UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
Wetenschappelijke verhandeling Aantal woorden: 24.975
BRAM DE BRABANDER
MASTERPROEF COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN Afstudeerrichting JOURNALISTIEK
PROMOTOR: PROF. DR. D. VOORHOOF COMMISSARIS: PROF. DR. K. RAEYMAECKERS COMMISSARIS: LIC. H. CANNIE
ACADEMIEJAAR 2009 - 2010
ABSTRACT Wanneer journalisten er undercover met de verborgen camera op uit trekken, durft dit wel al eens voor controverse zorgen. Journalisten maken zich hier namelijk schuldig aan misleiding en diegenen die met deze methode geconfronteerd worden voelen zich vaak bedrogen. Het blijkt ook onduidelijk onder welke voorwaarden undercoverjournalistiek precies toegelaten is. Met deze Masterproef proberen we daar wat duidelijkheid in te scheppen. Wij gingen na welke juridische en ethische grenzen aan dit journalistiek garingsmiddel gesteld worden. Zijn die gelijkaardig? We maakten daarbij een vergelijking tussen drie landen: België, Nederland en Groot-Brittannië. Wordt de undercovermethode in deze landen dezelfde voorwaarden opgelegd? Of is in Groot-Brittannië, dat bekend staat om zijn tabloid- en paparazzicultuur, meer toegestaan? Zijn België en Nederland in dit opzicht vergelijkbaar? En is er een verschil tussen Wallonië en Vlaanderen? Om deze vragen te beantwoorden voerden we een kwalitatieve comparatieve analyse uit van juridische en ethische cases. Uit onze analyse bleek dat in elk land, zowel op juridisch en ethisch vlak, de proportionaliteits-en subsidiariteitsvoorwaarde de belangrijkste principes zijn waarmee een undercoverjournalist rekening moet houden. De undercoverreportage moet een maatschappelijk belang dienen dat niet met de gebruikelijke informatiegaringsmethoden blootgesteld kan worden. Bovendien moet men ervoor zorgen dat technische hulpmiddelen zoals een verborgen camera niet tot een ongerechtvaardigde inbreuk op de privacy leiden.
INHOUDSOPGAVE DEEL 1: DEFINIËRING EN SITUERING
1
HOOFDSTUK 1: Inleiding en probleemstelling
1
HOOFDSTUK 2: Definiëring en situering
3
2.1 Onderzoeksjournalistiek
3
2.2 Onthullingsjournalistiek
4
2.3 Undercoverjournalistiek
4
2.3.1 Definiëring en methode
4
2.3.2 Een toename van undercoverjournalistiek?
5
HOOFDSTUK 3: Juridisch basisidee: vrijheid van nieuwsgaring
6
3.1 Definiëring
6
3.2 Vrijheid van nieuwsgaring in internationale verdragen
6
HOOFDSTUK 4: Juridische beperkingen op vrijheid van nieuwsgaring
8
4.1 De beperkingsgrond van artikel 10 lid 2 EVRM
8
4.2 Recht op privacy
9
HOOFDSTUK 5: Journalistieke ethiek
10
5.1 Definiëring
10
5.2 Zelfregulering
11
5.3 Deontologische codes
12
5.4 Persraden
12
HOOFDSTUK 6: Internationale ethische grenzen aan undercoverjournalistiek
13
HOOFDSTUK 7: Recht versus ethiek
14
DEEL 2: ONDERZOEK
15
HOOFDSTUK 1: Onderzoeksdesign
15
HOOFDSTUK 2: België
20
2.1 Juridisch luik
20
2.1.1 Vrijheid van nieuwsgaring
20
2.1.2 Situering van het Belgisch rechtssysteem
20
2.1.3 Recht op privacy
20
2.1.4 Andere beperkingsregels aan undercoverjournalistiek
21
a) aannemen van een valse naam, titel of graad
21
b) recht op afbeelding en gebruik van verborgen camera
21
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
INHOUDSOPGAVE c) afluisteren en heimelijk vastleggen op geluidsband
22
d) uitlokking en kleine misdrijven
22
2.1.5 Juridische cases in verband met undercoverjournalistiek
22
a) aliasjournalistiek
23
b) gebruik van verborgen camera
23
c) uitlokking van misdrijven en strafbare handelingen
24
d) minor offences
24
e) andere
24
2.1.6 Principes van proportionaliteit en subsidiariteit
25
2.1.7 Sensatie/amusement
25
2.2 Ethisch luik
26
2.2.1 Raad voor de Journalistiek
26
2.2.2 Conseil de déontologie journalistique
26
2.2.3 Deontologische codes en hun beperkingen op undercoverjournalistiek
27
2.2.5 Ethische cases in verband met undercoverjournalistiek
27
a) aliasjournalistiek
27
b) gebruik van verborgen camera
28
c) heimelijk vastleggen op geluidsband (ook telefoongesprekken)
28
d) uitlokking
29
e) fishing expedition
29
f) minor offences
29
g) andere
29
2.2.6 De principes van proportionaliteit en subsidiariteit
30
2.2.7 Sensatie/amusement
30
2.3 Conclusie België
30
HOOFDSTUK 3: Nederland
32
3.1 Juridisch luik
32
3.1.1 Vrijheid van nieuwsgaring
32
3.1.2 Korte situering van het Nederlandse rechtssysteem
32
3.1.3 Recht op privacy
33
3.1.4 Andere beperkingsregels aan undercoverjournalistiek
33
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
INHOUDSOPGAVE a) aannemen van een valse naam, titel of graad
33
b) recht op afbeelding en gebruik van verborgen camera
33
c) afluisteren en het heimelijk vastleggen op geluidsband
34
d) uitlokking en kleine misdrijven
34
3.1.5 Juridische cases in verband met undercoverjournalistiek
35
a) aliasjournalistiek
35
b) gebruik van verborgen camera
36
c) heimelijk vastleggen op geluidsband (ook telefoongesprekken)
38
d) uitlokking
38
e) fishing expedition
42
f) minor offences
43
g) andere
43
3.1.6 Principes van proportionaliteit en subsidiariteit
44
3.1.7 Sensatie/amusement
45
3.2 Ethisch luik
46
3.2.1 De Raad voor de Journalistiek
46
3.2.2 Ethische codes en hun beperkingen op undercoverjournalistiek
46
3.2.3 Analyse van de ethische cases
48
a) incognitojournalistiek
48
b) aliasjournalistiek
48
c) gebruik van verborgen camera
50
d) heimelijk vastleggen op geluidsband (ook telefoongesprekken)
51
e) uitlokking
51
f) fishing expedition
53
g) minor offences
53
h) andere
53
3.2.4 Proportionaliteit en subsidiariteit
54
3.2.5 Sensatie/amusement
56
3.3 Conclusie Nederland HOOFDSTUK 4: Groot-Brittannië 4.1 Juridisch luik EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
56 58 58
INHOUDSOPGAVE 4.1.1 Vrijheid van nieuwsgaring
58
4.1.2 Recht op privacy
58
4.1.3 Specifieke beperkingsregels aan undercoverjournalistiek
60
a) aannemen van een valse naam, titel of graad
60
b) afluisteren en het heimelijk vastleggen op geluidsband
60
4.1.4 Analyse van juridische cases
60
a) Aliasjournalistiek
60
b) gebruik van verborgen camera
61
c) heimelijk vastleggen op geluidsband (ook telefoongesprekken)
62
d) uitlokking
63
e) fishing expedition
63
f) minor offences
63
g) andere
63
4.1.5 Principes van proportionaliteit en subsidiariteit
64
4.1.6 Sensatie/amusement
64
4.2 Ethisch luik
66
4.2.1 De PCC, de NUJ en de BBC
66
4.2.2 Beperkingen op undercoverjournalistiek
67
4.2.3 Analyse van ethische cases
63
a) incognitojournalistiek
67
b) aliasjournalistiek
68
c) gebruik van verborgen camera
70
d) heimelijk vastleggen op geluidsband (ook telefoongesprekken)
71
e) uitlokking
71
f) fishing expedition
72
g) andere
73
4.2.4 De principes van proportionaliteit en subsidiariteit 4.3 Conclusie Groot-Brittannië
74 76
HOOFDSTUK 5: Vergelijking drie landen (Algemene conclusie)
78
DEEL 3: BIBLIOGRAFIE
81
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
DEEL 1: DEFINIËRING EN SITUERING Hoofdstuk 1: Inleiding en probleemstelling Een journalist wordt vaak gezien als waakhond van de samenleving. Hij oefent een controlerende functie uit en heeft de taak om misstanden aan het licht te brengen. Soms lukt het niet om met de gebruikelijke informatiegaringsmethoden deze wanpraktijken te onthullen. Een manier om dit probleem op te lossen is het gebruik van de undercovermethode. Het kan dus zeker nuttig zijn indien men als journalist een andere hoedanigheid aanneemt om aan verborgen informatie te geraken. Maar aan undercoverjournalistiek zijn ook risico‟s verbonden en men kan zich heel wat vragen stellen bij deze journalistieke methode. Deze journalisten begeven zich vaak in een schemerzone waarbij men balanceert op de grenzen van wat ethisch en juridisch toelaatbaar is. Om te beginnen bezondigen zij zich aan misleiding van hun gesprekspartners, en dat feit alleen al is een argument om er voorzichtig mee om te springen. Is het ethisch en juridisch aanvaardbaar om de mensen op deze manier om de tuin te leiden? Voorts gaat een undercoveroptreden voor de televisie gewoonlijk gepaard met het gebruik van een verborgen camera, en ook dat kan problematisch zijn. Zorgt deze methode niet voor een inbreuk op de privacy? Bovendien wordt undercoverjournalistiek ook vaak gehanteerd omwille van het spannende karakter en om hogere kijkcijfers te scoren. Er heerst nog heel wat onduidelijkheid over de voorwaarden waaronder undercoverjournalistiek precies toegelaten is. Met deze Masterproef proberen we daarin wat klaarheid te scheppen. Er is ook nog maar weinig onderzoek hiernaar verricht. Hierin schuilt dan ook een belangrijke wetenschappelijke relevantie. Ook voor journalisten is het uitermate handig om over een leidraad te beschikken die men kan raadplegen wanneer men twijfelt over een undercovermissie. Dit onderzoek bevat dus ook een grote maatschappelijke relevantie des te meer omdat men met deze vorm van journalistiek vaak grote mistoestanden aan het licht brengt. Het is dus heel belangrijk dat een journalist weet wanneer hij precies undercover kan gaan. We gaan allereerst na onder welke voorwaarden undercoverjournalistiek toegelaten is in België door uitspraken van Raad en rechter over undercoverzaken te bestuderen. Ook bekijken we daarbij de toelaatbaarheid van enkele hulpmiddelen waarop een undercoverjournalist zich kan beroepen. Zo hebben tv-journalisten beelden nodig, waardoor een grotere inbreuk op de privacy geriskeerd kan worden. Zijn er daarom op audiovisuele media strengere voorwaarden van toepassing? Daarnaast leek het ons ook interessant om even te gaan loeren bij twee naburige landen, namelijk Nederland en Groot-Brittannië. Onder welke voorwaarden is undercoverjournalistiek daar toegestaan? Zijn er grote verschillen met België? Is in Groot-Brittannië, dat bekend staat om zijn tabloidcultuur, meer toegestaan? Undercoverjournalistiek kan vanuit een ethische en een juridische kant begrensd worden
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
1
en daarom onderzoeken wij ook deze twee perspectieven. Oordelen Raad en rechter gelijkaardig over deze journalistieke vorm? Om deze onderzoeksvragen te beantwoorden hebben we een comparatieve kwalitatieve analyse uitgevoerd van juridische en ethische uitspraken uit de drie landen in verband met undercoverjournalistiek. Alvorens meer uitleg te geven over onze onderzoeksmethode is het echter eerst nodig dat we een aantal begrippen verduidelijken die we zullen tegenkomen bij onze analyse. We beginnen met het juridisch luik. Wanneer een (undercover)journalist voor de rechter wordt gedaagd kan hij een beroep doen op zijn vrijheid van nieuwsgaring om zijn journalistiek gedrag te verdedigen. Maar wat houdt dit precies in en is dit een absoluut recht? Daarna springen we over naar het ethisch luik waar we stilstaan bij de begrippen journalistieke ethiek, zelfregulering, ethische codes en persraden. Daarnaast bekijken we enkele bepalingen uit internationaal erkende beroepscodes die van toepassing kunnen zijn op undercoverjournalistiek. Tot slot kijken we naar het verschil tussen journalistieke ethiek en recht. Maar laten we beginnen bij het begin. Aangezien deze Masterproef over undercoverjournalistiek handelt is het natuurlijk logisch dat we eerst dit begrip definiëren. Want wat is undercoverjournalistiek en waar kunnen we dit genre situeren binnen het journalistieke veld?
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
2
Hoofdstuk 2: Definiëring en situering 2.1. Onderzoeksjournalistiek Over wat onderzoeksjournalistiek precies inhoudt, valt eindeloos te twisten. Wij hanteren de definitie die de Vereniging van Onderzoeksjournalisten (VVOJ) heeft opgesteld. Volgens hen is onderzoeksjournalistiek kritische en diepgravende journalistiek. Met kritisch bedoelt men dat de journalistiek niet enkel fungeert als doorgeefluik van nieuws dat er al was, maar dat nieuws actief wordt gemaakt. Met diepgravend bedoelt men dat een substantiële eigen journalistieke inspanning verricht is, hetzij in kwantitatieve zin (veel tijd gestoken in het onderzoek, veel bronnen geraadpleegd, etc.), hetzij in kwalitatieve zin (scherpe vragen geformuleerd, nieuwe benaderingen gebruikt, etc.), hetzij een combinatie daarvan (Desmet, 2002, p. 1). Aan de hand van deze definitie worden vervolgens drie soorten onderzoeksjournalistiek onderscheiden, met elk een eigen doel voor ogen. Eerst is er de onderzoeksjournalistiek die schandalen blootlegt en gericht is op overtredingen door organisaties of personen van wetten, regels of fatsoennormen. Dit noemt men onthullingsjournalistiek (cf. infra). Verder heb je ook onderzoeksjournalistiek die zich bezighoudt met het toetsen van het beleid of het functioneren van organisaties. Als laatste categorie is er die onderzoeksjournalistiek die sociale, politieke, culturele en economische trends signaleert (Desmet, 2002, pp. 1-4). In Vlaanderen wordt er ondanks de aanwezigheid van journalistiek talent en de interesse vanwege het publiek maar weinig aan onderzoeksjournalistiek gedaan. Redenen hiervoor zijn markteconomische factoren die steeds nadrukkelijker bepalen wat nieuws is en wat niet. Ook de financiering van dergelijke onderzoeksprojecten blijft een groot struikelblok. Initiatieven zoals het Fonds Pascal Decroos proberen daar iets aan te doen door werkbeurzen toe te kennen aan bijzondere journalistieke projecten. Daarnaast is er ook de VVOJ die journalisten op dit domein het een en ander probeert bij te brengen (Debruyne, 2002, p. 10 & Muelenaer, 2002, p.11). Daarnaast wijst Raeymaeckers (2008, pp. 118-128) erop dat hoewel onderzoeksjournalistiek vertrekt van de gedachte dat het algemeen belang moet gediend worden, het soms onduidelijk is in hoeverre deze vorm van journalistiek in bepaalde gevallen niet eerder een uiting is van onvervalste sensatiezucht. Daardoor past het ook voor een stuk in de huidige trend naar tabloidisering. Zo zijn er een aantal gevallen waarbij het onderscheid tussen onthulling en sensatie niet altijd even duidelijk was, denk aan de X1-verhalen in De Morgen. Doordat zulke bijdragen de geloofwaardigheid van kranten onder druk zet, is de onderzoeksjournalistiek minder prominent geworden, in Vlaanderen althans.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
3
2.2. Onthullingsjournalistiek Schreuders (1991, pp. 14-17) omschrijft onthullingsjournalistiek als een vorm van nieuwsgaring waarbij de journalist systematisch en optimaal bronnenonderzoek doet, gericht op de openbaarmaking van verborgen informatie. Deze vorm van journalistiek onderscheidt zich door het stelselmatige karakter van de research en de doelgerichtheid. Ook is er een verschil in kwantitatief opzicht: het onderzoek is hier langdurig en arbeidsintensief en de bronnen zijn talrijk en divers. Hieruit blijkt dat onthullingsjournalistiek niet zo sterk afwijkt van onderzoeksjournalistiek. Aangezien men in de literatuur ook niet altijd een onderscheid maakt en er geen eensgezindheid bestaat over deze definities, zullen beide termen door elkaar gebruikt worden. Bakker (1991, pp. 209-210) geeft aan dat men bij het beoefenen van onthullingsjournalistiek een beroep kan doen op veel uiteenlopende methoden: het interview, het raadplegen van documenten en bronnen zijn daar maar enkele van. Als documenten uitgeput zijn en interviews onmogelijk worden, staan er de journalist nog andere minder eerlijke methoden ter beschikking om achter feiten te komen, zoals stelen en bedriegen. De meest onorthodoxe methode is volgens hem het undercoverwerk.
2.3. Undercoverjournalistiek 2.3.1. Definiëring en methode Undercoverjournalistiek
past
zowel
binnen
het
kader
van
de
onderzoeks-
als
de
onthullingsjournalistiek. Maar wat houdt deze journalistieke vorm nu precies in? Volgens een ruime
definitie van Deltour (2003, p. 4) komt 'undercover' neer op elk handelen als journalist zonder dat men zich als journalist voorstelt. Volgens de definitie van MacFayden (2008, p. 149) wil undercoverjournalistiek zeggen dat die contactpersonen die voor de berichtgeving van een journalist relevant zijn niet op de hoogte gebracht worden over de beroepshoedanigheid van de journalist. Evers (1994, p. 78) omschrijft de journalistieke methode dan weer als volgt: “De journalist verzwijgt bewust zijn identiteit als journalist en speelt een rol, om aldus door te dringen in bepaalde kringen met het oogmerk eventuele misstanden op te sporen en deze vervolgens te onthullen.” Deze definitie gaat een stapje verder dan de omschrijving van Deltour. Centraal in al deze definities staat dat de journalist zijn beroepshoedanigheid verzwijgt. Deltour (2003, pp. 4-5) maakt een tweedeling van het begrip undercoverjournalistiek, die ook wij zullen hanteren in ons onderzoeksdeel. Enerzijds is er de zogenaamde „incognitojournalistiek‟. Hier verzwijgt de journalist louter zijn beroepshoedanigheid. De journalisten van Test-Aankoop kan men bijvoorbeeld onder deze noemer plaatsen. Een journalist verzwijgt zijn hoedanigheid soms omdat er vaak een soort „mise-en-scène‟ in werking treedt en mensen zich anders gaan gedragen wanneer ze weten dat ze van doen hebben met een journalist. De tweede, iets verdergaande vorm van
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
4
undercoverjournalistiek, kan men omschrijven als aliasjournalistiek. Hier gaat men undercover door actief te liegen en zich te verschuilen achter een andere functie en/of identiteit. De vraag is dan welke werkwijze als problematisch wordt beschouwd. Deltour (2003, p. 12) stelt alvast dat aan
incognitojournalistiek moeilijk grenzen gesteld kunnen worden. Overal waar burgers vrij in en uit kunnen, moet ook een journalist dat kunnen zonder zich kenbaar te maken. Verzwijgen mag volgens hem, liegen niet.
Wanneer een journalist undercover opereert zijn een verborgen camera en microfoon de hulpmiddelen bij uitstek. Zeker bij televisiereportages heeft men beeldmateriaal nodig. Het scala aan technische apparatuur is trouwens ook immens, van vingerhoedcamera‟s en knoopcamera‟s tot opnameapparatuur verborgen in een pen. Daarnaast kan een journalist ook strafbare feiten plegen bij de nieuwsgaring, denk aan het wegnemen van vertrouwelijke documenten of het afluisteren van telefoongesprekken. Ook kan een undercoverjournalist het verwijt krijgen dat hij bepaalde strafbare feiten uitlokt door zijn infiltratie.
2.3.2. Een toename van undercoverjournalistiek? Deltour (2003, p. 4) geeft aan dat het lijkt alsof undercoverjournalistiek, zeker bij audiovisuele media, aan een bloeiperiode toe is. Volgens hem hebben we tegenwoordig te maken met een kritische publieke opinie, die van haar journalisten verwacht dat ze tot het uiterste gaan om wantoestanden te detecteren. Daarbij komt dat zowel de overheid als private ondernemingen misgroeiingen in hun schoot alsmaar meer proberen weg te stoppen achter mistige en verblindende officiële communiquees. Hierdoor ontwikkelen heel wat journalisten de stelling dat undercover werken nog de enige methode is die toelaat door te stoten naar de rauwe werkelijkheid. Verder heeft de undercovertechniek iets heroïsch, iets sensationeels. Dat verklaart volgens hem mogelijk waarom bij uitstek commerciële nieuwsbrengers er een beroep op doen. Parallel hiermee zou het best wel eens kunnen dat de betrokken deontologische beroepsregels een stuk soepeler worden geïnterpreteerd en toegepast dan traditioneel het geval was.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
5
Hoofdstuk 3: nieuwsgaring
Juridisch
basisidee:
vrijheid
van
Undercoverjournalistiek kan vanuit twee richtingen begrensd worden: een juridische en een ethische. We beginnen met de bespreking van het juridisch luik. De taak van de journalist bestaat uit ruwweg twee aspecten. In de eerste plaats het verzamelen van betrouwbare informatie over maatschappelijk relevante en nieuwswaardige feiten. In de tweede plaats uit het uitzenden/publiceren van die verzamelde gegevens. Om deze taken te kunnen uitvoeren, beschikt de journalist over twee fundamentele rechten, namelijk het recht op vrije nieuwsgaring en het recht op vrije meningsuiting. We besteden vooral aandacht aan de vrijheid van nieuwsgaring omdat hier de grondslag ligt die undercoverjournalisten kan toelaten in exceptionele omstandigheden andere wetsregels te overtreden. De meeste juridische en ethische problemen bij undercoverjournalistiek komen ook voor in de fase van de nieuwsgaring. Steeds zal de individuele afweging moeten worden gemaakt of het recht op informatie voorrang verdient op, of ondergeschikt is aan die andere juridisch vastgelegde waarden en normen.
3.1. Definiëring Schuijt (2006, p. 25) pleit ervoor om de term „vrijheid van nieuwsgaring‟ te reserveren voor de actieve garingsvrijheid ten dienste van de informatievoorziening door de nieuwsmedia. Dit leidt tot de volgende definitie: “vrijheid van nieuwsgaring is een species van de aan iedere burger toekomende vrijheid om inlichtingen en denkbeelden te ontvangen en te garen zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen. Als zodanig is het een recht van journalisten om ongehinderd inlichtingen in te winnen en te ontvangen over zaken van welke aard dan ook, waarover zij, op welke grond dan ook, ten behoeve van de informatievoorziening door de nieuwsmedia meer te weten willen komen. Deze vrijheid van nieuwsgaring verhoudt zich dus tot de ontvangstvrijheid zoals de persvrijheid zich verhoudt tot de uitingsvrijheid .”
3.2. Vrijheid van nieuwsgaring in internationale verdragen De vrijheid van nieuwsgaring wordt gewaarborgd door twee mensenrechtenverdragen, die voor alle EU-landen een directe werking hebben. Het eerste is het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (BUPO-verdrag). Deze heeft eerder een moreel gezag. Artikel 19 van dit verdrag zegt dat iedereen het recht heeft om zonder inmenging een mening te koesteren. Daarnaast heeft ook iedereen het recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat mede de vrijheid om inlichtingen en denkbeelden van welke aard dan ook te garen, te ontvangen en door te geven, ongeacht grenzen, hetzij in geschreven of gedrukte vorm, in de vorm van kunst, of met behulp van andere media naar keuze.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
6
Hier wordt de vrijheid om informatie te garen dus expliciet vermeld (Schuijt, 2006, pp. 40-42 & Grosheide, 2007, p. 248). Verder is het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) van belang. Artikel 10 lid 1 van dit verdrag waarborgt de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of door te geven ongeacht grenzen en stelt dat dit vrijheidsrecht niet onderworpen mag zijn aan inmenging van de overheid. Dit verbod op overheidsinmenging is echter niet absoluut (cf. infra). Dat het woord garen in dit artikel niet voorkomt, betekent niet dat de garingsvrijheid als aspect van de wel expliciet genoemde ontvangstvrijheid niet beschermd zou zijn door dit verdragsartikel. Blijkens een interpretatieve verklaring wordt deze garingsvrijheid namelijk impliciet door artikel 10 beschermd. Want om een mening te uiten, moet men er eerst één hebben en die mening wordt gevormd op basis van informatie die men heeft opgespoord of waargenomen. Ook het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in een reeks arresten (bv. zaak Fressoz & Roire) uit artikel 10 EVRM afgeleid dat zowel de ontvangstvrijheid als de garingsvrijheid zijn beschermd. Daarnaast beschermt ook de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) de vrijheid van nieuwsgaring. Dit verdrag heeft net als het BUPO-verdrag moreel gezag en is niet afdwingbaar (Schuijt, 2006, pp. 40-42; Martens, 2005, pp. 25-26; Grosheide, 2007, p. 248).
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
7
Hoofdstuk 4: Juridische beperkingen op de vrijheid van nieuwsgaring Schuijt (2006, pp. 33-34) merkt op dat de vrijheid van nieuwsgaring geen absoluut recht is en aan een aantal beperkingen onderworpen kan worden, zowel op civielrechtelijk als strafrechtelijk vlak. Naast rechten, hebben de media namelijk ook bepaalde verplichtingen. Het uitoefenen van de vrijheid van nieuwsgaring kan botsen met andere grondrechten, zoals het belang beschermd te zijn tegen inbreuken op de persoonlijke levenssfeer. Welke beperkingen er precies aan undercoverjournalistiek opgelegd kunnen worden, wordt per land besproken in het onderzoeksdeel. Hier worden enkele algemeenheden uit internationale verdragen besproken die op de drie landen betrekking hebben.
4.1. De beperkingsgrond van art 10 lid 2 EVRM De Clercq (2002, p. 47) merkt op dat het Europees recht een steeds belangrijkere plaats inneemt bij de beperking van de journalistieke vrijheid en de vrijheid van nieuwsgaring. Vooral het EVRM is hier opnieuw van belang. Het tweede lid van artikel 10 stelt meteen al dat de uitoefening van dit vrijheidsrecht ook plichten en verantwoordelijkheden met zich meebrengt, waardoor deze vrijheid onderworpen kan worden aan bepaalde restricties. Deze overheidsinmenging kan echter slechts onder strikte voorwaarden. Beperkingen kunnen enkel gelegitimeerd worden wanneer deze voorzien zijn bij wet, wat wil zeggen dat ze een wettelijke basis moeten hebben. Het EHRM heeft in talrijke arresten geoordeeld dat de term „wet‟ elke norm van intern recht kan zijn, geschreven of niet, eventueel geïnterpreteerd door de rechtspraak.
Verder moeten restricties ook noodzakelijk zijn in een
democratische samenleving, dat wil zeggen dat er een dwingende sociale behoefte voor moet zijn. Eveneens moet de beperking pertinent zijn en proportioneel met het wettig nagestreefde doel. De straffen moeten dus in verhouding staan met de overtredingen. Bovendien moeten de restricties een bestaansreden kunnen vinden in de limitatief opgesomde beperkingsgronden van artikel 10 lid 2. Uit de Straatsburgse jurisprudentie blijkt dat de vraag naar de noodzakelijkheid in een democratische samenleving het decisief criterium vormt bij het beoordelen van een beperking op artikel 10 (Voorhoof, 2007, p. 35 & Maters, 1996, pp. 39-42) . Ook het UVRM en het BUPO-verdrag bevatten gelijkaardige bepalingen die de vrijheid op nieuwsgaring en de uitingsvrijheid beperken (von Dewall, 1997, pp. 21-22).
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
8
4.2. Recht op privacy De vrijheid van nieuwsgaring kan door vele factoren beperkt worden, maar een van de belangrijkste is het recht op privacy. Journalisten moeten voortdurend een afweging
maken tussen deze twee
grondrechten. Dit is zeker het geval bij undercoverjournalistiek waar het recht op privacy vaak flagrant geschonden wordt. In de meeste democratische landen wordt de bescherming van de privacy (grond)wettelijk geregeld. Daarnaast beschermt ook het EVRM het recht op privacy. Artikel 8 stelt dat elke persoon recht heeft op de eerbiediging van zijn privéleven, gezinsleven, thuis en correspondentie. Artikel 8 lid 2 EVRM stelt de bijkomende voorwaarde dat een beperking op dit recht op privacy bij wet voorzien moet zijn en noodzakelijk moet zijn in een democratische samenleving in het belang van een aantal limitatief opgesomde beperkingsgronden. Artikel 17 EVRM vermeldt dat het niet mogelijk is met een beroep op artikel 10 andere in het Verdrag neergelegde grondrechten verder te beperken dan het Verdrag toestaat. Ook het recht op privacy krijgt dus een sterke bescherming. Daarnaast is dit recht ook nog vastgelegd in artikel 17 van het BUPO-verdrag en artikel 12 van de UVRM (Quinn, 2009, p. 57).
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
9
Hoofdstuk 5: Journalistieke ethiek Hierboven zagen we dat de wet een belangrijke beperkende factor kan zijn op de journalistiek. Belsey & Chadwick (Geciteerd in: Motmans, 1999, p. 44) stellen echter dat de wettelijke route wel noodzakelijk is, maar niet voldoende om tot journalistieke kwaliteit te komen. Die route moet aangevuld worden met een ethische route, die volgens hen onmisbaar is om ethisch gedrag te bevorderen. Deltour (2003, p. 9) merkt in dit verband op dat recht en ethiek meer dan eens parallel
lopen, maar dat ze toch soms verschillende klemtonen kunnen leggen of elkaar zelfs ronduit kunnen tegenspreken. Het is daarom interessant om te bekijken of er op ethisch vlak andere voorwaarden aan undercoverjournalistiek worden gesteld. Het is namelijk niet omdat iets juridisch door de beugel kan, dat het daarom ook ethisch verantwoord is en omgekeerd.
5.1. Definiëring Evers (1987, p. 51) definieert journalistieke ethiek als de beroepsethiek van communicatoren, eventueel geconcretiseerd in gedragscodes of richtlijnen voor journalisten en situeert dit binnen het bredere veld van communicatie-ethiek en media-ethiek. De regels van de journalistieke ethiek vervullen een functie met het oog op de continuïteit van het medium waarvoor de journalist werkt. Ze willen een professionele en ethische kwaliteit garanderen, waardoor het journalistieke product als het ware een kwaliteitslabel krijgt. Die journalistiek-ethische normen zijn zowel historisch veranderlijk als cultureel bepaald. Frost (2007, pp. 11-12) geeft een definitie van een goede, ethische journalist: „someone who gathers, in a morally justifiable way, topical, truthful, factually-based information of interest to the reader or viewer and then publishes it in a timely and accurate manner to a mass audience.‟ Veel journalisten hanteren volgens hem een andere definitie, namelijk één die stelt dat „getting the story‟ het allerbelangrijkste aspect is. De laatste jaren is deze journalistieke ethiek een „hot issue‟ geworden en het aantal publicaties erover stijgt exponentieel. Van Dijck (1995, pp. 8-15) en De Clercq (2002, pp. 25-30) situeren drie ontwikkelingen die de noodzaak aan een explicitering van deontologische normen op de voorgrond plaatsen. 1) De technologische evolutie: de opkomst van computer en databanken stelt de journalist in de mogelijkheid om zeer snel en op een erg breed terrein informatie te vergaren en door te geven. Het bevattings- en selectievermogen van journalisten wordt hierdoor zwaar op de proef gesteld. Daarnaast is er ook nog een toename van onmiddellijke verslaggeving. Dit houdt het risico in dat een aantal vuistregels van de journalistiek in het gedrang komen, zoals de objectiviteit, hoor en wederhoor en feitelijke juistheid.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
10
2) De sterke toename van het media-aanbod bracht enorme concurrentiestrijd op gang gebracht. Nieuwsorganisaties kampen hierdoor met een commerciële druk die zwaar doorweegt op de journalistieke kwaliteit en onafhankelijkheid. Sensatie slaat aan bij het publiek en hierdoor worden soms grenzen overschreden.
3) Vervaging van grenzen tussen informatie, entertainment en promotie: het zogenaamde infotainment komt meer op de voorgrond. De brute werkelijkheid achterhalen staat centraal en journalistieke technieken zoals de undercovermethode helpen hierbij.
5.2. Zelfregulering Het waken over de journalistieke ethiek gebeurt in de meeste landen via verschillende systemen van zelfregulering. Er is sprake van zelfregulering wanneer journalisten zelf normen kunnen ontwikkelen waar ze zich aan dienen te houden, en wanneer ze zelf het gedrag van collega‟s aan die normen kunnen toetsen (Vandeplassche, 2000, pp. 71-72). Verdoodt (Geciteerd in: Vanheerentals, 2007, p. 8) ziet in zelfregulering twee functies voor de media. Enerzijds is er de interne functie van belangenbehartiging. Via zelfregulering wordt de eigen beroepsidentiteit afgebakend, worden beroepsnormen ontwikkeld en praktische richtlijnen uitgevaardigd. Anderzijds is er de externe functie waarbij men klachten van buitenaf behandelt met een degelijke procedure en zorgvuldig gemotiveerde beslissingen. Die twee functies zorgen voor een voortdurend spanningsveld. Vooraleer persraden ook een externe functie gaan opnemen, is doorgaans enige druk van buitenaf vereist, stelt Verdoodt vast. Ook von Dewall (1997, p. 12) stelt vast dat zelfregulerende systemen vaak een poging zijn om wetgeving af te wenden. In journalistieke kringen gaat de voorkeur uit naar deze zelfregulering. De Meij (Geciteerd in: Evers, 1987, p. 37) onderscheidt vier vormen van zelfcontrole op journalistieke gedragingen. Een eerste, zwakke vorm is de geschreven gedragscode, een stelsel van door de journalistiek zelf geformuleerde beroepsethische normen. Daarnaast heb je de wettelijk verankerde organen van tuchtrechtspraak, die erop toezien dat de leden van de journalistenverenigingen zich houden aan bepaalde normen van beroepsethiek door te dreigen met eventuele sancties. Verder heb je de raden voor de journalistiek op publiekrechtelijke grondslag. Deze op wettelijke regelingen gebaseerde raden kunnen in sommige landen wel en in andere landen geen disciplinaire maatregelen opleggen. Tenslotte zijn er de raden voor de journalistiek in engere zin. Dit zijn opinieraden die door de persorganisaties zelf zijn opgericht en ook uit gewone burgers bestaan. In Groot-Brittannië, Nederland en België zijn het vooral deze raden die toezien op de naleving van de ethische codes.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
11
5.3. Deontologische codes Eén manier om aan zelfregulering te doen is door deontologische codes op te stellen. Hierin wordt het geheel van journalistieke gedragsregels beschreven. Deontologische codes kunnen onderling erg verschillen en kunnen verschillende functies vervullen. Zo kan de code uitgaan van een specifiek mediabedrijf, een bepaalde bedrijfssector (bijvoorbeeld de geschreven pers) of een beroepsorganisatie (bijvoorbeeld de AVBB). Het belangrijkste verschil tussen codes van mediabedrijven en redacties en diegene die door beroepsorganisaties opgesteld zijn is de afdwingbaarheid. Mediabedrijven kunnen immers dwingend optreden en werknemers bij overtreding van de code schorsen of ontslaan. De codes van mediabedrijven zijn meestal ook veel specifieker. Een ander verschilpunt heeft te maken met het feit dat sommige codes focussen op een welbepaald item, terwijl anderen een verzameling vormen van diverse items en uitgangspunten (De Clercq, 2002, p. 54-60). Het uitgangspunt van al deze codes is dat de persvrijheid de voornaamste waarborg is voor de vrijheid van meningsuiting, zonder dewelke de bescherming van de andere fundamentele burgerrechten niet kan gewaarborgd worden. De pers moet het recht hebben ongehinderd gegevens te verzamelen en informatie en commentaren te publiceren teneinde de vorming van de publieke opinie te verzekeren (Lievens, 2005, pp. 89-90).
5.4. Persraden Een persraad is een van de overheid onafhankelijk orgaan opgericht door de beroepsgroep met als doel het toezicht op de journalistieke deontologie en het behandelen van klachten over de pers. Normaal treft een persraad geen sancties omdat dit te zeer in strijd zou zijn met het recht op uitingsvrijheid. De effectiviteit van hun werkzaamheid is afhankelijk van het morele gezag dat de raden genieten. Sonninen & Laitila (Geciteerd in: von Dewall, 1997, p. 13) identificeren vier hoofdfuncties van persraden. Ten eerste beschermen zij de rechten van het publiek door hen de mogelijkheid tot klagen te geven over onethische journalistiek. Ten tweede beschermen persraden ook de media zelf. Journalisten en uitgevers tonen zo aan de staat en het publiek dat ze zich bewust zijn van hun verantwoordelijkheden en dat ze geen verdere regulering behoeven. De derde functie is een combinatie van de twee voorgaande, namelijk functioneren als een bemiddelaar tussen de media en het publiek. Tot slot verbeteren persraden ook de kwaliteit van de journalistiek door te definiëren wat goede en slechte journalistiek is. Dit kan ook als een manier gezien worden om journalistiek te professionaliseren.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
12
Hoofdstuk 6: Internationale undercoverjournalistiek
ethische
grenzen
aan
Er zijn heel wat ethische richtlijnen waaraan een journalist zich dient te houden. In dit algemeen deel bespreken we enkel de richtlijnen die aangenomen zijn door verschillende onderzoekslanden en die bepalingen bevatten die relevant zijn voor undercoverjournalistiek. Zo is er de Verklaring der Rechten en Plichten van 1971, die onder andere door de Internationale Federatie van Journalisten is ondertekend. Als beginsel geldt hier dat de pers het recht moet hebben ongehinderd gegevens te verzamelen en informatie en commentaren te publiceren teneinde vorming van de publieke opinie te verzekeren. De vierde plicht, namelijk “Geen oneerlijke methodes gebruiken om informatie, foto‟s en documenten te bekomen”, vormt voor undercoverjournalistiek het grootste obstakel. Ook de vijfde plicht, “zich ertoe verplichten het privéleven van de personen te eerbiedigen”, is van belang. Ook artikel 1 van de rechten kan van toepassing zijn: „De journalisten eisen vrije toegang tot alle informatiebronnen alsmede het recht vrijuit opzoekingen te mogen uitvoeren naar alle feiten die het openbaar leven kunnen beïnvloeden‟ (Deltour, 2001, p.7). Naast de Verklaring der Rechten en Plichten is er ook de Code van Bordeaux die in april 1954 aangenomen is door de Internationale Federatie van Journalisten. Deze code bevat negen algemene richtlijnen waarover internationaal gezien nagenoeg consensus bestaat. In verband met undercoverjournalistiek kunnen we wijzen op artikel 4 die stelt dat de journalist „bij het verkrijgen van nieuws, foto‟s en documenten op faire wijze te werk zal gaan.‟ Met fair bedoelt men onder andere dat een journalist zich als zodanig bekend moet maken (Hogeschool Utrecht, 2004; De Clercq, 2002, p. 57). Daarnaast halen we ook nog de ethische principes hoor en wederhoor aan. Indien iemand niet met open vizier wordt benaderd, is het maar al te fair om die persoon achteraf te confronteren met de bevindingen van het undercoverwerk, liefst voor de publicatie of uitzending. Hoor en wederhoor mag niet verward worden met het recht op antwoord. Het principe van hoor en wederhoor stelt namelijk dat journalisten voorafgaand aan een publicatie dit principe moeten toepassen. Het recht op antwoord kan pas na een publicatie ingeroepen worden. Toch haspelen Raad en rechter deze principes vaak door elkaar. „Hoor en wederhoor‟ behoort uitsluitend tot het journalistiek-ethische domein. Wederhoor toepassen is in het recht op zichzelf nooit een juridische verplichting (ten Hoove, 2003, p. 69).
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
13
Hoofdstuk 7: Recht versus ethiek Om dit eerste deel af te sluiten bekijken we nog enkele verschilpunten en gelijkenissen tussen recht en ethiek. Het essentiële verschil zit vervat in het feit dat ethische normen nooit onmiddellijk kunnen worden afgedwongen. Het recht daarentegen kan dwingend optreden op basis van bepaalde rechtsmiddelen (De Clercq, 2002, p. 37). Of zoals Frost (2007, p. 192) het stelt: „Wetgeving vertelt ons wat we moeten doen en ethiek zet eerder de zaken uit die we zouden moeten doen.‟ Andere verschilpunten zijn dat een juridisch proces kostbaar en langdurig is, terwijl een zaak aanspannen bij de Raad gratis is en men sneller tot een uitspraak komt. Daarnaast bekijkt de civiele rechter slechts of een journalistieke gedraging in zijn geheel een onrechtmatige daad oplevert. Hij geeft geen schadevergoeding voor onethisch journalistiek gedrag, zoals het niet verlenen van wederhoor of onbeschoft gedrag (ten Hoove, 2003, p. 198). Ten Hoove (2003, p. 33) stelt dat de Raad strenger kan oordelen dan de rechter. Die laatste is verplicht om bij een sanctieoplegging te toesten of deze inmenging voldoet aan de beperkingsvoorwaarden van artikel 10 lid 2 EVRM. Deze zogenaamde „noodzakelijkheidstoets‟ hoeft de Raad niet toe te passen, aangezien deze geen sancties kan opleggen en daarom de vrijheid van meningsuiting niet beperkt. Mentink (2006, p. 88) is echter van mening dat deze stelling sedert een uitspraak van het EHRM uit 2003 nog moeilijk te verdedigen valt. Het Hof maakt daar duidelijk dat vanwege het „chilling effect‟ ervan ook oordelen die slechts opiniërend zijn, een ontoelaatbare inbreuk kunnen vormen op de in artikel 10 EVRM verankerde uitingsvrijheid. Hieruit volgt volgens hem dat de Raad zich in zijn opiniërende uitspraken ook moet houden aan de noodzakelijkheidstoets van artikel 10 lid 2. Ondanks de verschilpunten zien enkele academici toch een osmose tussen recht en ethiek. Rechters gaan namelijk vaker deontologische normen hanteren in rechtszaken. De Clercq (2002, p. 111) merkt op dat dit nuttig kan zijn. De rechters moeten zich wel bewust zijn van het feit dat ze deontologische normen binnen de sfeer van het recht halen en moeten deze dan ook op een strikte en behoedzame wijze hanteren. Op die manier kunnen de adviezen van de Raden wel degelijk een bron van inspiratie vormen voor de rechter. Bovendien stelt Schuijt (2006, pp. 81-82) dat ook het EHRM in uitspraken al heeft benadrukt dat het belangrijk is dat journalisten zich houden aan de journalistieke beroepsnormen. In voorkomende gevallen kunnen uitspraken van de Raad voor de rechter een richtsnoer zijn als hij staat voor de vraag of de journalist wel gehandeld heeft overeenkomstig zijn beroepsnormen. Wel moet de rechter elke uitspraak van de Raad beoordelen op zijn eigen merites en mag een uitspraak nooit klakkeloos overgenomen worden.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
14
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
15
DEEL 2: ONDERZOEK Hoofdstuk 1: Onderzoeksdesign Onderzoeksvragen en doelstelling Welke juridische en ethische beperkingen worden er gesteld aan undercoverjournalistiek in België, Nederland en Groot-Brittannië? Dat is de hamvraag die we in deze Masterproef trachten te beantwoorden. Zijn er verschillen tussen Raad en rechter in de beoordeling van de undercovermethode? Hanteren de drie landen gelijkaardige voorwaarden met betrekking tot undercoverjournalistiek? De bedoeling is om een leidraad te vormen voor journalisten waarin de risico‟s van undercoveroperaties opgelijst staan. Daarbij onderzoeken we ook onder welke voorwaarden bepaalde hulpmiddelen bij een undercoverreportage toegelaten zijn. Definities Als definitie voor undercoverjournalistiek hanteren we deze van MacFayden (cf. supra): undercover aan journalistiek doen, wil zeggen dat die contactpersonen die voor de berichtgeving van een journalist relevant zijn niet op de hoogte gebracht worden over de beroepshoedanigheid van de journalist. Omdat deze definitie nog ietwat ruim is hebben we hieronder gespecificeerd wat we niet onder undercoverjournalistiek verstaan:
-
Test Aankoop-journalisten en aanverwanten: dit omdat het net de taak is van deze journalisten om undercover producten te testen.
-
Zaken waarbij louter opnames met een verborgen camera worden gemaakt: hier is geen sprake van tussenkomst van een journalist. In zo‟n geval kan die zijn hoedanigheid ook niet verzwijgen.
-
Wanneer journalisten derden inschakelen om undercover te gaan: hier is namelijk geen contact geweest tussen de journalist en de betrokken partij en heeft de journalist zijn hoedanigheid niet verzwegen.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
16
Waarom België, Nederland en Groot-Brittannië? We kozen logischerwijs voor België om te weten hoe de situatie in eigen land is. Verder is het ook relevant om hier de vergelijking te maken tussen Vlaanderen en Wallonië. Ook Nederland bleek een interessante casus om van naderbij te bekijken. De undercovermethode wordt er frequent toegepast (o.a. Stegeman, Peter R. De Vries) en zorgt soms voor problemen. Tot slot is het natuurlijk ook interessant om Groot-Brittannië onder de loep te nemen, met zijn paparazzi-en tabloidcultuur. We hebben vaak het beeld dat daar veel meer toegelaten is op journalistiek vlak, maar klopt dat wel? Daarnaast zijn er ook nog enkele praktische redenen waarom we voor de bovenstaande landen gekozen hebben. Ten eerste is het onderzoeksmateriaal over deze drie landen makkelijker toegankelijk. Daarnaast stoot je bij deze landen ook niet op een taalprobleem. Onderzoeksmethode Om onze onderzoeksvragen te beantwoorden gaan we een comparatieve kwalitatieve analyse uitvoeren van juridische en ethische uitspraken. Dit is volgens ons de enige methode aangezien we per land een aantal juridische en ethische uitspraken i.v.m. undercoverzaken willen bekijken om die dan te gaan vergelijken. Voordeel van een comparatief onderzoek is dat het helpt om over de grenzen heen te kijken en te leren uit ervaringen in andere landen. Kwalitatief onderzoek laat ons ook toe om een aantal cases diepgaand te analyseren per land. Aangezien bij de analyses de interpretatie van de onderzoeker centraal staat, loopt men altijd het risico dat er hier en daar wat subjectiviteit terug te vinden is. Een ander nadeel is dat men met kwalitatief onderzoek geen grote en veralgemeenbare uitspraken kan doen. Bij de selectie van de juridische undercovercases hebben we ons gebaseerd op een aantal juridische tijdschriften. Voor België hebben we ons beperkt tot Auteurs & Media, voor Nederland tot Mediaforum en voor Groot-Brittannië tot Communications Law. Alle jaargangen van 2000 tot 2010 zijn onderzocht. Dit omdat we vooral geïnteresseerd zijn in de meest recente cases. Waar relevant zullen af en toe oudere zaken aangehaald worden. Ook de juridische databases juridat.be en rechtspraak.nl zijn doorzocht. Daarnaast zullen we ook een beroep gedaan op handboeken i.v.m. mediarecht. We merken op dat het voor Groot-Brittannië iets moeilijker is om juridische cases terug te vinden, dit omwille van het ontbreken van zo‟n database. Bij de selectie van ethische cases doen we een beroep op de websites van de betreffende raden en zullen alle digitaal ontsluitbare undercoverzaken geanalyseerd worden. Voor de Vlaamse zaken is dat vanaf 1995, voor Nederland vanaf 1960 en voor Groot-Brittannië vanaf 1996. Onze aandacht gaat vooral uit naar zaken van het laatste decennium, omwille van het recentheidscriterium. We behandelen geen zaken die niet voor de rechter of de raad verschenen zijn, aangezien er in deze gevallen geen klacht is ingediend. Elke
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
17
geanalyseerde case is in bijlage opgenomen en bevat een korte situering van de zaak, de belangrijkste overwegingen van Raad en rechter en het uiteindelijke oordeel. Om de vergelijking van de cases wat makkelijker te maken, gaan we undercoverjournalistiek opdelen in een aantal categorieën die dan land per land, ethisch en juridisch vergeleken kunnen worden. Die categorieën stellen mogelijke fouten, problemen, hulpmiddelen en aandachtspunten voor die kunnen opduiken bij het undercover gaan. We bekijken vooral die problemen en fouten die bij de nieuwsgaring
kunnen
voorkomen
omdat
hier
zich
de
meeste
problemen
situeren
bij
undercoverjournalistiek. De categorieën zijn opgesteld aan de hand van een eerste screening van heel wat ethische en juridische undercoverzaken uit België, Nederland en Groot-Brittannië. Dit omdat er nog maar weinig vergelijkbaar onderzoek is gedaan waarop we ons konden baseren. Verder vonden we ook inspiratie voor deze categorieën in het werk „Vrijheid van nieuwsgaring‟ van Schuijt (2006). In ons onderzoek hanteren we ook het onderscheid tussen incognito- en aliasjournalistiek dat Deltour (2003) naar voren bracht. We gaan het verschil in beoordeling door rechter of persraad met betrekking tot deze twee categorieën na.
1) Incognitojournalistiek 2) Aliasjournalistiek We zagen ook dat verborgen camera en microfoon veel gebruikte hulpmiddelen zijn bij een undercoverreportage. Maar mogen deze zomaar in alle omstandigheden gebruikt worden? Vandaar de volgende twee categorieën:
3) Gebruik van verborgen camera 4) Heimelijk vastleggen op geluidsband (inclusief: opnemen van telefoongesprekken). De volgende categorieën hebben betrekking op andere al dan niet strafbare zaken die een journalist kan begaan tijdens een undercoverreportage.
5) Uitlokking: al dan niet strafbare feiten opzettelijk uitlokken tijdens een undercovermissie 6) Fishing expedition: in het wilde weg undercover gaan zonder dat er bewijs is van misstanden 7) Minor offences bij nieuwsgaring: hier werden andere strafbare feiten opgenomen die een undercoverjournalist kan begaan, zoals het wegnemen van geheime informatie
8) Andere: Hier wordt nog op een aantal andere zaken gewezen die een undercoverjournalist in zijn achterhoofd moet houden, maar die niet specifiek betrekking hebben op de nieuwsgaring.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
18
We merken nog op dat heel wat zaken gesitueerd kunnen worden binnen verschillende categorieën. In die gevallen proberen we de uitspraken van raad en rechter in verschillende delen te splitsen, naargelang de categorieën waarop de zaak betrekking heeft. Samenvatting onderzoeksproces We overlopen hieronder nog eens het onderzoeksproces dat voor elk land doorlopen zal worden.
I.
Juridisch luik
We bekijken hier eerst welke nationale rechtsregels mogelijke beperkingen kunnen opleggen aan undercoverjournalistiek. Naast de algemene regels zoals recht op privacy hebben we vooral aandacht voor regels waarmee undercoverjournalisten meestal in aanraking komen. Daarna worden per categorie de relevante juridische cases in verband met undercoverjournalistiek in kaart gebracht om te kijken hoe de rechter in de praktijk met die regels omgaat.
II.
Ethisch luik
Vervolgens wordt voor elk land het ethisch luik doorgenomen. Hier wordt nagegaan of er ethische codes bestaan die een beperking kunnen inhouden op undercoverjournalistiek. Daarna worden ook voor dit gedeelte de relevante ethische cases in kaart gebracht en gekeken welke voorwaarden aan undercoverjournalistiek en zijn hulpmiddelen worden gesteld.
III.
Principes van proportionaliteit en subsidiariteit en het sensationeel karakter van een reportage
We blikken hier al even vooruit. Uit de ethische codes en rechtspraak uit de verschillende landen (zie onderzoeksdeel) blijkt dat de principes van proportionaliteit en subsidiariteit belangrijk zijn bij de beoordeling van undercoverzaken. Daarom wordt er bij elk land extra aandacht besteed aan deze principes. Het proportionaliteitsprincipe betekent dat de gebruikte methode en de inbreuk die men daardoor maakt op iemands rechten evenredig moet zijn met het doel dat men wil bereiken. Dit hangt heel sterk samen met het maatschappelijk belang van een reportage. Indien namelijk undercover gegaan wordt om een maatschappelijk belangrijke misstand aan het licht te brengen zal men ook sneller oordelen dat deze methode gerechtvaardigd is ook al wordt daardoor bijvoorbeeld een inbreuk op de privacy gepleegd. De proportionaliteitsvoorwaarde wordt door Raad en rechter dan ook vaak herleid tot de aanwezigheid van een maatschappelijk belang. Het subsidiariteitsprincipe houdt in dat de informatie enkel via de undercovermethode naar de oppervlakte gebracht kon worden.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
19
Ook bestuderen we of raad en rechter het sensationele karakter van een reportage meenemen in hun beoordeling van de undercoverzaak. In het eerste deel zagen we namelijk dat deze methode soms wordt ingezet om veel kijkers te lokken en dat reportages soms te sensationeel zijn.
IV.
Conclusies en vergelijking
Vervolgens wordt voor elk land per categorie een samenvatting gemaakt van de gevonden resultaten. Is er binnen het land een interne overeenstemming over wat al dan niet is toegelaten? Is er een verschil tussen het juridisch en het ethisch luik? Gelijkaardige cases binnen landen of tussen landen zijn ook altijd interessant. Nadat we elk land afzonderlijk uitgebreid bestudeerd hebben op juridisch en ethisch vlak, gaan we die bevindingen naast elkaar leggen en proberen we zo tot een algemeen overzicht te komen: hoe gaan de drie onderzochte landen om met undercoverjournalistiek, en dan meer specifiek met de categorieën waarin undercoverjournalistiek is opgesplitst. Hanteren de drie landen gelijkaardige voorwaarden?
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
20
Hoofdstuk 2: België 2.1. Juridisch luik 2.1.1. Vrijheid van nieuwsgaring Het recht op vrijheid van nieuwsgaring is niet expliciet vermeld in de Belgische Grondwet. We kunnen het wel afleiden uit de vrijheid van meningsuiting (artikel 19 G.W.) en de persvrijheid (artikel 25 G.W.). Een mening wordt namelijk gevormd door informatie die men heeft opgespoord. Daarnaast is België natuurlijk ook gebonden aan artikel 10 EVRM en artikel 19 van het BUPO-verdrag. Een undercoverjournalist kan zich dus beroepen op dit vrijheidsrecht (Voorhoof, 2007, p. 25).
2.1.2. Situering van het Belgisch rechtssysteem Voor een situering van het Belgisch rechtssysteem voor journalisten verwijzen we naar het Handboek Mediarecht (Voorhoof, 2007). We wijzen erop dat er een strafrechtelijke immuniteit geldt voor drukpersmisdrijven, behoudens diegene ingegeven door racisme/xenofobie. Wanneer niet aan de voorwaarden van een drukpersmisdrijf voldaan is, is een veroordeling voor de correctionele rechtbank wel mogelijk. Daarnaast worden de meeste mediageschillen uitgevochten voor de civiele rechtbank. Dit kan langs twee pistes: die van de quasi-delictuele aansprakelijkheid en die van de zuiver onrechtmatige daad, allebei op basis van artikel 1382-1384 B.W. Dat artikel stelt dat wie door een bepaalde handeling of door nalatigheid schade veroorzaakt, daarvoor aansprakelijk gesteld kan worden en die dan moet vergoeden. Elke publicatie moet bijgevolg de toets aan dit zorgvuldigheidscriterium kunnen doorstaan. Geleidelijk aan ontwikkelden de burgerlijke rechtscolleges enkele algemene
gedragsregels, die van een „normaal zorgvuldig journalist‟ kunnen worden verwacht. In grote lijnen gaat het om de waarheidsgetrouwheid van de berichtgeving, het respect voor de privacy en het eerlijk benaderen van personen (Deltour, 2003, pp. 7-8). We merken ook op dat de audiovisuele media in België veel strikter gereguleerd zijn dan de printmedia. Vlaamse omroepen moeten zich aan het Mediadecreet houden en de VRT moet handelen naar zijn beheersovereenkomst afgesloten met de overheid.
2.1.3. Recht op privacy We bespreken hier enkel het recht op privacy omdat dit de grootste beperking vormt voor undercoverjournalistiek en omdat er door de woordenlimiet niet voldoende plaats is om alle mogelijke beperkingen te bespreken. Het privéleven wordt in België niet door een specifieke wet beschermd. Wel is er artikel 22 G.W. die bepaalt dat „eenieder recht heeft op eerbiediging van zijn privé- en gezinsleven, behalve in de gevallen en onder de voorwaarden die door de wet zijn bepaald.‟ Ook
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
21
artikel 1382 B.W. kan ingeroepen worden wanneer iemand vindt dat zijn privacy werd geschonden. Het Hof van Cassatie bevestigde dat de bescherming van privacy een legitieme beperking oplegt aan de persvrijheid, waardoor deze twee grondrechten tegenover elkaar afgewogen moeten worden (Bourry et al., 2007, p. 227; pp. 279-280; Voorhoof, 2007, pp. 144-145).
2.1.4. Andere beperkingsregels aan undercoverjournalistiek Hier bespreken we nog een aantal wetsartikelen waarmee een undercoverjournalist rekening moet houden. We bekijken vooral beperkingen op het vlak van nieuwsgaring, omdat hierop de nadruk ligt in ons onderzoek.
a) aannemen van een valse naam, titel of graad Het is verboden om een valse familienaam1, titel of graad 2 te gebruiken in het openbaar, net als het zich voordoen als een openbare functionaris.3 Het verbod om een valse titel of graad aan te nemen, slaat op alle academische graden, en verder op een hele rij wettelijk erkende en beschermde functies, zoals die van advocaat en architect. Extra beschermd zijn openbare ambten, zoals politieman, rechter of notaris. Overigens is ook het misbruik maken van een adellijke titel die men niet heeft strafbaar, net zoals het in het openbaar dragen van een uniform of een ereteken dat men niet toekomt. Daarnaast bevat het Strafwetboek nog bepalingen in verband met valsheid in geschrifte (ook online), waar undercoverjournalisten eveneens voor op hun hoede moeten zijn. Geen enkele wet verbiedt een journalist om ergens incognito aanwezig te zijn (Deltour, 2003, p. 6).
b) recht op afbeelding en het gebruik van verborgen camera Het portretrecht is vastgelegd in artikel 10 van de Auteurswet van 1994 en bepaalt dat niet mag worden overgegaan tot de publicatie van een foto of de uitzending van beeldopnamen van een persoon zonder diens uitdrukkelijke toestemming. Die toestemming moet zeker zijn en mag niet worden vermoed. Er zijn wel enkele uitzonderingen. Bij publieke personen wordt de toestemming vermoed wanneer de afbeelding betrekking heeft op hun publiek leven. Hun recht op afbeelding is pas geschonden als de afbeelding kwetsend is of een privékarakter heeft. Daarnaast moeten ook Jan en
alleman dulden dat hun beeltenis wordt gebruikt in het kader van actualiteitsverslaggeving. Journalisten kunnen bovendien beeldopnamen maken op elke openbare plaats of gebeurtenis, althans voor zover niet een welbepaalde persoon er het voorwerp van uitmaakt. Om zich op het recht van afbeelding te kunnen beroepen moet men herkenbaar en waarneembaar zijn. De Belgische rechtspraak geeft expliciet te kennen dat het uitzenden van een opname gemaakt met een verborgen 1
Art 231 Sw. Art 227 bis lid 1 Sw. 3 Art 227 Sw. 2
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
22
camera zonder toestemming van de afgebeelde persoon onrechtmatig is. Onder bepaalde gevallen kan hier echter van worden afgeweken. Bij het voldoende onherkenbaar maken van betrokkene kan deze geen beroep meer doen op dit recht (Martens, 2005, pp. 96-98; Voorhoof, 2007, pp. 145-151; Deltour, 2003, p. 8).
c) afluisteren en heimelijk vastleggen op geluidsband Het opzettelijk afluisteren van privé-of telecommunicatie waaraan men niet deelneemt met behulp van een toestel is strafbaar. Ook het doen afluisteren, het opnemen en het doen opnemen van zo‟n communicatie is verboden. Toestemming hiervoor is vereist van alle deelnemers aan die (tele)communicatie. Ook het onthullen en verspreiden van de inhoud van onwettig afgeluisterde communicatie is strafbaar, alsook het met bedrieglijk opzet gebruikmaken van wettig gemaakte opnames met het oogmerk schade toe te brengen. Tot slot kan iedereen, die een instrument dat ontworpen is om communicatie af te luisteren of op te nemen, bezit, produceert, verkoopt of verspreidt op de vingers getikt worden. 4 Wat ook nog belangrijk kan zijn voor undercoverjournalisten is dat het opnemen van telefoongesprekken waaraan men zelf deelneemt geen op de privacy is en niet strijdig met artikel 259bis en artikel 314 bis Sw. 5
d) Uitlokking, kleine misdrijven (diefstal...)
Wat geldt voor gewone burgers geldt eveneens voor journalisten. Zo mag je bijvoorbeeld geen informatie stelen noch gebruik maken van door anderen gestolen informatie (Kussendrager, 2007, p. 45). Ook het uitlokken van een misdrijf is strafbaar.6 Daarnaast kunnen we ook wijzen op de wet die het briefgeheim7 regelt. Ook iemand die zich toegang verschaft tot een informaticasysteem terwijl hij weet dat hij daartoe niet gerechtigd is, is strafbaar.8 Ook het overnemen van gegevens die door het informaticasysteem worden opgeslaan, verwerkt of overgedragen, is strafbaar.9
2.1.5. Juridische cases in verband met undercoverjournalistiek Omdat er in België weinig zaken in verband met undercoverjournalistiek voor de rechter zijn verschenen, worden ook andere zaken aangehaald waarvan de uitspraak van de rechter wel toegepast
4
Art. 314bis Sw.,
http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&cn=1867060801&table_name=wet . 5
http://users.ugent.be/~rdecorte/documenten/rechtspraak/2001_01_09_Cass_tel.pdf.
6
Art 66 Sw
7
Art. 460 Sw.,
http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&cn=1867060801&table_name=wet 8 Art 550 Sw 9
Art. 550 Sw., http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&cn=1867060801&table_name=wet
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
23
kan worden op undercoverjournalistiek. Aangezien er niet zoveel zaken zijn, is het moeilijk om grote conclusies te trekken over elke categorie. Wel wordt op enkele opvallende trends gewezen en worden er aandachtspunten geformuleerd voor een undercoverjournalist. Indien er een categorie uit het onderzoeksdesign niet vermeld wordt, betekent dit dat er geen zaken gevonden werden die binnen deze categorie passen. Dit is ook zo bij de analyses van de overige twee landen. a) aliasjournalistiek In de „Ik wil aids‟-zaak (bijlage 1) oordeelt de rechter dat VTM op een onaanvaardbare wijze te werk is gegaan, onder meer doordat de journalist zich niet kenbaar heeft gemaakt.10 Ook in de zaak Koç (bijlage 2) speelde het feit dat de journaliste een list had gebruikt mee in de overweging van de rechter om haar te veroordelen voor het misdrijf belaging. Hiervoor moet bewezen zijn dat de beklaagde wist of had moeten weten dat hij/zij door zijn/haar gedrag de rust van een bewuste persoon ernstig zou verstoren. De rechter achtte dit bewezen net omdat de journaliste een list gebruikt had om de ziekenhuiskamer binnen te dringen.
11
De rechter stelt zelfs expliciet dat de journaliste hier geen
beroep kan doen op de vrije nieuwsgaring.
12
In deze twee zaken neemt de journalist een andere
hoedanigheid, maar geen andere identiteit aan. Dat is anders in de derde zaak (bijlage 3). Hier wordt de journalist veroordeeld op basis van artikel 20bis Sw, waarin staat dat het aanmaken van een emailaccount op naam van een andere persoon en het gebruiken hiervan strafbaar zijn. Het aannemen van een andere (bestaande) identiteit wordt in deze zaken dus afgestraft. Het aannemen van een andere hoedanigheid wordt niet expliciet onrechtmatig geacht, maar kan wel een rol spelen bij het veroordelen van een journalist voor andere inbreuken (hier: recht op privacy en belaging). b) gebruik van verborgen camera In België zijn er nog niet veel rechtszaken geweest waarbij een undercoverjournalist werd veroordeeld omwille van het gebruik van een verborgen camera. In niet-journalistieke context werd wel al geoordeeld over het gebruik van de verborgen camera. In een eerste zaak stelde het Hof van Cassatie 13 dat de verborgen camera slechts onder strikte voorwaarden gebruikt mag worden, namelijk geplaatst in een voor het publiek toegankelijke ruimte, bij een wettelijk vermoeden van betrokkenheid bij een misdrijf en mits het gebruik van de camera een aangifte van het misdrijf bij de overheid beoogt. We kunnen dus stellen dat deze voorwaarden ook van toepassing zijn wanneer een undercoverjournalist de verborgen camera hanteert.
10
Rb. Gent 30 april 2003 met noot F. De Bock, ‘Telefacts-uitzending ‘Ik wil aids’, of hoe sensatiezucht de media monddood kan maken’, Auteurs & Media 2004(1), 74-79. 11 Corr. Antwerpen 2 juni 2009, Auteurs & Media 2009(5), 573-575. 12
We moeten hierbij opmerken dat de wetgever expliciet gesteld heeft dat het wetsartikel in verband met belaging niet van toepassing is op journalisten. Het is dus eerder onwaarschijnlijk dat verdere veroordelingen op basis van deze wet gegrond verklaard zullen worden. 13 Cass. 27 februari 2001, Auteurs & Media 2004(1), 74-79 (noot: F. De Bock).
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
24
In de „Ik wil aids‟-zaak (bijlage 1) stelt de rechter nog andere voorwaarden aan de methode, namelijk die van proportionaliteit en subsidiariteit. Aan die laatste was hier niet voldaan. De boodschap kon volgens de rechter ook nog op andere manieren ter kennis gebracht worden. Hierdoor schendt de verborgen camera-methode het recht op privacy flagrant. Ook de uitzending op zich werd als een schending van de privacy aanschouwd omdat eiser in de voorfilmpjes van de reportage onvoldoende onherkenbaar was gemaakt. De reportage mocht dan ook niet uitgezonden worden.14 In de Rodwell-zaak (bijlage 4) wordt een beroep gedaan op het recht op afbeelding en stem. Er kan volgens de rechter geen beroep gedaan worden op een uitzonderingsgrond (cf. supra). Rodwell en Février zijn geen bekende persoonlijkheden, de berichtgeving is niet direct verbonden aan een actualiteitsevenement en de beelden zijn niet gefilmd in een voor het publiek toegankelijke plaats. De uitzonderingsgronden worden door de rechter strikt geïnterpreteerd aangezien Rodwell wel een persoon is die bekend is bij het grote publiek. Het recht op afbeelding (en stem) is geschonden en de verborgen camera-beelden mogen niet uitgezonden worden.15
c) uitlokking van misdrijven en strafbare handelingen Ook al gaat het in de Alloo Undercover-zaak (bijlage 5) om check-it-out journalistiek, toch verwijzen we naar deze zaak om aan te tonen dat een journalist geen strafbare feiten mag uitlokken. Alloo werd in beroep veroordeeld omdat hij Johan F. een aantal valse Rolex-uurwerken had laten kopen. De rechter besloot dat Alloo zich schuldig had gemaakt aan uitlokking (ADC & YB, 27 november 2003, p. 5).
d) minor offences In de zaak van de Tijd (bijlage 3) stelt de rechter dat „precies van een onderzoeksjournalist verwacht mag worden, dat hij zelf geen misdrijven pleegt om feiten te verzamelen of reacties van bepaalde protagonisten uit te lokken. Daarnaast toont de Alloo-zaak (bijlage 5) dat een journalist veroordeeld kan worden voor mededaderschap (ADC & YB, 27 november 2003, p. 5).
e) andere Een andere rechtszaak toont ons dat er ook bij de presentatie van undercoverbeelden nog het een en ander kan mislopen (bijlage 6). Hier was met de undercovermethode niks verkeerd. De commentaar van de VTM-journalist leverde wel een klacht op wegens krenking van de goede naam o.b.v. artikel
14
Rb. Gent 30 april 2003 met noot F. De Bock, ‘Telefacts-uitzending ‘Ik wil aids’, of hoe sensatiezucht de media monddood kan maken’, Auteurs & Media 2004(1), 74-79. 15 Civ. Brussel 18 december 2007, Auteurs & Media 2008(6), 488-493.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
25
1382 B.W. De rechter achtte die klacht gegrond omdat het in verband brengen van een bedrijf met illegale hormonenhandel niet voldoende steun vond in objectieve gegevens.16
16
Rb. Brussel (20ste K.) 10 januari 2003, Auteurs & Media 2003(5), 404-406.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
26
2.1.6. Principes van proportionaliteit en subsidiariteit De principes van proportionaliteit en subsidiariteit worden soms, maar niet altijd gehanteerd bij de beoordeling van de undercovermethode als nieuwsgaringsmiddel. In de „Ik wil aids‟-zaak (bijlage 1) haalt de rechter wel beide voorwaarden aan. Het ging hier om een maatschappelijke relvante zaak, namelijk een nieuw fenomeen waarbij de gezondheid en mogelijk het leven van de burgers op het spel staat.17 Ook in de zaak Rodwell (bijlage 4) worden de twee principes aangehaald. Volgens de rechter was er hier geen sprake van een publiek belang. Daarnaast kon de informatie ook gewoon aan het publiek meegedeeld worden zonder dat daarom de heimelijk gemaakte beelden uitgezonden moesten worden.18
2.1.7. Sensatie/amusement Bij de „Ik wil aids‟-reportage (bijlage 1) besluit de rechter dat VTM op een onaanvaardbare wijze te werk is gegaan onder meer omdat men hier vooral de zucht naar sensatie op het oog had en niet zozeer de informatieplicht. Deze factor heeft zeker meegespeeld in de beslissing om VTM een uitzendverbod op te leggen.19 Ook in de hormonenhandel-zaak (bijlage 10) stelde de rechter dat VTM vooral de scoop wou van het tonen van de beelden.20
17
Rb. Gent 30 april 2003 met noot F. De Bock, ‘Telefacts-uitzending ‘Ik wil aids’, of hoe sensatiezucht de media monddood kan maken’, Auteurs & Media 2004(1), 74-79. 18 Civ. Brussel 18 december 2007, Auteurs & Media 2008(6), 488-493. 19
Rb. Gent 30 april 2003 met noot F. De Bock, ‘Telefacts-uitzending ‘Ik wil aids’, of hoe sensatiezucht de media monddood kan maken’, Auteurs & Media 2004(1), 74-79. 20 Rb. Brussel (20ste K.) 10 januari 2003, Auteurs & Media 2003(5), 404-406.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
27
2.2. Ethisch luik 2.2.1. Raad voor de Journalistiek In 1995 werden de Raad en het College voor Deontologie opgericht. Dit om te anticiperen op groeiende irritaties in politieke en justitiële kringen over de media en om een wettelijke of gerechtelijke beknotting van de persvrijheid te voorkomen. Deze instanties waren bevoegd voor beide landsdelen (Voorhoof, 2007, p. 391 & De Clercq, 2002, pp. 18-19). Omwille van een aantal pijnpunten werden Raad en College voor Deontologie in 2002 opgeheven en in Vlaanderen vervangen door een Raad voor de Journalistiek. De Raad heeft als doel om de journalistieke beroepsethiek te behartigen en te verdedigen, beroepsethische richtlijnen te formuleren voor de journalistieke praktijk, algemene vragen te behandelen en – na bemiddeling – klachten te beoordelen die over een journalistieke praktijk worden ingediend. De Raad is bevoegd te oordelen over alle Vlaamstalige media, over iedereen die journalistiek actief is en over elk handelen of nalaten in de diverse fasen van het journalistieke proces. Wanneer er een klacht wordt ingediend, probeert de ombudsman altijd eerst te bemiddelen. Een groot deel van de klachten wordt via deze weg opgelost. Indien het conflict onoverbrugbaar is gaat de zaak naar de voltallige Raad voor de Journalistiek. Voor de klachtenbehandeling is er wel een belangrijke drempel: de verzoeker/klager moet immers een „voldoende belang‟ hebben. De Vlaamse Raad is de enige in de door ons onderzochte landen die werkt met een ombudsman (Koene, 2008, pp. 107-108 & Voorhoof, 2007b, pp. 8-15). Wanneer de Raad oordeelt dat er een inbreuk is gemaakt op de journalistieke beroepsethiek geeft zij een opinie. Ze kan geen schadevergoeding of boetes opleggen, wel een rechtzetting/excuus eisen. De Raad behandelt ook adviesvragen van de journalistenverenigingen over algemene onderwerpen van journalistieke ethiek. Dit opent perspectieven om los van enig peroonlijk belang de zienswijze te vernemen van de Raad over bepaalde, soms controversiële, journalistieke handelwijzen. De Raad kan ook uit eigen beweging optreden wanneer het nodig wordt geacht om een bepaalde journalistieke handelswijze te onderzoeken (Koene, 2008, p. 25 & pp. 110-114).
2.2.2. Conseil de déontologie journalistique Van 2002 tot 2010 is er in Wallonië geen zelfregulernde persraad geweest. In februari 2010 trad de Franstalige Raad, le Conseil de déontologie journalistique, uiteindelijk in werking. Deze behandelt klachten over Franstalige en Duitstalige media, maar heeft voorlopig nog geen uitspraken gedaan.21 Alhoewel er een aantal parallellen kunnen worden getrokken met de organisatie van de Vlaamse Raad, bijvoorbeeld wat betreft het toepassingsgebied (alle media) en de subsidiëring, werd er aan Franstalige 21
http://www.rvdj.be/nieuws/franstalige-raad-van-start-gegaan).
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
28
zijde toch duidelijk gekozen voor een andere aanpak. Lievens (2009, p. 658) stelt namelijk dat de gedetailleerde bepalingen, de nauwkeurige omschrijving van de taken van de Conseil (o.m. deontologische regels codificeren, klachten behandelen, adviezen verstrekken) en de mogelijkheid tot intrekking van de erkennning door de Franse Gemeenschapsregering wijzen op een vorm van coregulering, gekenmerkt door een zekere graad van overheidsbetrokkenheid.
2.2.3. Deontologische codes en hun beperkingen op undercoverjournalistiek De Raad heeft nog geen eigen code. Hij doet wel beroep op de Verklaring der rechten en plichten van de journalist (1971) (cf. supra) en specifiek voor België, de Code van journalistieke beginselen. Deze laatste code geldt enkel voor de geschreven pers. Ook hier geldt als basisprincipe (artikel 1) dat de pers het recht moet hebben ongehinderd gegevens te verzamelen en informatie en commentaren te publiceren teneinde de vorming van de publieke opinie te verzekeren. In de code staat geen specifieke bepaling over undercoverjournalistiek. Wel zegt artikel 5 dat de menselijke waardigheid en privacy gerespecteerd dienen te worden, tenzij overwegingen in verband met de persvrijheid een ongeoorloofde inmenging noodzakelijk maken (Raad voor de Journalistiek, n.d.). De Raad stelde in 2007, op verzoek van de Vlaamse Vereniging van Beroepsjournalisten, een richtlijn op voor undercoverjournalistiek. Daarin staat te lezen dat een journalist optreedt met open vizier en zich bij elk professioneel contact als zodanig bekend maakt. Een andere hoedanigheid of identiteit aannemen moet de uitzondering blijven en kan enkel uitzonderlijk indien aan vier voorwaarden is voldaan. Het moet gaan om (1) informatie met een serieus maatschappelijk belang, die bovendien (2) niet via de klassieke journalistieke middelen kan worden vergaard. Voorts (3) moeten de risico‟s die de undercovermethode met zich meebrengt in verhouding staan tot het verhoopte resultaat en (4) moet de beslissing om ertoe over te gaan gedragen worden door de redactieverantwoordelijke(n). Deze richtlijn is enkel van toepassin op aliasjournalistiek, en niet op incognitojournalistiek (Voets, 2007, p. 7).
2.2.5. Ethische cases in verband met undercoverjournalistiek a) Aliasjournalistiek In een eerste zaak (bijlage 7) stelde de Raad voor Deontologie dat alle middelen om informatie te achterhalen uitgeput moeten zijn alvorens een journalist ervan mag afzien om zich als dusdanig bekend
te
maken.
Zich
niet
identificeren
moet
een
allerlaatste
toevlucht
blijven
(subsidiariteitsprincipe).22 Enkele jaren later werd daar in de zaak-Vanhemeledonck (bijlage 8) ook de aanwezigheid van een maatschappelijk belang aan toegevoegd. Volgens de Raad was hier aan beide voorwaarden voldaan: de journalist kreeg de kans om te spreken met een publiek persoon die het
22
Raad voor de Journalistiek 3 augustus 1995, De Journalist februari 1996 (1), 8-9.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
29
maatschappelijk debat in het land mee bepaalde. Gezien eerdere verklaringen over onthullingen kon de journalist ervan uitgaan dat het om een maatschappelijk relevante zaak ging.23 Twee
zaken
(bijlagen
9
en
10)
gaven
in
2007
aanleiding
tot
de
„Richtlijn
voor
Undercoverjournalistiek‟. Sindsdien moet een undercoverreportage aan de vier voorwaarden uit deze richtlijn voldoen (cf. supra). Bij de „Wie wordt de man van Wendy?‟-zaak (bijlage 9) oordeelde de Raad dat aan drie van de vier voorwaarden niet was voldaan: er was geen ernstig maatschappelijk belang, het project werd niet overlegd met de redactieverantwoordelijken en er werd betwijfeld of de journalist de info niet via de klassieke journalistieke middelen kon verkrijgen.24 In de Europese Topzaak (bijlage 10) stelde de Raad dat aan twee voorwaarden niet was voldaan: de risico‟s stonden niet in verhouding tot het verhoopte resultaat en de info kon ook via de klassieke methoden verkregen worden. De Raad ging er wel mee akkoord dat de veiligheid van buitenlandse staatshoofden op een Europese top een maatschappelijk relevant thema was.25 Ook de Volt-reportage (bijlage 11) werd aan de richtlijn getoetst. De Raad stelt hier eerst expliciet dat het om aliasjournalistiek gaat omdat de reporter de hoedanigheid van een patiënt heeft aangenomen en een verzonnen verhaal aan de artsen heeft meegedeeld. Volgens de Raad was hier niet voldaan aan de subsidiariteitsvoorwaarde.26
b) gebruik van verborgen camera Zowel bij de Europese Top-zaak (bijlage 10) 27 als bij de Volt-zaak (bijlage 11) 28 werd een verborgen camera gehanteerd. De Raad oordeelt niet specifiek over deze methode, waardoor we kunnen veronderstellen dat het gebruik van deze methode in het kader van een undercoverreportage aan de richtlijn moet voldoen. Uit de Volt-zaak (bijlage 11) kunnen we ook een aantal aandachtspunten afleiden voor de presentatie van het undercovermateriaal. De Raad stelde dat de artsen onvoldoende onherkenbaar werden gemaakt en dat men hier zorgvuldiger mee had moeten omspringen, rekening houdend met de speciale vertrouwensrelatie tussen arts en patiënt. Zo had bijvoorbeeld ook de stem kunnen worden hervormd. Nu is dat niet gebeurd, waardoor de artsen ongetwijfeld door patiënten konden worden herkend. Het recht op privacy van de artsen werd dan ook geschonden.29
c) heimelijk vastleggen op geluidsband (ook: opnemen van telefoongesprekken) Bij de Radio 1-reportage (bijlage 9) nam de journalist een aantal gesprekken op met verborgen opnameapparatuur. De Raad spreekt zich niet expliciet uit over deze methode waardoor we kunnen
23
Raad voor de Journalistiek 8 mei 2003, http://rvdj.be/sites/default/files/pdf/beslissing_08_05_03.pdf Raad voor de Journalistiek 14 juni 2007, http://www.rvdj.be/node/147. 25 Raad voor de Journalistiek 14 juni 2007, http://www.rvdj.be/node/148. 26 Raad voor de Journalistiek 10 september 2009, http://www.rvdj.be/uitspraak/backx-ea-t-vrt 27 Raad voor de Journalistiek 14 juni 2007, http://www.rvdj.be/node/148. 28 Raad voor de Journalistiek 10 september 2009, http://www.rvdj.be/uitspraak/backx-ea-t-vrt 29 Raad voor de Journalistiek 10 september 2009, http://www.rvdj.be/uitspraak/backx-ea-t-vrt 24
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
30
veronderstellen dat dit toegelaten is wanneer aan de vier voorwaarden van de undercoverrichtlijn is voldaan.30
d) uitlokking Bij de Volt-reportage (bijlage 11) is er ook sprake van zogenaamde „uitlokking‟, al gaat het dan niet om de uitlokking van strafbare feiten. De artsen haalden in hun verdediging namelijk aan dat de arts tot het voorschrijven van een geneesmiddel werd geprovoceerd. Door het verhaal van de journalist kon men niets anders dan antidepressiva voorschrijven. De Raad hield hier slechts zijdelings rekening mee toen ze oordeelde dat de reportage een verkeerd beeld gaf van de werkelijkheid. 31
e) fishing expedition De Volt-reportage (bijlage 11) is een voorbeeld van een zogenaamde fishing expedition. Er is namelijk geen bewijs dat net die vier artsen onrechtmatig antidepressiva voorschreven. De Raad houdt hier in haar beoordeling echter geen rekening mee.32
f) minor offences De Raad spreekt zich niet uit over de strafbaarheid van bepaalde feiten.33 Deze categorie kan wel gekoppeld worden aan de voorwaarde uit de richtlijn die stelt dat de veiligheid van de journalist gevrijwaard moet zijn. Wanneer men strafbare feiten pleegt, durft die veiligheid namelijk wel eens in het gedrang komen.
g) andere Hier wijzen we er nog op dat een undercoverreportage geen verkeerd beeld van de werkelijkheid mag geven. Dit bleek uit de Volt-zaak (bijlage 11). In deze zaak stelde de Raad ook dat het verlenen van wederhoor niet noodzakelijk was aangezien de reportage slechts een algemeen fenomeen wou illustreren.34 Men kan hieruit afleiden dat wanneer bepaalde individuen wel persoonlijk beschuldigd worden, het aangeraden is om die personen een weerwoord aan te bieden.
