er is een grote rol weggelegd voor onderwijs in de creatie en versterking van een ondernemende geest bij vrouwen. Een aanbeveling die ook wordt vermeld in het rapport van de OESO is dat het belang van vrouwelijke ondernemers voor het welzijn van de economie moet worden ingezien. Er is nog steeds een groot gebrek aan informatie over de economische impact van vrouwen op de arbeidsmarkt en vrouwen in ondernemerschap en dit dient te worden aangepakt (OECD, 2004). Voorgaande beleidsaanbevelingen zien we doorheen heel wat literatuur terugkeren als de voornaamste programmapunten die moeten worden nageleefd. Ook Markant vzw maakte in samenwerking met UNIZO enkele beleidsaanbevelingen naar aanleiding van de regeringshervorming na de Federale verkiezingen van 2010 in België. Uiteraard kan hier niet gesproken worden van een wetenschappelijke bron. Toch is een bijdrage van deze organisaties aan de thesis niet overbodig aangezien beide organisaties actief zijn op het veld en dan ook rechtstreeks in contact komen met de problemen rond ondernemerschap. Markant heeft beleidsaanbevelingen gedaan rond vier specifieke thema’s: de verbetering van het sociaal statuut, de combinatie werk en gezin, het versterken van vrouwelijk ondernemerschap en als laatste, de gendergelijkheid stimuleren (Markant vzw/ Unizo, 2010). Laten we dit even kort samenvatten. Daar waar het rapport van de OESO de verbetering van het sociaal statuut wat over het hoofd ziet, gaat Markant vzw er diep op in. Zo stelt het dat er een flexibel systeem dient te worden gezocht voor moederschaprust, dat er een bijdrageverdeling moet komen binnen het gezin, dat de invoering van ouderschapsverlof niet mag worden verplicht en dat er kinderopvang en ouderenzorg moet komen op maat van zelfstandigen. Daarnaast moeten er gezinsvriendelijke extra legale voordelen komen. Net zoals de OESO gaat ook Markant in op het belang van netwerking en mentoring. Professionele en structurele ondersteuning van netwerken is een must. Ook gendergelijkheid wordt als een belangrijk programmapunt aangehaald. Hierbij legt Markant vzw de focus op het dichten van de loonkloof, de zorg voor sensibilisatie en informatie rond zwangerschap, moederschap en adoptie en de zorg voor gelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in besluitvorming. Het GEM vrouwenrapport maakt in haar evaluatie van vrouwelijk ondernemerschap ook enkele beleidsaanbevelingen die sterk overeenkomen met de aanbevelingen die hierboven zijn opgesomd. Het maakt echter een ook een mooie conclusie dat het beleid rond vrouwelijk ondernemerschap in de wereld mooi omvat. Zo stelt het rapport dat economisch beleid in de wereld vooral wordt gemaakt door individuen die vooral onderwezen zijn of de wereld van ‘the big business’ en die dan ook functioneren in het teken van deze big business (Kelley, Brush, Greene, & Lytovski, 2011). Dit ondanks het feit dat het vooral de kmo’s zijn die de wereld domineren en dat een overgrote meerderheid van mensen (en dus ook vrouwen) dan ook tewerkgesteld is in zo’n bedrijf. Beleid dat derhalve het perspectief van de grote bedrijven aanneemt als de norm en er niet in slaagt de verschillen te zien tussen mannen en vrouwen, of zelfs tussen verschillende soorten vrouwen (intersectionaliteit), zal er niet in slagen economische groei te faciliteren. Het is dus noodzakelijk voor het beleid dat het de diversiteit inziet. Daarnaast beklemtoont GEM ook dat vrouwen sleutelfiguren zijn binnen het
24
Masterproef EU-studies 2012
‘ondernemersfenomeen’ en dat zij dan ook steeds meer zullen bijdragen aan economische ontwikkeling, innovatie en maatschappelijke meerwaarde in de hele wereld.
2.7.Conclusie literatuurstudie
Het literatuuronderzoek heeft getracht een antwoord te vinden op de vraag of er in de Europese Unie voldoende vrouwelijk ondernemerschap is of dat er sprake kan zijn van gender ongelijkheid in dit domein . Het is duidelijk geworden dat er stellig kan worden beweerd dat er onvoldoende ondernemerschap is bij vrouwen en dat er dus wel degelijk kan worden gesproken van een gender ongelijkheid rond dit thema. Ondanks het feit dat de Europese instellingen het principe van gendegelijkheid nastreven via gendermainstreaming en inzien dat vrouwelijk ondernemerschap de economie enkel ten goede kan komen is de dynamiek in vrouwelijk ondernemerschap heel klein. Vrouwen stoten op heel wat barrières inzake menselijk, sociaal en financieel kapitaal die moeilijk te overbruggen vallen. Beleidsaanpassingen dienen te worden gemaakt wil men het percentage vrouwelijke ondernemers de lucht inkrijgen. Het tweede luik van deze thesis gaat dan ook dieper in op dit thema en stelt de vraag of er vanaf 2000 plaats is gemaakt voor vrouwelijk ondernemerschap in het ondernemerschapbeleid van de Europese Unie.
25
Masterproef EU-studies 2012
3. Onderzoek 3.1. Onderzoeksopzet Zoals reeds duidelijk is geworden in deze thesis is één van de belangrijkste uitdagingen die de EU tegemoet gaat de nood om ondernemerschap te verbeteren en vergroten, met de specifieke nadruk op vrouwelijk ondernemerschap. Deze uitdaging was dan ook één van de doelen die is vastgesteld op de Europese Raad in Lissabon in 2000. Op deze Europese Raad besliste men dat ondernemerschap een behoorlijke stimulans diende te krijgen om zo de resultaten inzake werkgelegenheid, economische hervorming en sociale cohesie te verbeteren (Gallup Organization, 2010). Omdat het jaar 2000 de start is geweest voor de stimulatie van ondernemerschap in de Europese Unie zal deze thesis beleidsdocumenten aanhalen die vanaf deze datum zijn gepubliceerd door de Commissie. Voor deze thesis is de keuze gegaan naar volgende documenten:
Green paper on Entrepreneurship van 2003 (European Commission, 2003) Small Business Act van 2008 (European Commission, 2008) Evaluation on Policy: promotion of women innovators and entrepreneurs van 2008 (European Commission, DG Enterprise & Industry, 2008) Europe 2020 strategy van 2010 (European Commission, 2010)
Dat het hier gaat om documenten die allen van de Commissie afkomstig zijn, is evident. Het is namelijk dit orgaan in de Europese Unie die mee het Europees beleid bepalen door het indienen van wetsvoorstellen. De Commissie telt verscheidene Directoraten- Generaal maar we zien dat het thema ondernemerschap vooral wordt behandeld door het DirectoraatGeneraal Enterprise & Industry.