30 Raad voor de Journalistiek 14 juni 2007, http://www.rvdj.be/node/147. 31 Raad voor de Journalistiek 10 september 2009, http://www.rvdj.be/uitspraak/backx-ea-t-vrt 32 Raad voor de Journalistiek 10 september 2009, http://www.rvdj.be/uitspraak/backx-ea-t-vrt 33 Raad voor de Journalistiek 14 juni 2007, http://www.rvdj.be/node/148 34 Raad voor de Journalistiek 10 september 2009, http://www.rvdj.be/uitspraak/backx-ea-t-vrt
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
31
2.2.6. De principes van proportionaliteit en subsidiariteit Anders dan bij rechtszaken, worden bij ethische zaken in verband met undercoverjournalistiek, de principes van proportionaliteit en subsidiariteit als kernvoorwaarden gezien waaraan voldaan moet zijn bij het undercover gaan. We kunnen er hier nog op wijzen dat de invulling van deze twee principes door de Raad soms aan de beperkte kant blijft. De subsidiariteitsvoorwaarde werd hier strikt geïnterpreteerd: in vier van de vijf gevallen was er niet aan voldaan.
2.2.7. Sensatie/amusement Bij de Europese Top-zaak (bijlage 10) werd rekening gehouden met het sensationele karakter van de reportage. Dit is geen kernvoorwaarde waaraan een undercoverreportage moet voldoen, wel werd het eerder zijdelings besproken.35 In andere reportages die de kritiek kregen sensationeel te zijn (bijvoorbeeld zaak Vanhemeledonck) hield de Raad hier echter geen rekening mee.
2.3. Conclusie België België kent weinig undercoverzaken (juridisch en ethisch). Voor de Raad zijn er bovendien maar twee zaken waarvan de klacht door benadeelden werd ingediend. Incognitojournalistiek kwam in de door ons geanalyseerde uitspraken niet voor. De undercoverrichtlijn en de wet stellen zich ook milder op voor deze vorm van undercoverjournalistiek. Bij aliasjournalistiek moet er voldaan zijn aan de vier voorwaarden uit de richtlijn. In door ons geanalyseerde rechtszaken werd er niet expliciet geoordeeld over het aannemen van een andere hoedanigheid. Wel kon het een rol spelen bij een veroordeling voor bijvoorbeeld het recht op privacy. Ook werd een die online een andere identiteit aannam, veroordeeld. De Raad lijkt zich hier strenger op te stellen dan de rechter. Het nemen van onverantwoorde risico‟s en het niet inlichten van hoofdredacteurs is ethisch ontoelaatbaar, maar dit is niet noodzakelijk zo op juridisch vlak. Het gebruik van verborgen camera en audio bij undercoverreportages moet eveneens aan de richtlijn voldoen en de Raad wijst erop dat betrokkenen zo onherkenbaar mogelijk in beeld gebracht moeten worden. De voorwaarden voor het gebruik van verborgen camera, die we uit de rechtspraak hebben gedistilleerd, zijn op bepaalde punten strenger: de camera moet geplaatst zijn in een voor het publiek toegankelijke ruimte, bij een wettelijk vermoeden van betrokkenheid bij een misdrijf. Men kan zich dus beter houden aan de vijf voorwaarden opgesteld in het juridisch luik omdat deze strenger zijn dan de ethische. De rechter tilt zwaarder aan uitlokking van strafbare feiten en stelt eveneens dat een onderzoeksjournalist zelf geen misdrijven mag plegen. Ook moet men opletten dat de risico‟s in
35
Raad voor de Journalistiek 14 juni 2007, http://www.rvdj.be/node/148
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
32
verhouding staan tot het verhoopte resultaat (3de voorwaarde van de Raad). Onvoorzichtige conclusies die te weinig steun vinden in bewijsmateriaal moeten vermeden worden. Indien bepaalde individuen persoonlijk beschuldigd worden moet men voldoende wederhoor bieden. De Raad hanteert de principes
van
proportionaliteit
subsidiariteitsmethode
werd
en
door
subsidiariteit de
Raad
meer strikt
consequent
dan
geïnterpreteerd.
de Tot
rechter. slot
De
moeten
undercoverjournalisten er ook op letten dat hun reportages niet te sensationeel zijn. Zowel rechter als Raad nemen dit in overweging. Beperkingen op de vrijheid van meningsuiting werden door de rechter steeds getoetst aan artikel 10 lid 2 EVRM. In de door ons geanalyseerde zaken moest de uitingsvrijheid meestal het onderspit delven. Bij kortgedingen werd vaak een uitzendverbod uitgevaardigd.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
33
Hoofdstuk 3: Nederland 3.1. Juridisch luik 3.1.1. Vrijheid van nieuwsgaring De vrijheid van nieuwsgaring wordt niet letterlijk beschermd door de Nederlandse Grondwet: artikel 7 spreekt alleen over het openbaren. Toch is in de literatuur, bij de grondwetsherziening in 1983 en in het rapport van de Commissie Grondrechten in het digitale tijdperk uitgesproken dat de vrijheid van nieuwsgaring wel beschermd wordt door de Grondwet. Ook is Nederland gebonden aan het EVRM en het BUPO-verdrag (Schuijt, 2006, p. 360 & Grosheide & de Cock Buning, 2007, p.54).
3.1.2. Korte situering van het Nederlandse rechtssysteem Ook in Nederland kan een journalist zowel voor de strafrechter als de civiele rechtbank veroordeeld worden. Het Nederlandse Strafwetboek kent geen drukpersdelicten.Wie het Nederlandse Wetboek van Strafrecht doorbladert, ontdekt trouwens dat een journalist zich bij de wijze van nieuwsgaring aan een groot aantal strafbare feiten schuldig kan maken, zoals diefstal, heling van documenten, het werken met verborgen camera, enzovoort (Schuijt, 1991, pp. 157-158). Mentink (2006, pp. 58-62) en Schuijt (2006) stellen echter dat het strafrecht de burger weinig hulp biedt indien hij zich door een media-uiting onrechtvaardig behandeld voelt. Een procedure voor de civiele
rechter
brengt
meer
genoegdoening.
Het
burgerlijk recht
kent
dan
ook vele
beschermingsmogelijkheden tegen journalistieke gedragingen. Die vloeien voort uit artikel 6:162 B.W. dat stelt dat een journalist moet handelen volgens de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt en dat iedereen die een onrechtmatige daad begaat de daardoor ontstane schade moet vergoeden. Wanneer een journalist in strijd handelt met dit artikel gaat de rechter na hoe een redelijk bekwaam vakgenoot in vergelijkbare omstandigheden zou hebben gehandeld. Bij de vraag of een journalistieke gedraging in strijd is met de in het maatschappelijk verkeer te betamen zorgvuldigheid, moet de rechter een afweging maken tussen de in het spel zijnde belangen. Welke van deze belangen het zwaarst doorweegt, hangt af van een aantal omstandigheden, zoals de ernst en de te verwachten gevolgen van de aantijging, de ernst van de aan de kaak gestelde misstand, enzovoort. Een procedure bij de civiele rechtbank kan lang aanslepen. Daarom worden de meeste mediageschillen in kort geding uitgevochten. Ook in Nederland is de omroep zwaarder gereguleerd dan de geschreven pers, namelijk door een uitgebreide Mediawet (Mentink, 2006, pp. 63-69; Maters, 1996, pp. 45-46).
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
34
3.1.3. Recht op privacy In Nederland wordt het recht op privacy gewaarborgd door artikel 10 van de Grondwet. Artikel 10 lid 1 bepaalt dat eenieder recht heeft op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen. Artikel 10 lid 2 stelt regels vast ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met het vastleggen en verstrekken van persoonsgegevens. Artikel 10 lid 3 regelt de aanspraken van personen op kennisneming van over hen vastgelegde gegevens en van het gebruik dat daarvan wordt gemaakt. Daarnaast is het recht op privacy ook beschermd door artikel 8 EVRM (de Cock Buning, 2007, pp. 210-212).
3.1.4. Andere beperkingsregels aan undercoverjournalistiek a) aannemen van een valse naam, titel of graad Het is verboden om een Nederlandse adellijke titel te voeren of een Nederlands ordeteken te dragen zonder daartoe gerechtigd te zijn. Ook diegene die zonder toestemming een vreemde titel, rang of waardigheid aanneemt, moet een geldboete betalen. Ook strafbaar is een titel van advocaat, gerechtsdeurwaarder, doctorandus enzovoort voeren zonder daartoe gerechtigd zijn. Tenslotte is het opgeven van een valse persoonsgegevens wanneer daar door bevoegd gezag naar gevraagd wordt strafbaar.36
b) recht op afbeelding en het gebruik van verborgen camera Artikelen 139f en g Sr stellen dat het opzettelijk en wederrechtelijk maken van een opname met een technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op een duidelijke wijze kenbaar is gemaakt in een woning of een niet voor publiek toegankelijke plaats een misdrijf is. Ook het openbaar maken en bezitten van zo‟n opnames is strafbaar. Artikel 441b Sr straft diegene die wederrechtelijk een afbeelding vervaardigt of een opname maakt van een persoon, aanwezig op een publiek toegankelijke plaats, met een daartoe aangebracht technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op een duidelijke wijze kenbaar is gemaakt. Op openbare plaatsen mag men dus wel heimelijk filmen met een losse camera, maar in woningen en privéruimtes mag ook dat niet (Schuijt, 2007, p.363).
Wanneer journalisten gebruik maken van een verborgen camera botst de bescherming van de privacy met het recht op vrijheid van nieuwsgaring. De wetgever wilde door het bestanddeel „wederrechtelijk‟ in artikel 139f Sr op te nemen de rechter in de mogelijkheid stellen om in zo‟n geval een afweging tussen de grondrechten mogelijk te maken. Bij die afweging kan gekeken worden naar het belang van de feiten die door de journalist met een verborgen camera aan het licht worden gebracht, naar de vraag of de journalist andere mogelijkheden dan het gebruik van een verborgen camera had om die 36
Wetboek van Strafrecht, art. 435, http://wetten.overheid.nl.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
35
informatie te vergaren, alsmede naar de aard en de intensiteit waarmee hij inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de afgebeelde persoon (Schuijt, 2007, p. 363).
Ook van belang is artikel 35 AW dat het zonder toestemming openbaar maken van iemands portret als een overtreding aanmerkt. In een civielrechtelijke procedure kan een geportretteerde beroep doen op zijn portretrecht indien hij een redelijk belang heeft dat zich tegen openbaarmaking van zijn portet verzet, zoals privacy (ten Hoove, 2003, p. 95).
c) afluisteren en het heimelijk vastleggen op geluidsband Met een technisch hulpmiddel een gesprek opzettelijk afluisteren, gevoerd in een woning, besloten lokaal of erf, is strafbaar (art 139a Sr). Uitzonderingen gelden wanneer degene die afluistert deelnemer is aan het gesprek of de opdracht van een deelnemer had gekregen om af te luisteren. Communicatie via een telefoongesprek valt niet onder deze bepaling.37 Ook wanneer een gesprek wordt afgeluisterd buiten een woning, besloten lokaal of erf is dat strafbaar.38 Verder is ook degene strafbaar die opzettelijk en wederrechtelijk met een technisch hulpmiddel gegevens aftapt of opneemt die niet voor hem bestemd zijn en die worden verwerkt of overgedragen door middel van telecommunicatie of een geautomatiseerd werk.39 Ook het plaatsen van afluisterapparatuur
40
en het doorgeven van
afgeluisterde gegevens is strafbaar.41 Bepalingen die het een journalist verbieden om een gesprek waaraan hij zelf deelneemt heimelijk op te nemen zijn er dus niet. d) uitlokking en kleine misdrijven Journalisten die gestolen informatie bezitten kunnen strafrechtelijk vervolgd worden. Ze kunnen afhankelijk van de situatie, als zelfstandig pleger worden vervolgd, maar ook vanwege deelneming aan een strafbaar feit (denk aan uitlokking en medeplichtigheid).42 Een journalist kan zich beroepen op een strafuitsluitingsgrond, namelijk het bestaan van een noodtoestand. Een beroep daarop maakt echter weinig kans omdat er in de journalistieke praktijk vrijwel nooit sprake is van de vereiste acute noodsituatie. Een beroep op de vrijheid van meningsuiting heeft hier meer kans op slagen (ten Hoove, 2003, p. 90).
37
Art 139 a Sr, http://www.wetboek-online.nl/wet/Wetboek%20van%20Strafrecht/139a.html. Art 139b Sr, http://www.wetboek-online.nl/wet/Wetboek%20van%20Strafrecht/139b.html. 39 Art 139c Sr, http://www.wetboek-online.nl/wet/Wetboek%20van%20Strafrecht/139c.html. 40 Art 139d Sr, http://www.wetboek-online.nl/wet/Wetboek%20van%20Strafrecht/139d.html. 41 Art139e Sr, http://www.wetboek-online.nl/wet/Wetboek%20van%20Strafrecht/139e.html. 42 Art 47 Sr, http://www.wetboek-online.nl/wet/Wetboek%20van%20Strafrecht/47.html. 38
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
36
3.1.5. Juridische cases in verband met undercoverjournalistiek a) aliasjournalistiek Uit de door ons geanalyseerde zaken bleek dat het plegen van strafbare feiten in verband met het aannemen van een andere identiteit toegestaan is wanneer aan de proportionaliteits-en de subsidiariteitsvoorwaarde is voldaan. In de Hovius-zaak (bijlage 3) worden deze principes door de Hoge Raad aangehaald. In eerste aanleg en hoger beroep was dit niet zo (Schuijt, 2006, p. 76-77). Ook in de Schiphol-zaak (bijlage 12) worden beide principes aangehaald.43 In de Stuart-zaak (bijlage 2) wordt er niet expliciet geoordeeld over het aannemen van een andere identiteit. De undercovermethode speelde hier wel een rol bij het bepalen van de immateriële schadevergoeding. Het hof stelt: „Het feit dat de beschuldiging gebaseerd is op materiaal dat onder valse voorwendsels is verkregen, maakt haar des te grievender‟ (Schuijt, 1991b, p. 7). Indien de journalist een andere hoedanigheid aanneemt, maar geen strafbaar feit pleegt, doet de rechter hier vaak geen uitspraak over.44 Wanneer er een verborgen camera wordt gehanteerd, wordt vaak enkel hierover geoordeeld.45 In de zaak van de aidskliniek (bijlage 4) stelt de kortgedingrechter zelfs dat „in het midden gelaten wordt of deze wijze van journalistiek, gelet op de beginselen van fair play, als onrechtmatig valt aan te merken.‟ Wel wordt opgemerkt dat dit een zo verregaande maatregel als een uitzendverbod niet kan rechtvaardigen.46 Uitzondering is de Pretium-zaak (bijlage 11) waar de rechter de aliasmethode toetst aan de principes van proportionaliteit en subsidiariteit in eerste aanleg en hoger beroep. Het gebruik van aliasjournalistiek was hier toegelaten, onder meer omdat een open gesprek niks zou verhelderen.47 We wijzen er ook op dat de Hoge Raad in de Hovius-zaak een grote fout maakt. De in artikel 10 gegarandeerde vrijheid wordt namelijk verengd tot uitingsvrijheid en er wordt gesteld dat de wijze van nieuwsgaren niet getoetst moet worden aan artikel 10 lid 2 EVRM (Schuijt, 2006, p. 84).
43
Rb. Haarlem 29 april 2010, LJN BM3074. Zie o.a. Schuijt, 1991b, p. 7 (Stuart-zaak: bijlage 1). 45 Zie o.a. Rb. Amsterdam 11 maart 1996, Mediaforum 1996-4, B67-B68 en Hof Amsterdam 28 november 1996, Mediaforum 1997-2, B28-B29 (eerste aanleg en beroep abortuskliniek: bijlage 3), Pres. Rb. Amsterdam 25 september 2000 met noot G.A.I. Schuijt, Mediaforum 2000-11/12, 392-394 en Hof Amsterdam 14 juni 2001 met noot Carien Van Boxtel, Mediaforum 2001-9, 308-311 (eerste aanleg en beroep Spookhuis-zaak: bijlage 4), Rb. Amsterdam 18 april 2007, LJN BA4583 (zaak Braambos: bijlage 5) en Rb. Assen 26 september 2007 met noot G.A.I. Schuijt, Mediaforum 2007-11/12, 362-364 en Hof Leeuwarden 21 juli 2008, LJN BD9027 (eerste aanleg en beroep Stegeman en de wapenhandelaar: bijlage 6). 46 Rb. Amsterdam 19 mei 1995, Mediaforum 1995-7/8, B96-B97 en Hof Amsterdam 21 december 1995, Mediaforum 1996-2, B26-B28. 47 Hof ’s Gravenhage 21 juli 2009, LJN BJ3772. 44
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
37
b) gebruik van verborgen camera De Scientology-zaak (bijlage 1) toont dat de strafbepalingen in verband met verborgen camera vaak een beperkte werking hebben. Artikel 139f Sr kon niet ingeroepen worden omdat de afbeeldingen niet werden gemaakt in een woning of een niet voor het publiek toegankelijke ruimte. Artikel 441b Sr was niet van toepassing omdat hier een enigszins permanente opstelling van de verborgen camera verondersteld wordt (Schuijt, 1996, pp. 83-86) zie nota Schuijt over verborgen camera). De wapenhandelaar-zaak (bijlage 10) illustreert echter dat de strafbepalingen van hierboven toch tot een veroordeling kunnen leiden. Stegeman stond hier terecht voor een inbreuk op artikel 139f Sr door opzettelijk en wederrechtelijk opnamen te maken met een verborgen camera bij een justitiemedewerker thuis. Het recht op privacy wordt hier volgens de politierechter zwaar geschonden. De principes van proportionaliteit en subsidiariteit worden aangehaald. Aan die laatste was volgens de rechter niet voldaan omdat Stegeman al voldoende materiaal had om zijn punt te bewijzen.48 Het hof stelt in deze zaak dat een journalist niet veroordeeld kan worden voor een inbreuk op artikel 139f Sr indien aan drie voorwaarden is voldaan: maatschappelijk belang, subsidiariteitseis en geen al te grote inbreuk op de privacy. Ook het Hof oordeelde dat niet aan de subsidiariteitsvoorwaarde was voldaan.49 De overige undercoverzaken in verband met de verborgen camera werden voor de civiele rechtbank „uitgevochten‟. De vrijheid van nieuwsgaring wordt hier afgewogen tegenover andere rechten die in het spel zijn, vaak het recht op privacy.50 Welk recht doorslaggevend is, hangt af van verschillende omstandigheden en soms is er weinig consistentie te vinden in de oordelen van de rechter. Zo kunnen we in dit verband wijzen op twee reportages (in de aidskliniek en in de abortuskliniek) die zeer vergelijkbaar zijn (de journalist neemt een andere hoedanigheid aan en filmt met een verborgen camera een intakegesprek), maar waarin de afweging toch tot een andere uitkomst leidde. De reportage in de aidskliniek was rechtmatig, die in de abortuskliniek onrechtmatig.51 In het kortgeding van de Spookhuis-zaak (bijlage 6) wordt voor het eerst expliciet gesteld dat de methode van de verborgen camera gerechtvaardigd zal moeten worden door de ernst van de te onthullen misstand en de onmogelijkheid om het doel op andere wijze te bereiken. Er moet dus aan de 48
Rb. Assen 26 september 2007 met noot G.A.I. Schuijt, Mediaforum 2007-11/12, 362-364. Hof Leeuwarden 24 juli 2008, LJN BD9027. 50 Rb. Amsterdam 19 mei 1995, Mediaforum 1995-7/8, B97-B98 (eerste aanleg aidszaak) en Hof Amsterdam 21 december 1995, Mediaforum 1996-2, B26-B28 (hoger beroep aidszaak), Rb. Amsterdam 11 maart 1996, Mediaforum 1996-4, B67-B68 (eerste aanleg abortuszaak), Hof Amsterdam 28 november 1996, Mediaforum 1997-2, B28-B29 (beroep abortuszaak), Pres. Rb. Amsterdam 25 september 2000 met noot G.A.I. Schuijt, Mediaforum 2000-11/12, 392-394 (eerste aanleg Spookhuis-zaak) en Hof Amsterdam 14 juni 2001 met noot Carien Van Boxtel, Mediaforum 2001-10, 308-311 (hoger beroep Spookhuis-zaak), Vzr. Rb. Amsterdam 13 mei 2002, Mediaforum 2002-7/8, 262-264 (Vrijmoed-zaak) 51 Rb. Amsterdam 19 mei 1995, Mediaforum 1995-7/8, B97-B98 (eerste aanleg aidszaak) en Hof Amsterdam 21 december 1995, Mediaforum 1996-2, B26-B28 (hoger beroep aidszaak), Rb. Amsterdam 11 maart 1996, Mediaforum 1996-4, B67-B68 (eerste aanleg abortuszaak), Hof Amsterdam 28 november 1996, Mediaforum 1997-2, B28-B29 (beroep abortuszaak). 49
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
38
principes van proportionaliteit en subsidiariteit voldaan zijn. De rechter komt later echter niet meer terug op de subsidiariteitsvoorwaarde.52 In hoger beroep wordt de methode wel expliciet aan beide voorwaarden getoetst.53 Ook in latere zaken wordt de verborgen camera-methode getoetst aan de principes van proportionaliteit en subsidiariteit.
54
In het kort geding van de paardenhandelzaak
(bijlage 14) was aan die laatste voorwaarde niet voldaan. De verklaringen van gedupeerde personen waren al voldoende om het publiek te informeren.55 Het Hof oordeelde in dezelfde zaak dan weer dat er geen andere middelen waren om de misstanden aan te tonen.56 We kunnen net zoals Schuijt (2006, pp. 114-115) besluiten dat het gebruik van de verborgen camera aan de volgende voorwaarden moet voldoen: -
het moet gaan om een maatschappelijk relevante zaak,
-
die men anders niet aan het licht kan brengen,
-
waarvoor men uit andere hoofde aanwijzingen heeft (geen fishing expedition!) (cf. Infra),
-
en wanneer de privacy van betrokkenen niet meer geschonden wordt dan voor het doel van de onthulling noodzakelijk is.
Verder wijzen we nog op een aantal zaken waar een undercoverjournalist moet op letten bij de presentatie van de verborgen camera-beelden. In het kortgeding van de Spookhuis-zaak (bijlage 6) oordeelde de rechter dat eisers herkend konden worden door hun postuur, lichaamshouding en kleding, gelet op de branche waarin zij werken. Het vervomen van de stem en het gezicht was hier onvoldoende. Meer nog, dit versterkte volgens de rechter het beeld dat men met louche figuren te doen heeft.57 In de zaak Pretium (bijlage 11) was het Hof het met die laatste opmerking niet eens.58 In het beroep van de Spookhuis-zaak (bijlage 6) stelt het hof evenwel dat eisers enkel door hun onmiddellijke omgeving herkend konden worden. De inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer was hierdoor niet zo ingrijpend. Een uitzendverbod was dan ook een te vergaande maatregel.59 In de zaak van de paardenhandelaarster (bijlage 13) wordt ook veel belang gehecht aan het onherkenbaar maken van de betrokkene. De stem van klaagster moest vervormd worden, op straffe van een dwangsom.60
52
Pres. Rb. Amsterdam 25 september 2000 met noot G.A.I. Schuijt, Mediaforum 2000-11/12, 392-394. Hof Amsterdam 14 juni 2001 met noot Carien Van Boxtel, Mediaforum 2001-10, 308-311. 54 Hof Amsterdam 21 mei 2010, LJN BM4297, Rb. Amsterdam 18 april 2007, LJN BA 4583, Rb. Amsterdam 22 september 2008, LJN BF5214 en Hof ’s-Gravenhage 21 juli 2009, LJN BJ3772. 55 Hof Amsterdam 21 mei 2010, LJN BM4297. 56 Hof Amsterdam 21 mei 2010, LJN BM4297. 57 Pres. Rb. Amsterdam 25 september 2000 met noot G.A.I. Schuijt, Mediaforum 2000-11/12, 392-394. 58 Hof ’s-Gravenhage 21 juli 2009, LJN BJ3772. 59 Hof Amsterdam 14 juni 2001 met noot Carien Van Boxtel, Mediaforum 2001-10, 308-311. 60 Hof Amsterdam 21 mei 2010, LJN BM4297. 53
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
39
c) heimelijk vastleggen op geluidsband (ook telefoongesprekken) Bij het gebruik van verborgen audio moet aan dezelfde voorwaarden voldaan zijn als bij het gebruik van verborgen camera (Schuijt, 2006, pp. 114-115). In de door ons geanalyseerde zaken wordt niet echt een oordeel geveld over het heimelijk opnemen van een telefoongesprek. In de Holland Classzaak (bijlage 8) merkt de rechtbank wel op dat deze methode tot het recht op vrije nieuwsgaring behoort.61 In de wapenhandelaar-zaak (bijlage 10) oordeelde de rechter impliciet dat het heimelijk opnemen van het telefoongesprek rechtmatig was. Hij stelde namelijk dat Stegeman door dat telefoongesprek al genoeg materiaal had voor zijn reportage 62
d) uitlokking In de Stuart-zaak (bijlage 2) werd klager uitgelokt tot het aannemen van steekpenningen. Het Hof spreekt zich hier niet expliciet over uit, behalve wanneer gesteld wordt dat Stuart in de val is gelokt. Ook in de wapenhandelaarzaak (bijlage 10) wordt een strafbaar feit uitgelokt. De rechter houdt hier echter geen rekening mee in zijn oordeel. Dit blijft ook zo in hoger beroep.
63
In de Vrijmoed-zaak
(bijlage 7) stelt klager dat de Vries zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot uitlokking van strafbare feiten. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat Vrijmoed dit onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt.64 e) fishing expedition Het feit of een undercoverjournalist al enige aanwijzingen heeft voor bepaalde misstanden, speelt een grote rol bij het beoordelen van de undercover-en verborgen camera-methode. In de Stuart-zaak (bijlage 2) speelde het ook een rol bij het beoordelen van de publicatie in het algemeen. De journalisten hadden Stuart willekeurig uitgekozen: „Dan mag men zijn uitlatingen, die mogelijk voor tweeërlei uitleg vatbaar zijn, niet zonder meer ten nadele van hem interpreteren.‟ (Schuijt, 1991b, p. 7). Ook in de abortuskliniek-zaak (bijlage 5) 65 en de Spookhuis-zaak (bijlage 6) 66 waren er vooraf geen aanwijzingen voor misstanden. De reportages worden dan ook mede hierdoor onrechtmatig geacht. 67 De aanwijzingen voor misstanden moeten sterk vermoed worden. In de Holland Class-zaak
61
Rb. Amsterdam 17 augustus 2005, LJN AU2375.. Rb. Assen 26 september 2007 met noot G.A.I. Schuijt, Mediaforum 2007-11/12, 362-364 en Hof Leeuwarden 21 juli 2008, LJN BD9027. 63 Rb. Assen 26 september 2007 met noot G.A.I. Schuijt, Mediaforum 2007-11/12, 362-364 en Hof Leeuwarden 21 juli 2008, LJN BD9027. 64 Vzr. Rb. Amsterdam 13 mei 2002, Mediaforum 2002-7/8, 262-264. 65 Hof Amsterdam 28 november 1996, Mediaforum 1997-2, B28-B29. 66 Pres. Rb. Amsterdam 25 september 2000 met noot G.A.I. Schuijt, Mediaforum 2000-11/12, 392-394 en Hof Amsterdam 14 juni 2001 met noot Carien Van Boxtel, Mediaforum 2001-10, 308-311. 67 Pres. Rb. Amsterdam 25 september 2000 met noot G.A.I. Schuijt, Mediaforum 2000-11/12, 392-394 en Hof Amsterdam 14 juni 2001 met noot Carien Van Boxtel, Mediaforum 2001-10, 308-311. 62
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
40
(bijlage 8) besluit de rechter dat het onderzoek dat bestaat uit „van horen zeggen‟ onvoldoende is om de door de uitzending gewekte indruk dat Holland Class zich schuldig maakt aan fraude te staven. 68 In het Spookhuis-arrest lezen we wanneer een fishing expedition toegelaten is: „Een publicatie of uitzending waarin een willekeurig gekozen doelwit aan de orde is zonder enige aanwijzingen vooraf is niet onrechtmatig wanneer de beschuldiging voldoende steun vindt in het ten tijde van de publicatie beschikbare feitenmateriaal.‟69 In de hierboven besproken Spookhuis-, Stuart- en Holland Class-zaak was dat niet het geval.
f) minor offences In de Hovius-zaak (bijlage 3) stelde de Nederlandse rechter expliciet dat de pers zich bij de uitvoering van haar taak aan de strafwet moet houden. Ook indien zij anders niet of slechts moeizaam de door haar begeerde informatie kan verkrijgen (Mentink, 2006, p. 58). We hebben wel al gezien dat hiervan afgeweken kan worden indien aan de principes van proportionaliteit en subsidiariteit voldaan is. In de Schiphol-reportage (bijlage 12) oordeelt de rechter dat de misdrijven die Stegeman heeft gepleegd (o.a het binnendringen van vertrouwelijk luchthaventerrein) niet proportioneel zijn ten opzichte van het door hem beoogde journalistieke doel, onder meer omwille van het inzetten van een KLM-medewerker waarvoor de consequenties heel groot waren. Daarnaast had Stegeman ook met minder ingrijpende middelen kunnen volstaan. Ook hier worden de principes van proportionaliteit en subsidiariteit dus aangehaald.70 g) andere In de geanalyseerde zaken zagen we dat ernstige beschuldigingen voldoende steun moeten vinden in het ten tijde van de publicatie beschikbare feitenmateriaal.71 In de Stuart-zaak (bijlage 2) bleek volgens het Hof niet uit het bewijsmateriaal dat Stuart omkoopbaar was. Opzettelijke belediging was daarmee bewezen (Schuijt, 1991b, pp. 7-8). Ook in de Spookhuis-zaak (bijlage 6) oordeelt het Hof dat de beschuldiging dat eisers vakonbekwame beunhazen zijn onvoldoende steun vond in het
68
Rb. Amsterdam 17 augustus 2005, LJNAU2375. Hof Amsterdam 14 juni 2001 met noot Carien Van Boxtel, Mediaforum 2001-10, 308-311. 70 Rb. Haarlem 29 april 2010, LJN BM3074. 71 Zie o.a. Schuijt, 1991b, pp. 7-8 (Stuart-zaak); Pres. Rb. Amsterdam 25 september 2000 met noot G.A.I. Schuijt, Mediaforum 2000-11/12, 392-394 en Hof Amsterdam 14 juni 2001 met noot Carien Van Boxtel, Mediaforum 2001-10, 308-311 (Spookhuis-zaak); Vzr. Rb. Amsterdam 13 mei 2002, Mediaforum 2002-7/8, 262264 (Vrijmoed-zaak); Rb. Amsterdam 17 augustus 2005, LJNAU2375 (Holland Class-zaak); Rb. Amsterdam 18 april 2007, LJN BA 4583 (Braambos-zaak); Rb. Amsterdam 30 september 2008, LJN BF7455 (Pretium-zaak); Hof Amsterdam 21 mei 2010, LJN BM4297 (zaak paardenhandelaarster) 69
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
41
beeldmateriaal.72 Ook in de Holland Class-zaak (bijlage 8) oordeelt de rechter dat de journalisten onrechtmatig gehandeld hebben omwille van lichtvaardige verdachtmakingen.73 Het verlenen van wederhoor is belangrijk wanneer men niet met open vizier werkt. In de Pretium-zaak (bijlage 11) wees de kortgedingrechter er zelfs uitdrukkelijk op dat het undercover opereren met verborgen camera een keerzijde heeft, namelijk de verplichting om wederhoor te verlenen. De betrokkenen moeten bovendien over voldoende tijd en info beschikken om hun wederwoord voor te bereiden.74 Ook in de paardenhandel-zaak (bijlage 13) speelt wederhoor een belangrijke rol. In kort geding werd de uitzending verboden, tenzij de advocaat van de handelaarster de mogelijkheid tot wederhoor kreeg kreeg. Tegen het hoger beroep was dat weerwoord intussen in de uitzending verwerkt en daarmee had SBS alsnog hersteld waarin zij in het oorspronkelijke programma was tekortgeschoten.75
3.1.6. Principes van proportionaliteit en subsidiariteit We zagen dat de aanwezigheid van een maatschappelijk belang en het subsidiariteitsprincipe heel belangrijk zijn bij de beoordeling van de undercover-en de verborgen camera-methode. Deze principes zijn ook het belangrijkst wanneer een journalist een strafbaar feit heeft gepleegd en de rechter moet oordelen over de al dan niet wederrechtelijkheid van de journalist zijn actie.76 Ook bij de toets aan artikel 10 lid 2 EVRM komen maatstaven van proportionaliteit en subsidiariteit aan de orde. Er is niet altijd een maatschappelijk belang aanwezig wanneer onderwerpen door andere media al eerder in de publiciteit zijn gebracht.
77
Dit geldt ook wanneer het programma een onvoldoende informatief
karakter heeft, het informatie ontbeert die duidelijk maakt hoe kijkers zich kunnen wapenen tegen bepaalde misstanden en de amusementswaarde overheerst.78 Wanneer de uitzending wel gericht is op het voorlichten van het publiek oordeelt de rechter dat aan de proportionaliteitsvoorwaarde voldaan is.79 In de Schiphol-zaak (bijlage 12) oordeelt de rechter nog dat dat het plegen van meerdere strafbare feiten disproportioneel was. De strafbare feiten afzonderlijk konden wel proportioneel geacht worden.80 Wanneer het niet om een fishing expedition gaat, is de kans groter dat de rechter zal oordelen dat er maatschappelijk belang aanwezig was.81
72
Pres. Rb. Amsterdam 25 september 2000 met noot G.A.I. Schuijt, Mediaforum 2000-11/12, 392-394 en Hof Amsterdam 14 juni 2001 met noot Carien Van Boxtel, Mediaforum 2001-10, 308-311. 73 Rb. Amsterdam 17 augustus 2005, LJNAU2375. 74 Rb. Amsterdam 22 september 2008, LJN BF5214. 75 Hof Amsterdam 21 mei 2010, LJN BM4297. 76 Hof Leeuwarden 21 juli 2008, LJN BD9027. 77 Hof Amsterdam 28 november 1996, Mediaforum 1997-2, B28-B29. 78 Hof Amsterdam 14 juni 2001 met noot van Carien Van Boxtel, Mediaforum 2001-10, 308-311. 79 Rb. Amsterdam 18 april 2007, LJN BA 4583. 80 Rb. Haarlem 29 april 2010, LJN BM3074. 81 Zie o.a. Hof Amsterdam 21 mei 2010, LJN BM4297 (zaak paardenhandelaarster).
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
42
Naar onze mening is volgens de rechter snel aan de subsidiariteitsvoorwaarde voldaan.82 Wanneer echter strafbare feiten gepleegd worden bij de nieuwsgaring lijkt de rechter vaker te oordelen dat er minder indringende middelen waren om de informatie aan te tonen.83 Wanneer de betrokken partij blijft ontkennen dat er zich misstanden voordoen, maar de journalist wel steeds klachten blijft ontvangen, kan dit een reden zijn om te stellen dat aan de subsidiariteitsvoorwaarde is voldaan.84
3.1.7. Sensatie/amusement Het amusementskarakter van een undercoverreportage kan ervoor zorgen dat de rechter oordeelt dat een maatschappelijk belang bij de reportage ontbreekt. In het beroep van de Spookhuis-zaak (bijlage 6) oordeelde het Hof bijvoorbeeld dat het maatschappelijk belang klein was. De sensatiewaarde overheerste en werd versterkt door het gebruik van de verborgen camera.85 In de Braambos-zaak (bijlage 9) stelde de rechter het tegenovergestelde. Het gebruik van de verborgen camera was hier niet gericht op verhoging van de amusementswaarde, waardoor de methode rechtmatig was.86
82
Zie o.a. Hof ‘s- Gravenhage 21 juli, 2009, LJN BF5214 (Pretium-zaak), Schuijt, 1996, pp. 83-86 (Scientologyzaak), Hof Amsterdam 21 mei 2010, LJN BM4297 (zaak paardenhandelaarster), Rb. Amsterdam 18 april 2007, LJN BA4583 (Braambos-zaak). 83 Zie o.a. Schuijt, 2006, pp. 76-77 (Hovius-zaak), Rb. Haarlem 29 april 2010, LJN BM3074 (Schiphol-zaak), Rb. Assen 26 september 2007 met noot G.A.I. Schuijt, Mediaforum 2007-11/12, 362-364 en Hof Leeuwarden 24 juli 2008, LJN BD9027 (Stegeman en de wapenhandelaar), Hof Amsterdam 28 november 1996, Mediaforum 19972, B28-B29 (zaak abortuskliniek) 84 Hof ’s-Gravenhage 21 juli 2009, LJN BJ3772. 85 Hof Amsterdam 14 juni 2001 met noot van Carien Van Boxtel, Mediaforum 2001-10, 308-311. 86 Rb. Amsterdam 18 april 2007, LJN BA4583.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
43
3.2. Ethisch luik 3.2.1. De Raad voor de Journalistiek De Vlaamse en Nederlandse Raad zijn sterk gelijklopend op vlak van organisatie en werking. De Nederlandse Raad oordeelt over klachten betreffende alle „journalistieke gedragingen‟, zowel voor audiovisuele als gedrukte media. De klager moet „rechtstreeks belanghebbende zijn‟. Bemiddeling is mogelijk indien klager en verweerder daarmee akkoord gaan. Mentink (2006, p. 26) merkt echter op dat bemiddeling slechts sporadisch voorkomt, in tegenstelling tot bijvoorbeeld bij de Vlaamse en de Britse Raad. Indien niet bemiddeld wordt, vindt er doorgaans een openbare zitting plaats, waar partijen hun standpunten kunnen toelichten. Dit is echter niet verplicht. Omdat de behandeling van een klacht vanaf het moment van indiening tot de uitspraak vaak enkele maanden in beslag neemt, kent de Raad de mogelijkheid van een versnelde behandeling van de klacht. De Raad kan geen sancties opleggen. Wel wordt altijd verzocht om publicatie van de uitspraak in het betrokken medium. Met een aantal hoofdredacties heeft het Stichtingsbestuur overigens een convenant gesloten, waarin het medium verklaart mee te werken aan de procedure van de Raad en de uitspraak te publiceren. Het heeft echter lang geduurd vooraleer zo‟n covenant afgesloten werd, waardoor de Raad relatief lang onbekend is gebleven. De Raad kan ook uit eigen hoofde uitspraken doen, indien zich naar zijn oordeel principiële vraagstukken voordoen. Daarnaast kunnen de aan de Stichting deelnemende organisaties de Raad verzoeken een uitspraak te doen omtrent zaken met een algemene strekking die van principieel belang zijn. De Raad heeft van die bevoegdheid echter nog niet veel gebruik gemaakt (Koene, 2008, p. 23 & pp. 29-35; Mentink, 2006, p. 71).
3.2.2. Ethische codes en hun beperkingen op undercoverjournalistiek De Raad heeft lange tijd klachten niet getoetst aan een journalistieke gedragscode, dit in tegenstelling tot vele andere persraden. Geval per geval bekeek de Raad of de grenzen waren overschreden van hetgeen, gelet op de eisen van de journalistieke verantwoordelijkheid, maatschappelijk aanvaardbaar was. Die open norm vertoonde veel gelijkenis met de zorgvuldigheidnorm van artikel 6:162 BW. Bij het beoordelen van klachten keek de Raad vooral naar standpunten van algemene strekking, geformuleerd in eerdere oordelen en de weinige ambtshalve uitspraken. Daarnaast werd ook gekeken naar de Code van Bordeaux (cf. supra), die nooit formeel werd overgenomen, maar die wel materieel gezag genoot, en de Gedragscode voor Nederlandse Journalisten die sinds 2008 werd omgevormd tot een Code voor de Journalistiek. Deze code is op geen enkele wijze bindend (Raad voor de Journalistiek, 2007, pp. 4-5). Hierin staat te lezen dat undercoverjournalistiek alleen is toegestaan indien daar een groot maatschappelijk belang mee is gediend. De journalist moet ook aannemelijk
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
44
maken dat er geen andere mogelijkheid was om de informatie te verkrijgen. Er moet dus aan de principes van proportionaliteit en subsidiariteit voldaan zijn.87 Sinds 2007 beschikt de Raad over een eigen Leidraad waaraan journalistieke gedragingen getoetst worden. De Leidraad stelt dat een journalist zich als zodanig bekend maakt bij het vergaren van informatie. Uitzondering hierop is wanneer er een maatschappelijk belang belicht wordt en er geen andere manier beschikbaar is om die misstand aan het licht te brengen. Daarnaast lezen we ook dat de journalist geen incidenten uitlokt met de kennelijke bedoeling nieuws te creëren. Hierop zijn geen uitzonderingen mogelijk. Het gebruik van verborgen opnameapparatuur en het zich toegang verschaffen tot niet-openbare ruimten zonder zich als journalist bekend te maken, is niet toelaatbaar. Hiervan kan de journalist alleen afwijken als hem geen andere weg open staat om een ernstige misstand aan het licht te brengen of een zaak van maatschappelijk belang scherper te belichten, mits de werkwijze geen onevenredige inbreuk maakt op de privacy en de veiligheid van de betrokkenen. Hier wordt dus nog extra belang gehecht aan de privacy. Daarnaast stelt een journalist die een telefoongesprek opneemt, teneinde die opname uit te zenden of te publiceren, zijn gesprekspartner daarvan op de hoogte. Ook hier kunnen de proportionalitetis-en de subsidiariteitsvoorwaarde een uitzondering vormen. De Raad heeft in de Leidraad ook uitdrukkelijk gespecificeerd wat het onder maatschappelijk belang verstaat: het aan het licht brengen van ernstige misdrijven en misdragingen, het beschermen van de openbare veiligheid en gezondheid en het voorkomen van misleiding van het publiek door handelingen en uitspraken van personen of organisaties (Raad voor de Journalistiek, 2007; NVJ, 2008). Daarnaast wijzen we ook nog op de ambtshalve uitspraak in verband met verborgen opnameapparatuur. In beginsel keurt de Raad deze methode af. Slechts „zwaarwichtige redenen van algemeen belang‟ kunnen het gebruik van verborgen opnameapparatuur rechtvaardigen. Daarvan is slechts sprake als de journalist na behoorlijk onderzoek tot de conclusie is gekomen dat hij op geen enkele andere wijze het publiek kan voorlichten over een ernstige misstand dan wel andere informatie te verstrekken die wezenlijk is voor de publieke meningsvorming. Hiervoor moet men steeds een zorgvuldige afweging maken van alle omstandigheden en de betrokken belangen. De Raad toetst vervolgens na afloop of deze afweging zorgvuldig is gemaakt.88 Ten Hoove (2003, p. 111) merkt op dat het jammer is dat de Raad in de ambtshalve uitspraak geen onderscheid maakt tussen het gebruik van verborgen opnameapparatuur en de openbaarmaking van de opnames.
87 88
http://www.villamedia.nl/journalist/n/2008.07.code.shtm. Raad voor de Journalistiek 1996/44.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
45
3.2.3. Analyse van de ethische cases a) Incognitojournalistiek In de Blijenberg-zaak (bijlage 20) stelt de Raad dat het niet is komen vast te staan dat de journalist bij bekendmaking van zijn beroep de toegang tot de zitting zou ontzegd zijn. Onder deze omstandigheden acht de Raad de handelwijze van de journalist toelaatbaar.
89
Uit één zaak kunnen we natuurlijk geen
conclusies trekken, maar men zou kunnen zeggen dat ergens incognito aanwezig zijn toegelaten is indien niet is komen vast te staan dat de journalist bij bekendmaking van zijn beroep de toegang ontzegd zou zijn. De principes van proportionaliteit en subsidiariteit komen hier bovendien niet ter sprake.
b) Aliasjournalistiek In de eerste zaken in verband met aliasjournalistiek bleef de Raad nogal beperkt in zijn motivering. In een zaak uit 1980 (bijlage 14) stelde de Raad bijvoorbeeld dat het volstrekt onfatsoenlijk was dat de journaliste onder valse voorwendselen met klager contact had gelegd.90 Hiermee is natuurlijk niet duidelijk onder welke voorwaarden aliasjournalistiek dan wel kan. In de Ardennen-zaak (bijlage 19) speelde de aliasmethode wel een rol om te beslissen dat de journalisten onvoldoende wederhoor hadden geboden.91 In de SGP-zaak (bijlage 19) erkende de journaliste zelf dat zij zich ten onrechte niet bekend had gemaakt. De Raad doet er dan ook geen uitspraak meer over.
92
In een zaak uit 1987
(bijlage 16) stelt de Raad dat het niet werken met open vizier slechts toegelaten is in zeer bijzondere omstandigheden. Het is echter niet duidelijk wat hieronder verstaan wordt. De journalist had zich hier zeker bekend moeten maken omdat in de vergadering gesteld werd dat de aanwezigheid van journalisten ongewenst was.93 Ook in de NOVA-zaak (bijlage 22) wordt niet gespecificeerd wat onder die bijzondere omstandigheden wordt verstaan. De Raad stelt hier wel duidelijk dat men ook met open vizier moet werken wanneer niet nadrukkelijk naar de identiteit wordt gevraagd.94 In de 2 Vandaag-zaak (bijlage 21) verduidelijkt de Raad voor het eerst wat het verstaat onder die bijzondere omstandigheden.95 De Raad stelt hier dat een journalist zijn hoedanigheid bekend moet maken aan iedereen die het onderwerp van de reportage uitmaakt. 96 Ten Hoove (2003, p. 101) merkt 89
Raad voor de Journalistiek 29 augustus 1997, 1997-30 (Blijenberg/Vrij Nederland). Raad voor de Journalistiek 5 juli 1980, 1980-8 (H/Nieuwe Revu). 91 Raad voor de Journalistiek 26 juli 1992, 1992-9 (Brouwer/ Telegraaf). 92 Raad voor de Journalistiek 14 maart 1994, 1994-3 (Kooijmans/AVRO, KRO, NCRV). 93 Raad voor de Journalistiek 23 januari 1987, 1987-3 (Bos/NRC Handelsblad). 94 Raad voor de Journalistiek 8 februari 2000, 2000-15 (Minister van Justitie/NOVA). 95 Het gaat om omstandigheden die kunnen gelegen zijn in het maatschappelijk belang dat met een publicatie wordt gediend. Dit belang betreft niet alleen het aan de kaak stellen van misstanden, teneinde te bewerkstelligen dat die onderzocht worden, maar ook het informeren van het publiek over feiten of bijzonderheden die de ernst van een situatie scherper naar voren doen komen. 96 Raad voor de Journalistiek 6 januari 2000, 2000-5 (Minister van Justitie/TROS). 90
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
46
op dat de Nova- en de 2Vandaag-zaak veel gelijkenissen vertonen. Ze gaan allebei over misstanden in de Dr. Van Mesdagkliniek in Groningen. Toch oordeelde de Raad verschillend. De handelswijze van de 2 Vandaag-journalisten was gerechtvaardigd door de bijzondere omstandigheden. De journalisten van NOVA gingen volgens de Raad wel over de schreef. Van bijzondere omstandigheden was in hun geval geen sprake, hoewel de documentaire. Hier wordt bovendien niet nagegaan of het om een maatschappelijk belangrijke zaak gaat. Misschien ligt het verschil wel aan het feit dat de NOVAjournalisten toegegeven hadden dat ze in de fout waren gegaan? Het wijst in ieder geval op enige inconsistentie in de oordelen van de Raad. In de zaak van de TV-kapper (bijlage 23) wordt voor het eerst het standpunt van de Raad geformuleerd dat vanaf nu in alle zaken in verband met aliasjournalistiek vermeld zal worden: „Een journalist moet degene over wie hij publiceert met „open vizier‟ tegemoet treden, dat wil zeggen zijn hoedanigheid aan hem vooraf bekend maken. Slechts indien sprake is van zeer bijzondere omstandigheden kan rechtvaardiging bestaan voor het niet naleven van deze regel. Dergelijke omstandigheden kunnen gelegen zijn in het maatschappelijk belang dat met een publicatie wordt gediend. Dit belang betreft niet alleen het aan de kaak stellen van misstanden, teneinde te bewerkstelligen dat zij onderzocht worden, maar ook het informeren van het publiek over feiten en bijzonderheden, die de ernst van een situatie scherper naar voren doen komen en die zonder de gevolgde werkwijze niet aan het licht gebracht zouden kunnen worden.‟97 Deze voorwaarden worden vanaf nu steeds gehanteerd bij het beoordelen van de aliasmethode. De subsidiariteitsvoorwaarde lijkt in deze formulering een minder doorslaggevende rol te spelen.
98
Dit bleek ook uit de zaak Kuiper-de Haan (bijlage 27)99 en de zaak
van de Turkse Grijze Wolven (bijlage 26). De Raad stelt in die laatste zaak dat niet gebleken is dat alle mogelijkheden voor research waren uitgeput, maar dat de methode toch zorgvuldig was.100 Voor een meer inhoudelijke bespreking van de proportionaliteits-en subsidiariteitsvoorwaarde verwijzen we naar het onderdeel „proportionaliteit en subsidiariteit‟. In deze rubriek wordt nog verder bestudeerd of de Raad zich wel steeds aan zijn opgestelde voorwaarden houdt. In de zaak van de TV-
97
Zie: Raad voor de Journalistiek 29 augustus 2001, 2001-37 (Bernaards/VARA TV Magazine) (Tv-kapper); Raad voor de Journalistiek 20 augustus 2002, 2002-34 (Coöperatief Bungalowpark Het Grootslag/Noordhollands Dagblad); Raad voor de Journalistiek 10 mei 2003, 2003-35 (Turks-Islamitische Culturele Stichting /EO) (Turkse Grijze Wolven) ; Raad voor de Journalistiek 25 mei 2004, 2004-37 (Kuiper-De Haan en de ChristenUnie Barneveld/Panorama) (Kuiper- De Haan); Raad voor de Journalistiek 25 februari 2005, 2005-10 (Jeekel/De Dordtenaar) (zaak rijscholen); Raad voor de Journalistiek 11 mei 2006, 2006-27 (X/TROS Radar) (Chinese kruidendokters); Raad voor de Journalistiek 11 mei 2006, 2006-44 (X/Stegeman) (militairen op Kreta). 98 De formulering impliceert immers dat het aannemen van een andere hoedanigheid in twee gevallen toelaatbaar is: 1) indien er een misstand aan de kaak wordt gesteld, met als doel dat die onderzocht wordt, 2) wanneer de vergaarde informatie feiten en bijzonderheden betreft die de ernst van een situatie scherper naar voren doen komen en die zonder de gevolgde werkwijze niet aan het licht gebracht zouden kunnen worden. Volgens deze formulering moet in het eerste geval niet aan de subsidiariteitsvoorwaarde voldaan zijn. 99 Raad voor de Journalistiek 25 mei 2004, 2004-37 (Kuiper-De Haan en de ChristenUnie Barneveld/Panorama). 100 Raad voor de Journalistiek 10 mei 2003, 2003-35 (Turks-Islamitische Culturele Stichting /EO).
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
47
kapper alvast niet. De Raad komt hier niet meer terug op de subsidiariteitsvoorwaarde. Er is hier nochtans zeker geen sprake van een misstand.101 In de zaak Coöperatief Bungalowpark (bijlage 24) volgt de Raad haar vast oordeel wel. Zowel aan de proportionaliteits- als de subsidiariteitsvoorwaarde was niet voldaan.102 In de zaak van de autorijscholen (bijlage 28) werd ook correct getoetst aan de twee voorwaardes.103 Hoewel de formulering van de voorwaarden door de Raad niet wijzigt, kunnen we stellen dat de subsidiariteitsvoorwaarde
na
verloop
van
tijd
op
gelijke
hoogte
gaat
staan
met
de
proportionaliteitsvoorwaarde. In latere zaken wordt namelijk consequent aan de twee principes getoetst ook indien er sprake is van misstanden. Dit is bijvoorbeeld het geval in de zaak van de Chinese kruidendokters (bijlage 30) 104, de zaak van de wapenhandelaar (bijlage 31)105 en de zaak van de militairen op Kreta (bijlage 32)106. In de „pedofiele hulpverlener‟-zaak (bijlage 33) toetst de Raad de aliasmethode voor het eerst aan de Leidraad. Hier zijn ook de principes van proportionaliteit en subsidiariteit het belangrijkst.107 Dit is ook zo in de zaak van de letselschadebureaus (bijlage 35).108
c) gebruik van verborgen camera In de allereerste undercoverzaak sprak de Raad zich niet uit over de rechtmatigheid van het heimelijk nemen van foto‟s, maar de publicatie werd wel mede hierdoor ontoelaatbaar geacht.109 Omwille van het ontbreken van jurisprudentie over het gebruik van verborgen opnameapparatuur besloot de Raad in 1996 over dit onderwerp een ambtshalve uitspraak te doen. Kort gezegd stelt de Raad dat het gebruik van de verborgen camera toegelaten is indien na behoorlijk onderzoek is gebleken dat de journalist geen andere middelen ten dienste staan om het publiek voor te lichten over ernstige misstanden of ernstige rechtsschendingen in de samenleving. Dit vereist een zorgvuldige afweging vooraf.110 In de eerste undercoverzaak (bijlage 26) met verborgen camera na het opstellen van de ambtshalve uitspraak, wordt hiernaar echter niet verwezen. De Raad verwijst wel naar de algemene voorwaarden die aan het niet werken met open vizier gesteld worden. Ook het werken met een verborgen camera moet dus aan deze voorwaarden voldoen.111 Ook in de zaak Kuiper-De Haan (bijlage 27) , de zaak van
101
Raad voor de Journalistiek 29 augustus 2001, 2001-37 (Bernaards/VARA TV Magazine). Raad voor de Journalistiek 20 augustus 2002, 2002-34 (Coöperatief Bungalowpark Het Grootslag/Noordhollands Dagblad). 103 Raad voor de Journalistiek 25 februari 2005, 2005-10 (Jeekel/De Dordtenaar). 104 Raad voor de Journalistiek 11 mei 2006, 2006-27 (X/TROS Radar). 105 Raad voor de Journalistiek 11 mei 2006, 2006-44 (X/Stegeman). 106 Raad voor de Journalistiek 21 augustus 2007, 2007-50 (het Ministerie dan Defensie/Dijkstra). 107 Raad voor de Journalistiek 17 april 2009, 2009-25 (Stegeman/SBS6). 108 Raad voor de Journalistiek 12 mei 2010, 2010-22 (Pals groep B.V./TROS).. 109 Raad voor de Journalistiek 5 juli 1980, 1980-8 (H/Nieuwe Revu). 110 Raad voor de Journalistiek (Ned) 1996/44. 111 Raad voor de Journalistiek 10 mei 2003, 2003-35 (Turks-Islamitische Culturele Stichting /EO). . 102
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
48
de Chinese kruidendokters (bijlage 30) en de wapenhandelaar-reportage van Stegeman (bijlage 31) toetst de Raad het gebruik van de verborgen camera niet aan de ambtshalve uitspraak.112 In de zaak van de „pedofiele hulpverlener‟ (bijlage 33) en de letselschadebureaus (bijlage 34) wordt de verborgen camera-methode voor het eerst getoetst aan de Leidraad. Hierin staat dat het gebruik van verborgen opname-apparatuur in beginsel niet toelaatbaar is en dat hier enkel van kan afgeweken worden indien er geen geen andere weg is om een ernstige misstand aan het licht te brengen of een zaak van maatschappelijk belang scherper te belichten, mits de werkwijze geen onevenredige inbreuk maakt op de privacy en de veiligheid van de betrokkenen. Die laatste toevoeging werd in het vaste oordeel van de Raad niet vermeld, maar stond wel al opgelijst in de ambtshalve uitspraak in verband met verborgen opname-apparatuur. Bij het beoordelen van de verborgen camera-methode verwijst de Raad echter enkel naar het maatschappelijk belang en de subsidiariteitsvoorwaarde. De derde voorwaarde komt wel nog ter sprake bij de beoordeling van de uitzending op zich.113 Het is belangrijk dat bij de uitzending van de verborgen camera-beelden de betrokkenen zo onherkenbaar mogelijk worden gemaakt. In de zaak van de Chinese kruidendokters (bijlage 30) oordeelde de Raad dat zorgvuldig werd gehandeld omdat de naam van klager niet was vermeld en zijn gezicht zodanig was bewerkt, waardoor hij voor het grote publiek onherkenbaar bleef.114 In de justitiemedewerker-zaak (bijlage 31) stelt de Raad echter dat het vervormen van stem en gelaat hier onvoldoende was. Het getoonde kantoor was namelijk zichtbaar een specifieke afdeling van het Ministerie in een provinciestad, waardoor het voor diegenen die daar werken vrij eenvoudig wordt om klager te identificeren.Op dit punt en ook wat het tonen van de trouwfoto betreft, had men terughoudender kunnen zijn. De inbreuk op klagers privacy ging verder dan in het kader van de berichtgeving noodzakelijk was.115 Het bekend raken van de identiteit van de betrokkene is dus slechts onzorgvuldig indien de inbreuk op de privacy niet in redelijke verhouding staat tot het doel van de publicatie en een disproportionele aantasting van het privéleven van de betrokkene vormt. Dit wordt ook bevestigd in de „pedofiele hulpverlener‟-zaak (bijlage 33). Hier was de privacy van klager niet disproportioneel aangetast, ook al was hij herkenbaar voor de directe omgeving.116
112
Raad voor de Journalistiek 25 mei 2004, 2004-37 (Kuiper-De Haan en de ChristenUnie Barneveld/Panorama), Raad voor de Journalistiek 11 mei 2006, 2006-27 (X/TROS Radar) en Raad voor de Journalistiek 11 mei 2006, 2006-44 (X/Stegeman). 113 Raad voor de Journalistiek 17 april 2009, 2009-25 (Stegeman/SBS6) en Raad voor de Journalistiek 12 mei 2010, 2010-22 (Pals groep B.V./TROS). 114 Raad voor de Journalistiek 11 mei 2006, 2006-27 (X/TROS Radar). 115 Raad voor de Journalistiek 11 mei 2006, 2006-44 (X/Stegeman). 116 Raad voor de Journalistiek 17 april 2009, 2009-25 (Stegeman/SBS6).
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
49
d) heimelijk vastleggen op geluidsband (ook telefoongesprekken) Het opnemen van gevoerde telefoongesprekken voor uitzending zonder dat de gesprekspartner daarvan op de hoogte is vormt een ongeoorloofde inbreuk op diens privacy. De stem vormt namelijk een deel van iemands persoonlijkheid en iemands wijze van uitdrukken kan bij een telefoongesprek anders zijn dan in een voor uitzending bestemd gesprek. De gesprekspartner moet op de hoogte gesteld worden dat en met welk doel een opname wordt gemaakt. Enkele bijzondere omstandigheden kunnen dit rechtvaardigen. In de SGP-zaak (bijlage 19) wordt wel niet duidelijk wat die omstandigheden zijn.117 Ook in de Woningwinkel-zaak (bijlage 29) wordt dit niet vermeld.118 In de zaak van de Turkse Grijze Wolven (bijlage 26) spreekt de Raad zich niet uit over deze methode en beperkt hij zich tot het toetsen aan de voorwaarden voor het niet werken met open vizier. Ook bij het undercover opnemen van een telefoongesprek moet dus aan de principes van proportionaliteit en subsidiariteit voldaan zijn.119 Dat wordt bevestigd in de zaak van de pedofiele hulpverlener (bijlage 33) waar deze methode aan de Leidraad wordt getoetst.120 Wat betreft het heimelijk maken van geluidsopnames kunnen we ook verwijzen naar de ambtshalve uitspraak inzake verborgen opnameapparatuur, die ook van toepassing is op het heimelijk maken van audio-opnames. Toch toetst de Raad in de Stichting El Tawheed-zaak (bijlage 25) deze methode aan de algemene voorwaarden in verband met het niet werken met open vizier.121 In de zaak van de „pedofiele hulpverlener‟ (bijlage 33) wordt het gebruik van verborgen audio-apparatuur aan de Leidraad getoetst (cf. Supra). Bij de beoordeling van de rechtmatigheid van deze methode wordt vooral verwezen naar het maatschappelijk belang en het subsidiariteitsprincipe. De derde voorwaarde (geen onevenredige inbreuk op de privacy) wordt vooral gehanteerd bij de beoordeling van de uitzending op zich.122
e) uitlokking In de zaak van de wapenhandelaar (bijlage 31) haalt klager aan dat Stegeman hem door gebruikmaking van uitlokking, list en bedrog in de val had gelokt. De Raad doet hier echter geen uitspraak over.123 In de zaak van de „pedofiele hulpverlener‟ (bijlage 33) wordt verwezen naar de Leidraad. Daarin staat dat een journalist geen incidenten uitlokt met de kennelijke bedoeling nieuws te creëren. Het gaat hier niet
117
Raad voor de Journalistiek 14 maart 1994, 1994-3 (Kooijmans/AVRO, KRO, NCRV). Raad voor de Journalistiek 27 mei 2005, 2005-30 (de Stichting Woningwinkel Zuid-Kennemerland/Netwerk (EO)). 119 Raad voor de Journalistiek 10 mei 2003, 2003-35 (Turks-Islamitische Culturele Stichting /EO). 120 Raad voor de Journalistiek 17 april 2009, 2009-25 (Stegeman/SBS6). 121 Raad voor de Journalistiek 19 maart 2003, 2003-16 (Stichting El Tawheed/NPS. VARA Televisie). 122 Raad voor de Journalistiek 17 april 2009, 2009-25 (Stegeman/SBS6). 123 Raad voor de Journalistiek 11 mei 2006, 2006-44 (X/Stegeman). 118
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
50
noodzakelijk om het uitlokken van strafbare feiten. De Raad stelt dat Stegeman zich hier niet schuldig heeft aan gemaakt. Het nieuws werd niet gecreëerd.124
f) fishing expedition In de zaak Kuiper-De Haan (bijlage 27) 125, de rijschoolzaak (bijlage 28) 126 en de zaak van de Chinese kruidendokters (bijlage 30)
127
is sprake van een fishing expedition. Men ging hier langs bij
willekeurige gemeenteraadsleden, autorijscholen en Chinese kruidendokters. De Raad houdt hier geen rekening mee.
g) andere minor offences De Raad doet geen uitspraak over strafbare feiten. Indien een journalist een strafbaar feit pleegt en hiervoor door de strafrechter veroordeeld wordt, zijn ook voor de Raad de grenzen van wat maatschappelijk aanvaardbaar is overschreden. h) Andere Bij het publiceren van beschuldigingen moet een journalist onderzoeken of hiervoor een deugdelijke grondslag bestaat.128 Ook mag een journalist geen onjuiste veralgemeningen maken.129 Een ander belangrijk punt is het verlenen van voldoende wederhoor. De Raad stelt dat wanneer iemands rechten en belangen door een opname rechtstreeks geraakt worden, die persoon geconfronteerd moet worden met de vervaardiging en inhoud van de opname.130 Zeker bij ernstige beschuldigingen moet wederhoor, indien dit redelijkerwijs mogelijk is, verleend worden, ook indien de persoon in het artikel slechts zijdelings een rol speelt. De beschuldigde moet voldoende gelegenheid en tijd krijgen om, bij voorkeur in dezelfde publicatie, te reageren op de aantijgingen.131 De volledige context van het verhaal moet hierbij duidelijk gemaakt worden.132 Het vertrouwen kan door de undercoverjournalist zodanig
124
Raad voor de Journalistiek 17 april 2009, 2009-25 (Stegeman/SBS6). Raad voor de Journalistiek 25 mei 2004, 2004-37 (Kuiper-De Haan en de ChristenUnie Barneveld/Panorama). 126 Raad voor de Journalistiek 25 februari 2005, 2005-10 (Jeekel/De Dordtenaar). 127 Raad voor de Journalistiek 11 mei 2006, 2006-27 (X/TROS Radar). 128 Raad voor de Journalistiek 17 april 2009, 2009-25 (Stegeman/SBS6) en Raad voor de Journalistiek 11 mei 2006, 2006-27 (X/TROS Radar) en Raad voor de Journalistiek 10 mei 2003, 2003-35 (Turks-Islamitische Culturele Stichting /EO). 129 In de zaak El Tawheed werd geoordeeld dat de journalisten de imams van El Tawheed niet allemaal over dezelfde kam had geschoren en dat ze niet de indruk werd gewekt dat zij allemaal radicale moslims zijn: Raad voor de Journalistiek 19 maart 2003, 2003-16 (Stichting El Tawheed/NPS. VARA Televisie). 130 Raad voor de Journalistiek 11 mei 2006, 2006-44 (X/Stegeman). 131 Zie onder andere Raad voor de Journalistiek 17 april 2009, 2009-25 (Stegeman/SBS6) en Raad voor de Journalistiek 20 augustus 2002, 2002-34 (Coöperatief Bungalowpark Het Grootslag/Noordhollands Dagblad). 132 Raad voor de Journalistiek 26 juli 1992, 1992-9 (Brouwer/ Telegraaf). 125
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
51
verstoord worden, zodat een serieus weerwoord niet altijd kan worden verwacht. In dat geval moet men terughoudend omgaan met al te vergaande gevolgtrekkingen of diskwalificaties.133 Uit de zaak-Blijenberg (bijlage 20) bleek dat een uitgebreid dossieronderzoek gelijk kan staan aan het verlenen van wederhoor.134 Ook wanneer het gaat om uitspraken die „en plein public‟ uitgesproken zijn moet niet meteen wederhoor verleend worden. In de zaak El Tawheed (bijlage 25) stelde de Raad bijvoorbeeld dat het vaststaat dat de tektsten in de moskee zijn uitgesproken. Diegen van wie de teksten afkomstig zijn moet in zo‟n geval geen wederhoor aangeboden krijgen.135 Indien de betrokkene voor de uitzending met open vizier geconfronteerd wordt met de beschuldigingen is er voldoende wederhoor toegepast. 136 In de zaak van de Chinese kruidendokters (bijlage 30) stelt de Raad ook nog dat de journalist niet verweten kan worden dat klager niet voldoende adequaat gebruik heeft gemaakt van de hem geboden gelegenheid tot wederhoor.137
3.2.4. Proportionaliteit en subsidiariteit Het begrip „maatschappelijk belang‟ wordt redelijk ruim geïnterpreteerd. Het gaat immers niet alleen om het aan de kaak stellen van misstanden, maar ook om het informeren van het publiek over feiten of bijzonderheden die de ernst van een situatie scherper naar voren doet komen. Zo was de Raad in de 2Vandaag zaak (bijlage 21) van oordeel dat de uitlatingen van de patiënten concretiseringen en bijzonderheden bevatten met betrekking tot de kliniek en daarmee een voor de signaliseringsfunctie relevante meerwaarde gaven.138 Ook in de zaak van de TV-kapper (bijlage 23) wordt het duidelijk dat de proportionaliteitsvoorwaarde ruim wordt opgevat. De Raad achtte het namelijk journalistiek en maatschappelijk relevant dat de journalist wou aantonen dat de kijkers misleid werden bij reality-tv.139 De volgende onderwerpen achtte de Raad maatschappelijk relevant: extremistische preken in moskeeën140, het informeren omtrent misstanden in de branche van de autorijscholen141, Chinese kruidendokters die beweren suikterziekte te kunnen genezen142, illegale wapenhandel143, misstanden
133
Raad voor de Journalistiek 11 mei 2006, 2006-44 (X/Stegeman), Raad voor de Journalistiek 10 mei 2003, 2003-35 (Turks-Islamitische Culturele Stichting /EO) en Raad voor de Journalistiek 29 augustus 2001, 2001-37 (Bernaards/VARA TV Magazine). 134 Raad voor de Journalistiek 29 augustus 1997, 1997-30 (Blijenberg/Vrij Nederland). 135 Raad voor de Journalistiek 19 maart 2003, 2003-16 (Stichting El Tawheed/NPS. VARA Televisie). 136 , Raad voor de Journalistiek 25 februari 2005, 2005-10 (Jeekel/De Dordtenaar), Raad voor de Journalistiek 11 mei 2006, 2006-27 (X/TROS Radar) en Raad voor de Journalistiek 17 april 2009, 2009-25 (Stegeman/SBS6). 137 Raad voor de Journalistiek 25 februari 2005, 2005-10 (Jeekel/De Dordtenaar), Raad voor de Journalistiek 11 mei 2006, 2006-27 (X/TROS Radar) en Raad voor de Journalistiek 17 april 2009, 2009-25 (Stegeman/SBS6). 138 Raad voor de Journalistiek 6 januari 2000, 2000-5 (Minister van Justitie/TROS). 139 Raad voor de Journalistiek 29 augustus 2001, 2001-37 (Bernaards/VARA TV Magazine). 140 Raad voor de Journalistiek 19 maart 2003, 2003-16 (Stichting El Tawheed/NPS. VARA Televisie). 141 Raad voor de Journalistiek 25 februari 2005, 2005-10 (Jeekel/De Dordtenaar). 142 Raad voor de Journalistiek 11 mei 2006, 2006-27 (X/TROS Radar). 143 Raad voor de Journalistiek 11 mei 2006, 2006-44 (X/Stegeman).
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
52
bij gratis hulpverlening op internet144 en misstanden in de branche van de letselschadebureaus145. Het testen of figuren binnen de christelijke partijen van het „Bijbelse bolwerk‟ Barneveld, datgene waarvoor zij zeggen te staan, ook in het dagelijkse leven uitdragen, werd niet maatschappelijk relevant geacht. Hier was geen sprake van een misstand of van feiten en bijzonderheden.146 We proberen ook de invulling van het subsidiariteitsprincipe wat te verduidelijken. De Raad vermeldt vaak simpelweg dat (niet) aannemelijk is gemaakt dat de informatie (niet) op andere manieren verkregen kon worden. Wat die andere manieren dan wel zijn, wordt bijna nooit vermeld. zaak van de Turkse Grijze wolven (bijlage 26) werd dit wel vermeld.
148
147
In de
Indien duidelijk is dat de
journalist geen toestemming gekregen zou hebben voor het maken van opnamen of indien het filmen met open vizier een vertekend beeld zou tonen, is vaak aan de subsidiariteitsvoorwaarde voldaan. In de zaak van de moskeeën (bijlage 25) was dit het geval omdat de radicale tektsten niet in dezelfde vorm uitgesproken zouden zijn indien men met open vizier had gefilmd.149 Ook in de zaak van de Turkse Grijze Wolven (bijlage 26) was hieraan voldaan omdat de journaliste in haar onderzoeksfase had moeten ervaren dat klaagster niet bereid was om enige openheid van zaken te geven.150 In de zaak van de militairen op Kreta (bijlage 32) stelt de Raad dat het hotel en de uitgaansgelegenheden waar de militairen zich hebben misdragen openbare gelegenheden zijn. De verslaggevers hadden zich als zodanig kunnen voorstellen.151 Ook het subsidiariteitsprincipe wordt soms ruim geïnterpreteerd. In de zaak van de Chinese kruidendokters (bijlage 30)
152
waren er volgens ons andere methoden om de informatie te
bekomen.153 De Stegeman-reportage over de wapenhandelaar toont aan dat de Raad het subsidiariteitsprincipe zelfs ruimer interpreteert dan de rechter (cf. infra). 154
144
Raad voor de Journalistiek 17 april 2009, 2009-25 (Stegeman/SBS6). Raad voor de Journalistiek 12 mei 2010, 2010-22 (Pals groep B.V./TROS). 146 Raad voor de Journalistiek 25 mei 2004, 2004-37 (Kuiper-De Haan en de ChristenUnie Barneveld/Panorama). 147 Zie o.a. Raad voor de Journalistiek 20 augustus 2002, 2002-34 (Coöperatief Bungalowpark Het Grootslag/Noordhollands Dagblad), Raad voor de Journalistiek 25 mei 2004, 2004-37 (Kuiper-De Haan en de ChristenUnie Barneveld/Panorama), Raad voor de Journalistiek 25 februari 2005, 2005-10 (Jeekel/De Dordtenaar), Raad voor de Journalistiek 11 mei 2006, 2006-27 (X/TROS Radar), Raad voor de Journalistiek 17 april 2009, 2009-25 (Stegeman/SBS6). 148 De Raad stelde toen dat de journaliste ook informatie had kunnen inwinnen bij de politie, AIVD en collegajournalisten of dat ze het pand had kunnen obsereven en vervolgens personen had kunnen interviewen die het pand binnen- en buitengingen. Het opmerkelijke is dat de Raad de methode toch rechtmatig acht. 149 Raad voor de Journalistiek 2003/36. 150 Raad voor de Journalistiek 10 mei 2003, 2003-35 (Turks-Islamitische Culturele Stichting /EO). 151 Raad voor de Journalistiek 21 augustus 2007, 2007-50 (het Ministerie dan Defensie/Dijkstra). 152 Raad voor de Journalistiek 11 mei 2006, 2006-27 (X/TROS Radar). 153 Zoals het vragen aan patiënten van de kruidendokters wat hen precies werd gezegd en beloofd. 154 Raad voor de Journalistiek 11 mei 2006, 2006-44 (X/Stegeman) en Hof Leeuwarden 24 juli 2008, LJN BD9027. 145
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
53
3.2.4. Sensatie/amusement In twee zaken neemt de Raad in zijn oordeel mee dat indien geen wederhoor verleend kan worden wanneer ernstige beschuldigingen gedaan worden, er een drogere presentatie van het materiaal moet getoond worden. De Raad houdt hier dus vooral rekening mee bij het beoordelen van de undercoveruitzending op zich.155
3.4. Conclusie Nederland Eén zaak, die van de wapenhandelaar/justitiemedewerker (bijlagen 10 en 31), is zowel voor de rechter als de Raad verschenen. In beide gevallen wordt de methode getoetst aan de principes van proportionaliteit en subsidiariteit. Opmerkelijk is dat de Raad de verborgen camera-methode niet onrechtmatig acht, terwijl de rechter dat wel doet. Zoals we aanhaalden hanteert de rechter de subsidiariteitsvoorwaarde in deze zaak strenger. Stegeman had volgens de rechter al voldoende materiaal verzameld met eerdere e-mails en een opgenomen telefoongesprek. De Raad stelde echter dat aan de subsidiariteitsvoorwaarde wel was voldaan. De Raad hecht ook meer belang aan het onherkenbaar maken van de justitiemedewerker. Het feit dat het kantoor van de medewerker te zien was en zijn trouwfoto in beeld kwam, was onzorgvuldig. Hier doet de rechter geen uitspraak over. Ook legt de Raad meer de nadruk op het verlenen van wederhoor. Verder legt de rechter dan weer meer de klemtoon op het feit dat Stegeman een inbreuk heeft gemaakt op het zwaarwegende recht van de justitiemedewerker om beschermd te zijn in het meest particuliere domein dat hij heeft, namelijk zijn woning. Daarnaast kunnen we nog een wat meer algemene vergelijking maken tussen het juridisch en het ethisch luik. De rechter oordeelt vaak niet over de toelaatbaarheid van het aannemen van een andere hoedanigheid, de Raad wel. Wel spreekt de rechter zich uit wanneer de journalist een strafbaar feit begaat bij het opereren onder een alias (bv. valsheid in geschrifte). De Raad formuleerde voorwaarden waaraan het niet werken met open vizier moet voldoen: maatschappelijk belang en de subsidiariteitseis zijn hier het belangrijkst. Ook in de Leidraad zijn deze principes het belangrijkst. De rechter oordeelde het plegen van strafbare feiten ook toelaatbaar indien aan deze voorwaarden was voldaan. De ambtshalve uitspraak in verband met verborgen opnameapparatuur stelt dat het gebruik van de verborgen camera toegelaten is indien na behoorlijk onderzoek is gebleken dat er geen andere middelen waren om het publiek voor te lichten over ernstige rechtsschendingen en misstanden. Bij combinatie aliasjournalistiek-verborgen camera toetst de Raad enkel aan de algemene voorwaarden in verband met het niet werken met open vizier, maar wordt er niet getoetst aan de ambtshalve uitspraak. Proportionaliteit en subsidiariteit zijn in ieder geval het belangrijkst bij het beoordelen van de 155
Zie onder andere Raad voor de Journalistiek 11 mei 2006, 2006-44 (X/Stegeman) en Raad voor de Journalistiek 10 mei 2003, 2003-35 (Turks-Islamitische Culturele Stichting /EO).
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
54
verborgen camera-methode. In de Leidraad wordt ook nog vermeld dat de methode geen onevenredige inbreuk op de privacy en de veiligheid van de betrokkenen mag meebrengen. De rechter benadrukt dit nog meer. Over het algemeen kunnen we stellen dat Raad en rechter dezelfde voorwaarden stellen aan de verborgen camera-methode. Raad en rechter stellen dat het bekendmaken van de identiteit van de betrokkene niet toegelaten is indien dit niet in verhouding staat tot het doel van de publicatie en een disproportionele aantasting van het privéleven met zich meebrengt. Beiden zijn van mening dat het vervormen van stem en gezicht niet steeds voldoende is. Beide instanties stellen ook meestal dat herkenning door de directe omgeving geen inbreuk op de privacy is. Het heimelijk opnemen van een telefoongesprek en het maken van geheime audio-opnames is volgens Raad en rechter geoorloofd indien aan de proportionaliteits-en subsidiariteitsvoorwaarde voldaan zijn. De rechter doet in de onderzochte zaken geen uitspraak over uitlokking. De Leidraad van de Raad stelt dat een journalist geen incidenten (al dan niet strafbaar) mag uitlokken om nieuws te creëren. De rechter hecht meer belang aan het feit of het al dan niet om een fishing expedition gaat. Vooral bij bepalen van het maatschappelijk belang speelt dit een rol. De Raad spreekt zich hier minder over uit. Uit de besproken zaken blijken strafbare feiten toegelaten indien aan de proportionaliteits-en subsidiariteitseis is voldaan. Zowel Raad als rechter stellen dat zorgvuldigheid bij publicatie vereist is. De beschuldigingen moeten voldoende steun vinden in het feitenmateriaal en wederhoor is uiterst belangrijk. Beide instanties geven aan dat betrokkenen voldoende info en tijd moeten krijgen bij het voorbereiden van hun weerwoord. Zowel voor Raad als rechter hechten veel belang aan proportionaliteit en subsidiariteit bij de beoordeling van de undercovermethode in al zijn facetten. De Raad hanteert een iets ruimer begrip van maatschappelijk belang waarbij het niet om misstanden moet gaan. Rechter en Raad blijven soms vaag met
wat
onder
maatschappelijk
belang
wordt
verstaan.
Ook
de
invulling
van
de
subsidiariteitsvoorwaarde blijft soms onduidelijk.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
55
Hoofdstuk 4: Groot-Brittannië 4.1. Juridisch luik 4.1.1. Vrijheid van nieuwsgaring In Groot-Brittannië kent men geen geschreven grondwet, maar is er sprake van de zogenaamde „common law‟.156 Vrijheid van meningsuiting is hier in principe een negatief concept: wat niet verboden is door de wetgeving of de „common law‟ is toegestaan. Heel wat vrijheidsrechten, en dus ook persvrijheid en vrijheid van nieuwsgaring, konden in dit opzicht gemakkelijk beperkt worden door wetten. Sinds de uitvaardiging van de Human Rights Act in 1998 werd het recht op vrije nieuwsgaring voor het eerst wettelijk beschermd. Deze Act incorporeert namelijk het EVRM in de Engelse wet (Quinn, 2009, p.57; Robertson & Nichol, 2007, pp. 39, 76-77, 83).157
4.1.2. Recht op privacy Hier wordt enkel het recht op privacy beschreven omdat undercoverjournalisten vooral hiermee in aanraking komen. Voor een bespreking van andere wetgeving (zoals „libel‟) is hier geen plaats. We verwijzen hiervoor naar Robertson & Nichol (2007). Er is in Groot-Brittannië lange tijd voor gekozen om het recht op privacy op ethisch niveau te regelen. Met de uitvaardiging van de Human Rights Act 1998 kwam hier echter verandering in. Sindsdien werden de Britse burgers voor het eerst wettelijk beschermd tegen inbreuken op hun privacy (Frost, 2007, pp. 93-99). Horrie (2008, pp. 120-121) stelt dat toen het EVRM in Groot-Brittannië wet werd, men hoopte dat de uitingsvrijheid
beperkingen op de pers vanuit de privacy zou verzachten.
Rechtspraak heeft volgens hem echter aangetoond dat het recht op privacy meestal zwaarder doorweegt.158 De Human Rights Act heeft geen aparte privacywet opgeleverd, maar wel werd de
156
„Common law‟ werd ontwikkeld vanuit de lokale gewoontes. De term vindt zijn oorsprong in het feit dat deze
bepalingen gemeenschappelijk (common) waren voor het hele koninkrijk. Dit systeem hangt af van de Dit systeem hangt af van zogenaamde „case law‟, dat wil zeggen dat rechters cases beoordeelden in overeenstemming met beslissingen van rechters in eerdere zaken. Deze „common law‟ kan dus gradueel veranderen De laatste honderd jaar heeft het parlement veel van die „common law‟ opgelijst en in wetgeving omgezet (von Dewall, 1997, p. 173). 157
Noot: Onder druk van de pers en vooral dan van Rupert Murdoch werd er in de Human Rights Act een speciale clausule ingevoegd die stelt dat een rechtbank in een mediazaak veel belang moet hechten aan de uitingsvrijheid. De clausule werd ook toegevoegd om te voorkomen dat de rechtbanken artikel 8 EVRM zouden gebruiken om een privacywet te ontwikkelen 158 Het is algemeen aanvaard dat ook in Groot-Brittannië celebrities en mensen met een maatschappelijke verantwoordelijkheid (politici, rechters,...) een grotere inkijk op hun privéleven moeten verdragen. Dit gaat wel wat verder dan de ideeën hierover in België en Nederland. Zo moeten ook leerkrachten en dokters een grotere
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
56
„confidentiality law‟ omgevormd om daaraan tegemoet te komen. Naast het beschermen van vertrouwelijke informatie, bestraft deze wet nu ook „misuse of private information‟ (Quinn, 2009, pp. 251-252). Om van een „breach of confidence‟ te kunnen spreken moet aan de volgende voorwaarden voldaan zijn: de informatie die onthuld wordt moet een „necessary quality of confidence‟ hebben en in vertrouwelijke omstandigheden verkregen zijn (bv. werkgever-werknemer relatie), de journalist moet zich realiseren dat het om vertrouwelijke informatie gaat, het moet blijken dat de journalist onbevoegd gebruik heeft gemaakt van die informatie of dat hij dat wil doen en de klager moet kunnen aantonen dat de inbreuk op de wet hem zal schaden. De informatie moet ook een zekere graad van belangrijkheid hebben. De journalist kan in deze „confidentiality‟-zaken beroep doen op drie rechtvaardigingsgronden: de informatie was gepubliceerd met klagers toestemming, de informatie was al in het publiek domein of er was een maatschappelijk belang om die informatie te publiceren. De rechter maakt ook een duidelijk onderscheid tussen „the public interest‟ en „things the public are interested in‟. Een maatschappelijk belang is aanwezig wanneer verhalen serieuze misstanden blootleggen, informatie onthullen die invloed heeft op het dagelijkse leven, de gezondheid of de veiligheid van mensen, of verband houden met belangrijke issues in het publiek debat (Quinn, 2009, p. 253-268). Daarnaast kan dus ook een klacht ingediend worden voor „misuse of private information‟. Hier moet aan twee voorwaarden voldaan zijn: klager moet een redelijke verwachting van privacy hebben in verband met de info die openbaar gemaakt wordt en het recht op privacy moet belangrijker zijn dan de uitingsvrijheid van de journalist. Bij dat laatste moet ook rekening gehouden worden met het publiek belang dat gediend wordt bij het openbaren van de informatie (Quinn, 2009, pp. 260-261). Wie veroordeeld wordt voor een inbreuk op de „confidentiality‟-wetgeving loopt vooral het risico op een al dan niet preventief publicatie- of uitzendverbod. Artikel 12 van de Human Rights Act stelt dat er in dergelijke gevallen rekening moet gehouden worden met twee vragen: is het materiaal al in het publiek domein? En ligt er een maatschappelijk belang in de publicatie van het verhaal? Als op deze vragen een positief antwoord gegeven kan worden is een publicatieverbod onrechtmatig. De klager moet ook kunnen aantonen dat hij een grotere kans maakt de zaak te winnen bij een behandeling ten gronde. Indien de gevolgen van de publicatie/uitzending zo ernstig zijn, kan een uitzendverbod ook toegewezen worden indien klager bovengenoemde niet kan bewijzen. Verder moet ook gekeken worden of een journalist zich wel aan de relevante privacycodes heeft gehouden. De betrokkene moet ook op voorhand ingelicht worden over het publicatieverbod en de klager moet kunnen aantonen dat
inbreuk op hun privéleven moeten verdragen, wanneer ze niet voldoen aan de gangbare conventies (Frost, 2007, p. 193).