3.2.Verantwoording keuze beleidsdocumenten In 2003 heeft de Europese Commissie effectief het publieke debat over ondernemerschap geopend door de publicatie van de Green paper on Entrepreneurship. Dit met als doel een beter inzicht te krijgen in de rol die ondernemerschap heeft in Europa en zo ook initiatieven die ondernemerschap steunen te ontwikkelen (Galindo & Ribeiro, 2012). Dit beleidsdocument van de Europese Commissie kan dan ook niet ontbreken in de evaluatie van vrouwelijk ondernemerschap en zal dan ook één van de documenten zijn die worden geanalyseerd. Daarnaast zal ook de Small Business Act (SBA) uit 2008 onder de loep worden genomen. Dit document representeert de politieke wil van de Europese commissie om de centrale rol van kmo’s in de Europese Unie te erkennen en zo ook de aanpak ten opzichte van ondernemerschap te promoten (European Commission, 2012). Het beleid dat in het document staat neergeschreven wil de hardnekkige problemen die er bestaan rond ondernemerschap aanpakken. Een bijkomende verantwoording voor de keuze van dit document is dat de Small Business Act op de webpagina van het Directoraat-Generaal Enterprise and Industry als het
26
Masterproef EU-studies 2012
document wordt aangehaald waarop de promotie van vrouwelijk ondernemerschap is gebouwd. Naast de keuze voor de Green paper on entrepreneurship en de SBA maakt deze thesis ook een analyse van het document ‘Evaluation on Policy: promotion of women innovators and entrepreneurship’ uit 2008. Dit document is in tegenstelling tot de andere onderzochte documenten geen beleidsdocument, maar toch is het belangrijk hier ook een evaluatie van te maken omdat het zich specifiek concentreert op vrouwelijk ondernemerschap. ‘Evaluation on policy: promotion of women innovators and entrepreneurship’ is een rapport dat in opdracht van de DG Enterprise and Industry is uitgevoerd om een grondige synthese te maken van het beleid inzake de promotie of bevordering van vrouwelijke ondernemers. Het doel van dit rapport bestond erin een diepgaande evaluatie te maken van de effectiviteit en efficiëntie, de beperkingen en de geschiktheid van stimuleringactiviteiten in de EU-lidstaten. Dit als basis om beleidsaanbevelingen te maken als ondersteuning van de promotie van vrouwelijk ondernemerschap in het licht van de Lissabon Agenda uit 2000. Omwille van bovenstaande reden kan dit document dan ook niet ontbreken in de documentenanalyse. Een laatste beleidsdocument dat zal worden aangehaald is de Europe 2020 strategy. De Europa 2020 strategie is een relevant beleidsdocument omdat het de nieuwe groeistrategie is voor het komende decennium waarin ondernemerschap en het belang van kmo’s een cruciale plaats inneemt (dit komt duidelijk naar voor in Flagship initiatives zoals ‘Innovation Union’ en ‘Industrial policy for the globalisation era’). De EU wil van Europa een slimme, duurzame en inclusieve economie maken en hierbij ziet het dan ook het nut in van de stimulatie van ondernemerschap. Naast deze documenten zijn er nog andere bronnen van de Europese Unie die ingaan op ondernemerschap. Maar diegenen die worden aangehaald in deze thesis worden als maatstaf gebruikt binnen de EU.
3.3.Methodologie Voor het oplossen van de tweede onderzoeksvraag uit deze thesis “is er binnen het Europese beleid rond ondernemerschap plaats gemaakt voor vrouwelijk ondernemerschap” zal gebruik worden gemaakt van een kwalitatieve onderzoeksmethode, de documentenanalyse. De analyse van de documenten die in voorgaande tekst werden aangehaald zal gebeuren door middel van de Critical Frame Analysis (CFA). Volgens MiekeVerloo is het essentieel for the study of gender equality policies to grasp and understand this diversity in gender equality frames, in order to recognize the role that this diversity plays in either distortions or success in gender mainstreaming. The presentation of gender equality as a common similar goal and gender mainstreaming as a common similar strategy across Europe needs to be questioned, and studies should focus on describing and understanding the actual variety of understandings of this goal and strategy at the national level. The multitude of meanings of gender equality and gender mainstreaming in practice needs to be deconstructed, and in order to do so concepts
27
Masterproef EU-studies 2012
need to be developed that enable distinctions between divergent meanings that are now covered under these general term (Verloo, 2005). Samengevat is de Critical Frame Analysis een methodologie die voortbouwt op de sociale bewegingstheorieën. Het is verder ontwikkeld door het MAGEEQ project om onderzoek te voeren naar hoe gendergelijkheid wordt geframed binnen beleiddocumenten (Debusscher, 2010). Bij de CFA komt het erop neer eerst een diagnose (1) te gaan stellen van het beleidsprobleem dat naar voor komt in de tekst (wat wordt voorgesteld als het probleem?) (Verloo, 2005). Daarna wordt er gekeken welke oplossingen worden aangereikt (welke actie heeft men op oog?) of wat is de prognose (2). Bij deze twee vragen wordt ook afgevraagd wat de rol is die verschillende actoren spelen in de diagnosis en prognose en waarom de diagnose effectief als een probleem wordt aanzien. Ook wordt afgevraagd wie er een stem (3) krijgt in het hele proces, zo wordt er bijvoorbeeld gekeken of de civiele maatschappij haar zeg kan doen tijdens het hele proces van beleidsvorming. Dit alles in termen van verschillende gender dimensies, gender structuren en gender mechanismen (zijn probleem en oplossing ‘gegenderd’ (4)). Als laatste wordt er ook nog gekeken naar de intersectionaliteit (5), hierbij wordt vooral gekeken of er over de vrouw in het algemeen wordt gesproken of dat er een categorisering plaatsvindt. Er zijn immers verschillende categorieën die verweven kunnen zijn met gender, denken we daarbij aan religie, nationaliteit, opleiding,… Er moet wel rekening gehouden worden met het feit dat het in deze analyse niet gaat over echte ‘genderdocumenten’ zoals bijvoorbeeld het Equality Charter. Toch moet een analyse aan de hand van de CFA mogelijk zijn omdat het, in het Europese beleid van vandaag, de norm zou moeten zijn dat er aan gendermainstreaming wordt gedaan, waarbij vrouwen en mannen evenwaardig zijn vertegenwoordigd in zowel de analyse als de oplossingen voor gendergelijkheid (Debusscher, 2010).
3.4.Analyse beleidsdocumenten 3.4.1.