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
57
verlies niet door schadevergoeding gecompenseerd kan worden, waardoor een publicatieverbod echt wel nodig is (Quinn, 2009, pp. 271-272).
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
58
4.1.3 Specifieke beperkingsregels aan undercoverjournalistiek a) aannemen van een valse naam, titel of graad Ook in Groot-Brittannië worden een aantal titels wettelijk beschermd (architect, dokter, psychotherapeut, politie-agent sociaal werker en parmedicus) (Health Professions Council, n.d.; Royal Institute of Architects, 2007, p. 2; Frost, 2007, p. 113). Daarnaast kunnen we ook nog wijzen op sectie 16 van de Theft Act 1968 die stelt dat personen die door misleiding een geldelijk voordeel bekomen, gevangenisstraffen kunnen krijgen tot 5 jaar.
159
Ook sectie 123 van de Police Act 1997 kan van
toepassing zijn wanneer undercoverjournalisten een valse identiteit opgeven op een arbeidscontract.160
b) afluisteren en het heimelijk vastleggen op geluidsband Sectie 1 van de Regulation of Investigatory Powers Act 2000 verbiedt het om iemands telefoongesprekken te onderscheppen, behalve wanneer de onderschepping gebeurt door de politie of de geheime diensten (Quinn, 2009, p. 281). Het opnemen van telefoongesprekken waaraan men zelf deelneemt wordt niet als onrechtmatig beschouwd. Ook de Data Protection Act stelt dat het verboden is om communicatie te onderscheppen zonder de toestemming van één van beide partijen. Ook het ongevraagd
lezen
van
brieven
is
illegaal.
Deze
wet
regelt
ook
het
gebruik
van
bewakingscamerasystemen, maar is niet van toepassing op camera‟s die voor persoonlijk of huishoudelijk gebruik bestemd zijn (Horrie, 2008, pp. 120-121; Frost, 2007, p. 98 & p. 259).
4.1.4 Analyse van juridische cases a) aliasjournalistiek Meestal beperkt de rechter zich tot het beoordelen van de verborgen camera-methode. Dit is zo wanneer een klacht wordt ingediend die gebaseerd is op „breach of confidence‟ of inbreuk op de privacy.161 In de zaak Turcu (bijlage 12) wordt er geen oordeel geveld over de undercovermethode en wordt enkel getoetst of de beschuldigingen voldoende steun vonden in het aanwezige bewijsmateriaal.162 Aangezien bij de beoordeling van een preventief uitzendverbod rekening gehouden
159
Theft Act 1968, http://www.lawteacher.net/PDF/TA%201968.pdf Police Act 1997, http://www.opsi.gov.uk/acts/acts1997/ukpga_19970050_en_8#pt5-l1g123 161 Leeds City Council and Others v Channel Four Television Corporation [2005] EWHC 3522 (Fam), Tillery Valley Foods v Channel Four Television & Shine Limited [2004] EWH 1075 (Ch), Service Corp International plc & Anor v Channel Four Television Corp & Anor [1999] ELMR 83 en BKM Limited v British Broadcasting Corporation [2009] EWHC 3151 (Ch). 162 Het gaat hier namelijk om een zaak in verband met laster en eerroof (libel) High Court of Justice Queen’s Bench Division 4 mei 2005: (Alin Turcu v News Group Newspapers Limited [2005] EWHC 799 (QB). 160
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
59
moet worden met de relevante privacycodes kunnen we stellen dat het gebruik van misleiding best aan de principes van proportionaliteit en subsidiariteit moet voldoen.163 Daarnaast worden undercoverjournalisten soms gearresteerd omdat ze strafbare feiten hebben gepleegd i.v.m. het aannemen van een andere identiteit/hoedanigheid. Veysey (bijlage 7) wordt aangeklaagd voor het plegen van valsheid in geschrifte en het bekomen van een geldelijk voordeel door bedrog. Hij werd echter niet schuldig verklaard omdat zijn reportage een maatschappelijk belang diende.164 In sommige gevallen werden journalisten gearresteerd, maar werden nadien de aanklachten ingetrokken omdat met de publicatie/uitzending een maatschappelijk belang gepaard ging.165 We kunnen dus concluderen dat undercoverjournalisten relatief snel gearresteerd worden voor misdrijven i.v.m. het undercover opereren, maar dat ze niet snel vervolgd worden indien met de reportage een groot maatschappelijk belang gepaard gaat.
b) gebruik van verborgen camera Wanneer men verborgen camera-opnames maakt tijdens een undercoverreportage, proberen de betrokkenen vaak een preventief uitzendverbod te vorderen op basis van de „confidentiality‟wetgeving.166 Wanneer undercoverjournalisten tijdens hun infiltratie verborgen camera-beelden maken kan dat namelijk voor een „breach of confidence‟ zorgen. Bij de beoordeling van een uitzendverbod moet de rechter volgens de Human Rights Act ook rekening houden met relevante privacycodes. Op die manier wordt de verborgen camera-methode meestal getoetst. In de zaak Undercover Teacher (bijlage 3)167, de callcenterzaak (bijlage 5)168 en de BKM-zaak (bijlage 13)169 wordt verwezen naar die 163
Outer House, Court of Session 3 april 2007 (Response Handling Limited v British Broadcasting Company (BBC)), Communications Law 2007-12(4), 140-141. 164 Cheston, P. (2003, 29 mei). Court victory for Standard reporter. Evening Standard. Geraadpleegd op 19 juli 2007 op het World Wide Web: http://www.standard.co.uk; Charges dropped against journalist. (2003, 29 mei). Geraadpleegd op 19 juli 2007 op het World Wide Web: http://news.bbc.co.uk. 165 Farooq, A. (2009, 9 april). Britain’s Homecare Scandal. Geraadpleegd op 19 juli 2007 op het World Wide Web: http://news.bbc.co.uk; BBC Scotland journalist Arifa Farooq arrested while carrying out care home investigation. (2009, 6 augustus). Geraadpleegd op 19 juli 2007 op het World Wide Web: http://news.scotsman.com; Relief for undercover journalist as prosecution dropped. (2009, 27 augustus). Geraadpleegd op 19 juli 2007 op het World Wide Web: http://www.nuj.org.uk en Jeffries, S. (2003, 21 oktober). Undercover cop. The Guardian. Geraadpleegd op 20 juli 2010 op het World Wide Web: http://www.guardian.co.uk; Daly, M. (2003, 21 oktober). My life as secret policeman. Geraadpleegd op 20 juli 2010 op het World Wide Web: http://news.bbc.co.uk; Cozens, C. (2003, 4 november). BBC undercover reporter will not be prosecuted. The Guardian. Geraadpleegd op 20 juli 2010 op het World Wide Web: http://www.guardian.co.uk. 166 O.a. Leeds City Council and Others v Channel Four Television Corporation [2005] EWHC 3522 (Fam) (Undercover Teacher-zaak); Response Handling Ltd v BBC, [2008] SLT 51 OH (call-centerzaak); Tillery Valley Foods v Channel Four Television & Shine Limited [2004] EWH 1075 (Ch) (Tillery Valley) en BKM Limited v British Broadcasting Corporation [2009] EWHC 3151 (Ch). 167 Leeds City Council and Others v Channel Four Television Corporation [2005] EWHC 3522 (Fam). 168 Outer House, Court of Session 3 april 2007 (Response Handling Limited v British Broadcasting Company (BBC)), Communications Law 2007-12(4), 140-141. 169 BKM Limited v British Broadcasting Corporation [2009] EWHC 3151 (Ch).
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
60
privacycodes. In de drie hierboven aangehaalde zaken gaat het om audiovisuele media waardoor de Ofcomcode van toepassing is. Hier zijn de principes van proportionaliteit en subsidiariteit de belangrijkste voorwaardes die gesteld worden aan het filmen met de verborgen camera. Daarnaast wordt ook vermeld dat er al op voorhand een sterk vermoeden moet zijn dat er een publiek belang in de reportage aanwezig zal zijn. Ook moeten de verborgen camera-beelden noodzakelijk zijn voor de geloofwaardigheid en de authenticiteit van het programma.170 Er kan enkel een beroep op de „confidentiality‟-wet gedaan worden indien het gaat om uiterst vertrouwelijke of gevoelige informatie. Belangrijk voor undercoverjournalistiek is dat de rechter in de zaak Tillery Valley Foods (bijlage 11) stelt dat het louter heimelijk filmen op de werkplek niet automatisch betekent dat de gefilmde informatie het label „confidential‟ krijgt. De „confidentiality‟wet kon hier niet ingeroepen worden: „The fact that the information was obtained through an employment relationship did not necessarily mean it was confidential.‟Daarnaast was er met de reportage ook een maatschappelijk belang gepaard, wat een uitzonderingsgrond is bij deze wet.171 Indien een klacht voor „misuse of private information‟ wordt ingediend, moet nagegaan worden of de gedupeerden een „reasonable expectation of privacy‟ hadden. In de BKM-zaak (bijlage 13) merkte de rechter op dat het onherkenbaar maken van betrokkenen hun recht op privacy niet volledig wegneemt. Dit omdat zij nog geïdentificeerd kunnen worden door de directe omgeving. Toch oordeelde de rechter hier dat de inbreuk op de privacy eerder klein was en dat die gerechtvaardigd was door het maatschappelijk belang dat met de reportage gepaard ging. 172 In de Undercover Teacher-zaak (bijlage 3) werd gesteld dat het recht op privacy nog zwaarder doorweegt wanneer het om kinderen gaat. Dat is ook zo wanneer zij slechts door de directe omgeving herkend kunnen worden. Desondanks woog het maatschappelijk belang hier toch zwaarder door.173 In de zaak Parry (bijlage 14) stelde de rechter dat het artikel met persoonlijke weetjes over de koninklijke familie en de daarbij gepubliceerde foto‟s „intrusive and personal information‟ was, die niet gerechtvaardigd werd door een maatschappelijk belang.174
c) heimelijk vastleggen op geluidsband (ook: opnemen van telefoongesprekken)
170
BKM Limited v British Broadcasting Corporation [2009] EWHC 3151 (Ch). Tillery Valley Foods v Channel Four Television & Shine Limited [2004] EWH 1075 (Ch). 172 BKM Limited v British Broadcasting Corporation [2009] EWHC 3151 (Ch). 173 Leeds City Council and Others v Channel Four Television Corporation [2005] EWHC 3522 (Fam). 174 Journalist als lakei in Buckingham Palace. (2003, 19 november). Geraadpleegd op 30 juli 2010 op het World Wide Web: http://www.villamedia.nl; Byrne, C. (2003, 20 november). Mirror reporter ‘breached palace contract’. The Guardian. Geraadpleegd op 30 juli 2010 op het World Wide Web: http://www.guardian.co.uk; Lagast, C. (2003, 25 november). Britse hof voorkomt publicaties over Buckingham Palace. Het Laatste Nieuws, 7 ; Daily Mirror: geen foto’s undercover-journalist meer (25 november 2003). Gazet van Antwerpen, 2 en Beveiliging Buckingham Palace is een grote zeef (20 november 2003). Het Nieuwsblad, 7. 171
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
61
In de zaak Turcu (bijlage 12) werd niet geoordeeld over het heimelijk opnemen op audiotape van gesprekken. Er werd enkel nagegaan of de lasterlijke beschuldigingen voldoende grond vonden in het aanwezige bewijsmateriaal. 175
175
Alin Turcu v News Group Newspapers Limited [2005] EWHC 799 (QB).
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
62
d) uitlokking In de zaak Turcu (bijlage 12) stelt de rechter dat het feit dat de kidnapping het idee van Gashi (de infiltrant van de journalist) was niets af doet aan het feit dat ook de anderen en klager zich hebben ingelaten met criminele activiteiten. Het feit uitlokking is hier niet bewezen.176
e) fishing expedition In de callcenters-zaak (bijlage 5) is er sprake van een fishing expedition. Dit werd door de rechter echter niet doorslaggevend geacht.177 We zagen al dat rekening gehouden moet worden met de relevante privacycodes. In de Ofcom-code staat te lezen dat het gebruik van de verborgen camera slechts gerechtvaardigd is indien men op voorhand al een sterk vermoeden heeft dat er een publiek belang met de reportage gediend zal zijn en indien er een redelijk vermoeden is dat verder bewijs door undercover te gaan verkregen kan worden. Er mag dus geen sprake zijn van een fishing expedition. In de BKM-zaak was aan de bepalingen voldaan. Het werd wel aannemelijk geacht dat BBC op voorhand reden had om bij dit tehuis undercover te gaan, onder andere omwille van vorige inspecties die tekortkomingen hadden gevonden bij dit tehuis. 178
f) minor offences In de zaak van de callcenters (bijlage 5) stelde de rechter dat materiaal dat verkregen is door de wet te overtreden in sommige gevallen toch gebruikt kan worden. In welke gevallen precies is niet duidelijk. Het materiaal was hier niet zodanig bezoedeld dat het onbruikbaar was geworden.179 In de zaak McGee wordt een undercoverjournalist aangeklaagd op basis van Regel 70 van de Prison Rules 1999, waarin staat dat er geen voorwerpen, geld en dergelijke zonder toestemming in de gevangenis binnenen buitengebracht mogen worde (in casu: digitale camera). De rechter noemde deze gevangenisregels absurd en veel te breed om afgedwongen worden. De journalist werd dan ook vrijgesproken.180
g) andere Lasterlijke uitlatingen moeten voldoende steun vinden in het ten tijde van de publicatie aanwezige feitenmateriaal. In de zaak Matadeen (bijlage 10) bijvoorbeeld besloot klaagster om haar klacht in te trekken, nadat de advocaten van de krant een hele hoop bewijsmateriaal hadden verzameld voor de bevindingen van de undercoverjournalist.181 In de zaak Turcu (bijlage 12) stelde de rechter dat indien 176
Alin Turcu v News Group Newspapers Limited [2005] EWHC 799 (QB). Response Handling Ltd v BBC, [2008] SLT 51 OH. 178 BKM Limited v British Broadcasting Corporation [2009] EWHC 3151 (Ch). 179 Response Handling Ltd v BBC, [2008] SLT 51 OH. 180 Evening Standard nursing home libel case collapses. (2007, 2 maart). Geraadpleegd op 30 juli 2010 op het World Wide Web: http://www.pressgazette.co.uk 181 Ponsford, D. (2004, 30 april). NoW ruling backs reporter’s right to work undercover. PressGazette. Geraadpleegd op 19 juli 2007 op het World Wide Web: http://www.pressgazette.co.uk; Byrne, C. (2004, 28 177
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
63
de krant kon bewijzen dat de lasterlijke beschuldigingen waar waren, of toch naar alle waarschijnlijkheid klopten, de laster gerechtvaardigd was. Dit was hier het geval: „It becomes important in such a case to isolate the essential core of the libel and not to be distracted by inaccuracies arond the edge – however extensive.‟ 182 In Groot-Brittannië is het recht op wederwoord niet grondwettelijk verankerd en dat blijkt ook uit de zaak Tillery Valley Foods (bijlage 11). Hier willen eisers enkel een uitzendverbod vorderen indien zij geen mogelijkheid tot wederwoord krijgen dat gebaseerd kan worden op voldoende informatie. Volgens hen vervalt het maatschappelijk belang van de uitzending wanneer ze geen gelegenheid tot wederwoord krijgen. De rechter wijst er echter op dat het verlenen van wederwoord niet logisch is omdat het in deze case om ware en accurate informatie gaat. Bovendien kent deze methode geen precedenten in de rechtspraak. 183
4.1.5. Principes van proportionaliteit en subsidiariteit Zoals we hierboven gezien hebben spelen de proportionaliteits-en subsidiariteitsvoorwaarde een belangrijke rol bij het beoordelen van de verborgen camera/aliasmethode in „confidentiality‟-zaken. In de Undercover Teacher-zaak (bijlage 3) stelt de rechter dat de reportage gepaard gaat met een groot maatschappelijk belang: „If conditions in those schools, never mind other schools, really are as bad as they seem to be, then it might be thought that the picture displayed is one which should be of the very greatest concern, (…).‟ Ook aan de subsidiariteitsvoorwaarde was voldaan. Filmen met open vizier zou een ander beeld opgeleverd hebben.184 Ook het onderzoeken van kredietkaartfraude was maatschappelijk relevant185, net als het niveau van de verzorgingsnormen in tehuizen.186 In de BKMzaak (bijlage 13) vermeldt de rechter dat hij niet kan oordelen over de subsidiariteitsvoorwaarde omdat een journalist vrij zijn methode mag kiezen en dat de rechter hierin niet tussenbeide moet komen. 187 Daarnaast zagen we ook dat het plegen van strafbare feiten bij het aannemen van een andere hoedanigheid/identiteit toegelaten is indien het maatschappelijk belang gediend wordt.188 Ook een
april). Journalist cleared in Huntley photo case. The Independent. Geraadpleegd op 19 juli 2007 op het World Wide Web: http://www.independent.co.uk. 182 Alin Turcu v News Group Newspapers Limited [2005] EWHC 799 (QB). 183 Tillery Valley Foods v Channel Four Television & Shine Limited [2004] EWH 1075 (Ch). 184 Leeds City Council and Others v Channel Four Television Corporation [2005] EWHC 3522 (Fam). 185 Response Handling Ltd v BBC, [2008] SLT 51 OH. 186 BKM Limited v British Broadcasting Corporation [2009] EWHC 3151 (Ch). 187 BKM Limited v British Broadcasting Corporation [2009] EWHC 3151 (Ch). 188 Cheston, P. (2003, 29 mei). Court victory for Standard reporter. Evening Standard. Geraadpleegd op 19 juli 2007 op het World Wide Web: http://www.standard.co.uk Charges dropped against journalist. (2003, 29 mei). Geraadpleegd op 19 juli 2007 op het World Wide Web: http://news.bbc.co.uk.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
64
inbreuk op de „confidentiality‟-wetgeving is gerechtvaardigd wanneer er een publiek belang gepaard gaat met het publiceren van vertrouwelijke informatie.189 4.1.6. Sensatie/amusement Deze categorie speelt niet echt een belangrijke rol. In de Undercover Teacher-zaak (bijlage 3) stelde de rechter wel dat hij het programma zag als een „serious documentary‟, die niet enkel op entertainment gericht was. Hierdoor was het maatschappelijk belang groter.190 In de BKM-zaak (bijlage 13) stelt de rechter dan weer dat de trailer van het programma nogal sensationeel was, maar hier speelde dat geen rol bij het beoordelen van de rechtmatigheid van de garingsmethode en de uitzending. 191
189
Tillery Valley Foods v Channel Four Television & Shine Limited [2004] EWH 1075 (Ch). Leeds City Council and Others v Channel Four Television Corporation [2005] EWHC 3522 (Fam). 191 BKM Limited v British Broadcasting Corporation [2009] EWHC 3151 (Ch). 190
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
65
4.2. Ethisch luik 4.2.1. De PCC, de NUJ en de BBC Er zijn verschillende ethische organen in de UK. De publieke omroep BBC reguleert zichzelf, maar valt voor een deel ook onder de bevoegdheid van Ofcom. Daarnaast is er de NUJ (National Union of Journalists) met een eigen Code of conduct en een Ethics Council die over deze Code waakt (Frost, 2007, p. 196). Wij besteden hier vooral aandacht aan de PCC omdat dit het grootste en belangrijkste zelfregulerende orgaan is. De oprichting van de PCC was de laatste kans voor de media om te tonen dat zelfregulering werkte. Indien dit zou falen, zou er een wettelijk orgaan komen dat sancties zou kunnen opleggen. Sir David Calcutt kwam echter in zijn rapport „Review of press self regulation‟tot die conclusie. Dit omdat het orgaan geen vertrouwen genoot van pers en publiek en omdat de onafhankelijkheid in vraag werd gesteld. De zelfregulering ging volgens Calcutt niet ver genoeg. Hij stelde dat de PCC vervangen moest worden door een tribunaal met meer stautaire macht zodat men efficiënter zou kunnen optreden tegen inbreuken op de privacy. Uiteindelijk werd toch besloten om het pad van de zelfregulering verder te volgen en dat te optimaliseren. De overheid zag er niets in om een privacywet op te stellen (Belsey & Chadwick, 1992, pp. 6-8; Raeymaeckers, 2008, pp. 11-12). De PCC beoordeelt alleen klachten die betrekking hebben op de kranten-en tijdschriftuitgevers die aan het zelfreguleringssysteem verbonden zijn. Er kan enkel klacht worden ingediend wanneer men in een publicatie is genoemd. Klagen over audiovisuele media is hier niet mogelijk. Bij de beoordeling van de klacht worden de partijen niet in de mogelijkheid gesteld om hun standpunten mondeling toe te lichten. Bij het indienen van een klacht wordt er eerst geprobeerd om de zaak minnelijk op te lossen. Het grootste deel van de zaken wordt trouwens zo opgelost. Wanneer er geen minnelijke oplossing bereikt kan worden, komt de PCC tot een uitspraak/„adjudication‟. De werkwijze van de klachtencommissie wordt geauditeerd door het Charter Compliance Panel. Bovendien kan een klager terecht bij de Charter Commissioner, als hij meent dat de PCC zijn klacht niet correct heeft behandeld. De PCC kan geen schadevergoedingen toekennen of boetes opleggen. Gegrond verklaarde klachten moeten wel gepubliceerd worden door het betrokken medium (Koene, 2008, p. 24 & pp. 74-81). De basis van de zelfregulering is de Code of Practice, die periodiek herzien wordt. Daarnaast heeft de PCC voor het publiek een aantal „code advices‟ en voor hoofdredacteuren diverse „guidance notes‟opgesteld, ter verduidelijking van de code. Opmerkelijk is dat de code in veel arbeidscontracten met hoofdredacteuren en journalisten wordt geïncorporeerd. Bij herhaalde inbreuken op de code is ontslag dus mogelijk. De klachtencommissie spreekt zich slechts incidenteel op eigen initiatief uit over concrete kwesties. Dit zorgt voor regelmatig voor kritiek (Koene, 2008, pp. 72-73 & p.81).
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
66
4.2.2. Beperkingen op undercoverjournalistiek De Code of Practice bevat een aantal bepalingen die van toepassing zijn op undercoverjournalistiek. Artikel 8 handelt specifiek over ziekenhuizen en stelt dat journalisten zich moeten identificeren en toestemming moeten bekomen van een gemachtigde alvorens ze niet-publieke gebieden van ziekenhuizen of gelijkaardige instellingen mogen betreden. Artikel 10 is het meest relevant omdat het hier specifiek gaat over heimelijke opnameapparatuur en misleiding. Een journalist mag geen materiaal publiceren dat verkregen is door het gebruik van verborgen camera‟s of afluisterapparatuur. Ook mogen er geen private of mobiele telefoongesprekken, berichten of e-mails onderschept worden. Het wegnemen van documenten of foto‟s zonder toestemming is eveneens verboden. Daarnaast is ook het zich toegang verschaffen tot private digitaal opgeslagen informatie niet toegelaten. Op deze verboden geldt wel een uitzondering indien met de publicatie een maatschappelijk belang gepaard gaat. Het zich niet of verkeerdelijk identificeren en het gebruiken van misleiding is enkel gerechtvaardigd indien dit in het publiek belang gebeurt en wanneer het materiaal niet bekomen kan worden op andere manieren. In de Code of Practice wordt ook gespecificeerd wat er onder maatschappelijk belang wordt verstaan. Het gaat om, maar is niet beperkt tot: het onthullen van misdaden of serieuze misstanden, het beschermen van de publieke veiligheid en gezondheid en het voorkomen dat het publiek misleid wordt door een actie of een statement van een individu/organisatie. Indien het om kinderen gaat moet het publiek belang heel zwaarwegend zijn (Press Complaints Commission, 2007).
4.2.3. Analyse van ethische cases a) incognitojournalistiek Indien sprake is van incognitojournalistiek lijkt er milder geoordeeld te worden, wordt er niet verwezen naar de Code en niet steeds getoetst aan de principes van proportionaliteit en subsidiariteit. Illustratie hievan is de zaak van de sm-club (bijlage 42). De PCC stelde dat de journalisten hun beroep niet kenbaar hadden gemaakt, maar achtte het niet bewezen dat de journalisten de betrokkenen openlijk hadden misleid of zichzelf anders hadden voorgedaan. De methode was dan ook zorgvuldig.192 Ook in de swingers-zaak (bijlage 31) was er geen bewijs dat de journalisten actief hadden gelogen over hun beroepshoedanigheid. Toch wordt ook hier gesteld dat de garingsmethode gerechtvaardigd was door het maatschappelijk belang.193
192
Mark Etchells v News of the World, PCC, Report 48, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MTgwOQ== 193 Mr Neil Armstrong Nash v News of the World, PCC, Report 69, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MjE1NA==
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
67
b) aliasjournalistiek Indien er onenigheid is tussen klager en de journalist over het al dan niet gebruik van misleiding, doet de PCC daar geen uitspraak over indien hij geen voldoende bewijsmateriaal voor zich heeft.194 Hoewel in de Code de aanwezigheid van een maatschappelijk belang en de subsidiariteitsprincipe als belangrijkste voorwaarden naar voren worden geschoven bij de beoordeling van aliasjournalistiek lijkt de PCC minder belang te hechten aan de subsidiariteitsvoorwaarde. In een aantal zaken wordt enkel getoetst aan het „maatschappelijk belang‟.195 Soms werd er ook helemaal niet verwezen naar het maatschappelijk belang.196 In de Sunday Sportzaak (bijlage 41) ging de PCC volgens ons nogal door de kort door de bocht. Er wordt enkel gesteld dat de garingsmethode onzorgvuldig was, zonder verdere uitleg en ruimte voor uitzonderingen.
197
Ook in de zaak Gill Faldo (bijlage 39) is de motivering uiterst beperkt. De PCC begrijpt klaagsters irritatie over het gedrag van de journaliste en acht de klacht gegrond.198 Bij de bepaling van het maatschappelijk belang wordt soms rekening gehouden met het feit of het al dan niet om een fishing expedition gaat (cf. infra).199 Uit de John Pope-zaak (bijlage 36) wordt duidelijk dat de „maatschappelijk belang‟-uitzondering op de ziekenhuis-clausule zeldzaam blijft. Kranten moeten hier tegenover een groot maatschappelijk belang kunnen aanduiden die zo‟n inbreuk rechtvaardigt. 200
194
Mrs S I Wicks v News of the World, PCC, Report 35, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MTc3MA==, Mr Lloyd-Lewis v Daily Express, PCC, Report 39, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MTk0Ng== en A woman v Sunday Sport, PCC, Report 49, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MTc5Nw== 195 Mr Ian Malcolm-Walker v News of the World, PCC, Report 36, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MTc4MQ==, A woman v News of the World, Report 43, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MTg3Nw==, Messrs Trump on behalf of Mrs Pauline Green MEP v Daily Express, PCC, Report 47, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MTgzNQ==, Ms Carol Munro and Ms Doris Bancroft v Evening Standard, PCC, Report 54, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MjAzNw==, Mr VarunShingari v News of the World, PCC, Report 54, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MjA0MQ== en Ms Sheree Chambers v News of the World, PCC, Report 67, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MjEzNA== Noot: Volgens ons werd hier soms ten onrechte niet aan de subsidiariteitsvoorwaarde getoetst. In de zaak van het Europarlementslid (bijlage 43) was het volgens ons duidelijk dat de informatie ook met open vizier verkregen zou kunnen worden 196 Emma Manson v News of the World, PCC, Report 37, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MTkxNQ== en en A woman v Sunday Sport, PCC, Report 49, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MTc5Nw== 197 A woman v Sunday Sport, PCC, Report 49, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MTc5Nw== 198 Mrs Gill Faldo v The Sun, PCC, Report 53, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MjAzMA== 199 Emma Manson v News of the World, PCC, Report 37, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MTkxNQ==, Ms Carol Munro and Ms Doris Bancroft v Evening Standard, PCC, Report 54, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MjAzNw== en The Hon. Christopher Monckton v Evening Standard, PCC, Report 64, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MjExMg== 200 Mr John Pope on behalf of Northwick Park Hospital v Evening Standard, PCC, Report, 57, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MjA2Nw==
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
68
Meer recent (maar niet altijd) wordt het verzwijgen van de hoedanigheid/identiteit en het gebruik van misleiding getoetst aan de maatschappelijk belang- en de subsidiariteitsvoorwaarde. 201 Voor een meer inhoudelijke bespreking van deze voorwaarden wordt verwezen naar het onderdeel dat hier specifiek over handelt. Uit de zaak van de drukkerij (bijlage 30) 202 en de zaak Knapman (bijlage 28) 203 blijkt ook dat er aan de subsidiariteitsvoorwaarde minder belang wordt gehecht. De PCC stelt dat de opname van het woord „generally‟ in de bepaling van clausule 10 toelaat om in sommige gevallen geen inbreuk op de Code vast te stellen wanneer toch niet aan de subsidiariteitsvoorwaarde is voldaan. Dit vooral wanneer andere methodes de mogelijkheid om de misstanden aan het licht te brengen hypothekeren of wanneer de vorm van misleiding weinig schade berokkent. In de drukkerij-zaak (bijlage 30) was hiervan sprake omdat er aan andere voorwaarden was voldaan: de journalist was niet iemands privéleven fysiek binnengedrongen, het ging niet om privé-informatie en er was geen sprake van een fishing expedition.204 Daarnaast vermelden we nog een aantal zaken waarop gelet moet worden bij de presentatie van het artikel. Uit de wicca-zaak (bijlage 48) bleek dat het vermelden van de naam van klaagster geen onaanvaardbare inbreuk op haar privacy was, aangezien zij een integraal deel van het verhaal was.205 Soms is het identificeren van de betrokkene echter wel een inbreuk op de privacy. In de zaak van de vrouwenoplichter (bijlage 46) oordeelde de PCC bijvoorbeeld dat klaagster recht had op anonimiteit, zeker nadat ze haar klacht had ingetrokken bij de politie net omdat ze geen publiciteit wou. Het maatschappelijk belang van de reportage woog hier niet tegen op.206 Ook wanneer het om kinderen gaat moet men uiterst zorgvuldig te werk gaan. In de zaak van de lagere school (bijlage 38) ging het bovendien om een kind dat het vermeende slachtoffer van een seksuele aanranding was, waardoor nog 201
A man v The Observer, PCC, Report 44, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MTg3Mw==, Mr. Andrew Thomson v Sunday Mail, PCC, Report 45, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MTg2Ng==, Mr John Pope on behalf of Northwick Park Hospital v Evening Standard, PCC, Report, 57, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MjA2Nw==, The Hon. Christopher Monckton v Evening Standard, PCC, Report 64, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MjExMg==, Detective Constable Linda Daniels v The Sunday Telegraph, PCC, Report 65, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MjEyMg==, Controlled Events Solutions Limited v The People en Sunday Mirror, PCC, Report 68, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MjEzOQ==, HH Saudi Research & Marketing (UK) Limited and its associated company Satellite Graphics Limited v The Sunday Telegraph, PCC, Report 71, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MjE2Ng==, Mr Roger Knapman v The Sunday Times, PCC, Report 73, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=NDA5OQ== en Carole Caplin through Bates Wells and Braithwaite sollicitors v News of the World, PCC, Report 72, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MjE3NQ== 202 HH Saudi Research & Marketing (UK) Limited and its associated company Satellite Graphics Limited v The Sunday Telegraph, PCC, Report 71, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MjE2Ng== 203 Mr Roger Knapman v The Sunday Times, PCC, Report 73, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=NDA5OQ== 204 HH Saudi Research & Marketing (UK) Limited and its associated company Satellite Graphics Limited v The Sunday Telegraph, PCC, Report 71, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MjE2Ng== 205 Emma Manson v News of the World, PCC, Report 37, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MTkxNQ== 206 A woman v News of the World, Report 43, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MTg3Nw==
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
69
meer zorgvuldigheid betracht moet worden. Ook al identificeerde het artikel het kind niet letterlijk, toch waren er wel voldoende gegevens terug te vinden waardoor leerlingen en ouders het kind zouden kunnen identificeren. De PCC stelde dat dit een zware inbreuk was op de Code.207 Indien er niet bericht wordt over het privé-leven van betrokkenen kan er ook geen inbreuk op de privacy zijn.208 Ook in de zaak Knapman (bijlage 28) was er geen sprake van een inbreuk op het privéleven. Klager had namelijk aangegeven dat hij de zaak wel besproken zou hebben met de journalisten indien deze zich gewoon bekend hadden gemaakt. Dit impliceerde volgens de PCC dat hij de aanwerving van Poolse arbeiders niet als iets privé beschouwde.209 c) gebruik van verborgen camera In de door ons geanalyseerde zaken wordt vaak niet expliciet geoordeeld over deze methode.
210
Meestal wordt enkel het gebruik van misleiding in het algemeen getoetst. We kunnen dus stellen dat het heimelijk maken van foto‟s bij een undercoverreportage gerechtvaardigd is indien aan de voorwaarden voldaan zijn die hierboven bij aliasjournalistiek zijn beschreven. Ook de inbreuk op de privacy die door de methode wordt veroorzaakt is gerechtvaardigd indien aan deze voorwaarden is voldaan. Vooral het maatschappelijk belang van een reportage is belangrijk, en in tweede instantie de subsidiariteitsvoorwaarde. Bij de bepaling over heimelijk opnemen in de Code wordt trouwens ook niet verwezen naar de subsidiariteitsvoorwaarde. Ter illustratie verwijzen we naar de zaak van de naziagent (bijlage 34) waar de PCC stelt dat de inbreuk die op de privacy gemaakt wordt door de heimelijke foto‟s gerechtvaardigd is doordat aan de proportionaliteits- en subsidiariteitsvoorwaarde is voldaan.211 We wijzen ook nog op een opmerkelijk oordeel in de SM-zaak (bijlage 42). Hier stelde de PCC dat klager geen „reasonable expectation of privacy‟ had. De club was namelijk voor iedereen toegankelijk boven de 18. Toch merkwaardig, aangezien het ging om foto‟s van seksuele activiteiten in een smclub.212 Carole Caplin (bijlage 29) had volgens de PCC dan weer wel een „reasonable expectation of 207
Ms Carol Munro and Ms Doris Bancroft v Evening Standard, PCC, Report 54, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MjAzNw== 208 Carole Caplin through Bates Wells and Braithwaite sollicitors v News of the World, PCC, Report 72, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MjE3NQ== 209 Mr Roger Knapman v The Sunday Times, PCC, Report 73, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=NDA5OQ== 210 Zie o.a.: Mr Ian Malcolm-Walker v News of the World, PCC, Report 36, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MTc4MQ==; A woman v News of the World, Report 43, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MTg3Nw== en Mr Mark Etchells v News of the World, PCC, Report 48, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MTgwOQ== 210 Mr Mark Etchells v News of the World, PCC, Report 48, 211 Detective Constable Linda Daniels v The Sunday Telegraph, PCC, Report 65, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MjEyMg== 212 Mr Mark Etchells v News of the World, PCC, Report 48, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MTgwOQ==
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
70
privacy‟ in een hotel en de gym waar ze werkte. Er was een maatschappelijk belang gediend bij het nemen en publiceren van de foto‟s. Vooral omdat de foto‟s genomen waren tijdens professionele onderhandelingen en authenticiteit aan het artikel gaven: „Had the photographs revealed anything about the private life of the complainant that was not in the public interest […], the Commission would not have found the newspaper‟s defence to be sufficient justification for taking and publishing the photographs.‟213 d) heimelijk vastleggen op geluidsband (ook telefoongesprekken) Er zijn in de analyse ook weinig zaken teruggevonden die binnen deze categorie passen. In de zaak Mrs Wicks (bijlage 50) was de PCC van oordeel dat de journalist de beweringen over een ongepaste relatie tussen een gevangene en zijn reclasseringsambtenaar kon onderzoeken door heimelijk een telefoongesprek op te nemen.214 Jammer genoeg is de motivering van de PCC hier uiterst beperkt. We kunnen wel stellen dat de PCC het opnemen van een telefoongesprek niet beschouwd als het gebruiken van een „clandestine listening device‟. Dit valt dan ook niet onder artikel 10 van de Code. In de zaak van de ambulancier (bijlage 33) stelde de PCC dat het undercover heimelijk opnemen van gesprekken zonder toestemming in dit geval toegestaan was omdat er een maatschappelijk belang gediend was met de publicatie.215 Het lijkt alsof het heimelijk vastleggen op geluidsband toegestaan is indien aan de voorwaarden voor misleiding is voldaan. e) uitlokking Hier kunnen we nog wijzen op artikel 16 van de Code of Practice die stelt dat er niet betaald mag worden voor een verhaal, foto of informatie indien dit een bepaald strafbaar feit uitlokt of misdaad verheerlijkt. In de zaak Clive Soley (bijlage 52) was dit artikel volgens de PCC niet van toepassing niet onder te brengen binnen deze formulering volgens de PCC. De betaling was nodig geweest als bewijsmateriaal en was niet gebeurd aan een veroordeelde crimineel.216
213
Carole Caplin through Bates Wells and Braithwaite sollicitors v News of the World, PCC, Report 72, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MjE3NQ== 214 Mrs S I Wicks v News of the World, PCC, Report 35, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MTc3MA== 215 Ms Sheree Chambers v News of the World, PCC, Report 67, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MjEzNA== 216 Clive Soley v. Evening Standard, PCC, Report 70, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MjE2Mg==
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
71
f) fishing expedition Het feit of het al dan niet om een fishing expedition gaat speelt vaak een belangrijke rol bij het bepalen van het maatschappelijk belang van een publicatie.217 In de wicca-zaak (bijlage 48) is dit zelfs de enige voorwaarde die aan de undercovermethode wordt gesteld. De PCC vond het hier niet onredelijk om undercover te gaan om de beweringen te testen die gedaan waren over de activiteiten van de wiccagroep.
218
De PCC houdt echter niet altijd rekening met het feit of het om een fishing expedition gaat
bij het bepalen van de proportionaliteitsvoorwaarde. 219 Wanneer niet aan de subsidiariteitsvoorwaarde moet voldaan zijn (cf. supra), dan mag het niet om een fishing expedition gaan. Dit werd door de PCC gesteld in de drukkerij-zaak (bijlage 30).220 De interpretatie van het begrip „fishing expedition‟ is nogal aan de ruime kant. Indien er bepaalde beweringen voorhanden zijn en men undercover gaat om die te checken, is al aan de voorwaarde voldaan. In de zaak Ian Malcolm-Walker (bijlage 49) stelde de PCC bijvoorbeeld dat het undercover gaan met als doel om te checken of de informatie van de vrouwen over de schooldirecteur wel klopte in dit geval gerechtvaardigd was.221 In de zaak van de voetbalstadions (bijlage 32) stelt de PCC dat er al op voorhand in de pers was verschenen dat terroristen een aanval zouden plannen tijdens de betreffende wedstrijd. Het was volgens de PCC dan ook wel degelijk in het maatschappelijk belang om te testen of het publiek voldoende beschermd was in het licht van zulke bedreigingen. 222 Wanneer er bewijsmateriaal voorhanden is, is er zeker geen sprake van een fishing expedition.223 Ook in de Christopher Monckton-zaak (bijlage 35) werd gesteld dat de beschuldigingen die de krant over het bedrijf van verschillende bronnen had gekregen ernstig en specifiek genoeg waren om verder 217
Mr Ian Malcolm-Walker v News of the World, PCC, Report 36, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MTc4MQ==, Mr. Andrew Thomson v Sunday Mail, PCC, Report 45, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MTg2Ng==, Ms Carol Munro and Ms Doris Bancroft v Evening Standard, PCC, Report 54, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MjAzNw==, The Hon. Christopher Monckton v Evening Standard, PCC, Report 64, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MjExMg==, Controlled Events Solutions Limited v The People en Sunday Mirror, PCC, Report 68, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MjEzOQ== en HH Saudi Research & Marketing (UK) Limited and its associated company Satellite Graphics Limited v The Sunday Telegraph, PCC, Report 71, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MjE2Ng== 218 Emma Manson v News of the World, PCC, Report 37, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MTkxNQ== 219 Detective Constable Linda Daniels v The Sunday Telegraph, PCC, Report 65, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MjEyMg== en Ms Sheree Chambers v News of the World, PCC, Report 67, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MjEzNA== en Mr Roger Knapman v The Sunday Times, PCC, Report 73, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=NDA5OQ== 220 HH Saudi Research & Marketing (UK) Limited and its associated company Satellite Graphics Limited v The Sunday Telegraph, PCC, Report 71, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MjE2Ng== 221 Mr Ian Malcolm-Walker v News of the World, PCC, Report 36, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MTc4MQ== 222 Controlled Events Solutions Limited v The People en Sunday Mirror, PCC, Report 68, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MjEzOQ== 223 Mr. Andrew Thomson v Sunday Mail, PCC, Report 45, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MTg2Ng==
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
72
onderzoek in het maatschappelijk belang te rechtvaardigen.224 In de drukkerij-zaak (bijlage 30) volgde de journalist specifieke informatie op waardoor het ook niet om een fishing expedition ging. 225 Indien het echter heel duidelijk om een fishing expedition gaat en er willekeurig ergens undercover wordt gegaan, wordt dit door de PCC afgestraft. Dan wordt geoordeeld dat er een maatschappelijk ontbreekt. In de zaak van de lagere scholen (bijlage 38) bijvoorbeeld was de school at random geselecteerd en waren er geen aanwijzingen dat er iets misliep dat onderzocht moest worden in het maatschappelijk belang. Het feit dat de journalist tekortkomingen had gevonden tijdens zijn verblijf was geen voldoende rechtvaardiging. Op elke school kan er namelijk wel iets mislopen.226 g) andere De PCC kan niet van elke bewering die in een artikel gedaan is controleren of die accuraat is. De zaak van de theeplantages (bijlage 40) illustreert dat dit zeker niet kan indien het onderzoek in het buitenland is gebeurd en wanneer het bewijsmateriaal van klager lijnrecht tegenover dat van de journalist staat. De PCC moet dan een bredere toets hanteren en nagaan of de krant voldoende bewijs had waarop de beweringen en beschuldigingen gebaseerd waren.227 In de zaak Camp for Climate (bijlage 51)
228
en de zaak Mrs Wicks (bijlage 50)
229
oordeelde de PCC dat de beweringen niet
voldoende steun vonden in het bewijsmateriaal. Ook het verlenen van wederhoor is voor de PCC belangrijk. In de zaak Mrs Wicks (bijlage 50) werd gesteld dat klaagster onvoldoende mogelijkheden had gekregen om de zware beschuldigingen te weerleggen.230 In de zaak van de theeplantages (bijlage 40) pleitte het dan weer in het voordeel van de journalist dat klager een mogelijkheid tot weerwoord had gekregen.231
224
The Hon. Christopher Monckton v Evening Standard, PCC, Report 64, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MjExMg== 225 HH Saudi Research & Marketing (UK) Limited and its associated company Satellite Graphics Limited v The Sunday Telegraph, PCC, Report 71, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MjE2Ng== 226 Ms Carol Munro and Ms Doris Bancroft v Evening Standard, PCC, Report 54, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MjAzNw== 227 George Williamson & Co v Daily Mirror, PCC, Report 49, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MTc5OA== 228 Camp for Climate Action v. Evening Standard, PCC, Report 76, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=NTAwMQ== 229 Mrs S I Wicks v News of the World, PCC, Report 35, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MTc3MA== 230 Mrs S I Wicks v News of the World, PCC, Report 35, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MTc3MA== 231 George Williamson & Co v Daily Mirror, PCC, Report 49, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MTc5OA==
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
73
4.2.4. De principes van proportionaliteit en subsidiariteit We zagen hierboven al dat de principes van proportionaliteit en in mindere mate subidiariteit het belangrijkste zijn bij het beoordelen van de rechtmatigheid van undercoverjournalistiek. Bij de twee zaken in verband met incognitojournalistiek werden deze voorwaarden niet gehanteerd. Volgens de Code of Practice is er een maatschappelijk belang wanneer 1) misdaden of serieuze misstanden worden blootgesteld, 2) de publieke veiligheid en gezondheid beschermd wordt of 3) wanneer men voorkomt dat het publiek misleid wordt. Deze voorwaarden worden hieronder aan de hand van de geanalyseerde uitspraken verder geconcretiseerd. Bij punt 1 werden volgende onderwerpen maatschappelijk relevant geacht: het produceren van een wapen dat niet onder de wapenwet valt232, de louche praktijken van een antiekhandelaar233, wat een Europarlementslid doet met geld uit publieke fondsen234, illegale kinderarbeid en slechte werkomstandigheden op theeplantages
235
, een minister die een onterechte jobreferentie verleent aan
iemand die hij amper kent236, het tewerkstellen en uitbuiten van illegalen in een bedrijf237 en het feit dat een politieagente die vooral belast wordt met raciaal geïnspireerde misdrijven in een huis vol nazispullen woont238. Bij punt 2 werden de volgende onderwerpen maatschappelijk relevant geacht: slechte behandeling in een ziekenhuis met de dood tot gevolg239, een ambulancetechnieker die de gezondheid van mensen in het ziekenhuis in gevaar brengt omdat ze in haar vrije tijd vaak onbeschermde seks heeft240 en het testen of terroristen via misleiding de beveiliging van een voetbalstadion zouden kunnen omzeilen.241
232
A man v The Observer, PCC, Report 44, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MTg3Mw== Mr. Andrew Thomson v Sunday Mail, PCC, Report 45, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MTg2Ng== 234 Messrs Trump on behalf of Mrs Pauline Green MEP v Daily Express, PCC, Report 47, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MTgzNQ== 235 George Williamson & Co v Daily Mirror, PCC, Report 49, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MTc5OA== 236 Mr VarunShingari v News of the World, PCC, Report 54, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MjA0MQ== 237 The Hon. Christopher Monckton v Evening Standard, PCC, Report 64, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MjExMg== 238 Detective Constable Linda Daniels v The Sunday Telegraph, PCC, Report 65, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MjEyMg== 239 Mr John Pope on behalf of Northwick Park Hospital v Evening Standard, PCC, Report, 57, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MjA2Nw== 240 Ms Sheree Chambers v News of the World, PCC, Report 67, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MjEzNA== 241 Controlled Events Solutions Limited v The People en Sunday Mirror, PCC, Report 68, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MjEzOQ== 233
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
74
Bij punt 3 werden volgende zaken maatschappelijk belangrijk geacht: het feit dat het privé- en seksleven van een directeur niet correspondeerde met het schoolbeleid242 en de discrepantie tussen de politieke positie van de leider van een extreemrechtse politieke partij en het tewerkstellen van buitenlandse arbeiders voor de renovatie van zijn huis. 243 Het publiceren van details over het seksueel gedrag van Mrs Wicks (bijlage 50) was niet gerechtvaardigd door het maatschappelijk belang.244 Daarnaast kunnen we er nog op wijzen dat er geen maatschappelijk belang aanwezig is indien het gaat om een overduidelijke fishing expedition. 245 De zaak Carole Caplin (bijlage 29) past niet echt binnen de categorieën van maatschappelijk belang. Toch was het onderwerp volgens de PCC maatschappelijk relevant, volgens ons is dat eerder twijfelachtig. Caplin was een bekend figuur die haar relatie met de Blairs exploiteerde tijdens discussies met andere cliënten. Zelfs de delen uit de artikels die geen betrekking op de Blairs hadden, achtte de PCC maatschappelijk relevant.246 We proberen ook de subsidiariteitsvoorwaarde wat te verduidelijken. In de zaak van de wapenmaker (bijlage 45) stelde de PCC dat de informatie ook met open vizier verkregen kon worden omdat klager al een interview over dit onderwerp had gegeven aan een andere krant.247 Meestal oordeelt men dat aan de subsidiariteitsvoorwaarde is voldaan. Indien iemand zich inlaat met misstanden acht de PCC dat men dit nooit openlijk zal toegeven. Undercover werken is in deze gevallen toegestaan.248 Hoewel in de John Pope-zaak (bijlage 36) achtte de PCC het waarschijnlijk dat de videobeelden niet bekeken zouden kunnen worden indien de journalist zich als zodanig kenbaar had gemaakt. 249 Aan de subsidiariteitsvoorwaarde kan voldaan zijn indien klagers stellen dat ze ook openlijk met de journalist hadden willen meewerken. In de zaak Carole Caplin oordeelde de PCC dat de informatie niet
242
Mr Ian Malcolm-Walker v News of the World, PCC, Report 36, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MTc4MQ== 243 Mr Roger Knapman v The Sunday Times, PCC, Report 73, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=NDA5OQ== 244 Mrs S I Wicks v News of the World, PCC, Report 35, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MTc3MA== 245 Ms Carol Munro and Ms Doris Bancroft v Evening Standard, PCC, Report 54, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MjAzNw== 246 Carole Caplin through Bates Wells and Briathwaite sollicitors v News of the World, PCC, Report 72, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MjE3NQ== 247 A man v The Observer, PCC, Report 44, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MTg3Mw== 248 Mr. Andrew Thomson v Sunday Mail, PCC, Report 45, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MTg2Ng==, The Hon. Christopher Monckton v Evening Standard, PCC, Report 64, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MjExMg== en Detective Constable Linda Daniels v The Sunday Telegraph, PCC, Report 65, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MjEyMg== 249 Mr John Pope on behalf of Northwick Park Hospital v Evening Standard, PCC, Report, 57, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MjA2Nw==
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
75
verkregen kon worden met open vizier. Dit omdat het doel van het artikel was om aan te tonen wat klaagster bereid was te onthullen over de eerste minister aan cliënten en potentiële cliënten.250
4.3. Conclusie Groot-Brittanië De PCC leek te stellen dat incognitojournalistiek niet aan de subsidiariteits-en proportionaliteitseis moet voldoen. Bij het aannemen van een andere hoedanigheid/identiteit leek de subsidiariteitseis minder zwaarwegend. Soms gebeurde er geen toetsing aan dit criterium en recent liet de PCC blijken dat er geen inbreuk op de Code hoeft te zijn indien aan deze voorwaarde niet voldaan is. Dit wanneer duidelijk is dat andere methodes het onderzoek in gevaar zouden brengen en wanneer de misleiding weinig schade berokkent aan betrokkenen. Het mag niet gaan om het fysiek binnendringen in iemands privé-leven, om privé-informatie en er mag geen sprake zijn van een fishing expedition. De PCC hecht trouwens veel belang aan dit laatste bij bepaling van maatschappelijk belang. De civiele rechter oordeelde niet specifiek over de aliasmethode, omdat de klacht meestal betrekking had op de verborgen camera-methode en de daaraan gekoppelde inbreuk op de privacy. Strafrechtelijke aanklachten in verband met de undercovermissie worden meestal niet vervolgd wanneer er een maatschappelijk belang met de reportage gepaard gaat. Bij heimelijke opnames toetst de PCC enkel aan de algemene bepaling i.v.m. misleiding. Aangezien de rechter in „confidentiality‟-zaken rekening moet houden met de relevante privacycodes legt hij dezelfde voorwaarden op als PCC en Ofcom (proportionaliteit, voorgaand vermoeden van maatschappelijk belang en noodzakelijkheid voor authenticiteit en geloofwaardigheid van het programma). Het mag dus ook niet om een fishing expedition gaan, ook al lijkt de rechter daar niet altijd even veel rekening mee te houden. De PCC blijkt niet altijd even consequent bij de bepaling van een „reasonable expectation of privacy‟. Het vermelden van de identiteit van de betrokkenen is voor de PCC geen onevenredige inbreuk op privacy als deze een integraal deel van het verhaal uitmaken. PCC en rechter stellen wel dat kinderen extra beschermd moeten worden. De rechter stelt dat een inbreuk op de privacy ook mogelijk is wanneer de betrokkenen slechts door de directe omgeving herkend kunnen worden. De PCC hecht veel belang aan het verlenen van wederhoor, de rechter doet dit minder in „confidentiality‟-zaken. Zowel bij PCC als rechter spelen de principes van proportionaliteit en in iets mindere mate subsidiariteit een doorslaggevende rol bij het beoordelen van de undercovermethode/verborgen camera-methode. De rechter hanteert naar onze mening het begrip „maatschappelijk belang‟ correct. De PCC ging volgens ons een paar keer in de fout. Voor die laatste is de subsidiariteitsvoorwaarde 250
Carole Caplin through Bates Wells and Briathwaite sollicitors v News of the World, PCC, Report 72, http://www.pcc.org.uk/news/index.html?article=MjE3NQ==
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
76
minder belangrijk en de voorwaarde wordt bovendien ruim geïnterpreteerd. PCC en rechter stellen dat aan de subsidiariteitsvoorwaarde voldaan is indien het werken met open vizier een vertekenend beeld zou gegeven hebben. De rechter gaf aan zich niet over de subsidiariteitsvoorwaarde te kunnen uitspreken omdat de keuze van methode bij de journalist ligt.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
77
Hoofdstuk 5: Vergelijking (Algemene Conclusie)
drie
landen
In de België, Nederland en Groot-Brittannië kan een undercoverjournalist beroep doen op uitingsvrijheid en vrijheid van nieuwsgaring. Ook spelen in deze landen de meeste undercoverzaken zich af voor de civiele rechter. In Groot-Brittannië lijken de journalisten sterker beknot door de wet. Veroordelingen gaan hier meestal gepaard met hoge schadevergoedingen. Een belangrijke wet voor undercoverjournalisten is het recht op privacy, dat in België en Nederland grondwettelijk verankerd is. In Groot-Brittannië is er de Human Rights Act, waardoor de „confidentiality‟-wetgeving werd uitgebreid en nu ook „misuse of private information‟ beschermt. In de drie landen zijn er eveneens een aantal strafrechtelijke bepalingen die undercoverjournalistiek aan banden leggen: regels i.v.m. het aannemen van een valse naam/titel, het plegen van valsheid in geschrifte, verborgen cameragebruik, het afluisteren van privé-commmunicatie en uitlokking. In alledrie de landen wordt het kortgeding vaak ingeroepen om te voorkomen dat beelden die met een verborgen camera opgenomen zijn, uitgezonden worden. In Groot-Brittannië beperkt de zelfregulering zich tot de gedrukte pers. In België is zelfregulering vooral in Vlaanderen uitgewerkt. De zelfregulerende raden in de drie landen kunnen geen sancties treffen. Enkel in Groot-Brittannië zijn de media verplicht om gegrond verklaarde uitspraken te publiceren. Bemiddeling is in de drie landen mogelijk en vooral in Groot-Brittannië en Vlaanderen werkt dit systeem effectief. Bij de beoordeling van klachten hanteren de drie persraden een Code of Leidraad. In Groot-Brittannië kunnen herhaalde inbreuken op die Code aanleiding geven tot ontslag. In deze codes zijn bepalingen in verband met undercoverjournalistiek terug te vinden. De Vlaamse Raad hanteert nog geen eigen code, maar kondigde wel een richtlijn in verband met undercoverjournalistiek af. De andere landen hebben niet zo‟n uitgebreide richtlijn.
Incognitojournalistiek kwam zelden voor in de analyses en de verschillende raden lijken minder strenge voorwaarden op te leggen aan deze journalistieke vorm. De Belgische, Nederlandse en Britse rechters lijken niet altijd te oordelen over aliasjournalistiek. Meestal gaat het om een combinatie alias/verborgen camera en oordeelt de rechter slechts over dat laatste. Mogelijk is het gebruik van verborgen camera controversiëler. In Groot-Brittannië lijken journalisten sneller gearresteerd te worden indien ze een strafbaar feit plegen in verband met het opereren onder een alias. Vrijspraak is echter vaak voorkomend indien met de publicatie/uitzending een maatschappelijk belang gepaard gaat. De Nederlandse rechter acht dergelijke praktijken toelaatbaar indien aan de proportionaliteits- en subsidiariteitsvoorwaarde is voldaan.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
78
Aliasjournalistiek wordt vooral beoordeeld op zelfregulerend niveau. In Vlaanderen zijn volgende voorwaarden belangrijk: aanwezigheid maatschappelijk belang, subsidiariteit, overleg met de hoofdredactie en afwezigheid onnodige veiligheidsrisico‟s. De twee andere persraden stellen gelijkaardige voorwaarden aan de aliasmethode, maar die zijn wel iets minder uitgebreid. De Nederlandse Raad stelt dat het niet opereren met open vizier toegelaten is indien een maatschappelijk belang met de publicatie wordt gediend dat zonder de undercovermethode niet aan het licht gebracht zou kunnen worden. Deze principes worden ook in de Leidraad als voorwaarden gesteld. Ook de PCC stelt diezelfde twee voorwaarden en geeft aan dat er in sommige gevallen toch geen inbreuk op de Code hoeft te zijn, indien niet aan de subsidiariteitsvoorwaarde is voldaan. Wel mag het dan niet om een fishing expedition gaan en mag er niet fysiek binnengedrongen worden in iemands privéleven. Voor de Belgische rechter moet de verborgen camera-methode aan volgende (strenge) voorwaarden voldoen: publieke opstelling van de camera, wettelijk vermoeden van betrokkenheid bij een misdrijf, de betrokkene moet zo onherkenbaar mogelijk in beeld gebracht worden en het recht op afbeelding moet gerespecteerd worden. De Nederlandse rechter stelt de volgende voorwaarden: maatschappelijk belang, subsidiariteit en geen te grote inbreuk op de privacy. Daarnaast moet men uit ander hoofde aanwijzingen hebben voor de misstanden. De Britse rechter toetst de verborgen camera-methode aan de privacycodes van Ofcom en de PCC. De voorwaarden zijn dezelfde als die van de Nederlandse rechter, alleen moet de methode hier ook noodzakelijk zijn voor de geloofwaardigheid en authenticiteit van het programma. De persraden toetsen de verborgen camera-methode vooral aan de algemene bepalingen in verband met undercoverjournalistiek (vooral in Vlaanderen en GrootBrittannië).
In
Nederland
wordt
getoetst
aan
een specifieke
bepaling
over
verborgen
opnameappararuur. De voorwaarden zijn identiek aan diegene die de Nederlandse rechter stelt aan het gebruik van verborgen opnameapparatuur. Het heimelijk opnemen van audio-materiaal moet in de drie landen aan dezelfde voorwaarden voldoen als diegene die hierboven aan verborgen camera-gebruik werden gesteld. Voor de Nederlandse en Britse rechter speelt het feit of de undercoverjournalist al enige aanwijzingen heeft voor bepaalde misstanden een grote rol bij het beoordelen van de verborgen camera-methode en het maatschappelijk belang dat daarmee gepaard gaat. De aanwijzingen die men heeft van een misstand moeten concreet gemaakt worden. De Vlaamse en Nederlandse Raad (i.t.t. de rechter) leken weinig rekening te houden met het criterium „fishing expedition‟. De PCC hecht hier wel veel belang aan bij het bepalen van het maatschappelijk belang van een reportage. Ook het verlenen van wederhoor is belangrijk. De Nederlandse Raad en rechter wezen hier expliciet op. De betrokkenen moeten hierbij over voldoende tijd en info beschikken om hun weerwoord goed te kunnen voorbereiden. De Britse rechter achtte wederhoor niet van belang in „confidentiality‟-zaken. De Vlaamse Raad stelde dat wederhoor verplicht is wanneer persoonlijke beschuldigingen geuit worden.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
79
Volgens de Nederlandse Raad is dit ook van toepassing wanneer iemand slechts zijdelings een rol speelt in de reportage. De PCC lijkt iets minder belang te hechten aan het verlenen van wederhoor. Ook het sensationele en amusementskarakter van een undercoverreportage kan soms een rol spelen bij de beoordeling door Raad en rechter, maar dit is geen expliciete voorwaarde die altijd gehanteerd wordt. We kunnen concluderen dat de aanwezigheid van een maatschappelijk belang, wat sterk samenhangt met de proportionaliteitsvoorwaarde, en de subsidiariteitsvoorwaarde de belangrijkste principes zijn waaraan een undercoverreportage moet voldoen, hier en daar aangevuld met andere voorwaarden. Ook bij de toets aan artikel 10 lid 2 EVRM zijn deze principes belangrijk. Enkel de Belgische rechter stelt dit niet als expliciete voorwaarden naar voren. We zagen dat de Nederlandse rechter de proportionaliteitsvoorwaarde redelijk streng interpreteert, aan de subsidiariteitsvoorwaarde is echter snel voldaan. De Britse rechter hechtte minder belang aan de subsidiariteitsvoorwaarde. De Vlaamse Raad is de enige persraad die in zijn code niet gespecificeerd heeft wat het onder maatschappelijk belang verstaat. We kunnen wel stellen dat de Vlaamse Raad de subsidiariteitsvoorwaarde iets strenger interpreteert dan de overige twee persraden. In een zaak waarin het voorschrijfgedrag van artsen werd getest, werd gesteld dat aan de subsidiariteitsvoorwaarde niet was voldaan, terwijl de Nederlandse en Britse persraad in gelijkaardige zaken eerder stellen dat dan wel aan de subsidiariteitsvoorwaarde is voldaan.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
80
DEEL 3: BIBLIOGRAFIE -
Boeken (en bijdragen uit readers)
de Burgh, H. (2008). Introduction. In H. de Burgh (Ed.), Investigative Journalism (2nd ed.) (pp. 3-22). New York: Routledge. Dupont, W.J.H.T. (2007). Onrechtmatige uitingen. In F.W. Grosheide & M. de Cock Buning (Eds.), Hoofdstukken communicatie- & mediarecht (pp. 339-412). Nijmegen: Ars aequi libri. Greenslade, R. (2008). Subterfuge, set-ups, stings and stunts. In H. de Burgh (Ed.), Investigative Journalism (2nd ed.) (pp.319-339). New York: Routledge. Harris, N.G.E. (1992). Codes of conduct for journalists. In A. Belsey & R. Chadwick (Eds.), Ethical issues in journalism and the media (pp. 62-76). Londen: Routledge. van Dijk, T. (1991). Omkopen, stelen, liegen. In P. Bakker, G. Schreuders en T. van Stegeren (Eds.), Onthullingsjournalistiek. Een leidraad voor de speurende verslaggever (pp. 139-151). Groningen: Wolters-Noordhoff. Voorhoof (2007b). De beslissingen van de Raad geanalyseerd. In Voets, F. & Voorhoof, D. (Eds.), Vijf jaar Raad. Een balans. (pp. 8 – 41). S.I. : Vereniging van de raad voor de journalistiek. Welsh, T., Greenwood W., Banks, D. & McNae, J. (2007). McNae‟s Essential Law For Journalists. Oxford: Oxford University Press. -
Artikels uit wetenschaps- en vaktijdschriften
Carney, D. (2008). Self-regulation of unlawful newsgathering techniques. Communications Law, 13(3), 76-80. Croux, H. (2003, 18 maart). VTM en de hormonenboeren: journalistiek aan banden? De Journalist, 57, 8. Deltour, P. (2000, 12 maart). De zeven grootste misverstanden rond de Raad voor de Journalistiek. De Journalist, 46, 5-6. Deltour, P. (2000b, 18 juli). Katholieke Dagbladuitgevers publiceren journalistieke code. De Journalist, 14, 4. Deltour, P. & Fransen, M. (2002, september). Flip Voets eerste Vlaamse Ombudsman voor de Journalistiek. De Journalist, 51, 12-13.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
81
Lefèvre, G. (1997, september/oktober). De affaire Diana: de (sensatie)pers in staat van beschuldiging. De Journalist, 4, 9-12. Standaert, L. (2001, 12 februari). Over hoe het was, en hoe het had kunnen zijn. De Journalist, 45, 6. Van Wichelen, K. (1999, september/oktober). Fonds Pascal Decroos steunt onderzoeks-en bijzondere journalistiek. De Journalist, 4, 13. Voets, F. (2003, 21 oktober). Zelfregulering media kent doorbraak in heel Europa. De Journalist, 63, 12-13. -
Artikels uit kranten, magazines en weekbladen
Bonte, L. (2001,3 september). Een beetje illegaal voor het goede doel, De Standaard, 9. Cochez, T. (2004, 7 januari). „Telefacts-artsen‟ gaan vrijuit, De Morgen, 6. dbj (2005, 7 juni). Alloo moet boeten voor nephorloges, De Standaard, 25. De Coninck, D. (2002, 26 januari). Wat mag, en wat mag niet?, De Morgen, 20. De Troyer, E. (2003, 2 oktober). Parket wil geen veroordeling voor Luk Alloo, Het Laatste Nieuws, 4. DOMI (2001, 22 februari). „Journalist geen hulpje van politie‟, Het Nieuwsblad, 2. Goens, E. (2006, 30 maart). Foei, professor, De Standaard, 64. HDR, MaLu & StVa (2002, 7 maart). „Ik voelde mij net als Frank Vandenbroucke‟, Het Belang Van Limburg, 3. ivd (2002, 22 januari). „Undercover moet uitzondering blijven‟, De Standaard, 3. n.d. (2003, 20 november). Undercover-journalist werkte ongestoord als lakei in Britse paleis, Het Belang van Limburg. n.d. (2003, 25 november). Britse koningin legt „lakei‟ het zwijgen op, Trouw. n.d. (2009, 2 juni). Turks journaliste veroordeeld voor belaging Songül Koç, Het Belang van Limburg. Vandermeersch, P. (2010, 31 mei). De Standaard benoemt ombudsman, De Standaard. Voorhoof, D. (2006, 29 maart). Onderzoeksjournalistiek op de wijze van Telefacts, De Standaard.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
82
-
Ongepubliceerde bronnen
Cannie, H. (2007). De civiele aansprakelijkheid van de journalist. Niet-gepubliceerde scriptie, Gent, Vakgroep Communicatiewetenschappen. Janjatovic, I. (2007). Undercoverjournalistiek in criminologisch perspectief. Niet-gepubliceerde scriptie, Gent, Vakgroep Criminologie. Merckx, E. (2007). Grenzen van de onderzoeksjournalistiek. Niet-gepubliceerde scriptie, Gent, Vakgroep Communicatiewetenschappen. Vanmechelen, K. (2009). De geoorloofdheid van undercoverjournalistiek in Vlaanderen. Een kwalitatief onderzoek naar de juridische en deontologische regels rond undercoverreportages op televisie.Niet-gepubliceerde scriptie, Brussel, Master radio-en tv-journalistiek. -
Internetbronnen
Gedragscode voor journalisten (1995). Gedragscode voor Nederlandse journalisten. Geraadpleegd op 22 april 2009 op het World Wide Web: http://www.mediatheek.fcj.hu.nl/doc/codehoofdred.html Royal Institute of British Architects (2007). Protection of Title. Geraadpleegd op 26 april 2009 op het World Wide Web: http://www.architecture.com/Files/RIBAProfessionalServices/ProfessionalConduct/DisputeResolution /PracticalMatters/ProtectionOfTitle.pdf Van der Spek, T. (1997). Undercoverjournalistiek: liegend naar de waarheid speuren. Geraadpleegd op 24 mei 2010 op het World Wide Web: http://www.tanya.nl/visie.html Wetboek Online (2008). Wetboek van strafrecht. Geraadpleegd op 12 april 2009 op het World Wide Web: http://www.wetboek-online.nl/wet/Sr/139a.html
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
83
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
BIJLAGES EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
BRAM DE BRABANDER
MASTERPROEF COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN Afstudeerrichting JOURNALISTIEK
PROMOTOR: PROF. DR. D. VOORHOOF COMMISSARIS: PROF. DR. K. RAEYMAECKERS COMMISSARIS: LIC. H. CANNIE
ACADEMIEJAAR 2009 - 2010
BIJLAGES BIJ HOOFDSTUK 2: BELGIË
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
1
JURIDISCH LUIK BIJLAGE 1: Telefacts-uitzending „Ik wil aids‟ BRON: Rb. Gent 30 april 2003 met noot F. De Bock, „Telefacts-uitzending „Ik wil aids‟, of hoe sensatiezucht de media monddood kan maken‟, Auteurs & Media 2004(1), 74-79. a) Situering Deze zaak handelt over de Telefacts-reportage „Ik wil aids‟. Tijdens een chatsessie op chatguy.be (waar mannen met elkaar contact zoeken om diverse redenen) ontmoette verzoeker een journalist van Telefacts. Hij wist echter niet dat die persoon een journalist was. Volgens verzoeker lokte de redacteur hem met de boodschap dat hij seropositief wou worden en werd uiteindelijk een afspraak vastgelegd op café in Gent, waar beiden een gesprek zouden hebben. Buiten zijn weten werd deze ontmoeting gefilmd met een verborgen camera en werd het gesprek opgenomen. Noch de identiteit, noch het doel van de afspraak werden door de redacteur bekend gemaakt. Tijdens het gesprek vroeg de redacteur de mening van verzoeker over onbeschermde seks. De redacteur vroeg hem ook of hij een probleem zou hebben om iemand anders te besmetten, want de journalist zou graag seropositief worden. Een aantal dagen later werd verzoeker door verschillende personen opgebeld omdat hij te zien was in een voorfilmpje van VTM. Bij het beeld van verzoeker, die in de reportage „Jan‟ werd genoemd, werd vermeld dat hij seropositief was. Verzoeker contacteerde daarop meteen VTM en vroeg de zender om de opnames niet te gebruiken, noch dat hij of de gevoerde gesprekken op enige wijze in beeld gebracht zouden worden. Uiteindelijk reageerde VTM met een fax dat zij in de reportage de naam van de man uiteraard niet zullen vermelden, dat zijn stem wordt vervormd en dat hij ook volledig onherkenbaar zal zijn. Ook de plaatsen waar de opnames zijn gebeurd, zouden niet vermeld worden. Dit is niet voldoende voor verzoeker en hij spant een kortgeding in. b) Oordeel van de rechter Eerst wordt vermeld dat de rechter bevoegd is om over deze zaak te oordelen, gelet op de hoogdringendheid en de volstrekte noodzaak. Verzoeker vraagt immers maatregelen te treffen tegen de uitzending die ‟s avonds gepland staat. Verzoeker ontkent niet dat hij via de site contact heeft gezocht met mannen, naar alle waarschijnlijkheid met als doel onbeschermde seks te hebben met andere mannen. Verzoeker heeft op die manier een afspraak belegd met een man waarvan hij niet wist dat het een journalist van VTM was
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
2
(aliasjournalistiek). Hij wist ook niet dat het uiteindelijke gesprek met een verborgen camera werd opgenomen. De rechter beklemtoont in zijn beslissing dat de persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting ongetwijfeld één van de belangrijkste waarborgen is onder de grondwettelijke vrijheden. In die optiek hebben de nieuwsmedia ongetwijfeld de plicht de burgers in te lichten over een nieuw fenomeen waarbij de gezondheid en mogelijk het leven van de burgers op spel staat. Het onderwerp is dus zeker maatschappelijk relevant. De manier waarop dit gebeurt, is natuurlijk een andere vraag. Indien daarbij het recht op eerbiediging van het privé-leven in het gedrang komt, moet een afweging gemaakt worden tussen beide grondwettelijke en verdragsrechtelijke beschermde rechten. Rechtspraak van het Hof van Cassatie bevestigde al dat het recht op privacy geen absoluut recht is. Indien de gegevens van verzoeker correct zijn, is VTM op een onaanvaardbare wijze te werk gegaan, meer bepaald en ondermeer doordat de journalist zich niet kenbaar heeft gemaakt en doordat het gesprek met een verborgen camera werd opgenomen, daarbij wellicht voornamelijk de zucht naar sensatie op het oog hebbend en niet zozeer de informatieplicht die mag verwacht worden van een journalist. Voormelde boodschap kan evengoed op een andere manier en wellicht veel beter ter kennis gebracht worden dan nu het geval is. Alhoewel in de fax van VTM vermeld wordt dat de stem van de verzoeker zal worden vervormd en dat hij ook in beeld volledig onherkenbaar zal zijn, dient vastgesteld te worden dat reeds een voorfilmpje werd uitgebracht waarin verzoeker duidelijk herkenbaar was. De rechter besluit dan ook dat het deel van de reportage waarin verzoeker voorkomt, al dan niet herkenbaar, verboden moet worden, aangezien diegene die het voorfilmpje al hebben gezien duidelijk en gemakkelijk het voorfilmpje en de uiteindelijke uitzending aan elkaar kunnen koppelen waardoor het recht op privacy geschonden zou worden, hoe onaanvaardbaar zijn mogelijke praktijken ook mogen zijn. Zowel de beelden, opnames en klankmateriaal mogen niet worden uitgezonden op straf van een dwangsom.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
3
BIJLAGE 2: Zaak Songül Koç BRON: Corr. Antwerpen 2 juni 2009, Auteurs & Media 2009(5), 573-575. a) Situering Songül Koç is het enige slachtoffer van Hans Van Themsche dat zijn raid overleefde. De Turkse journaliste Serpil A. werkte zich enkele dagen na de schietpartij binnen in de ziekenhuiskamer van Songül Koç door zich uit te geven als familie. Serpil A. beweerde dat Koç toestemming had gegeven voor een interview, maar het Turkse slachtoffer ontkent dat. Daarop eiste Koç een schadevergoeding van 7 500 euro (n.d., 2 juni 2009, krantenartikel). Songül diende een klacht in wegens belaging (art. 442 bis Sw.) en schending van de privacy. De raadkamer heeft slechts het misdrijf van belaging naar de correctionele rechtbank verzonden. Belaging is een open begrip dat in haar normale betekenis – die eventueel kan evolueren – moet worden begrepen. De rechter heeft ter zake een ruime appreciatiemarge en zal naargelang van de omstandigheden en rekening houdend met de gebruikelijke betekenis, oordelen of er al dan niet sprake is van belaging. Tijdens de parlementaire voorbereiding van de wet werd uitdrukkelijk gezegd dat voor de strafbaarheid van het gedrag niet vereist is dat het een repetitief karakter heeft. Het belagen van een persoon kan dus niet alleen bestaan uit een reeks van handelingen, maar ook uit één handeling waarmee het slachtoffer wordt belaagd. Dit principe werd ook reeds in de rechtspraak bevestigd. b) Oordeel van de rechter De rechter toetst de zaak aan de definiëring van het begrip belaging. Vast staat dat Serkil de kamer van Songül, die op intensieve zorgen in het ziekenhuis lag, is binnengedrongen en van Songül foto‟s heeft genomen. Waar voor de toepassing van art. 442 bis vereist is dat de belager met zijn gedrag een welbepaalde persoon viseert, is hier voldaan aan de voorwaarde dat de „bewuste persoon‟ Koç betreft. Volgens de wet moet de rust van het slachtoffer ernstig verstoord worden door het gedrag van de dader. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt herhaaldelijk dat de ernstige verstoring van de rust van het slachtoffer beschouwd wordt als impliciet deel uitmaken van de essentie van het strafbaar gestelde belagen. De geneesheer op de intensieve afdeling van het ziekenhuis, attesteerde dat het expliciet niet toegelaten was om journalisten toegang te verschaffen tot de kamer van patiënte Koç tijdens haar verblijf op intensieve zorgen. Dit zowel om medische redenen als op vraag van de patiënte zelf. De toepassing van het artikel vereist ook dat de dader wist of had moeten weten dat hij of zij door het gedrag de rust van de belaagde ernstig zou verstoren. Niet alleen het wetens en willens ernstig EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
4
verstoren van de rust van een persoon door deze te belagen is strafbaar, maar ook het willens stellen van handelingen wanneer de dader redelijkerwijze kon weten dat zijn of haar gedrag de rust van dit bewuste slachtoffer ernstig zou verstoren, is strafbaar. Vast staat dat Serkil een list heeft gebruikt om de kamer van Koç binnen te gaan. Zij gaf toe zich tegenover een verpleegster als familielid van Koç te hebben voorgedaan. „De verpleegster vroeg mij of ik familie was van mevrouw Koç. Ik zei toen ja en mocht de kamer binnengaan‟. De journaliste wist dus dat niet-familieleden niet toegelaten waren. Ze was ook perfect op de hoogte van de precaire toestand van Koç. Aan de vereiste van „ernstige verstoring, terwijl zij wist dat zij door haar gedrag de rust van de bewuste persoon ernstig kon verstoren‟ is dus voldaan. Serkil stelt dat de wetgever uitdrukkelijk gesteld heeft dat – om evidente redenen – de journalistieke activiteiten door het artikel niet worden beoogd. Dit blijkt uit het feit dat tijdens de parlementaire voorbereiding van de wet de woorden „die persoon‟ vervangen werden door de woorden „die bewuste persoon‟. Het gedrag van mensen die één of meer willekeurige mensen aanklampen, zoals bedelaars, huis-aan-huisverkopers, paparazzi of vertegenwoordigers van sekten, vallen in principe buiten het toepassingsgebied van het misdrijf belaging. De heer Landuyt antwoordt ook dat het wetsvoorstel de paparazzi niet beoogt, los van de vraag of sommige gedragingen van de paparazzi niet strafbaar gesteld moeten worden. Zoals vermeld, ging de belaging over een „bewuste persoon‟, namelijk Songul Koç. In die context is volgens de rechter de verwijzingen door beklaagden in besluiten naar de principes van het recht op informatie, vrije pers, vrije nieuwsgaring en algemeen belang, niet relevant. Er geldt voor journalisten geen algemene straffeloosheid of schulduitsluiting ten aanzien van het misdrijf van belaging. Met het bewust binnendringen van een kamer voor intensieve zorgen in een ziekenhuis, met het oog op het nemen van foto‟s van een bepaalde patiënt, is voldaan aan de voorwaarde dat de belaging een bewuste persoon betreft. Door het gebruiken van een list om de kamer binnen te betreden, wetende dat nietfamilieleden de kamer niet mochten betreden, door foto‟s van de bewuste persoon te nemen en op de hoogte zijnde van de precaire toestand van de bewuste persoon is aangetoond dat de beklaagde wist dat zij door haar gedrag de rust van de bewuste persoon ernstig zou verstoren. Er bestaat wel tegenstrijdigheid in de verklaringen van Serkil en Koç of er werkelijk een interview heeft plaatsgevonden met toestemming en of er toestemming was om foto‟s te nemen. De rechtbank achtte dan ook de feiten bewezen en stelt Serkil schuldig aan belaging van een slachtoffer, dat zich in een precaire situatie bevond. De rechter geeft ook aan dat feiten van belaging maatschappelijk onaanvaardbaar zijn en zeer belastend zijn voor de slachtoffers. De rechter beslist Koç een morele schadevergoeding van 1 euro toe te kennen. Daarnaast moet Serpil A. ook een boete van 1100 euro betalen.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
5
BIJLAGE 3: De Tijd en het vals e-mailadres a) Situering Een journalist van De Tijd maakt onder de naam E.V. een hotmail-account aan. E.V. is een schepen in de gemeente waar de journalist woonde. Hij stuurde met die account een e-mail naar een andere schepen van de gemeente. Hij wilde daarmee vooral een reactie bekomen van die schepen, omdat hij ontstemd was door een bepaalde beslissing van het schepencollege. De journalist stelde dit misdrijf dus niet in het kader van een bepaald onderzoek, maar omdat hij zelf niet blij was met een beslissing. b) Oordeel van de rechter De rechter beroept zich op artikel 210 bis van het Strafwetboek, een specifieke wet met betrekking tot elektronische communicatie. Daarin staat dat het aanmaken van een emailaccount op naam van een andere persoon en het gebruiken van deze e-mailaccount ter verzending van e-mail naar een derde persoon strafbaar is. De rechter stelt in zijn uitspraak dat „precies van een onderzoeksjournalist verwacht wordt en mag verwacht worden, dat hij zelf geen misdrijven pleegt om feiten te verzamelen, ook niet om reacties van bepaalde protagonisten in een bepaald dossier uit te lokken of deze te doen vrezen voor bepaalde onthullingen. Hier wordt dus een duidelijke beperking opgelegd. De reden hiervoor is dat dit de geloofwaardigheid van de kwaliteitspers in het gedrang brengt en de relatie tussen media en gerecht, die altijd een moeilijke evenwichtsuitoefening zal uitmaken, nodeloos onder spanning zet.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
6
BIJLAGE 4: Zaak Moulinsart BRON: Civ. Brussel 18 december 2007, Auteurs & Media 2008(6), 488-493. a) Situering M. Rodwell is de echtgenoot van de weduwe van Hergé en de manager van de s.a. Moulinsart. Daarnaast is hij ook de houder van de exploitatierechten van het werk van Hergé. M. Février is consultant voor de s.a. Moulinsart. Mevrouw Vandenberghe is journaliste bij „Questions à la une‟, een informatie-,actualiteiten- en onderzoeksmagazine op de RTBF. Zij heeft besloten om een reportage te maken over redenen voor de schijnbare vervreemding van de jongeren van het werk van Hergé, naar aanleiding van het 100-jarig bestaan van Hergé. Die reportage zou over enkele maanden verschijnen. Na een telefonisch gesprek heeft de journaliste een mail gestuurd naar M. Février met precieze uitleg over de uitzending die zij voorbereidt. „Is Kuifje nog populair?‟, dat is de vraag die gesteld wordt in de uitzending. Daarvoor zou de journaliste ook enkele albums ter sprake willen brengen en enkele tekeningen uit de strips willen gebruiken. De journaliste wil weten onder welke voorwaarden dit kan. Daarnaast schrijft de journaliste ook in haar mail dat de informatie vertrouwelijk is en dat ze alleen door de bestemmeling gebruikt mag worden. M. Février antwoordt daarop dat er een modelcontract bij de mail is gevoegd die al gebruikt is door de RTBF. Février geeft ook aan dat er twee of drie personen zijn met wie zij niet kunnen samenwerken omdat deze openlijk de leiding van Moulinsart en Studios Hergé beledigd hebben. Enkele dagen later heeft de journaliste een ontmoeting met M. Février en M. Rodwell in een conferentiezaal van de Studios Hergé. Tijdens de ontmoeting heeft M. Rodwell geweigerd om een interview toe te staan, omdat hij niet wenst deel te nemen aan een uitzending waarin ook personen geïnterviewd worden die hem gedenigreerd hebben. Hij geeft toe dat hij over een zwarte lijst bezit met daarop namen van mensen die in dezelfde uitzending niet geïnterviewd mogen worden. Dit onderhoud werd door de journaliste echter gefilmd met een verborgen camera, zonder medeweten van M. Février en M. Rodwell. Even later stuurt de journaliste opnieuw een mail naar M. Rodwell met daarin de opmerking dat het moeilijk is om een reportage te maken over Kuifje, zonder de grote baas van s.a. Moulinsart in beeld te kunnen brengen. M. Février antwoordt dat zij om de eerdergenoemde redenen niet kunnen meewerken aan de uitzending en dat een interview met M. Rodwell dus niet mogelijk is.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
7
Enkele maanden later wordt M. Rodwell uitgevraagd door journalisten van de geschreven pers, die de uizending van RTBF al gezien hebben. In de uitzending is een scène gedraaid zonder medeweten van M. Rodwell met verborgen camera. In een andere scène wordt de mail van M. Février getoond. Daarop hebben M. Rodwell en M. Février een eenzijdig verzoekschrift gebruikt om de uitzending te verhinderen. Ze vragen een verbod van de uitzending van de scène die gefilmd is met verborgen camera en waarop klagers te zien zijn en hun stem te horen is. De uitzending moet verboden worden op alle mogelijke manieren (tv, internet...). Daarnaast vragen ze ook dat de scène die de mail van Février toont niet uitgezonden mag worden. De RTBF had hier sterke kritiek op. M. Février en M. Rodwell beklemtonen dat de RTBF illegaal gebruik hebben gemaakt van hun vrijheid van meningsuiting door hen te filmen, zonder hun medeweten en tegen hun wil en door een deel van die illegale scène in de reportage te steken. Dit vormt ook een inbreuk op hun privé-leven, hun recht op afbeelding en hun vrijheid van meningsuiting, die volgens hen ook het recht om te zwijgen omvat. Zij roepen ook een inbreuk op het geheim van hun correspondentie in, aangezien de mail die naar de journaliste gestuurd werd ook op het scherm verschijnt. Ze geven aan dat er geen sprake is van een preventief verbod, omdat volgens hen de twee scènes al gecommuniceerd zijn aan het publiek, aangezien de reportage al getoond is aan journalisten van de geschreven pers. Ze beklemtonen ook dat rechtspraak al heeft aangetoond dat preventieve censuur toegelaten is als het om de audiovisuele pers gaat. De RTBF doet een beroep op haar vrijheid van meningsuiting zoals die is beschermd door artikel 10 EVRM. Dit artikel meldt dat beperkingen op dit recht voorzien moeten zijn bij wet. De RTBF geeft aan dat dit in dit geval niet zo is. Geen enkele wet geeft een kortgedingrechter de toestemming om een preventieve maatregel op te leggen aan een actualiteitenuitzending. Daarnaast geeft de omroep aan dat de opnames en de uitzending van de scène wettig zijn. Ze geeft ook aan dat deze preventieve censuur niet voldoet aan de voorwaarde „noodzakelijk in een democratische samenleving‟. b) Oordeel van de rechter De kortgedingrechter geeft eerst aan dat het doorgeven aan de pers van een televisiereportage, voorafgaand aan de uitzending ervan, geen mededeling aan het publiek is. De vertoning vond plaats in een beperkt kader, en dus is de informatie nog niet „accessible au public‟. Een eventueel verbod op het uitzenden van de reportage wordt dus aanzien als een preventieve maatregel op de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid. Volgens artikel 44 G.W. is het de kortgedingrechter toegestaan „pour prévenir et pour réparer une lésion illicite d‟un droit civil‟. Artikel 25 G.W. die een verbod op censuur instelt is volgens de rechter
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
8
enkel van toepassing op de geschreven pers en niet op audiovisuele media. Dit werd beklemtoond door het Hof en er is volgens de rechter geen reden om daar nu van af te wijken. Ook artikel 10 EVRM verbiedt het niet om preventief op te treden op de vrijheid van meningsuiting. Artikel 10 lid 2 laat namelijk ruimte voor beperkingen. Die beperkingen moeten voorzien zijn bij wet en volgens de rechter is dat hier het geval: „pour l‟application de cette disposition, le terme „loi‟, designé toute norme de droit interne, écrite ou non, telle qu‟elle est interprétée par la jurisprudence, pour autant que cette norme soit énoncée de façon suffisamment précise et soit accessible aux personnes concernées. In de volgende onderdelen gaat de rechter na of aan deze drie voorwaarden voldaan is. 1. Voorzien bij wet? Artikel 22 van de G.W. en artikel 8 EVRM garanderen het recht op respect voor het privé-leven, dat ook het recht op eer en reputatie omvat. Ook het geheim van de correspondentie en communicatie wordt door grondwet en EVRM gegarandeerd. Het EVRM stelt specifiek dat er een evenwicht moet zijn tussen het respect voor de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid en het respect voor andere individuele rechten en vrijheden die door het EVRM beschermd worden. De kortgedingrechter vindt in de artikelen 584 en 1039 van de „Code judiciaire‟, de bevoegdheid om voorlopige en noodzakelijke maatregelen te treffen tegen om een schending van subjectieve rechten te beschermen. Tenminste als de omstandigheden dit rechtvaardigen. Deze zienswijze is door de rechtspraak geconsolideerd en is voldoende gepreciseerd zodat iedereen daar weet van heeft. Men kan dus stellen dat de beperkingen opgelegd door de kortgedingrechter „voorzien zijn bij wet‟. En dat aan die voorwaarde van artikel 10 lid 2 EVRM voldaan is. Ook het recht op afbeelding en het recht op respect voor het privé-leven zijn algemeen erkend. Aangezien de RTBF de jurisprudentie hieromtrent kon raadplegen, kon de omroep volgens de rechter de gevolgen van zijn daden op een redelijkerwijze voorzien hebben, toen zij M. Février en M. Rodwell filmden zonder hun toestemming. Het recht op afbeelding kan namelijk gezien worden als een „wet‟ in zin van artikel 10 EVRM. De rechtbank is dus bevoegd om een preventieve maatregel op te leggen die de vrijheid van meningsuiting beperkt. De maatregel blijkt ook een legitiem doel te dienen en noodzakelijk te zijn in een democratische samenleving. Ook aan de voorwaarde van absolute noodzaak waaraan bij een kortgeding moet voldaan zijn, is hier vervuld. M. Rodwell en M. Février toonden aan dat de zaak hoogdringend was aangezien de uitzending gepland was voor die avond. Die uitzending zou de betrokkenen onherstelbare en ernstige schade toebrengen. Hierdoor zou enkel een kortgedingprocedure de rechten van de partijen kunnen beschermen. De RTBF zegt dat die absolute noodzakelijkheid niet aanwezig was. De rechter volgt hen
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
9
hier niet in. Het feit dat de partijen met verborgen camera gefilmd waren versterkte de rechter zijn oordeel hierover. De RTBF doet een beroep op zijn vrijheid van meningsuiting en op de wettigheid van de uitzending van de gemaakte beelden die genomen zijn met een verborgen camera. De procedure van de verborgen camera is op zich niet bekritiseerd en de uitzending van die beelden die met de verborgen camera gefilmd zijn, zijn volgens RTBF gerechtvaardigd omdat M. Rodwell weigerde een interview te geven aan de journalisten. M. Rodwell en M. Février, die zonder het te weten gefilmd werden toen ze lieten weten dat ze weigerden een interview te geven voor de camera, bestrijden het gebruik van deze methode omdat die volgens hen voorbehouden is aan een categorie van personen waartoe zij niet behoren (groot banditisme, sekten...). 2. Legitiem doel? De procedure werd aangespannen door M. Rodwell en M. Février om hun recht op privacy en goede naam te beschermen, dit zijn legitieme doelen die voorzien zijn door artikel 10 lid 2 EVRM. Maar zijn die rechten wel geschonden? Over de beelden van de e-mail Het correspondentiegeheim beschermt de „maîtrise reconnue à tout locuteur sur les échanges, écrits ou verbaux, auxquels il a participé.‟ De correspondentie bestemd voor een journalist is niet per se vertrouwelijk, gezien de journalist geen beroepsgeheim heeft op grond van art. 458 Sw. De mail bevatte geen vertrouwelijkheidsclausule, in tegenstelling tot de mail die door de journaliste naar M. Février werd gestuurd. De mail werd ook niet onderschept aangezien hij expliciet gericht was aan de journaliste. De uitzending van de beelden van de mail kunnen dus niet verboden worden. Over de beelden die met de verborgen camera genomen zijn M. Février en M. Rodwell doen ook nog een beroep op een schending van hun privé-leven, hun eer en reputatie, hun afbeelding en hun vrijheid van meningsuiting, die ook het recht omvat om te zwijgen en dus ook om een interview te weigeren. Het recht op afbeelding is een persoonlijkheidsrecht die elke persoon het recht geeft om zich te verzetten tegen een visuele representatie van zijn afbeelding, die genomen is zonder zijn of haar toestemming. Dit kan van zodra de afgebeelde persoon herkend kan worden door andere personen of wanneer de afbeelding genomen is met iemands toestemming, maar gebruikt wordt voor doeleinden
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
10
waarvoor geen toestemming is gegeven. Ook de stem behoort tot de persoonlijkheidsrechten. „Sauf exceptions, l‟image d‟une personne, connue ou non, ne pourra être réalisée, exposée, diffusée, exploitée, si ce n‟est de son consentement certain, d‟interprétation stricte et limité su domain stipulé.‟ Het recht op afbeelding omvat dus wel uitzonderingen die verband houden met de persvrijheid en de noodzakelijkheid van de informatie. Stilzwijgende toestemming geldt voor bekende persoonlijkheden, actualiteitsevenementen en publieke plaatsen. Er wordt dus rekening gehouden met het recht van het publiek om geïnformeerd te worden over kwesties die van publiek belang zijn. Bij een botsing tussen het recht op afbeelding en de persvrijheid moet er dus een afweging plaats vinden tussen beide rechten. Een opname met verborgen camera mag dus pas uitgezonden worden wanneer de gefilmde personen de (stilzwijgende) toestemming hiervoor gegeven hebben. De rechter oordeelt dat men in deze zaak zich niet op een uitzondering kan beroepen. Men mag er niet op voorhand van uitgaan dat M. Rodwell en M. Février bekende persoonlijkheden zijn, ook al is M. Rodwell een persoon die gekend is door het publiek. De personen zijn ook niet direct verbonden aan actualiteitsevenementen. Daarnaast zijn ze ook niet gefilmd in een voor het publiek toegankelijke plaats, maar wel in een conferentiezaal in de Studios Hergé. De rechter beklemtoont dat de verspreiding van een afbeelding en de stem van iemand, zonder toestemming, een aanval inhoudt op het recht op afbeelding en daarom een grondige fout uitmaakt. De rechtbank begrijpt de irritatie van de journalisten over de attitude van M. Rodwell die een reportage over Kuifje onmogelijk maakt door zijn zwarte lijst met personen die niet geïnterviewd mogen worden en waardoor het de RTBF ook verboden wordt om beelden van Kuifje te gebruiken. Toch is dit geen legitimatie voor het gebruik van verborgen camera. De RTBF probeert de wettelijkheid van de uitzending van de beelden nog te beklemtonen door een beroep te doen op artikel 40 „du réglement d‟ordre intérieur relatif au traitement d‟information et à la déontologie du personnel de la RTBF‟. Dat artikel stelt dat „un journaliste travaille à visage découvert, avertit ses interlocuteurs de son titre et son appartenance à la RTBF. Les communications téléphoniques et les conversations privées ne peuvent être diffusées sans l‟accord des intéressés. Toute utilisation d‟une prise de son ou de vue camouflée est interdite. Toute derogation à ces principes ne peut être justifiés que dans un intérêt majeur de l‟information et doit obtenir l‟aval du responsable hiérarchique et du directeur de l‟information en vue de leur diffusion. Si l‟opportunité h commande, un journaliste peut accepter de render une personne interviewee non identifiable.‟
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
11
Volgens de kortgedingrechter was er echter geen publiek belang om de verborgen camera te gebruiken. De informatie zou trouwens ook gewoon aan het publiek meegedeeld kunnen worden zonder dat daarom die bewuste beelden uitgezonden zouden moeten worden. De rechter beschouwt de uitzending van de verborgen camera-beelden dan ook als een flagrente schending van het recht op afbeelding van M. Février en M. Rodwell. De andere rechten van beide heren zijn echter niet geschonden. Noodzakelijk in een democratische samenleving Een preventief uitzendverbod van de verborgencamerabeelden vindt dus zijn oorsprong in een legitiem doel en is voorzien bij wet. Maar volgens artikel 10 EVRM lid 2 moet zo‟n uitzendverbod ook noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. Preventieve maatregelen zijn enkel toegelaten wanneer de informatie niet bijdraagt aan een debat met een algemeen belang voor de samenleving. Eerst en vooral benadrukt de rechter dat RTBF niet kan aantonen dat die ene scène van 2 minuten (in een reportage van 26 minuten) strikt noodzakelijk is in de uitzending. De rechter beklemtoont dat het niet de informatie is die verspreid wordt, die ter discussie staat, maar wel de methode die gebruikt is om die info naar buiten te brengen. Het staat de journaliste vrij om louter te vermelden dat M. Rodwell van zo‟n zwarte lijst gebruikmaakt. In deze omstandigheden is de uitzending van de beelden die met de verborgen camera zijn opgenomen niet van publiek belang. De beelden staan een debat over Kuifje niet in de weg. De rechter oordeelt dat de uitzending van die beelden aan een groot publiek de fundamentele rechten van M. Rodwell en M. Février. De uitzending van die beelden aan een groot publiek schenden fundamentele rechten van M. Rodwell en M. Février en vormen een misbruik dat een preventieve maatregel noodzakelijk maakt in onze democratische samenleving. De rechter legt RTBF dan ook een verbod op om op eender welke manier dan ook en via welk communicatiemiddel dan ook (incl. Interne) de beelden die met de verborgen camera opgenomen zijn, uit te zenden.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
12
BIJLAGE 5: Alloo undercover en de valse Rolex BRONNEN: -
HDR, MaLu & StVa (2002, 7 maart). „Ik voelde mij net als Frank Vandenbroucke‟, Het Belang Van Limburg, 3.