Green paper on Entrepreneurship van 2003
De Green paper on Entrepreneurship legt het probleem rond ondernemerschap in Europa bloot. Het probleem dat in dit document wordt aangehaald is dat er te weinig ondernemers zijn in Europa (1) , hierbij wordt enkel de term ‘de ondernemer’ gebruikt zonder een opdeling te maken tussen verschillende classificaties (zoals mannen en vrouwen, jongeren,..). Het beleidsdocument haalt aan dat tegen 2010 de EU de meest competitieve en dynamische kenniseconomie ter wereld wou worden. Hiervoor was het dan ook nodig een goede omgeving te creëren voor startende en gevestigde ondernemers aangezien zij centraal staan in het bereiken van bovenstaand doel, anders gezegd: “Europe needs to foster entrepreneurial drive more effectively. It needs more new and thriving firms willing to reap the benefits of market opening and to embark on creative of innovative ventures for commercial exploitation on a larger scale” (European Commission, 2003). De green paper on Entrepreneurship legt duidelijk uit waarom bovenstaand standpunt effectief als een probleem kan worden gezien. Ondernemerschap wordt immers als zeer belangrijk beschouwd vanuit zowel een economisch
28
Masterproef EU-studies 2012
als sociaal standpunt. Ondernemerschap moet binnen Europa worden gepromoot omdat het bijdraagt aan enerzijds jobcreatie en economische groei en anderzijds het competitieve karakter van de economie verhoogt (economisch standpunt). Ook sociale factoren spelen mee, zo zou ondernemerschap het persoonlijke potentieel van mensen ontsluiten en zou het ook de belangen van de maatschappij dienen volgens dit document. Het is dan ook van belang, omwille van deze redenen, ondernemerschap te promoten. De uitdaging die de EU dan ook tegemoet gaat is “to identify the key factors for building a climate in which entrepreneurial initiative and business activities can thrive. Policy measures should seek to boost the Union’s levels of entrepreneurship, adopting the most appropriate approach for producing more entrepreneurs and for getting more firms to grow” (European Commission, 2003) daarnaast is “a friendly environment for starting and developing a business central to reaching the goals” (European Commission, 2003). De concrete oplossingen die in de Green paper worden voorzien zijn de volgende: verminderen van ingangsbarrières bij het opstarten van een nieuwe onderneming, beter koppelen van risico en beloning, voeden van capaciteit en vermogen, ondernemerschap toegankelijk maken voor alle leden van de samenleving (2). Er wordt niet verder ingegaan op bovenstaande prognoses behalve op de laatste actie, ‘ondernemerschap toegankelijk maken voor alle leden van de samenleving’. Deze actie wordt besproken omdat het in het beleidsdocument de enige verwijzing is naar vrouwelijk ondernemerschap. Deze actie concentreert zich op het individuele niveau van maatregelen die dienen te worden aangemoedigd, het is immers zo dat “to motivate individuals to become entrepreneurs, they should be made aware of the concept of ‘entrepreneurship’, and this should be made a sufficiently attractive option. They should be equipped with the right skills to turn ambitions into successful ventures” (European Commission, 2003). Dit gedeelte van de Green paper suggereert dat ondernemerschap dient te worden gepromoot, met een speciale focus op vrouwen en andere groepen die minder vertegenwoordigd zijn in ondernemerschap. Zo heeft deze paragraaf, naast vrouwen, ook oog voor etnische minderheden. De paragraaf spreekt enkel over de ‘female entrepreneur’ en maakt dan ook geen opdeling in verschillende categorieën, van intersectionaliteit is er dan ook geen sprake (5). De Green paper gaat in één paragraaf in op de rol die vrouwen kunnen spelen in het totale ondernemerschap. De paper erkent dat er opvallend minder vrouwelijke dan mannelijke ondernemers zijn in Europa. Dit omdat vrouwen problemen ondervinden met betrekking tot ondernemerschap. Deze gelden ook voor mannen maar zijn meer significant bij vrouwen. Daarnaast geeft de Green paper ook aan dat vrouwen een gebrek hebben aan vertrouwen en vaardigheden om succesvol een onderneming op te starten en te leiden. Dit gebrek aan vertrouwen en vaardigheden is volgens de Green paper te wijten aan een verscheidenheid van problemen zoals het gebrek aan informatie, discriminatie, gebrek aan netwerken en dit in combinatie met gezinsverplichtingen. Het beleidsdocument haalt het ‘WES Network’ aan als een voorbeeld van een goede praktijk op initiatief van de commissie, dat bevoegde overheidsvertegenwoordigers samenbrengt met als doel vrouwelijk ondernemerschap te promoten. De vraag of diagnose en prognose ‘gegenderd’ zijn valt moeilijk te beantwoorden (4). Het probleem is duidelijk niet gegenderd. De rol die beide genders spelen wordt nergens vermeld. De green paper gaat enkel in op ‘de ondernemer’ zonder een onderscheid te maken tussen mannen en vrouwen. Er dient hier wel een opmerking te worden gemaakt die afwijkt van de CFA als methode. Op het voorblad van de Green paper on Entrepreneurship staat
29
Masterproef EU-studies 2012
onder de titel een foto van een mannelijke ondernemer met maatpak en aktetas. Waarom is dit geen afbeelding van een vrouwelijke ondernemer of waarom zijn beide seksen niet vertegenwoordigd op het plaatje? Dit kan er op wijzen dat ‘de ondernemer’ voor de Commissie nog altijd gelijkstaat aan de ‘mannelijke ondernemer’ en dat mannen dan ook nog steeds de norm zijn binnen het ondernemerschapthema. Dit is echter een subjectieve bedenking die niet onder de methode van het CFA valt. Wat betreft de prognose, wordt wel duidelijk dat vrouwelijke ondernemers worden aanzien als één van de oplossingen om ondernemerschap een duw in de rug te geven. Zij worden naast etnische minderheden aanzien als een van de groepen die ondernemerschap kunnen verbeteren. Beide vaststellingen wijzen er dus op dat zowel probleem als oplossing in een beperkte mate ‘gegenderd’ zijn waarbij de man nog steeds wordt aanzien als de norm en de vrouw als een van de oplossingen. De stem die verschillende actoren krijgen in het beleidsproces is niet duidelijk af te leiden vanuit dit document. Nergens wordt enige vermelding gemaakt van civiele actoren die inspraak hebben in het proces, dit kan er dan ook op wijzen dat het enkel de Europese Commissie is die voor deze paper de touwtjes in handen hield (3).
3.4.2.