-
KVDS & JCV (2002, 25 juni). Parket wil Alloo voor de rechter, Het Nieuwsblad, 7.
-
De Troyer, E. (2003, 2 oktober). Parket wil geen veroordeling voor Luk Alloo, Het Laatste Nieuws, 4.
-
ADC & YB (2003, 27 november). Vrijspraak voor Luk Alloo in namaak-affaire, Het Nieuwsblad, 5.
a) Situering en oordeel van de rechter NV Rolex diende een klacht met burgerlijke partijstelling in tegen een uitzending van „Alloo Undercover‟. Die bewuste uitzending handelde over namaakproducten en het feit dat die producten overal in België verkrijgbaar zijn. Alloo riep in de uitzending de hulp in van Gentenaar Johan Frans die aan het Antwerpse Falconplein enkele nagemaakte Rolex-horloges aan de haak sloeg en vervolgens verkocht aan Alloo. Na de klacht van de bekende uurwerkenfabrikant startte het gerecht een onderzoek wegens inbreuken op het auteursrecht en de wetgeving inzaken handels-en fabrieksmerken, handelspraktijken en informatie van de consument. Het Gentse gerecht viel daarop binnen bij Xinix, het productiehuis van Luk Alloo Tijdens die huiszoeking werden twee namaak-uurwerken in beslag genomen, naast een reeks documenten en de tapes van de uitzending. De ruwe ongemonteerde beelden konden niet in beslag genomen worden, omdat deze al vernietigd waren. Alloo zelf werd de hele dag ondervraagd door het Gentse gerecht. Na heel wat puzzelwerk slaagden de speurders er ook in om de verkoper van de nep-Rolexen te identificeren, de Gentenaar Johan F. Tijdens een inval bij de man werden heel wat valse uurwerken in beslag genomen en een vuistvuurwapen. De valse uurwerken die bij Alloo gevonden werden had hij gekocht in het kader van de reportage. Voor de agenten was dat voldoende om hem te ondervragen en hem te verdenken van handel in namaakhorloges. Alloo vindt het echter nog steeds de taak van een journalist om de aandacht te vestigen op bepaalde dingen.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
13
Het Gentse parket besluit uiteindelijk om Alloo voor de correctionele rechtbank te vervolgen omdat hij valse Rolex-horloges kocht. Ook de Gentenaar Johan F., de medeplichtige van Alloo die de horloges in opdracht van de televisiemaker in Antwerpen aanschafte, werd vervolgd. De advocaat van Johan F. liet geen spaander heel van de reportage: „Mijn cliënt kreeg 150 000 frank om mee te doen. Alles verliep volgens een strikt scenario en Frans kreeg zelfs de opdracht zo gewichtig mogelijk te doen. Daarom gaf hij zich uit voor miljonair en hoofdverdeler van namaakhorloges. Alloo bevestigt dat hij 150 000 frank gaf aan zijn kompaan: voor de geleverde horloges en omdat hij in het milieu infiltreerde. Hij ontkent echter dat er iets in scène is gezet Uiteindelijk sprak de Gentse correctionele rechtbank Alloo vrij van handel in namaakuurwerken. Zijn medebeklaagde Johan F. werd wel veroordeeld tot een boete van 1239 euro. Hij moet aan de burgerlijke partijen Rolex Gèneve en Rolex Benelux ook tweemaal een schadevergoeding van 1500 euro betalen Door het Gentse hof van beroep wordt Alloo echter veroordeeld voor mededaderschap bij de aan-en verkoop van enkele nepuurwerken. Hij moet uiteindelijk een boete van 495,79 euro betalen. Het openbaar ministerie had nochtans geen straf gevraagd voor Alloo. Advocaat-generaal Cool zei hieromtrent: „De reportage was voor een groot stuk opgezet spel, theater als het ware. Daarom had Alloo ook niet echt de bedoeling een echt misdrijf te plegen. Het is natuurlijk wel zo dat zonder zijn tussenkomst de tweede beklaagde waarschijnlijk de horloges niet had gekocht. Voor Johan F. ligt de zaak anders: hij heeft de horloges gekocht en doorverkocht.‟ Ook de advocaat van Alloo vroeg de vrijspraak. Hij argumenteerde dat de reportage maatschappelijk belang had. Maar het hof van beroep oordeelde daar dus anders over. Deze vindt dat beiden inbreuken hebben gepleegd op de wet op de fabrieks-en handelsmerken en de auteursrechten. Alloo moet 495, 79 euro betalen, Johan F. 1239 euro.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
14
BIJLAGE 6 : Zaak TF1 – Food Dynamics BRON: Rb. Brussel (20ste K.) 10 januari 2003, Auteurs & Media 2003(5), 404-406. a) Situering Een zelfstandige vertegenwoordiger van het bedrijf Food Dynamics, die additieven voor veevoeders produceert en commercialiseert, werd gecontacteerd door een veeboer uit Frankrijk. Er wordt een afspraak belegd in Frankrijk op de parking van een autowegrestaurant. De betrokken veeboer handelde undercover en zowel het telefonisch gesprek voor het rendez-vous als het rendez-vous zelf, waarbij de veeboer cash een aantal producten kocht en in zijn autokoffer zette, werd buiten medeweten van de vertegenwoordiger gefilmd met verborgen camera‟s. De ontmoeting werd uitgezonden in „Écran témoin‟ op de Franse zender TF1. Volgens eiseres (= Food Dynamics) was de uitzending niet compromitterend voor de betrokken vertegenwoordiger noch voor de producten die hij verkocht. Met deze reportage an sich was dus niks verkeerd. Volgens eiseres kwam de VMMa in het bezit van dit beeldmateriaal en werd hiervan op een selectieve wijze beelden weergegeven in de televisiejournaals van VTM van 3 en 4 februari 2000. Volgens de journalistieke commentaar in het journaal van 3 februari 2000 werd gesuggereerd dat het verkochte product een verboden product uitmaakt en aldus in Frankrijk verkocht wordt door „Vlaamse hormonenboeren‟, terwijl er bijgevoegd werd dat de Belgische overheid, nl. de hormonencel, de originele banden van de TV-reportage van TF1 wenste om de hormonenboer terug te vinden. Bij de VTM-uitzending werd zijn gelaat onzichtbaar gemaakt. De dag nadien werd in het journaal hetzelfde beeldmateriaal gebruikt. De inmiddels geïdentificeerde vertegenwoordiger werd ondervraagd door de rijkswacht van Ieper. Er wordt gesteld dat de verdachte werkt voor een bedrijf dat banden heeft met de hormonenhandel. De naam van het bedrijf, Food Dynamics, wordt vermeld. Ook wordt het volgende gezegd: „De vader van verdachte kwam al eerder in aanraking met het gerecht in verband met hormonen. Het bedrijf verkoopt producten zoals T35 en TP15 en die zouden de eetlust van het vee vermeerderen. Het bedrijf ontkent dat ze iets met hormonenhandel te maken heeft.‟ Volgens de commentaar zou de verkoper ook gesteld hebben dat de producten niet opgespoord zouden kunnen worden ingeval van controle, terwijl, volgens eiseres, het feit dat de verkoper zei dat hij „op zijn twee oren mocht slapen‟ enkel bedoeld was om duidelijk aan te tonen dat het geen verboden producten waren, terwijl de journalist hieruit afleidt: „nochtans liet de man tijdens de pseudoverkoop duidelijk blijken dat het om omstreden producten gaat‟. Eiseres stelt dat deze producten vervaardigd worden op basis van natuurlijke kruidenmengsels en dat deze niet kunnen opgespoord worden. De betwiste berichtgeving werd ook overgenomen in de lokale pers. Eiseres stelt dat deze opzettelijk zeer
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
15
gekleurde en tendentieuze berichtgeving door VMMa in strijd is met een onpartijdige en waarheidsgetrouwe informatieberichtgeving en dat de goede naam van eiseres in zeer ernstige mate besmeurd werd. Hierdoor zal het jonge bedrijf Food Dynamics nu heel wat inspanningen moeten doen om haar besmeurde reputatie te herstellen bij bestaande en geïnteresseerde klanten die ieder contact met het bedrijf zullen wensen te vermijden. b) Oordeel van de rechter Eiseres stapt naar de rechtbank en eist een schadevergoeding van 750 000 BEF voor reputatieschade tengevolge van onzorgvuldige berichtgeving: de producten van de firma worden immers vervaardigd op basis van natuurlijke kruidenmengsels. Het vonnis toont een goed overzicht van de ijkpunten bij de beoordeling van journalistieke berichtgeving vanuit het perspectief van artikel 1382 B.W. Het vonnis vertrekt van het principe van de vrijheid van meningsuiting vastgelegd in artikel 10 EVRM. Deze vrijheid omvat een mening om te koesteren en om inlichtingen en denkbeelden te ontvangen of door te geven, zonder inmenging van overheidswege. Maar de rechter erkent ook dat artikel 10 lid 2 EVRM de vrijheid van meningsuiting aan beperkingen of sancties kan onderwerpen, die bij wet worden voorzien en nodig zijn in een democratische samenleving onder meer in het belang van de goede naam of de rechten van anderen. De vrijheid van de pers is dus niet absoluut. Een journalist mag in de pers kritiek geven, mits hij daarbij de objectiviteit voor ogen heeft en zich niet laat verleiden tot lasterlijke of beledigende uitlatingen. De grondwet met de daarin gewaarborgde vrijheid van drukpers en meningsuiting sluit niet uit dat een persoon een burgerlijke veroordeling tot schadeloosstelling op grond van art. 1382 BW mag vorderen, wanneer ten gevolge van een bepaalde uitoefening van deze vrijheden het recht op eer of goede naam wordt gekrenkt, hetgeen een wettelijke sanctie uitmaakt in de zin van art. 10 lid 2 EVRM. De rechter stelt dat een journalist bij de uitoefening van zijn beroep juist, zo volledig en objectief mogelijk informatie dient te verstrekken en de grootste zorgvuldigheid, gematigdheid, onbaatzuchtigheid, voorzichtigheid en omzichtigheid aan de dag moet leggen, zowel bij het zoeken naar informatie als bij de verspreiding ervan. De genoemde zorgvuldigheidsvereiste betreft met name de controle van het waarheidsgehalte en van de juistheid van eventueel geuite beschuldigingen en van aangehaalde feiten of gegevens. De rechter erkent wel dat absolute objectiviteit niet mogelijk is en dat er omwille van de precariteit van de controlemogelijkheden op de informatiebronnen geen resultaatsverbintenis op de journalisten rust wat betreft de juistheid van de door hen berichte feiten.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
16
Dit neemt niet weg dat een journalist verplicht is zich te steunen op gecontroleerde gegevens voor zover dit redelijkerwijze binnen zijn mogelijkheden ligt. De rechter stelt ook dat de aansprakelijkheid van de journalist slechts in het gedrang komt wanneer hij niet gehandeld heeft als een normaal zorgvuldig journalist, die zich geplaatst ziet in dezelfde omstandigheden. In de eerste nieuwsuitzending wordt het beweerd verboden karakter van de producten in de schijnwerpers geplaatst door erbij te voegen dat „de Belgische hormonencel op het product en de leveranciers jaagt‟ en dat het beeldmateriaal opgevraagd werd bij TF1. Op zich werd door deze eerste berichtgeving de goede naam en reputatie van eiseres niet besmeurd, nu het gelaat van vertegenwoordiger voor personen die hem niet kennen onherkenbaar werd gemaakt en nergens sprake is van het bedrijf in kwestie. In de nieuwsuitzending van de dag daarop wordt echter duidelijk gesteld dat de zaak in onderzoek is bij de nationale hormonenmagistraat. Ook wordt het bedrijf waar de ondervraagde verdachte voor werkt vermeld en er wordt ook vermeld dat dit bedrijf banden heeft met de hormonenhandel. Het begrip hormonen wordt duidelijk gebruikt in de betekenis van verboden producten. Dit wordt nog duidelijker wanneer gesteld wordt dat de vader van verdachte in aanraking kwam met het gerecht „in verband met hormonen‟. Wanneer de journalist stelt dat het bedrijf ontkent dat ze iets te maken heeft met hormonenhandel, is het duidelijk dat in beide verslaggevingen de term hormonen telkens in de zin van verboden producten gebruikt werd. Bij het publiek kunnen zo duidelijk veralgemeningen gesuggereerd worden, namelijk dat dit bedrijf handel voert in verboden producten. Het achteraf bijvoegen dat dit bedrijf dit ontkent, terwijl gesteld wordt dat een onderzoek aan de gang is en dat het hele beeldmateriaal gebruikt wordt om in feite aan te tonen dat de vertegenwoordiger van deze firma op heterdaad betrapt werd bij een dergelijke verkoop doet niets af aan het feit dat de goede naam en faam van dit bedrijf bij het publiek hierdoor gekrenkt werd. De journalist die nochtans op dat ogenblik nog niet over enige objectieve en betrouwbare analyse van een laboratorium kon beschikken, liet niettemin duidelijk verstaan dat het om verboden producten ging. In plaats van op die analyse te wachten, aangezien de verslaggeving geen dringend karakter had, bestond de scoop erin zo vlug als mogelijk de beelden van de pseudoaankoop door een undercover veeboer aan het publiek te laten zien en hierbij te stellen dat dankzij deze beelden een dag ervoor reeds op het nieuwsbericht getoond, er een onderzoek opgestart werd. De verslaggeving gebeurde niet ontpartijdig of objectief. De redactie liet duidelijk uitschijnen dat het bedrijf in kwestie handel voert in verboden producten, hoewel er nog niks geweten was van de analyse van het product. Het strafonderzoek werd nadien trouwens geseponeerd.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
17
De rechter besluit dat de journalisten niet volgens de verplichte criteria gehandeld hebben. De rechtbank laat in het midden of de reputatieschade die het jonge bedrijf aanvoerde al dan niet heeft geleid tot een duidelijke daling van de omzet. De gevorderde schadevergoeding diende immers niet overeen te stemmen met de te bewijzen daling van de verkoopcijfers, nu de schadevergoeding gevorderd was wegens de krenking van de goede naam van het bedrijf. De rechtbank kent dan ook aan eiseres een schadevergoeding van 10 000 euro toe wegens schending van de goede naam van haar bedrijf. Hier is sprake van een zuiver onrechtmatige daad.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
18
ETHISCH LUIK BIJLAGE 7: Zaak massagesalon BRON: Raad voor de Journalistiek 3 augustus 1995, De Journalist februari 1996 (1), 8-9. a) Situering Al in 1995 schetste de toen nog Raad voor Deontologie het kader waarbinnen undercoverjournalisten konden opereren. Een journaliste van het Franstalige weekblad Le Vif maakte een reportage over het Brusselse prostitutiemilieu en bood zich in het kader daarvan als kandidaat-prostituee aan bij een gereputeerde salonhoudster. De exploitante bekloeg zich er vervolgens bij de Raad voor Deontologie over dat ze aan de journaliste zeer gedetailleerde informatie had verstrekt die ze zeker niet zou hebben meegedeeld als ze geweten had dat het om een journaliste ging (Deltour, 2003, p. 11). b) Oordeel van de Raad De journaliste wordt erop gewezen dat alle middelen om informatie te achterhalen moeten zijn uitgeput alvorens een journalist ervan mag afzien om zich als dusdanig bekend te maken. Zich niet identificeren als journalist moet een allerlaatste toevlucht blijven. De raad betreurt het ook dat de journaliste onzorgvuldig is geweest in het onherkenbaar maken van klageres en van haar zaak; sommige lezers hebben haar kunnen herkennen.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
19
BIJLAGE 8: Zaak Vanhemeledonck – Dutroux BRON: Raad voor de Journalistiek 8 mei 2003, http://www.rvdj.be/node/203. a) Situering In januari 2002 ontstaat er grote opschudding wanneer bekend wordt dat VTM-journalist Thomas Van Hemeledonck erin geslaagd is om, zonder zich als journalist bekend te maken samen met senator JeanMarie Dedecker een bezoek te brengen aan Marc Dutroux in diens cel in de gevangenis van Aarlen. Het bezoek resulteerde in reportages in het magazine Telefacts en in het journaal van VTM, waarbij gebruik gemaakt wordt van klankopnames die in de gevangeniscel zijn gemaakt. b) Oordeel van de Raad De Raad geeft aan dat een journalist in de regel met open vizier optreedt. Dat betekent dat hij zich als journalist kenbaar maakt. Undercoverjournalistiek, waarbij de journalist zijn hoedanigheid verzwijgt of een andere identiteit aanneemt, moet de uitzondering blijven. Afwijking op de verplichting zich als journalist kenbaar te maken is een journalist enkel toegestaan als de klassieke methoden van informatievergaring waarover hij beschikt niet toereikend zijn. Bovendien dient de informatie die de journalist hoopt te verkrijgen, maatschappelijk relevant te zijn. In voorliggend geval kreeg de journalist de kans om te spreken met een verdachte, die door de aard van de hem toegeschreven misdrijven als een publiek persoon kan worden beschouwd; een verdachte die tot vandaag het maatschappelijke debat in dit land mee bepaalt. De journalist kon, gezien eerdere verklaringen van die verdachte over „onthullingen‟, er eveneens van uitgaan dat een gesprek met de verdachte over het tegen hem gevoerde gerechtelijk onderzoek van een grote maatschappelijke betekenis kon zijn. De journalist heeft zich derhalve laten leiden door een correcte, journalistieke afweging.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
20
BIJLAGE 9: Undercover bij Wendy BRON: Raad voor de Journalistiek 14 juni 2007, http://www.rvdj.be/node/147. a) Situering In mei 2006 ontstaat enige commotie nadat aan het licht is gekomen dat reporter Erik Van Grieken van het radioprogramma „Wilde geruchten‟ zich onder een valse identiteit heeft ingeschreven als kandidaat voor het VTM-programma „Wie wordt de man van Wendy?‟. Hij had de bedoeling hierover, gebruik makend van verborgen opnameapparatuur, een reportage te maken. Hij schreef zich in onder de verzonnen naam Erik Bultinck en vertelde dat hij aan de universiteit werkte als asssistent Oude Letterkunde. Nadat Van Grieken tot de laatste selectie is gekomen, wordt hij ontmaskerd. Na reactie van de VMMA heeft de VRT besloten het programma niet uit te zenden. Volgens VTM beantwoordt het gebeurde niet aan de in de sector en bij de VRT gangbare regels in verband met undercoverjournalistiek. Ze noemt de reportage laakbaar en onbegrijpelijk. De raad van bestuur van de VVJ heeft beslist om deze zaak voor te leggen aan de Raad voor de Journalistiek, „in de hoop dat de regels inzake undercoverjournalistiek dermate worden uitgeklaard dat incidenten zoals dit maximaal kunnen vermeden worden.‟ Chris De Witte, producer van het Radio 1-programma, voert aan dat het programma zich in de infotainment-sfeer bevindt. De redactieploeg had het plan opgevat om met een undercoverreportage verslag uit te brengen van de selectie van een kandidaat-echtgenoot voor Wendy Van Wanten. Het onderwerp was opgevat als een ludiek onderdeel van het magazine. Het was zeker niet de bedoeling om iemand schade te berokkenen. Toen Erik Van Grieken tot de laatste selectie van het VTMprogramma „Wie wordt de man van Wendy?‟ was doorgedrongen, werd zijn verborgen opnameapparatuur ontdekt. Chris De Witte voert aan dat de VRT besloten heeft om de opnames niet te gebruiken, gelet op de commotie die was ontstaan. Hij erkent dat het undercoverproject vooraf niet besproken werd met de redactieverantwoordelijken van Radio 1 en dat het maatschappelijke belang ervan beperkt was. b) Oordeel van de Raad De Raad voor de Journalistiek kwam tot de volgende bevindingen: In deze zaak ontbreekt een ernstig maatschappelijk belang dat het gebruik van de undercovermethode zou kunnen verantwoord hebben. Evenmin werd over het project overleg gepleegd met de redactieverantwoordelijken, die de eindverantwoordelijkheid dragen over de realisatie ervan. Voorts wordt betwijfeld of de informatie,
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
21
die de journalist wilde verkrijgen, niet via de klassieke journalistieke middelen kon verkregen worden. Ten slotte wordt vastgesteld dat de voorgenomen werkwijze in dit geval geen gevaar opleverde voor de journalist. Naar aanleiding van deze zaak (en van een tweede vraag om advies van de VVJ over een undercoverreportage van VTM) heeft de Raad voor de Journalistiek op zijn bijeenkomst van 10 mei 2007 een aantal principes van journalistieke beroepsethiek gepreciseerd in een „Richtlijn over undercoverjournalistiek‟.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
22
BIJLAGE 10: Bom in hotel BRONNEN: -
Raad voor de Journalistiek 14 juni 2007, http://www.rvdj.be/node/148.
-
Merckx, E. (2007). Grenzen van de onderzoeksjournalistiek. Niet-gepubliceerde scriptie, Gent, Vakgroep Communicatiewetenschappen.
a) Situering Op woensdag 22 maart 2006 checkte Telefactsjournaliste Kathleen Peraer in in het Brusselse vijfsterrenhotel Amigo, het hotel waar de Europese Lentetop zou plaatsvinden en waar staatsleiders als Chirac en Merkel zouden verblijven. In haar bagage zat een replica van een Beretta 92, een bekende halfautomatische revolver. In haar hotelkamer belde ze naar haar collega die enige tijd later met tien kogels in zijn broekzak het hotel binnenkwam. De revolver en de kogels werden bewaard in de kluis van de hotelkamer en de journalisten verlieten beiden het hotel. Een dag later, vijf minuten voor het begin van de Europese top om 17 uur, liep Kathleen opnieuw het hotel binnen. Nu had ze een koffer bij waarin alle benodigdheden zaten om een bom te maken. De bom zou zelfs krachtig genoeg zijn om een volledige verdieping van het hotel op te blazen beweerde Eric Goens, directeur Informatie bij VTM. Later bleek het om een nepbom te gaan (Merckx, 2007, p. 44). Gedurende drie dagen lang bracht de journalist het grootste deel van haar tijd door in de lobby van het hotel. Ze zorgde er voor dat ze steeds aanwezig was als Chirac of Merkel in het hotel aankwamen of vertrokken. De journaliste beweerde dat ze in de lobby tot op enkele meters van beide Europese leiders geraakte met haar geladen revolver en dat ze hen had kunnen neerschieten als ze dat wilde. Haar hotelkamer was dan wel geboekt voor drie nachten toch bleef ze er niet slapen. Niemand in het hotel leek dit verdacht te vinden. Gedurende de tijd dat de journaliste in het hotel verbleef, werd ze ook geen enkele keer gecontroleerd of gefouilleerd (Merckx, 2007, p. 45). De beschrijving hierboven komt van de website van Telefacts. Een aantal zaken uit die aankondiging bleek achteraf toch niet te kloppen. Daarnaast wordt de reportage ook in de VTM-nieuwsuitzendingen van die dag uitgebreid aangekondigd en besproken. De programmamakers wilden met de undercoveractie aantonen dat de beveiliging van de Europese top zo lek was als een zeef. De reportage lokte meerdere reacties uit, onder meer over de gebruikte undercovertechniek en over de veiligheid van de journaliste. Naar aanleiding van de maatschappelijke discussie besluit de raad van bestuur van de VVJ om hierover de Raad voor de Journalistiek te ondervragen. De VVJ vraagt de Raad om op volgende vragen te antwoorden: - Was de gehanteerde undercovertechniek geoorloofd?
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
23
- Is er voldoende klaarheid geschapen over de aangebrachte feiten (waren het nu valse of echte wapens)? - Was de persoonlijke veiligheid van de betrokken journaliste voldoende gevrijwaard? - Werden de strafrechtelijke en financiële risico‟s voor de journaliste voldoende ingecalculeerd? Eric Goens en Marc Dupain van de VMMa voeren aan dat de veiligheid van de buitenlandse staatshoofden een heel relevant onderwerp is. In de reportage wordt eerst een politiewoordvoerder aan het woord gelaten, die beschrijft hoe de veiligheidsvoorzieningen georganiseerd zijn. Later in de reportage stellen de reportagemakers echter vast dat deze voorzieningen ontbreken. Zoiets kon enkel worden aangetoond door zelf met een wapen en met materiaal om een bom te vervaardigen in de omgeving van de staatshoofden te komen. Andere methodes om dit vast te stellen waren er niet. Zowel in de nieuwsuitzendingen als in de Telefactsreportage is gesproken over een wapen en over een nepbom, die door de journaliste in het hotel werden binnengesmokkeld. Het wapen betrof een alarmpistool, dat met kogels geladen dodelijk is binnen een straal van 40 meter. Hiervoor is geen vergunning nodig, zodat de journaliste geen overtreding op de wapenwet beging. Voorts werd al het materiaal binnengebracht, nodig voor de aanmaak van een bom, behalve de eigenlijke springstof. Daarom werd gesproken van een nepbom. Goens en Dupain betogen ook dat de journaliste gedurende de hele operatie omkaderd werd door collega‟s en dat de reportage zorgvuldig was voorbereid. Er werden volgens hen geen onverantwoorde risico‟s genomen. b) Oordeel van de Raad De Raad geeft in zijn oordeel eerst aan dat de veiligheid van buitenlandse staatshoofden op een Europese top in Brussel een maatschappelijk relevant onderwerp is. Daarnaast heeft VTM onvoldoende aangetoond dat de beweerde tekortkomingen aan de veiligheidsvoorzieningen enkel konden worden vastgesteld door gebruik te maken van de undercovermethode. Er was geen „undercoveroperatie‟ nodig om aan te tonen dat in het hotel, waar de staatshoofden en regeringsleiders verbleven, vrij kon worden binnen-en buitengegaan en dat de veiligheid van de staatshoofden niet gewaarborgd was volgens de criteria opgegeven door de veiligheidsdiensten. Dat werd trouwens met zoveel woorden toegegeven in een gesprek met een van de veiligheidsverantwoordelijken in het begin van de reportage, wanneer die het had over de bewuste keuze voor een hotel in plaats van de ambassade of de ambtswoning van de ambassadeur. Verder bestond er voor de journaliste ook een belangrijk risico, ook voor de andere aanwezigen trouwens. Hier werd onvoldoende rekening mee gehouden. De risico‟s stonden ook niet in verhouding tot het verhoopte resultaat. Tot slot werd beslist
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
24
dat voor zover dat kon worden nagegaan, de reportage voorbereid, besproken en begeleid werd door de redactieverantwoordelijken van VTM en Telefacts. Daarmee wordt meteen een negatief antwoord gegeven op vraag één (Was de gehanteerde undercovertechniek geoorloofd?) en drie (Was de persoonlijke veiligheid van de betrokken journaliste voldoende gevrijwaard?) van de VVJ. Wat vraag twee betreft (Is er voldoende klaarheid geschapen over de aangebrachte feiten – waren het nu valse of echte wapens?) meent de Raad dat VTM, bij de aankondiging van de reportage door de nieuwsdienst, beroepsethisch foutief heeft gehandeld door de zaken spectaculairder dan in werkelijkheid voor te stellen en het aanvankelijk te doen voorkomen dat de journaliste een echte bom had binnengesmokkeld in het hotel, waar het in feite om een nepbom ging. Dat werd in de latere uitzendingen en in de reportage zelf trouwens met zoveel woorden gezegd. Vraag vier (Werden de strafrechtelijke en financiële risico‟s voor de journaliste voldoende ingecalculeerd?) kan positief worden beantwoord in zoverre de reportage voorbereid, besproken en begeleid werd door de redactieverantwoordelijken van VTM en Telefacts. Naar aanleiding van deze zaak (en van een tweede vraag om advies van de VVJ over een undercoverreportage van Radio 1) heeft de Raad voor de Journalistiek op zijn bijeenkomst van 10 mei 2007 een aantal principes van journalistieke beroepsethiek gepreciseerd in een „Richtlijn over undercoverjournalistiek‟.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
25
BIJLAGE 11: Zaak Volt BRON: Raad voor de Journalistiek 10 september 2009, http://www.rvdj.be/uitspraak/backx-ea-t-vrt. a) Situering In het televisieprogramma Volt van 22 oktober 2008 wordt onder de titel „Een pilletje voor alles‟ een reportage, gevolgd door een studiogesprek, uitgezonden over het voorschrijfgedrag van artsen. In de reportage doet een medewerker van het programma zich voor als patiënt en vraagt hij vier artsen om antidepressiva. Die vier artsen worden tijdens de raadpleging gefilmd met een verborgen camera. De artsen zijn onherkenbaar gemaakt door hun gezicht te „blurren‟. Hun stem wordt ongewijzigd weergegeven, en er worden ook snel gemonteerde beelden getoond van het praktijklokaal, de deurbel en van artsenvoorschriften. De reportage wordt ook geplaatst op de website van Volt en beelden ervan zijn gebruikt in het journaal van 19 uur op 7 november 2008 op Eén. Mevrouw Vandenberghe en de heren Stefaan Backx, Edwin Coeck, Karel De Vos, Serge Morren en Philippe Rummens, allen geneesheren, dienen hierop klacht in tegen de VRT. Na het indienen van die klacht is de betrokken reportage verwijderd van de website van Volt en heeft de VRT toegezegd de beelden uit het archief te verwijderen om heruitzending ervan te vermijden. De geneesheren zijn van mening dat het programma, en meer bepaald de undercoverreportage, een reeks tekorten bevatte, die in wezen neerkomen op vier ernstige inbreuken op de journalistieke beroepsethiek. In de eerste plaats vinden klagers dat de VRT ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de undercovertechniek. Het betrof immers geen onderwerp van groot maatschappelijk belang en de undercovermethode kwam neer op een regelrechte schending van de relatie tussen arts en patiënt, waarbij de arts tot het voorschrijven van een geneesmiddel werd geprovoceerd. De journalist die zich als patiënt had aangeboden vertelde immers een sterk uitlokkend verhaal waarbij niet anders dan antidepressiva konden worden voorgeschreven. In de tweede plaats werd in de reportage inbreuk gepleegd op de privacy van de artsen, omdat ze onvoldoende anoniem werden gemaakt en omdat hen nooit de toestemming is gevraagd tot het maken van een opname in hun praktijk, noch tot het uitzenden ervan. Ten derde vinden de klagers dat de reportage een verkeerd beeld geeft van de werkelijkheid, omdat er gesuggereerd werd dat de diagnose op een kwartiertje werd gemaakt, omdat er verzwegen werd dat de artsen ook verdere afspraken hebben gemaakt over follow-up van de patiënt. Ten vierde betogen klagers dat aan de artsen geen weerwoord werd geboden. Na de reportage is in een studiogesprek wel aan een vertegenwoordigster van het artsensyndicaat de gelegenheid geboden om het standpunt en de werkwijze van de artsen te verdedigen, maar deze woordvoerster stond tegenover een apotheker, een psychotherapeut en de twee presentatoren, zodat van een evenwichtig debat geen sprake was.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
26
b) Oordeel van de Raad In zijn verdediging voerde de VRT aan dat de reportage eerder tot incognitojournalistiek behoorde en niet zozeer tot undercover, omdat de reporter geen andere hoedanigheid heeft aangenomen maar in eigen naam en als een gewone burger de artsen heeft bezocht met een klacht die eenieder kan hebben. De Raad beslist echter dat het in dit geval wel degelijk om een undercoverreportage gaat, omdat de reporter niet gewoon incognito bij de feiten aanwezig was, maar integendeel de hoedanigheid van een patiënt heeft aangenomen en een verzonnen verhaal aan de artsen heeft meegedeeld, met de bedoeling om een voorschrift voor antidepressiva te verkrijgen. De Raad gaat dus na of aan de vier voorwaarden voor undercoverjournalistiek is voldaan en verwijst daarbij naar de undercoverrichtlijn. In dit geval heeft de VRT volgens de Raad onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de informatie over het voorschrijfgedrag van artsen niet alleen met de klassieke journalistieke methoden kon worden vergaard. Volgens de Raad had de VRT ook zorgvuldiger moeten omspringen met het in beeld brengen van de artsen. „De VRT heeft weliswaar voorzorgen genomen om de artsen niet herkenbaar te maken maar, gelet op de speciale vertrouwensrelatie tussen de betrokken artsen en hun patiënten, had hier zorgvuldiger mee moeten worden omgegaan. Zo had bijvoorbeeld ook de stem kunnen worden vervormd. Nu is dat niet gebeurd, waardoor de artsen ongetwijfeld door patiënten konden worden herkend.‟ Ook schiepen de journalisten een verkeerd beeld van de werkelijkheid: „Volgens aangeven van de betrokken artsen, werd in de uitgezonden beelden ook niet duidelijk gemaakt dat de journalist telkens beweerd had dat hij een bestaande medicatie had onderbroken, zodat de indruk kon ontstaan dat hij het voorschrift vrijwel onmiddellijk had ontvangen. Het onvermeld laten van de beweerde medische voorgeschiedenis kan een verkeerde indruk geven van wat er zich werkelijk in het dokterskabinet heeft afgespeeld.‟ Wat het beweerde ontbreken van een weerwoord betreft, stelt de Raad vast dat de artsen niet persoonlijk werden beschuldigd, maar dat de reportage veeleer een algemeen fenomeen wilde illustreren. In die omstandigheden was het niet vereist om aan iedere individuele arts een weerwoord te verlenen, maar kon worden volstaan met de verklaringen van de woordvoerster van een artsenvereniging, die de reportage had gezien en tijdens het studiodebat de kans kreeg om erop te reageren. De Raad is daarom van oordeel dat de klacht gegrond is in haar eerste drie onderdelen.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
27
BIJLAGEN BIJ HOOFDSTUK 3: NEDERLAND
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
28
JURIDISCH LUIK BIJLAGE 1: Scientology in De Ombudsman BRON: Schuijt, G.A.I. (2006). Vrijheid van nieuwsgaring. Den Haag: Boom Juridische Uitgevers. In het televisieprogramma De Ombudsman van 23 oktober 1980 had de Vara aandacht besteed aan de wijze waarop de Scientology Kerk gegadigden trachtte te interesseren voor de psychotherapeutische methode waarmee zij als kerk mensen in geestelijke nood hulp wilde bieden. Er was onder meer sprake van agressieve wervingsmethodes en het toepassen van hersenspoeling. Naar aanleiding van publicaties o.a. in de Haagse Post waarin twijfel werd geuit over de integriteit van de Scientology Kerk en gerept werd van exorbitant hoge rekeningen, had de VARA besloten – mede omdat langs de gebruikelijke weg informatie praktisch niet te verkrijgen viel – iemand de rol van belangstellende te laten spelen. Door persoonlijke belangstelling te veinzen, slaagde de verslaggever erin een aantal ontmoetingen te arrangeren, die heimelijk op beeld –en geluidsband werden vastgelegd. De opnamen werden vervolgens in de uitzending getoond. De Scientology Kerk daagde de VARA wegens schending van de privacy voor de rechter.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
29
BIJLAGE 2: Stuart van Bergen op Zoom BRON: - Hof Amsterdam 13 september 1990, Mediaforum 1991-1, 1-8. - Schuijt, G.A.I. (2006). Vrijheid van nieuwsgaring. Den Haag: Boom Juridische Uitgevers. a) Situering Twee journalisten van Nieuwe Revu geven zich uit voor doctorandussen van „Abel Consultancy BV‟ en presenteren zich bij diverse personen met allerlei voorwendsels. Daarmee willen zij corruptie in dit land blootleggen. Zo doen zij ook W.C.M. Stuart aan, wethouder in Bergen op Zoom, met een verzoek om bouwgrond ten behoeve van de eventuele vestiging van een Amerikaans bedrijf. In gesprekken die volgen en die heimelijk op geluidsband en gedeeltelijk op videoband worden vastgelegd, laten zij doorschemeren dat er voor de wethouder smeergelden te verdienen zijn. De wethouder zou daarop zijn ingegaan. In Nieuwe Revu publiceren zij het hele verhaal van hun belevenissen en de gesprekken. Veronica wijdt er een uitzending aan met gedeelten van de video-opnamen. De wethouder, die door zijn Gemeenteraad ter verantwoording wordt geroepen, laat het er niet bij zitten. Hij vraagt de banden op bij Nieuwe Revu en Veronica en stelt bij de Rechtbank in Amsterdam een bodemprocedure in teneinde schadevergoeding te verkrijgen wegens belediging. De Rechtbank komt tot een tussenvonnis, waarin de journalisten worden toegelaten tot het aangeboden aanvullende bewijs. Beide partijen gaan daarvan in hoger beroep bij het Hof, dat de zaak aan zich trekt en arrest wijst. We besteden in de analyse vooral aandacht aan het arrest in beroep. Waar relevant wordt gewezen op verschillen en gelijkenissen met het vonnis in eerste aanleg. b) Oordeel van de rechter Het grootste probleem van de publicatie is dat het geen mogelijkheid openlaat dat Stuart nooit steekpenningen zou hebben aanvaard, ook al zou dat volgens Nieuwe Revu wel zo zijn. In werkelijkheid heeft deze mogelijkheid volgens de rechter wel bestaan, maar de publicatie brengt haar op geen enkele wijze onder de aandacht van de lezer en sluit haar zelfs veeleer uit. Volgens de rechter ligt mede daarin de venijnigheid van het artikel; De publicatie brengt de boodschap over dat Stuart de bereidheid heeft getoond zich te laten omkopen en maakt duidelijk dat de journalisten daarmee hun missie voltooid hebben geacht. Daarin ligt de suggestie dat Stuart – in algemene zin – zich laat omkopen. De vordering van Stuart werd terecht door de eerste rechtbank beoordeeld op de primaire grondslag daarvan, namelijk belediging in de zin van artikel 1408 BW (oud B.W.). Ook het oordeel dat de het artikel onmiskenbaar Stuarts eer en goede naam aantast en dat daarmee in beginsel opzet en oogmerk
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
30
van Nieuwe Revu tot belediging van Stuart gegeven zijn, klopt volgens het Hof. Ook de opmerking dat het oogmerk tot belediging ontbreekt indien publicatie van het artikel werd gebillijkt door het algemeen belang klopt. Hiermee neemt het Hof mee in aanmerking dat Nieuwe Revu uitsluitend het algemeen belang (PROP) aanvoert ten betoge dat het oogmerk tot belediging ontbrak. Het toetsingscriterium Mede gelet op enerzijds de aard van de gepubliceerde beschuldiging en de ernst van de te verwachten gevolgen daarvan voor Stuart, anderzijds de ernst van de misstand die het artikel aan de kaak beoogt te stellen werd publicatie van het artikel slechts dan gebillijkt door het algemeen belang indien de beschuldiging in voldoende mate steun vond in het ten tijde van de publicatie beschikbare feitenmateriaal. Hierbij wordt ook belang gehecht aan de bijzondere omstandigheden van het geval a) Het feitenmateriaal is niet afkomstig van derdeninformanten, maar vergaard door eigen waarneming van de journalisten; in die zaak is niet het geval aan de orde dat informanten achteraf onwaarheid gesproken blijken te hebben, maar niettemin ten tijde van de publicatie voor betrouwbaar mochten gehouden worden. b) Naar de stellingen van Nieuwe Revu hebben de journalisten willekeurig de gemeente Bergen op Zoom gekozen. Het Hof leidt daaruit af dat de journalisten voordien geen enkele aanwijzing hadden dat Stuart ooit in werkelijkheid steekpenningen heeft aangenomen, en ook geen enkele aanwijzing dat Stuart ooit in werkelijkheid ervaring heeft opgedaan met de gebruikelijke verhulde wijze waarop – door echte zakenlieden – steekpenningen in het vooruitzicht worden gesteld; in zoverre had bij de interpretatie van het materiaal de hypothese van omkoopbaarheid geen enkel streepje voor boven de hypothese van niet-omkoopbaarheid, zodat er geen enkele aanleiding bestond om gedragingen of uitlatingen die voor tweeërlei uitleg vatbaar waren ten nadele van Stuart te interpreteren. FISHING De kern van de beslissing van de rechtbank De rechtbank had onderzocht de mate waarin het artikel steun vindt in het materiaal, voor wat betreft het gesprek in het stadhuis van Bergen op Zoom, het gesprek op het WTC, en het telefoongesprek van „François‟ (eigenlijk reporter Storms) met Van den Bergh. Onder de bevindingen van de rechtbank staat de volgende vaststelling centraal: Wel wordt, aan het einde van het telefoongesprek, door Storms duidelijk gemaakt dat 10 % tot 15 % van de bezuinigingen, die door de samenwerking met en inspanningen van Stuart gerealiseerd worden, zal worden uitbetaald aan Van den Bergh ten behoeve
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
31
van hem en Stuart en dat zij het verder onderling maar moeten regelen, maar dat hij (Storms) wil dat Stuart hiermee akkoord gaat. Stuart stelde dat de rechter hier fout was gegaan. Blijkens de geluidsband heeft Storms volgens hem wel gezegd dat hij 10 tot 15 % van de besparingen aan Van den Bergh wil uitbetalen, maar niet dat deze betaling zou strekken „ten behoeve van Van den Bergh en Stuart en dat zij het verder onderling moeten regelen, en dat hij (Storms) wil dat Stuart hiermee akkoord gaat. Naar het oordeel van het Hof maakt Storms in deze passage in het geheel niet duidelijk dat de betaling, die hij aan Van den Bergh in het vooruitzicht stelt, mede bestemd is voor Stuart, noch dat Van den Bergh en Stuart dat verder maar onderling zouden moeten regelen, noch dat Storms wil dat Stuart hiermee akkoord gaat. Beluistering van de geluidsband heeft het hof bovendien tot de vaststelling gebracht dat de laatste woorden van Van den Bergh in redelijkheid niet kunnen worden begrepen als instemming met hetgeen Storms telkens daaraan voorafgaand zegt en zelfs niet als teken dat hij tot zich laat doordringen wat Storms zegt. Die laatste woorden van Van den Bergh zijn blijkens de intonatie slechts loze stopwoorden die aangeven dat Van den Bergh het gesprek als beëndigd beschouwt. Voorzover dus Storms al kan worden geacht aan Van den Bergh een betaling te doen, Van den Bergh kan niet geacht worden dit te hebben begrepen. Zo valt volgens het Hof de bodem uit de centrale overweging van de rechtbank, te weten dat beslissend is of Van den Bergh dit voorstel aan Stuart heeft overgebracht. Toetsing van de afzonderlijke passages uit het artikel Het Hof toetst het artikel aan het toetsingscriterium (zie toetsingscriterium). Het artikel bevat een aantal als letterlijke citaten gepresenteerde passages waarin min of meer onverhuld sprake is van een aanbod tot betaling van steekpenningen ten behoeve van Stuart. Het hof bespreekt die passages stuk voor stuk. Resumerend oordeelt het hof dat geen van de zes hiervoor besproken, als letterlijke citaten gepresenteerde passages kan gelden als een redelijkerwijs toelaatbare weergave van het materiaal. Toetsing aan het materiaal als geheel De door Nieuwe Revu overgelegde transcripten van de geluidsbanden alsmede eigen beluistering ter terechtzitting van de fragmenten daarvan geven het hof aanleiding tot de navolgende beschouwingen. -
Waar de pseudo-zakenlieden volgens Nieuwe Revu „verhulde toespelingen‟ maken op een geldelijke beloning voor Stuart is volgens het hof veelvuldig sprake van taalgebruik waaraan geen betekenis hoegenaamd valt toe te kennen
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
32
-
Waar de pseudo-zakenlieden een conspiratieve toon aanslaan is deze door Van den Bergh en Stuart in verband gebracht met de „soms onconventionele (creatieve) wijze‟ waarop Stuart, naar hij duidelijk maakte, te werk wilde gaan bij zijn inspanningen om Octel binnen zijn gemeente te halen. Telkens wanneer Van den Bergh en Stuart in de gesprekken het initiatief hebben stellen zij dat aspect centraal.
-
Zodra de pseudo-zakenlieden in Antwerpen onverhuld aan de orde stellen dat zij willen dat Stuart persoonlijk belang zal hebben bij de beoogde transactie (overigens met de veelzeggende inleiding: „dat heb ik aan het begin gezegd, misschien dat je dat is ontgaan‟) wijst Stuart dit bij herhaling ondubbelzinnig af. Stuart zet daarbij uiteen dat hij een politiek belang heeft bij het binnenhalen van bedrijven. Als dat lukt in dat „het mooiste wat er is vandaag de dag, dat is fantstisch, dat is niet uit te drukken‟ zegt Stuart, blijkens de videoband met evidente begeestering.
-
Bij de interpretatie van een andere scene is de interpretatie van belang dat (1) Stuart onmiddellijk daarvoor de suggsestie van een belang voor hemzelf van de hand gewezen heeft en (2) dat het niet past bij Stuarts beleden taakopvatting om de pseudo-zakenlieden te bruskeren. De voorgaande beschouwingen leiden het hof tot het oordeel dat de beschuldiging dat Stuart zich als ambtsdrager laat omkopen onvoldoende steun vindt in het materiaal.
Over de Veronica-uitzending Centraal in de uitzending van Veronica stond het fragment van de videoband van het diner in Antwerpen. Onmiddellijk voorafgaand aan dat fragment zegt de presentator: „Tijdens een diner wonderlijk genoeg in Antwerpen wordt afgesproken dat de wethouder via de architect geld zal krijgen in ruil voor zijn steun aan het project van Abel Consultancy.‟ En onmiddellijk na het fragment herhaalt de presentator: „Wethouder Stuart van Bergen op Zoom spreekt af dat hij in ruil voor geld het bedrijf van François en Christiaan zal bevoordelen.‟ Op grond hiervan en van de ter terechtzitting vertoonde videoband van de uitzending onderschrijft het hof het oordeel van de rechtbank dat aan degene die de uitzending heeft gevolgd, mogelijk in nog sterkere mate dan aan de lezer van het Nieuwe Revu-artikel, de onmiskenbare boodschap wordt overgebracht dat Stuart bereid was zich tegen een geldelijke beloning tot het uiterste in te spannen teneinde zo gunstig mogelijke voorwaarden te scheppen voor de vestiging van het Amerikaanse bedrijf Octel in Bergen op Zoom. Evenzeer onderschrijft het hof het oordeel van de rechtbank dat de beschuldiging die in de uitzending geuit wordt erop neerkomt dat Stuart zich als ambtsdrager laat
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
33
omkopen. Daaraan doet niet af dat de presentator aan het slot van de uitzending nog zegt: „Over waar of onwaar is het laatste woord nog niet gesproken: in de affaire van de gifgrond is voor morgen in Amsterdam een kort geding afgekondigd.‟ Het transcript van de uitzending alsmede eigen waarneming ter terechtzitting brengen het hof tot oordeel dat de kijker de zojuist geciteerde passage in verband zal brengen met de reeks reportages in het geheel en op de affaire van de gifgrond in het bijzonder, zeker niet in het bijzonder met de affaire-Stuart. Bovendien valt de indruk die de geciteerde passage op de kijker maakt in het niet bij die van de hierboven omschreven gedeelte van de uitzending. Ook op de uitzending van Veronica past het Hof hetzelfde toetsingscriterium toe als op het artikel in Nieuwe Revu. Veronica betoogt dat haar positie in zoverre verschilt van die van Nieuwe Revu dat haar personeel uitsluitend het diner in Antwerpen zelf heeft gadegeslagen, niet tevens de daaraan vooraf gegane gesprekken van Storms en Ruigrok met Stuart respectievelijk Van den Bergh. Het hof overweegt dat het materiaal met betrekking tot het diner in Antwerpen op zichzelf bezien onvoldoende steun bood aan Veronica‟s beschuldiging dat Stuart zich als ambtsdrager laat omkopen. Veronica heeft echter gesteld dat haar uitzending daarnaast nog op andere bronnen steunde. Als voornaamste aanvullende bron noemt Veronica „de mededelingen van Ruigrok en Storms‟. Veronica verzuimt echter om met voldoende precisie aan te geven wat die mededelingen dan wel inhielden. Aldus heeft Veronica te weinig gesteld om die conclusie te rechtvaardigen dat deze aanvullende bron steun bood aan de beschuldiging dat Stuart zich als ambtsdrager laat omkopen. Dit klemt te meer nu het totale materiaal waarover Storms en Ruigrok beschikten hierboven door het hof onvoldoende is geoordeeld om de beschuldiging te kunnen dragen, zodat het – voor wat betreft Veronica – aankomt op de vraag of Veronica niettemin „de mededelingen van Storms en Ruigrok‟ voor betrouwbaar mocht houden. Of dat laatste het geval is hangt niet alleen af van positie en reputatie van Storms en Ruigrok, maar ook van de inhoud van hun mededelingen, die immers – mede in het licht van de eigen bevindingen van Veronica – voor Veronica de noodzaak meegebracht kan hebben Storms en Ruigrok om nadere verantwoording van hun „mededelingen‟ te vragen. Veronica heeft het hof niet in staat gesteld een dergelijke toetsing te verrichten. Tenslotte is er een belangrijke aanwijzing dat Veronica tot in detail bekend was met het materiaal dat Storms en Ruigrok hadden vergaard: in de inleiding van het item Nieuwe Revu valt te lezen dat Nieuwslijnverslaggever Ton van Dijk de afgelopen maanden heeft geregistreerd hoe drie van deze spraakmakende verhalen (waaronder kennelijk dat van Stuart) tot stand kwamen.‟ Als verdere aanvullende bron noemt Veronica nog het weerwoord dat Stuart heeft gegeven. Ook met betrekking tot deze bron verzuimt Veronica nadere bijzonderheden te stellen. Zij stelt niet wat Stuarts
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
34
weerwoord dan wel inhield, en het gedeelte daarvan dat in de uitzending is opgenomen biedt geen steun aan de beschuldiging dat Stuart zich als ambtsdrager laat omkopen. Een en ander leidt het hof tot de slotsom dat de beschuldiging dat Stuart zich als ambtsdrager laat omkopen onvoldoende steun vindt in het materiaal waarop Veronica zich beroept. Beoordeling Het Hof stelt dat het artikel van Nieuwe Revu en de uitzending van Veronica ten opzichte van Stuart beledigend zijn geweest. Schadevergoeding: kosten van rechtsbijstand Stuart vordert 50 000 van kosten van rechtsbijstand. De werkzaamheden van Stuarts raadsman terzake van de verdediging van Stuarts positie als raadslid en wethouder van de gemeente Bergen op Zoom hebben gestrekt tot beperking van Stuarts schade. De kosten daarvan dienen op die titel door Nieuwe Revu en Veronica te worden vergoed, voorzover zij naar omvang redelijk zijn. Schadevergoeding : immateriële schade Stuart vordert 200 000 terzake van immateriële schade. Bij de beoordeling van dit onderdeel is het volgende van belang: a) De beschuldiging dat Stuart zich als ambtsdrager laat omkopen is een zeer grove belediging. Zijn positie als wethouder kwam daardoor op het spel te staan, bij verlies daarvan zouden zijn kansen op ander werk er ernstig door worden aangetast, repercussies op zijn particuliere leven zouden niet kunnen uitblijven. Kortom, de beschuldiging bedreigde Stuarts bestaan in al zijn facetten. b) De beschuldiging heeft een ongekend grote publiciteit gekregen. Niet alleen de lezers van het betreffende nummer van Nieuwe Revu en de kijkers naar de Veronica-uitzending hebben ervan kennis genomen, de strekking van de beschuldiging is door talloze landelijke en regionale dag-en weekbladen doorgegeven. Naar eveneens viel te voorzien is vervolgens een uitvoerige publieke discussie gevoerd over de journalistieke methode die Storms en Ruigrok hebben gevolgd. Neveneffect daarvan is geweest dat ook de „zaakStuart‟ na de eerste berichtgeving nog enige tijd in het nieuws is gebleven. c) !!! Ook op zichzelf te bezien is de gevolgde journalistieke methode een factor die de immateriële schade mee bepaalt. Dat de beschuldiging niet alleen onjuist is, maar
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
35
bovendien gebaseerd is op materiaal dat onder valse voorwendselen is verkregen maakt haar des te grievender. d) Stuart heeft grote vechtlust en doorzettingsvermogen moeten opbrengen om de beschuldigingen te bestrijden. Daarbij heeft hij zich moeten laten welgevallen dat Nieuwe Revu en Veronica in deze procedure de beschuldiging niet slechts hebben herhaald, maar zelfs nog hebben aangedikt. Uiteraard stond het Nieuwe Revu vrij deze procedure te voeren op de wijze die hun goeddacht, en kan daarin geen hernieuwde opzettelijke belediging gelegen zijn. Dat neemt echter niet weg dat in deze procedure meerder leed aan Stuart is toegevoegd. e) Aannemelijk is dat, ondanks dit arrest waarbij Stuart in het gelijk gesteld wordt, de extreem onaangename herinnering aan deze zaak onuitwisbaar zal zijn; meer in het bijzonder de herinnering aan de dag waarop Veronica Stuart onder valse voorwendselen naar de televisiecamera lokte om hem daar onverhoeds te confronteren met de tersluiks gemaakte video-opname van het diner in Antwerpen, en met de beschuldigingen die Nieuwe Revu en Veronica daarop meenden te kunnen baseren. f) Naar van algemene bekendheid is, wordt Nieuwe Revu uitgegeven door een onderneming met winstoogmerk en worden de verkoopresultaten (en daarmee de inkomsten) door een geruchtmakende publicatie gunstig beïnvloed. De bedragen die Nieuwe Revu gespendeerd moet hebben aan de voorbereiding van het artikel vormen een indicatie voor de inkomsten die Nieuwe Revu kennelijk met de publicatie ervan verwachtte te zullen behalen. g) Veronica heeft zich bij de bekendmaking van de beschuldiging aan Stuarts adres bediend van het zeer indringende medium televisie, en bovendien de beschuldiging zelf op zeer indringende wijze gepresenteerd. Op grond van het voorgaande acht het hof een bedrag van 125 000 gulden een billijke vergoeding tot betering van het nadeel dat Stuart in eer en goede naam heeft geleden. Schadevergoeding: inkomensschade Stuart vordert 300 000 gulden terzake van materiële schade. Hij stelde daartoe dat hij in januari 1989 reële vooruitzichten had om op korte termijn benoemd te worden tot burgemeester van een gemeente en dat zijn kansen daarop als gevolg van de beschuldiging van Nieuwe Revu en Veronica voorgoed verkeken zijn. Gelet op Stuarts toenmalige leeftijd, opleiding en arbeidsverleden is naar algemene ervaringsregelen aannemelijk dat Stuart, indien hij dat wenste, in januari 1989 zijn positie en zijn
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
36
inkomen zou hebben kunnen verbeteren in de mate als door hem gesteld. Daarnaast heeft Stuart aangetoond dat hij daadwerkelijk solliciteerde naar burgemeestersposten en daarbij als een serieuze kandidaat gold. Nieuwe Revu en Veronica hebben dat niet betwist. Zij hebben wel gesteld dat reeds de enkele verklaring voor recht dat zij Stuart hebben beledigd hem de promotiekansen hergeeft die hij onmiddelijk voor de publicatie/uitzending had, zodat hij geen inkomensschade lijdt. Dit laatste is reeds onjuist omdat Stuart inmiddels ruim anderhalf jaar achterop is geraakt met zijn sollicitaties. Bovendien is het hof met Stuart van oordeel dat het enkele feit dat hij in opspraak is gebracht zijn kansen op benoeming in een openbare functie nadelig beïnvloedt. Het hof baseert dit oordeel op algemene ervaringsregels. Anderzijds is het hof van oordeel dat evenbedoelde nadelige invloed na verloop van enige jaren zal zijn uitgewerkt. Een aanwijzing daarvoor put het hof uit de omstandigheid dat Stuart als wethouder is kunnen aanblijven en na de raadsverkiezingen van 1990 opnieuw tot wethouder is gekozen. Het hof gaat er dus van uit dat Stuarts loopbaan enkele jaren stilstaat, maar nadien haar loop herneemt op dezelfde voet als in januari 1989 in de lijn der verwachtingen lag. Het hof begroot op basis hiervan de inkomensschade naar redelijkheid en billijkheid op 75 000 gulden. Verweer: causaal verband Nieuwe Revu en Veronica hebben betoogd dat hun beschuldiging dat Stuart zich als ambtsdrager laat omkopen niet kan gelden als oorzaak van de door hem geleden inkomensschade. Storms en Ruigrok hebben immers mede aan het licht gebracht dat Stuart zich in schemersituaties heeft begeven op een wijze die een wethouder volstrekt niet past. Dat aspect van zijn gedrag is hem komen te staan op een motie van afkeuring van de gemeenteraad. Reeds die politieke uitspraak heeft Stuarts carrièrevooruitzichten gefnuikt, aldus Nieuwe Revu en Veronica. Het hof neemt aan dat Nieuwe Revu en Veronica willen betogen dat Stuart dezelfde schade zou hebben geleden indien Nieuwe Revu en Veronica die beschuldiging niet zouden hebben geuit, maar volstaan zouden hebben met de beschuldiging dat Stuart zich in schemersituaties heeft begeven. Het Hof acht het echter aan gerede twijfel onderhevig -
Of nieuwe Revu en Veronica het de moeite waard zouden hebben gevonden om te publiceren dat Stuart zich in contacten met pseudozakenlieden in schemersituaties heeft begeven, echter zonder bereidheid te tonen zich te laten omkopen.
-
Of de verdachtmaking die die ook in een dergelijke publicatie besloten zou kunnen liggen, zou kunnen worden gerechtvaardigd door het algemeen belang
-
Of een dergelijke publicatie eennzelfde commotie zou hebben opgeroepen als thans rond Stuart is ontstaan
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
37
-
Of een dergelijke publicatie zou hebben geleid tot een motie als thans door de gemeenteraad van Bergen op Zoom is aanvaard.