The Small Business Act for Europe van 2008
The Small Business Act for Europe representeert, zoals reeds staat vermeld in de thesis, de politieke wil van de Commissie om de centrale rol van kmo’s in de Europese economie te erkennen (European Commission, 2012). De ‘Act’ erkent dan ook als probleem dat het niveau van kmo’s in Europa nog niet voldoende is: “In general, EU SMEs still have lower productivity and grow more slowly than their counterparts in the United States” (European Commission, 2008) (1). Het rapport stelt vast dat kmo’s in Europa dikwijls gekenmerkt worden door marktfalen. Daarnaast zijn ze ook minder innovatief dan grotere bedrijven. Dat dit een probleem is, is evident. Kmo’s zijn echter het meest vertegenwoordigd binnen de hele EU, het is dan ook zo dat “the role of SMEs in the European economy has been repeatedly acknowledged at the highest political level” (European Commission, 2008). Daarnaast zijn het ook de kmo’s die in Europa zorgen voor jobcreatie en economische groei, het spreekt dan ook voor zich dat deze dienen te worden gestimuleerd wanneer men de economische economie wil laten draaien. De Small Business Act for Europe heeft dan ook als doel de duurzame groei en competitiviteit van kmo’s te ondersteunen. In haar oplossing voor het probleem stelt ‘The Small Business Act’ de rol van ondernemers op de voorgrond (2), “at the heart of the European SBA is the conviction that achieving the best possible framework conditions for SMEs depends first and foremost on society’s recognition of entrepreneurs” (European Commission, 2008). De SBA neemt aan dat, als een sleutelbijdrage aan een kmovriendelijke omgeving, de perceptie over de rol van ondernemers in de EU moet worden veranderd. Ondernemerschap moet verwelkomd worden door politieke leiders, de media,.. en dient te worden ondersteund door de administratie. “Being SME-friendly should become mainstream policy, based on the conviction that rules must respect the majority of those who will use them: “Think Small first” principle” (European Commission, 2008). Het document formuleert een set van tien principes “to guide the conception and implementation of policies
30
Masterproef EU-studies 2012
both at EU and Member State level” (European Commission, 2008). De tien principes die als oplossing worden aangereikt voor de stimulatie van kmo’s zijn de volgende: creëren van een omgeving in welke de ondernemers en familiebedrijven kunnen floreren en waar ondernemerschap wordt beloond, ervoor zorgen dat eerlijke ondernemers die een faillissement hebben gekend snel een tweede kans krijgen, ontwerpen van regels volgens het ‘Think Small First’ principe, accommodeer beleidsinstrumenten speciaal op nood van kmo’s, vergemakkelijk de toegang tot financiën voor kmo’s, help kmo’s mee voordeel te halen uit de opportuniteit die door de interne markt worden aangereikt, zorg ervoor dat kmo’s mileuvraagstukken kunnen omzetten in opportuniteiten en als laatste, stimuleer en ondersteun kmo’s om te profiteren van de groei van markten. We gaan even verder in op het eerste principe “create an environment within which entrepreneurs and family businesses can thrive and entrepreneurship is rewarded” (European Commission, 2008). Deze beleidsaanbeveling wordt aangehaald omdat het in het document de enige verwijzing is naar gender. De aanbeveling wil immers de interesse voor ondernemerschap opwekken, vooral bij jonge mensen en vrouwen. In de tekst wordt vermeld dat het ondernemerschappotentieel beter moet worden geëxploiteerd. Dit omdat er nog steeds een genderkloof is in termen van ondernemerschap. Dat vertaalt zich in minder vrouwelijke ondernemers. Ook hier wordt de term ‘vrouwelijke ondernemers’ niet gekruist met andere determinanten zoals religie, opleiding, nationaliteit,.. Er is dan ook hier weer geen sprake van intersectionaliteit (5). Deze beleidsaanbeveling wordt in het document in de praktijk omgezet naar “[establishing] an EU network of female entrepreneur ambassadors, promote mentoring schemes to inspire women to set up their own businesses and promote entrepreneurship among women graduates” (European Commission, 2008). Daarnaast is het de taak van de individuele lidstaten “[to ]provide mentoring and support […] female entrepreneurs” (European Commission, 2008). Voorgaande maakt duidelijk dat er sprake is van ‘gendering’ in het beleidsdocument (4). Waar er in de diagnose geen onderscheid wordt gemaakt tussen beide genders, is dit voor de prognose wel het geval. Net zoals in ‘The Green Paper on Entrepreneurship’ worden vrouwen gezien als een van de categorieën die ondernemerschap kunnen verbeteren. Nergens in de tekst wordt er gerefereerd naar ‘mannelijke ondernemers’. Ook in dit beleidsdocument is het de stem van de commissie die naar voor komt (3). Toch wordt in een paragraaf vermeld dat “the public hearing and the online consultation conducted to prepare the SBA confirmed the need for a major political initiative to fully unlock the potential of SMEs. This is why the Commission has taken this decisive step forward in presenting an “Small Business Act” for Europe” (European Commission, 2008). Dit verduidelijkt dat civiele actoren werden geraadpleegd in het tot stand komen van het document, ondanks het feit dat in de tekst zelf nergens referenties zijn gemaakt naar de mening van civiele actoren.
31
Masterproef EU-studies 2012 3.4.3.
Evaluation on Policy: promotion of women innovators and entrepreneurs van 2008
Zoals reeds staat vermeld wijkt dit document af van de andere vermits het gaat om een evaluatie van beleid in plaats van een beleidsdocument zelf, de titel maakt dit duidelijk. Toch kan dit document niet achterblijven omdat het een speciale focus legt op vrouwelijk ondernemerschap en vrouwelijke innovatoren. Welk beleidsprobleem wordt in dit rapport naar voor geschoven? Het rapport formuleert dat de vernieuwde Lissabon Agenda Europa in een moderne, dynamische, kenniseconomie wil transformeren. De Europese Commissie erkent dan ook dat ondernemerschap en kmo’s de sleutel zijn tot het creëren van zo’n economie. Desondanks exploiteert Europa niet ten volle haar ondernemerschappotentieel, “moreover, compared with men, fewer women are self-employed in the EU, fewer women start-up businesses or have the ambition to do so, and women generally choose to start and manage firms in industries such as retail and services to people often perceived as being less crucial to economic development and the knowledge economy” (1) (European Commission, DG Enterprise & Industry, 2008). Om dit probleem grondig aan te pakken wil de DG Enterprise & Industry vrouwelijk ondernemerschap gaan promoten(2). Het doel van het rapport was dan ook de uitdagingen en obstakels inzake vrouwelijk ondernemerschap te identificeren, goede praktijken op te sporen en uiteindelijk aanbevelingen te maken in een verdere stimulatie van vrouwelijk ondernemerschap. De prognoses of beleidsantwoorden die worden voorgedragen zijn variabel per land. Van de veertien landen die onderzocht werden in het project, hebben elf landen initiatieven genomen in de promotie van vrouwelijk ondernemerschap. Enkele voorbeelden ter illustratie: Duitsland heeft via haar National Agency for Women Start-ups (BGA) een specifiek streefdoel gezet voor het financieren van vrouwelijke ondernemingen in de creatieve industrie; Frankrijk heeft een netwerk opgezet van vrouwelijke ondernemingen die de ontwikkeling van oprichtingen van ondernemingen door vrouwen dienen te stimuleren; Italië doet aan gender monitoring,… Het is duidelijk dat dit rapport gegenderd is (4) maar dan met een eenzijdige focus op vrouwen. Vrouwen worden in deze beleidsevaluatie zowel ‘geproblematiseerd’, er zijn immers te weinig vrouwelijke ondernemers, alsook als oplossing gezien, ‘vrouwelijk ondernemerschap dient te worden gepromoot’. Er wordt geen rol toegeschreven aan mannen in zowel diagnose als prognose. Wederom is er van intersectionaliteit geen sprake (5), nergens worden verwijzingen naar opleiding, religie, nationaliteit… gemaakt in het omvangrijke rapport. Zonder dat het expliciet wordt vermeld, kan er wel van worden uitgegaan dat er een stem is gegeven aan verscheidene civiele actoren (3). Het zijn immers de goede praktijken van de verschillende EU-lidstaten die worden opgenomen in het document, dit wijst erop dat de lidstaten hoogstwaarschijnlijk werden geconsulteerd. Daarnaast is het rapport samengesteld door GHKint, een consultancy bureau. Dit alles wijst erop dat de Commissie een stem heeft gegeven aan andere actoren.
32
Masterproef EU-studies 2012 3.4.4.
Europe 2020 strategy van 2010
Het probleem dat in de Europa 2020 strategie naar voor wordt geschoven is dat de Europese economie zwaar heeft geleden onder de jaren van economische crisis (1), “the crisis has wiped out years of economic and social progress and exposed structural weaknesses in Europe’s economy. In the meantime, the world is moving fast and long-term challengesglobalization, pressure on resources, ageing – intensify. The EU must now take charge of its future” (European Commission, 2010). De oplossing die wordt aangereikt is een strategie om Europa uit het slop te halen en het te transformeren in een slimme, duurzame en inclusieve economie (2). Deze drie prioriteiten vormen de basis van het Europa 2020 beleid. Onder slimme groei wordt verstaan dat er een economie moet worden ontwikkeld gebaseerd op kennis en innovatie. Duurzame economie relateert naar de promotie van een efficiënte, groene en competitieve economie. De inclusieve groei wil van Europa een economie maken met een hoog werkgelegenheidsgehalte dat zorgt voor zowel sociale als territoriale cohesie. Dit alles vertaalt zich in vijf targets die tegen 2020 moeten worden bereikt. 75% van de bevolking tussen 20-64 moet aan het werk zijn, 3% van het BBP dient te gaan naar onderzoek en ontwikkeling, de “20/20/20” klimaat en energiedoelen moeten verwezenlijkt worden, het ratio vroege schoolverlaters moet worden gereduceerd en 20 miljoen minder mensen moeten onder de armoededrempel geraken. Om deze doelstellingen te bereiken heeft de commissie zeven ‘flagship initiatives’ opgesteld die de doelstellingen moeten ondersteunen. Doorheen de hele strategie staan vermeldingen naar ondernemerschap. Hier wordt dan ook een opsomming van gemaakt. Onder andere onder de titel ‘smarth growth’ wordt gerefereerd naar ondernemerschap. Als deze wil slagen “this must be combined with entrepreneurship, finance, and a focus on user needs and market opportunities” (European Commission, 2010). Bij het ‘flagship initiative Youth on the move’ is er ook plaats gemaakt voor ondernemerschap; “at EU level, the Commission will work to explore ways of promoting entrepreneurship through mobility programmes for young professionals” (European Commission, 2010). Het ‘flagship initiative Innovation Union’ maakt ook verschillende referenties naar ondernemerschap. Zo zal de Commissie aan het werk gaan “to promote knowledge partnerships and strenghten links between education, business, research and innovation, including through EIT, and to promote entrepreneurship by supporting Young Innovative Companies” (European Commission, 2010). Op nationaal niveau moet er worden verzekerd dat er “a sufficient supply of science, maths and engineering graduates [is], and to focus school curricula on creativity, innovation, and entrepreneurship” (European Commission, 2010). Ondernemerschap wordt ook opgenomen in het ‘flagship initiative An idustrial policy for the globalisation era’. Hier wordt gezegd dat “the Commission will work closely with stakeholders in different sectors (business, trade unions, academics, ngo’s consumer organisations) and will draw up a framework for a modern industrial policy, to support entrepreneurship, […]” (European Commission, 2010). Voorgaand citaat maakt ook duidelijk dat het hier niet enkel de Commissie is die een stem heeft binnen het beleid (3) maar dat ook andere stakeholders worden betrokken. Naast de inclusie van de term ondernemerschap in de verschillende flagship initiatives wordt de term ook los gebruikt doorheen het hele document. Zo wordt gezegd dat “access to SMEs to the single market must be improved. Entrepreneurship must be
33
Masterproef EU-studies 2012
developed by concrete policy initiatives […]” (European Commission, 2010). Daarnaast vermeld het document dat de Commissie voorstellen doet knelpunten in de interne markt aan te pakken “by pressing ahead with the Smart Regulation agenda, […], particularly for SMEs, and supporting entrepreneurship” (European Commission, 2010). Een laatste verwijzing naar ondernemerschap komt terug wanneer het gaat over het EU-budget: “The European Investment Bank and the European Investment Fund can contribute to backing a “virtious circle” where innovation and entrepreneurship can be funded profitably from early stage investments to listing stock markets, in partnership with the many public initiatives and schemes already operating at national level” (European Commission, 2010). Opvallend is dat bij elke verwijzing naar ondernemerschap geen enkele vermelding wordt gemaakt naar gender. Zowel diagnose als prognose zijn voor het ondernemerschapthema niet ‘gegenderd’ (4). Er worden geen expliciete verwijzingen gemaakt naar mannen of vrouwen rond dit thema. Van intersectionaliteit is hier andermaal geen sprake, wat logisch is als er geen verwijzingen worden gemaakt naar vrouwen (5). Een blik op de 2020 strategie, zonder het thema ‘ondernemerschap’ erbij te betrekken, toont wel duidelijk dat er ‘gegenderd’ wordt. Zo wordt in het beleidsdocument ook de diagnose gesteld dat er een te lage arbeidersparticipatie is en dat deze mag gezien worden als een structurele tekortkoming. Rond dit thema ligt er voor de prognose wel een grote rol weggelegd voor vrouwen, zij moeten immers gestimuleerd worden langer en meer aan het werk te blijven. Omdat de focus hier niet ligt op ondernemerschap wordt niet verder ingegaan op deze thema’s. Zonder specifiek in te gaan op de namen, wordt er wel een stem gegeven aan verschillende actoren (3) (zoals reeds staat vermeld in voorgaande tekst). Het beleidsdocument haalt aan dat “working towards these objectives is essential. In our interconnected economies, growth and employment will only return if all member states move in this direction […]. The European Council should provide overall guidance […]. The role of the European Parliament is particularly important. The contributions of stakeholders at national and regional level and of the social partners needs also to be enhanced” (European Commission, 2010). Onderstaande tabel geeft een samenvatting van de teksten die werden geanalyseerd met behulp van de Critical Frame Analysis.
34
Masterproef EU-studies 2012
Green paper (2003)
Small Business Act (2008)
Evaluation on Policy (2008)
Europe 2020 strategy (2010)
DIAGNOSE
Te weinig ondernemers in Europa.
Het niveau van kmo’s in Europa is onvoldoende.
Europa heeft zwaar geleden onder de crisis.
PROGNOSE
Ondernemerschap promoten via concrete maatregelen, focus op “ondernemerschap toegankelijk maken voor alle leden van de samenleving”. Europese Commissie
Rol van ondernemers als oplossing staat centraal.