In die motie van de gemeenteraad werd Stuarts gedrag trouwens niet afgekeurd maar ernstig betreurd. In de motie wordt ook niet overwogen dat Stuart zich in schemersituaties heeft begeven, maar dat hij het college van burgemeesters en wethouders niet op de hoogte heeft gehouden, en dat hij onverstandige en overbodige uitspraken heeft gedaan. Het politieke oordeel dat de gemeenteraad van Bergen op Zoom over Stuarts gedrag heeft uitgesproken is dus niet zo desastreus voor Stuart als Nieuwe Revu en Veronica suggereren. Het verweer faalt dus. Hoofdelijkheid Stuarts schade is zowel het gevolg van de onrechtmatige daad van Nieuwe Revu als van die van Veronica. Nieuwe Revu en Veronica zijn dus ieder voor de gehele schade aansprakelijk, met dien verstannde dat de betaling door de een de ander bevrijdt. Beslissing Het Hof verklaart het artikel in Nieuwe Revu beledigend ten opzichte van Stuart, net als het programma Nieuwslijn. Beide worden veroordeeld tot betaling aan Stuart van 75 000 gulden als vergoeding van de door Stuart geleden en te lijden inkomensschade, 125 000 gulden als vergoeding van de door Stuart geleden en te lijden immateriële schade, met dien verstande dat betaling door de een de anderen bevrijdt.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
38
BIJLAGE 3: Drie rijbewijzen BRON: Maters, L. (Ed.) (1996). Rechtspraak & journalistiek: verschuiven de grenzen? Den Haag: HvU press. Drie rijbewijzen op verschillende namen met dezelfde pasfoto‟s staan op 2 september 1992 afgedrukt in het Algemeen Dagblad. In het begeleidende artikel legt journalist Paul Hovius uit hoe hij in drie verschillende gemeenten rijbewijzen aanvraagt op de namen van zijn collega‟s, maar met zijn eigen pasfoto. In twee van die gemeentes krijgt hij de documenten zonder problemen in handen. Hij toont hiermee aan dat de Nederlandse procedure voor het verstrekken van rijbewijzen allesbehalve waterdicht is. Hovius kwam op het idee voor dit artikel door de stellige beweringen van minister MaijWeggen in de Tweede Kamer dat er niets aan de hand is met de afgifte van rijbewijzen. Kamerlid Schutte had haar daarover aan de tand gevoeld naar aanleiding van een artikel in het Nederlands Juristenblad van april 1992. De schrijver daarvan verbaast zich over het gemak waarmee hij een nieuw rijbewijs heeft gekregen, nadat hij zijn oude is kwijtgeraakt. Hovius: „De minister heeft een echt KIRantwoord gegeven. KIR? Dat staat voor Kluitje in het Riet. Ze antwoordde dat bij een juiste uitvoering van de voorschriften omtrent de vaststelling van de identiteit c.q. rijbevoegdheid van de aanvrager de regelingen ter verkrijging van een paspoort of rijbewijs niet fraudegevoelig zijn. Dus wilden wij uitzoeken of dat antwoord klopte of dat er toch wel gemakkelijk gefraudeerd kon worden. Tenslotte, met een rijbewijs heb je een veel geaccepteerd legitimatiebewijs in handen en ligt de halve wereld voor je open. Over de aanpak is op de redactie uitvoerig overlegd. We vonden dat we zelf de proef op de som moesten nemen. Dat was de enige manier om onomstotelijk aan te tonen dat de gemeenten daadwerkelijk ten onrechte rijbewijzen verstrekken. Alleen zo konden we erachter komen of er inderdaad sprake was een misstand‟. Nadat besloten is om onjuiste gegevens te verstrekken, wordt er uitvoerig overlegd met juristen van het Algemeen Dagblad. „We beseften terdege dat we ons op glad ijs begaven.‟ Hovius vraagt daarna in de gemeenten Zoetermeer, Den Haag en Rotterdam een rijbewijs aan. Hij gebruikt de persoonsgegevens van zijn collega‟s, maar zijn eigen pasfoto. In Zoetermeer en Den Haag krijgt hij zonder problemen een nieuw rijbewijs. Maar in Rotterdam loopt hij tegen de lamp als een ambtenaar controle-vragen stelt die hij niet kan beantwoorden. De Rotterdamse standaardprocedure bleek waterdicht. De twee rijbewijzen die Hovius van de gemeenten Zoetermeer en Den Haag krijgt, geeft hij onmiddellijk aan een notaris. Beide gemeenten doen na de publicatie aangifte. En tot grote verbazing van Hovius besluit het Openbaar Ministerie hem te vervolgen: „Ik had absoluut niet verwacht dat het OM dat daadwerkelijk zou doen. Ik rekende op een sepot, onder meer omdat een soortgelijke zaak tegen VPRO-radio ook geseponeerd werd. En ook omdat het wel duidelijk is dat ik het niet deed voor mijn eigen gewin, maar om een misstand aan te tonen.‟ De afgifteregelingen voor EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
39
rijbewijzen zijn inmiddels aangescherpt. Ook daarin ziet Hovius bewijs van zijn stelling, dat hij in het algemeen belang gehandeld heeft. Het OM vervolgt hem echter als een gewone wetsovertreder.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
40
BIJLAGE 4: In de aidskliniek (Essaïdi Aqua Tilis Therapie vs. TROS) BRON: Rb. Amsterdam 19 mei 1995, Mediaforum 1995- 7/8, B96-B97 en Hof Amsterdam 21 december 1995, Mediaforum 1996-2, B26-B28. a) Situering Mohammed Habib Essaïdi leidt de Essaïdi Aqua Tilstherapie Kliniek in Eindhoven. De Stichting No Time beijvert zich voor de ontwikkeling van nieuwe behandelingsmethoden tegen de ziekte van AIDS en ondersteunt patiënten die gebruik willen maken van voornoemde methode. X is bestuurder van de stichting No Time en is eveneens in de kliniek van Essaïdi onder behandeling. Op 29 maart 1995 heeft de heer Kamphuis, journalist van het televisieprogramma Deadline (TROS) zich voorgedaan als drager van het HIV-virus. Hij heeft zonder zijn ware identiteit en bedoelingen kenbaar te maken een intakegesprek gevoerd met Essaïdi. Dit om aan te tonen dat Essaïdi bij seropositieven de indruk wekte aids te kunnen genezen. Kamphuis heeft van dit gesprek zonder toestemming van Essaïdi beeld-en geluidsopnamen gemaakt met verborgen apparatuur. In de editie van Vrij Nederland van 1 april 1995 is een artikel verschenen over de Essaïdi Aqua Tilstherapie, waarin de therapie sterk wordt bekritiseerd, onder meer door een aantal deskundigen ter zake. Op 19 april 1995 heeft Kamphuis een behandeling ondergaan. Ook hiervan zijn zonder toestemming van Essaïdi beeld-en geluidsopnamen gemaakt. Voorts heeft op 19 april 1995 een team van Deadline, waaronder Kamphuis, zonder aankondiging en met geactiveerde beeld-en geluidsapparatuur de kliniek betreden. Essaïdi heeft direct om uitschakeling van de apparatuur gevraagd. Het team heeft gevolg gegeven aan dat verzoek. Daarop spannen de heer Essaïdi en de Stichtin No Time een kortgeding aan om te voorkomen dat in Deadline die avond een aantal gemaakte opnamen uitgezonden zullen worden. Die opnamen zijn op de zitting getoond. Daarop zijn geen patiënten, die in de kliniek worden behandeld, waarneembaar. Er mag ook geen aandacht besteed worden aan de kliniek. Eisen in eerste aanleg Eisers vorderen in dit geding – naast voldoening van 25 000 gulden, als voorschot op de schadevergoeding – de Tros te verbieden door middel van radio-of televisieuitzending aandacht te besteden aan de Aqua Tilistherapie kliniek en/of bij die kliniek betrokken personen en beeld- en/of geluidopnamen van die kliniek of die personen te vervaardigen, dan wel openbaar te maken of te verveelvoudigen zonder uitdrukkelijke voorafgaande toestemming van eisers. Daarnaast verbieden ze de TROS op enigerlei wijze gebruik te maken van het reeds door de Tros vervaardigde beeld- en/of
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
41
geluidsopnamen met betrekking tot de eisers althans de kliniek, de behandelmethode en/of de direct of indirect daarbij betrokken personen zonder uitdrukkelijke en voorafgaande toestemming. Ook gebieden ze de Tros de uitzending van het item op te schorten en eisers inzage te verschaffen in het item, zoals de Tros dit voornemens is uit te zenden, een en ander op straffe van een dwangsom. Eisers stellen daartoe dat zij de Tros nadrukkelijk geen toestemming hebben gegeven voor de opnamen en de uitzending daarvan en dat hun belang bij niet-uitzending zwaarder weegt dan het belang van de Tros bij de uitzending. Hierdoor dreigt immers de serieusheid en de geloofwaardigheid van het project te worden aangetast. Essaïdi betoogt daarbij nog dat de Tros inbreuk maakt op zijn recht op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer. Voorts stellen eisers dat het artikel in Vrij Nederland is samengesteld zonder dat het beginsel van hoor en wederhoor is toegepast. Aangezien geen patiënt – ook niet X - het programma waarneembaar is, missen de vorderingen van No Time en X in elk geval grond, voor zover zij erover klagen dat hun privacy of portretrecht wordt geschonden. b) Oordeel van de rechter In beginsel kan worden aangenomen dat de Tros het portretrecht als bedoeld in artikel 21 van de Auteurswet van Essaïdi heeft geschonden. Essaïdi heeft immers – voor zover hij al wist dat er opnamen werden gemaakt nadrukkelijk zijn toestemming onthouden aan het maken en uitzenden hiervan. Ook nadien heeft hij daarvoor geen toestemming gegeven. Bij de beoordeling of de Tros niettemin tot uitzending mag overgaan geldt als uitgangspunt dat zij aan haar ingevolge art 10 EVRM toekomende recht op vrijheid van meningsuiting toekomende recht op vrijheid van meningsuiting in beginsel de vrijheid ontleent het haar ter beschikking staand materiaal uit te zenden. Daartegenover staat het recht van eenieder op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer, dat naar zijn inhoud mede door artikel 8 EVRM wordt bepaald. Indien de openbaarmaking van een portret op dit recht inbreuk maakt, is in beginsel sprake van een redelijk belang van de geportretteerde als bedoeld in artikel 21 AW. In het kader van deze belangenafweging dient echter de vraag aan de orde te komen of Essaïdi, alle omstandigheden in aanmerking genomen, toch door de Tros in beeld mag worden gebracht. Die vraag moet bevestigend beantwoord worden. Het door Essaïdi ontwikkelde project heeft een zeer ambitieus karakter, waarbij Essaïdi niet alleen een methode presenteert die HIV-patiënten geneest, maar hij ook daadwerkelijk mensen tegen betaling behandelt volgens de door hem gepropageerde methode. Het betreft een kwestie die zowel maatschappelijk als medisch sterk in de belangstelling staat. Daar komt bij dat zijn naam duidelijk kenbaar aan de kliniek heeft verbonden onder meer door
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
42
plaatsing van zijn naam op een bord voor het gebouw waarin de kliniek is gevestigd. Essaïdi heeft zich met dit alles zozeer in de publieke belangstelling geplaatst door een methode van zo ver gaande strekking aan aidspatiënten aan te bieden en op hen toe te passen, dat zijn belang bij zijn portretrecht wordt overtroffen door het belang van de Tros bij publicatie. Voorts hebben eisers niet opgetreden tegen het op 1 april 1995 verschenen artikel over de Essaïdi Aqua Tilis kliniek in het weekblad Vrij Nederland. Evenmin is gebleken dat Essaïdi een weerwoord tegen dit artikel heeft ondernomen. Het item van de Tros knoopt aan bij het artikel zoals gepubliceerd in Vrij Nederland. Ook in het onderhavige geval heeft Essaïdi geen gebruik gemaakt van het hem door Tros aangeboden recht op weerwoord, of inzage – zij het kort tevoren – in het uit te zenden beeldmateriaal. Het door de Tros maken van opnamen met een verborgen camera, waarbij zij ook nog gebruik heeft gemaakt van een persoon die zich voordeed als patiënt, kan niet worden aangemerkt als een benadering met open vizier. In het midden wordt gelaten of deze wijze van journalistiek, gelet op beginselen van fair play, als onrechtmatig valt aan te merken. In de gegeven omstandigheden rechtvaardigt dit in elk geval niet een zo vergaande maatregel als het verbod van een uitzending is, in aanmerking genomen het geschetste belang van het onderwerp. Voorzover de vordering zich ook richt tegen uitzending van meningen van deskundigen gegeven op de door gepresenteerde theorie geldt dat de Tros tot uitzending daarvan gerechtigd is op grond van genoemd artikel 10 EVRM. Of het omstreden handelen van de Tros onrechtmatig jegens eisers moet worden geoordeeld, kan eerst worden beoordeeld aan de hand van het complete item, voorzien van geluid. Voor het aannemen van een eventuele onrechtmatigheid op grond van de thans beschikbare feiten, bestaat vooralsnog geen aanleiding. Nu Essaïdi bovendien geen gebruik heeft gemaakt van het aanbod tot inzage in het uit te zenden filmmateriaal en het geven van een weerwoord, kan niet worden uitgesloten dat de door de eisers geclaimde overigens niet nader onderbouwde – schade aan hemzelf is te wijten. Voor het toekennen van een voorschot is thans dan ook geen plaats. De gevraagde voorziening wordt geweigerd. Eisers worden veroordeeld in de kosten van het geding.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
43
BIJLAGE 5: EO (Tijdsein) versus Abortuskliniek BRON: Rb. Amsterdam 11 maart 1996, Mediaforum 1996-4, B 67 – B 68 en Hof Amsterdam 28 november 1996, Mediaforum 1997-2, B28-B29. a) Situering Stimezo behartigt de belangen van een aantal in Nederland gevestigde abortusklinieken, waaronder het Mildred Huis. Het Mildred Huis is een kliniek waar tot en met de zestiende week wordt geaborteerd. Loeber en Bekkering zijn er als arts werkzaam. De EO heeft – zonder toestemming van eisers – met een verborgen camera opnamen gemaakt in en om het Mildred Huis. Ook in andere abortusklinieken zijn op die manier opnamen gemaakt. Op die beelden is onder andere een journaliste te zien die zestien weken zwanger was en aan verschillende abortusklinieken een bezoek bracht met de boodschap dat ze een abortus wou. De intakegesprekken die ze had werden met een verborgen camera gefilmd. In het Mildred Huis heeft die journaliste een zogenoemd intakegesprek met Loeber gehad. Daarin heeft de journaliste als reden voor abortus opgegeven dat zij op wintersport wilde en een zwangerschap haar daarom niet goed uitkwam. Er zijn door Loeber in dit – met de verborgen camera opgenomen – gesprek geen alternatieven voor abortus aangedragen. Het Mildred Huis heeft op grond van de beschikbare gegevens besloten om de gevraagde abortus uit te voeren. Omdat de journaliste tegen de zogenoemde zeventienweken-grens aanzat (bij het overschrijden hiervan wordt er niet meer geaborteerd), is bij het maken van de afspraak voor het uitvoeren van de abortus afgezien van de in artikel 16 van de Wet Afbreking Zwangerschap voorgeschreven wachttermijn van vijf dagen. De journaliste is op het tijdstip van de geplande behandeling niet komen opdagen. Op 28 februari 1996 heeft een andere journaliste van de EO Bekkering benaderd voor het geven van een televisieinterview, zonder mededeling te doen van de met verborgen camera gemaakte opnamen en de bezoeken van de journaliste aan de abortusklinieken. Bekkering stemde daarin toe, zowel met betrekking tot het geven van een interview als met uitzending daarvan. Op 6 maart 1996 is Bekkering door de EO-journalist geconfronteerd met de mededeling dat de EO opnamen met de verborgen camera had gemaakt; Bekkering heeft deze opnamen de volgende dag bekeken en daarover met de journalist gesproken. Met al dit materiaal vervaardigt de EO een documentaire over de huidige abortuspraktijken in Nederland, waarin gebruik wordt gemaakt van met de verborgen camera gemaakte opnamen in andere klinieken dan het Mildred Huis en waarin ook beelden van het interview met Bekkering te zien zijn. Met die documentaire wou de EO dus aantonen dat abortus om triviale redenen mogelijk is en dat het alternatief adoptie niet eens ter sprake komt. De uitzending van deze documentaire in het programma Tijdsein is gepland op maandagavond 11 maart 1996. De Stichting
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
44
Stimezo, het Mildred Huis en de artsen Loeber en Bekkering trekken daarop naar de kortgedingrechter om een uitzendverbod te vragen. De beelden van de met de verborgen camera opgenomen beelden zijn getoond aan de rechter. De daarin optredende arts is onherkenbaar gemaakt, ook haar stem is vervormd. Stichting Stimezo verbiedt om door middel van een verborgen camera in enige abortusinstelling, waarvan de belangen door de Stichting worden behartigd, opnamen te maken en/of dergelijke opnamen openbaar te maken en/of dergelijke opnamen ter beschikking te stellen van derden. Bovendien moet de zender het reeds vervaardigde beeldmateriaal vernietigen en mededeling doen van die vernietiging aan eiseressen. Hierop rust een dwangsom van 100 000 gulden. Ook de reeds gemaakte opnamen, heimelijk of openlijk gefilmd, mogen niet uitgezonden/openbaar gemaakt/ verveelvoudigd of ter beschikking gesteld worden aan derden. Ook hierop rust een dwangsom van 100 000 gulden. Eisers stellen dat het met de verborgen camera vergaren van informatie in strijd is met het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van eisers en een inbreuk maakt op het portretrecht van Loeber en Bekkering. Daarbij wijzen zij niet alleen op het naar hun oordeel journalistiek ongeoorloofde middel van de verborgen camera, maar ook en met name op het bijzonder gevoelige karakter van de abortus, en de om die reden in acht te nemen anonimiteit van de direct betrokkenen. Dit weegt volgens eisers zwaarder dan het recht op vrijheid van meningsuiting van de EO. Daarbij speelt ook een rol dat de documentaire volgens eisers geen nieuwswaarde heeft, er geen sprake is van onthullingen die op geen enkele andere wijze boven water hadden kunnen komen, er onjuiste en onvolledige informatie wordt gegeven en dat de EO niet als een objectief persorgaan, maar als een niet voor andere meningen openstaande actiegroep valt te kwalificeren. Het gevolg van die beelden is volgens Stimezo dat de drempel om naar een abortuskliniek te gaan verder wordt verhoogd. De EO is er volgens hen op uit om het gevoel van veiligheid binnen de klinieken te ondermijnen. En dat onder het mom van journalistieke vrijheid. De EO beroept zich op het interview met Bekkering en zijn toestemming daarvoor. Eisers stellen hierop dat Bekkering heeft gedwaald. Indien hij had geweten dat de EO opnamen met de verborgen camera had gemaakt, had hij volgens eisers nooit ingestemd met het maken en uitzenden van het interview. Eisen en verweer in beroep
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
45
De EO is het niet eens met het vonnis en gaat in beroep. Eisers eisen opnieuw een vernietiging van de documentaire die gemaakt werd, op straffe van een dwangsom van 100 000 gulden. De EO heeft het materiaal dat niet in de documentaire is gebruikt, inmiddels vernietigd. De EO stelt in haar verdediging dat er een belangenafweging moet plaatsvinden tussen enerzijds de mate van eventuele schending van de privacy van betrokken individuen en anderzijds het belang dat wordt gediend bij deze wijze van nieuwsgaring. In dit verband is volgens de EO geen sprake van een schending van de privacy van vrouwen die zich tot de kliniek hebben gewend voor een abortus, noch van schending van de privacy van de kliniek of diegenen die daar werkzaam zijn. De beslotenheid van de kliniek kan volgens de EO niet gekenmerkt worden als rechtens relevante privacy. b) Oordeel van het Hof De beroepsrechter stelt dat dit standpunt in zijn algemeenheid niet kan worden aanvaard. Er bestaat geen aanleiding de persoonlijke levenssfeer van de betrokken individuen niet mede te doen uitstrekken tot de, niet voor het publiek toegankelijke, plaats waar zij hun werkzaamheden verrichten, zeker indien die plaats een abortuskliniek is. Er valt niet in te zien waarom een abortuskliniek en de daar werkzame personen niet mede aanspraak zouden kunnen maken op niet mede aanspraak zouden kunnen maken op bescherming van de privacy. Het Hof neemt voorts in aanmerking dat het uitzenden van een documentaire, gemaakt met behulp van een verborgen camera in een abortuskliniek, vrouwen erval zal kunnen weerhouden zich tot een dergelijke kliniek te wenden, ook vrouwen wier noodsituatie afbreken van zwangerschap onontkoombaar maakt. Bij de beoordeling van de vorderingen van Stimezo moeten dus twee tegenover elkaar staande belangen afgewogen worden: aan de ene kant het belang van Stimezo bij eerbieziging van hun persoonlijke levenssfeer en die van toekomstige patiënten van abortusklinieken en aan de andere kant het belang van de EO bij vrije nieuwsgaring en de haar toekomende uitingsvrijheid. De beantwoording van de vraag welk belang hier de doorslag dient te geven, alsmede of de EO met het uitzenden van de documentaire waarin gebruik wordt gemaakt van met een verborgen camera gemaakte opnamen heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die haar in het maatschappelijk verkeer jegens Stimezo betaamt, hangt af van de in onderling verband te beschouwen bijzonderheden van het geval. Hier moet ook aandacht besteed worden aan art. 10 lid 2 EVRM. Met betrekking tot het door de EO gestelde belang van toetsing van, wat zij aanduidt als vrije abortuspraktijk aan de werkelijkheid zoals die zich in de abortusklinieken voordoet, geldt dat de EO onvoldoende heeft aangetoond dat haar geen andere middelen ten dienste stonden om de door haar aangenomen misstand aan te tonen. Indien de journaliste persoonlijk verslag gedaan zou hebben van
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
46
haar ervaringen op dit punt zou dat zeker zo veel indruk hebben gemaakt en het probleem niet minder indringend aan de orde hebben gesteld dan zou zijn gebeurd door middel van de door de EO met behulp van een verborgen camera gemaakte documentaire. In dit verband is ook van belang dat de EO slechts heeft gesteld dat zij wilde onderzoeken hoe de abortuswetgeving in de praktijk werd toegepast, niet dat hier sprake was van ernstige misstanden waaromtrent het haar taak was het publiek voor te lichten. Ook haalt de rechter aan dat door de EO de stelling van Stimezo dat de onderwerpen al eerder in de publiciteit waren gebracht, onvoldoende werd bestreden. Al deze omstandigheden in aanmerking genomen is het hof van oordeel dat de door de EO gemaakte inbreuk op het recht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van Stimezo onvoldoende wordt gerechtvaardigd door haar beroep op de vrijheid van meningsuiting, zodat die inbreuk onrechtmatig is. Het toewijzen van de vorderingen van Stimezo komt niet in strijd met artikel 10 lid 2 EVRM. De inmenging is bij wet voorzien. Ze berust immers op en voldoet aan de vereisten van artikel 6:162 B.W. en strekt onder meer tot bescherming van de privacy van Stimezo. Daarnaast is voldoen aan het vereiste dat in een democratische samenleving toewijzing van het gevorderde noodzakelijk is ter bescherming van de rechten van Stimezo. In eerste aanleg werd er ook een ietwat merkwaardig oordeel gedaan over het verbod op het uitzenden van de interviews met Bekkering. De EO stelt dat de president onvoldoende onderscheid heeft gemaakt tussen het eerste en het tweede interview met Bekkering. Bovendien stelde de rechter dat Bekkering had gedwaald bij zijn toestemming voor het eerste interview. Dat doet volgens de EO niet terzake omdat hij tijdens het tweede interview wel op de hoogte was van de verborgen camera-beelden en zich toen ook wel zal gerealiseerd hebben dat hij bij het eerste interview niet volledig van alle omstandigheden op de hoogte was. Hieruit moet volgens de EO worden afgeleid dat Bekkering bij het geven van zijn toestemming voor het tweede interview zijn eerdere toestemming voor uitzending van hetr eerste interview heeft bevestigd. Verder heeft de Bekkering volgens de EO ook geen redelijk belang om zich tegen de uitzending van de interviews te verzetten. De EO brengt tenslotte ook naar voren dat van het tweede interview de meeste beelden zijn gebruikt voor de documentaire en hier was er geen sprake van misleiding. Stimezo voert hiertegen aan dat Bekkering, indien hij zou hebben geweten van de opnamen door middel van een verborgen camera, geen toestemming voor het eerste interview zou hebben gegeven, waarna er geen sprake zou zijn geweest van een tweede interview. Juist omdat het eerste interview was gehouden was Bekkering niet meer vrij bij het bepalen van zijn wil of hij het tweede interview zou geven. Aangezien Bekkering bedrogen is bij het eerste interview heeft hij belang bij het niet-uitzenden van beide interviews.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
47
De EO wordt in deze zaak dus in het ongelijk gesteld en zal grotendeels de kosten van de tegenpartij moeten vergoeden. De beelden mogen niet uitgezonden worden, en daarop rust een dwangsom van 100 000 gulden. De beslissing van de rechter in eerste aanleg dat het materiaal dat niet in de uitzending gebruikt werd, vernietigd moet worden, wordt bekrachtigd. Daarnaast vroeg Stimezo ook nog het vernietigen van het materiaal dat in de documentaire terecht is gekomen omdat dat materiaal ergens zou kunnen opduiken, buiten de wil van Stimezo om. Dit acht het hof echter weinig waarschijnlijk, zeker omdat op de uitzending een enorme dwangsom is gesteld. Ook zou de EO dat materiaal nog kunnen gebruiken, wanneer het nog zou voortprocederen. Deze eis wordt door de rechter verworpen.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
48
BIJLAGE 6: Schinkel e.a. vs. HMG en 625 TV Producties: Spookhuis BRON: Rb. Amsterdam 25 september 2000 met noot G.A.I. Schuijt, Mediaforum 2000-11/12, 392394 en Hof Amsterdam 14 juni 2001 met noot Carien Van Boxtel, Mediaforum 2001-10, 308-311. a) Situering 625 produceert het tv-programma Spookhuis en HMG zendt dit programma uit. In dit programma worden onder meer bij consumenten verrichte reparaties en andere werkzaamheden belicht. Elke aflevering bevat verschillende onderdelen, zoals reparatietests uitgevoerd door verschillende reparateurs, korte klachten van consumenten en uitvoeriger persoonlijke verhalen van gedupeerde consumenten.
De
firma
Schinkel
is
een
installatiebedrijf
gespecialiseerd
in
centrale
verwarmingsinstallaties. Zwanenpol en L. Ten Hove zijn bij de firma Schinkel in loondienst, respectievelijk als monteur en leerling-monteur. 625 heeft in een door haar uitgezocht woonhuis in Zwolle van de cv-ketel het membraan van het expansievat lek geprikt en op die manier een mankement aan het apparaat veroorzaakt. Het gaat hierbij om een zogenaamde combi-ketel die warmte levert voor zowel de centrale verwarming als de warmwater-voorziening. Het mankement is geforceerd om in het programma reparatietests te kunnen laten uitvoeren door verschillende reparateurs. Op 5 juli 2000 is de firma Schinkel, willekeurig gekozen uit het telefoonboek, door een medewerker van 625 opgebeld met een klacht over de cv-ketel. De medewerker van 625 maakte zich daarbij niet als medewerker van het programma Spookhuis of als medewerker van 625 bekend. In het telefoongesprek vertelt de verslaggever dat hij van Zwolle is. Hij vertelt ook dat de ketel soms wel en soms geen warm water produceert. Op 7 juli 2000 heeft Zwanenpol, geassisteerd door L. Ten Hove de woning bezocht. Een medewerkster van 625, die zich niet als zodanig bekendmaakte, heeft hen de cvketel aangewezen en daarbij gezegd dat ze problemen heeft met het warme water (de ene keer heeft ze wel warm water, de andere keer is het koud). Ook vertelt de medewerkster dat een bepaald onderdeel de hele tijd schommelt. Volgens HMG wees de medewerkster op het metertje van de installatie. Daarop lopen Zwanenpol en L. Ten Hove de bewuste cv-ketel na, meten ze hem door en vullen ze hem bij. Geconstateerd werd dat de ketel wel warm water gaf. Zij hebben niet geconstateerd dat het expensievat lek was. De firma Schinkel heeft hiervoor een rekening van 143,99 gulden in rekening gebracht. Van deze werkzaamheden zijn door 625 met een verborgen camera opnamen gemaakt. De firma Schinkel, Zwanenpol of L. Ten Hove is vooraf noch achteraf toestemming gevraagd voor het maken van deze opnamen of voor het uitzenden daarvan. Toestemming is ook niet verleend.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
49
Op 5 september 2000 is de firma Schinkel door 625 gebeld met de mededeling dat van de werkzaamheden met een verborgen camera opnamen waren gemaakt en werd gevraagd om voor de camera commentaar te geven. Op 8 september 2000 heeft de firma Schinkel, in gedaante van W. Ten Hove, dat gedaan. In een op 18 september 2000 door RTL op de televisie uitgezonden aflevering van Spookhuis is een vooraankondiging uitgezonden van het programma van 25 september 2000 en daarbij is een fragment getoond waarop L. Ten Hove voorkomt. Zijn gezicht is daarbij onherkenbaar gemaakt. Belangrijk is daarbij dat hij toch herkend kon worden. Een vriend van hem verklaarde: „Naar aanleiding van het programma Spookhuis zag ik tot mijn verbazing Lee ten Hove door het beeldscherm lopen. Ik herkende hem meteen aan zijn kleding, houding en hoe hij zijn telefoon aan zijn broek had hangen.‟ HMG heeft het voornemen om in de uitzending van 25 september 2000 de beelden die zijn gemaakt van Zwanenpol, W. Ten Hove en L. Ten Hove uit te zenden. Het item dat ongeveer 7 minuten duurt, is ter zitting getoond. Ook is de vooraankondiging getoond. In de bewuste opnamen zijn de gezichten van Zwanenpol, W. Ten Hove en L. Ten Hove onherkenbaar gemaakt. Ook zijn hun stemmen vervormd. Hun namen, noch die van de firma Schinkel worden genoemd. Evenmin wordt de vestigingsplaats van de firma Schinkel vermeldt. Wel wordt vermeld dat het betreffende „spookhuis‟ waar de opname van de werkzaamheden is gemaakt, in Zwolle ligt. Het programma wordt aangekondigd met de ondertitel „Beunhazen betrapt‟. In het programma is eerst een reparateur aan het werk die het probleem wel vindt en verhelpt. Vervolgens is een reparateur aan de beurt die – net als eisers - het probleem niet ontdekt, waarna Zwanenpol en L. Ten Hove in beeld komen en voor gek worden gezet als de experts die met z‟n tweeën en met de handleiding erbij ondanks het gebruik van meetapparatuur er ook niet in slagen de oorzaak van de storing te vinden. Op spottende toon worden de werkzaamheden van commentaar voorzien, waarbij met name L. Ten Hove die staat te geeuwen en zich uitrekt, op de hak wordt genomen. Vervolgens voorziet de deskundige de verrichtingen van Zwanenpol en L. Ten Hove van scherpe kritiek. Eisers stellen in dit geding een uitzendverbod van de gemelde opnamen op straffe van een dwangsom. Zij stellen daartoe dat door het openbaar maken van de opnamen van Zwanenpol en W. en L. Ten Hoove zij in hun persoonlijke levenssfeer worden aangetast. Zij hebben geen toestemming gegeven voor het maken van de beelden. W. Ten Hoove heeft voor de opnamen die op 8 september 2000 van hem zijn gemaakt, onder druk toestemming gegeven omdat gedreigd werd dat anders een shot van zijn bedrijfspand gemaakt zou worden. Die shot zou dan uitgezonden worden met de mededeling dat het bedrijf geen commentaar wilde leveren. Eisers betwisten dat bij het melden van de storing is gezegd dat het metertje van de cv-ketel steeds op en neer zou gaan en dat de „bewoonster‟ van het pand het metertje heeft aangewezen. Bij de komst van Zwanenpol en L. Ten Hove leverde de ketel wel warm
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
50
water. Voor een type ketel als de onderhavige maakt het voor de warmwater-voorziening niks uit of de druk te laag is omdat de capaciteit van de ketel voor de warmwater-voorziening nauwelijks wordt benut. Zwanenpol, die een ervaren cv-monteur is, heeft zich daarom niet afgevraagd of een lek in het memebraan van het expansievat de oorzaak van het probleem kon zijn. Een mankement dat overigens niet vaak voorkomt, zeker niet bij een cv-ketel die pas een jaar oud is zoals de onderhavige ketel. Wel heeft hij geconstateerd dat de druk van de ketel vrij laag was en heeft hij deze bijgevuld waarna de druk weer normaal was. Hij heeft niet geconstateerd dat de druk na enige tijd weer zou zijn afgenomen. Het probleem was naar oordeel van Zwanenpol verholpen. De afgelegde afstand tot het reparatie-adres is met name van invloed geweest op de hoogte van de gepresenteerde rekening. De monteurs hebben namelijk 1 uur moeten rijden. Bij het melden van de storing is nog door de firma Schinkel vermeld dat om een monteur uit Zwolle te nemen ter vermijding van onnodige kosten. Men stond er echter op dat ze kwamen. Voor de leerling-monteur is overigens niets in rekening gebracht. Eisers hebben dus gehandeld als redelijke vaklieden en Zwanenpol is volgens hen geen beunhaas. In de kring van cv-reparateurs in de regio kent men elkaar allemaal en eisers zijn ervan overtuigd dat ze herkend zullen worden aan de hand van de beelden. Dit programma, waarin collega‟s op de korrel genomen worden, wordt door de vaklieden op de voet gevolgd. De blauwe overall die Zwanenpol draagt en de zware schoenen zijn karakteristiek voor hem. Alleen al uit het korte fragment in de vooraankondiging is L. Ten Hove herkend. Deze is na het uitzenden daarvan opgebeld door een klasgenoot/leerling-monteur die hem direct had herkend. De firma Schinkel zal enorme schade lijden als het fragment wordt uitgezonden. Het bedrijf wordt te kijk gezet als ondeskundig en wordt impliciet beschuldigd van oplichting. In de klantenkring wordt dit ook snel bekend. W. Ten Hove heeft samen met zijn vrouw het bedrijf met vijf werknemers, vorig jaar overgenomen en zij hebben hun hele vermogen daarin geïnvesteerd. De firma Schinkel heeft het al zwaar omdat één werknemer in de WAO loopt en de uitzending van dit item het bedrijf te gronde zal richten, volgens eisers. In hun verweer hebben HMG en 625 aangevoerd dat zij zeer zorgvuldig te werk zijn gegaan en er geen sprake is van enige herkenbaarheid van eisers. Een beroep op het portretrecht kan niet slagen omdat in dit geval geen sprake is van het openbaar maken van portretten. De gezichten zijn immers volledig afgeblokt en bovendien zijn de stemmen vervormd. Men komt daarbij niet eens toe aan de vraag of eisers een redelijk belang hebben zich te verzetten tegen openbaarmaking, maar voor het geval dat moet worden aangenomen dat er wel sprake is van portretten, voeren HMG en 625 subsidiair aan dat eisers geen redelijk belang hebben in de zin van artikel 21 Auteurswet om zich tegen openbaarmaking te verzetten, nu zij onherkenbaar zijn. HMG en 625 stellen ook dat het hier gaat om de uitingsvrijheid. Alleen als er sprake is van ernstige onrechtmatigheid, kan in strijd met het verbod op censuur, een uitzending worden verboden. HMB en 625 stellen dat bij een belangenafweging hun belang bij
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
51
vrijheid van meningsuiting moet prevaleren boven het belang van eisers op eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer. Er is hier sprake van een misstand. De reparateur lost het mankement aan de ketel namelijk niet op, maar dient wel een rekening in van 143,94 gulden. In zijn weerwoord erkent W. Ten Hove ook min of meer dat het bedrijf een fout heeft gemaakt. 625 is heel zorgvuldig te werk gegaan. De klacht is duidelijk omschreven waarbij ook is gemeld dat het metertje bij de cv-ketel op en neer ging. Voorts is het beginsel van hoor en wederhoor toegepast. Er is geen andere manier om de onderhavige misstand in beeld te brengen dan door gebruikmaking van de verborgen camera. Bij de belangenafweging moet worden meegewogen dat een uitzendverbod een zware inbreuk vormt op de vrije meningsuiting. Voorts betwisten HMG en 625 dat zij onrechtmatig jegens eiser hebben gehandeld althans dat de dreigende uitzending in zo ernstige mate onrechtmatig is jegens eisers dat een vooraf gegeven verbod op uitzending geboden is, aldus HMG en 625. b) Oordeel van de rechter (kort geding) Bij de beoordeling of HMG en 625 tot uitzending van de opnamen mogen overgaan, dient een afweging te worden gemaakt tussen twee grondrechten, namelijk het recht van HMG en 625 op vrije meningsuiting en het recht van eisers om niet in hun persoonlijke levenssfeer aangetast te worden. Daarbij wordt voorop gesteld dat het hier om een voorafgaand verbod gaat, wat een vergaande maatregel is. Het bepaalde in artikel 7 lid 2 Grondwet strekt er naar vaste rechtspraak echter niet toe dat preventieve beperkingen van de rechter in alle gevallen is verboden. Verder gaat het hier om het gebruik van verborgen camera, dat gerechtvaardigd zal moeten worden door de ernst van de te onthullen misstand en de onmogelijkheid het doel op andere wijze te bereiken. Daargelaten of hier sprake is van een inbreuk op het portretrecht zoals bedoeld in artikel 21 Auteurswet en eisers zich op grond van een redelijk belang kunnen verzetten tegen een openbaarmaking van hun portret, dient naar het voorlopig oordeel van de president bij een afweging van alle in aanmerking komende factoren het belang van eisers bij hun levenssfeer te prevaleren boven het belang van HMG en 625 bij vrije meningsuiting. De misstand die HMG en 625 met de verborgen camera aan de kaak willen stellen is de oplichting van consumenten, althans het optreden van reparateurs die niet in staat zijn een probleem op te lossen maar niettemin aanzienlijke kosten in rekening brengen. Volgens de president hebben HMG en 625 in dit geding niet aannemelijk kunnen maken dat eisers oplichters of beunhazen zijn, althans reparateurs die geen problemen kunnen verhelpen en wier praktijken in het algemeen belang aan de kaak moeten worden gesteld. Gesteld noch gebleken is dat de firma Schinkel als oplichter of ondeskundig bekend staat of dat er ooit in die zin door consumenten
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
52
over het bedrijf is geklaagd. HMG en 625 hebben ter zitting ook verklaard dat het bedrijf volstrekt willekeurig uit de Gouden Gids is gekozen. Er is dus niet ingespeeld op concrete klachten van consumenten over eisers. HMG en 625 hebben een willekeurig uitgekozen installatiebedrijf in de door hen opgezette val laten lopen met een vaag omschreven klacht, waarvan niet vaststaat dat die past bij het opzettelijk veroorzaakte gebrek, om de betrokkenen vervolgens als aan de kaak te stellen als niet vakonbekwame beunhazen. Dat men het gebrek niet heeft opgespoord, rechtvaardigt een dergelijke kwalificatie onder de gegeven omstandigheden echter niet. Tegenover de betwisting door zowel Zwanenpol als W. Ten Hove is voorhands niet aannemelijk geworden dat bij de melding van de storing erop is gewezen dat de drukmetel van de ketel op en neer ging. Of de klacht over de warmwater-voorziening voor een vakman aanleiding moet zijn om een gebrek aan het expansievat te veronderstellen, vergt nader feitelijk en deskundig onderzoek, waarvoor dit geding zich niet leent. Nu daarover gerede twijfel kan bestaan, is het niet gerechtvaardigd om Zwanenpol en L. Ten Hove uit te maken voor „helden‟ die zelfs met zijn tweeën met de handleiding erbij het mankement nog niet konden vinden. Dit commentaar suggereert bovendien ten onrechte dat voor de aanwezige leerling monteur extra kosten in rekening zijn gebracht, hetgeen niet het geval is. Zwanenpol en L. Ten Hove hebben te goeder trouw kunnen menen dat het probleem was opgelost en hebben hooguit een verkeerde inschatting gemaakt, die bij een eventuele herhaling van de klacht had kunnen worden hersteld. Van oplichting of beunhazerij is geen sprake. Het argument dat eisers geen redelijk belang hebben omdat zij niet herkenbaar in beeld worden gebracht, houdt geen stand. Voldoende aannemelijk is geworden dat eisers door de aard van hun werkzaamheden in de branche waarin zij werken en de beperkte kring waarin zij hun klanten vinden aan de hand van de beelden zullen worden herkend en dat dit zich zal voortspreken. Eisers zijn herkenbaar aan hun postuur, lichaamshouding en kleding. Bovendien staat vast dat L. Ten Hove al is herkend aan het in de vooraankondiging uitgezonden zeer korte fragment, waarin hij te zien is. Dat de gezichten van eisers onherkenbaar zijn gemaakt en hun stemmen vervormd, versterkt onder de gegeven omstandigheden de indruk dat men hier met louche figuren van doen heeft. De stem van W. Ten Hove is bij de opnamen van 8 september 2000 overigens niet zodanig vervormd dat herkenning onmogelijk is. In deze zaak moet het belang van eisers op eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer prevaleren. Daarbij weegt in niet onbelangrijke mate de financiële schade mee die het bedrijf Schinkel door de negatieve reclame zal lijden. De uitzending is dus onrechtmatig tegenover eisers en moet verboden worden. c) Oordeel van het Hof
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
53
Voor het antwoord op de vraag of HMG onrechtmatig heeft gehandeld door de opnamen van Zwanenpol en L. Ten Hove te maken en deze opname te willen uitzenden op de televisie dient een afweging gemaakt te worden tussen het recht van HMG en 625 hun mening vrijelijk te uiten en het recht van Zwanenpol en L. Ten Hove gevrijwaard te blijven van aantasting van hun persoonlijke levenssfeer. Het hof betrekt bij die afweging de volgende feiten en omstandigheden. Het televisieprogramma Spookhuis wordt door HMG als een consumentenprogramma betiteld. Daaraan verbindt zij de conclusie dat het hele programma een voorlichtend karakter heeft. Wat daarvan zij, het gaat hier om een vast programmaonderdeel, de zogenoemde reparatietest, waarin Zwanenpol en L. Ten Hove figureren en bezien moet worden hoe dat onderdeel moet worden getypeerd. Uit beschouwing van de opname van het bewuste programmaonderdeel en uit hetgeenter terechtzitting in hoger beroep van de zijde van 625 is medegedeeld leidt het hof het volgende af. Het desbetreffende onderdeel laat zien en beoogt te laten zien hoe willekeurig gekozen reparateurs een door 625 zelf veroorzaakt mankement behandelen. Het gaat dus niet om bedrijven waartegen uit een oogpunt van de kwaliteit van hun werkzaamheden reeds enig bezwaar bestaat of zou kunnen bestaan. Reparateurs die het mankement naar de mening van 625 „goed' verhelpen worden met naam en toenaam en herkenbaar in beeld gebracht en zij die het volgens 625 'fout' doen worden met een onherkenbaar gemaakt gezicht en vervormde stem vertoond. Niet is gesteld of aannemelijk geworden dat alleen die mankementen door 625 worden bedacht en aangebracht die in de dagelijkse praktijk met enige regelmaat voorkomen of vanwege hun gevaarlijkheid of anderszins speciale aandacht verdienen en evenmin dat het gaat om gebreken waarvan de reparatie significant vaak ondeskundig wordt uitgevoerd. Ook ten aanzien van het in het onderhavige item veroorzaakte defect is zulks niet gesteld of aannemelijk gemaakt. Aldus is het voorlichtende of waarschuwende karakter van het programmaonderdeel betrekkelijk abstract en is niet aannemelijk dat concreet wordt beoogd consumenten in staat te stellen 'zelf de ene reparateur met de andere (te) vergelijken'. Het publiek wordr ervan in kennis gesteld dat er reparateurs zijn die een specifiek defect volgens 625 niet of ondeugdelijk verhelpen, maar ontbeert informatie hoe het zich tegen zulke reparateurs (of tegen 'beunhazen' in het algemeen) kan wapenen. Zo overheerst de amusementswaarde: 'echte' reparateurs 'zakken' voor een reparatietest. De opname door middel van een verborgen camera en de 'onherkenbaarheid' van de betrokken personen lijken die amusementswaarde nog te verhogen. Dat wordt niet weerlegd door de stelling van 625 dat dit programmaonderdeel staat of valt met het gebruik van de verborgen camera, omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij met het oog op dergelijke algemene waarschuwingen voor slecht uitgevoerde reparaties noodzakelijkerwijze (telkens) slechts
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
54
door gebruik van dit middel achter de daarvoor benodigde informatie kan komen. Het moet ervoor worden gehouden dat het middel van de verborgen camera hier in overwegende mate het doel is. Vooraf noch achteraf is toestemming gevraagd opnamen te mogen maken mer een verborgen camera of deze opnamen uit te zenden. Er was geen enkele grond voor de firma Schinkel te veronderstellen dat haar werknemers tijdens hun werkzaamheden in de bezochte woning zouden worden gefilmd en zij behoefde op het gebruik van een verborgen camera niet bedacht te zijn. Omtrent het door 625 in dit geval geforceerde mankement is, tegenover de gemotiveerde betwisting door Schinkel c.s., vooralsnog niet als vaststaand aan te nemen dat de kern van het klachtenpatroon soms wel soms geen warm water - bij uitstek past bij een lek membraam van een expansievat en dat een redelijk vakbekwaam reparareur dit defect bij een nieuwe installatie dient te verwachten. Schinkel c.s. heeft gesteld dat zij de door de fabrikant voorgeschreven elektronische metingen heeft uitgevoerd en daarbij niets onregelmatigs heeft kunnen ontdekken. Schinkel c.s. heeft tevens gemotiveerd aangevoerd dat, waar ten tijde van de reparatiewerkzaamheden de centrale verwarming niet in werking was of behoefde te zijn en er daadwerkelijk warm water uit de ketel kwam, zij daaruit niet heeft kunnen afleiden dat er sprake was van een lek expansievat. Dat een en ander pertinent onjuist is heeft HMG c.s. voorshands niet aannemelijk gemaakt. Niet in discussie is dat het door de firma Schinkel in rekening gebrachte bedrag op zichzelf redelijk is. Schinkel c.s. heeft voorts naar voren gebracht dat de firma Schinkel en vervolgens Zwanenpol en L. ten Hove uit de klachten zoals deze werden geuit niet voldoende duidelijk hebben afgeleid en kunnen afleiden dat het hier ging om een lek expansievat en dat zij na metingen van de ketel en bijvullen van het vat te goeder trouw in de mening verkeerden dat er geen defect was, terwijl de firma Schinkel in dergelijke gevallen, als de klachten zouden blijven aanhouden, desverzocht zou zijn teruggekomen om het gebrek nader te onderzoeken en (zonodig gratis) te verhelpen, maar dat haar die mogelijkheid niet is geboden. Een en ander kan evenmin op voorhand onwaarschijnlijk worden geacht. Voor nadere bewijslevering is in dit kort geding geen plaats. In deze omstandigheden moet omtrent de aard van de volgens 625 door Zwanenpol en L ten Hove gemaakte fouten worden geconstateerd dat deze niet bijzonder ernstig of laakbaar is en dat de firma Schinkel, Zwanenpol en L. ten Hove zich daarmee niet kwalificeren als notoir onbekwame reparateurs, laat staan als oplichters of beunhazen. Hoogstens kan er in dit kort geding van worden uitgegaan dat Zwanenpol en L.ten Hove een, wellicht vermijdbare, beoordelingsfout hebben gemaakt. Zelfs achteraf gezien kan niet worden gezegd dat de opnamen een reëel en ernstig probleem met de deskundigheid van de firma Schinkel aan het licht blijken te hebben gebracht. Her bewuste programmaonderdeel brengt eerst een reparateur in beeld die het probleem wel vindt en verhelpt, vervolgens een die het probleem niet oplost en ten slotte komen Zwanenpol en L. ten Hove
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
55
aan bod. Hun werkzaamheden worden in het programma op spottende toon becommentarieerd. Zij worden voor gek gezet als de experts die met zijn tweeën en met de handleiding erbij, ondanks het gebruik van meetapparatuur, er niet in slagen de storing te vinden. L. ten Have, die staat te geeuwen en zich uitrekt, wordt daarbij in het bijzonder op de hak genomen. Vervolgens voorziet de door 625 ingeschakelde deskundige hun werkzaamheden van scherpe kritiek. De negatieve wijze waarop Zwanenpol en L. ten Hove worden te kijk gezet en die, anders dan HMG c.s. heefr gesteld, beduidend verder gaat dan de feitelijke constatering dat zij het defect niet hebben kunnen repareren, is geschikt om de suggestie te wekken dat zij beunhazen zijn. Het is begrijpelijk dat Zwanenpol en L. ten Hove dit als pijnlijk en onheus hebben ervaren. Hun vakbekwaamheid wordt, zonder voldoende overtuigende rechtvaardiging in de feiten , op denigrerende wijze in twijfel getrokken en daarmee wordt hun zakelijke reputatie geschaad. Zwanenpol en L. ten Hove komen gedurende enkele minuten in het programmaonderdeel voor. Zij worden niet herkenbaar in beeld gebracht en de naam van het bedrijf wordt niet genoemd. Alleen de plaats waar het 'spookhuis' is gelegen wordt vermeld. Dit betekent dat voor het overgrote deel van het publiek Zwanenpol en L. ten Hove anonieme monteurs zijn en blijven. Dat is anders voor hun onmiddellijke omgeving. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat familie, vrienden en kennissen, alsmede klanten en collega's uit de regio Zwolle hen, ondanks de aangebrachte verhulling van hun identiteit, aan hun postuur, lichaamshouding en functie kunnen blijven herkennen. De in het geding gebrachte verklaring van L. Post, die een bekende is van L. ten Hove, betreffende het 'onherkenbaar' verschijnen van L. ten Hove in de vooraankondiging vormt daarvan vooralsnog een overtuigende illustratie. Een en ander is door HMG c.s. onvoldoende gemotiveerd weersproken. In de geschetste omstandigheden vormt het uitzenden van de met een verborgen camera gemaakte opnamen van Zwanenpol en L. Ten Hove in het televisieprogramma Spookhuis een ontoelaatbare inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer. Het belang gevrijwaard te blijven van inbreuken daarop weegt in dit geval zwaarder dan de uitingsvrijheid van HMG c.s. Daarbij heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat het publieke belang dat met voorlichting aan consumenten is gemoeid is gemoeid in het onderhavige programmaonderdeel verre op de achtergrond blijft en tot op grote hoogte is vervangen door het, op zichzelf legitieme en door artikel 10 EVRM beschermde, particuliere encommerciële belang van HMG cs. een onderhoudend programmaonderdeel te vervaardigen. Het gebruik van de verborgen camera is niet redelijkerwijze de enige mogelijkheid om het publiek op de hoogte te kunnen brengen van fouten die door reparateurs worden gemaakt. De keuze is niet op de firma Schinkel gevallen wegens klachten over of twijfel aan haar vakbekwaamheid en het gaat bij de reparatietest waaraan haar medewerkers zijn onderworpen om verzonnen gebreken, waarvan niet vaststaat dat zij in de dagelijkse praktijk mer enige regelmaat voorkomen. Zwanenpol en L. ten Hove
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
56
figureren zonder hun toestemming in een televisieuitzending, waarin zij voor de kring van personenuit hun omgeving niet onherkenbaar voorkomen en die door het denigrerende commentaar dat de van hen gemaakte opnamen begeleidt hun zakelijke reputatie nodeloos schaadt. In de aard en de ernst van de door HMG c.s . ten detrimente van Zwanen pol en L. ten Hove geopenbaarde informatie kan onvoldoende rechtvaardiging worden gevonden voor de gevolgde handelwijze. Alle feiten en omsrandigheden in aanmerking genomen acht het hof de reeds uitgezonden vooraankondiging onrechtmatig tegenover L. ten Hove en de voorgenomen uitzending van het desbetreffende programmaonderdeel onrechtmatig jegens Zwanen pol en L. ten Hove. Geoordeeld is dat uitzending van het bewuste onderdeel van het programma Spookhuis jegens Zwanenpol en L. ten Hove onrechtmatig is. Beoordeeld moet nog worden of het gevorderde uitzendverbod in een democratische samenleving noodzakelijk is ter bescherming van de rechten van Zwanenpol en L. ten Hove. Bij die beoordeling betrekt het hof de afwegingen die het hierboven heeft gemaakt. Van belang is te benadrukken dat een zwaarwegende factor bij de vaststelling van de onrechtmatigheid wordt gevormd door het denigrerende commentaar, dat in de aard en ernst van de beweerde fout of misstand bepaald onvoldoende steun vindt. In dit verband moet evenwel worden geconstateerd dat, ook al zijn er geen klemmende redenen van publiek belang die uitzending rechtvaardigen en is de gekozen methode van informatievergaring voor de beoogde bewijsvoering redelijkerwijze niet noodzakelijk, de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer niet in bijzonder ernstige mate ingrijpend is, juist vanwege de onherkenbaarheid van de betrokkenen voor het grote publiek en vanwege het ontbreken van een door dat publiek te leggen verband met de firma Schinkel. Weliswaar is aannemelijk dat de kans bestaat dat de herkenbaarheid van de beide reparateurs door collega's en klanten tot financiële schade leidt, maar omtrent de mate van waarschijnlijkheid van die schade en omtrent de ernst daarvan zijn geen feitelijke gegevens gesteld of aannemelijk geworden. Zo is het mogelijk dat deze herkenbaarheid in de gegeven omstandigheden, bijvoorbeeld vanwege de combinatie met het denigrerende commentaar, bij collega's en klanten de neiging doet ontstaan de inhoud van her bewuste programmaonderdeel door te vertellen aan een veel ruimere kring van personen en in het bijzonder aan potentiële klanten, maar of dit het geval is, is thans geheel speculatief gebleven. De dreiging van ernstige financiële schade als gevolg van de geschonden zakelijke reputatie is dan ook vooralsnog niet voldoende aannemelijk gemaakt. Van belang is voorts dat 625 aan W. ten Hove de mogelijkheid van een weerwoord heeft geboden, waarvan hij, ongetwijfeld onder een zekere druk van de voorgenomen uitzending, uiteindelijk gebruik heeft willen maken, en dat 625 heeft aangeboden de opnamen van dat weerwoord, waarin W. Ten Hove voor het grote publiek onherkenbaar voorkwam, te vervangen door een voice-over met een betrekkelijk neutrale tekst, die, naar het hof aanneemt, nog voorwerp van discussie had kunnen
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
57
vormen. In deze specifieke omstandigheden acht het hof het gevorderde, onvoorwaardelijke, uitzendverbod een te vergaande maatregel, die niet noodzakelijk is om de gerechtvaardigde belangen van Zwanenpol en L. Ten Hove of van de firma Schinkel en W. ten Hove effectief te beschermen. Denkbaar is dat het in een geval als het onderhavige meer aangewezen zou zijn een verbod op te leggen voor het geval een, in de uitzending op te nemen, aangepast weerwoord, waarin het bestaan of de ernst van de fout, dan wel de suggestie van beunhazerij, wordt tegengesproken, achterwege zou blijven. Denkbaar is ook dat geen voorwaardelijk verbod, doch enige vorm van rectificatie of tegenspraak, waarbij de aard en de ernst van de veronderstelde fout wordt gecorrigeerd of gerelativeerd, een voldoende effectieve sanctie zou vormen, dan wel dat met schadevergoeding zou moeten worden volstaan. Bij overwegingen en beslissingen op deze punten bestaat echter thans,waar het desbetreffende item niet meer zal worden uitgezonden, geen voldoende spoedeisend belang meer.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
58
BIJLAGE 7: V. e.a. vs. Peter R. de Vries BRON: Vzr. Rb. Amsterdam 21 maart 2002, Mediaforum 2002-5, 171 en Vzr. Rb. Amsterdam 13 mei 2002, Mediaforum 2002-7/8, 262- 264. a) Situering De Vries is verslaggever en presentator van her televisieprogramma 'Peter R. de Vries', waarin onder andere aandacht wordt besteed aan oplichtingspraktijken. In het dagblad De Telegraaf zijn met regelmaat advertenties verschenen met - voor zover hier van belang - de volgende tekst: 'GEVRAAGD 50 000 gulden voor eerlijke zaak. Investering binnen 4 maanden terug. Vervolgens netto te verdelen winst 60 000 gulden per maand gedurende minimaal drie jaar. Gegarandeerde nettowinst na 3 jaar van 2 000 000 gulden. Discretie en geheimhouding verzekerd ( ... )'. Naar aanleiding van een dergelijke advertentie van 6 oktober 2001 heeft een redacteur van het programma 'Peter R. de Vries', onder de naam Nico van Bree, bij brief van 16 oktober 2001 laten weten interesse te hebben. Bij brief van 31 oktober 2001 heeft Vrijmoed aan 'Van Bree' schriftelijke informatie toegezonden. Deze bestond uit een 'rapport inzake gelden Spanje en Zwitserland 06-lijnen' van de hand van Vrijmoed. Daarin werd kort samengevat – uiteengezet dat een zekere Freriks van plan was 06-lijnen in Duitsland te starten via satellietlijnen en erotiekbanden voor deze 06-lijnen te produceren. In het verleden had Freriks veel geld verdiend met het exploiteren van 06-lijnen in Spanje en Zwitserland, maar daarop was door de Spaanse en Zwitserse justitie beslag gelegd. Vrijmoed verklaart in het rapport dat hij na gesprekken met diverse betrokkenen en inzage van de desbetreffende stukken tot de conclusie is gekomen dat het tegoed in Zwitserland omgerekend circa 35.000.000 gulden bedraagt en in Spanje circa 16.000.000 gulden. Er werd alles aan gedaan die tegoeden binnen een à anderhalf jaar vrij te krijgen. Het rapport eindigt als volgt: 'Conclusie: Bij deze bevelen wij u deze investering ter grootte vanf 50.000 gulden van harte aan. De geprognosticeerde winsten zullen zeker worden gehaald en het is vrijwel zeker dat de bovengenoemde tegoeden op deze tijdstippen vrij komen.' Dit rapport ging vergezeld van een handgeschreven brief van Freriks van 21 kantjes, waarin deze zijn wederwaardigheden met en verwachtingen van de exploitatie van de 06-lijnen uiteenzet. Op 11 december 2001 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen 'Van Bree' en Vrijmoed. Naar aanleiding van dit gesprek heeft Vrijmoed op dezelfde dag aan 'Van Bree' een conceptcontract toegezonden. Op 8 februari 2002 heeft een tweede bespreking op het kantoor van Vrijmoed plaatsgevonden tussen enerzijds Vrijmoed en Freriks en anderzijds 'Van Bree' en De Vries (in vermomming). Tijdens de bespreking werd De Vries herkend door Vrijmoed en Freriks, waarna een confrontatie volgde. Op dat moment is een cameraploeg van De Vries binnengekomen.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
59
Vrijmoed heeft De Vries in kort geding gedagvaard voor de zitting van 7 maart 2002 en gevorderd om De Vries te verbieden in een televisieuitzending in het openbaar beledigende of lasterlijke uitlatingen over Vrijmoed te doen. Bij vonnis van 21 maart 2002 heeft de voorzieningenrechter de gevraagde voorziening geweigerd, kort gezegd omdat er nog geen concrete voor publicatie gerede gegevens voorhanden waren, aan de hand waarvan een belangenafweging zou kunnen worden gemaakt. Vrijmoed heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De Vries is voornemens in de uitzending van zijn programma op 16 mei 2002 de zaak Freriks en Vrijmoed te behandelen. Thans vordert Vrijmoed - kort gezegd - om De Vries te veroordelen de identiteit bekend te maken van de persoon die een Vrijmoed-rapport gedateerd 12 november 1997 aan De Vries ter beschikking heeft gesteld, welk rapport door De Vries ter gelegenheid van het kort geding op 7 maart 2002 in het geding is gebracht en waarin staat vermeld dat het tegoed in Zwitserland 1.000.000 gulden en in Spanje 5.000.000 gulden zou bedragen, alsmede om De Vries te veroordelen om drie weken voor uitzending aan Vrijmoed concrete, voor publicatie gerede gegevens ter beschikking te stellen teneinde een belangenafweging te kunnen maken. Tenslotte vordert Vrijmoed om De Vries te verbieden in een televisie-uitzending of anderszins in het openbaar de volgende uitlatingen te (laten) doen op straffe van een dwangsom van 20 000 euro voor iedere overtreding: · dat er sprake zou zijn van een grote oplichtingszaak met een aantal te noemen slachtoffers of gedupeerden waarbij Vrijmoed als dader wordt aangeduid; · dat de investeerders 'louter mooie praatjes' zouden hebben gehad; · dat het in beslag genomen bedrag geruisloos gegroeid zou zijn van 6 miljoen tot 51 miljoen gulden of andere daarmee tot op zekere hoogte overeenkomende bedragen; · dat Vrijmoed een oplichter zou zijn of valsheid in geschrifte zou hebben gepleegd; · dat het verzamelde feitenmateriaal de beschuldiging van oplichting en valsheid in geschrifte zou rechtvaardigen; · dat Vrijmoed nooit iets zou hebben terugbetaald; · dat Vrijmoed bij het sluiten van enige overeenkomst het oogmerk of de bedoeling zou hebben gehad de daarbij aangegane verplichtingen niet na te komen; · dat Vrijmoed een oplichter zou zijn;
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
60
Vrijmoed stelt hiertoe het volgende. Tijdens de bespreking op 8 februari 2002 heeft De Vries, nadat hij ondanks zijn vermomming door Vrijmoed was herkend, beweerd dat Vrijmoed een oplichter is en dat hij valsheid in geschrifte pleegt. Vervolgens zijn 'Van Bree' en De Vries gesommeerd het pand te verlaten, doch zij hebben hieraan geen gevolg gegeven. Een cameraploeg is binnengedrongen en er zijn opnames gemaakt. Aangenomen moet worden dat er tevens heimelijke opnames zijn gemaakt. De Vries heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot uitlokking van strafbare feiten als een soort agentprovocateur, aan huisvredebreuk, door niet weg te willen gaan, en aan het plegen van geweld. De Vries heeft voorts niet voldaan aan de verplichting ingevolge de Wet Particuliere Bedrijfsorganisaties en Recherchebureaus om een recherchepas te tonen. Gevreesd moet worden, aldus Vrijmoed, dat De Vries zich schuldig zal maken aan lasterlijke en/of beledigende publiciteit, waardoor Vrijmoed ernstige schade zal lijden. Vrijmoed is pas in 1997 betrokken geraakt bij investeringen in projecten van Freriks. Zowel Vrijmoed als Freriks hebben geïnteresseerden er op gewezen dat zij geen geld moesten investeren in de projecten als ze niet zeker waren van hun zaak. Vrijmoed was voorts niet bij alle cont(r)acten tussen Freriks en investeerders betrokken. Vrijmoed bemiddelde, zond rapporten aan geïnteresseerden en verstrekte in de gevallen dat hij bij de transactie betrokken was een garantie voor het geïnvesteerde bedrag. Hij is die garantieverplichting ook nagekomen aan personen die daarom hebben gevraagd. Het is dus onjuist te zeggen dat de investeerders nooit een cent hebben teruggezien. Bovendien betaalden de investeerders aan Freriks en niet aan Vrijmoed. Vrijmoed werkt nu niet meer mee aan transacties van Freriks en er zijn na 16 januari 2002 ook geen advertenties meer in de Telegraaf verschenen. Er is geen sprake van oplichting door Vrijmoed, maar De Vries zal, gezien zijn uitlating over de 'noodzaak om deze oplichting te doen stoppen', het publiek op onjuiste wijze voorlichten. De brief van Freriks van 2 februari 2002, die door De Vries in het geding is gebracht, is niet door Vrijmoed opgesteld of goedgekeurd. Overigens valt uit die brief op te maken dat Freriks in staat moet worden geacht zijn investeerders een substantiële aanbetaling te doen. Het onderzoek van De Vries is onzorgvuldig geweest en alleen gericht op het zwart maken van Vrijmoed. Ter gelegenheid van het eerste kort geding op 7 maart 2002 heeft De Vries zich bereid verklaard tijdig de datum van uitzending te melden, maar hij weigert voorafgaand aan de uitzending de inhoud hiervan aan Vrijmoed kenbaar te maken. Vrijmoed dient hier echter over te kunnen beschikken teneinde een belangenafweging te kunnen laten maken. Het rapport van 12 november 1997 is gemanipuleerd en Vrijmoed heeft er groot belang bij dat hij de identiteit van degene die het rapport aan De Vries ter beschikking heeft gesteld te kennen, nu het waarschijnlijk een werknemer of voormalig werknemer van hem betreft, tegen wie hij stappen wil ondernemen. De Vries voert het volgende verweer. Zijn programma zal op 16 mei 2002 aandacht aan de zaak van Freriks en Vrijmoed besteden. De uitzending zal beginnen met de advertenties in de Telegraaf met het verzoek om te investeren, die geruime tijd werden geplaatst. Een aantal mensen (15 à 20) heeft op die EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
61
advertentie gereageerd en geïnvesteerd en zich nadien bij De Vries als gedupeerden gemeld. In de uitzending zullen de verhalen van drie personen aan de orde komen, waarvan één persoon niet aan zijn gezicht herkenbaar is, maar van wie wel duidelijk is wie het is. Dan volgt een reportage over de personen die de advertentie hebben geplaatst, wordt uiteengezet dat is uitgeplozen of het een valide verhaal is en dat daartoe personen en instellingen zijn benaderd (onder andere het Openbaar Ministerie in Spanje en de heer Schouten van World Gate Multimedia BV). Vervolgens komt aan de orde dat de redactie van het programma zelf op een advertentie heeft gereageerd, de reactie van Vrijmoed hierop en de besprekingen met Vrijmoed en Freriks. De opnames die met de verborgen camera van deze besprekingen zijn gemaakt zullen worden uitgezonden. Daarna zijn nog enkele zaken uitgezocht, zoals de bewering dat zwart wordt uitbetaald en vervolgens wordt toegewerkt naar de confrontatie op 8 februari 2002. De Vries was in eerste instantie vermomd, maar wilde Freriks en Vrijmoed daarna confronteren met de rapporten en dergelijke. Dit is maar gedeeltelijk gelukt, omdat hij eerder werd herkend. De Vries heeft nog wel getracht vragen aan Vrijmoed te stellen, maar deze werden niet beantwoord. Vervolgens is De Vries met zijn team vrijwillig vetrokken. In de opnames met de verborgen camera zal ook Vrijmoed in beeld komen. De Vries stelt dat het bewijs voor oplichting overweldigend is. In een (nieuwe) brief van Freriks van 2 februati 2002 meldt hij zelf dat het door hem ontvangen geld nooit voor het project is gebruikt waarvoor het was gegeven. Freriks schrijft in die brief ook dat geen van de in totaal 412 investeerders tot heden een betaling heeft ontvangen. Hij geeft dus toe dat de toezeggingen over terugbetaling en rendement niet zijn nagekomen. De gedupeerden met wie De Vries heeft gesproken hebben geen van allen een betaling ontvangen. De omvang van de gestelde beslagen tegoeden in Zwitserland en Spanje, alsmede het tijdstip waarop deze tegoeden beschikbaar komen, wijzigen in de van Vrijmoed afkomstige rapporten in de loop van de jaren steeds. Uit onderzoek van De Vries komt naar voren dat er geen tegoeden in Spanje en Zwitserland zijn en dat er geen procedures lopen. Freriks noch Vrijmoed hebben belangstellenden afgeraden te investeren. Vrijmoed is bij de zaak betrokken: hij heeft zelf erkend bemiddelaar te zijn geweest en bij circa 50 contracten garant te staan, in de advertentie staat het faxnummer van Vrijmoed, hij stuurt het informatiepakket, hij geeft de rapporten af en hij stuurt het contract op. In die rapporten staat vermeld dat hij onderzoek heeft gedaan in Spanje en Zwitserland, daar met personen heeft gesproken en stukken heeft ingezien en dat op grond van dit onderzoek de verklaring van Freriks overeenkomt met zijn kennis van de markt en zijn doorberekeningen. Hij beveelt vervolgens de investering van harte aan. Vrijmoed heeft dus wel degelijk gezegd dat de verhalen van Freriks over tegoeden in Spanje en Zwitserland juist zijn, aldus De Vries. De door Vrijmoed beloofde garantie is vrijwel nooit nagekomen. Deze garantie is ook geen terugbetaling in geld, maar in aandelen in een
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
62
participatiemaatschappij, waarvan de waarde onduidelijk is. Vrijmoed gaat niet in op de bewijzen die voor de oplichting worden aangedragen. Hij valt slechts over één rapport dat zou zijn gemanipuleerd; de andere rapporten, die ook vreemde verschillen vertonen, zijn dus juist. Overigens is het kennelijk gemanipuleerde rapport van een gedupeerde en niet van een (ex)werknemer van Vrijmoed afkomstig. Vrijmoed kan zelf uitzoeken wie dit is, nu hij immers zelf een recherchebureau heeft. De Vries hoeft zijn bron ten aanzien van dit rapport niet bekend te maken, nu er geen ander zwaarwegend publiek belang is om het belang van bescherming van journalistieke bronnen opzij te zetten, terwijl er ook geen bijzondere omstandigheden zijn die openbaarmaking noodzakelijk maken. De Vries heeft in deze zaak niet de door Vrijmoed gestelde strafbare feiten gepleegd. De uitzending is rechtmatig: alles wijst in de richting van oplichting, het betreft een ernstige misstand, cf. is een duidelijk publiek belang bij de uitzending gemoeid en het onderzoek is zorgvuldig geweest. Het enkele feit dat Vrijmoed stelt met Freriks te hebben gebroken is onvoldoende om hem niet in de uitzending te betrekken. De Vries is geen eigenaar van de band van de uitzending en inzage drie weken voor uitzending is technisch ook niet mogelijk. Bovendien verbiedt artikel 7 lid 2 van de Grondwet voorafgaand toezicht op de inhoud van een televisie-uitzending. Alleen repressieve beperkingen zijn toegestaan. Het gevraagde verbod op het doen van bepaalde mededelingen kan niet worden toegewezen, nu deze mededelingen worden gerechtvaardigd door het feitenmateriaal en de waarheid gezegd mag worden. Een dergelijk verbod kan ook de toets van artikel 10 lid 2 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens niet doorstaan, nu dit niet nodig is in een democratische samenleving waar, indien de uitzending al onrechtmatig is, achteraf rectificatie en schadevergoeding kan worden gevraagd. b) Oordeel van de rechter In een eerste kort geding oordeelde de rechter dat er nog geen afweging gemaakt kan worden tussen het belang van de uitingsvrijheid en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Dit kan pas wanneer het voor publicatie vatbaar programma tot stand is gekomen. Het programma moet dus eerst af zijn en getoond kunnen worden aan de voorzieningenrechter. De rechter bepaalt dat artikel 7 lid 2 van de Grondwet zegt: 'De wet stelt regels omtrent radio en televisie. Er is geen voorafgaand toezicht op de inhoud van een radio- of televisie-uitzending'. Naar vaste rechtspraak strekt deze bepaling er niet toe preventieve beperkingen van de zijde van de rechter in alle gevallen te verbieden. In een geval als dit dient een afweging te worden gemaakt tussen het recht op vrije meningsuiting van De Vries enerzijds en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van Vrijmoed anderzijds. Beide belangen zijn in beginsel van gelijke rangorde.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
63
Hoewel ook thans ter zitting nog geen bandopname van de voorgenomen uitzending voorhanden was, heeft De Vries uiteengezet hoe de uitzending over de zaak Freriks en Vrijmoed er uit zal zien, en daarbij desgevraagd gemeld dat opnames te zien zullen zijn van de ontmoetingen met Freriks en Vrijmoed en dat Vrijmoed in beeld zal komen. Deze beelden zijn onder andere met een verborgen camera gemaakt. Vrijmoed heeft zich niet verzet tegen openbaarmaking van zijn portret, maar vordert een verbod op het doen van de hiervoor weergegeven beweringen over hem, door De Vries of anderen in een televisie-uitzending of anderszins in het openbaar, die er kort gezegd op neerkomen dat sprake zou zijn van oplichtingspraktijken door Freriks en Vrijmoed. Door de uitzending zal Vrijmoed rechtstreeks in zijn belang worden getroffen, nu hij daarin hetkenbaar in beeld komt en die uitzending een ongunstig beeld van hem en zijn ondernemingen zal scheppen. Echter, bij de afweging van de wederzijdse belangen moet het belang van Vrijmoed bij het gevraagde verbod op het (laten)doen van bepaalde uitspraken wijken voor het belang van De Vries om de praktijken van Freriks en Vrij moed aan de kaak te stellen. Immers, De Vries heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat een groot aantal investeerders zijn geld niet heeft teruggekregen na betaling aan Freriks. Freriks heeft in zijn brief van 2 februari 2002 zelf geschreven dat hij in de periode 19942001 met 412 mensen eenzelfde cont(r)act heeft gemaakt en dat hij daarmee 23 miljoen heeft binnen gehaald, die de komende 5 jaren volledig zijn geïnvesteerd. Uit de tekst van de brief van Freriks volgt dat de gedane investering en de beloofde winst niet aan de investeerders zijn terugbetaald op de termijn die in de advertenties en in de contracten is vermeld. Voorts schrijft hij dat degenen die naar De Vries gaan of aangifte doen, geen cent van hem krijgen. Vrijmoed is weliswaar niet steeds bij de door Freriks gesloten contracten betrokken geweest, maar heeft in een groot aantal gevallen een belangrijke rol gespeeld, in die zin dat hij in ieder geval vanaf 1994 bemiddelaar dan wel tussenpersoon is geweest bij het sluiten van de contracten. Zijn faxnummer stond ook in de advertenties vermeld. Wie daarop reageerde kreeg door hem opgestelde rapporten toegestuurd. Ook als het rapport van 12 november 1997, waarvan Vrijmoed gemotiveerd heeft betoogd dat ermee geknoeid is, buiten beschouwing wordt gelaten, dan worden in de overige rapporten van zijn hand steeds wisselende bedragen genoemd die in Zwitserland en Spanje onder beslag zouden liggen en wisselende data waarop die vrij zouden komen. In die rapporten beval hij ook de investering aan en stelde zich garant voorde investering. Dat de investeerders aan Freriks en niet aan hem betaalden en dat hij volgens zijn zeggen aan één persoon tot (gedeeltelijke) betaling onder de garantstelling is overgegaan, doet niet af aan zijn niet geringe betrokkenheid bij het overhalen van personen om te investeren in het project van Freriks. Ter zitting heeft hij verklaard dat via zijn bemiddeling ongeveer 50 à 60 contracten tot stand zijn gekomen en dat slechts in één van die gevallen iemand van Freriks geld terug heeft gezien, te weten een bedrag vanf 7.000,-, nadat de belastingdienst derdenbeslag onder Freriks had laten leggen. EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
64
Voorshands is dan ook voldoende aannemelijk dat het uitzenden van de reportage, met beelden van onder andere Vrijmoed geschiedt om een vrij ernstige misstand openbaar te maken en om het publiek te waarschuwen tegen deze praktijken. Voorshands kan niet worden gesproken van lichtvaardige verdachtmakingen jegens Vrijmoed, nu De vries aannemelijk heeft gemaakt voldoende zorgvuldig onderzoek te hebben gedaan naar aanleiding van de meldingen van gedupeerden en zijn beschuldigingen aan het adres van Vrijmoed voldoende grondslag vinden in de resultaten van dat onderzoek. Voorshands kan evenmin worden gezegd dat De Vries zich aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt die tot de totstandkoming van de uitzending en de wijze waarop De Vries de opnamen heeft gemaakt van Vrijmoed op 8 februari 2002 hebben geleid. Door Vrijmoed is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat De Vries gepoogd heeft het plegen van een strafbaar feit uit te lokken. Dat De Vries geen politieambtenaar is of niet zou hebben voldaan aan verplichtingen uit de Wet Particuliere Bedrijfsorganisaties en Recherchebureaus, zoals door Vrijmoed is gesteld, speelt daarbij geen rol, al was het maar omdat De Vries zich ook niet als zodanig presenteert. Al met al is niet aannemelijk geworden dat in de uitzending feitelijk onjuiste of onnodig grievende mededelingen over Vrijmoed zullen worden gedaan. Alle omstandigheden in aanmerking genomen is de uitzending, waarin vermoedelijk een of meer van de specifieke uitlatingen worden gedaan die Vrijmoed verboden wenst te zien dan ook niet onrechtmatig jegens Vrijmoed en prevaleert het belang van De Vries om de gesignaleerde misstand aan de kaak te stellen. Het voorgaande leidt er toe dat het gevraagde verbod op het doen van de specifiek in de dagvaarding vermelde uitlatingen, in de televisieuitzending dan wel anderszins in het openbaar, zal worden geweigerd. Ten aanzien van de vordering van Vrijmoed om De Vries te veroordelen de identiteit van de persoon bekend te maken die hem het rapport met de onjuiste bedragen ter hand heeft gesteld, wordt het volgende overwogen. De Vries heeft ter zitting verklaard dat deze persoon een gedupeerde is en niet een (voormalig) werknemer van Vrijmoed en dat hij zich van de identiteit van deze persoon heeft vergewist. Daarmee weet Vrijmoed in ieder geval dat hij zijn (ex-)personeel hierop niet hoeft aan te spreken. Zijn belang om ook nog te weten wie het dan wél was weegt niet op tegen het zwaarwegende belang van De Vries om zijn journalistieke bronnen te beschermen. Nu De Vries ter terechtzitting een uiteenzetting heeft gegeven over de inhoud van de uitzending die voldoende duidelijkheid verschaft om de vereiste belangenafweging te kunnen maken, heeft Vrijmoed geen belang (meer) bij zijn vordering om concrete voor publicatie gerede gegevens ter beschikking te stellen. Deze voorziening zal derhalve ook worden geweigerd.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
65
Vrijmoed zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
66
BIJLAGE 8: Holland Class Uitzendorganisatie vs. NPS & VARA BRON: Rb. Amsterdam 17 augustus 2005, LJN AU2375. a) Situering Holland Class is een uitzendorganisatie. Op 18 maart 2004 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen een medewerker van Holland Class en een zich als schoonmaakbedrijf voordoende medewerker van het actualiteitenprogramma Nova. In de door gedaagden gezamenlijk tot stand gebrachte uitzending van Nova van 5 april 2004 is aandacht besteed aan fraude en illegale arbeid in de uitzendbranche. Daarbij is onder meer Holland Class genoemd, werd het pand waarin Holland Class kantoor houdt getoond en is een bandopname ten gehore gebracht van delen van het telefoongesprek dat op 18 maart 2004 heeft plaatsgevonden. De ochtend voor de uitzending op 5 april 2004 is namens gedaagden gebeld met Holland Class en is aangekondigd dat het opgenomen telefoongesprek die avond in Nova zou worden uitgezonden. Op 6 april 2004 heeft de administrateur van Holland Class, de heer A, telefonisch bij de NPS bezwaar aangetekend tegen de onjuiste berichtgeving over Holland Class en heeft hij om rectificatie verzocht. Op de website van NPS is met betrekking tot de uitzending van 5 april 2004 ondermeer opgenomen: “Nota bene: na het bureau Zekerwerk heeft ook het bureau Holland Class laten weten dat het akkoord ging met een uurbedrag van 14 euro om de klant het kantoor binnen te lokken.” De uitzending van Nova van 5 april 2004 is, blijkens de intro van het programma, tot stand gekomen naar aanleiding van het rapport “Over de grens”, welk rapport is geschreven in opdracht van de ABU, de Algemene Bond Uitzendondernemingen. Uit dit rapport komt naar voren dat circa 6.600 malafide uitzendbureaus tezamen jaarlijks meer dan 100.000 illegalen bemiddelen. In de uitzending wordt eerst de voorzitter van de ABU voor de camera om een reactie gevraagd op de inhoud van het rapport. Vervolgens wordt in de studio B. geconfronteerd met de conclusies van het rapport. Het tweede gedeelte van de uitzending bestaat uit een reportage, waarin enkele directeuren van (voormalige) uitzendbureaus in Den Haag worden geïnterviewd en vervolgens een gang wordt gemaakt door de “uitzendstraat” van Den Haag, waarbij ingezoomd wordt op een aantal uitzendbureaus in die straat die gesloten lijken, maar kennelijk nog altijd activiteiten ontplooien. In dit gedeelte van de uitzending wordt onder meer de heer C van uitzendbureau Dyflex aan het woord gelaten. Hij geeft aan dat de concurrentie in de uitzendbranche om moedeloos van te worden is. Waar hij tarieven van € 16 tot € 18 hanteert, wordt hij geconfronteerd met concurrenten die voor nog geen € 14 à € 15 mensen “wegzetten”. Ook de heren D en E van uitzendbureau Westland Job komen aan het woord. E geeft aan dat grof geweld niet uitgesloten is bij het pogen sommige bureaus uit de branche weg te krijgen. Hij noemt daarbij het geven van een knieschot. Vervolgens wordt een fragment van het journaal van 12
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
67
februari 2004 getoond waarin een vuurgevecht tussen een verdachte en de politie aan de orde is. De verdachte is daarbij om het leven gekomen. Bij de verdachte was een inval gedaan naar aanleiding van een verzoek van onder meer de FIOD. De verdachte zou met zijn uitzendbureau voor miljoenen euro‟s belasting en premies hebben ontdoken. Daarna worden een aantal bureaus in beeld gebracht die gesloten lijken te zijn, maar waarover E zegt dat daar „s nachts activiteiten plaatsvinden. Vervolgens worden de heren D en C weer aan het woord gelaten over de werkwijze van de malafide uitzendbureaus die met illegalen werken. Daarna wordt een anonieme man geïnterviewd die illegaal werkzaam is in de bouw. Waarna weer verder gegaan wordt met het interviewen van de heren D en C. Voorafgaand aan het stuk over Holland Class wordt de heer D aan het woord gelaten die zegt dat voor legale krachten een minimum uurtarief geldt van € 16,50 à € 17,50 per uur. Voor illegalen geldt een uurtarief van € 14,= tot € 14,50. Vervolgens wordt met de aankondiging dat een aantal uitzendbureaus worden gebeld, die willekeurig uit het telefoonboek zijn gekozen, in beeld gebracht hoe een medewerker van Nova die zich voordoet als een schoonmaakbedrijf een drietal uitzendbureaus opbelt met de vraag of zij personeel kunnen leveren voor een zware schoonmaakklus. Het is een acht weken durende klus waar zes dagen per week aan gewerkt moet worden van 18.00 uur tot 6.00 uur. De Novamedewerker geeft aan geen geld te hebben voor de toeslagen en dat hij daarom € 14 “maximum” wil betalen. Tijdens het telefoongesprek wordt het uithangbord van Holland Class in beeld gebracht. Een medewerkster van Holland Class zegt in een fragment van ongeveer één minuut dat zij mensen onder de geschetste voorwaarden kan leveren. Zij noemt het adres van Holland Class waarbij het straatnaambordje van het kantooradres van Holland Class in beeld wordt gebracht. Ook twee andere uitzendbureaus gaan op het voorstel in. Daarna wordt staatssecretaris Rutte nogmaals in de studio aan het woord gelaten. Hij zegt dat er sprake is van criminele uitzendorganisaties en dat opdrachtgevers moeten uitkijken met wie ze in zee gaan. In totaal duurt het onderwerp over malafide uitzendbureaus zo‟n 29 minuten.Holland Class vordert -na vermindering van eis- bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, kort gezegd, gedaagden te veroordelen tot het uitzenden van een in de dagvaarding vermelde rectificatie, tot betaling van een schadevergoeding van € 60.000 aan materiële schade en in totaal van € 30.000 aan immateriële schade. Voorts vordert Holland Class gedaagden te veroordelen tot afgifte van de band waarop het telefoongesprek van 18 maart 2004 is vastgelegd, gedaagden te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten, en tenslotte gedaagden te veroordelen in de kosten van het geding. Holland Class stelt daartoe, kort gezegd, dat gedaagden door hun handelwijze, dat wil zeggen zowel door hun lichtvaardig gedane -niet op voldoende onderzoek gebaseerde- krenkende uitlatingen over Holland Class tijdens de omstreden uitzending, alsmede door de wijze waarop zij meenden de daartoe dienende informatie te moeten verkrijgen, onrechtmatig jegens Holland Class hebben gehandeld. De door Holland Class geleden materiële schade bestaat uit het weglopen van twee klanten waardoor EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
68
Holland Class schade heeft geleden van ruim € 135.000 en het mislopen van verschillende potentiële klanten waarvoor Holland Class de gederfde inkomsten raamt op € 45.000. Om haar moverende redenen vordert Holland Class voor dit alles een bedrag van € 60.000. Voor de wijze waarop gedaagden de gegevens ten behoeve van de uitzending hebben vergaard vordert Holland Class een bedrag aan immateriële schadevergoeding van € 10.000. Voor de aantasting van haar eer en goede naam doordat Holland Class in de uitzending is neergezet en gestigmatiseerd als zijnde crimineel, vordert Holland Class immateriële schadevergoeding van € 20.000. b) Oordeel van de rechter Allereerst dient te worden onderzocht of Holland Class door de uitzending van Nova in haar eer en goede naam is aangetast. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, moet worden bezien of de aantasting ook onrechtmatig is. Bij die beoordeling staan in beginsel twee gelijkwaardige belangen tegenover elkaar; het belang van Holland Class niet lichtvaardig via de media beschuldigd of verdacht gemaakt te worden en het belang van Nova bij uitingsvrijheid en in dat verband het belang misstanden die de samenleving raken aan de orde te stellen als instantie die informerend, opiniërend en waarschuwend werkzaam is in het belang van het publiek. De juistheid van de aantijging, althans de feitelijke onderbouwing en de inkleding daarvan vormen onder meer omstandigheden die in de afweging van de hiervoor genoemde belagen betrokken dienen te worden. Welke van deze belangen de doorslag geven, hangt af van de omstandigheden van het geval. Dit geldt ook voor de vervolgens te maken afweging of toewijzing van de vordering in een democratische samenleving noodzakelijk is ter bescherming van de belangen van Holland Class en of om die reden sprake is van een in artikel 10, tweede lid, van het EVRM toegestane beperking van het recht van gedaagden op vrijheid van meningsuiting. Aangezien Holland Class bij naam is genoemd in een uitzending van Nova die gaat over fraude en illegale arbeid in de uitzendbranche, moet worden aangenomen dat zij is aangetast in haar eer en goede naam, zodat thans de vraag aan de orde komt of die aantasting ook onrechtmatig is. Door aldus de naam van Holland Class te noemen in een uitzending die gaat over fraude en illegale arbeid in de uitzendbranche, ontstaat bij de kijker de indruk dat ook Holland Class zich aan deze praktijken schuldig maakt. Aan die verdachtmaking heeft Nova geen ander onderzoek ten grondslag gelegd dan het interviewen van (voormalige) directeuren/medewerkers van uitzendbureaus in Den Haag en blijkens het uitgezonden fragment met betrekking tot Holland Class; het raadplegen van het telefoonboek. In het kader van de onderhavige procedure hebben gedaagden betoogd dat zij Holland Class niet willekeurig hebben gebeld, maar dat Holland Class is genoemd door een anonieme branchegenoot als uitzendbureau dat met illegalen werkt. Dit onderzoek van Nova, dat bestaat uit “van
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
69
horen zeggen” is onvoldoende om de door de uitzending gewekte indruk dat ook Holland Class zich schuldig maakt aan fraude en het werken met illegalen, te staven. Door aldus te handelen hebben gedaagden Holland Class blootgesteld aan een lichtvaardige verdachtmaking, zodat gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld. De enkele omstandigheid dat branchegenoten van Holland Class betogen dat niet legaal gewerkt kan worden met werknemers tegen een tarief van € 14 per uur, maakt niet dat daarmee gezegd of gesuggereerd kan worden dat Holland Class werkt met illegalen. Een en ander geldt te meer daar niet uitgesloten is dat Holland Class dergelijke uurtarieven hanteert om nieuwe klanten binnen te halen. Dat een medewerker van gedaagden/Nova op de ochtend voor de uitzending met Holland Class heeft gebeld om aan te geven dat er die avond aandacht besteed zou worden aan het werken met illegalen in de uitzendbranche en dat in dat kader een fragment van een telefoongesprek met mevrouw F zou worden uitgezonden, waarbij volgens gedaagden eveneens is aangegeven dat het uurtarief waarvoor Holland Class bereid was personeel te leveren zeer laag was, waartegen, aldus gedaagden, Holland Class geen bezwaar heeft gemaakt en waarop Holland Class evenmin commentaar heeft gegeven, betekent niet dat Holland Class akkoord is gegaan met de uitzending. Daartoe zou op zijn minst Holland Class de gehele uitzending moeten hebben gezien, zodat zij daarop eventueel commentaar had kunnen leveren dan wel had kunnen pogen te voorkomen dat de aflevering van Nova in die vorm zou zijn uitgezonden. Evenmin betekent het telefoongesprek dat op 6 april 2004 heeft plaatsgevonden tussen de administrateur van Holland Class en een medewerker van de NPS, en het tijdsverschil tussen dat gesprek en het instellen van de onderhavige procedure, dat Holland Class daarmee haar rechten heeft verspeeld om de onderhavige vorderingen in te stellen. Resteert de vraag of de beperking van de vrijheid van meningsuiting van gedaagden in een democratische samenleving noodzakelijk is in de zin van artikel 10 lid 2 EVRM. De rechtbank beantwoordt deze vraag, mede in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, bevestigend. Het belang van Holland Class bij een ongestoorde bedrijfsvoering en het gevrijwaard blijven van aantasting van haar goede naam, dient te worden gekwalificeerd als een dringende maatschappelijke noodzaak in de zin van voornoemd artikel. Gedaagden hebben aangevoerd dat rectificatie geen redelijk doel meer dient vanwege de tijd die na de uitzending is verstreken. Holland Class heeft dat weersproken. De rechtbank acht het tijdsverloop dusdanig, de uitzending was immers op 5 april 2004, dat de door Holland Class gevorderde rectificatie geen redelijk doel meer dient, zodat deze zal worden afgewezen.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
70
Ten aanzien van de gevorderde afgifte van de band waarop het telefoongesprek van 18 maart 2004 is opgenomen, voert Holland Class aan dat deze bewijs op kan leveren voor haar stelling, dat de tijdens de uitzending ten gehore gebrachte delen van het gesprek onjuist en/of onvolledig zijn. Nu de rechtbank ter gelegenheid van de comparitie de band in aanwezigheid van partijen heeft bekeken, en heeft vastgesteld dat deze woordelijk overeenstemt met het door gedaagden overgelegde transcript, en bovendien gedaagden hebben gesteld niet van plan te zijn de band ooit nog voor een uitzending of welk ander doel dan ook te gebruiken, zal de vordering tot afgifte, wegens gebrek aan belang, worden afgewezen. Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding stelt de rechtbank voorop dat ook een besloten vennootschap een goede of een slechte reputatie bij het publiek heeft en dus recht heeft op vergoeding van immateriële schade indien haar goede naam wordt gekrenkt. Voor die krenking acht de rechtbank in het onderhavige geval een bedrag van € 1.750,= in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. De rechtbank heeft daarbij in overweging genomen dat in de uitzending niet alleen de naam van Holland Class is genoemd, maar ook het adres, dat naar de gewraakte uitzending van Nova zo‟n 500.000 mensen hebben gekeken en dat weliswaar Holland Class geen grote bekendheid geniet onder het grote publiek, maar dat de uitzendbranche een relatief kleine gemeenschap vormt, zodat aannemelijk is dat de uitzending Holland Class heeft gestigmatiseerd. Voorts heeft de rechtbank meegewogen dat in de uitzending een verband is gelegd tussen malafide uitzendbureaus en criminele organisaties. Naar het oordeel van de rechtbank komt een besloten vennootschap geen compensatie van nietvermogensschade toe wegens de grievende wijze, wat daar verder ook van zij, waarop de gegevens voor de uitzending zijn vergaard. Derhalve zal de door Holland Class daarvoor gevorderde immateriële schadevergoeding worden afgewezen. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat het tot het recht op vrije nieuwsgaring behoort om heimelijk een telefoongesprek, waarbij onder een pseudoniem wordt gecommuniceerd, op te nemen. Dit is niet zonder meer onrechtmatig. Tenslotte geldt ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding het volgende. Bij akte heeft Holland Class een door haarzelf opgesteld overzicht in het geding gebracht waarin zij de door haar geleden materiële schade begroot. In het overzicht staan als “weggelopen” klanten vermeld Bloominess (klant sinds 2003) en De Bruijn B.V. (klant sinds 2002). Verder staan in het overzicht Hoevevis te IJmuiden en Vroep op Winding te Amsterdam als klanten die naar aanleiding van de uitzending van Nova hun relatie met Holland Class hebben beëindigd. Als potentiële nieuwe klant die door de uitzending niet meer wilde praten/onderhandelen noemt Holland Class, Wessels Vlees te Amsterdam. Nu gedaagden deze schade gemotiveerd hebben betwist en Holland Class van haar
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
71
stellingen met betrekking tot het verlies van klanten als gevolg van de uitzending van Nova uitdrukkelijk bewijs heeft aangeboden, zal zij hiertoe worden toegelaten.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
72
BIJLAGE 9: Adriaanse vs. Tros (zaak Braambos) BRON: Rb. Amsterdam 18 april 2007, LJN BA4583. a) Situering A drijft een onderneming voorheen genaamd Braambos (ofwel De Braambos), thans genaamd Puppy‟s, waarin zij puppies van verschillende rassen houdt en verkoopt aan handelaren en particulieren. A importeert honden uit Tsjechië en Hongarije en fokt zelf honden. De rassen die zij zelf fokt zijn shih-tsu, Maltezer Leeuwtje en Boomer. A importeert Hongaarse Vizla, Franse Bulldog, Labradors, Schotse Collie en Engelse Staffords. Tros zendt sinds 1995 het consumentenprogramma Radar uit, waarvan mevrouw B presentatrice is. In de uitzending van Radar van 10 februari 2003 heeft Tros aandacht besteed aan de hondenhandel in Nederland. De uitzending vangt aan met de mededeling van B: “Welkom bij Radar. Steeds meer rashondjes die in Nederland verhandeld worden, worden onder bioindustrieachtige omstandigheden gefokt in landen als Hongarije en Tjechië.” In de uitzending wordt C, die al bijna 26 jaar bij de landelijke inspectiedienst van de Dierenbescherming werkt, aan het woord gelaten. Naar aanleiding van de introductie van B die vertelt dat C hondenfokkerijen controleerde en weet dat achter de verkoop van pups een wereld van massaproductie en slechte verzorging schuilgaat zegt C: “Met name die categorie fokkerij, daar zie je ontzettend veel pups die gefokt worden achter de gesloten deuren, dat betekent gewoon min of meer dat het illegaal gebeurt. Betekent dat de kosten die ervoor gespendeerd worden erg laag zijn, die dieren zie je vaak zitten in slechte huisvestingsomstandigheden. Voeding is ook vaak vrij minimaal. Entingen, wat de dieren dan toch moeten hebben, die worden vaak niet toegediend, en dus betekent dat gewoon dat je toch een wel heel erg zwak hondje krijgt.” Daarop zegt B dat in Nederland de broodfokkers gelukkig vrijwel verdwenen zijn, maar omdat er nog steeds vraag is naar goedkope pups, worden ze nu uit het buitenland gehaald en wel uit landen waar de fokkers aan veel minder strenge regels hoeven te voldoen. Waarop C zegt: “Nou, als niet in Nederland wordt gefokt, dan komen ze vaak uit landen als Tjsechië en Hongarije. De oorzaak daarvan is gewoon heel simpel. Als de Nederlandse hondenbezitter, of de toekomstige hondenbezitter, naar een bepaald ras vraagt dat hier niet gefokt wordt, nou dan komen ze uit dat soort landen.”