Ondernemerschappotentieel wordt niet volledig benut, zeker niet wat betreft vrouwen. Vrouwelijk ondernemerschap promoten door concrete initiatieven in de lidstaten.
Europese Commissie met behulp van civiele actoren Probleem niet gegenderd, maar in de oplossing wordt de rol van vrouwen naar voor geschoven.
Stem aan civiele actoren in samenwerking met commissie Rapport gegenderd met eenzijdige focus op vrouwen in zowel diagnose als prognose, geen rol voor mannen.
Europese commissie samen met andere stakeholders Geen gendering rond thema ondernemerschap , rond andere thema’s wordt er wel gegenderd.
Geen sprake van intersectionaliteit in het document.
Geen sprake van intersectionaliteit in het document.
Geen sprake van intersectionaliteit in het document.
STEM
BELEID GEGENDERD
INTERSECTIONALITEIT
Probleem niet gegenderd (maar afbeelding suggereert dat mannen de norm zijn). Vrouwen worden als een van de oplossingen gezien Geen sprake van intersectionaliteit in het document.
Europa transformeren naar slimme, duurzame en inclusieve economie door concrete maatregelen.
Figuur 2: samenvatting documentenanalyse (eigen samenstelling)
3.5.Conclusie onderzoek
Een evaluatie van de vier documenten toont aan dat de problemen die in de documenten naar voor komen zich vooral situeren binnen een economische dimensie. Dit kan logisch verklaard worden door het feit dat Europa voor 99% bestaat uit kmo’s en dat zij dan ook een van de belangrijkste drijfveren zijn voor groei, werkgelegenheid, innovatie en sociale integratie (European Commission, 2012). Ondernemerschap komt dus met andere woorden de economie ten goede. Enkel de Green paper on Entrepreneurship wijkt hier lichtjes vanaf door ook een sociale dimensie te vermelden. Als prognose wordt de stimulatie van ondernemerschap dan ook dikwijls naar voor geschoven in de vermelde documenten. Opvallend is dat, wanneer we kijken of het beleid gegenderd is, dit voor alle vier de documenten anders is. Daar waar de
35
Masterproef EU-studies 2012
eerste twee documenten geen oog hebben voor het genderen van het probleem, kaart men wel de rol aan van de vrouw als een van de oplossingen. Het spreekt voor zich dat het document ‘Evaluation on Policy: Promotion of Women Innovators and Entrepreneurship’ sterk gegenderd is. Maar hier dan weer met een eenzijdige focus op vrouwen waarbij mannen buiten beschouwing worden gelaten. De Europe 2020 strategie gaat ook haar beleid genderen maar niet met betrekking tot het thema ondernemerschap, hierbij wordt gender buiten beschouwing gelaten. Ondanks het feit dat nergens in de documenten het principe van gendergelijkheid wordt aangehaald als een Europese waarde zien we toch dat het beleid wordt gegenderd. De focus ligt hier vooral op de rol van de vrouw als één van de oplossingen om ondernemerschap te promoten. Dit kan er op wijzen dat de Europese Commissie vat dat vrouwelijk ondernemerschap wel degelijk belangrijk is maar dit eerder ziet vanuit een economisch perspectief dan vanuit een gendergelijkheid perspectief. Dat het beleid gegenderd is wil natuurlijk niet automatisch zeggen dat dit zich ook effectief vertaald naar positieve uitkomsten, maar dit is voer voor een ander werkstuk. Of dat er bij deze documenten effectief sprake kan zijn van gender mainstreaming is een andere vraag. Beleid dat gemainstreamed is door gender heeft de specifieke kenmerken dat er een gelijkwaardige vertegenwoordiging is van zowel mannen als vrouwen in het beleidsdocument, dat gender deel uitmaakt van alle fases van het format en dat gender indicatoren dan ook betrokken worden bij het budget (Van der Vleuten & Debusscher, 2012). Deze indicatoren zijn voor de onderzochte documenten niet van toepassing. Zo wordt ‘vrouw’ veel meer vermeld dan ‘man’. Ook wordt de term gender niet geïncorporeerd in alle facetten van het beleid. Zo zien we dat voor de oplossing heel vaak weer het begrip ‘vrouw’ naar voor komt terwijl de problemen nauwelijks worden gegenderd. Kunnen we hieruit concluderen dat de Europese Unie wel degelijk gender equality wil nastreven maar dat het hiervoor de methode van mainstreaming over het hoofd ziet? Of is gendergelijkheid niet belangrijk en zijn het de economische motieven die primeren? Opvallend is ook dat in alle onderzochte documenten er geen sprake is van intersectionaliteit. Intersectioneel denken is nochtans erg belangrijk (Vrouwenraad vzw, 2005). Volgens voorgaande bron weigert intersectionaliteit immers genoegen te nemen met een eenzijdig verklaringsmodel, maar wil in tegendeel de volledige complexititeit omarmen van de invloed van nationaliteit, gender, etniciteit, religie… Deze complexiteit is belangrijk omdat het door deze combinatie is dat mensen een maatschappelijke positie krijgen toegewezen die bepalend is voor hun identiteit. Desondanks heeft de Europese Commissie nog geen gewag gemaakt van het begrip. Ongeacht het feit dat het de Europese Commissie is die veelal de plak zwaait zien we toch dat deze actor ook de hulp in roept van civiele actoren om het beleid rond ondernemerschap tot stand te brengen al maken de teksten niet meteen duidelijk over welke civiele actoren het gaat.
36
Masterproef EU-studies 2012
4. Algemeen Besluit Dat het vrouwelijk ondernemerschap in Europa ondermaats is staat buiten kijf. De eerste onderzoeksvraag “is er sprake van genderongelijkheid in Europees ondernemerschap” kan na het doornemen van de literatuurstudie dan ook met een duidelijke ‘ja’ worden beantwoord. Deze vaststelling staat nochtans in groot contrast met het principe van gendergelijkheid dat door de EU hoog in het vaandel wordt gedragen en onder andere duidelijk wordt in haar Vrouwen Charter. Het principe van gendergelijkheid probeert de EU via gender mainstreaming te bekomen, waarbij de gelijkheid van mannen en vrouwen in alle activiteiten en beleid van de EU wordt doorgetrokken. Ondanks dit principe is het dynamisme in ondernemerschap bij vrouwen erg klein. Dat ondernemerschap bij vrouwen nochtans erg belangrijk is staat doorheen het hele literatuuronderzoek meerdere keren vermeld met verscheidene argumenten. Zo kan ondernemerschap gezien worden als een katalysator voor economische groei en doordat het ratio vrouwen in ondernemershap nog niet volledig is benut kunnen zij een belangrijke factor vormen in het streven naar die economische groei. Ook wordt aangehaald dat vrouwen anders ondernemen (door het bezitten van een ander persoonlijk en zakelijk profiel) en dus ook belangrijk zijn voor de diversiteit van het ondernemerlandschap. Nog een belangrijke factor die meespeelt is dat ‘vrouwelijk ondernemerschap’ grotendeels wordt genegeerd doordat beleidskeuzes vooral gefocust zijn op mannen en dan ook men- streamed zijn. Vanuit een genderdimensie moet ondernemerschap bij vrouwen dan ook verbeteren. Deze argumenten tonen aan dat vrouwelijk ondernemerschap wel degelijk belangrijk is en dan ook dient te worden gepromoot. Dit spreekt voor zich maar is daarentegen niet zo evident. Er zijn immers verschillende determinanten die meespelen die dikwijls meer invloed hebben op vrouwen dan op mannen. Zo spelen er economische, demografische en institutionele factoren mee. Sommige van deze factoren kunnen zich ook vertalen naar regelrechte barrières die vrouwen verhinderen te gaan ondernemen. Het rapport van de OESO haalt immers aan dat vrouwelijk ondernemerschap padafhankelijk is, waarbij de uitkomst van het hele ondernemingsproces erg afhankelijk is van de voorgaande condities. Als deze condities zich vertalen in barrières dan wordt het voor vrouwen heel moeilijk ondernemen. De specifieke barrières waar vrouwen mee kampen kunnen vrij vertaald worden naar obstakels inzake menselijk, sociaal en financieel kapitaal. Deze barrières zijn heel pertinent aanwezig in het Europees ondernemerlandschap en vragen dan ook om verandering. Vandaar dat deze thesis ook enkele beleidsaanbevelingen aanhaalt vanuit (non) - academische bronnen. Dit onderdeeltje haalt specifieke acties aan die bovengaande obstakels kunnen counteren, denken we hierbij aan het opzetten van ondernemersnetwerken voor vrouwen (om het sociaal kapitaal te verbeteren) en zo verder. Concreet gaat het er om de pull- factoren van ondernemerschap te gaan verbeteren en de push- factoren van ondernemerschap terug te dringen. Een belangrijke aanbeveling die wordt gedaan is, dat er een ‘vrouwelijk ondernemerschap’- dimensie dient te komen in elk beleid dat handelt rond ondernemerschap. Hier pikken we dan ook op in met de tweede onderzoeksvraag “ is er binnen het Europese beleid rond ondernemerschap plaats gemaakt voor vrouwelijk ondernemerschap”. Deze thesis heeft beoogd hier een antwoord op te vinden via het onderzoeksluik. Door de documenten rond ondernemerschap te gaan analyseren via de Critical Frame Analysis, krijgen
37
Masterproef EU-studies 2012
we een zicht op de genderdimensie die speelt binnen het beleid rond ondernemerschap. Opvallend is dat het probleem in de vier documenten steeds wordt gezien vanuit een economisch perspectief. “te weinig ondernemers”, “het niveau kmo’s in Europa is onvoldoende”,… worden steeds verantwoord vanuit een economisch zicht. De problemen die er spelen dienen te worden aangepakt omdat het de Europese economie ten goede komt. De prognoses die eruit volgen, waarbij de stimulatie van vrouwelijk ondernemerschap dikwijls als één van de oplossingen wordt gezien, gebeurt bijgevolg ook vanuit een economische kijk. Dit terwijl de literatuurstudie duidelijk maakte dat vrouwelijk ondernemerschap niet enkel dient te worden gepromoot omdat het de economische groei stimuleert maar dat ook andere belangrijke factoren meespelen, zoals het terugdringen van het men- streamed beleid. Een blik op het men- streamed versus women- streamed, toont duidelijk aan dat in de beleidsdocumenten er geen sprake is van gendering van het probleem (met uitzondering van het rapport ‘Evaluation on policy’). Nergens wordt een onderscheid gemaakt tussen mannelijke en vrouwelijke ondernemers. Er wordt enkel gesproken over ‘de ondernemer’. Toch verraadt het Groenboek over ondernemerschap uit 2003 dat mannen nog steeds de norm zijn wanneer het aankomt op ondernemen (dit maakt de voorpagina van het beleidsdocument duidelijk). Opvallend is dat de oplossing heel dikwijls wel ‘gegenderd’ is waarbij men een speciale focus legt op vrouwen, naast andere benadeelde groepen zoals jongeren en migranten. Dit kan er op wijzen dat de Commissie wel degelijk het belang inziet van vrouwen in ondernemerschap maar dan eerder vanuit een economische visie dan vanuit een gendergelijkheidvisie. Had het deze laatste willen nastreven dan zou gender mainstreaming de norm moeten geweest zijn om het beleid op te stellen, we kunnen er echter vanuit gaan, na het doornemen van de documenten, dat dit niet het geval is. Zo wordt niet voldaan aan alle voorwaarden die gelden bij gender mainstreaming ( 1. Gelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in het beleid, 2. Gender maakt deel uit van alle fases van het format, 3. Gender indicatoren zijn betrokken bij het budget). Het is duidelijk dat in de beleidsdocumenten mannen en vrouwen niet gelijk vertegenwoordigd zijn en dat de term ‘vrouwen’ dan ook veel meer valt. Dat gender geen deel uitmaakt van alle fases van het beleid is duidelijk geworden doordat er in het beleidsprobleem niet aan ‘gendering’ wordt gedaan. Over puntje drie kan geen uitspraak worden gedaan omdat er nauwelijks wordt gerept over budget in de documenten. Dat er geen sprake is van intersectionaliteit is erg opvallend. Dit moet nochtans als zeer belangrijk worden beschouwd omdat door een kruising te maken met andere facetten zoals religie, opleiding, nationaliteit,…de noden inzake menselijk, sociaal en financieel kapitaal beter zouden kunnen gedetecteerd worden en beleidsaanbevelingen dan ook specifieker zouden kunnen zijn. Dat er in het beleid een stem wordt gegeven aan civiele actoren is niet altijd even duidelijk. Losse referenties verwijzen hiernaar zonder concreet in te gaan op wie juist een stem heeft gekregen. Aanbevolen lijkt het organisaties en instanties te raadplegen die zich specifiek buigen over vrouwelijk ondernemerschap zoals netwerkorganisaties en dergelijke. Om kort een antwoord te bieden op de tweede onderzoeksvraag, kan besloten worden dat er binnen het Europese beleid wel degelijk plaats is gemaakt voor vrouwelijk ondernemerschap maar dan eerder vanuit een economisch inzicht dan vanuit een gender inzicht, waarbij de methode van gender mainstreaming al helemaal uit het oog wordt verloren.
38
Masterproef EU-studies 2012
Deze thesis maakt duidelijk dat er nog heel wat werk aan de winkel is, wil men het quotiënt vrouwelijke ondernemers opschroeven tot een aanvaardbaar cijfer. Het kan interessant zijn voor een volgende scriptie nog dieper in te gaan op het principe van gender mainstreaming en exact te gaan kijken waarom deze rond het thema ondernemerschap niet wordt gebruikt als methode en of deze methode effectief zijn nut kan bewijzen in dit onderwerp.