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
73
Vervolgens kondigt B aan dat met de verborgen camera een aantal handelaren zijn bezocht waar de afgelopen maanden klachten over zijn binnengekomen. B zegt in reactie op een handelaar die beweert dat stambomen zo‟n EUR 200 per pup kosten, dat dit onzin is. Een stamboom kost maar EUR 49. Vervolgens wordt het bedrijf van A bezocht. Hieraan voorafgaand deelt B mee: “En dan gaan we naar het laatste adres. Ze verkopen tientallen soorten rassen en dat duidt vaak op een hondenhandelaar die de pups opkoopt uit het buitenland. De moederhonden zijn nergens te zien. Deze handelaar doet overigens ook niet aan stambomen.” Staande bij de pups vraagt een medewerker van Radar aan een (niet herkenbaar in beeld gebrachte) medewerker van Braambos over een bepaalde pup of het een rashondje betreft en of de pup een stamboom heeft. Hierop wordt door de medewerker van Braambos geantwoord: “Nee, nee. Als er een stamboom bij zit, is het niet meer betaalbaar voor de mensen. Je betaalt heel veel voor de stamboom. Die belandt in de kast vaak en komt er nooit meer uit. Dan kom je per hondje gauw op 2 of 300 euro meer alleen om er een stamboom bij aan te vragen.” Daarna worden de pups in beeld gebracht waarbij B commentaar levert: “En dat is dus grote onzin. Wanneer we de honden goed bekijken, schrikken we van hun slechte conditie. Honden met ontstoken ogen en sommige maken een lusteloze indruk. Deze lichtbruine King Charles lijkt er wel heel erg aan toe te zijn, hij haalt raspend adem en zakt door zijn achterpoten. Wanneer we hem optillen begint hij te beven en te hoesten. We vragen of dit hondje te koop is en we mogen het inderdaad voor 400 euro meenemen. Het zusje van deze Cavalier King Charles ligt ook apathisch in een hoekje. Geschokt laten we deze zieke pups achter. Wij ontvingen van andere mensen met slechte ervaringen bij deze laatste handelaar zo‟n dure stamboom. Hun hondje bleek van Tsjechische afkomst. Voor de zekerheid hebben wij de stamboom voorgelegd aan de Tsjechische rashondenvereniging en we kregen hem zo terug. Not valid, en dat betekent dat ie vervalst is.” Nadat een woordvoerster van de Dierenbescherming aan het woord is geweest kondigt B aan dat het adres opnieuw wordt bezocht om te kijken of de lichtbruine King Charles Spaniël, die zo ziek is, kan worden gekocht. Onder vertoning van beelden van het bedrijf van A blijkt dat het hondje niet meer aanwezig is. De verkoopster, A, is onherkenbaar in beeld gebracht en zegt dat het hondje al weg is. Daarop wordt door de medewerkers van Radar het zusje gekocht. B zegt bij de beelden van Braambos:
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
74
“Het zusje is er ook niet best aan toe, de oren zijn tot bloedens toe kapot gekrabd en ze heeft een verontrustende rasp. Ze hangt lusteloos in onze armen. We voelen een grote wond bij het rechteroortje. De verkoopster zegt dat ze dat kapot heeft gekamd.” Omdat het hondje hoest krijgt de medewerker van Radar EUR 50 korting. Nadat is afgesproken dat de dierenarts van Braambos zal worden bezocht zegt B: “We gaan akkoord en betalen 350 euro voor de pup. We krijgen een verkoopovereenkomst en een inentingspaspoort, daarin staat dat de pup van 10 oktober is en dus 15 weken moet zijn. Ook zien we dat de dierenarts deze hond, 4 dagen geleden nog, voor de volle 100% heeft goedgekeurd. Opmerkelijk, want de oren zien er slecht uit, ze heeft korsten over het hele lichaam en de pup moet veel moeite doen om adem te halen. We bellen naderhand nog met de vraag of de hond nog ontwormd of ingeënt moet worden. Maar nee, het komende jaar hebben we er geen omkijken naar.” Daarop worden beelden vertoond van het bezoek aan de vaste dierenarts van Braambos. De dierenarts onderzoekt het hondje en zegt dat over twee, drie weken de pup ingeënt moet worden tegen Parvo en Lepto. Verder stelt de dierenarts vast dat er oormijt in het oor van de pup heeft gezeten, maar de oormijt is volgens hem inmiddels dood. Over de hoest zegt de dierenarts dat de pup Echinacea ingespoten zal krijgen zodat deze zelf weerstand opbouwt en hij geeft tabletjes mee voor de hoest. Ook deelt de dierenarts mee dat de pup over een week ontwormd moet worden. Op de mededeling van de medewerker van Radar dat de verkoopster (A) had gezegd dat ontwormen pas over een jaar plaats zou moeten vinden, zegt de dierenarts: “Dan moet ze op haar donder krijgen.” Daarna worden beelden getoond van een bezoek aan een andere dierenarts. Deze onderzoekt de pup (hierna: Dushi) en komt tot de conclusie dat Dushi luizen heeft die er al weken zitten, waarschijnlijk meegenomen uit het nest. Daardoor is de huid helemaal ontstoken geraakt. Ook de oren zijn ontstoken en er zitten schurftmijten in. Dushi is benauwd en hoest omdat ze bronchitis/longontsteking heeft. Op de vraag of de pup 15 weken oud is, antwoordt de dierenarts dat hij denkt dat de pup jonger is. Hij schat Dushi op zo‟n 10 à 11 weken. De uitzending gaat vervolgens verder met beelden waarbij A wordt geconfronteerd met de bevindingen van Radar. A wordt daarbij volledig herkenbaar in beeld gebracht. A ontkent dat zij zieke hondjes verkoopt en zegt dat ze niet weet wat de medewerkers van Radar met het hondje hebben gedaan nadat zij haar bedrijf hebben verlaten. Daarna wordt een telefoongesprek in beeld gebracht waarbij een medewerker van Radar belt met de vaste dierenarts van Braambos. Hem wordt gevraagd hoe het kan dat hij de luis over het hoofd heeft gezien en hem wordt gevraagd naar de bronchitis/longontsteking. De dierenarts antwoordt daarop dat in vier dagen (Dushi was vier dagen
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
75
vóórdat zij gekocht werd door medewerkers van Radar nog volledig goedgekeurd door deze dierenarts) veel kan gebeuren en dat luis in één keer kan opkomen. Tenslotte wordt een woordvoerster van de Dierenbescherming, D, aan het woord gelaten die naar aanleiding van een vraag van B zegt: “Wat wij gaan ondernemen is dat we dit jaar groot onderzoek gaan doen naar de malafide hondenhandel. Wij hebben dat een aantal jaren geleden ook gedaan, maar dat willen wij actualiseren en dat betekent dat wij heel veel gegevens nodig hebben. Ik zou ook iedereen willen oproepen vandaag thuis, die ook maar enigszins ervaring heeft of familie of vrienden heeft met zo‟n situatie met zo‟n hondje bij een malafide hondenfokker. Laat ons dat weten, wij hebben vanavond een telefoonteam paraat staan tot vanavond 22.00 uur. Iedereen kan bellen op 0900-0099 en kom alsjeblieft met je verhaal, want het is de enige manier om ze aan te pakken. Die informatie is voor ons broodnodig en alleen dan kunnen we die malafide hondenhandelaar aanpakken.” In de uitzending is tevens gewezen op de mogelijkheid om via de website van de Dierenbescherming klachten in te dienen. Naar aanleiding van de oproep in de uitzending van Radar van 10 februari 2003 heeft de Dierenbescherming 1600 klachten ontvangen. Deze klachten zijn door de Dierenbescherming zelfstandig verzameld en onderzocht. De Dierenbescherming heeft ook steekproeven genomen om de validiteit van de klachten te toetsen. Op verzoek van de Dierenbescherming zijn de binnengekomen klachten gecategoriseerd door het Van Hall Instituut te Leeuwarden. De klachten zijn ook gescreend door de Landelijke Inspectiedienst Dieren. Naar aanleiding van de binnengekomen klachten zijn door de
Dierenbescherming
interviews
afgenomen
met
fokkers,
handelaren,
dierenartsen,
gedragstherapeuten en rasverenigingen. Het resultaat van dit onderzoek is neergelegd in het Zwartboek Malafide Hondenhandel 2004.Ook heeft de Dierenbescherming uit de ontvangen klachten een Top 5 samengesteld van die hondenhandelaren over wie de meeste klachten ontvangen waren. Op nummer 1 van die Top 5 staat De Braambos met 150 klachten. Het blijkt dat het grootste deel van de klachten betrekking heeft op de periode 2002-2003. Enkele klachten stammen uit de periode 1999-2001. In het Zwartboek van de Dierenbescherming staat in paragraaf 2.2. dat de Dierenbescherming spreekt van malafide fokkers: “wanneer men uitsluitend uit is op grote winstmarges, bezuinigt op huisvesting, goede voeding en medische zorg en derhalve geen oog heeft voor dierenwelzijn. Persoonlijke aandacht, het broodnodige menselijke contact met de honden, ontbreekt. Vaak zijn het absoluut miserabele omstandigheden waarin honden hun leven als fokteef moeten slijten. Deze mensen, die honden louter als koopwaar
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
76
beschouwen, maken misbruik van het feit dat mensen vaak al (verkocht) zijn bij de aanblik van een aandoenlijke pup. Onwetendheid van de consument en de laagdrempeligheid van de sector houdt de malafide hondenhandel in stand. Als emotie potentiële kopers niet direct over de streep trekt, dan zijn het wel de relatief lage prijzen van de honden in deze sector en het ontbreken van wachtlijsten, met name bij populaire rassen.” De presentatie van het Zwartboek Malafide Hondenhandel was op 24 mei 2004 het nieuws van de dag. Alle landelijke ochtendbladen openden ermee. De nieuwsbulletins op radio en tv besteedden er aandacht aan. Ook Radar heeft in de uitzending van 24 mei 2004 aandacht aan dit Zwartboek besteed. In de uitzending van Radar van 24 mei 2004 wordt gerefereerd aan de uitzending van Radar van 10 februari 2003. B zegt: “Een jaar geleden besteedden wij ruim aandacht aan de malafide hondenhandel. Wij toonden aan dat hondjes niet werden ingeënt, dat moederhonden misbruikt werden door ze het ene na het andere nestje te laten werpen, dat stambomen vervalst werden en we kochten zelfs Dushi een heel jong hondje dat ernstig ziek bleek te zijn.” Vervolgens memoreert B aan de aanschaf van Dushi en worden de beelden van de uitzending van 10 februari 2003 waarbij Dushi wordt gekocht herhaald. Ook worden de beelden van de uitzending van 10 februari 2003 herhaald waarbij A wordt geconfronteerd met de vraag waarom ze zieke honden verkoopt. Dit keer wordt het gezicht van A “gefuzzed”, dat wil zeggen niet herkenbaar in beeld gebracht. Daarna wordt Dushi in de studio getoond en zegt B: “Naar aanleiding van onze uitzending zijn wij en de dierenbescherming overspoeld met reacties van mensen met soortgelijke ervaringen en op basis van al die reacties heeft de dierenbescherming een top 5 samengeteld van de meest beruchte hondenhandelaren.” Vervolgens komt een lijstje in beeld met als kop: “Top5 malafidehondenhandelaren” met op de eerste plaats De Braambos. B levert commentaar bij deze Top 5 en zegt onder meer: “Op nummer 1 staat De Braambos uit Westerhoven met 150 klachten. Dat er veel klachten over dit bedrijf zijn komt natuurlijk ook omdat zij genoemd werden in onze uitzending. [...] Het is nu een jaar later en wij zijn benieuwd of de zaken veranderd zijn. Dus we pakten opnieuw de verborgen camera en gaan langs bij de handelaren waar de meeste klachten over zijn binnengekomen.” Daarna worden beelden getoond van het bedrijf van A. Als commentaar wordt vermeld:
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
77
“Als eerste gaan we terug naar De Braambos. Hier kochten we vorig jaar Dushi. Bij binnenkomst ziet het er nog steeds allemaal hetzelfde uit. Nog steeds staan er grote papierbakken vol met pups van de meest uiteenlopende rassen en soorten. Vaak is de verkoop van veel verschillende rassen een teken dat je te maken hebt met een broodfokker.” Vervolgens worden beelden vertoond die met een verborgen camera zijn gemaakt van de situatie van het bedrijf van A. Daarbij wordt opgemerkt dat in tegenstelling tot het bezoek van het jaar daarvoor, dit keer een schuur met daarin puppy‟s niet mocht worden bezocht door de medewerkers van Radar. Op de website van Tros Radar van 25 mei 2004 heeft Tros een link geplaatst waarmee de uitzending van Radar van de dag daarvoor kon worden bekeken en heeft zij de Top 5 gepubliceerd met als kop “Malafide hondenhandel”. Voorts stond op de website dat het ging om de “meest beruchte hondenhandelaren”. De Braambos staat in de Top 5 op de eerste plaats. Nadat kort na de uitzending een van de hondenhandelaren uit de Top 5 zich over dit bericht beklaagde, heeft Tros de kop van het bericht gewijzigd in “Dubieuze hondenhandel”. Eind juni 2004 heeft Tros alle berichtgeving over de uitzending van Radar van 24 mei 2004 en de link naar de uitzending zelf van haar website verwijderd en verwijderd gehouden. Volgens A heeft de Tros onrechtmatig tegenover haar gehandeld door A zowel op televisie, als op internet te betitelen of voor te stellen als een malafide hondenhandelaar, althans beruchte hondenhandelaar. Verder vordert A Tros te veroordelen tot vergoeding van materiële en immateriële schade die A heeft geleden door de onrechtmatige gedragingen van Tros en om de omroep te veroordelen in de kosten van het geding. A voert hiertoe aan, kort gezegd, dat Tros onrechtmatig heeft gehandeld door haar bedrijf, De Braambos, ongevraagd en onverwacht op televisie en internet te kwalificeren als een malafide, dan wel beruchte hondenhandelaar. A ontkent dat haar bedrijf voldoet aan de definitie die de Dierenbescherming in haar Zwartboek geeft aan malafide fokkers. De inspectiedienst van de Dierenbescherming en de algemene inspectiedienst hebben nooit klachten over De Braambos gerapporteerd. De honden worden gehouden in schone verblijven en krijgen goede voeding. De Braambos fokt bovendien slechts drie rassen en hanteert normale, gebruikelijke winstmarges. Tros heeft met haar uitzending niet aangetoond dat De Braambos aan de definitie van malafide hondenhandelaar voldoet. De Braambos is wel opgenomen als nummer 1 in de Top 5, maar die positie wordt verder niet toegelicht. Geen van de beweerde klachten wordt verder toegelicht of uitgewerkt. Door de wijze van filmen en monteren is ook in de uitzending van 10 februari 2003 de associatie tussen A en malafide hondenhandel gewekt. Het gebruik van een verborgen camera is alleen dan gerechtvaardigd wanneer er geen andere mogelijkheid bestaat om een ernstige misstand aan de kaak te
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
78
stellen. Van een dergelijke misstand was en is bij het bedrijf van A geen sprake. Bovendien heeft Tros het beginsel van hoor- en wederhoor geschonden door A niet in de gelegenheid te stellen om haar reactie te geven op de uitzendingen, aldus nog steeds A. A stelt als gevolg van de onrechtmatige uitzendingen zowel materiële schade -bestaande uit omzet- en winstderving- als immateriële schade -bestaande uit pijn, verdriet en gemis aan levens- dan wel werkvreugde- te lijden. b) Oordeel van de rechter Allereerst dient onderzocht te worden of A (althans haar bedrijf voorheen geheten De Braambos) door de uitzendingen van Radar van 10 februari 2003 en 24 mei 2004 in haar eer en goede naam is aangetast. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, moet worden bezien of de aantasting ook onrechtmatig is. Bij die beoordeling staan in beginsel twee gelijkwaardige belangen tegenover elkaar; het belang van A niet lichtvaardig via de media beschuldigd te worden en het belang van Tros bij uitingsvrijheid en in dat verband het belang misstanden die de samenleving raken aan de orde te stellen. De juistheid van de aantijging, althans de feitelijke onderbouwing en de inkleding daarvan vormen onder meer omstandigheden die in de afweging van de hiervoor genoemde belangen betrokken dienen te worden. De omstandigheid dat Tros de onderhavige uitingen heeft gedaan in een informatief en kritisch consumentenprogramma speelt bij deze belangenafweging in zoverre een rol dat Tros in dat kader de ruimte toekomt op een kritische wijze naar de bedrijfsvoering van A te kijken. Van de samenstellers van een dergelijk kritisch consumentenprogramma mag echter wel worden verwacht dat zij een grote mate van zorgvuldigheid betrachten, waarbij dient te worden gewaakt tegen nodeloos grievende uitlatingen, verdraaiing van de feiten, ongefundeerde verdachtmakingen of een schending van het recht op wederhoor. Hoewel Tros terecht heeft aangevoerd dat noch A noch haar bedrijf, De Braambos, in de uitzending van Radar van 10 februari 2003 bij naam zijn genoemd, is de rechtbank van oordeel dat toch A door die uitzending in haar eer en goede naam is aangetast. Er is immers wel gefilmd op het bedrijf van A en A is zelf ook volledig herkenbaar in beeld gebracht in een uitzending die ging over malafide hondenhandel. In de uitzending van 24 mei 2004 is de Top 5 gepresenteerd waarin de bedrijfsnaam van A wordt genoemd en in beeld wordt gebracht, zodat ook die uitzending een aantasting vormt van de eer en goede naam van A. Gelet op deze aantastingen komt thans de vraag aan de orde of dit ook onrechtmatig is. In tegenstelling tot hetgeen Tros betoogt, kan zij zich niet verschuilen achter de bron van de in de uitzending van 24 mei 2004 uitgezonden Top 5, de Dierenbescherming. De Dierenbescherming heeft
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
79
weliswaar de Top 5 samengesteld, maar heeft daarbij onbetwist vermeld dat het ging om een Top 5 van handelaren waarover de meeste klachten waren binnengekomen. Tros heeft vervolgens in de uitzending van 24 mei 2004 zelf aan die Top 5 de kwalificatie van “De Top 5 malafide hondenhandelaren” meegegeven. Deze kwalificatie kan niet aan de Dierenbescherming worden toegerekend. Voorts is op de website van Tros aan de Top 5 op 24 mei 2004 aanvankelijk de kwalificatie van “Malafide hondenhandel” meegegeven hetgeen vervolgens is gewijzigd in “Dubieuze hondenhandel”. Daarbij komt dat het onderzoek van de Dierenbescherming is gelanceerd door een oproep in de uitzending van Radar van 10 februari 2003. Derhalve heeft Tros niet alleen als een doorgeefluik van informatie van de Dierenbescherming gefunctioneerd, maar is zij bij het onderzoek van de Dierenbescherming betrokken geraakt en heeft daar een eigen draai aan gegeven. Dit stemt ook overeen met het karakter van het programma Radar, dat een kritisch en informerend consumentenprogramma is. Tros is dan ook verantwoordelijk voor de door haar aan de Top 5 meegegeven kwalificaties. Het voorgaande betekent echter niet dat Tros onrechtmatig heeft gehandeld jegens A. Aan de kwalificatie van het bedrijf van A, De Braambos, als nummer 1 op de lijst van de Top 5 van malafide hondenhandelaren, ofwel als de nummer 1 van beruchte hondenhandelaren, ligt -dit in tegenstelling tot de andere bedrijven die zijn vermeld in de Top 5- wel een gedegen onderzoek ten grondslag. Niet alleen heeft Tros zich gebaseerd op het feit dat over De Braambos bij de Dierenbescherming naar aanleiding van de oproep in de uitzending van Radar van 10 februari 2003 de meeste klachten zijn binnengekomen, ook zijn medewerkers van Radar in ieder geval twee keer op het bedrijf van A geweest, hebben daar een pup gekocht, Dushi, welke is onderzocht door niet alleen de vaste dierenarts van De Braambos, maar ook door een onafhankelijke dierenarts. De bevindingen van die dierenarts zijn door A onvoldoende betwist. Tevens is onbetwist door Radar vastgesteld dat A haar klanten onjuist voorlicht met betrekking tot stambomen en dat A de kopers van Dushi onjuist heeft ingelicht met betrekking tot de te plegen inentingen en de te verrichten ontworming van Dushi. Voorts staat vast dat A ook honden importeert uit Tjechië en Hongarije, dat zij meerdere rassen verkoopt en dat de moederhonden in ieder geval niet door de kopers van Dushi gezien konden worden. Aldus voldoet het bedrijf van A aan de door de Dierenbescherming genoemde kenmerken van malafide fokkers. Dit alles leidt tot de conclusie dat in dit geval het belang van Tros om deze misstand aan de kaak te stellen zwaarder weegt dan het belang van A bij bescherming van haar eer en goede naam, zodat van onrechtmatig handelen zijdens Tros in dit geval geen sprake is.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
80
Met betrekking tot het toepassen van wederhoor geldt het volgende. In de uitzending van 10 februari 2003 is te zien dat A wordt geconfronteerd met de bevindingen van het onderzoek van Dushi verricht door de onafhankelijke dierenarts. Deze beelden zijn in de uitzending van 24 mei 2004 herhaald. Het enkel vragen van een reactie op de klachten omtrent Dushi is echter niet hetzelfde als het toepassen van wederhoor, nu de uitzendingen van Radar niet alleen over Dushi gingen, maar het bedrijf van A in een bredere context malafide is genoemd. Het zou derhalve zorgvuldig zijn geweest indien Tros A in de gelegenheid had gesteld om in de uitzendingen van Radar haar reactie te geven op hetgeen omtrent haar bedrijfsvoering is geconstateerd en uitgezonden. Echter deze schending acht de rechtbank in dit geval niet onrechtmatig mede gelet op de reactie van A bij de confrontatie omtrent de bevindingen van Radar met betrekking tot Dushi, waarbij A ontkent zieke honden te verkopen, alsmede gelet op het standpunt van A in de onderhavige procedure, waardoor aannemelijk is dat in dit geval een nadere reactie van A niets zou hebben toegevoegd. Met betrekking tot het gebruik van de (verborgen) camera geldt tenslotte het volgende. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat het gebruik van de verborgen camera redelijkerwijs de enige mogelijkheid was om bij verschillende fokkers te kunnen filmen, waarbij meeweegt dat het Zwartboek van de Dierenbescherming en haar Top 5 de aanleiding vormden om ook een tweede keer bij A te gaan filmen. Bovendien is het gebruik van de verborgen camera in het onderhavige geval niet gericht op verhoging van de amusementswaarde, maar op het voorlichten van het publiek. In de uitzending van 10 februari 2003 is A alleen herkenbaar in beeld gebracht op het moment dat Tros haar met open vizier heeft gevraagd om een reactie. Daarbij heeft A ook de medewerkers van Tros gefilmd. Gesteld noch gebleken is dat A bezwaar heeft gemaakt tegen het filmen door Tros op dat moment. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het gebruik van de (verborgen) camera niet onrechtmatig jegens A. Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de slotsom dat de vordering van A dient te worden afgewezen. A zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Tros worden begroot op EUR 1.152.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
81
BIJLAGE 10: Strafzaak Stegeman: eerste aanleg en beroep BRON: Rb. Assen 26 september 2007 met noot G.A.I. Schuijt, Mediaforum 2007-11/12, 362-364 en Hof Leeuwarden 24 juli 2008, LJN BD8528. a) Situering De
Amsterdamse journalist
Alberto Stegeman
ging undercover ten behoeve
van
zijn
televisieprogramma „Undercover in Nederland‟, uitgezonden op SBS6. In een bepaalde aflevering die handelde over illegale messenhandel, kwam Stegeman via een advertentie op internet op het spoor van een justitiemedewerker die een illegaal vlindermes aanbood. Via e-mailverkeer spraken ze af dat Stegeman het mes bij het werk van de justitiemedewerker kon bekijken. De bewuste ochtend belde die naar Stegeman en vertelde hem dat hij afzag van deze afspraak. De justitiemedewerker gaf in dit gesprek aan dat op het moment dat ze in de auto messen zouden verhandelen ze beiden strafbaar zijn. Gezien het feit dat hij, aangever, voor justitie werkte moest hij zich in principe 'buiten strafbare dingen houden.' Daarnaast gaf hij aan dat hij weliswaar een paar messen had meegenomen, maar dat Stegeman om genoemde reden maar naar zijn huis moest komen. Dit telefoongesprek is door Stegeman opgenomen. Stegeman is hierna daadwerkelijk naar het huis van de justitiemedewerker gegaan en heeft van dit bezoek in de woning opnamen van hem gemaakt met een verborgen camera. Stegeman had ervoor gezorgd dat de wapenhandelaar onherkenbaar in beeld kwam. Zijn stem werd bovendien vervormd. Toch werd hij na de uitzending herkend. Zijn voordeur, de hond en een trouwfoto waren op tv te zien geweest. De uitzending leidde tot een intern onderzoek naar de INDmedewerker. Hij werd ontslagen wegens plichtsverzuim. Hij werd echter niet strafrechtelijk vervolgd, omdat hij al voldoende gestraft zou zijn door de publiciteit. De justitiemedewerker diende een klacht in tegen Stegeman, die daarop bij dagvaarding werd tenlastegelegd, dat hij in of omstreeks de periode van 1 november 2005 tot en met 28 februari 2006 te Zuidlaren, gemeente Tynaarlo, gebruik makende van een technisch hulpmiddel, namelijk een verborgen camera, waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar was gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk, van klager (een) afbeelding(en) heeft vervaardigd. Verweer in eerste aanleg Stegeman voerde ter verdediging echter aan dat de wederrechtelijkheid aan zijn handelen ontbreekt en het tenlastegelegde om die reden niet bewezen kan worden omdat hij als journalist een maatschappelijke misstand aan de kaak heeft willen stellen, namelijk de handel in illegale messen. Hij haalt ook aan dat hij in dat verband beschermd wordt door de vrijheid van meningsuiting zoals die is neergelegd in artikel 10 EVRM.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
82
Verweer in hoger beroep Stegeman verwijst impliciet naar de memorie van toelichting bij het opstellen van wetsartikel 139f Sr. Hij voert aan dat hij weliswaar de ten laste gelegde handeling opzettelijk heeft verricht, maar dat deze niet wederrechtelijk was. Verdachte, die journalist/programmamaker is, wilde in het kader van zijn tvprogramma "Undercover in Nederland" op SBS6 de verboden wapenhandel hier te lande aan de kaak stellen. In casu weegt de vrijheid van nieuwsgaring van verdachte, die voorvloeit uit de in artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) neergelegde vrijheid van meningsuiting, zwaarder dan het recht op privacy van de justitiemedewerker. Stegeman dient derhalve te worden vrijgesproken, aldus Stegeman en zijn raadsman. De raadsman heeft subsidiair betoogd dat Stegeman wegens afwezigheid van alle schuld moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. b) Oordeel van de rechter (eerste aanleg) De politierechter acht het bewezen dat Stegeman het tenlastegelegde heeft begaan. Hij heeft dus in de periode van 1 november 2005 tot en met 28 februari te Zuidlaren, gemeente Tynaarlo, gebruik makende van een technisch hulpmiddel, te weten een verborgen camera, waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar was gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk, bij de justitiemedewerker thuis, afbeeldingen van hem vervaardigd. De politierechter vat dit betoog van verdachte op als een beroep op een rechtvaardigingsgrond dat bij gegrondbevinding ertoe moet leiden dat de bepaling van artikel 139f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) op grond van artikel 94 Grondwet buiten toepassing wordt gelaten. De politierechter overweegt hieromtrent het volgende. Artikel 139f Sr stelt het werken met verborgen camera's in woningen en andere niet openbare plaatsen strafbaar. Onder omstandigheden dient de toepassing van deze strafbepaling te wijken voor de in artikel 10 EVRM lid 1 neergelegde vrijheid van meningsuiting. Of dit het geval is, dient te worden beoordeeld aan de hand van het tweede lid van artikel 10 EVRM, dat bepaalt wanneer een inbreuk op de vrijheid van meningsuiting is toegestaan. Voorop staat dat het maken van opnames voor een televisieprogramma over de illegale wapenhandel in Nederland onder de uitingen valt die worden beschermd door het in artikel 10 EVRM lid 1 gewaarborgde recht. Het gaat hier immers om het maken van opnamen ten behoeve van het verstrekken van inlichtingen en denkbeelden middels televisie.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
83
Artikel 10 lid 2 EVRM brengt mee dat een inbreuk op dit recht bij wet moet zijn voorzien en noodzakelijk moet zijn in een democratische samenleving ten behoeve van de bescherming van bepaalde belangen, waaronder de rechten van derden. Nu de beperking die verdachte in zijn uitingsvrijheid ondervindt, is gebaseerd op artikel 139f Sr en derhalve bij wet is vastgesteld, gaat het er thans om vast te stellen of deze beperking een gerechtvaardigd belang dient en of zij noodzakelijk is in een democratische samenleving. Dit laatste behelst de vraag naar de proportionaliteit en de subsidiariteit van de beperking en komt feitelijk neer op een afweging van het belang dat is gediend bij de vrije uitoefening van de vrijheid van meningsuiting tegen het belang dat is gediend bij een beperking van deze vrijheid. In dit geval is Stegeman met toestemming van benadeelde zijn woning binnengetreden, waarin hij zonder dat benadeelde daarvan wist met een verborgen camera opnamen voor het programma heeft gemaakt. Door aldus te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op een door artikel 10 EVRM lid 2 beschermd belang, namelijk het recht op privacy van benadeelde, zoals neergelegd in onder meer artikel 8 EVRM. Meer specifiek heeft verdachte inbreuk gemaakt op het zwaarwegende recht van benadeelde om in het meest particuliere domein dat hij heeft, zijn eigen woning, zijn privé-leven beschermd te weten. De inbreuk die verdachte op deze vrijheid heeft gemaakt is zeer vergaand: hij heeft benadeelde en zijn omgeving op beeld vastgelegd zonder benadeelde hierover in te lichten. Hoewel aan het recht van vrije nieuwsgaring in een democratische samenleving groot belang wordt gehecht en uitingen die (kunnen) bijdragen aan het publieke debat in aanzienlijke mate bescherming verdienen, is de politierechter van oordeel dat de genoemde omstandigheden meebrengen dat het recht op privacy van [naam benadeelde] dient te prevaleren boven de uitingsvrijheid van verdachte. Gezien het gewicht van het te beschermen belang kan niet gezegd worden dat een verbod niet evenredig is aan het doel ervan en dat er minder vergaande middelen voorhanden zijn om [naam benadeelde] in het genoemde belang te beschermen. Bij deze afweging van belangen speelt tevens een rol dat verdachte in het kader van de nieuwsgaring ook minder indringende alternatieven ten dienste stonden. Hoewel de raadsman heeft aangevoerd dat het geen optie was om zichtbaar met een camera op pad te gaan, had verdachte er ook voor kunnen kiezen te volstaan met de beelden van de betaling en de overdracht van het mes, zoals hij die heeft opgenomen in zijn auto in Zwolle of om bij de verslaglegging in de woning van [naam benadeelde] geen gebruik van een camera te maken.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
84
In het licht van het bovenstaande is de politierechter van oordeel dat verdachte geen rechtvaardigingsgrond kan ontlenen aan artikel 10 EVRM. Nu ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig zijn, wordt verdachte dan ook strafbaar geacht. De politierechter neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking: de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, hetgeen de politierechter uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte; de eis van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman van Stegeman. De politierechter heeft bij het vaststellen van de op te leggen geldboete rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, in de mate waarin de politierechter dat nodig acht met het oog op een passende bestraffing van de verdachte. De benadeelde partij stelt ten gevolge van het strafbare feit schade te hebben geleden. Dit wordt door verdachte betwist. Voorts heeft de raadsman van Stegeman een tegemoetkoming van € 600 verzocht in de proceskosten aan de zijde van verdachte, die zich van juridische bijstand heeft moeten voorzien om zich tegen de vordering van de justitiemedewerker te verdedigen. De raadsman acht deze tegemoetkoming alleszins redelijk en billijk nu de justitiemedewerker niet de weg heeft bewandeld zijn ontslag in rechte aan te vechten maar er ten onrechte voor heeft gekozen zijn gepretendeerde schade op de verdachte te verhalen. Naar het oordeel van de politierechter staat niet in rechte vast dat de gevorderde schade een rechtstreeks gevolg is van het strafbare feit. Er is mogelijk wel een relatie tussen het ontslag en het door verdachte gepleegde strafbare feit aan te tonen. Dit causaal verband zal echter in een civiele procedure moeten worden bewezen. Het strafgeding leent zich daar niet voor. Onder deze omstandigheden zal de politierechter dan ook bepalen dat de benadeelde partij en de verdachte de eigen kosten dragen, nu de door de verdachte gemaakte kosten niet nodeloos zijn gemaakt. De benadeelde partij zal niet ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Hij kan zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Stegeman moet wel een geldboete van 1000 euro betalen. c) Oordeel van het Hof De feiten die Stegeman ten laste worden gelegd in hoger beroep blijven natuurlijk dezelfde. De rechter stelt dat artikel 139f Sr een verbod inhoudt dat voor iedereen geldt. In zeer bijzondere gevallen kan dit anders liggen. Dat uitzonderingen mogelijk zijn blijkt uit de wetsgeschiedenis van onder andere artikel 139f van het Wetboek van Strafrecht. Uitgangspunt van de wetgever is geweest dat de strafbaarstelling ruimte moet laten voor een afweging door de rechter indien in een concreet geval sprake is van
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
85
conflicterende grondrechten (recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer versus het recht op vrije nieuwsgaring). Door het opnemen van het bestanddeel "wederrechtelijk" wordt deze ruimte voor afweging geschapen. Aspecten die een rol spelen bij een dergelijke afweging zijn onder meer het onderwerp dat aan het licht wordt gebracht en de vraag of andere middelen ter beschikking stonden. Het hof heeft met betrekking tot de feitelijke gang van zaken het volgende vastgesteld. Verdachte is via een advertentie op internet op het spoor gekomen van (de latere) aangever, die in de advertentie een illegaal vlindermes aanbood. Via e-mailverkeer spraken ze af dat verdachte het mes bij het werk van aangever kon bekijken. De bewuste ochtend belde aangever naar verdachte en vertelde hem dat hij afzag van deze afspraak. Aangever gaf in dit gesprek aan dat op het moment dat ze in de auto messen zouden verhandelen ze beiden strafbaar zijn. Gezien het feit dat hij, aangever, voor justitie werkte moest hij zich in principe 'buiten strafbare dingen houden.' Daarnaast gaf hij aan dat hij weliswaar een paar messen had meegenomen, maar dat verdachte om genoemde reden maar naar zijn huis moest komen. Dit telefoongesprek is door verdachte opgenomen. Verdachte is hierna daadwerkelijk naar aangevers huis gegaan en heeft van dit bezoek in de woning opnamen van aangever gemaakt met een verborgen camera. Volgens de verklaring van verdachte bij de politie (pagina 37 en verder van het proces-verbaal) toonde de justitiemedewerker hem daar zijn messenverzameling, waaronder zich in ieder geval één illegaal mes bevond. Stegeman heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wist dat zijn actie in de woning van aangever een strafbare gedraging oplevert. Hij stelt echter dat de misstand die hij aan de kaak wilde stellen zo ernstig is dat het recht op vrije nieuwsgaring zo zwaar telt dat van wederrechtelijkheid in dit geval geen sprake is. Daarnaast stelt hij dat de beelden die hij in de woning maakte van zodanig belang waren dat als hij de beelden niet had gemaakt de kern van zijn verhaal niet volledig zou zijn. Hij wilde die beelden hebben om later te kunnen uitzenden. Beelden zijn volgens verdachte indringender dan woorden alleen. Het hof stelt vast dat het recht op vrije nieuwsgaring van verdachte in casu door de beperking die is vastgelegd in artikel 139f van het Wetboek van Strafrecht onder de genoemde omstandigheden niet in het geding is. De beperking is erin gelegen dat de wetgever het heimelijk maken van afbeeldingen van een persoon in een woning heeft verboden om daarmee het recht op privacy te waarborgen. Stegeman stelt dat hij zijn heimelijk gemaakte afbeeldingen nodig had om daarmee de in zijn ogen bestaande misstand indringend aan de orde te stellen. Bij de afweging van belangen heeft Stegeman echter niet de juiste afweging gemaakt. Hij had immers met het door hem opgenomen eerdere telefoongesprek en de eerdere e-mails nieuws vergaard over de justitiemedewerker (werkzaam bij de IND) en diens handel in één of meer illegale messen. De gewenste indringendheid van de door Stegeman te maken
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
86
reportage kon aldus worden gerealiseerd. Het maken van opnames met de verborgen camera in het huis van aangever was onder deze omstandigheden niet noodzakelijk om de misstand aan de kaak te stellen. Verdachte heeft zich op dit punt kennelijk laten leiden door journalistieke en/of programmatechnische overwegingen. Stegeman heeft met het door hem gekozen middel, afgezet tegen het onderwerp waarover hij een reportage wilde maken en de daaraan voorafgaande verkregen en vastgelegde informatie over de justitiemedewerker, niet voldaan aan de subsidiariteiteis die een voorwaarde is om de wederrechtelijkheid van de gedraging weg te nemen. Daarnaast gaat het beroep op (de schulduitsluitingsgrond) afwezigheid van alle schuld niet op nu verdachte het ten laste gelegde feit opzettelijk heeft begaan. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Stegeman heeft door zijn inbreuk op art. 139 Sr dus een strafbaar feit gepleegd. Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Stegeman is in de bewezen verklaarde periode met toestemming van de justitiewerkenmer de woning van deze binnengetreden waar hij vervolgens - zonder toestemming - met een verborgen camera afbeeldingen heeft gemaakt van hem. Een woning is bij uitstek de plek waar de bewoner mag verwachten zoveel mogelijk zichzelf te kunnen zijn zonder inmenging van buitenaf. Door de justitiemedewerker zonder dat deze dat wist, te filmen in zijn eigen huis heeft verdachte een zeer vergaande inbreuk gemaakt op zijn recht op privacy. Stegeman had wetenschap van de door hem overtreden strafbepaling. Desondanks heeft hij deze genegeerd.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 17 april 2008 - niet eerder ter zake van strafbare
feiten
is
veroordeeld.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat een geldboete van na te melden hoogte - zoals opgelegd door de rechter in eerste aanleg en lager dan door de advocaat-generaal is gevorderd - een passende bestraffing is. Ook in hoger beroep wordt Stegeman dus veroordeeld tot een boete van 1000 euro.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
87
BIJLAGE 11: TROS (Radar) vs. Pretium Telecom BRON: Rb. Amsterdam 22 september 2008, LJN BF5214. a) Situering Pretium is een Nederlands telecommunicatiebedrijf dat sinds 1996 actief is als aanbieder van vaste telecommunicatiediensten in Nederland. Pretium werft haar klanten via telemarketing. Deze telefonische werving wordt namens haar uitgevoerd door een aantal callcenters, waaronder CPM Nederland (hierna: CPM). Overeenkomstig de door de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) en marktpartijen opgestelde gedragsregels wordt daarbij gebruik gemaakt van zogeheten „voicelogs‟. De voicelog is het laatste gedeelte van het telemarketinggesprek, waarin de eerder in dat gesprek gesloten overeenkomst tussen aanbieder en consument wordt bevestigd en opgenomen. Tros is een publieke omroepvereniging die onder andere het televisieprogramma Tros Radar uitzendt. Tros Radar is een consumentenprogramma dat consumenten op kritische wijze informeert over tal van producten en actualiteiten. Op 18 september 2008 heeft Tros op haar website www.trosradar.nl aangekondigd dat zij in de uitzending van Tros Radar van maandag 22 september 2008 om 20.30 uur aandacht zal schenken aan telemarketing door Pretium. Op 19 september 2008 heeft een medewerkster van de redactie van Tros Radar telefonisch contact opgenomen met de directeur van Pretium, (persoon 1). In de transcriptie van dit gesprek is het volgende, voor zover hier van belang, opgenomen: EH (medewerkster Tros): „Ja, wij gaan aandacht besteden aan Pretium Telecom. We hebben een item gemaakt over telefonische verkoop en wij willen u bij deze uitnodigen om na afloop van dat item in de studio een live gesprek te voeren met de presentatrice (persoon 2) en ja, om op dat item te reageren. (…) We hebben de werkwijze van callcentra onderzocht en we hebben een aantal gesprekken gehoord die daar gevoerd zijn en daar hebben wij een item over gemaakt. (…).‟ NH (directeur Pretium): „En u heeft dat item beschikbaar?‟ EH (medewerkster Tros): „Dat is pas maandag klaar, dus dat kunnen wij u pas maandagavond laten zien, voor de uitzending.‟ HN (directeur Premium): „Dat kan niet.‟
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
88
Bij brief van 19 september 2008 heeft de advocaat van Pretium aan Tros het volgende bericht: “Ik verzoek u (…) uiterlijk vandaag voor 17.00 uur Pretium de volgende informatie toe te zenden: -
Indien sprake is van klachten door consumenten: de details van de betreffende klachten, met alle relevante informatie inclusief persoonsgegevens.
-
Al het volledige opnamemateriaal van gesprekken met of over Pretium, die u voor de uitzending van a.s. maandag wilt gebruiken met alle relevante informatie inclusief persoonsgegevens.
-
De gemonteerde beelden incl. geluid, die zij in de uitzending van a.s. maandag wilt laten zien.
Alleen op die manier wordt Pretium in staat gesteld daarop, indien gewenst, inhoudelijk in de uitzending te reageren.” Op maandag 22 september 2008 om 10.00 uur heeft de directeur van Pretium de montage van de uitzending van Tros Radar van „s avonds 20.30 uur bekeken. In de uitzending van 22 september 2008 van Tros Radar zullen beelden worden getoond van een cursus bij een callcenter, die met de verborgen camera zijn opgenomen. Ter zitting heeft de Tros „de voice-overteksten onder voorbehoud‟ van die uitzending overgelegd. In de voice-over is – onder meer – het volgende opgenomen: „Vroeger was het een voet tussen de deur, nu is het de telefoon. Volgens veel consumenten is het niets meer dan telefoonterreur. (…) Veel bedrijven huren callcenters in.(…) De radarmail loopt vol met klachten. Vaak komen dezelfde bedrijven terug. Het laatste anderhalf jaar staat er een met stip bovenaan: Pretium Telecom. (…)‟ Curusleider: „Het is gewoon een broodjes smeren. Echt waar. (…) Mensen die voor Pretiumtraining komen mogen meelopen.‟ Voice-over: „Dit callcenter belt alleen maar voor Pretium Telecom. (…) We volgen een tweedaagse cursus. (…) Het gaat om verkopen. (…) De verkopers weten dat alleen de voice-log telt, de rest van het gesprek is oncontroleerbaar. Dat weten ze maar al te goed… (…) De gekwiekste telemarketier aast op bonussen. Maar is het hiermee dan een wetteloze branche? Nee, er bestaat een duidelijke wet.‟ Cursusleider: “Je moet de klant gewoon niet laten praten, als jij aan het woord bent probeer dat ie er niet tussen door kan. Dat betekent gewoon geen gezeur. (…) Als je nu een sale maakt dan gaat dat door naar de Opta. De Opta luistert het en het gaat door naar de KPN. Vier tot zes weken duurt het voordat de klant wordt overgenomen. En na die zes weken beginnen de tikken bij Pretium Telecom.‟
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
89
Voice-over: „De OPTA, de telecomwaakhond, zou de verkoop dus controleren. Maar is dat wel zo? (…) De gesprekken gaan dus niet automatisch naar een toezichthouder. De voicelogs, de mondelinge handtekeningen, slechts 20 seconden van het gesprek, kunnen dus worden opgevraagd. De rest van het gesprek is vaak verdwenen. Er is dus nauwelijks controle over hoe het verkoopgesprek gevoerd is. En daar heeft ieder callcenter een keurig uitgeschreven belscript voor, maar daar heeft de cursusleider niet zoveel mee.‟ Cursusleider: “Na twee weken kun je je eigen script gaan maken. Want een normaal koud script duurt 5 minuten maar dat kun je gewoon afkorten naar een script van anderhalve minuut.” Voice-over: „De lievelingsdoelgroep van de pretiumbellers is duidelijk. Terwijl in de advertentie Pretium Telecom trots zijn coulanceregeling voor ouderen presenteert, lijkt er in de verkoop weinig geduld en respect voor ouderen te zijn. (…) Mp3spelers, flinke bonussen daar worden de jongens en meisjes van het callcenter mee lekker gemaakt. Klanten scoren, de feiten slim naar je hand zetten. Geef de klant geen bedenktijd, zo snel mogelijk naar een bandopname.‟ Cursusleider: Ik heb hier…een klant staan (…) Nou dan start ik nu de opname.‟ Voice-over: „Een kort gesprekje en dan hup naar de voice log. Dat gaat snel. Een paar dagen later zoeken we dezelfde klant op. Die vertelde dat bepaalde dingen niet tot haar door drongen en dat ze om er van af te wezen gezegd heeft: „doe maar.‟ Pretium verbiedt de Tros op straffe van een dwangsom de op 22 september 2008 om 10.00 uur aan de directeur van Pretium getoonde montage dan wel enig ander beeldmateriaal van dezelfde aard uit te zenden. Verder verbiedt ze de Tros ook om tijdens de uitzending van 22 september 2008 om 20.30 uur dan wel in enige andere uitzending te stellen dan wel te insinueren dat Pretium zich schuldig maakt aan onfatsoenlijke telemarketing of derden daartoe een platform biedt. Daarnaast eist Pretium dat de Tros op een straffe van een dwangsom de uitzending van het aangekondigde item over telemarketing met een week uitstelt en dat zij de voor de uitzending gebruikte klachten, de opnames van gesprekken die in de uitzending worden gebruikt en de persoonsgegevens van de desbetreffende klanten binnen 48 aan Pretium te verstrekken. Daarnaast moet de Tros ook veroordeelt worden tot de proceskosten Pretium stelt daartoe dat in de voorgenomen uitzending ernstige beschuldigingen besloten liggen aan het adres van Pretium, die onvoldoende steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal. De uitzending is om die reden onrechtmatig jegens haar. De voice-over bij de beelden is erg negatief. Bovendien wil Tros Radar gebruik maken van een overvaltechniek door Pretium tijdens de uitzending te confronteren met beelden die zijn opgenomen in een callcenter met een verborgen camera tijdens een cursus telemarketing waarbij voor Pretium werd geworven. Het gebruik van een verborgen camera is echter
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
90
niet toegestaan. Het enkele feit dat telefonische werving in al dan niet brede kring als onplezierig wordt ervaren, betekent immers niet dat er sprake is van onfatsoenlijk (of zelfs onrechtmatig) gedrag, in die mate dat gesproken kan worden van een misstand, die publiekelijk aan de kaak dient te worden gesteld. Pas als er sprake is van een dergelijke misstand is het gebruik van een verborgen camera gerechtvaardigd. In ieder geval geldt dat gezien het gebruikte middel van Pretium niet verwacht kan worden dat zij onvoorbereid in de uitzending live een weerwoord geeft. Pretium heeft er recht op haar weerwoord te kunnen voorbereiden. Daarvoor ontbreken echter de mogelijkheden. Pretium heeft er primair een spoedeisend belang bij dat de uitzending van 22 september 2008 van Tros Radar wordt verboden. Het heeft haar veel tijd en geld gekost om in het verleden gedane onterechte beschuldigingen aan haar adres te weerleggen. Er zijn veel uitspraken ten gunste van Pretium gewezen. Uitzending van de beelden van Tros Radar zou Pretium opnieuw in een verdachte hoek plaatsen. Daarnaast heeft Pretium er belang bij dat de uitzending wordt uitgesteld en dat Tros haar alle relevante gegevens overhandigt, zodat zij op grond van voldoende informatie in de gelegenheid wordt gesteld om een deugdelijk weerwoord te geven. Voor het eerst op 19 september 2008 heeft Tros aan Pretium meegedeeld dat zij onderzoek heeft gedaan naar de wervingsmethoden voor Pretium en dat deze methoden op 22 september 2008 in de uitzending van Tros Radar aan de orde zullen worden gesteld. De directeur van Pretium is vervolgens op 22 september 2008 om 10.00 uur in de gelegenheid gesteld om de beelden van de uitzending van diezelfde avond 20.30 uur te bekijken. Tros heeft tot op heden geweigerd enige informatie op grond waarvan de gemonteerde beelden zijn gemaakt voor onderzoek aan Pretium ter beschikking te stellen. Het is voor Pretium van belang om vast te stellen of er daadwerkelijk sprake is van een misstand of van een enkel incident. Pretium overtreedt de regels niet. De scripts voor de telemarketeers worden heel precies voorgeschreven en deze worden in de praktijk ook gevolgd. Niet valt in te zien waarom Tros niet op 19 september 2008 alle relevante gegevens aan Pretium kon verstrekken. Pretium heeft ook een spoedeisend belang bij haar subsidiaire vordering. Om de schade zo veel mogelijk te beperken, dient zij het weerwoord goed te kunnen voorbereiden. b) Oordeel van de rechter Het gaat in deze zaak om een botsing van twee fundamentele rechten, namelijk aan de zijde van Tros het recht op vrijheid van meningsuiting en aan de zijde van Pretium Telecom haar recht op (bescherming van) eer en goede naam. Het antwoord op de vraag welk van deze beide rechten in het onderhavige geval zwaarder weegt, moet worden gevonden door een afweging van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
91
In de voorgenomen uitzending van Tros Radar van 22 september 2008 om 20.30 uur zal aandacht worden besteed aan de telefonische werving van klanten voor Pretium. Centraal in het item staat hoe callcenters klanten werven en er wordt een filmpje getoond van de training van een nieuwe medewerker in een bepaald callcenter. Dat filmpje is met een verborgen camera gemaakt. Het gaat in het item over een callcenter dat volgens Tros voor Pretium werft en de belangen van Pretium zijn derhalve bij dit item betrokken. In het item wordt een negatief beeld van Pretium geschetst, met name door genoemd filmpje en door hetgeen de voice-over daarover zegt. Pretium vindt dat zij hierdoor in haar eer en goede naam wordt geschaad en dat het gebruik van de verborgen camera niet gerechtvaardigd is. Voor wat betreft het gebruik van de verborgen camera geldt dat degene, die over een ander een programma maakt of materiaal verzamelt voor dat programma, in beginsel die ander met „open vizier‟ tegemoet dient te treden, in die zin dat hij zijn hoedanigheid bekend maakt. Slechts indien sprake is van zeer bijzondere omstandigheden kan een rechtvaardiging bestaan voor het niet naleven van deze regel. Dergelijke omstandigheden kunnen zijn gelegen in het maatschappelijk belang dat met een publicatie wordt gediend. Dit belang betreft niet alleen het aan de kaak stellen van misstanden, teneinde te bewerkstelligen dat die onderzocht worden, doch het betreft tevens het informeren van het publiek over feiten en omstandigheden die een maatschappelijk verschijnsel scherper naar voren doen komen en die zonder de gevolgde werkwijze niet aan het licht gebracht zouden kunnen worden. In dit geval is sprake van een bijzondere omstandigheid in laatst genoemde zin. In het item wordt het maatschappelijk verschijnsel, agressieve benadering bij telemarketing, behandeld en wordt getoond hoe het (soms) in een bepaald callcenter toegaat. Het is belangrijk dat het publiek geïnformeerd wordt over hoe het (soms) in een callcenter toegaat. Dit kan op allerlei manieren onderzocht worden, maar de werkwijze in dit geval met de verborgen camera geeft een beeld dat bij een andere werkwijze niet snel naar voren zou zijn gekomen. De getoonde gang van zaken bij het callcenter is negatief voor Pretium, maar niet gezegd kan worden dat de beelden onnodig grievend of diffamerend voor Pretium zijn. Er wordt een kijkje gegeven in een callcenter dat voor Pretium werkt en het item is op die ervaring geënt . De voice-over voorziet de beelden van commentaar en gegeven de beelden kan ook van de voice-over niet gezegd worden dat het commentaar onrechtmatig is jegens Pretium. Het gebruik van een verborgen camera wordt in het onderhavige geval niet onrechtmatig geacht. Wel heeft het gebruik een keerzijde. Nu het gaat om een situatie, die in het geheim is op genomen, dient aan Pretium ruimhartig de gelegenheid te worden gegeven om weerwoord te geven in de uitzending en om dit weerwoord te kunnen voorbereiden. Tros heeft Pretium op 19 september 2008 de mogelijkheid van een weerwoord in de studio geboden, maar heeft Pretium toen niet geïnformeerd over de geheime opnamen in het callcenter, die dateren van 16 september 2008. Pretium moet in staat worden gesteld te
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
92
onderzoeken of de beelden een eenmalig incident bevatten of dat dit een structurele situatie betreft binnen callcenters, die voor haar telefonisch klanten werven. Zij is door de Tros onvoldoende in de gelegenheid gesteld om een dergelijk onderzoek te doen. Pretium heeft tot nu toe geen gegevens ontvangen op basis waarvan zij de door Tros gestelde klachten van consumenten, de gang van zaken in het callcenter (welk callcenter?) en de klacht van de in beeld getoonde klant kan verifiëren. Pretium dient hiertoe alsnog in de gelegenheid te worden gesteld. Weliswaar heeft Tros te kennen gegeven het niet prettig te vinden de naam van de in beeld getoonde opleider en het desbetreffende callcenter te noemen, maar gegeven het gebruik van een verborgen camera moeten deze gegevens worden verstrekt, anders ontbreekt elke mogelijkheid van controle op de echtheid van de getoonde beelden. Behalve om zich voor te bereiden op het weerwoord, dient Pretium ook te kunnen onderzoeken of, zoals zij als mogelijkheid heeft aangevoerd, de beelden niet in scène zijn gezet, maar op waarheid berusten en of, waar Pretium niet zeker van is, de getoonde klant ook daadwerkelijk is benaderd door het callcenter en of zij een contract met Pretium heeft gesloten. Daarnaast zijn ter zitting drie ordners van Tros met klachten van consumenten over Pretium aan de orde gekomen. Indien deze ordners in de uitzending van Tros Radar worden getoond, dient Tros de klachten, die zich daarin bevinden in het kader van wederhoor aan Pretium ter hand te stellen. Indien in de uitzending slechts naar een paar van deze klachten uit de ordners zal worden verwezen, dan zal Tros slechts deze klachten aan Pretium dienen te overhandigen. Tros heeft ter zitting toegezegd dat de directeur van Pretium in de uitzending tenminste 6 minuten spreektijd zal krijgen voor het weerwoord van Pretium. Wanneer Pretium in de gelegenheid wordt gesteld haar weerwoord voor te bereiden en de hiervoor genoemde gegevens kan controleren, weegt alle ter zake dienende omstandigheden van het geval in aanmerking genomen het recht op vrijheid van meningsuiting van Tros zwaarder dan het recht van Pretium op bescherming van eer en goede naam. Er is voorts geen aanleiding Tros te verbieden te stellen, dan wel te insinueren dat Pretium zich schuldig maakt aan onfatsoenlijke telemarketing of derden daartoe een platform biedt, nu het onderwerp van de uitzending is de werkwijze van telemarketeers die voor Pretium werven en dat onderwerp voldoende steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal. Tros kan zelf beslissen of zij de gegevens aan Pretium wil geven. Nadat Tros dit heeft gedaan, heeft Pretium zeven dagen de tijd voor haar onderzoek. Vervolgens verzet niets zich meer tegen de uitzending van het item in Tros Radar. Het subsidiair gevorderde zal dan ook als na te melden worden toegewezen, met dien verstande dat de dwangsom op EUR 50.000,00 zal worden vastgesteld.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
93
Nu partijen over en weer deels in het gelijk en ongelijk zijn gesteld zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De voorzieningenrechter gebiedt Tros de uitzending van het aangekondigde item over telemarketing uit te stellen tot tenminste zeven dagen nadat de Tros aan Pretium heeft verschaft de naam van het callcenter, de naam van de opleider, inzage in de drie ordners met klachten, althans klachten waarnaar wordt verwezen en de gegevens van de klant die in beeld wordt gebracht. Indien Tros hiermee in strijd handelt moet zij een dwangsom van 50 000 euro betalen aan Pretium. Elke partij moet de eigen kosten dragen.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
94
BIJLAGE 12: Alberto Stegeman: Undercover in Schiphol BRON: Rb. Haarlem 29 april 2010, LJN BM3074 a) Situering Stegeman lijkt wel de koning van de strafzaken tegen een undercoverjournalist. Dit jaar kreeg hij het alweer aan de stok met het gerecht. Onderzoeksjournalist Alberto Stegeman is erin geslaagd op Schiphol-Oost door de beveiliging te breken. Hij kon ongestoord bij het regeringstoestel komen waarvan koningin Beatrix, de koninklijke familie en de Nederlandse ministers gebruik maken. Hij had zich daarvoor verstopt in de kofferbak van een auto. Dit alles was te zien in Stegeman‟s programma „Undercover in Nederland‟. Eerder dit jaar had hij in een reportage in dat programma al de gaten in de beveiliging van Schiphol blootgelegd. Stegeman stelde dat de beveiliging van Schiphol zelf is verbeterd, maar dat dit op Schiphol-Oost niet het geval blijkt te zijn. Stegeman werd door anonieme Schiphol-medewerkers getipt over dit gat in de beveiliging. Stegeman gebruikte bij zijn binnendringen ook een nep KLM-pas. Bij zijn reportage deed Stegeman beroep op een luchthavenmedewerker die zijn toegangspas had uitgeleend zodat die door Stegeman zou kunnen worden nagemaakt. Daarop deden luchtvaartmaatschappij KLM en Schiphol aangifte tegen Stegeman. Schiphol heeft aangifte gedaan omdat Stegeman zonder toestemming op verboden terrein is geweest. De KLM heeft aangifte gedaan omdat de maatschappij wil dat de journalist niet langer ongestraft zijn gang kan blijven gaan. Er worden Stegeman verschillende dingen te laste gelegd: 1. Het valselijk opmaken of vervalsen van een KLM-personeelspas, alleen of in verenging met ander(en). Stegeman en eventuele medewerkers hebben de valselijke pas gekopieerd en voorzien van onder meer iemand anders persoonsgegevens en een foto van Stegeman, terwijl het origineel op naam was gesteld van een echte medewerker. 2. Het zich begeven op een luchthaventerrein in Schiphol-Oost zonder daartoe gerechtigd te zijn. Deze grond behoort toe aan Amsterdam Airport Schiphol. 3. Het zich begeven op het bedrijventerrein Fokker Logistics Park zonder daartoe gerechtigd te zijn. Dit is grond die toebehoort aan Anthony Fokker Village U.A. en/of Anthony Fokker Logistics U.A. Stegeman had geen bevoegdheid om daar te komen. Verweer
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
95
De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging, omdat hij in deze zaak handelt in strijd met zijn eigen beleidsregels, zoals vastgelegd in de Aanwijzing toepassing dwangmiddelen bij journalisten. In deze aanwijzing wordt gesteld dat aan journalisten in hun beroepsuitoefening een bijzondere status wordt toebedeeld, in die zin dat grensgevallen aan de orde kunnen zijn met betrekking tot de strafbaarheid van een journalist omdat hij via het plegen van een delict de aandacht wil vestigen op een bepaald onderwerp. De beslissing tot vervolging is in een dergelijk geval afhankelijk van de verhouding tussen enerzijds het gepleegde delict en anderzijds de mogelijke maatschappelijke waarde van het onderwerp dat de journalist aansnijdt. Volgens de raadsman is in deze zaak van een dergelijke situatie sprake, omdat verdachte is overgegaan tot het plegen van de desbetreffende strafbare feiten om misstanden aan de orde te kunnen stellen. Verder wordt ook nog gesteld dat de strafbaarverklaring van het bewezen verklaarde in strijd komt met het in artikel 10, eerste lid van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gegarandeerde recht op vrijheid van meningsuiting en dat om die reden de Nederlandse strafbepalingen op grond van artikel 94 van de Grondwet (Grw) buiten toepassing moeten worden gelaten. Hierdoor is volgens de raadsman het feit niet strafbaar en dient verdachte te worden ontslagen van rechtsvervolging. b) Oordeel van de rechter De rechtbank verwerpt het verweer. In de door de raadsman aangehaalde Aanwijzing toepassing dwangmiddelen bij journalisten is weliswaar neergelegd dat aan journalisten in hun beroepsuitoefening een bijzondere status wordt toebedeeld, maar ook dat onder omstandigheden de inzet van een dwangmiddel tegen een journalist, waaronder begrepen diens vervolging, gepast is. In dat kader bepaalt de aanwijzing dat - indien een journalist verdachte is van een strafbaar feit dat mogelijk verband houdt met de journalistieke beroepsuitoefening - de journalist die op eigen initiatief strafbare feiten pleegt of een actieve rol speelt bij door anderen gepleegde delicten, in beginsel als gewone verdachte van een strafbaar feit zal worden behandeld. Nu van een dergelijke rol blijkens de verklaring van verdachte ter terechtzitting en de overige stukken van het dossier sprake is, kan niet worden gezegd dat het openbaar ministerie met de vervolging van verdachte in strijd met de aanwijzing handelt. Mede gezien de ernst van de ten laste gelegde feiten heeft het openbaar ministerie derhalve terecht tot de vervolging van verdachte kunnen beslissen. Dat, zoals namens verdachte is betoogd, in een eerder, op punten vergelijkbaar geval ten aanzien van verdachte is besloten niet tot vervolging over te gaan, doet daaraan niet af. Het openbaar ministerie is dan ook ontvankelijk in zijn vervolging.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
96
De rechtbank stelt vast dat het openbaar ministerie ook overigens ontvankelijk is in zijn vervolging. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
De rechtbank acht de hierboven aangehaalde feiten bewezen. 1. Het valselijk opmaken of vervalsen van een KLM-personeelspas, alleen of in verenging met ander(en). Stegeman en eventuele medewerkers hebben de valselijke pas gekopieerd en voorzien van andere persoonsgegevens en een foto van Stegeman, terwijl het origineel op naam was gesteld van een echte medewerker. 2. Het zich begeven op een luchthaventerrein in Schiphol-Oost zonder daartoe gerechtigd te zijn. Deze grond behoort toe aan Amsterdam Airport Schiphol. 3. Het zich begeven op het bedrijventerrein Fokker Logistics Park zonder daartoe gerechtigd te zijn. Dit is grond die toebehoort aan Anthony Fokker Village U.A. en/of Anthony Fokker Logistics U.A. Stegeman had geen bevoegdheid om daar te komen. Dit verweer treft geen doel. Op grond van het bepaalde in artikel 94 Grw vinden wettelijke voorschriften geen toepassing, indien deze toepassing niet verenigbaar is met het in artikel 10 EVRM neergelegde recht op vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van nieuwsgaring daaronder begrepen. Nu echter de ratio van de strafbaarstelling van de bewezen verklaarde misdrijven en overtredingen op zichzelf geen beperking inhoudt van dit in artikel 10, lid 1 EVRM neergelegde recht, kan niet worden gezegd dat deze strafbepalingen als zodanig niet met het bepaalde in dat artikel verenigbaar zijn. Voor buiten toepassing verklaring van deze strafbepalingen is dan ook geen plaats. Het bewezen verklaarde is dan ook strafbaar en levert op: -
Feit 1: Medeplegen van valsheid in geschrift.
-
Feit 2: Opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst.
-
Feit 3: Zonder daartoe gerechtigd te zijn, zich op andermans grond waarvan de toegang op een voor hem kenbare wijze door de rechthebbende is verboden, bevinden.
Indien en voor zover het namens verdachte gevoerde pleidooi (tevens) inhoudt dat het in artikel 10, lid 1 EVRM bepaalde meebrengt dat verdachte, nu hij de bewezen verklaarde feiten heeft begaan teneinde als journalist misstanden ter zake van de veiligheid van de nationale luchthaven Schiphol aan de kaak
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
97
te kunnen stellen en derhalve bij het plegen van deze feiten uitsluitend een journalistiek doel voor ogen had, niet strafbaar is, geldt het volgende. Voorop moet worden gesteld dat ook een journalist gehouden is niet de wet te overtreden. In een voorkomend geval kan echter, zoals ook blijkt uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, het journalistieke belang prevaleren boven de naleving van de wet en kan strafbaarheid voor het niet naleven van de wet een schending van het in artikel 10, lid 1 EVRM neergelegde recht op vrijheid van meningsuiting inhouden. In een dergelijk geval dient echter de begane strafbare gedraging niet alleen relevant te zijn voor de aan de kaak te stellen misstand, maar ook voor de geloofwaardigheid van de daarover door de journalist te leveren informatie. Verdachte heeft, zoals uit zijn verklaring ter terechtzitting en de processen-verbaal van weergave van de uitzendingen van „Undercover in Nederland‟ blijkt, samen met (een) ander(en) een valse KLMpersoneelspas opgemaakt en de bedrijventerreinen van Schiphol-Oost (meermalen) onbevoegd betreden, teneinde aan te willen en kunnen tonen dat de beveiliging van voormelde terreinen (en daarmee van de luchthaven) onvoldoende zou zijn. De rechtbank is van oordeel dat verdachte bij het plegen van de bewezen verklaarde feiten geen ander oogmerk had dan om langs journalistieke weg een maatschappelijke misstand publiekelijk aan de orde te stellen, alsmede dat het plegen van de feiten voldoende samenhangt met het onderbouwen en verifiëren van deze misstand. Nu de bewezen verklaarde feiten zijn begaan teneinde de journalistieke boodschap van verdachte uit te kunnen dragen, zijn zij - bezien in het licht van het onder het recht van vrijheid van meningsuiting begrepen recht op vrije nieuwsgaring - in beginsel gerechtvaardigd. Dit brengt mee dat de strafbaarheid - en daarmee de veroordeling - van verdachte moet worden aangemerkt als een inbreuk op zijn in artikel 10 EVRM neergelegde recht op vrijheid van meningsuiting. Deze inbreuk is echter, gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, geoorloofd in het licht van het bepaalde in het tweede lid van artikel 10 EVRM. Op grond van deze bepaling kan het recht op vrije meningsuiting aan bepaalde beperkingen worden onderworpen, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van (onder meer) het voorkomen van strafbare feiten en de bescherming van de rechten van anderen. De rechtbank acht in dit verband de volgende omstandigheden van belang. Twee van de door verdachte in het kader van zijn journalistieke doel begane strafbare feiten, namelijk het namaken van de KLM-personeelspas en het voorhanden hebben van de nagemaakte pas, betreffen misdrijven en moeten derhalve als ernstige strafbare feiten worden aangemerkt. Verdachte heeft deze en een deel van de overige feiten gepleegd met behulp van een medewerker van KLM, die op één van
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
98
de bedrijventerreinen is te werk gesteld. Weliswaar heeft deze persoon in eerste instantie uit zichzelf contact gezocht met (het productiebedrijf van) verdachte, maar het is verdachte geweest die hem heeft doen vragen zijn personeelspas af te staan teneinde deze na te kunnen maken en ook was het verdachte, dan wel (één van) zijn mededaders, die de KLM-medewerker heeft verzocht hem, gelegen in de achterbak van een door deze persoon bestuurde auto, op het desbetreffende beschermde bedrijventerrein naar binnen te brengen. Volgens verdachte heeft hij bij het betreden van dat terrein zelf ook gebruikt gemaakt van de nagemaakte personeelspas. Naar het oordeel van de rechtbank is het handelen van verdachte door het aanwenden van dergelijke zware middelen, namelijk het plegen van misdrijven en het inzetten van een KLM-medewerker voor wie de consequenties van het handelen van verdachte, zo moet ook verdachte zich hebben gerealiseerd, zeer groot konden zijn en ook zijn geweest (deze persoon is immers inmiddels ontslagen door zijn werkgever en is eveneens in het strafrechtelijke onderzoek betrokken), niet proportioneel ten opzichte van het door hem beoogde journalistieke doel. Daarbij is van belang dat verdachte gebreken heeft willen aantonen in de beveiliging van (particuliere) bedrijventerreinen waar weliswaar vliegtuigen (waaronder het regeringsvliegtuig) staan, maar waarvoor, nu beide terreinen niet onder de werking van het Aanvullend Luchthaven Reglement en het Aanvullend Luchthaven Reglement Schiphol vallen, geen bijzondere beveiligingsmaatregelen gelden. Verdachte had derhalve met minder ingrijpende middelen moeten en ook kunnen volstaan, onder meer door de actieve betrokkenheid van voormelde medewerker achterwege te laten. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat - hoewel een enkele overtreding op zichzelf mogelijk als proportioneel zou kunnen worden aangemerkt - de disproportionaliteit van het handelen van verdachte ten aanzien van alle bewezen verklaarde strafbare feiten geldt, nu deze feiten in onderling verband en samenhang moeten worden bezien. Voormelde omstandigheden indachtig, moet worden geoordeeld dat de beperking van de vrijheid van meningsuiting door de strafbaarheid en daarmee veroordeling van verdachte, welke beperking overigens bij wet is voorzien en strekt tot voorkoming van strafbare feiten en de bescherming van rechten van anderen, in een democratische samenleving noodzakelijk is. Het belang van de samenleving bij strafbaarheid en veroordeling dient, gelet op alle omstandigheden in dit geval, zwaarder te wegen dat het recht op vrijheid van meningsuiting van verdachte. Voor het op een goede wijze kunnen functioneren van de samenleving is van groot algemeen belang dat men kan afgaan op de juistheid van documenten die bestemd zijn om tot het bewijs van enig feit te dienen, alsmede dat de eigendomsrechten van anderen in die samenleving worden gerespecteerd. Nu de schending van deze belangen heeft plaatsgevonden op een wijze die als niet proportioneel moet worden aangemerkt, dient
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
99
het belang bij strafbaarheid en veroordeling van verdachte voor deze feiten, mede in het licht van de generaal-preventieve werking van het strafrecht, te prevaleren. Verdachte is in zoverre dus strafbaar. Naar het oordeel van de rechtbank is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar. Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van valsheid in geschrift, het voorhanden hebben van een vervalst geschrift en het zich meermalen, zonder daartoe gerechtigd te zijn geweest, op andermans grond, waarvan de toegang op een voor hem kenbare wijze door de rechthebbende was verboden, begeven. De rechtbank rekent verdachte zwaar aan dat hij bij het plegen van deze feiten gebruik heeft gemaakt van een medewerker van één van de op het betreffende bedrijventerrein gevestigde ondernemingen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met het plegen van de strafbare feiten, hoewel hem daarbij een journalistiek doel voor ogen stond, de grens van het toelaatbare - herhaaldelijk - heeft overschreden. Het had immers, mede gelet op het maatschappelijke belang bij de door verdachte met het plegen van de strafbare feiten uit te dragen boodschap, op de weg van verdachte gelegen minder vergaande middelen aan te wenden. De rechtbank rekent verdachte aan dat hij daarvan bij de afweging van het maatschappelijk belang en zijn eigen belangen bij het begaan van de strafbare feiten enerzijds en het belang bij naleving van de wet anderzijds, onvoldoende rekenschap heeft gegeven. Ten nadele van verdachte neemt de rechtbank voorts in aanmerking dat hij, zoals onder meer blijkt uit zijn justitiële documentatie, in het verleden bij de uitoefening van zijn werkzaamheden als journalist reeds eerder de grenzen van het toelaatbare heeft overschreden en dat de daarvoor aan hem opgelegde sancties hem kennelijk niet van een dergelijke handelwijze hebben weerhouden en hem niet tot het in acht nemen van een grotere zorgvuldigheid hebben gebracht. Noch in de omstandigheden van de onderhavige zaak, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, vindt de rechtbank aanleiding om af te wijken van de straf zoals door de officier van justitie is gevorderd.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
100
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat verdachte de volgende geldboetes moeten worden opgelegd. De rechter veroordeelt Stegeman tot een geldboete van 1500 euro voor het plegen van valsheid in geschrifte en het gebruiken van een valse KLM-pas. Ook moet hij 80 euro betalen voor het binnendringen van het bedrijventerrein van Schiphol-Oost. Verder moet Stegeman ook zijn legitimatiebewijs van de KLM, een pashouder en een key koord teruggeven.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
101
BIJLAGE 13: Stegeman en de paardenhandelaarster We bespreken vooral het beroep op het kortgeding, de zaak in eerste aanleg wordt besproken daar waar relevant. BRON: Rb. Amsterdam 14 mei 2010, LJN BM4297 en Hof Amsterdam 21 mei 2010, LJN BM4297. a) Situering Eiseres is eigenaresse van paardenstallen. Zij fokt als hobby paarden, verkoopt paarden, bemiddelt bij de verkoop van paarden en begeleidt paardenbezitters bij het berijden van paarden en verzorgen van paarden. SBS exploiteert onder meer de zender SBS6. Zij is verantwoordelijk voor de programma‟s die op die zender worden uitgezonden, waaronder de programmaserie ‟Undercover in Nederland‟. Noordkaap is het productiebedrijf dat genoemd programma produceert. Stegeman is de directeur van Noordkaap en bepaalt feitelijk de inhoud van het programma. Stegeman is benaderd door een aantal personen die hem hebben laten weten door de paardenhandelaarster te zijn misleid bij de koop van paarden en die haar beschuldigen van slechte behandeling van paarden. Die klachten houden in dat eiseres aan hen een paard of paarden heeft verkocht die niet gezond bleken te zijn terwijl eiseres had verzekerd dat dat wel het geval was. In dat verband beschikte de redactie onder meer over een verklaring van mw. J., inhoudende (kort gezegd) dat zij door de paardenhandelaarster is overgehaald voor een bedrag van € 6.000 een pony voor haar dochter te kopen (bedoeld als springpony) die volgens de handelaarster in perfecte staat verkeerde en in categorie Z aan springwedstrijden had meegedaan, terwijl achteraf bleek dat de pony aan een ernstige aandoening leed die mankheid veroorzaakt en niet meer dan € 500 waard was. Voorts beschikte de redactie over een verklaring van V. dat hij een aantal paarden bij de paardenhandelaarster had gekocht en dat deze niet aan de gestelde kenmerken voldeden. Zo waren volgens deze verklaring de verkochte paarden, anders dan de handelaarster voorspiegelde, niet uit Portugal afkomstig. Met betrekking tot een van de paarden heeft V. verklaard dat dit uit de woonplaats van de handelaarster kwam, daar als slachtpaard was gekocht voor € 1.000, een chronische voorbeenontsteking had en naast het door de paardenhandelaarster opgegeven chipnummer over een oudere chip beschikte. Ten slotte hebben SBS c.s. gewezen op de verklaring van mw. S. Volgens S. heeft zij in 2005 een, naar haar door de handelaarster was medegedeeld, 12-jarige sportmerrie gekocht voor een bedrag van € 2.500 die geen enkel gebrek zou hebben, terwijl het achteraf een 20-jarig paard bleek te zijn waar van alles mee mis was en dat de handelaarster onder een valse naam voor het symbolische bedrag van € 50 had verworven met de bedoeling dat het als gezelschapspaard zou worden gehouden. Stegeman is tevens in
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
102
contact gekomen met R. R. heeft SBS haar visie gegeven op de handelwijze van de paardenhandelaarster. Volgens R. gaat de paardenhandelaarster respectloos om met paarden, paardenverzorgers en klanten, vertelt ze verhalen die niet kloppen, misleidt ze kopers (onder meer door gegevens te verzwijgen) en rommelt ze met papieren. Stegeman heeft daarop twee medewerkers van het programma ingezet als pseudo-kopers van een van de paarden die door de handelaarster in een advertentie op een internet-site te koop waren aangeboden. Van de besprekingen tussen de medewerkers van het programma en de paardenhandelaarster in het kader van de pseudokoop zijn door deze medewerkers met gebruikmaking van een verborgen camera buiten medeweten van de handelaarster beeld- en geluidsopnamen gemaakt. Op die verborgen camerabeelden is te zien hoe de vrouw slachtpaarden en zieke paarden als gezonde rijpaarden verkoopt. Voorts heeft Stegeman de toen in de stallen van de paardenhandelaarster werkzame R. een camera verstrekt om daarmee buiten medeweten van de handelaarster beeld- en geluidsopnamen te maken van handelingen en uitlatingen van de handelaarster en van gesprekken tussen haar en de paardenverkoopster. Stegeman heeft de paardenhandelaarster op de openbare weg met zijn bevindingen en de beschuldigingen aan haar adres geconfronteerd. Deze confrontatie is met een reguliere camera gefilmd. SBS wou op 16 mei 2010 in het programma „Undercover in Nederland‟ aandacht besteden aan de paardenhandelaarster. In het programma zouden onder meer interviews met een drietal beweerdelijk gedupeerden, de verborgen camera-opnames en de confrontatie met Stegeman worden getoond. De paardenhandelaarster vordert Stegeman en SBS om alle band-en beeldopnamen van of over haar, haar paardenstallen en haar paarden of gastpaarden af te geven, op straffe van een dwangsom van 10 000 euro per dag. Verder verbiedt ze SBS ook beeld-of auditief materiaal, uitlatingen dan wel citaten van of andere informatie over eiseres en/of haar paardenstallen uit te zenden of anderszins openbaar te maken via televisie, internet of via welk medium dan ook, op straffe van een dwangsom van 500 000 euro. Verder vordert eiseres ook een schadevergoeding van 1500 euro voor toegebracht fysiek en geestelijk letsel. Daarnaast vordert ze ook nog een schadevergoeding van 5000 euro voor de toegebrachte reputatieschade. b) Oordeel van het Hof De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen bij het bestreden vonnis in zoverre toegewezen dat zij SBS c.s. op straffe van verbeurte van een dwangsom heeft verboden in de voorgenomen uitzending van het programma de paardenhandelaarster en/of haar paardenstallen in beeld te brengen en het met verborgen opnameapparatuur verkregen beeld- en/of geluidsmateriaal van de paardenhandelaarster en de opnamen van de confrontatie openbaar te maken en SBS c.s. voorts – op straffe van verbeurte van
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
103
een dwangsom – heeft verboden de geplande uitzending van 16 mei 2010 van het programma uit te zenden, tenzij de advocaat van de paardenhandelaarster in de gelegenheid is gesteld op behoorlijke wijze een weerwoord te geven en dit weerwoord in het programma wordt meegenomen. Voor het overige zijn de vorderingen – met uitzondering van een proceskostenveroordeling ten laste van SBS c.s. - afgewezen. Onderdeel van de uitzending zijn de beelden (met geluid) zoals deze door gebruikmaking van de verborgen camera zijn verkregen. Dit doet de vraag rijzen of het gebruik van de verborgen camera op zichzelf reeds onrechtmatig moet worden geacht jegens de paardenhandelaarster. SBS c.s. hebben aangevoerd dat de redactie van het programma naar aanleiding van binnengekomen tips feitenonderzoek heeft gedaan, in het kader waarvan zij onder meer met beweerdelijk gedupeerden heeft gesproken en stukken heeft ingezien. In dat verband beschikte de redactie onder meer over een verklaring van mw. J., inhoudende (kort gezegd) dat zij door de paardenhandelaarster is overgehaald voor een bedrag van € 6.000 een pony voor haar dochter te kopen (bedoeld als springpony) die volgens de handelaarster in perfecte staat verkeerde en in categorie Z aan springwedstrijden had meegedaan, terwijl achteraf bleek dat de pony aan een ernstige aandoening leed die mankheid veroorzaakt en niet meer dan € 500 waard was. Mw. J. heeft de redactie een kwitantie ten bedrage van € 6.000, het rapport van de dierenarts die de pony heeft gekeurd, een proces-verbaal van aangifte door haar van oplichting bij de politie en een verklaring van de voormalige eigenares van de pony verstrekt. Voorts beschikte de redactie over een verklaring van V. dat hij een aantal paarden bij de paardenhandelaarster heeft gekocht en dat deze niet aan de gestelde kenmerken voldeden. Zo waren volgens deze verklaring de verkochte paarden, anders dan de handelaarster voorspiegelde, niet uit Portugal afkomstig. Met betrekking tot een van de paarden heeft V. verklaard dat dit uit de woonplaats van de handelaarster kwam, daar als slachtpaard was gekocht voor € 1.000, een chronische voorbeenontsteking had en naast het door de paardenhandelaarster opgegeven chipnummer over een oudere chip beschikte. V. heeft de redactie een kleurenkopie van een naar zijn stelling gemanipuleerde foto verstrekt die de handelaarster hem zou hebben verzonden om te bewijzen dat de paarden uit Portugal kwamen en een door hem ondertekende brief (niet voorzien van een adressering of een aanhef) waarin melding wordt gemaakt van de dubbele chip. Ten slotte hebben SBS c.s. gewezen op de verklaring van mw. S. Volgens S. heeft zij in 2005 een, naar haar door de handelaarster was medegedeeld, 12-jarige sportmerrie gekocht voor een bedrag van € 2.500 die geen enkel gebrek zou hebben, terwijl het achteraf een 20-jarig paard bleek te zijn waar van alles mee mis was en dat de handelaarster onder een valse naam voor het symbolische bedrag van € 50 had verworven met de bedoeling dat het als gezelschapspaard zou worden gehouden. S. heeft de redactie het proces-verbaal verstrekt van de destijds door haar gedane aangifte van oplichting, een verklaring van en e-
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
104
mailcorrespondentie met de voormalige eigenaren van het paard, de advertentie waarmee het paard destijds door de handelaarster op internet is aangeboden en het naar stelling van S. vervalste paardenpaspoort. Overigens is de paardenhandelaarster destijds door de politierechter vrijgesproken van oplichting. Stegeman is tevens in contact gekomen met R. R. heeft SBS haar visie gegeven op de handelwijze van de paardenhandelaarster. Volgens R. gaat de paardenhandelaarster respectloos om met paarden, paardenverzorgers en klanten, vertelt ze verhalen die niet kloppen, misleidt ze kopers (onder meer door gegevens te verzwijgen) en rommelt ze met papieren. Het hof is van oordeel dat SBS op grond van vorenstaande informatie, in samenhang bezien, mocht menen dat in het geval van de paardenhandelaarster mogelijk sprake was van een ernstige maatschappelijke misstand - oplichting, het veroorzaken van dierenleed en het in het leven roepen van teleurgestelde verwachtingen bij kopers van paarden – terwijl andere middelen om hier nadere opheldering over te verkrijgen niet voorhanden waren. Onder die omstandigheden acht het hof het inzetten van de verborgen camera op zichzelf voorshands niet ontoelaatbaar. Tot welke consequenties een eventueel andersluidend oordeel op dit punt zou leiden, kan hier in het midden blijven. Het hof komt thans toe aan bespreking van de vraag of gehele of gedeeltelijke uitzending (of het anderszins openbaar maken) van het gewraakte programma moet worden verboden. Het gaat hier om een botsing van twee fundamentele rechten. Enerzijds geldt dat SBS c.s. de vrijheid hebben door hen gesignaleerde maatschappelijke misstanden door middel van een televisieprogramma („Undercover in Nederland‟) onder de aandacht van het publiek te brengen en aan de kaak te stellen in de vorm die hun goeddunkt. Die vrijheid berust op het in artikel 7 Grondwet en artikel 10 Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) vastgelegde recht op vrijheid van meningsuiting. Het door de paardenhandelaarster gevorderde verbod zou een beperking betekenen van het recht van SBS c.s. op vrijheid van meningsuiting. Anderzijds geldt dat de paardenhandelaarster het in artikel 8 EVRM gewaarborgde recht heeft op bescherming van eer en goede naam en van de persoonlijke levenssfeer. Voor (gehele of gedeeltelijke) toewijzing van de gevorderde voorziening is vereist dat de beperking voorzien is bij de wet, dat zij een legitiem doel heeft en dat zij met het oog op dat doel noodzakelijk is in een democratische samenleving. De pardenhandelaarster beoogt met haar vordering haar recht op bescherming van eer en goede naam en van de persoonlijke levenssfeer te verwezenlijken. Dat is een legitiem doel.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
105
Voor de verdere toetsing moet bij deze botsende fundamentele rechten aan de hand van alle ter zake dienende omstandigheden beoordeeld worden welke van beide rechten hier het zwaarste weegt. In de onderhavige zaak gaat het daarbij in het bijzonder om de volgende omstandigheden. (i)
Het programma beoogt volgens SBS c.s. een maatschappelijke misstand aan de kaak te stellen. Gelet op de aard en ernst van de verdenkingen die aan de orde komen in het programma dat SBS c.s. voornemens zijn uit te zenden, is het hof voorshands van oordeel dat het programma die strekking niet kan worden ontzegd. Het gaat, zoals hiervoor overwogen, om verdenking ter zake van oplichting, van het veroorzaken van dierenleed en van het in het leven roepen van teleurgestelde verwachtingen bij kopers van paarden. Het programma heeft een ruimere strekking dan het uitsluitend aan de kaak stellen van de praktijken van de paardenhandelaarster, hetgeen onder meer tot uitdrukking komt in de in het programma verwerkte commentaren van de voorzitter van de Dierenbescherming en de woordvoerder van de Vereniging Eigen Paard. Zo stelt de voorzitter van de Dierenbescherming het tekortschieten van de regelgeving in Nederland op dit punt aan de orde en waarschuwt de woordvoerder van de Vereniging Eigen Paard dat potentiële kopers van een paard zich bij de koop van een paard niet te zeer moeten laten leiden door emotionele overwegingen.