39
Masterproef EU-studies 2012
BIBLIOGRAFIE
Ahmad, N., & Seymour, R. (2008). Defining entrepreneurial activity: definitions supporting frameworks for data collection. OECD. Audretsch, D., & Keilbach, M. (sd). Opgeroepen op April 3, 2012, van aeaweb: http://www.aeaweb.org/assa/2006/0107_1430_0301.pdf Baerts, A., Deschacht, N., & Guerry, M.-A. (2008). carrières van vrouwen en mannen: een literatuurstudie. Brussel. Baltic Development Forum. (2011). National and Cross-national Policies on women's entrepreneurship in the Baltic sea region. Kopenhagen, Denmark. Bhola, R., Verheul, I., Thurik, R., & Grilo, I. (2006). Explaining engagment levels of opportunity and necessity entrepreneurs. Zoetermeer: EIM Policy and research. Booth, C., & Bennett, C. (2002). Gender mainstreaming in the European Union. Towards a new conception and practice of equal opportunities? London: Sage Publications. Business Dictionary. (sd). Opgeroepen op April 2012, van Business Dictionary.com: http://www.businessdictionary.com/definition/role-model.html Debusscher, P. (2010). Mainstreaming gender in European Union development policy: conservative Europeaness? Women studies International Forum . Doh, S., & Zolnik, E. (2011). Social capital and entrepreneurship: an explanatory analysis. Eurobarometer. (2009). Europa.eu. Opgeroepen op 2012, van Europa.eu: http://ec.europa.eu/enterprise/policies/sme/facts-figures-analysis/eurobarometer/fl283_en.pdf Eurochambres. (2004). Women in Business and in Decision-making, a survey on women entrepreneurs. Brussels: Eurochambres. European Commission. (2012, februari 02). Enterprise & Industry. Opgeroepen op maart 05, 2012, van Europa.eu: http://ec.europa.eu/enterprise/policies/sme/small-business-act/ European Commission. (2010). Europe 2020: A European strategy for smart, sustainable and inclusive growth. Brussels: European commission. European Commission. (2003). Green Paper entrepreneurship Europe . Brussels: European Commission. European Commission. (2012). Ondernemingen en Industrie. Opgeroepen op April 2012, van europa.eu: http://ec.europa.eu/enterprise/policies/sme/index_nl.htm European Commission. (2008). Think Small First, A small business Act for Europe. Brussels: European Commission.
40
Masterproef EU-studies 2012
European Commission, DG Enterprise & Industry. (2008). Evaluation on Policy: promotion of women innovators and entrepreneurship. Brussels: European Commission. European Commission, DG enterprise. (2004). Women entrepreneurs- Teeing up for succes. Luxemburg: European Commission. European Foundation for the improvenment of living and working conditions. (2008). Working in Europe, gender differences. Europese commissie. (2011, maart 10). Enterprise&Industry online magazine. Opgeroepen op maart 2012, van europa.eu: http://ec.europa.eu/enterprise/magazine/articles/smesentrepreneurship/article_10986_en.htm Europese Commissie. (2010). Strategie voor gelijkheid van vrouwen en mannen, 2010-2015. Brussel. EUROSTAT. (2011). Europe in figures, Eurostat yearbook 2011. Belgium : European Union. Eurostat. (2007). Statistics in focus- Population and social conditions. Labour force survey. Luxemburg: Eurostat. Galindo, M.-A., & Ribeiro, D. (2012). Women's Entrepreneurship and Economics. New York: Springer. Gallup Organization. (2010). Entrepreneurship in the EU and beyond. European Commission. Kelley, D., Bosma, N., & Amoros, J. (2011). Global Entrepreneurship Monitor 2010 Global Report. GERA. Kelley, D., Brush, C., Greene, P., & Lytovski, Y. (2011). Global entrepreneurship monitor 2010 Women's report. GERA. Kelley, D., Singer, S., & Herrington, M. (2012). Global entrepreneurship Monitor 2011 Global report. GERA. Kobeissi, N. (2010). Gender factors and female entrepreneurship: International evidence and policy implications. Journal International Entrepreneurs , 1-35. Markant vzw/ Unizo. (2010). Opgeroepen op april 2012, van Markant vzw: http://www.markantvzw.be/images/res4764248_3.pdf Markant-CEZOV. (2004). Diane Project- vrouwen en zelfstandig ondernemen, tien lessen en tien aanbevelingen voor vrouwelijk ondernemerschap. Brussel: Markant. Martins, S. (2004). barriers to entrepreneurship and business creation. Portugal: ADRIMAG . Mazey, S. (2002). Gender mainstreaming strategies in the EU: delivering on an agenda? Netherlands: Kluwer Law International.
41
Masterproef EU-studies 2012
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, ESF-agentschap, Administratie werkgelegenheid. (2004). Het Genderzakboekje. Brussel: Ministerie Vlaamse Gemeenschap. OECD. (2007). Human Capital: How what you know shapes your life. . Parijs, Frankrijk: OECD. OECD. (2004). Promoting entrepreneurship and innovative SMEs in a global economy. Women's entrepreneurship: issues and policies. Istanbul, Turkey: OECD. SEIN. (2004). Opgeroepen op februari 2012, van Markant vzw: http://www.markantvzw.be/images/res96218_2.pdf Tinbergen Institute. (2001). An eclectic theory of entrepreneurship. Zoetermeer. Torenvlied, M. (2004). Sociale Zekerheid en ondernemerschap: De verschillen in sociale zekerheidspositie tussen werknemers en ondernemers. Rotterdam. University of Missouri-Columbia. (2008, May 22). Gender stereotypes influence intent to pursue entrpreneurial careers. Science Daily . Van der Vleuten, A., & Debusscher, P. (2012). Mainstreaming gender in European Union development cooperation with sub-Saharan Africa: promising numbers, narrow contents, telling silences. International Development Planning Review . Van Molle, L., & Heyrman, P. (2001). Vrouwenzakenvrouwen, facetten van vrouwelijk zelfstandig ondernemerschap in Vlaanderen, 1800-2000. Gent: Pre-Press. Verheul, I. (2006). Explaining female and male entrepreneurship at the country level. Routledge Taylor&Francis group. Verheul, I., & Stigter, H. (2003). vrouwelijk ondernemerschap. In P. Risseeuw, & R. Thurik, Handboek ondernemers& adviseurs: Management en economie van het midden- en Kleinbedrijf (pp. 185-205). Deventer: Kluwer. Verheul, I., Van Stel, A., & Thurik, R. (2006). Explaining female and male entrepreneurship at the country level. Routledge Taylor&Francis group. Verloo, M. (2005). Mainstreaming gender equality in Europe. A critical frame analysis approach. Vrouwenraad vzw. (2005). Opgeroepen op Maart 2012, van website van de Vrouwenraad vzw: http://www.vrouwenraad.be/media/docs/dossiers/globaal/ontstaan_kruispuntdenken.pdf Webster, J. (2003). Gender Policy Review - Policy directions report. Opgeroepen op maart 2012, van Cordis.europa.eu: ftp://ftp.cordis.europa.eu/pub/citizens/docs/webster_report_en.pdf
42