(ii)
Het hof houdt er ernstig rekening mee dat uitzending van het programma schadelijke gevolgen zal hebben voor de reputatie van de paardenhandelaarster, óók wanneer zij niet herkenbaar in beeld zal worden gebracht. Bij de beoordeling van de (ernst van de) gevolgen die uitzending voor de paardenhandelaarster naar verwachting zal hebben, moet niet alleen de uitzending als zodanig worden betrokken, maar ook het gegeven dat de uitzending nawerking zal kunnen hebben als gevolg van de mogelijkheden van het internet.
(iii)
Een substantieel deel van de verdenkingen en beweringen die in het programma worden geuit aan het adres van de paardenhandelaarster vindt naar het voorlopig oordeel van het hof onmiskenbaar steun in de opnamen met de verborgen camera en in de verklaring van R., hoezeer mogelijk ook valt af te dingen op de beweringen die in het programma worden gedaan door J., V. en S. en hoezeer de paardenhandelaarster ook adhesiebetuigingen van kennelijk wél tevreden klanten in het geding heeft gebracht. Zo moet op grond van de vertoonde beelden voorshands worden geoordeeld dat de paardenhandelaarster de pseudokopers van het paard en haar veulen bewust misleidt omtrent de achtergrond van het paard, de gezondheid van het veulen en de eigenschappen van beide dieren. Deze wijze van handelen van de handelaarster vindt bovendien steun in hetgeen R. in de uitzending verklaart omtrent haar ervaringen. De stellingen van de paardenhandelaarster dat zij „grof
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
106
in de mond‟ kan zijn en dat zij zich tijdens de opnamen met de geheime camera onbespied waande, brengen hierin geen verandering. (iv)
Aan de paardenhandelaarster is – na en ter uitvoering van het vonnis van de voorzieningenrechter – alsnog een reële gelegenheid geboden tot een weerwoord. De handelaarster heeft daarvan gebruik gemaakt door middel van een interview door Stegeman met haar advocaat. SBS c.s. hebben de opname hiervan verwerkt in het programma zoals dit aan het hof is getoond. Weliswaar heeft de handelaarster kritiek op dit punt (in die zin dat zij niet de gehele uitzending had gezien ten tijde van het interview met haar advocaat en dat het weerwoord hier en daar niet volledig is opgenomen), maar deze kritiek acht het hof voorshands ongegrond: ten tijde van het pleidooi in hoger beroep hadden de handelaarster en haar advocaat het programma tweemaal gezien en zij hebben niet voldoende toegelicht welke opnamen voor hen nieuw waren en welke zij hiervan nog wensten te becommentariëren; voor zover zij al heeft geconcretiseerd welke delen van het interview ten onrechte niet zijn uitgezonden, acht het hof de paardenhandelaarster niet wezenlijk tekort gedaan in haar recht op weerwoord. Daarmee hebben SBS c.s. alsnog hersteld waarin zij in het oorspronkelijke programma (zonder het interview met de advocaat van [geïntimeerde]) waren tekortgeschoten.
Alles afwegende, acht het hof met de beoogde uitzending de grenzen van het aanvaardbare niet overschreden, met dien verstande dat het hof aanleiding ziet te bepalen dat de stem van de paardenhandelaarster in het programma zodanig wordt vervormd dat deze onherkenbaar wordt. Deze laatste aanpassing (door SBS c.s. ter zitting overigens, subsidiair, aangeboden) kan ertoe bijdragen dat de kans op herkenning van de paardenhandelaarster verder wordt verkleind. Dat, zoals de paardenhandelaarster nog heeft gesteld, zij door haar postuur gemakkelijk zal kunnen worden herkend, acht het hof onvoldoende aannemelijk. Afzonderlijke bespreking verdienen nog de opnamen met de verborgen camera en de opnamen van de confrontatie tussen Stegeman en de paardenhandelaarster bij het hek van haar terrein. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het uitzenden van het heimelijk gemaakte beeld- en geluidsmateriaal niet nodig is omdat SBS c.s. het publiek ook over de vermeende onjuiste handelwijze van de paardenhandelaarster kan informeren door gebruik te maken van de verklaringen van personen die beweren gedupeerd te zijn door de paardenhandelaarster of die van haar voormalige medewerkers, terwijl de handelaarster daarnaast heeft erkend dat zij over de gezondheid van het betrokken paard tegen de pseudo-kopers heeft verklaard zoals Stegeman heeft weergegeven en ze heeft bevestigd dat zij grof in de mond kan zijn tegen paarden. Onder de
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
107
omstandigheden van het geval, waarbij ook de ernst van de beweerde misstand dient te worden meegewogen, werden deze verklaringen door de voorzieningenrechter voorshands afdoende geacht om ruchtbaarheid te geven aan die beweerde misstand. Dat de opnamen van de paardenhandelaarster niet mogen worden getoond, betekent – zo overwoog de voorzieningenrechter nog – niet dat SBS c.s. de getuigen die bij de heimelijk gemaakte opnamen aanwezig waren, niet in de uitzending mag laten verklaren over hetgeen tijdens die opnamen is voorgevallen of verslag mogen doen van hetgeen tijdens die opnamen heeft plaatsgevonden. Het hof deelt dit oordeel van de voorzieningenrechter niet. Na kennisneming van de desbetreffende opnamen is het hof voorshands van oordeel dat afweging van de hiervoor genoemde belangen ook hier in het voordeel van SBS c.s. dient uit te vallen. De bedoelde opnamen laten enerzijds zien hoe gemakkelijk een potentiële koper kan worden overtuigd door de mededelingen en aanprijzingen van een verkoopster, zoals hier de paardenhandelaarster, en anderzijds hoezeer misleidend deze mededelingen en aanprijzingen kunnen zijn waar deze volkomen afwijken van hetgeen uit de gesprekken tussen de handelaarster en R. naar voren komt. Het hof acht de zeggingskracht van deze opnamen dan ook groot en functioneel voor het aan de kaak stellen van de gesignaleerde misstand. Hiertegenover weegt het belang van [geïntimeerde] in de gegeven omstandigheden minder zwaar. De wijze waarop de paardenhandelaarster aan het slot van het programma wordt geconfronteerd met Stegeman en diens cameraploeg acht het hof een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de handelaarster. De confrontatie geschiedde onverhoeds en de paardenhandelaarster kon zich daaraan nauwelijks onttrekken. Het is waar dat, zoals handelaarster heeft gesteld, zij daarbij niet een reële mogelijkheid tot weerwoord werd geboden en ook dat Stegeman daarbij niet werkelijk geïnteresseerd leek in een weerwoord. Al met al oordeelt het hof deze inbreuk in de totale context van het programma (daaronder begrepen het weerwoord namens [geïntimeerde] door haar advocaat) echter niet zó ernstig dat dit deel van het programma de grenzen van het toelaatbare overschrijdt. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat de opname de gevolgde methode en de opstelling van Stegeman daarbij laat zien en dat de kijker zich daarover dus zelf een oordeel kan vormen en het verkregen resultaat dienovereenkomstig kan relativeren. De voorgaande overwegingen voeren het hof al met al tot het voorlopige oordeel dat het door de paardenhandelaarster gevorderde verbod van de uitzending alsnog moet worden afgewezen. Dit verbod voldoet immers niet aan de voorwaarde dat beperking van het recht op vrijheid van meningsuiting is voorzien bij de wet (artikel 6:162 BW) en met het oog op het eerdergenoemde doel noodzakelijk is in een democratische samenleving. Een uitzondering moet worden gemaakt
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
108
voor de in de vordering besloten liggende voorziening met betrekking tot het onherkenbaar maken van de stem van [geïntimeerde]. Uit het eerder overwogene vloeit voort dat de gevorderde voorziening in zoverre voldoet aan evengenoemde voorwaarde. Van de zijde van de paardenhandelaarster is nog gesteld dat de behandeling van het onderhavige hoger beroep als „turbo-appel‟ – zes dagen na de uitspraak van het bestreden vonnis – haar onvoldoende gelegenheid gaf voor een behoorlijke voorbereiding. Het hof vat dit betoog op als een verzoek de behandeling van de zaak aan te houden tot een latere datum. De paardenhandelaarster heeft toegelicht met het oog waarop zij nadere voorbereidingstijd wenste: zij zou verklaringen van de politie, van haar toenmalige strafrechtadvocaat, van een andere dierenarts en van deskundigen over het rhinovirus in het geding willen brengen. Het hof wijst het verzoek van de handelaarster af omdat zij in het licht van de voorgaande overwegingen voldoende belang mist bij de door haar genoemde aanvullende verklaringen. Uit het voorgaande volgt dat het principale beroep slaagt en dat het incidentele beroep – behoudens wat de hiervoor genoemde voorziening met betrekking tot de stem betreft - faalt. Bij afzonderlijke bespreking van de grieven in het principale beroep hebben SBS c.s. onvoldoende belang. Het bestreden vonnis zal, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, worden vernietigd. Het hof zal op na te melden wijze opnieuw rechtdoen. Het hof verbiedt SBS c.s. om het programma geheel of gedeeltelijk openbaar te maken via televisie, internet of via welk medium dan ook, zonder dat de stem van de paardenhandelaarster zodanig is vervormd dat deze onherkenbaar is, op straffe van een dwangsom van 150 000 euro per keer dat dit overtreden wordt.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
109
ETHISCH LUIK BIJLAGE 14: H. tegen Vermeulen, S. (Nieuwe Revu) BRON: Raad voor de Journalistiek 5 juli 1980, 1980-8 (H/Nieuwe Revu). a) Situering De klacht is gericht tegen het artikel van de hand van journaliste Vermeulen in de Nieuwe Revu van 14 maart 1980. Het artikel is een verslag van vier ontmoetingen van de journaliste met mannen die zich als hoer aanboden. Klager had zich via een advertentie in Vrij Nederland aangeboden als 'een zeer aantrekkelijke jongeman die tegen een redelijke vergoeding dames en meisjes verwent. Discretie verzekerd.' Klager heeft dit - zo stelt hij - gedaan omdat hij in geldnood zat. Hij werd naar aanleiding van die advertentie opgebeld door iemand die zich Elly noemde en hem eerst eens wilde zien. Daarmee ging klager akkoord en zij ontmoetten elkaar in een café in Amersfoort. Enige tijd later, nadat klager reeds een ander telefoonnummer had aangevraagd vanwege de vele merkwaardige reacties op zijn advertentie, werd hij op zijn werk herkend als geïnterviewde mannelijke hoer in Nieuwe Revu. Klager kocht daarop het bewuste nummer van Nieuwe Revu en zag dat hij door de zich Elly noemende klant was geïnterviewd terwijl tevens ongemerkt van hem en haar een foto was gemaakt waardoor hij mede gelet op de omschrijving van zijn uiterlijk in de tekst voor nogal wat mensen herkenbaar was. Dit terwijl op geen enkele wijze aan hem was duidelijk gemaakt dat 'Elly' als verslaggeefster van Nieuwe Revu contact met hem had opgenomen. Klager stelt zeer veel nadeel ondervonden te hebben van de bewuste publicatie, die hem herkenbaar had gemaakt voor een wijde omgeving. De journaliste stelt dat designaleerde groeiende belangstelling voor mannelijke prostituées aanleiding was voor Nieuwe Revu om daar een reportage over te schrijven. Er werd besloten om op de meest geschikte wijze aan optimale informatie te komen, namelijk door als mogelijke klant met enkele van deze heren in contact te komen. Klager heeft zich publiekelijk door middel van een advertentie aangeboden. Een verslag van de ontmoeting tussen klager en de journaliste is weergegeven in de publikatie waarover klager thans klaagt. Bij de publicatie is op de redactie besloten om de ontmoetingen met de mannelijke prostituées zo goed mogelijk in tekst weer te geven met veel citaten en zo min mogelijk in beeld. Het laatste ter waarborging van de privacy van de prostituees. De advertenties, waarin zij zich aanbieden zijn gepubliceerd, maar de telefoonnummers zijn daarin onleesbaar gemaakt. Tevens zijn de gezichten op de foto's onherkenbaar gemaakt door middel van
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
110
aangebrachte witte balkjes. Tenslotte zijn hun voornamen veranderd. De journaliste stelt dat zij op deze wijze zo zorgvuldig mogelijk heeft gewerkt. Klager zegt dat de journaliste hem drie keer had opgebeld voor een afspraak. In die tussentijd had hij zulke rare telefoontjes gekregen dat hij zijn plannen had laten vallen. Hij wilde betrokkene echter niet voor niets laten wachten.
Om het minder aantrekkelijk te maken had hij zijn eigen vriendin
meegenomen naar de afgesproken plaats. Om de journaliste van haar plan op zijn in de advertentie aangeboden diensten in te gaan af te schrikken heeft klager met opzet vreemde dingen verteld. Hij heeft in geen enkel opzicht begrepen dat zij een interview met hem hield. Hoewel hij de fotograaf niet heeft gezien had hij wel de indruk dat een foto van zijn vriendin werd gemaakt. Hij had zich nog hardop afgevraagd waarom van haar een foto werd gemaakt. Klager is door kennissen en door vrienden die hem in de publicatie herkenden belachelijk gemaakt en is vanwege de publicatie van baan veranderd. Klager zegt deze handelwijze van betrokkene zeer schandalig te vinden en van plan te zijn eventueel via de rechter schadeloosstelling te vorderen. De journaliste stelde dat het zich voordoen als klant volgens haar de enige werkwijze is om een dergelijk verhaal goed te kunnen schrijven. Nieuwe Revu is een blad dat de taboes rond seksualiteit wil doorbreken. Voorkomen moet worden dat er opgevijzelde verhalen aan de journalist worden verteld. Vandaar dat zij zich niet als zodanig heeft kenbaar gemaakt. Overigens bestrijdt klager geenszins de weergave van het gesprek dat hij met betrokkene had. Wat de herkenbaarheid van klager betreft moet naar de mening van betrokkene onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds de tekst en anderzijds de foto. Op grond van de tekst alleen kan klager niet worden herkend. De foto is met tegenlicht genomen en fotografisch gezien bewust niet van hoge kwaliteit. De journaliste geeft toe dat iemand op deze wijze niet geheel onherkenbaar wordt gemaakt. Zij wijst er echter op dat klager zich publiekelijk aanbood en daarmee het risico liep om herkend te worden. Omdat Nieuwe Revu een geïllustreerd weekblad is werd een foto onmisbaar geoordeeld. Nieuwe Revu wil de werkelijkheid weergeven en dus worden geen situaties geënsceneerd. Betrokkene erkent dat zij zich in het geheel niet als verslaggeefster heeft kenbaar gemaakt en dat geen toestemming voor de foto is gevraagd. Zij heeft tijdens het gesprek geen aantekeningen gemaakt en evenmin gebruik gemaakt van een bandrecorder.
b) Oordeel van de Raad De Raad acht het volstrekt onfatsoenlijk dat betrokkene onder valse voorwendselen met klager contact heeft gelegd en daarover heeft gepubliceerd zonder op enig moment zichzelf in haar functie kenbaar te maken. In de publicatie zitten duidelijke interviewelementen terwijl de geïnterviewde noch tijdens het gesprek noch daarna op de hoogte was van het feit dat hij geïnterviewd werd. Daarnaast is de Raad
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
111
van mening dat de poging om klager op de heimelijk van hem gemaakte foto onherkenbaar te maken als mislukt moet worden beschouwd, terwijl bovendien het wel leesbare deel van het telefoonnummerhet netnummer- mede een aanknopingspunt tot herkenning bood. Gelet op het precaire karakter van het onderwerp en de wijze waarop de foto alsmede het interview tot stand kwam acht de Raad de gehele publikatie ontoelaatbaar. De stelling van betrokkene dat klager zich publiekelijk heeft aangeboden en daarmee risico liep kan betrokkene's handelwijze niet rechtvaardigen. Integendeel. Uit de in de advertentie voorkomende woorden 'discretie verzekerd' had betrokkene behoren af te leiden dat klager er van uitging dat over en weer discretie in achtgenomen zou worden. De raad oordeelt daarom dat de journaliste door haar handelswijze de grenzen overschreden heeft van hetgeen, mede gelet op haar journalistieke verantwoordelijkheid, maatschappelijk aanvaardbaar is.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
112
BIJLAGE 15: Stichting Superman; Smeltink, W.; Lambooy, J. J.; Klinkenberg, G.; Scherrenburg, W. Th. tegen Hansen, H.; Bosboom, B. BRON: Raad voor de Journalistiek 6 oktober 1983, 1983-13 (Stichting Superman/Panorama) a) Situering Op 3 juli 1982 vond in het gebouw Rasa te Utrecht een mede door klaagster georganiseerd mannenfestival plaats. Dit is een jaarlijks terugkerende gebeurtenis waarbij mannen uit de sfeer van de mannenemancipatiebeweging elkaar treffen. Het festival is in beginsel voor iedere man toegankelijk. Betrokkenen hebben het festival bezocht en daarvan een verslag gemaakt. Dit verslag is twee weken later verschenen in Panorama, nummer 29, onder de titel 'Dit is niet eng'. De tekst was van Henk Hansen, de foto's van Ben Bosboom. In het artikel worden een aantal deelnemers van het festival met hun volledige naam genoemd. Een aantal deelnemers zijn duidelijk herkenbaar gefotografeerd, ook waar het naaktfoto's betreft, terwijl bij enkele foto's de voor en/of achternaam van de afgebeelde personen zijn vermeld. Klaagster verwijt betrokkenen dat zij onder valse voorwendsels bij het festival zijn binnengedrongen. Henk Hansen presenteerde zich als leerling van de School voor de Journalistiek en zou volgens bestuurslid De Boer gezegd hebben dat het vergaarde materiaal alleen gebruikt zou worden voor zijn studie. De fotograaf Bosboom zou hem desgevraagd geantwoord hebben slechts voor zijn hobby te fotograferen zonder duidelijk te maken dat hij beroepsfotograaf is. Klaagster wijst erop dat betrokkenen nooit toegelaten zouden zijn als men begrepen had dat er een reportage zou volgen in Panorama. Het gevolg van de reportage is geweest dat een aantal van de deelnemers zijn herkend en daar in hun werk en privé-leven hinder van hebben ondervonden. In de door klaagster overlegde brieven van J. J. Lambooy, G. Klinkenberg en W. Th. Scherrenburg wordt bevestigd dat de journalisten tegenover deze deelnemers ter verklaring van hun aanwezigheid de studie van (een van) beiden aan de School voor de Journalistiek noemden en een voor die studie noodzakelijk werkstuk. Volgens de brieven van deelnemers Klinkenberg en Scherrenburg zou fotograaf Bosboom bevestigd hebben dat de foto's niet gepubliceerd zouden worden. Betrokkenen stellen hier het volgende tegenover. Hansen zegt zich bij de toegang tot het festival te hebben voorgesteld als leerling van de School voor de Journalistiek, echter onder vermelding dat hij al regelmatig professioneel gepubliceerd had. Fotograaf Bosboom, die voorzien was van een professionele foto-uitrusting, werd als zodanig door hem voorgesteld. Hij zou ook gezegd hebben te willen bezien of het te verzamelen materiaal gebruikt zou kunnen worden voor een reportage voor een krant of weekblad. Hansen zegt dit eveneens met de coördinator van het festival besproken te hebben.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
113
Volgens Hansen was het ook in individuele contacten met deelnemers duidelijk dat er mogelijk een reportage in enig publiciteitsorgaan zou kunnen volgen, doordat hij ook toen steeds gezegd zou hebben reeds professioneel te werken, al was hij dan nog leerling aan de School voor de Journalistiek. Hij noemde zijn eerdere werk voor o.a. De Haagse Post en de Volkskrant. Fotograaf Bosboom zegt NRC-Handelsblad genoemd te hebben. Geen van beiden noemden zij Panorama als mogelijke belangstellende voor een eventuele reportage. De naam van dat blad is in het geheel niet ter sprake gekomen. Klaagsters bestuurslid De Boer verklaarde dat hij tijdens het festival niet naar de organisatoren is gegaan om inlichtingen over de aanwezigheid van betrokkenen te verkrijgen. B) Oordeel van de Raad De Raad stelt eerst dat niet de inhoud van het artikel maar wel het feit dat zij valse voorwendsels gebruikt hebben het onderwerp is van de klacht. De journalisten hebben de stellingen van klaagster gemotiveerd bestreden, zij het dat zij hebben toegegeven uit tactische overwegingen als mogelijk publiciteitsorgaan niet Panorama maar juist enkele andere organen te hebben genoemd. Klaagster heeft niet weersproken dat betrokkenen zich bij de ingang van het festival op de door hen geschetste wijze hebben gepresenteerd, terwijl evenmin is komen vast te staan dat dit niet ook zo gebeurd is tegenover de coördinator. De Raad is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de beide betrokkenen zich aan misleiding hebben schuldig gemaakt. Het moet de organisatoren van het festival duidelijk zijn geweest dat betrokkenen niet als deelnemers maar als verslaggevers het festival bezochten en dat mogelijkerwijs een reportage van hen over het festival in de pers zou verschijnen. Weliswaar hebben betrokkenen niet gezegd dat hun verslag misschien in Panorama zou worden gepubliceerd - hetgeen op dat moment ook niet zeker was -, maar daar staat tegenover dat klaagster daar ook niet naar heeft gevraagd; klaagster nam genoegen met een nogal vage toelichting door betrokkenen op hun aanwezigheid, waarbij overigens hun journalistieke intenties voor iedereen kenbaar waren of konden zijn. De Raad acht de klacht dan ook ongegrond.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
114
BIJLAGE 16: Bos, F. A. (Ned. Manisch- Depressieven en Depressieven Stichting) tegen Rijkens, L. BRON: Raad voor de Journalistiek 23 januari 1987, 1987-3 (Bos/NRC Handelsblad) a) Situering Op 18 oktober 1986 is in Utrecht een vergadering gehouden van (toekomstige) leden van de Nederlandse Manisch-Depressieven en Depressieven Stichting. Klager is voorzitter van het voorlopige bestuur van de Stichting. De vergadering is bijgewoond door een journalist. Op de achterpagina van NRC-Handelsblad van 23 oktober 1986 is onder de titel 'Van gesticht tot stichting' een stuk van betrokkene verschenen over bedoelde vergadering. In dit stuk worden onder meer de namen genoemd van een politicus, die een gift van f 250,- deed en van een farmaceutische fabriek, die subsidie heeft toegezegd. Het belangrijkste bezwaar van klager richt zich tegen het feit dat betrokkene zich bij zijn aanmelding voor de vergadering niet bekend gemaakt heeft als journalist. Hij diende zich onder de naam Kees van der Meer aan als manisch-depressieve patient. Pas bij de vergadering zelf gaf klager zijn werkelijke naam, echter zonder te vermelden dat hij journalist was. Het ging om een besloten vergadering. Klager zou zeker geen toestemming gekregen hebben om deze als journalist bij te wonen. Tijdens de vergadering zelf is nog ter sprake geweest dat de aanwezigheid van journalisten ongewenst zou zijn. Dit houdt verband met het feit dat manisch-depressieve patienten angst hebben als zodanig naar buiten te treden. Klager heeft naast het bovenstaande bezwaar tegen het feit dat betrokkene de privacy van een donateur heeft geschonden, door diens naam bekend te maken. Bezwarend acht klager het voorts dat door voortijdige publiciteit een verkeerd beeld kan ontstaan over de mogelijke subsidie van een geneesmiddelenfabrikant. Wat klager betreft had de gehele zaak rechtgezet kunnen worden door behoorlijke excuses. Op zijn brief van 27 oktober 1986 aan de hoofdredacteur van NRC-Handelsblad ontving hij echter geen antwoord. De journalist erkent dat hij zich aanvankelijk als manisch-depressieve patiënt (hetgeen hij ook werkelijk is) heeft aangemeld onder de naam Kees van der Meer. Bij het betreden van de vergadering besloot hij alsnog zijn werkelijke naam te noemen, waarbij hij rekening hield met de mogelijkheid als journalist herkend te worden. Die hoedanigheid heeft hij echter bewust niet genoemd omdat hij verwachtte dan niet toegelaten te zullen worden. Het feit dat hij inderdaad manisch-depressief patient is achtte betrokkene voldoende rechtvaardiging voor het bijwonen van de vergadering. Hij had zich voorgenomen pas achteraf te beslissen of hij een publikatie aan de zaak zou wijden. Op grond van een en ander meent betrokkene dat hij niet onder valse vlag is binnengekomen. De journalist meent ook
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
115
dat het stuk niet schadelijk geacht kan worden voor de op te richten stichting. In tegendeel meent de journalist dat hij de stichting welkome publiciteit heeft gegeven door aan het eind van zijn stuk naam en adres van de voorzitter op te geven. De badinerende toon van het stuk is gebruikelijk op de achterpagina. Die toon komt in dit stuk voort uit zelfspot over zijn manisch-depressieve klachten. b) Oordeel van de Raad De Raad kan zich verplaatsen in de bezwaren tegen de aangevallen passages van de publicatie maar de Raad zal in het midden laten of in die passages de grenzen van hetgeen maatschappelijk aanvaardbaar is zijn overschreden. Het zwaartepunt van de klacht ligt immers in de wijze waarop betrokkene de vergadering is binnengekomen. Zeer bijzondere omstandigheden daargelaten geldt naar het oordeel van de Raad dat een journalist zich als zodanig bekend moet maken wanneer hij in een situatie als de onderhavige het voornemen tot een publikatie heeft. Betrokkene had dit zeker moeten doen toen in de vergadering met zoveel woorden aan de orde werd gesteld dat de aanwezigheid van journalisten ongewenst was. Naar het oordeel van de Raad heeft betrokkene onzorgvuldig gehandeld jegens de stichting in oprichting en haar leden door dit na te laten. De klacht is daarom gegrond. De Raad verzoekt betrokkene te bevorderen dat deze beslissing integraal of in samenvatting wordt gepubliceerd in NRCHandelsblad .
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
116
BIJLAGE 17: Mik, M. de tegen Rensen, P. BRON: Raad voor de Journalistiek 29 juli 1988, 1988-24 (Mik/Nieuwe Revu) a) Situering Betrokkene heeft als free-lance journalist een artikel geschreven over de Scientology Kerk in Amsterdam. Dit artikel is gepubliceerd in de Nieuwe Revu van 21 januari 1988. Om het materiaal voor het artikel te kunnen verzamelen, heeft betrokkene zich gedurende drie maanden aangesloten bij de Scientology Kerk. In die periode heeft hij een kamer gehuurd in het huis van klager, die eveneens als staflid betrokken is bij het werk van de Scientology Kerk. In het artikel bespreekt betrokkene de ontwikkeling van klager als staflid van de Scientology Kerk en zijn verblijf bij hem. Betrokkene citeert uit brieven van en aan klager en persoonlijke notities van klager. Het artikel bevat de volgende passage. 'Maar Michiel was vastbesloten. Aan zijn vader schrijft hij: 'Voordat ik naar Nederland kwam, was ik behoorlijk introvert en teruggetrokken. In Nederland aangekomen was mijn communicatieprobleem zodanig erg geworden dat ik de toekomst helemaal niet meer zag zitten of liever steeds meer in het verleden zat te spitten naar een oplossing voor mijn toestand. Ik kwam op een punt waar ik echt een besluit maakte dat ik moest veranderen. Dianetics had een oplossing voor mijn drang tot veranderen. Sinds ik bij Scientology ben, ben ik veel veranderd. Kunt u het merken aan het veranderd uiterlijk? Geestelijk ben ik ook veel gegroeid. Ik begrijp mensen veel en veel beter. Ik houd meer van ze, ik hou meer van mezelf ook'. Zijn vader schrijft terug: 'Ik ken jou helemaal niet als instabiel. Integendeel, iedereen is wel eens boos, verdrietig of verward. Heel menselijk, heeft niets met instabiliteit te maken. Maakt iemand je dat wijs of denk je zelf zo? Is verkeerd hoor. Gebruik maar fijn je gezonde verstand, daar was je heel goed in en dat zul je nu nog wel zijn'. Tijdens mijn aanwezigheid merk ik dat Michiel steeds meer afstand neemt van zijn familie. De ansichtkaarten verdwijnen van de schoorsteen. Vragen over vroeger beantwoordt hij kort of worden volledig genegeerd'. De bezwaren van klager richten zich tegen het feit dat de journalist ongevraagd en zonder toestemming gebruik heeft gemaakt van de briefwisseling van klager met zijn vader en van persoonlijke notities. Met name heeft klager bezwaar tegen het overnemen van de hierboven aangehaalde passages uit persoonlijke brieven. Klager beschouwt dit als een ernstige inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
117
De journalist is van oordeel dat de Scientology Kerk een voor buitenstaanders ondoordringbare structuur heeft. Om toch informatie te kunnen verkrijgen was daarom volgens betrokkene infiltratie noodzakelijk. Kenmerkend voor de werkwijze van de Scientology Kerk bleek te zijn het diep doordringen in het persoonlijke leven van de leden en de vervreemding van hun familie. Om dit te illustreren was het nodig gebruik te maken van de brieven en notities van betrokkene. Deze brieven lagen openlijk in de gemeenschappelijke ruimte van het door klager en betrokkene gedeelde huis. Het doel van het artikel was de negatieve effecten van de leer van de Scientology Kerk op de leden duidelijk te maken. b) Oordeel van de Raad De Raad laat in het midden of de infiltratie van betrokkene in de Scientology Kerk voor de onderhavige publicatie toelaatbaar was. Niet gerechtvaardigd acht de Raad in ieder geval het gebruik van brieven en persoonlijke notities van klager met als doel de vervreemding van de klager van zijn familie duidelijk te maken. Dat kon ook op andere wijze geschieden zoals gedeeltelijk ook in de reportage is gebeurd. De Raad is dan ook van oordeel dat de journalist onzorgvuldig heeft gehandeld tegenover klager in de gegeven omstandigheden zonder diens medeweten of toestemming gebruik te maken van brieven en persoonlijke notities. De Raad verzoekt betrokkene te bevorderen dat deze beslissing integraal of in samenvatting wordt gepubliceerd in de Nieuwe Revu.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
118
BIJLAGE 18: Brouwer, R. W. tegen Haas, J. de (Telegraaf); Sanders, C. D. (Telegraaf); Dalhuijsen, J. (Telegraaf) BRON: Raad voor de Journalistiek 26 juli 1992, 1992-9 (Brouwer/ Telegraaf) a) Situering In De Telegraaf van zaterdag 21 december 1991 is onder de kop "HOLLANDSE OORLOGSDREIGING IN ARDENNEN" een paginagroot artikel verschenen over de camping Gran Bru bij Durbuy in de Belgische Ardennen. Klager is eigenaar van deze camping. Bij het artikel zijn twee kleurenfoto's afgedrukt, die ongeveer de helft van de pagina beslaan. De ene foto geeft een beeld van een kennelijk tot de camping behorend gebouw met daarvoor geparkeerd een groene legerauto met het volgende bijschrift. "Militaire voertuigen, zoals deze oude Nederlandse legertruck, zijn een gewoon beeld in het Ardennen-dorpje Villers Sainte Gertrude sinds Nederlandse militaristen hier trainen en vanuit de camping Gan Bru de bossen intrekken en in de omgeving marcheren." Op de andere foto staat een man afgebeeld met een anonimiseringsbalkje over het gezicht afgedrukt. Deze foto heeft het volgende bijschrift. "Roger Carleer, oudmajoor van de Belgische commandotroepen en Kongo-veteraan met oorlogswonden: ' 's Ochtends de vlag groeten en een ijzeren discipline. Onder mij gaat het er keihard aan toe, net als vroeger in Afrika...' ". In een kolom terzijde van het artikel staat de volgende tekst afgedrukt. "Het Belgisch Verkeersbureau in Amsterdam en het Nationaal Bureau voor Toerisme in Brussel wijzen Nederlanders op kwalijke praktijken in de populaire survival-wereld: in de Ardennen kunnen argeloze toeristen verzeild raken in extreem rechtse para-militaire kampen. Want wat op de Veluwe ondenkbaar is, gebeurt in de Ardennen, op vijftig kilometer van Maastricht. Gekleed in uniformen marcheren landgenoten door de straten en de bossen van het vredige Wallonië. De autoriteiten wijzen op de door Nederlanders gerunde camping Gran Bru bij het toeristenstadje Durbuy. Deze zomer nog werd daar een compleet militair kamp gesignaleerd. Eric Jurdant, directeur van de plaatselijke VVV: 'Ik schrok me wild, de rijkswacht loert op een geschikt moment om toe te slaan.' De eigenaar van Gran Bru, ex-tandarts Robbert Brouwer: 'Er zijn hier geen neo-nazi's, dat kamp afgelopen zomer werd bevolkt door Engelse veteranen uit de tweede wereldoorlog. De oudste was 84! '. Een impressie uit de mistige Ardennen." In het artikel zelf komen behalve de directeur van het Belgisch Verkeers Bureau in Amsterdam, een woordvoerder van het Nationaal Bureau van Toerisme te Brussel en de bovengenoemde Eric Jurdant nog drie andere informanten aan het woord over de camping Gran Bru. De afgedrukte citaten bevatten
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
119
alle negatieve uitlatingen over de camping met aanduidingen als "agressieve ultra-rechtse sfeer", "illegale camping", "beruchtste camping van Wallonië door de aanwezigheid van geüniformeerde fanatiekelingen", "nationaal probleem", "verzameloord voor rechtse groepen". Klager zelf komt aan het woord in de volgende passages. "Brouwer maakt trots melding van de mogelijkheden op zijn camping: 'We hebben diverse trainers. Een Nederlander in Brabant met hele colonnes militaire voertuigen, een oud-majoor van de Belgische commando's die in de Kongo nog een speer van een neger door zijn bast heeft gehad. Een survival-tocht in complete militaire uitrusting? U kunt het krijgen zoals u het wilt hebben !" en "Maar de Nederlandse eigenaar Robbert Brouwer ontkent iedere betrokkenheid met extreem-rechtse groeperingen. Aanvankelijk ontkent hij zelfs de aanwezigheid deze zomer van geüniformeerde lieden. Later zegt hij: 'Ik herinner het me, het ging om Engelse veteranen uit de oorlog. Die hebben nog tegen de nazi's gevochten, de oudste was 84 jaar! Ik moet niets van ultra-rechts hebben, als ik een neonazi zie, dan wordt hij van Gran Bru verwijderd. Onze kok is nota bene joods! Denkt u dan dat ik dergelijke groepen hier toelaat?'''. Klager acht zich geschaad in zijn reputatie en bedrijfsvoering door de suggestie uit het artikel dat hij en zijn bedrijf betrokken zouden zijn bij neo-nazistische groeperingen. Volgens klager is dit niet het geval. Hij is eigenaar sinds ongeveer twee jaar en heeft sindsdien alles in het werk gesteld een goede naam op te bouwen. Volgens klager vonden er ook onder de vorige eigenaar op de camping zelf geen activiteiten plaats, zoals die in het artikel worden beschreven. De camping geldt al sinds vele jaren als een bij vele Nederlanders geliefde familiecamping. De negatieve geruchten kunnen volgens klager uitsluitend betrekking hebben op activiteiten van de vorige eigenaar persoonlijk. Deze woonde aanvankelijk nog op het terrein maar is door hem daarvan verwijderd toen hij van deze geruchten op de hoogte raakte en hij ook zelf met ongewenste bezoekers van de vorige eigenaar werd geconfronteerd. Klager is van oordeel dat hij door betrokkenen ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld zijn visie te geven. De journalisten zijn slechts eenmaal op bezoek geweest en hebben zich toen niet als zodanig bekend gemaakt. Zij deden zich voor als studenten, die informatie wilden over mogelijkheden voor een survival-tocht. Pas toen hij enige dagen later werd opgebeld met een vraag over zijn personalia met het oog op een artikel in De Telegraaf maakten de journalisten zich alsnog bekend. Na dit slechts zeer korte telefoongesprek waarin niets werd meegedeeld over de inhoud van het artikel, heeft klager zelf het initiatief genomen tot een tweede telefoongesprek. Daarin kreeg hij voor het eerst de beschuldiging van neonazistische activiteiten voorgelegd. Hij heeft daar toen ontkennend op gereageerd. In hetzelfde gesprek heeft hij echter dringend verzocht om een tweede bezoek teneinde
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
120
veel meer achtergrondinformatie te kunnen geven. Pas bij het verschijnen van het artikel begreep klager dat dit verzoek niet zou worden ingewilligd. b) Oordeel van de Raad
De klacht betreft de vraag of betrokkenen door aanvankelijk onder een dekmantel gegevens te verzamelen en door vervolgens slechts op het punt van de belangrijkste beschuldiging uit hun voorgenomen artikel, namelijk neo-nazistische activiteiten, een reactie te vragen voldoende wederhoor hebben toegepast. Gelet op het sterk negatieve karakter van de in het artikel vermelde feiten met betrekking tot klager met navenante gevolgen voor de reputatie van klager, is de Raad van oordeel dat dit niet het geval is. Dit klemt te meer nu deze beperkte vorm van wederhoor plaats vond op initiatief van klager waarbij deze uitdrukkelijk verzocht in een persoonlijk gesprek nadere informatie te mogen geven, naar onweersproken door klager is gesteld. De Raad acht de klacht gegrond. De Raad verzoekt betrokkenen deze beslissing integraal of in samenvatting te publiceren in De Telegraaf.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
121
BIJLAGE 19: Massink, H. F. tegen Kooijmans, J. BRON: Raad voor de Journalistiek 14 maart 1994, 1994-3 (Kooijmans/AVRO, KRO, NCRV) a) Situering Klager is als wetenschappelijk medewerker werkzaam voor de Staatkundig Gereformeerde Partij. Vrouwen kunnen geen lid worden van de SGP. Betrokkene heeft geprobeerd zich in een telefoongesprek van 19 januari 1993 met klager als lid aan te melden. In dat gesprek heeft klager het standpunt van de partij over dit onderwerp uiteengezet. Betrokkene heeft zich bij het voeren van dat telefoongesprek niet bekend gemaakt als journaliste. Ook na afloop daarvan heeft zij dat niet gedaan. Zij heeft zonder medeweten van klager een bandopname gemaakt van het gesprek en deze is afgespeeld in de uitzending van het radioprogramma "Breakfast Club" van 3 februari 1993, een programma van de AVRO, KRO en NCRV op Radio 3. Klager maakt bezwaar tegen het feit dat betrokkene zonder zich bekend te maken als journaliste informatie bij hem heeft ingewonnen en dat zij een zonder zijn medeweten en toestemming van dat gesprek gemaakte bandopname heeft uitgezonden. De journaliste stelt dat zij zich ten onrechte niet bekend heeft gemaakt als journaliste. Zij deed dat echter in het belang van het onderwerp, namelijk een vorm van discriminatie. b) Oordeel van de Raad Omdat de journaliste heeft erkend dat zij zich ten onrechte niet als journaliste bekend heeft gemaakt beperkt de Raad zich tot de vraag of de journaliste de van het gesprek gemaakte bandopname zonder toestemming en medeweten van klager mocht uitzenden. Het door een journalist maken van een bandopname van gevoerde telefoongesprekken zonder dat zijn gesprekspartner daarvan op de hoogte is acht de Raad, behoudens bijzondere omstandigheden waarvan in de onderhavige zaak niet is gebleken, een ongeoorloofde inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van die gesprekspartner omdat de menselijke stem een deel vormt van diens persoonlijkheid en diens wijze van uitdrukken in de beslotenheid en de eenmaligheid van een telefoongesprek mogelijk anders kan zijn dan in een voor uitzending bestemd gesprek. Door de band vervolgens zonder toestemming of medeweten van klager uit te zenden heeft betrokkene de grenzen overschreden van hetgeen, gelet op haar journalistieke verantwoordelijkheid, maatschappelijk aanvaardbaar is. De Raad acht de klacht dus gegrond. De Raad verzoekt betrokkene aan deze beslissing aandacht te besteden in een van haar uitzendingen.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
122
BIJLAGE 20: Blijenberg, A.A., Stichting voor Jeugdbescherming en Jeugdhulpverlening in Gelderland (JJG) tegen Schaepman, K. en de hoofdredactie van Vrij Nederland BRON: Raad voor de Journalistiek 29 augustus 1997, 1997-30 (Blijenberg/Vrij Nederland) a) Situering In Vrij Nederland van 19 oktober 1996 is een artikel van de hand van de journalist Schaepman gepubliceerd met de kop 'Het papieren alter ego van een vader' en de subkop 'De strijd om de kinderen'. Het beschrijft de ervaringen van een vader in zijn strijd om de voogdij over zijn kinderen. De vader wordt in het stuk met naam genoemd, de namen van de kinderen en de ex-echtgenote zijn gefingeerd. De journalist heeft zijn artikel grotendeels gebaseerd op het omvangrijke dossier over de zaak, dat hij met toestemming van de vader heeft ingezien. Een deel van het artikel gaat over een hoorzitting van de externe klachtencommissie van de gezinsvoogdij-instelling Stichting JJG, naar aanleiding van een klacht van de vader. De journalist was bij deze hoorzitting aanwezig, evenals de directeur van de Stichting JJG die in het artikel wordt geciteerd. De Stichting JJG heeft in een brief aan de hoofdredactie vragen gesteld over de gang van zaken rond de totstandkoming van het artikel. Ondanks twee herinneringen hebben betrokkenen op deze brief niet gereageerd. Klaagster maakt bezwaar tegen de wijze waarop de journalist zich bij de hoorzitting van de externe beroepscommissie heeft gepresenteerd. Hij zou hebben gezegd dat hij belangstellende en een kennis van de vader was. Niets wees erop dat hij de op deze wijze verkregen informatie zou publiceren. De gebruikte citaten wekken de indruk dat met klaagster is gesproken, hetgeen niet het geval is. Er heeft geen hoor en wederhoor plaatsgevonden, aldus klaagster. Bovendien is door de vermelding van de achternaam van de vader de privacy geschonden, omdat daarmee ook zijn kinderen herkenbaar zijn. Ten slotte stelt klaagster dat het onbeantwoord blijven van haar brieven aan de hoofdredactie onzorgvuldig is. Schaepman heeft in het klachtenreglement van de commissie niet gelezen dat hoorzittingen besloten zijn. Hij heeft met de vader voorafgaand aan de hoorzitting besproken dat hij zich alleen als daar om gevraagd zou worden als journalist bekend zou maken. Hij wilde de gang van zaken tijdens de hoorzitting zo weinig mogelijk beïnvloeden. De voorzitter van de commissie vroeg volgens Schaepman uitsluitend naar zijn naam. Hij heeft ter zitting van de Raad een brief van de raadsman van de vader overgelegd, die deze gang van zaken bevestigt. Schaepman stelt dat hij de achtergronden, standpunten en details van de zaak reeds kende uit het uitgebreide dossier. Bestudering van het dossier
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
123
beschouwt hij als een adequate vorm van hoor en wederhoor. De door hem gebruikte citaten zijn zeer zorgvuldig weergegeven en wekken geenszins de indruk dat hij met klaagster heeft gesproken, aldus Schaepman. Om onnodige inbreuken op de privacy te voorkomen, heeft hij namen weggelaten of veranderd. Voor zover het artikel de privacy van de vader raakt is dat met diens instemming gebeurd. Schaepman heeft geen verklaring voor het uitblijven van een reactie op de brieven van klaagster. b) Oordeel van de Raad Geklaagd wordt over 1. de werkwijze van de journalist bij het vergaren van zijn informatie; 2. schending van het beginsel van hoor en wederhoor; 3. schending van de privacy; 4. het onbeantwoord laten van brieven. In het eerste onderdeel van de klacht wordt de betrokken journalist verweten dat hij zich niet als journalist bekend heeft gemaakt bij de hoorzitting van de externe beroepscommissie. Voor de Raad geldt als uitgangspunt dat een journalist degene over wie hij schrijft met 'open vizier' tegemoet behoort te treden. In het gewraakte artikel was de vader de hoofdpersoon. De vader heeft de journalist zelf mee naar de hoorzitting genomen. Tijdens de zitting waren geen andere betrokken familieleden aanwezig. De voorzitter van de Commissie noch de ter zitting aanwezige vertegenwoordiger van klaagster heeft de journalist naar de reden van zijn aanwezigheid gevraagd. Er is niet vast komen te staan dat de journalist, bij bekendmaking van zijn beroep, de toegang zou zijn ontzegd. Onder deze specifieke omstandigheden acht de Raad de handelwijze van de journalist niet ontoelaatbaar. Dit onderdeel van de klacht acht de Raad daarom ongegrond. Het tweede onderdeel van de klacht acht de Raad eveneens ongegrond. Aan het artikel ging een uitgebreid dossieronderzoek vooraf. De standpunten van klaagster bleken voldoende uit het dossier en uit de mededelingen van haar directeur tijdens de hoorzitting, zodat wederhoor in dit geval niet nodig was. Het derde klachtonderdeel betreft de schending van de privacy. De Raad neemt in aanmerking dat de klacht is ingediend door de Stichting JJG en dat niet uitdrukkelijk namens de betrokken kinderen c.q. de ex-echtgenote is geklaagd. De Raad is van mening dat klaagster onvoldoende eigen belang heeft om zelf over schending van de privacy te klagen. De Raad overweegt ten overvloede dat het, met het
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
124
oog op herleidbaarheid ten aanzien van de kinderen, wel aanbeveling had verdiend ook de werkelijke achternaam van de vader niet te noemen. Ook dit onderdeel van de klacht acht de Raad ongegrond. Ten aanzien van het vierde onderdeel van de klacht, het uitblijven van een reactie op brieven aan de hoofdredactie, overweegt de Raad dat een dergelijke handelwijze, waarvoor overigens geen verklaring kon worden gegeven, ten aanzien van klaagster onzorgvuldig is. In zoverre is de klacht gegrond. De Raad acht de klacht gegrond, voor zover die betrekking heeft op het onbeantwoord laten van brieven aan de hoofdredactie en voor het overige ongegrond. De Raad verzoekt betrokkene deze beslissing integraal of in samenvatting in Vrij Nederland te publiceren.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
125
BIJLAGE 21: Minister van Justitie tegen Prooijen, E. van (TROS 2 Vandaag) BRON: Raad voor de Journalistiek 6 januari 2000, 2000-5 (Minister van Justitie/TROS) a) Situering Op 1 en 2 juni 1999 heeft de TROS in het programma 2 Vandaag aandacht besteed aan vermeende misstanden in de dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen. Zo zouden vrouwelijke personeelsleden van deze tbs-inrichting ontuchtige handelingen hebben verricht met patiënten. Ten tijde van de uitzendingen was de Rijksrecherche bezig berichten daarover op hun juistheid te onderzoeken. In de reportages, die door betrokkene zijn gemaakt, zijn geluidsopnamen te horen van tussen hem en patiënten gevoerde telefoongesprekken. Hierin doen die patiënten mededelingen over verhoudingen tussen personeelsleden en patiënten van de kliniek. Deze geluidsopnamen zijn gemaakt, nadat betrokkene van de directeur van de kliniek te horen had gekregen dat hangende het onderzoek van de Rijksrecherche geen mededelingen over de kwestie zouden worden gedaan. Betrokkene heeft vervolgens het centrale telefoonnummer van de kliniek gebeld en aan de telefoniste verzocht hem met een bepaalde patiënt door te verbinden. Hierop werd hij doorverbonden met een afdelingshoofd die hem vroeg of hij een bekende was van de patiënt. Nadat betrokkene deze vraag bevestigend had beantwoord, waarbij hij wel zijn naam maar niet zijn hoedanigheid van journalist vermelde, werd hem toegestaan met de patiënt te spreken. Na afloop van het gesprek heeft deze, zonder tussenkomst van personeel van de kliniek, de telefoon overhandigd aan een andere patiënt en vervolgens heeft een gesprek tussen betrokkene en deze patiënt plaatsgevonden. Betrokkene heeft zich, naar hij stelt, bij deze patiënten als journalist bekend gemaakt.Vervolgens heeft betrokkene aan voornoemde Kok gevraagd te reageren op de mededelingen van de patiënten. Kok heeft hierop meegedeeld dat hij bereid was commentaar te leveren, doch niet in het stadium waarin het onderzoek van de Rijksrecherche nog gaande was. Bij brief van 28 mei 1999 heeft klager zijn bezwaren over de handelwijze van betrokkene kenbaar gemaakt aan de hoofdredacteur van TROS 2 Vandaag en verzocht af te zien van uitzending. Deze heeft hierop in een faxbericht van 1 juni 1999 afwijzend gereageerd. Volgens twee door betrokkene overgelegde nieuwsberichten van het ANP van 16 juli 1999 is volgens de Rijksrecherche onvoldoende bewijs aanwezig om de in de berichten genoemde vrouwelijke
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
126
personeelsleden te vervolgen. De Rijksrecherche zou wel hebben geconcludeerd dat de medewerkers slecht op de hoogte zijn van de omgangsrichtlijnen en onvoldoende afstand van de patiënten nemen. Voorts zouden patiënten gemakkelijk aan verdovende middelen kunnen komen.Volgens de berichten zijn al eerder maatregelen genomen. De desbetreffende vrouwelijke personeelsleden waren geschorst, een aantal medewerkers is overgeplaatst en onvoldoende functionerende leidinggevenden zijn uit hun functie ontheven. Het bezwaar van klager richt zich tegen het feit dat betrokkene zich, voorafgaand aan zijn telefoongesprek met de patiënten, niet als journalist bekend heeft gemaakt. Van Prooijen heeft er volgens klager niet mee kunnen volstaan zich aan de betrokken patiënten als journalist bekend te maken, aangezien ook de kliniek bij deze kwestie betrokken is. Betrokkene heeft, aldus klager, de Van Mesdagkliniek misleid, ten gevolge waarvan hij informatie heeft verkregen, die hij niet zou hebben ontvangen, indien hij zijn hoedanigheid bekend had gemaakt. Nu hangende het onderzoek van de Rijksrecherche geen mededelingen zouden worden gedaan, zou betrokkene geen toestemming hebben gekregen om met enige patiënt te spreken. Klager wijst in dit verband op artikel 39 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, waarin bepalingen zijn opgenomen met betrekking tot contacten tussen patiënten en de media. Het hoofd van een tbs-instelling kan voor dit contact toestemming verlenen, aan deze toestemming voorwaarden verbinden en - indien toestemming is verleend - toezicht op het contact uitoefenen. Daarbij dient het hoofd een afweging te maken tussen het belang van het recht van de patiënt op meningsuiting enerzijds en de andere betrokken belangen, waaronder dat van ordehandhaving binnen en buiten de kliniek, anderzijds. In het onderhavige geval heeft die belangenafweging niet kunnen plaatsvinden, doordat betrokkene zich niet als journalist heeft aangediend. Dat betrokkene wellicht een bekende van een van de patiënten was, kan aan het bezwaar daartegen niet afdoen. Klager onderkent de maatschappelijke relevantie van de kwestie en het belang dat misstanden aan de kaak moeten kunnen worden gesteld, teneinde te bewerkstelligen dat deze worden onderzocht. Hij is echter van mening dat bij de beoordeling van de handelwijze van betrokkene rekening moet worden gehouden met het feit dat reeds een onderzoek was gestart. Onder die omstandigheden kan het maatschappelijk belang die handelwijze niet rechtvaardigen. Door het handelen van betrokkene is niet alleen het door klager behartigde algemeen belang geschaad, doch ook het belang van de geïnterviewde patiënten, die ten gevolge van het interview moesten worden overgeplaatst naar een andere kliniek. Betrokkene stelt dat zijn handelwijze correct is geweest. Een journalist heeft volgens hem slechts de verplichting om zijn identiteit bekend te maken aan degene die hij ondervraagt. Aan deze verplichting heeft hij voldaan. Bovendien heeft hij de kliniek niet misleid, aangezien hij reeds in een eerder stadium contact had gehad met een van de betrokken patiënten en zich derhalve terecht als bekende
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
127
van die patiënt heeft gemeld. Aan de telefoniste van de kliniek heeft hij zijn naam genoemd. Aldus heeft hij geen procedurele fouten begaan. Met de door klaagster genoemde wettelijke voorschriften was hij niet bekend. Betrokkene is voorts van mening, dat zijn werkwijze in elk geval wordt gerechtvaardigd door het grote maatschappelijke belang dat met de onderhavige kwestie is gemoeid. Dit belang blijkt onder meer uit de aandacht die - zowel voorafgaand aan als na de gewraakte uitzendingen - door de media aan de kwestie is besteed, de maatregelen die jegens medewerkers van de kliniek zijn getroffen, alsmede uit het feit dat in de Tweede Kamer vragen over de kwestie zijn gesteld. Betrokkene betoogt ten slotte dat hij voor de jegens de geïnterviewde patiënten getroffen maatregelen niet verantwoordelijk is. Zij zijn onherkenbaar in beeld gebracht, hun stemmen zijn vervormd en aan hen is, nadat de opnamen hadden plaatsgevonden, de gelegenheid geboden om uitzending van de interviews tegen te houden. b) Oordeel van de Raad Voorop staat dat een journalist degene over wie hij publiceert met 'open vizier' tegemoet behoort te treden, dat wil zeggen zijn hoedanigheid aan hem vooraf bekend moet maken. Slechts indien sprake is van zeer bijzondere omstandigheden kan rechtvaardiging bestaan voor het niet naleven van deze regel. Aangezien de gewraakte uitzendingen de Van Mesdagkliniek tot onderwerp hadden, kan betrokkene niet worden gevolgd in zijn betoog dat hij zijn hoedanigheid van journalist slechts aan de geïnterviewde patiënten bekend hoefde te maken en niet aan de kliniek. Betrokkene heeft derhalve de hiervoor omschreven regel geschonden. De vraag doet zich dan ook voor of in het onderhavige geval sprake was van zodanig bijzondere omstandigheden, dat de in beginsel laakbare handelwijze van betrokkene niettemin gerechtvaardigd was. Dergelijke omstandigheden kunnen zijn gelegen in het maatschappelijk belang dat met een publicatie wordt gediend. Dit belang betreft niet alleen het aan de kaak stellen van misstanden, teneinde te bewerkstelligen dat zij onderzocht worden, zoals klager betoogt, doch tevens het informeren van het publiek over feiten of bijzonderheden die de ernst van een situatie scherper naar voren doen komen. Dat ten tijde van de uitzendingen door de Rijksrecherche al onderzoek werd gedaan biedt dan ook op zichzelf onvoldoende grond voor de conclusie dat voor de werkwijze van betrokkene in het kader van de uitzendingen geen rechtvaardiging kon bestaan. De Raad is van oordeel dat de uitlatingen van de patiënten in de gewraakte uitzendingen concretiseringen en bijzonderheden met betrekking tot de gebeurtenissen en reacties in de kliniek bevatten, die aan de reportage authenticiteit en daarmee een voor de signaleringsfunctie relevante meerwaarde gaven. De, door klager erkende, maatschappelijke betekenis van het onderwerp mede in
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
128
aanmerking genomen, acht de Raad onder deze omstandigheden de handelwijze van betrokkene nog juist niet ontoelaatbaar. De klacht is dus ongegrond. De Raad verzoekt betrokkene aan deze beslissing aandacht te besteden in een uitzending van het programma 2 Vandaag.
BIJLAGE 23: Minister van Justitie tegen hoofdredacteur van NOVA (NPS/VARA Televisie) BRON: Raad voor de Journalistiek 8 februari 2000, 2000-15 (Minister van Justitie/NOVA) a) Situering Op 17 juli 1999 is in een uitzending van het programma NOVA aandacht besteed aan vermeende misstanden in de dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen. Voorafgaand aan deze uitzending hebben de NOVA-journalisten H. Nietsch, L. Ragut en A. Tak op 15 juni en 25 juni 1999 de gedetineerde Van T. bezocht in de Penitentiaire Inrichtingen Oosterhoek. Van T. is voormalig patiënt van de Van Mesdagkliniek. In de door klager overgelegde bezoekerslijsten staan de NOVA-journalisten vermeld als familiebezoek. Zij hebben zich blijkens deze lijsten gelegitimeerd met respectievelijk een rijbewijs, postidentiteitsbewijs en paspoort. Ook in het bezoekersregister staan de journalisten als familie van Van T. geregistreerd. Volgens verklaringen van de op 15 juni en 25 juni 1999 dienstdoende portiers hebben zich op die dagen geen bezoekers als journalisten bekend gemaakt. Op 29 juni 1999 hebben Ragut en Tak officieel aan de directie van de P.I. Oosterhoek verzocht om Van T. te interviewen. Bij faxbericht van 8 juli 1999 heeft Scheffelaar Klots dit verzoek gemotiveerd afgewezen onder toezending van de Circulaire Contacten tussen gedetineerden en media. Het slot van de brief luidt: "Tenslotte verzoek ik u om ook niet anderszins (bijvoorbeeld per telefoon) een interview met de gedetineerde Van T. af te nemen en uit te zenden." In hun reactie van diezelfde dag berichten Nietsch en Tak onder meer dat zij nu gedwongen zijn om andere wegen te bewandelen om het verhaalVan T. toch 'publiek te maken'. In de uitzending is door Van T. verstrekte informatie, over de wijze waarop hij een aantal jaren geleden uit de Van Mesdagkliniek is ontsnapt, in een voice-over tekst vermeld. Het bezwaar van klager richt zich tegen het feit dat voornoemde NOVA-journalisten zich, voorafgaand aan hun gesprekken met Van T., niet als journalist bekend hebben gemaakt. Zij hebben,
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
129
aldus klager, de P.I. Oosterhoek misleid, ten gevolge waarvan zij informatie hebben verkregen, die zij niet zou hebben ontvangen, indien zij hun hoedanigheid bekend hadden gemaakt. Klager wijst er nog op dat het OM een onderzoek heeft verricht naar de vermeende misstanden in de Van Mesdagkliniek. Dit onderzoek is in juli 1999 afgerond. De gevolgde beleidslijn was, aldus klager, dat er geen contacten zouden zijn met journalisten zolang het onderzoek nog niet was afgerond. Betrokkene betoogt dat redacteuren van NOVA altijd hun identiteit als journalist kenbaar maken indien daar naar wordt gevraagd. Slechts bij hoge uitzondering - indien het maatschappelijk belang daarom vraagt - geeft betrokkene toestemming om van deze regel af te wijken. Dit laatste was in het onderhavige geval niet aan de orde, aldus betrokkene. Betrokkene erkent dat de betreffende NOVAjournalisten zich in het onderhavige geval bij de P.I. Oosterhoek als journalist bekend hadden moeten maken. Hij betreurt de gang van zaken ten zeerste, waarbij hij opmerkt dat het niet de bedoeling is geweest om de zaak te misleiden. Intern zijn afspraken gemaakt om te voorkomen dat dergelijke misverstanden in de toekomst ontstaan. b) Oordeel van de Raad De Raad stelt voorop dat een journalist degene over wie hij publiceert met 'open vizier' tegemoet behoort te treden, dat wil zeggen zijn hoedanigheid aan hem vooraf bekend moet maken. Deze regel geldt te meer indien niet nadrukkelijk naar de identiteit wordt gevraagd, zulks teneinde misleiding ten aanzien van die identiteit te voorkomen. Slechts indien sprake is van zeer bijzondere omstandigheden kan rechtvaardiging bestaan voor het niet naleven van deze regel. Van dergelijke omstandigheden is, zoals betrokkene ook heeft erkend, in het onderhavige geval geen sprake. Gezien hetgeen partijen naar voren hebben gebracht kan worden vastgesteld dat de betreffende NOVA-journalisten de hierboven omschreven regel hebben geschonden en derhalve hebben gehandeld in strijd met hetgeen journalistiek toelaatbaar is. De klacht is dus gegrond. De Raad verzoekt betrokkene aan deze beslissing aandacht te besteden in een uitzending van het programma NOVA.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
130
BIJLAGE 23: Bernaards, (hoofdredacteur)
J.H.A.
tegen
VARA
TV
Magazine
BRON: Raad voor de Journalistiek 29 augustus 2001, 2001-37 (Bernaards/VARA TV Magazine) a) Situering In VARA TV Magazine nummer 5 (lopend van 3 tot en met 9 februari 2001) is een artikel verschenen onder de kop "Kijk 'ns wat vaker..." over het door de TROS uitgezonden televisieprogramma 'De tv kapper'. Het artikel bevat onder meer de volgende passage: "Binnendruppelende klanten mengen zich hartelijk met het handjevol redactieleden dat druk bezig is. 'Ken ik jou niet ergens van?' vraagt een redactrice aan een lange, wat oudere man in een blauw pak. 'Van Boobytrap misschien?' 'Kan heel goed,' zegt de man. 'Of van dat andere verborgencameraprogramma, De wereld van de verborgen camera, dat heb ik ook gedaan.' Even later, aan de bar, vertelt Jan Bernaards uit Den Haag over een leven op de buis. In een reclamefilmpje voor Hans Anders bijvoorbeeld. 'Dan kom ik van de roltrap en dan denk ik dat ik Theo zie. "Hé Theo!" roep ik dan. Maar dat zie ik dan helemaal verkeerd natuurlijk, want ik moet nodig aan de bril. Hoeveel zoiets oplevert? Tussen de vijf- en de tienduizend gulden. Maar ik doe nog veel meer, hoor. Het Lagerhuis bijvoorbeeld.' Ha, nu herkennen wij hem ook, deze voormalig afdelingschef bij de Haagse V&D. In de laatste maanden van het vorig jaar had hij zich in de bankjes van Het Lagerhuis weten te worstelen. 'En morgen moet ik weer naar Aalsmeer. Figureren in een nieuw quizje van De Mol.' Jan Bernaards krijgt een knipselkrant uitgereikt door de redactrice. Boven een verzameling gekopieerde krantenartikelen staat een stelling. Daar moet het gesprek met de kapper vandaag over gaan. Zegt de kapster: 'Het is wat, hè? Heb je het gelezen? In de krant? Over die tweeling?' Bernaards' coupe is wel een beetje vlot, 't zal niet meevallen om er nog iets af te halen. De edelfigurant wuift zorgen op dat terrein grootmoedig weg. 'Het is televisie.' Hij doet het voor het geld, 'maar ook om op tv te komen natuurlijk. Wil jij niet in zo'n stoel gaan zitten, jongen?' vraagt hij nog maar 'ns. 'Dat zou goed voor je zelfvertrouwen zijn.' Bernaards heeft ook nog wel een tip. 'Schrijf je in bij een castingbureau. Of ik zelf ingeschreven sta? Wel bij zestig bureaus. Je moet er wel een beetje achteraan zitten, hè?' Op dat
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
131
moment ontdekt hij naast zich aan de bar een andere klant ('helemaal uit Breda'). Bernaards zet zijn barkruk druk gebarend naar achter. 'Hé, hallo. Sorry, joh. Ik had je niet gezien.'" Klager stelt dat hij aan de bar bij 'De tv kapper' in gesprek raakte met een man, die vertelde dat zijn vriendin wilde deelnemen aan het programma. Aan die man vertelde hij enthousiast over zijn achtergrond, waarbij hij enigszins overdreef en enkele onwaarheden meedeelde, omdat hij niet 'het achterste van zijn tong' wilde laten zien. Vervolgens werd klager in zijn omgeving aangesproken op het artikel en bleek hem dat hij met een verslaggever van VARA TV Magazine had gesproken. Tegen deze vorm van journalistiek bedrijven heeft klager ernstige bezwaren. Als hij had geweten met wie hij sprak, had hij de in het artikel weergegeven informatie niet gegeven. Nu zijn hem uitspraken ontlokt en is hij zonder zijn toestemming geciteerd. Voorts stelt klager dat hij na zijn VUT in diverse programma's is gaan figureren, om zo een leuke tijdspassering te hebben. Klager betoogt dat de gehanteerde handelwijze jegens hem, als hobbyfigurant, ontoelaatbaar is. Volgens verweerder is het in de journalistiek niet ongebruikelijk om gebruik te maken van een undercoverstrategie om dát bloot te leggen wat anders niet bloot te leggen zou zijn. Hij past deze tactiek niet willekeurig toe, maar slechts bij grote uitzondering en nooit dan na ampel intern overleg. Als hij zich formeel zou hebben aangemeld bij de TROS of bij de producent van het programma, zou het artikel nooit het onthullende karakter hebben gehad dat het nu heeft. Nu bevat het artikel details over de wijze waarop het televisieprogramma is geënsceneerd. Het is belangrijk om het publiek hierover te informeren, mede omdat het de eerste 'reality-soap' betreft die door een publieke omroep wordt uitgezonden. Verweerder stelt verder dat de figuranten niet willekeurig met naam zijn genoemd. Alleen klager is op deze wijze aangeduid, aangezien hij werd herkend door de VARA-verslaggever. Overigens werd klager ook herkend door een redactrice van de TROS, hetgeen in het artikel is weergegeven. Verweerder wijst erop dat klager op eigen initiatief en met enige frequentie optreedt in televisieprogramma's, waaronder die van de VARA. Wie er aldus naar streeft een publiek figuur te zijn, kan en mag er niet verbaasd over zijn herkend te worden. Ook Hummie van der Tonnekreek werd herkend en is net als klager met naam genoemd. Het is verweerder niet duidelijk welke onwaarheden het artikel bevat. Voor zover klagers stelling ter zake al juist zou zijn, kan dat verweerder niet worden verweten. Dat klager de waarheid niet heeft gesproken is de verantwoordelijkheid van klager zelf. Verweerder concludeert dat hij zorgvuldig heeft gehandeld. Zowel bij het doel als bij het middel is rekening gehouden met de mores zoals die in de kwaliteitsjournalistiek gangbaar zijn. b) Oordeel van de Raad In de lijn van eerdere uitspraken stelt de Raad voorop dat een journalist degene over wie hij publiceert met 'open vizier' tegemoet behoort te treden, dat wil zeggen zijn hoedanigheid aan hem vooraf bekend
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
132
moet maken. Slechts indien sprake is van zeer bijzondere omstandigheden kan rechtvaardiging bestaan voor het niet naleven van deze regel. Dergelijke omstandigheden kunnen zijn gelegen in het maatschappelijk belang, dat met een publicatie wordt gediend. Dit belang betreft niet alleen het aan de kaak stellen van misstanden, teneinde te bewerkstelligen dat zij onderzocht worden, doch tevens het informeren van het publiek over feiten en bijzonderheden, die de ernst van een situatie scherper naar voren doen komen en die zonder de gevolgde werkwijze niet aan het licht gebracht zouden kunnen worden. (vgl. Minister van Justitie tegen Van Prooijen, RvdJ 2000/5 en Minister van Justitie tegen NOVA, RvdJ 2000/15) Het televisieprogramma 'De tv kapper' werd kennelijk als een zogeheten 'reality-soap' gepresenteerd, dat wil zeggen als een programma dat louter zou zijn gebaseerd op de werkelijkheid. Verweerder heeft gebruik gemaakt van een 'undercoverstrategie' om aan te tonen dat sprake is van fictie: kijkers meenden gesprekken te zien met mensen die zich spontaan hadden aangeboden, terwijl het in werkelijkheid zou gaan om personen die werden ingehuurd door de producent van het programma. De Raad acht het maatschappelijk en journalistiek relevant dat verweerder heeft willen aantonen dat kijkers in die zin werden misleid. De vraag die in dit geval echter beantwoord dient te worden is of verweerder bij de uitvoering van de door hem als 'undercoverstrategie' aangeduide werkwijze is te werk gegaan met de daarbij jegens klager vereiste zorgvuldigheid. Die vraag moet ontkennend worden beantwoord. Het sprekend opvoeren van klager op de wijze als in het artikel is gedaan noch het daarbij voluit vermelden van diens naam was met het oog op voormeld doel noodzakelijk. Volstaan had kunnen worden met de constatering dat bij de opname ook een uit onder meer het TV-programma 'Het Lagerhuis' bekende 'beroepsfigurant' aanwezig was, waarbij de Raad er nog op wijst dat - anders dan verweerder blijkbaar veronderstelt - klagers aanwezigheid niet aantoont dat hij voor 'De tv kapper' was ingehuurd of uitgenodigd. Zonder afbreuk te doen aan het doel dat hem met de gekozen werkwijze voor ogen stond had verweerder bovendien na afloop van de opname en voor publicatie van het artikel alsnog aan klager bekend kunnen maken dat hij met een journalist van VARA TV Magazine had gesproken en hem kunnen vragen of hij met die wetenschap bleef bij wat uit zijn mond was opgetekend. Door zo te handelen en na te laten jegens klager als hij heeft gedaan, heeft verweerder de grenzen overschreden van hetgeen, gelet op de eisen van journalistieke verantwoordelijkheid, maatschappelijk aanvaardbaar is. De klacht is dus gegrond. De Raad verzoekt verweerder deze beslissing integraal of in samenvatting in VARA TV Magazine te publiceren.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
133
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
134
BIJLAGE 24: Coöperatief Bungalowpark Het Grootslag U.A. tegen L. Blank, M. Vermeulen en de hoofdredacteur van het Noordhollands Dagblad BRON: Raad voor de Journalistiek 20 augustus 2002, 2002-34 (Coöperatief Bungalowpark Het Grootslag/Noordhollands Dagblad) a) Situering Op 22 november 2001 is in het Noordhollands Dagblad een artikel van Blank verschenen onder de kop “Oproer kraait op vakantiedorp in Andijk”. De intro van het artikel luidt: “Op vakantiedorp Het Grootslag in Andijk kraait het oproer van ontevreden eigenaren van recreatiebungalows. Met name Nederlanders die er één of meer huisjes bezitten, zijn het in hun ogen ondemocratische handelen van het bestuur van de overkoepelende coöperatie meer dan zat. Directe aanleiding voor hun laatste woede-uitbarsting is het voorstel de camping op te heffen en deze vol te zetten met vakantiehuisjes. Ook de financiële constructie voor de bouw van een nieuw overdekt zwembad met receptie is voor de morrende groep een nagel aan de doodskist.” In het artikel wordt A. Brugman, voormalig penningmeester van klaagster aan het woord gelaten. Deze wordt onder meer geciteerd als volgt: “,,Er geldt op het park maar één wet, en dat is die van Ruiter‟‟, legt Brugman de wortel van het kwaad bloot.” Het artikel bevat verder de volgende passage: “Kritiek is er ook op de ondoorzichtige administratie van coöperatie en facilitair bedrijf waarmee volgens de ex-penningmeester ook regelmatig gesjoemeld zou zijn. Die onregelmatigheden werden niet alleen door Brugman zelf, maar naderhand ook door de Rabobank West-Friesland-Oost gesignaleerd Dat was voor de geldverstrekker, zo wordt bevestigd door een zegsman van de bank, aanleiding een door de coöperatie gevraagde lening van 3,2 miljoen gulden (1,45 miljoen euro) af te wijzen: ,,We hebben ons oordeel gebaseerd op cijfers en feiten. Met de bestuurlijke strubbelingen hebben wij ons niet bemoeid.‟‟” Voorts is onder de kop “Voorzitter Ruiter: „Overal heb je dorpsgekken‟” onder meer bericht:
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
135
“Voorzitter Simon Ruiter van Coöperatie Bungalowpark Het Grootslag UA wil in dit stadium niet ingaan op de kritiek van een aantal ontevreden en kritische eigenaren van recreatiebungalows: ,,Ik wil hier eerst met het bestuur en de projectontwikkelaar over praten.”” Diezelfde dag verscheen in het Noordhollands Dagblad in de rubriek „Stad & Streek‟ op pagina 3 een artikel van de hand van Blank onder de kop “‟Leden van de coöperatie zijn niet te mobiliseren‟”. Daarin uiten de eerder genoemde Brugman, alsmede M. de Graaf en D. Lammes hun kritiek op (het bestuur van) klaagster. Dit artikel bevat onder meer de volgende passage: “Ook wordt hij (Lammes) door het bestuur beschouwd als kwade genius achter het besluit van de Rabobank West-Friesland-Oost om geen 3,2 miljoen gulden (1,45 miljoen euro) te verstrekken voor de bouw van een overdekt zwembad annex receptie. Lammes liet zich in een brief aan het bestuur (…) kritisch uit over onder meer de financiële constructie die als basis dient voor de nieuwbouwplannen: ,,Ik vind dat die initiatieven niet passen binnen de statuten van de coöperatie. (…) Zonder mijn medeweten is die brief doorgespeeld naar de bank. De inhoud zou voor de bank aanleiding zijn geweest om af te zien van de lening. Maar van de bank weten we dat die tot dat besluit is gekomen na bestudering van de jaarcijfers en begrotingen van de coöperatie.”” Het Noordhollands Dagblad heeft verder aandacht aan de kwestie besteed in de volgende artikelen: • “Klap met spade voor manager Het Grootslag” van 27 november 2001; • “Politie weet van incident op vakantiedorp” van 28 november 2001; • “Bestuur Andijker coöperatie neemt afstand van forse kritiek leden – „Geen toekomst vakantiedorp zonder bad‟, van eind november/begin december 2001 (exacte datum niet bekend); • “Leden stemmen in met voorstellen voor Het Grootslag” van 3 december 2001. Ten slotte is op 12 december 2001 in het Noordhollands Dagblad in de rubriek „Lezers schrijven‟ onder de kop “Grootslag” een ingezonden brief van het bestuur van klaagster geplaatst. Bij brief van 11 december 2001 heeft klaagster haar bezwaren tegen de berichtgeving aan de directie van het Noordhollands Dagblad kenbaar gemaakt en rectificatie verzocht. Blank heeft dit verzoek in een brief van 14 december 2001 afgewezen. Nadat klaagster haar klacht bij de Raad heeft ingediend, zijn over de kwestie nog de volgende artikelen in het Noordhollands Dagblad verschenen: • “Harde aanpak van oppositie op vakantiedorp” van 19 januari 2002;
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
136
• “Eigenaren Grootslag eens over maatregelen” van 21 januari 2002. Klaagster stelt dat de berichtgeving onjuistheden bevat, met name betreffende haar relatie met de Rabobank. Ten onrechte is vermeld dat de bank naar aanleiding van onregelmatigheden in de administratie van klaagster een lening zou hebben geweigerd. De bank heeft de lening nooit afgewezen, maar de toewijzing uitgesteld in afwachting van nadere informatie. Inmiddels is de lening aan klaagster verstrekt. Bovendien is de berichtgeving louter gebaseerd op uitlatingen van drie leden van klaagster, met wie zij een conflict heeft, terwijl klaagster onvoldoende in de gelegenheid is gesteld op die uitlatingen te reageren. Blank heeft op 21 november 2001 rond 17.00 uur telefonisch contact gehad met klaagsters voorzitter, Ruiter. Deze kon echter niet terstond adequaat reageren op de hem voor commentaar voorgelegde beschuldigingen, te weten dat klaagsters financiële administratie niet zou deugen. Ruiter wilde hierover eerst overleg plegen met de penningmeester van klaagster, en heeft aan Blank gevraagd de artikelen niet te publiceren voordat hij inhoudelijk commentaar had gegeven. Niettemin zijn de gewraakte artikelen reeds de volgende dag, op 22 november 2001, geplaatst. Verder stelt klaagster dat Vermeulen geprobeerd heeft onder valse voorwendselen, met een volmacht van een geschorst lid van klaagster, op 1 december 2001 een ledenvergadering van klaagster te bezoeken zonder zich daarbij als journalist kenbaar te maken. Bovendien heeft klaagster op 4 december 2001 een persbericht uitgegeven, dat pas ruim een week later als ingezonden brief is gepubliceerd. Klaagster betoogt dat verweerders aldus onzorgvuldig hebben gehandeld. De onjuiste en beschuldigende berichtgeving is schadelijk voor klaagster, onder meer voor haar relatie met andere financiers. Naar aanleiding van de berichtgeving heeft een andere bank, waarmee klaagster in vergevorderde onderhandelingen was, financiering afgewezen. Verweerders stellen dat de artikelen van 22 november 2001 op voldoende grondig onderzoek berusten. Zij hebben op de ochtend van 21 november 2001 gesproken met de drie kritische leden van klaagster en toen van hen een dossier ontvangen. Aldus hebben verweerders hun beeld over de kwestie gevormd. De informatie over de door klaagster aangevraagde lening werd bovendien bevestigd door de bank, die op dat moment geen lening aan klaagster wilde verstrekken. Dat klaagster later met de bank alsnog overeenstemming heeft bereikt, doet aan de feiten op het moment van publicatie niets af. Verder menen verweerders dat zij klaagster voldoende gelegenheid voor wederhoor hebben geboden. Blank heeft vóór de publicaties van 22 november 2001 telefonisch contact opgenomen met Ruiter en hem als voorzitter van klaagster de gelegenheid gegeven te reageren op de geuite kritiek. Afgezien van
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
137
zijn gepubliceerde uitspraken verkoos Ruiter hiervan geen gebruik te maken. Blank heeft Ruiter duidelijk gemaakt dat de publicatie niet zou worden opgeschort. Bovendien heeft Blank aangeboden onmiddellijk met Ruiter te komen praten, indien deze niet telefonisch maar wel in een persoonlijk gesprek wilde reageren. Ruiter heeft echter de boot afgehouden. Blank heeft zich vervolgens bereid verklaard met Ruiter te praten, als deze in een later stadium alsnog op het verhaal zou willen terugkomen. Die bereidheid is nadien veelvuldig herhaald. Klaagster heeft echter niet met verweerders willen praten, maar verkoos persberichten te versturen. Telkens heeft Blank contact opgenomen met het bestuur van klaagster om te laten weten wat met een persbericht werd gedaan, en heeft hij een interview aangeboden. Ondanks de weigerachtige houding van het bestuur hebben verweerders alle ruimte gegeven aan de schriftelijke reactie van klaagster. Verweerders hebben al eerder aan klaagster laten weten dat het wellicht beter was geweest als Vermeulen zich bij binnenkomst van de ledenvergadering als verslaggever had voorgesteld. Overigens stellen zij zich op het standpunt dat voor Vermeulen de noodzaak bestond om „undercover‟ naar de ledenvergadering te gaan, omdat hem anders op voorhand de toegang geweigerd zou zijn. De waarheidsvinding was hiermee gemoeid, en er bestond geen beter moment waarop de leden van klaagster zich open over de kwestie zouden uitlaten dan op de ledenvergadering. Vermeulen heeft de vergadering uiteindelijk niet bijgewoond omdat hij werd ontmaskerd, en heeft de volgende dag telefonisch bij Ruiter geïnformeerd naar de uitkomst van de vergadering. Ook toen weigerde Ruiter tekst en uitleg te geven. Ten slotte stellen verweerders dat het persbericht van klaagster van 4 december 2001 als mosterd na de maaltijd kwam. Om hun goede wil te tonen hebben zij besloten het bericht toch te publiceren, zij het als ingezonden brief in de rubriek „Lezers schrijven‟. Ook dit heeft Blank aan het bestuur van klaagster laten weten. Verweerders betreuren dat dit pas op 12 december 2001 is gebeurd, hetgeen kan worden verklaard door onbedoelde interne vertragingen en een tussengelegen weekeinde. Verweerders concluderen dat van onjuiste, tendentieuze berichtgeving geen sprake is en dat zij ook overigens niet onzorgvuldig hebben gehandeld. b) Oordeel van de Raad De klacht van klaagster bestaat uit volgende onderdelen: a. Het publiceren van ernstige beschuldigingen aan klaagsters adres, waarbij haar onvoldoende de gelegenheid is geboden daarop te reageren.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
138
b. Het onder valse voorwendselen proberen toegang te krijgen tot de ledenvergadering van klaagster, zonder daarbij de hoedanigheid van journalist kenbaar te maken. In de artikelen van 22 november 2001 wordt beweerd dat de administratie van klaagster „ondoorzichtig‟ is en dat daarmee, volgens de ex-penningmeester van klaagster, regelmatig „gesjoemeld‟ zou zijn. Die „onregelmatigheden‟ zouden voor de Rabobank aanleiding zijn geweest een door klaagster aangevraagde lening „af te wijzen‟. Aldus bevatten de artikelen ernstige beschuldigingen aan het adres van klaagster. Volgens het vaste oordeel van de Raad moet een journalist bij het publiceren van ernstige beschuldigingen met bijzondere zorgvuldigheid te werk gaan, hetgeen in het algemeen onder meer inhoudt in het toepassen van wederhoor. Dat de beschuldigingen zijn geuit door een geïnterviewde, maakt zulks niet anders (vgl. onder meer Nederlandse Vereniging Kritisch Prikken tegen NOVA, RvdJ 2002/08). Blank heeft op 21 november 2001 rond 17.00 uur telefonisch contact opgenomen met klaagsters voorzitter met het verzoek om een reactie. Gelet op de aard van de beschuldigingen (financiële malversaties) acht de Raad het echter niet ongebruikelijk en begrijpelijk dat Ruiter een en ander eerst met de penningmeester van klaagster wenste te bespreken alvorens daarop inhoudelijk te reageren. Van een zwaarwegend maatschappelijk belang op grond waarvan publicatie niet kon worden uitgesteld, is niet gebleken. Het bovenstaande in aanmerking genomen is de Raad van oordeel dat verweerders jegens klaagster journalistiek onzorgvuldig hebben gehandeld, door niet even af te wachten of Ruiter na overleg met zijn penningmeester alsnog inhoudelijk zou willen reageren, maar meteen – daags na het eerste contact dat op 21 november 2001 aan het eind van de middag plaatsvond – tot publicatie over te gaan. Dat verweerders uit concurrentie-overwegingen tot publicatie zijn overgegaan, zoals zij ter zitting hebben verklaard, kan daaraan niet afdoen. Wat betreft onderdeel b. van de klacht overweegt de Raad, in lijn met eerdere uitspraken, het volgende. Een journalist behoort degene over wie hij publiceert met 'open vizier' tegemoet te treden, dat wil zeggen zijn hoedanigheid aan hem vooraf bekend moet maken. Slechts indien sprake is van zeer bijzondere omstandigheden kan rechtvaardiging bestaan voor het niet naleven van deze regel. Dergelijke omstandigheden kunnen zijn gelegen in het maatschappelijk belang, dat met een publicatie wordt gediend. Dit belang betreft niet alleen het aan de kaak stellen van misstanden, teneinde te bewerkstelligen dat zij onderzocht worden, doch tevens het informeren van het publiek over feiten en bijzonderheden, die de ernst van een situatie scherper naar voren doen komen en die zonder de gevolgde werkwijze niet aan het licht gebracht zouden kunnen worden. (vgl. onder meer: Bernaards tegen VARA TV Magazine, RvdJ 2001/37). Verweerders hebben aangevoerd dat het belang van hun werkwijze was gelegen in waarheidsvinding: een ledenvergadering zou het beste moment zijn waarop leden van klaagster zich open over de zaak zouden uitlaten. Zij hebben echter niet aannemelijk
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
139
gemaakt dat de aldus te vergaren informatie feiten en bijzonderheden zouden hebben betroffen als hiervoor bedoeld en evenmin dat zij die informatie niet ook op andere wijze hadden kunnen verkrijgen. Ook op dit punt hebben de journalisten de grenzen overschreden van hetgeen, gelet op de eisen van journalistieke verantwoordelijkheid, maatschappelijk aanvaardbaar is. De klacht is dus gegrond. De Raad verzoekt verweerders deze beslissing integraal of in samenvatting in het Noordhollands Dagblad te publiceren.
BIJLAGE 25: Stichting El Tawheed en M. El Shershaby tegen de hoofdredacteur van NOVA (NPS/VARA Televisie) BRON: Raad voor de Journalistiek 19 maart 2003, 2003-16 (Stichting El Tawheed/NPS. VARA Televisie) a) Situering In deze reportage worden ook verborgen camera-beelden gehanteerd, maar de klacht gaat alleen over de heimelijk gemaakt audio-opnames dus het gebruik van verborgen camera wordt achterwege gelaten. We categoriseren deze zaak bij incognitojournalistiek omdat het niet duidelijk is of de journalist al dan niet actief gelogen heeft. In de uitzendingen van NOVA van 13, 14 en 15 juni 2002 is aandacht besteed aan preken uitgesproken in Nederlandse moskeeën. Daarbij zijn preekfragmenten uitgezonden, die door verweerder zijn opgenomen in verschillende Nederlandse moskeeën, waaronder de moskee die door de stichting El Tawheed wordt beheerd. De teneur van de uitzendingen is dat in Nederland een groep imams antiwesterse retoriek gebruikt en verkondigt dat niet de democratische wetten, maar alleen de islamitische wetten gelden. Dit is expliciet gesteld met betrekking tot imams van het Comité voor Ahl Soennah, in het bijzonder imam Fawaz uit Den Haag. Verweerder heeft daarbij een aantal malen benadrukt dat het hier gaat om radicale imams van enkele moskeeën, die niet representatief zijn voor moslims in Nederland. Verweerder heeft in de uitzendingen drie preekfragmenten uit de moskee El Tawheed gebruikt, afkomstig uit vrijdaggebeden uitgesproken in april en mei 2002. Verweerder heeft opnamen van de desbetreffende preken gemaakt zonder daarover in contact te treden met het bestuur. Uitgezonden preekfragmenten van de El Tawheed moskee bevatten onder meer de volgende teksten:
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
140
“Allah reken af met uw vijanden en drijf ze uiteen. Laat de grond onder hun voeten beven. Zend uw onafwendbare toorn neer op die ongelovigen. Zend uw onafwendbare toorn neer op de criminelen. Zend uw onafwendbare toorn neer op de onderdrukkers. Maak van hun leven een hel zoals zij van het leven van de moslims een hel hebben gemaakt. (…) Allah wijs de weg aan onze broeders want ze weten niet wat goed voor hun is. Allah, wees hun herder en hun beschermer en reken af met uw vijanden, de vijanden van uw godsdienst. Allah, drijf ze uiteen. Laat ze de wonderen van uw macht voelen. Allah, vergeef ons onze zonden. Breng onze moslim broeders overal bij elkaar.” en “De geleerden zeiden het volgende over de kuisheid: het is de plicht van de vrouw om haar man te gehoorzamen in deze, al heeft ze geen zin in hem. De enige uitzondering is wanneer ze net bevallen is of ongesteld is. Dan kan de man niet aan de vrouw komen. (…)” en “In de islamitische landen zien we de laatste tijd een aanval op de islamitische strafwetten. Die wetten zijn doelwit geworden van een agressieve aanval van de kant van de vijanden van de islam en hun volgelingen binnen de islamitische landen. Ze gebruiken in hun campagne allerlei leuzen zoals de vrijheid, de menselijkheid en nog meer andere leuzen die een schijn van barmhartigheid hebben maar eigenlijk ellende, onzedelijkheid en vernietiging verhullen. In naam van de vrijheid hebben de vrouwen voor de obsceniteit gekozen. In naam van de vrijheid ook blijft niets meer heilig. (…) Van tijd tot tijd horen we sommigen die beweren dat het stenigen, de vergeldingswetten en andere straffen die ik straks ga citeren strijdig zijn met de vrijheid van de mens, de zogenaamde vrijheid, menselijkheid en andere slogans waarin sommige moslims zijn gaan geloven vanwege hun onwetendheid. Stenigen is de straf voor overspel, de vergeldingsstraf is de straf voor wie groot onrecht en verderf op de aarde zaait. Deze straffen zijn door Allah bepaald en door zijn profeet bevestigd. Welk recht hebben nu de moslims om die straffen te verwerpen? Hoe kunnen ze onderdelen van de godsdienst verwerpen terwijl die boven hun macht zijn? Hoe is dat te verklaren? De verklaring is dat de moslims in een staat van onwetendheid verkeren. (…)” Bij twee preken uit de El Tawheed moskee is ten onrechte gesteld dat deze afkomstig waren van de voorzitter van de stichting, El Shershaby. Deze preken zijn uitgesproken door een andere imam van de stichting. Verweerder heeft deze onjuistheid op eigen initiatief gerectificeerd op 15 juni 2002. De
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
141
rectificatie is op verzoek van de stichting herhaald in de uitzending van 1 juli 2002, zowel in beeld alsook voorgelezen door de presentator. Klagers stellen dat zij uitsluitend de islam verkondigen, zonder daaraan politieke standpunten te verbinden. De preekfragmenten van de Stichting El Tawheed zijn volgens klagers van strikt religieuze aard en zijn niet tegen de Nederlandse samenleving en het Westen gericht. Door preekfragmenten te gebruiken, heeft verweerder de teksten uit hun verband gelicht. Voorts worden, door het koppelen van smeekbedes van Stichting El Tawheed aan andere uitgezonden smeekbedes, de imams van El Tawheed over één kam geschoren met collega-imams en wordt ten onrechte de indruk gewekt dat zij radicale moslims zijn. Voorts stellen klagers dat verweerder voor het uitzenden van de vrijdagpreken en het maken van geluidsopnamen in hun moskee – conform het huishoudelijk reglement van de moskee - toestemming had moeten vragen en tevens dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden. Verweerder heeft volgens klagers nimmer contact met hen opgenomen. El Shershaby klaagt zelfstandig nog over het feit dat ten onrechte een preek waarin wordt gesproken over het stenigen van vrouwen, aan hem is toegeschreven. Daarbij is niet alleen zijn naam genoemd, maar is een beschrijving van hem gegeven: “Deze Egyptenaar woont al jaren in Nederland. Hij is voorzitter van de moskee El Tawheed in Amsterdam en voorzitter van de Asidieq school.”. De rectificatie van 1 juli 2002 is voor El Shershaby onvoldoende, nu weliswaar is aangegeven dat de preekfragmenten niet aan hem moeten worden toegeschreven, maar nagelaten is het van hem geschetste beeld, dat hij zich zou keren tegen de Nederlandse samenleving en tegen het Westen, te corrigeren. Verweerder stelt de bedoeling te hebben gehad inzicht te krijgen in de preken van imams verbonden aan onder andere de stichting El Tawheed. Deze stichting was eerder al in het nieuws geweest vanwege uitlatingen van haar voorzitter El Shershaby, die toen tot commotie hebben geleid. Gezien de waarheidsvinding en het maatschappelijk belang heeft verweerder ervoor gekozen de besturen van de moskeeën niet in te lichten over het maken van de geluidsopnamen. Wel heeft hij zich bewust beperkt tot het maken van geluidsopnamen, zodat de persoonlijke levenssfeer in de moskeeën niet werd aangetast. Verweerder stelt te hebben getracht het beginsel van hoor en wederhoor toe te passen. Op de dag van uitzending en de dag daarvoor heeft hij gebeld met de stichting El Tawheed. Daar wilde niemand hem te woord staan, ook niet toen met behulp van een tolk werd gevraagd naar El Shershaby. Een collega-imam uit Den Haag heeft wel gebruik gemaakt van de door verweerder geboden mogelijkheid in de uitzending te reageren. Verweerder stelt dat hij in de uitzending heeft laten horen dat de imams van El Tawheed voorstander zijn van de islamitische wetgeving, dat zij zich verzetten tegen de normen en waarden van de
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
142
Nederlandse samenleving en antiwesterse retoriek gebruiken. Volgens verweerder was er voldoende aanleiding de El Tawheed moskee in de uitzendingen te betrekken. De opmerkingen over „een stichting met antiwesterse opvattingen, waarin zich een groep radicale imams heeft georganiseerd‟, hebben echter betrekking op het Comité voor Ahl Soennah, een comité waarvan El Shershaby bestuurslid is. Ten aanzien van de klacht van El Shershaby zelf stelt verweerder dat de rectificatie van 1 juli 2002 voldoende is geweest. Bovendien heeft verweerder in de uitzending mede over El Shershaby gesproken in zijn hoedanigheid van voorzitter van de stichting El Tawheed, met de daaraan verbonden verantwoordelijkheden voor wat in zijn moskee wordt gezegd, en als bestuurslid van het Comité voor Ahl Soennah. b) Oordeel van de Raad In de lijn van eerdere uitspraken stelt de Raad voorop dat een journalist met „open vizier‟ te werk behoort te gaan, dat wil zeggen zijn hoedanigheid vooraf bekend moet maken. Slechts indien sprake is van zeer bijzondere omstandigheden kan rechtvaardiging bestaan voor het niet naleven van deze regel. Dergelijke omstandigheden kunnen zijn gelegen in het maatschappelijk belang, dat met een publicatie wordt gediend. Dit belang betreft niet alleen het aan de kaak stellen van misstanden, teneinde te bewerkstelligen dat zij onderzocht worden, maar tevens het informeren van het publiek over feiten en bijzonderheden die de ernst van een situatie scherper naar voren doen komen en die zonder de gevolgde werkwijze niet aan het licht gebracht zouden kunnen worden (vgl. onder meer: RvdJ 2001/37, 2000/5 en 2000/15). In deze zaak is sprake van dergelijke bijzondere omstandigheden. De gewraakte geluidsopnamen werden gemaakt teneinde het publiek te informeren over de inhoud van preken van imams in bepaalde moskeeën in Nederland. Daarmee werd een maatschappelijk belang, gelegen in het kennisnemen van onder moslims in Nederland levende althans verkondigde opvattingen, gediend. Voldoende aannemelijk is dat, wanneer verweerder vooraf toestemming zou hebben gevraagd voor het maken van opnamen, hetzij die toestemming niet zou zijn verleend, hetzij de thans opgenomen en uitgezonden, naar Nederlandse maatstaven controversiële en radicale teksten destijds niet, althans niet in dezelfde vorm zouden zijn uitgesproken. Op grond van dit alles is verweerder met de door hem toegepaste wijze van informatievergaring niet over de schreef gegaan. Verweerder heeft ervoor gekozen preekfragmenten van verschillende imams uit verschillende moskeeën te laten horen en van deskundig commentaar te doen voorzien. Daarmee werd het risico geschapen dat bij minder oplettende kijkers de indruk zou kunnen ontstaan dat die imams zonder meer
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
143
elkaars standpunten deelden, en dat bijvoorbeeld ook in de moskee van El Tawheed radicale teksten als “Laat de Amerikaanse en zionistische belangen maar naar de hel gaan” werden uitgesproken of onderschreven. Naar het oordeel van de Raad kan echter niet gezegd worden dat verweerder, gegeven de gekozen opzet van de uitzendingen, onvoldoende maatregelen heeft genomen teneinde die indruk zo veel mogelijk te vermijden. Ook de klacht dat de imams van El Tawheed in de uitzendingen te zeer over één kam zouden zijn geschoren met andere, in de uitzendingen als radicaal aangemerkte imams is derhalve ongegrond. Het standpunt van klagers dat het bij de smeekbedes van El Tawheed, anders dan bij uitlatingen van radicale imams het geval is, slechts gaat om teksten van strikt religieuze aard, wordt verworpen. Zo valt bijvoorbeeld niet in te zien wat het religieuze karakter zou zijn van een uitlating als “Ze (bedoeld zijn de vijanden van de islam die zich keren tegen de islamitische strafwetten) gebruiken in hun campagne allerlei leuzen, zoals de vrijheid, de menselijkheid en nog meer andere leuzen die een schijn van barmhartigheid hebben, maar eigenlijk ellende, onzedelijkheid en vernietiging verhullen.” Volgens klagers zou verweerder de uitgezonden teksten uit hun verband hebben gelicht, maar klagers hebben nagelaten toe te lichten waaruit dat blijkt. Ook dit onderdeel van de klacht moet daarom worden verworpen. De vraag of verweerder, zoals deze stelt maar klagers ontkennen, voorafgaand aan de uitzendingen contact met klagers heeft gezocht met de bedoeling hun reactie te vernemen, kan onbeantwoord blijven. Vaststaat dat de teksten waarom het hier gaat in de moskee van El Tawheed zijn uitgesproken. Klagers hebben weliswaar aangevoerd dat verweerder een en ander uit zijn verband zou hebben gelicht, maar daarvan is, zoals reeds opgemerkt, niets gebleken. Het gaat hier dus om het geval dat teksten waarvan niet wordt betwist dat zij zijn uitgesproken en waarvan moet worden aangenomen dat zij niet uit hun verband zijn gelicht, worden uitgezonden voorzien van kritisch deskundig commentaar. In een dergelijk geval is niet vereist dat de journalist degene van wie die teksten afkomstig zijn in de gelegenheid stelt op dat commentaar te reageren alvorens tot publicatie over te gaan. Om deze reden wordt de klacht, dat verweerder ten onrechte geen wederhoor heeft toegepast, verworpen. De klacht van El Shershaby zelf is eveneens ongegrond. Met de op 15 juni en 1 juli 2002 uitgezonden rectificaties heeft verweerder de onjuiste toeschrijving van het in de klacht bedoelde preekfragment op toereikende wijze rechtgezet. De klachten zijn dus ongegrond. De Raad verzoekt verweerder aan deze beslissing aandacht te besteden in een uitzending van NOVA.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
144
BIJLAGE 26: Turks-Islamitische Culturele Stichting tegen vereniging de Evangelische Omroep (EO) BRON: Raad voor de Journalistiek 10 mei 2003, 2003-35 (Turks-Islamitische Culturele Stichting /EO) a) Situering Verweerster heeft in het programma Knevel op Zaterdag van 2 november 2002 aandacht besteed aan onder meer de organisatie van klaagster. De reportage heeft een lengte van circa elf minuten en bevat op enkele punten commentaar van E. Zurcher, turkoloog. In de reportage worden enkele malen angstwekkende beelden van wolven getoond. In de reportage wordt een beeld geschetst van de Turkse Grijze Wolven, als zijnde een extreem nationalistische en gewelddadige politieke beweging, die geld verdient met de handel in wapens, drugs en mensensmokkel en die in Turkije is verboden. Verteld wordt dat de Grijze Wolven, die gelieerd zijn aan de Turkse MHP, in Nederland opereren via mantelorganisaties als de Turkse Federatie Nederland (TFN). Deze federatie is, zo wordt gesteld, op papier een culturele organisatie, maar heeft als doelstelling de eigen Turkse identiteit en raszuiverheid te bewaren. De reportage stelt aan de orde dat in diverse Nederlandse gemeenten stichtingen die aan de Grijze Wolven zijn verbonden, subsidie ontvangen ter bevordering van de integratie. Gewezen wordt op het in 1997 verschenen boek van Ülger en Braam over de Grijze Wolven. De redactie heeft, zo wordt in de reportage gezegd, onderzocht of er in Den Haag nog organisaties zijn die én overheidssubsidie krijgen én bij de TFN horen. Daarop wordt een fax van de gemeente Den Haag getoond waaruit blijkt dat klaagster € 4.500,= aan subsidie ontvangt. Aansluitend wordt een in het Turks gevoerd telefoongesprek uitgezonden, waarin namens klaagster desgevraagd wordt bevestigd dat klaagster is aangesloten bij TFN. Verweerster heeft zich in dit telefoongesprek voorgedaan als zijnde van TV 8, een Turks tv-station. Dan volgen beelden welke zijn opgenomen in het pand van klaagster. Verweerster heeft daartoe gebruik gemaakt van beelden die met een verborgen camera zijn opgenomen. Deze zijn gemaakt toen verweerster met een verzonnen verhaal – het verzamelen van materiaal voor een spreekbeurt die een dochter op school zou houden – in het pand was toegelaten. Bij de getoonde beelden uit het pand van klaagster wordt in een voice-over gewezen op een daar hangende poster van de Grijze Wolven, een foto van de oprichter van de Grijze Wolven, een prikbord met nieuws over de Grijze Wolven en een vitrinekast met – aldus de voice-over – allerlei koopwaar over de Grijze Wolven. Als voorbeeld
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
145
worden een boek en een vaantje met Grijze Wolven getoond. De in beeld zijnde vertegenwoordiger van klaagster zegt: “ik adviseer dat ze dit niet meeneemt naar school”. Vervolgens is in de reportage vermeld dat de woordvoerder van klaagster een interview voor de camera weigert, dat klaagster ontkent lid te zijn van TFN en dat zij ontkent spullen van de Grijze Wolven te verkopen. Ook na de mededeling dat beelden met een verborgen camera zijn gemaakt, wordt een interview geweigerd. Vermeld wordt dat ook de gemeente Den Haag weigert voor de camera te reageren. Tot slot zijn in de reportage enkele politici opgevoerd, die stellen zich zorgen te maken over de onjuiste besteding van overheidsgeld. Klaagster stelt dat de grenzen van de journalistieke verantwoordelijkheid zijn overschreden. Er is sprake van onevenwichtige, misleidende en suggestieve berichtgeving. Er zijn beelden vertoond die niet in overeenstemming zijn met de werkelijkheid, doordat bij het opnemen daarvan een ander scenario werd voorgewend en de beelden in een onjuiste context zijn geplaatst. Een en ander geeft volgens klaagster blijk van een kritiekloze weergave van vooroordelen en misleidt het grote publiek. Klaagster stelt dat zij in het algemeen informatie over de Turkse geschiedenis en organisaties kan verschaffen en dat zij in haar vitrinekast materiaal voorhanden heeft van diverse Turkse organisaties, niet alleen van de Grijze Wolven. Voorts klaagt klaagster over het feit dat de journalist zijn hoedanigheid en identiteit niet van tevoren heeft kenbaar gemaakt. Ook het beginsel van hoor en wederhoor is volgens klaagster niet, althans onvoldoende toegepast. Verweerster had klaagster expliciet met haar ernstige beschuldigingen moeten confronteren alvorens deze in de uitzending te verwerken. Als klaagster had geweten waar verweerster mee bezig was, had zij niet de mogelijkheid van een interview afgewezen. Doordat verweerster haar niet met open vizier tegemoet trad, waren de verhoudingen al snel verstoord. De vertegenwoordigers van klaagster zijn leken en hadden op verantwoorde wijze moeten worden ingelicht over waar het hier om ging. Tot slot wijst klaagster er op dat zij door de uitzending in een kwaad daglicht is komen te staan. Contacten met Nederlandse organisaties lopen plotseling minder soepel en klaagster heeft te maken gekregen met agressie. Door onbekenden is brand gesticht in het pand van klaagster. Verweerster stelt dat zij, naar aanleiding van het maatschappelijk debat over integratie, zich de vraag heeft gesteld of Nederlandse gemeenten anno 2002 subsidie verstrekken aan Turkse stichtingen die ideeën uitdragen die de integratie van Turken in de samenleving tegenwerken. Ter beantwoording van deze vraag heeft zij uitgebreid deskresearch verricht. Uit verschillende bronnen kwam het verband tussen de MHP, de Grijze Wolven, de TFN en de daarbij aangesloten stichtingen naar voren. De
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
146
research is steeds meer afgebakend en is uiteindelijk toegespitst op de organisatie van klaagster. Pogingen om klaagster als Nederlandse journalist met open vizier tegemoet te treden, zijn alle gestrand op onwil van klaagster om enige openheid van zaken te geven. Daarop heeft M. Ülger, die intussen door verweerster bij de research was ingeschakeld, telefonisch contact opgenomen met klaagster en met de TFN. Hij heeft zich gepresenteerd als Turkse journalist van het Turkse station TV 8, hetgeen direct erkenning opleverde van banden tussen klaagster en de TFN. Dit feit heeft verweerster doen besluiten tot het maken van opnamen met de verborgen camera. Zij stelt dat sprake was van bijzondere omstandigheden die rechtvaardiging opleverden om klaagster niet met open vizier tegemoet te treden. Er was sprake van een journalistiek belang in de zin van nieuwswaarde, er was een zwaarwegend algemeen belang en er waren geen andere mogelijkheden om achter de feiten te komen. Verweerster meent bovendien dat zij de nodige zorgvuldigheid heeft betracht. Zo is de identiteit van de journalist niet verder verhuld dan nodig was. Na het maken van de opnamen met de verborgen camera is klaagster tot tweemaal toe – en na mededeling van het feit dat opnamen waren gemaakt – opnieuw in de gelegenheid gesteld te reageren en in een interview haar verhaal te doen. Klaagster heeft dit van de hand gewezen, zodat het verwijt dat geen wederhoor is toegepast, volgens verweerster niet terecht is. b) Oordeel van de Raad Verweerster heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij research heeft gedaan naar de vraag, of Nederlandse gemeenten anno 2002 subsidie verstrekken aan Turkse stichtingen die ideeën uitdragen die de integratie van Turken in de samenleving tegenwerken. Ook had verweerster voldoende aanleiding daarbij haar blik te richten op klaagster. Daarbij is van belang dat de organisatie van klaagster voorkomt op een lijst van dergelijke organisaties in het boek „Grijze Wolven‟ van Braam en Ülger. Ter beantwoording van de vraag of verweerster voldoende aanleiding had om in haar contacten met klaagster een andere identiteit aan te nemen, dient, in de lijn van eerdere uitspraken van de Raad, voorop te worden gesteld dat een journalist met „open vizier‟ te werk behoort te gaan en zijn hoedanigheid vooraf bekend moet maken. Slechts indien sprake is van zeer bijzondere omstandigheden kan rechtvaardiging bestaan voor het niet naleven van deze regel. Dergelijke omstandigheden kunnen zijn gelegen in het maatschappelijk belang dat met een publicatie wordt gediend. Dit belang betreft niet alleen het aan de kaak stellen van misstanden, teneinde te bewerkstelligen dat zij onderzocht worden, maar tevens het informeren van het publiek over feiten en bijzonderheden die de ernst van een situatie scherper naar voren doen komen en die zonder de gevolgde werkwijze niet aan het licht gebracht zouden kunnen worden (zie: RvdJ 2001/37, RvdJ 2000/5 en RvdJ 2000/15).
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
147
De Raad is van oordeel dat in deze zaak op zichzelf sprake is van een maatschappelijk belang dat met de publicatie wordt gediend. Ook heeft verweerster in haar onderzoeksfase moeten ervaren, dat klaagster niet bereid was aan haar enige openheid van zaken te geven over de al dan niet bestaande banden met de TFN en over klaagsters rol bij het verspreiden van het gedachtegoed van de Grijze Wolven. Hoewel niet is gebleken dat alle mogelijkheden voor research door verweerster waren uitgeput (gedacht kan worden aan bijvoorbeeld het inwinnen van informatie bij politie, AIVD en collega-journalisten, aan observatie van het pand en aan (pogingen tot) interviews met personen die het pand in en uit gaan) ziet de Raad hierin voldoende aanleiding om te oordelen dat verweerster de gehanteerde methode in redelijkheid heeft kunnen hanteren. Het voorgaande neemt echter niet weg dat bij uitzending van het materiaal dat op deze basis is verkregen, zeer zorgvuldig te werk diende te worden gegaan. Heimelijk verzameld materiaal kan immers voor verschillende interpretaties vatbaar zijn, terwijl, door de verstoring van het vertrouwen door de journalist, het verkrijgen van een serieus weerwoord in het algemeen niet kan worden verwacht. Het verkregen materiaal mocht dan ook op zichzelf wereldkundig worden gemaakt, maar verweerster diende terughoudendheid te betrachten bij het verbinden van gevolgtrekkingen of diskwalificaties daaraan. Deze bijzondere zorgvuldigheid heeft verweerster in het onderhavige geval niet betracht: zij heeft klaagster in de uitzending geplaatst in de sfeer van criminaliteit. Daartoe was, louter op basis van de aangetoonde banden met de TFN, nog geen aanleiding. Immers, niet alles wat op de TFN betrekking heeft, kan zonder meer op klaagster worden geprojecteerd. Zeker nu het gaat om ernstige beschuldigingen had verweerster er ofwel meer aan moeten doen om de vertegenwoordigers van klaagster, die leken zijn in hun contacten met de media, van de ernst van de situatie en van de wenselijkheid van enig weerwoord in de uitzending te doordringen, ofwel moeten volstaan met een drogere presentatie van het verzamelde materiaal. Door op dit onderdeel niet zorgvuldiger te werk te zijn gegaan, heeft verweerster de grenzen overschreden van hetgeen, gelet op de eisen van journalistieke verantwoordelijkheid, maatschappelijk aanvaardbaar is. De klacht is deels gegrond. De Raad verzoekt verweerster aan deze beslissing aandacht te besteden in het programma Knevel op Zaterdag.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
148
BIJLAGE 27: T. Kuiper-De Haan en de ChristenUnie Barneveld tegen de hoofdredacteur van Panorama BRON: Raad voor de Journalistiek 25 mei 2004, 2004-37 (Kuiper-De Haan en de ChristenUnie Barneveld/Panorama) a) Situering Op 17 december 2003 is in Panorama nr. 52 een artikel verschenen onder de kop “Bedelen in Barneveld”, waarvan de intro luidt: “Bijna kerst, maar geen huis en niks te eten. Word je dan in een streng gereformeerde gemeente nog met warmte opgevangen? Om daarachter te komen hulde Panorama-verslaggever Marco Barneveld zich in z‟n ouwe kloffie en toog naar de Veluwe. Het verslag van een Dickensiaanse zoektocht naar de barmhartige Barnevelder.” Het artikel bevat onder de meer de volgende passage: “Ik besluit het anders aan te pakken. In de gemeentegids vind ik de adressen van de kopstukken van de christelijke partijen. Als ik rechtstreeks naar de leiders toe ga, scoor ik vast voer. Zij hebben tenslotte een voorbeeldfunctie. Mevrouw Kuiper-de Haan, wethouder van de ChristenUnie, doet de deur open. “Wat wilt u?” vraagt ze streng. “Iets te eten,” smeek ik. “Daar moet je voor werken,” antwoordt ze bits. “Ik moet ook gewoon werken voor mijn eten.” “Hebt u niet een blikje dat u kunt missen? Iets dat voorbij de uiterste verkoopdatum is?” probeer ik. “Daar zijn de sociale voorzieningen voor,” is het harde antwoord. Zijn het mijn zwartgerande nagels? Of had ik deze uitspraak kunnen verwachten als ik het partijprogramma van de ChristenUnie had gelezen? Ik citeer letterlijk: Ondanks onze welvaart zijn er veel dak- en thuislozen, verslaafden, mensen zonder werk, mensen in uitzichtloze schuldsituaties. De samenleving vertoont scheuren (...) Maar, wie niet wil werken en dat wel kan, zal ook niet eten.” Bij het artikel is een foto van Kuiper-De Haan en verslaggever Barneveld geplaatst. Klagers verwijten verweerder vooral de wijze waarop hij zijn nieuws heeft vergaard, via een undercovermethode. In november 2003 werd er bij Kuiper-De Haan aangebeld door een man die zich introduceerde met de woorden “we zijn bezig met een inzameling van eten”. Hij deelde mee dat hij deel uitmaakte van een groep mensen die in een kraakpand in Kootwijkerbroek woonde. Kuiper-De Haan, die gemeenteraadslid is in Barneveld en de gemeente goed kent, vond het verhaal niet EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
149
geloofwaardig. Terwijl zij met de man sprak zag zij dat ondertussen een vrouw aan de overkant van de straat met een telelens foto‟s stond te maken. Kuiper-De Haan informeerde bij de man of de vrouw ook bij de groep hoorde, die daarop een vaag antwoord mompelde. Vanaf dat moment was voor Kuiper-De Haan duidelijk dat de man niet arm of zielig was, maar een rol speelde. In eerste instantie legde zij in gedachten een verband tussen de „krakersgroep‟ en het feit dat haar huis te koop stond aangeboden. Zij wees de man onder meer op de mogelijkheid om te gaan werken, omdat hij haar – afgezien van de rol die hij niet overtuigend speelde – vrij normaal leek. De man bleef vragen om eten, maar Kuiper-De Haan weigerde hem iets te geven. Zij geloofde hem niet en wilde niet bij de voordeur weg gaan, omdat zij niet wist of de „groep‟ misschien ondertussen haar huis zou binnendringen. De man kwam zeer assertief over en Kuiper-De Haan voelde zich enigszins bedreigd, omdat zij niet wist wat er gaande was. Zij heeft het gesprek toen spoedig afgerond en heeft de deur dicht gedaan. KuiperDe Haan voelde zich ronduit overvallen en het voorval gaf haar een onveilig gevoel. Klagers stellen dat verslaggever Barneveld in het artikel ten onrechte doet voorkomen alsof hij een objectief beeld van Kuiper-De Haan heeft neergezet. Volgens klagers is bewust achterwege gelaten dat Kuiper-De Haan heeft geïnformeerd naar de fotograaf en dat zij twijfelde aan de echtheid van het verhaal van de man. Het artikel is derhalve onvolledig, waardoor geen recht wordt gedaan aan de waarheid. Voorts geeft het artikel ten onrechte een heel negatief beeld van Barneveld als christelijk dorp op de Veluwe. Samengevat stellen klagers dat Kuiper-De Haan onvolledig is geciteerd door een journalist die zijn identiteit niet bekend heeft gemaakt. Bovendien is ongevraagd haar foto gepubliceerd. Kuiper-De Haan is in het artikel op een zodanige manier neergezet dat het haar goede naam en die van de ChristenUnie schaadt, aldus klagers. Zij betogen dat verweerder op een andere manier antwoord had kunnen en moeten vinden op de vraag „hoe barmhartig is Barneveld?‟. De verslaggever had bijvoorbeeld informatie kunnen inwinnen bij diverse organisaties als de vrijwilligerscentrale en stichting vluchtelingenwerk. Naar de mening van klagers was er geen zwaarwegend maatschappelijk belang om undercoverjournalistiek te bedrijven. Verder stellen klagers dat het artikel diverse onjuistheden bevat, zoals de vermelding dat Kuiper-De Haan wethouder is (zij is raadslid), het aantal inwoners van Barneveld, de vermelding dat de SGPwethouder in een nieuwbouwwijk woont en de opmerking dat verslaggever Barneveld bij „de zwartekousenkerk‟ alleen dodelijke blikken zou hebben ontvangen. Verweerder stelt dat het artikel niet pretendeert een serieus onderzoeksverhaal te zijn. Het is een lichtvoetige reportage die met een knipoog is geschreven en destijds is gepubliceerd in de Kersteditie, bij wijze van ondeugende verrassing in een over het algemeen zwaarwichtig nummer.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
150
Uitgangspunt was dat de verslaggever steekproefsgewijs wilde testen of publieke figuren binnen de christelijke politieke partijen van „het bijbelse bolwerk‟ Barneveld datgene waarvoor zij zeggen te staan, ook in het dagelijks leven uitdragen. De verslaggever gaf zich daarbij uit als dakloze die in de bossen woont en honger heeft, ging langs de deuren in de hoop op barmhartigheid en tekende vervolgens zijn ervaring op, aldus verweerder. Volgens hem is dit ook gebeurd in het geval van Kuiper-De Haan. De passage over haar is dan ook een getrouwe weergave, op één onjuistheid na: zij is raadslid en geen wethouder. Voor die omissie biedt de verslaggever zijn excuses aan. b) Oordeel van de Raad De kern van de klacht is dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door gebruik te maken van undercoverjournalistiek. De Raad zal zich tot die kern beperken. Volgens het vaste oordeel van de Raad behoort een journalist degene over wie hij publiceert met „open vizier‟ tegemoet te treden, dat wil zeggen zijn hoedanigheid aan hem bekend te maken. Slechts indien sprake is van zeer bijzondere omstandigheden kan rechtvaardiging bestaan voor het niet naleven van deze regel. Dergelijke omstandigheden kunnen zijn gelegen in het maatschappelijk belang, dat met een publicatie wordt gediend. Dit belang betreft niet alleen het aan de kaak stellen van misstanden, teneinde te bewerkstelligen dat zij onderzocht worden, doch tevens het informeren van het publiek over feiten en bijzonderheden die de ernst van een situatie scherper naar voren doen komen en die zonder de gevolgde werkwijze niet aan het licht gebracht zouden kunnen worden (vgl. onder meer Bungalowpark Het Grootslag tegen Blank, Vermeulen en Noordhollands Dagblad, RvdJ 2002/34). Verweerder heeft aangevoerd dat de verslaggever met zijn werkwijze wilde testen of publieke figuren binnen de christelijke politieke partijen van „het bijbelse bolwerk‟ Barneveld datgene waarvoor zij zeggen te staan, ook in het dagelijks leven uitdragen. Naar het oordeel van de Raad is hier geen sprake van het aan de kaakstellen van een misstand, waardoor de werkwijze van verweerder zou kunnen worden gerechtvaardigd. Voorts heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de vergaarde informatie feiten en bijzonderheden betreffen als hiervoor bedoeld en evenmin dat hij die informatie niet ook op andere wijze had kunnen verkrijgen. Verweerder heeft derhalve met zijn handelwijze jegens klagers journalistiek onzorgvuldig gehandeld en grenzen overschreden van hetgeen, gelet op de eisen van journalistieke verantwoordelijkheid, maatschappelijk aanvaardbaar is. Dit klemt te meer, nu verweerder heeft nagelaten in het artikel duidelijk te maken dat Kuiper-De Haan twijfelde aan het verhaal van de verslaggever en dat haar reactie in dat licht moet worden bezien.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
151
De klacht is gegrond. De Raad verzoekt verweerder deze beslissing integraal of in samenvatting in Panorama te publiceren.
BIJLAGE 28: R.F.J. Jeekel, h.o.d.n. Autorijschool tegen de hoofdredacteur van De Dordtenaar BRON: Raad voor de Journalistiek 25 februari 2005, 2005-10 (Jeekel/De Dordtenaar) a) Situering Op 11 december 2004 is op de voorpagina van de Stad & Streek-bijlage van De Dordtenaar een artikel verschenen onder de kop “Geldklopperij in de wereld van rijscholen - Instructeurs laken „rommelende‟ collega‟s”. De intro van dit artikel luidt: “Een groot deel van de rijscholen in de regio lokt klanten met stuntprijzen en geeft vervolgens slecht les. Iedereen die het instructeurbewijs weet te halen, kan een eigen verkeersschool beginnen; de kwaliteit is daardoor lang niet altijd gewaarborgd. Dat leidt ertoe dat veel instructeurs rondrijden met slechts één doel: mensen geld uit de zak kloppen.” Het artikel is op pagina 17 vervolgd onder de kop “‟Branche is zo lek als een mandje‟”. Dit vervolgartikel, waarin rijschoolhouder A. de Jong aan het woord wordt gelaten, bevat onder meer de volgende passage: “Arnold de Jong van de gelijknamige verkeersschool uit Heerjansdam maakt zich boos om de „wantoestanden‟ in de rijschoolwereld. Volgens hem zijn er veel rijscholen die kwalitatief slecht zijn en is dat voor de consument helemaal niet duidelijk. ,,Iedere rij-instructeur kan zijn slagingspercentage dagelijks op de site van het CBR nakijken”, zegt De Jong. ,,De consument kan eisen dat een rijschool die cijfers opstuurt, maar weet dat niet. Mensen kunnen ook zelf op de site kijken www.rijschoolgegevens.nl voor het gemiddelde slagingspercentage van de afgelopen vijf kwartalen. Veel mensen weten dat niet en bellen op naar rijscholen die beweren hele hoge percentages te hebben terwijl dat niet zo is.”” Bij het vervolgartikel zijn in een kader vijftien autorijscholen genoemd, waaronder die van klager, onder de kop “Welke rijscholen uit de regio presteerden de afgelopen kwartalen het slechtst? De slagingspercentages op een rij:”. Onder de lijst van vijftien rijscholen is vermeld: “De gegevens zijn afkomstig van www.rijschoolgegevens.nl. Alleen de percentages van rijscholen uit de regio die minstens tien examens hebben afgelegd bij het CBR in Dordrecht zijn meegenomen.”
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
152
Onder dit kader is, eveneens in een kader, onder de kop “Hoe lichten rijscholen in de regio toekomstige klanten voor? De Dordtenaar nam de proef op de som.” een aantal reacties opgenomen. Over de rijschool van klager wordt als volgt bericht: “Bij autorijschool R. Jeekel slaagt volgens het CBR tussen de elf en vijftien procent van de leerlingen de eerste keer. Aan de telefoon beweert de rijschool een slagingspercentage van maar liefst zestig procent te hebben. Later zegt een medewerker van de rijschool dat nooit gezegd te hebben: ,,Ik heb gezegd: als ik zestig procent zou zeggen, zou ik liegen.” Reden van het lage percentage ligt volgens de rijschool aan het feit dat er een aantal mensen bij de rijschool lest dat minder goed kan leren en daardoor het gemiddelde omlaag haalt. ,,Maar eigenlijk moet je niet naar die cijfers kijken, ze kloppen niet. Die hoge percentages zijn onmogelijk, daar wordt mee gesjoemeld. En die elf procent van ons klopt ook niet.” Klager stelt dat ten onrechte de indruk is gewekt dat in het kader de top vijftien van beunhazen in de branche is opgenomen. Hij stelt dat het feit dat er beunhazen in de branche zijn, los staat van de slagingspercentages. Door deze onjuiste suggestie (door klager aangeduid als onvolledige journalistiek) is de naam van zijn rijschool geschaad, aldus klager. Verder stelt hij dat een verslaggever van De Dordtenaar zich tot zijn rijschool heeft gewend met een verzoek om informatie over de lesprijs en het slagingspercentage van de rijschool, waarbij hij ten onrechte zijn hoedanigheid niet bekend heeft gemaakt. Bovendien zijn de woorden van zijn echtgenote verdraaid weergegeven en is ten onrechte de indruk gewekt dat zij in eerste instantie zou hebben gelogen, aldus klager. Hij stelt voorts dat verweerder, door geen medewerking te verlenen aan het plaatsen van een weerwoord van een branchegenote, onvoldoende wederhoor heeft toegepast. Klager wijst in dit verband op een ingezonden brief van een andere rijschoolhouder, die wél is gepubliceerd. Ten slotte stelt klager dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door zijn naam te noemen Verweerder stelt dat het artikel gaat over beunhazerij, slechte slagingspercentages en het verstrekken van onjuiste informatie. Er bestaat wel degelijk een verband tussen een en ander, aldus verweerder. Overigens is benadrukt dat de beunhazen waarop de geciteerde rijschoolhouders doelden niet dezelfde rijscholen zijn die werden genoemd in het staatje met slagingspercentages. Dit is nogmaals onder de aandacht van de lezers gebracht in een naschrift bij een ingezonden brief op 16 december 2004. Voorts stelt verweerder dat verslaggever Vermeulen zich heeft voorgedaan als potentiële klant. Hij wilde op die manier zo goed mogelijk het verwijt controleren dat sommige rijscholen via de telefoon andere slagingspercentages opgeven dan de officiële cijfers die het CBR registreert en publiceert. Dat
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
153
Vermeulen zich niet heeft voorgesteld als journalist was in dit geval gerechtvaardigd om een maatschappelijke misstand aan de kaak te kunnen stellen, aldus verweerder. Als Vermeulen zich wél direct als journalist had voorgesteld, had hij waarschijnlijk andere informatie gekregen. Overigens is deze handelwijze toegelicht, toen de rijscholen later door verslaggeefster Mous met hun uitspraken werden geconfronteerd. Verweerder stelt verder dat klager heeft kunnen reageren in het artikel over de voorlichting aan toekomstige klanten. Verweerder meent dat daarin de woorden van klager juist zijn weergegeven. Aan de branchegenote op wie klager doelt, is verzocht haar ingezonden brief in te korten, maar een reactie is uitgebleven. De rijschool van klager heeft vervolgens de krant uitgenodigd voor een actievergadering. Een verslaggever was van plan die bijeenkomst bij te wonen, toen klager zelf liet weten dat de vergadering niet zou doorgaan. Daarna heeft verweerder niet meer van klager vernomen. Ten slotte stelt verweerder dat de echtgenote van klager heeft ingestemd met vermelding van de term „medewerker van rijschool Jeekel‟. Het noemen van de naam van de autorijschool van klager was niet te vermijden; het was juist het doel van het artikel om namen van rijscholen te openbaren die lage slagingspercentages halen en daarover onjuiste informatie verstrekken, aldus verweerder. Naar zijn mening heeft klager zichzelf schade toegebracht door onjuiste informatie over zijn slagingspercentages te verstrekken. b) Oordeel van de Raad De klacht bestaat uit de volgende onderdelen: 1. in het artikel is ten onrechte een verband gelegd tussen „beunhazen‟ in de branche van autorijscholen en autorijscholen met een laag slagingspercentage; 2. een verslaggever van De Dordtenaar heeft zich tot de rijschool van klager gewend zonder zijn hoedanigheid bekend te maken; 3. het weerwoord van klager is niet goed weergegeven en verweerder heeft overigens onvoldoende wederhoor toegepast; 4. de naam van klager is ten onrechte vermeld. Ad 1. Voor zover klager naar voren heeft gebracht dat verweerder ten onrechte een link heeft gelegd tussen beunhazerij en de gepubliceerde slagingspercentages faalt dit betoog. Hoewel de Raad van oordeel is
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
154
dat de kop “Welke rijscholen uit de regio presteerden de afgelopen kwartalen het slechtst? De slagingspercentages op een rij:” niet helemaal gelukkig is gekozen, acht de Raad de combinatie van het artikel “‟Branche is zo lek als een mandje‟” en de publicatie van de slagingspercentages niet journalistiek onaanvaardbaar. Het gaat hier immers om publicatie van algemeen aanvaardbare en toegankelijke gegevens van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. De Raad leidt uit het registreren en publiceren van deze gegevens door het CBR af dat die gegevens wel degelijk in zekere mate van belang zijn voor de beoordeling van de kwaliteit van autorijscholen, en daarmee voor de consument relevant zijn bij de keuze voor een rijschool. Dit onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond. Ad 2. Ook dit onderdeel van de klacht slaagt niet. Volgens het vaste oordeel van de Raad behoort een journalist degene over wie hij publiceert met „open vizier‟ tegemoet te treden, dat wil zeggen zijn hoedanigheid aan hem bekend te maken. Slechts indien sprake is van zeer bijzondere omstandigheden kan rechtvaardiging bestaan voor het niet naleven van deze regel. Dergelijke omstandigheden kunnen zijn gelegen in het maatschappelijk belang dat met een publicatie wordt gediend. Dit belang betreft niet alleen het aan de kaak stellen van misstanden, teneinde te bewerkstelligen dat zij onderzocht worden, doch tevens het informeren van het publiek over feiten en bijzonderheden die de ernst van een situatie scherper naar voren doen komen en die zonder de gevolgde werkwijze niet aan het licht gebracht zouden kunnen worden (vgl. onder meer: Kuiper-De Haan en de ChristenUnie Barneveld tegen de hoofdredacteur van Panorama, RvdJ 2004/37 en Bungalowpark Het Grootslag tegen Blank, Vermeulen en Noordhollands Dagblad, RvdJ 2002/34). Verweerder heeft met de publicatie beoogd zijn lezers te informeren omtrent misstanden in de branche van autorijscholen. Deze misstanden zouden onder meer erin zijn gelegen dat sommige rijscholen via de telefoon andere slagingspercentages opgeven aan potentiële klanten dan de officiële cijfers die het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen registreert en op zijn website publiceert. De Raad acht het aannemelijk dat verweerder zonder toepassing van de gevolgde werkwijze niet aan het licht had kunnen brengen of bedoelde misstanden al dan niet bestaan. Naar het oordeel van de Raad is aldus sprake van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat verslaggever Vermeulen zijn hoedanigheid niet bekend heeft gemaakt. Bovendien heeft verweerder de door Vermeulen benaderde rijscholen vóór publicatie met hun uitspraken geconfronteerd, de handelwijze toegelicht en gelegenheid geboden een reactie te geven. Ad 3.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
155
Voor zover de klacht is gericht tegen de weergave van hetgeen door de echtgenote van klager telefonisch is medegedeeld aan verweerder, onthoudt de Raad zich van een oordeel. De lezingen van partijen ter zake staan lijnrecht tegenover elkaar, terwijl geen materiaal voorhanden is op grond waarvan de Raad kan vaststellen welke lezing de juiste is. De klacht dat ten aanzien van klager onvoldoende wederhoor is toegepast is evenzeer ongegrond. Vóór de publicatie is klager om een reactie gevraagd. Die werd door zijn echtgenote gegeven en is in de publicatie opgenomen. Het feit dat verweerder heeft geweigerd een ingezonden brief van een branchegenote van klager in zijn geheel te plaatsen – waarna verweerder nooit meer een door haar ingekorte versie van die brief ontving – betekent niet dat verweerder ten aanzien van klager geen wederhoor heeft toegepast. Ad 4. Ook de klacht dat de naam van klager niet in het artikel vermeld had mogen worden, is ongegrond. Klager heeft zijn naam verbonden aan zijn rijschool. Gelet op de aard en inhoud van het artikel is de vermelding van de naam van klagers rijschool naar het oordeel van de Raad relevant en functioneel, en niet ontoelaatbaar. Alles overwegend komt de Raad tot het oordeel dat in dit geval geen grenzen zijn overschreden van hetgeen, gelet op de eisen van journalistieke verantwoordelijkheid, maatschappelijk aanvaardbaar is. Voor zover de klacht is gericht tegen de weergave van het weerwoord van klager onthoudt de Raad zich van een oordeel. Voor het overige is de klacht ongegrond. De Raad verzoekt verweerder deze beslissing integraal of in samenvatting in De Dordtenaar te publiceren.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
156
BIJLAGE 29: de Stichting Woningwinkel Zuid-Kennemerland tegen N. Bakker, S. Sietsma en de hoofdredacteur van Netwerk (EO) BRON: Raad voor de Journalistiek 27 mei 2005, 2005-30 (de Stichting Woningwinkel ZuidKennemerland/Netwerk (EO)) a) Situering Deze zaak behoort eigenlijk niet tot undercoverjournalistiek. De journalist verzwijgt op geen enkel ogenblik zijn hoedanigheid. Er wordt enkel heimelijk een telefoongesprek opgenomen tussen een man en klaagster. De man wist dat dit opgenomen werd, klaagster niet. Er is dus geen direct contact geweest tussen klaagster en een journalist. We vermelden de zaak hier toch omdat de uitspraak van de Raad interessant is. Op 22 maart 2005 is in het programma Netwerk een reportage uitgezonden over de situatie van de heer Schmitz, een Nederlander die woonachtig is in Thailand en door de tsunami van december 2004 is getroffen. Schmitz wenst terug te keren naar Nederland en zoekt daarom een woning in de gemeente Haarlem, waar hij een groot deel van zijn leven heeft gewoond. In de reportage wordt naar voren gebracht dat het Schmitz tot dan toe nog niet is gelukt een woning te vinden, ondanks vele contacten met verschillende instanties in Nederland. Wat betreft die contacten is in de reportage onder meer een opname van een telefoongesprek tussen Schmitz en een medewerkster van klaagster uitgezonden. In dat telefoongesprek verstrekt de medewerkster informatie aan Schmitz over de procedure die hij kan volgen tegen de beslissing van de gemeente Haarlem hem geen woonruimte ter beschikking te stellen. Klaagster stelt dat de medewerkster van de Woningwinkel niet op de hoogte is gesteld van het feit dat het telefoongesprek tussen haar en de heer Schmitz werd opgenomen en vervolgens zou worden uitgezonden. Het kan volgens klaagster niet zo zijn dat haar medewerkers, die regelmatig telefoongesprekken voeren zoals het gesprek met Schmitz, rekening moeten houden met de mogelijkheid dat een gesprek onaangekondigd wordt opgenomen en uitgezonden. Klaagster betoogt dat verweerders jegens haar onbehoorlijk hebben gehandeld door zonder haar medeweten c.q. toestemming het telefoongesprek tussen haar medewerkster en Schmitz op te nemen en uit te zenden. Verweerders stellen dat de opname van het telefoongesprek en de uitzending daarvan tot doel hadden een waarheidsgetrouw en realistisch beeld te geven van de vele contacten die de heer Schmitz heeft gehad met diverse instellingen over zijn verzoek om woonruimte. Vooral is beoogd een beeld te
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
157
schetsen van zijn moedeloosheid naar aanleiding van de hindernissen die hij bij zijn zoektocht naar een woning tegenkomt. Volgens verweerders kon een dergelijk waarheidsgetrouw en realistisch beeld alleen maar ontstaan door Schmitz zelf te laten bellen en de medewerker niet op de hoogte te brengen van de opname en mogelijke uitzending daarvan. Dit zou afbreuk hebben gedaan aan de authenticiteit van de reactie van zowel Schmitz als de medewerkster, aldus verweerders. Zij wijzen erop dat van enige schending van privacy geen sprake is, nu in de uitzending de identiteit van de medewerkster van klaagster niet bekend is gemaakt. Bovendien wordt in het uitgezonden fragment alleen de mogelijk door Schmitz te volgen bezwaarprocedure uitgelegd. Het uitgezonden fragment bevat dus alleen feitelijke informatie en geen informatie die onevenredige schade toebrengt aan klaagster, aldus verweerders. Zij concluderen dat van een onbehoorlijke handelwijze geen sprake is. b) Oordeel van de Raad De klacht is dat verweerders journalistiek onbehoorlijk hebben gehandeld door geen melding te maken van de opname en uitzending van het telefoongesprek tussen een medewerkster van klaagster en de heer Schmitz. Eerder heeft de Raad overwogen dat een journalist die een telefoongesprek opneemt teneinde (delen van) die opname in een uitzending ten gehore te brengen, zijn gesprekspartner ervan op de hoogte dient te stellen dat en met welk doel hij die opname maakt, zulks behoudens bijzondere omstandigheden. (vgl. Lamaiz tegen NOVA, RvdJ 2005/21). Voorts heeft de Raad herhaaldelijk overwogen dat een journalist degene over wie hij publiceert met „open vizier‟ tegemoet behoort te treden, dat wil zeggen zijn hoedanigheid aan hem bekend te maken. Slechts indien sprake is van bijzondere omstandigheden kan rechtvaardiging bestaan voor het niet naleven van deze regel. Dergelijke omstandigheden kunnen zijn gelegen in het maatschappelijk belang dat met een publicatie wordt gediend. Dit belang betreft niet alleen het aan de kaak stellen van misstanden, teneinde te bewerkstelligen dat zij onderzocht worden, doch tevens het informeren van het publiek over feiten en bijzondere omstandigheden die de ernst van een situatie scherper naar voren doen komen en die zonder de gevolgde werkwijze niet aan het licht gebracht zouden kunnen worden (vgl. onder meer: Jeekel tegen De Dordtenaar, RvdJ 2005/10). Dit geldt evenzeer wanneer een journalist degene over wie hij publiceert of uitzendt niet zelf benadert, maar wanneer een derde dit doet met de bedoeling hiervan voor een publicatie of uitzending gebruik te (laten) maken.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
158
Verweerders stellen dat zij met de uitzending hebben beoogd aan de orde te stellen welke hindernissen de heer Schmitz tegenkomt bij het zoeken naar een woning. Vooral hebben zij, naar zij stellen, een beeld willen schetsen van de moedeloosheid die bij de heer Schmitz is ontstaan door zijn zoektocht. De Raad acht het niet onredelijk dat verweerders daarbij kennelijk van belang hebben geacht dat die moedeloosheid met name wordt veroorzaakt door de informatie die de heer Schmitz ontvangt van verschillende instellingen, waaruit kan worden opgemaakt dat het niet waarschijnlijk is dat de gewenste woning op korte termijn zal worden gevonden. Naar het oordeel van de Raad is het niet onaannemelijk dat verweerders deze hindernissen en het daarmee gepaard gaande gevoel van moedeloosheid van de heer Schmitz zonder toepassing van de gevolgde werkwijze niet op de door verweerders beoogde realistische en waarheidsgetrouwe wijze hadden kunnen weergeven. Aldus is sprake van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat de makers van de reportage tijdens het telefoongesprek tussen de medewerkster van klaagster en de heer Schmitz aan die medewerkster niet bekend hebben gemaakt dat het gesprek zou worden opgenomen en uitgezonden. Bovendien is door de medewerkster van klaagster tijdens het telefoongesprek slechts feitelijke, openbare informatie naar voren gebracht over de mogelijk door de heer Schmitz te volgen procedure. Juist het verstrekken van die informatie, over onder meer de lengte van de procedure, was van belang voor het beoogde doel van de reportage. Voorts is niet gebleken dat het uitzenden van de informatieverstrekking op enige wijze schadelijk is geweest voor de belangen van klaagster. Alle omstandigheden in aanmerking genomen is de Raad van oordeel dat verweerders geen grenzen hebben overschreden van hetgeen – gelet op de eisen van journalistieke verantwoordelijkheid – maatschappelijk aanvaardbaar is, door het telefoongesprek zonder medeweten c.q. toestemming van (de medewerkster van) klaagster op te nemen en uit te zenden. De klacht is ongegrond. De Raad verzoekt verweerders bijvoorkeur aan deze beslissing aandacht te besteden in een uitzending van Netwerk en anders deze beslissing integraal of in samenvatting op zijn website dan wel in een ander daartoe geëigend medium te publiceren
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
159
BIJLAGE 30: X tegen de hoofdredacteur van 'TROS Radar' (TROS) BRON: Raad voor de Journalistiek 11 mei 2006, 2006-27 (X/TROS Radar) a) Situering Op 12 september 2005 is in een uitzending van het televisieprogramma „TROS Radar‟ aandacht besteed aan de praktijken van Chinese kruidendokters (hierna: de uitzending). In de studio heeft Hertsenberg de uitzending ingeleid als volgt: “Ze zeggen zich te baseren op een duizenden jaren oude traditie en claimen de oplossing te hebben voor heel veel ziektes. Ze beweren zelfs dat ze diabetes, suikerziekte type 2 kunnen genezen. We gaan op pad met een verborgen camera.” Vervolgens wordt door een voice-over meegedeeld: “We concentreren ons op het Rotterdamse Chinatown, want hier zitten veel Chinese kruidendoktoren. Een van de ziektes die zij beweren te kunnen genezen is suikerziekte type 2. De directeur van het diabetescentrum van het VU in Amsterdam is daar heel duidelijk over.” De desbetreffende directeur, prof. dr. R. Heine, zegt daarop het volgende: “Diabetes, en dan praat ik nu over type 2 diabetes, is een ziekte die zeker niet genezen kan worden en type 2 diabetes gaat gepaard met een sterk verhoogde sterftekans.” Daarna bericht de voice-over: “We zijn daarom benieuwd naar het Chinese wonder dat suikerziekte kan genezen. We nemen de proef op de som. Een van onze verslaggevers geeft zich uit als vermeend suikerpatiënt. Om zeker te weten dat hij geen suiker heeft, laat hij zich in het diabetescentrum van het VU in Amsterdam onderzoeken.” De verslaggever is op bezoek gegaan bij drie Chinese kruidendokters. Zij zijn allen in beeld gebracht met een „wolkje‟ over hun gezicht. Hun namen zijn niet vermeld. De laatst bezochte dokter is klager. Op de vraag van de verslaggever: “Maar kunt u mij genezen?”, heeft hij geantwoord: “Ja, we gebruiken Chinese kruiden om het probleem te genezen.” De bezoeken aan de kruidendokters zijn voor commentaar aan prof. dr. Heine voorgelegd. Over het bezoek aan klager heeft hij onder meer gezegd: “Ik vind dit meer huiveringwekkend eerlijk gezegd. Want hier wordt inderdaad het woordje „genezen‟ bij herhaling gebruikt.” Klager heeft de verslaggever van „TROS Radar‟ in eerste instantie onbekende kruiden meegegeven. De verslaggever is vervolgens teruggegaan en heeft om een alternatief gevraagd. Daarop heeft klager de verslaggever een witte pot zonder etiket verstrekt. Hertsenberg zegt daarover in de studio: “Geen etiket, geen gebruiksaanwijzing, geen sambal, alleen een pot vol gruis. Maar wat is het nu precies? We laten de pot en de al eerder gekochte kruiden analyseren door een apotheker.” Volgens de analyse van de apotheker, drs. J. ter Borg, bestaan de kruiden voornamelijk uit laxerende middelen. Ten aanzien van het door klager verstrekte poeder luidt de conclusie dat deze voor 90% gemalen rabarberwortel bevat en sterk laxerend werkt. De redactie heeft haar bevindingen voor commentaar voorgelegd aan J. Elferink, voorzitter van Zhong, de Nederlandse Vereniging voor Traditionele Chinese Geneeskunde. Bovendien heeft de verslaggever klager geconfronteerd met de
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
160
analyse van de apotheker en klager om een reactie gevraagd. De verslaggever heeft zich daarbij voorgesteld als medewerker van „TROS Radar‟. In zijn reactie ontkent klager te hebben gezegd dat hij diabetes kan genezen. Voorts ontkent hij dat de door hem verstrekte kruiden en poeder voornamelijk uit laxerende middelen bestaan. Hertsenberg heeft de uitzending afgesloten als volgt: “De inspectie voor de gezondheidszorg laat ons weten dat Chinese artsen de wet overtreden als ze een middel tegen diabetes verstrekken zonder bijsluiter en zonder tussenkomst van een apotheker. Ook je uitgeven als arts zonder als zodanig in het BIG-register ingeschreven te zijn is verboden. De inspectie hoopt dat mensen officieel melding maken van deze praktijken, zodat ze kan ingrijpen.” Klager stelt – kort samengevat – dat de uitzending onjuistheden bevat. Zijn poeder is geen „rabarber poeder‟ en geen laxeermiddel. Het is een uitgekiend mengsel met bepaald geen goedkope bestanddelen. Volgens klager heeft verweerder het poeder niet officieel wetenschappelijk laten analyseren. Verweerder heeft nagelaten hem een schriftelijke analyse van het poeder te verstrekken. Verder stelt hij dat hij tweemaal met een verborgen camera is bezocht, waarbij ongeveer 40 minuten is gefilmd. Van het gefilmde materiaal is een selectie gemaakt, waardoor ten onrechte een onjuist beeld over hem is gecreëerd, aldus klager. Hij heeft de indruk dat in de uitzending met opzet de Traditionele Chinese Geneeskunde in het algemeen en hijzelf in het bijzonder op een onbehoorlijke wijze aan de schandpaal zijn genageld. Verweerder is met onheuse bedoelingen zijn praktijk binnengekomen en heeft zijn behandelmethode niet eerlijk willen beoordelen, aldus klager. Hij meent dat sprake is van discriminerende berichtgeving. Klager stelt voorts dat hij niet op de onterechte aantijgingen aan zijn adres heeft kunnen reageren. Tijdens het laatste bezoek van de verslaggever is hij niet in staat geweest op gepaste wijze verweer te voeren. Aan het verzoek van verweerder om in de studio vragen te beantwoorden heeft hij niet voldaan, omdat het hem niet werd toegestaan een tolk mee te nemen. Ter zitting verklaart klager nog dat de vraag of Chinese kruiden diabetes kunnen genezen, een medische discussie betreft. Verweerder stelt dat klager zich in zijn klacht onredelijk en schofferend heeft uitgelaten en dat hij daar niet serieus op in kan gaan. Volgens verweerder heeft klager nergens duidelijk gemaakt waarop hij zou moeten reageren dan wel op welk aspect van de uitzending de kritiek van klager zich richt. Verweerder meent dat de Raad klager in zijn klacht niet-ontvankelijk dient te verklaren. b) Oordeel van de Raad Wat betreft de door verweerder opgeworpen vraag of klager in zijn klacht kan worden ontvangen, overweegt de Raad het volgende. Verweerder komt herhaaldelijk in de gewraakte uitzending voor. Niet valt in te zien waarom klager dan niet als „rechtstreeks belanghebbende‟ in de zin van de statuten van de Stichting Raad voor de Journalistiek zou kunnen worden aangemerkt.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
161
Volgens het vaste oordeel van de Raad behoort een journalist degene over wie hij publiceert met „open vizier‟ tegemoet te treden, dat wil zeggen zijn hoedanigheid aan hem bekend te maken. Slechts indien sprake is van zeer bijzondere omstandigheden kan rechtvaardiging bestaan voor het niet naleven van deze regel. Dergelijke omstandigheden kunnen zijn gelegen in het maatschappelijk belang dat met een publicatie wordt gediend. Dit belang betreft niet alleen het aan de kaak stellen van misstanden, teneinde te bewerkstelligen dat zij onderzocht worden, doch tevens het informeren van het publiek over feiten en bijzonderheden die de ernst van een situatie scherper naar voren doen komen en die zonder de gevolgde werkwijze niet aan het licht gebracht zouden kunnen worden. Verweerder heeft met de publicatie beoogd zijn kijkers te informeren over misstanden in de branche van Chinese kruidendokters. Deze misstanden zouden onder meer erin zijn gelegen dat sommige Chinese kruidendokters beweren dat zij suikerziekte kunnen genezen en in dat verband bepaalde middelen aan diabetespatiënten verschaffen, hetgeen ertoe zou kunnen leiden dat de desbetreffende patiënten worden afgehouden van reguliere medische behandeling. De Raad acht het aannemelijk dat verweerder zonder toepassing van de gevolgde werkwijze niet aan het licht had kunnen brengen of bedoelde misstanden al dan niet bestaan. Naar het oordeel van de Raad is aldus sprake van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat de verslaggever bij zijn eerste twee bezoeken aan klager zijn hoedanigheid niet bekend heeft gemaakt. Ook overigens bestaat geen grond voor de conclusie dat verweerder jegens klager journalistiek ontoelaatbaar heeft gehandeld. De uitzending, waarin tevens diverse deskundigen aan het woord zijn gelaten, is naar het oordeel van de Raad evenwichtig en zorgvuldig. Niet is gebleken van relevante onvolledigheden of onjuistheden. Bovendien heeft de verslaggever klager vóór de uitzending nogmaals bezocht, waarbij hij zich als medewerker van „TROS Radar‟ bekend heeft gemaakt. Klager is toen geconfronteerd met zijn uitspraken en met de analyse van de door hem verstrekte middelen. Verder is klager kennelijk uitgenodigd om in de studio zijn visie op de zaak te geven, maar is op deze uitnodiging niet ingegaan omdat hij – naar zijn zeggen – geen tolk mocht meenemen. Volgens een door klager overgelegde brief van de TROS van 25 oktober 2005 is hem voor de uitzending ook nog per e-mail om een reactie gevraagd, maar heeft klager daarop niet gereageerd. De Raad acht het aannemelijk dat klager niet voldoende adequaat gebruik heeft gemaakt van de hem geboden gelegenheid tot wederhoor. Dit kan verweerder echter niet worden verweten. Een en ander leidt tot de slotsom dat verweerder geen grenzen heeft overschreden van hetgeen, gelet op de eisen van journalistieke verantwoordelijkheid, maatschappelijk aanvaardbaar is. Daarbij neemt de Raad mede in aanmerking dat de naam van klager niet in de uitzending is vermeld en dat zijn gezicht zodanig is bewerkt, dat hij daardoor voor het grote publiek onherkenbaar is gebleven. (vgl. onder meer: Jeekel tegen De Dordtenaar, RvdJ 2005/10)
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
162
De klacht is dus ongegrond. De Raad verzoekt verweerder bij voorkeur aan deze beslissing aandacht te besteden in een uitzending van „TROS Radar‟ en anders deze beslissing integraal of in samenvatting op zijn website dan wel in een ander daartoe geëigend medium te publiceren.
BIJLAGE 31: X tegen A. Stegeman en de hoofdredacteur van 'Undercover in Nederland' (SBS6) BRON: Raad voor de Journalistiek 11 mei 2006, 2006-44 (X/Stegeman) a) Situering Op 28 februari 2006 heeft SBS6 een aflevering van het televisieprogramma „Undercover in Nederland‟ uitgezonden (hierna: de uitzending). In de uitzending gaat Stegeman onder een pseudoniem op zoek naar verboden wapens in Nederland. In dat verband zijn ook beelden uitgezonden van klager, die met een verborgen camera zijn gemaakt. Klager is met behulp van een zogeheten scrambling-techniek onherkenbaar gemaakt. Zijn naam is niet vermeld. Wel is zijn werkgever genoemd, een dienst van het Ministerie van Justitie, en is zijn kantoor in beeld gebracht. Klager stelt dat hij zich door een bericht in het Algemeen Dagblad van 25 februari 2006 ervan bewust werd dat beelden van hem zouden worden uitgezonden in de uitzending van 28 februari 2006. Vervolgens hebben klager en zijn advocaat op 27 februari contact gezocht met SBS6 en met het productiebedrijf van Stegeman. Klager heeft toen zijn bezwaren tegen de uitzending kenbaar gemaakt en meegedeeld dat hij gebruik wilde maken van zijn recht op wederhoor. Een medewerker van het productiebedrijf heeft toen toegezegd dat hij dit zou overleggen en daarna van zich zou laten horen, maar dat is niet gebeurd, aldus klager. Hij stelt dat de uitgezonden beelden met een verborgen camera zijn opgenomen in zijn huis. Daarbij is zijn trouwfoto langdurig in beeld gebracht. Bovendien is zijn voordeur in beeld gebracht. Verder is de naam van zijn werkgever vermeld. Klager stelt dat hij door de beelden en de informatie in de uitzending herkenbaar was. Verder stelt klager dat ten onrechte is gesuggereerd dat hij een groot handelaar in illegale messen zou zijn. Doordat bewust bepaalde beeld- en geluidsfragmenten zijn weggelaten en andere fragmenten uit hun verband zijn gehaald, is in de uitzending een onjuist beeld van hem geschetst. Hij is geen handelaar in illegale messen, maar een verzamelaar van legale messen. Stegeman heeft zich voorgedaan als een werkloze en een mes besteld dat illegaal was en nog in Nederland moest worden
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
163
ingevoerd. Stegeman heeft hem door gebruikmaking van uitlokking, list en bedrog in de val gelokt. Het is juist dat hij het bewuste mes heeft besteld, maar hij was destijds in de veronderstelling dat het ging om een mes dat vrij verzameld mocht worden. Nadat hij twijfels kreeg over de mogelijke strafbaarheid van het bezit van het desbetreffende mes, heeft hij – nog vóór de uitzending – zelf politie en justitie in kennis gesteld van zijn misstap, die hij ten zeerste betreurt. Bovendien heeft hij in een email van 19 februari 2006 – dus eveneens vóór de uitzending – aan Stegeman laten weten dat hij een fout had gemaakt met een illegaal mes en dat hij het terug wilde kopen, maar daar heeft Stegeman niet op gereageerd. Klager benadrukt dat de uitzending grote, negatieve consequenties voor hem heeft gehad. Ten gevolge van de uitzending heeft zijn werkgever hem op non-actief gesteld en aangifte gedaan bij de politie. Uit het daarop volgende strafrechtelijke onderzoek is gebleken dat hij zich niet met illegale messenhandel inlaat en de zaak is inmiddels geseponeerd. Zijn werkgever heeft hem ondertussen in kennis gesteld van het voornemen de disciplinaire straf van ontslag op te leggen. Klager betoogt dat hij door de uitzending in zijn eer en reputatie is aangetast en dat zijn carrière is vernietigd. Verweerders stellen dat het programma onderdeel uitmaakt van een serie waarin Stegeman als undercover journalist maatschappelijke en sociale misstanden aan het licht brengt. Hiervoor is Stegeman een jaar lang undercover gegaan en heeft hij zeer uitgebreid en zorgvuldig onderzoek gedaan. Het programma houdt zich aan de morele journalistieke codes, waarbij voortdurend de verschillende belangen die in het geding zijn tegen elkaar worden afgewogen. Het doel van de serie is om burgers en politiek te informeren over heersende misstanden en om de politiek aan te zetten tot actie. Dat Stegeman in deze opzet is geslaagd, blijkt onder meer uit het feit dat naar aanleiding van een groot aantal uitzendingen Kamervragen zijn gesteld, dan wel dat politici hebben aangegeven daartoe voornemens te zijn. Stegeman is via het internet in contact gekomen met klager, omdat hij een illegaal mes in de aanbieding had. De ontmoetingen en telefoongesprekken met klager zijn door Stegeman met een verborgen camera en geluidsopname-apparatuur geregistreerd. Met het oog op de belangen van klager is Stegeman daarbij zeer zorgvuldig te werk gegaan. Stegeman heeft getracht om de afspraak met klager buiten het woonhuis van klager te laten plaatsvinden, maar klager was daartoe bij nader inzien niet bereid. Om herkenning te voorkomen heeft Stegeman een aantal voorzorgsmaatregelen genomen. Zo is onder meer de voordeur niet herkenbaar in beeld gebracht, is het gezicht van klager onherkenbaar gemaakt en is zijn stem vervormd. Op de uitgezonden beelden is het onmogelijk om klager of zijn vrouw van de trouwfoto te herkennen, aldus verweerders.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
164
Wat betreft het vermelden van de werkgever van klager stellen verweerders dat die informatie, nu het een dienst van het Ministerie van Justitie betrof, zeer relevant was ter illustratie van de misstand die Stegeman aan het licht wilde brengen. Het belang van klager om zijn werkgever niet genoemd te zien diende in dit geval te wijken voor het journalistieke belang bij het noemen van het feit dat een werknemer van die dienst zich bezighoudt met illegale wapenhandel en dat ook op kantoor doet. Verder menen verweerders dat klager zich er ten onrechte over beklaagt dat geen wederhoor is toegepast. De uitspraken en handelingen van klager die Stegeman heeft gefilmd zijn alle door klager zelf gedaan en zijn bovendien zo voor zich sprekend dat zij geen verdere toelichting van klager behoeven. Deskundigen hebben de belichte misstand van commentaar voorzien om een goed, compleet beeld van de illegale wapenhandel in Nederland te schetsen. Specifieke uitlatingen over klager zijn daarbij achterwege gelaten. Naar aanleiding van een opmerking van klager dat „hij zo‟n beetje aan alles kan komen wat er in de markt te krijgen is‟, is Stegeman tot de conclusie gekomen dat klager voor hém de grootleverancier van illegale wapens is. Klager heeft uitgebreid verteld over de manieren waarop hij de illegale messen het land binnensmokkelt. Dat klager nimmer willens en wetens een strafbaar feit zou hebben gepleegd, is niet juist, hetgeen ook blijkt uit de citaten die in de uitzending zijn opgenomen. Stegeman ontkent bewust fragmenten te hebben weggelaten dan wel uit hun verband te hebben gehaald. b) Oordeel van de Raad Volgens het vaste oordeel van de Raad behoort een journalist degene over wie hij publiceert met „open vizier‟ tegemoet te treden, dat wil zeggen zijn hoedanigheid aan hem bekend te maken. Slechts indien sprake is van zeer bijzondere omstandigheden kan rechtvaardiging bestaan voor het niet naleven van deze regel. Dergelijke omstandigheden kunnen zijn gelegen in het maatschappelijk belang dat met een publicatie wordt gediend. Dit belang betreft niet alleen het aan de kaak stellen van misstanden, teneinde te bewerkstelligen dat zij onderzocht worden, doch tevens het informeren van het publiek over feiten en bijzonderheden die de ernst van een situatie scherper naar voren doen komen en die zonder de gevolgde werkwijze niet aan het licht gebracht zouden kunnen worden. Verweerders hebben met de publicatie beoogd hun kijkers te informeren omtrent de illegale wapenhandel die in Nederland op grote schaal wordt bedreven. De Raad acht het aannemelijk dat verweerders zonder toepassing van de gevolgde werkwijze niet aan het licht hadden kunnen brengen of bedoelde misstand al dan niet bestaat. Het voorgaande neemt echter niet weg dat bij uitzending van het materiaal dat op deze basis is verkregen, zeer zorgvuldig te werk dient te worden gegaan. Voordat tot openbaarmaking wordt
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
165
besloten, moeten degenen die daarvoor journalistiek verantwoordelijk zijn, een zorgvuldige afweging maken tussen het belang van vrijheid van meningsuiting en het recht op privacy. Een besluit om gebruik te maken van verborgen opname-apparatuur en de opnamen vervolgens uit te zenden is slechts voldoende verantwoord, als de belangen die daarbij gediend zijn in ruime mate opwegen tegen de inbreuk die door de opnamen wordt gemaakt op rechten en rechtmatige belangen van de betrokkenen. (vgl. onder meer: Ambtshalve uitspraak inzake het gebruik van verborgen opname-apparatuur, RvdJ 1996/44 en Brown tegen De Vries, RvdJ 1998/8) In de uitzending is klagers portret weliswaar onherkenbaar gemaakt, maar zijn werkgever is genoemd en verder zijn zijn trouwfoto en kantoor in beeld gebracht. Met verweerders is de Raad van oordeel dat het journalistiek relevant is om, gezien het onderwerp van de uitzending, te vermelden dat klager werkt bij een dienst van het Ministerie van Justitie. Doordat het getoonde kantoor echter zichtbaar een specifieke afdeling van het Ministerie in een provinciestad is, wordt het – met name voor hen die daar werkzaam zijn – vrij eenvoudig om klager te identificeren. De uitzending had op dit punt en ook voor wat betreft het tonen van de trouwfoto terughoudender kunnen zijn, zonder dat afbreuk was gedaan aan de aard en inhoud ervan. Naar het oordeel van de Raad is onvoldoende rekening gehouden met de belangen van klager en is sprake van een inbreuk op zijn privacy die verder gaat dan in het kader van de berichtgeving noodzakelijk was. Verder is algemeen uitgangspunt dat hoor en wederhoor plaatsvindt, waarbij degene wiens rechten en belangen door de opname rechtstreeks worden geraakt met de vervaardiging en de inhoud van de opname wordt geconfronteerd. (vgl. Ambtshalve uitspraak inzake het gebruik van verborgen opnameapparatuur, RvdJ 1996/44) Heimelijk verzameld materiaal kan immers voor verschillende interpretaties vatbaar zijn. Dat neemt niet weg dat door de verstoring van het vertrouwen door de journalist, het verkrijgen van een serieus weerwoord niet altijd kan worden verwacht. In dat geval dient terughoudendheid te worden betracht bij het verbinden van gevolgtrekkingen of diskwalificaties daaraan. (vgl. Turks-Islamitische Culturele Stichting tegen de EO, RvdJ 2003/35) Het gaat hier om ernstige beschuldigingen die klager zowel persoonlijk als in de uitoefening van zijn werk zeer diskwalificeren. Verweerders hadden derhalve hetzij klager dienen te confronteren met het verzamelde materiaal en hem in de gelegenheid behoren te stellen daarop te reageren dan wel moeten volstaan met een drogere presentatie van dat materiaal. Door te concluderen dat klager voor Stegeman een „groot leverancier van verboden wapens‟ is, zonder klager wederhoor te bieden, hebben verweerders ook op dit punt jegens klager journalistiek onzorgvuldig gehandeld. Bij dit oordeel heeft de Raad mede in aanmerking genomen hetgeen hij hiervoor ten aanzien van de schending van klagers
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
166
privacy heeft overwogen. Voor zover de klacht ziet op de schending van klagers privacy alsmede op het niet toepassen van wederhoor is deze gegrond. Voor het overige is de klacht ongegrond. De Raad verzoekt verweerders bij voorkeur aan deze beslissing aandacht te besteden in een uitzending van „Undercover in Nederland‟ en anders deze beslissing integraal of in samenvatting op hun website dan wel in een ander daartoe geëigend medium te publiceren.
BIJLAGE 32: het ministerie van Defensie tegen A. Dijkstra, M. Ruepert en de hoofdredacteur van het Algemeen Dagblad BRON: Raad voor de Journalistiek 21 augustus 2007, 2007-50 (het Ministerie dan Defensie/Dijkstra) a) Situering Op 11 april 2007 is in het Algemeen Dagblad een artikel verschenen van de hand van Dijkstra en Ruepert onder de kop “Defensie laat militairen met alcohol uitrazen op Kreta”. In het artikel staat onder meer de volgende passage: “Defensie laat uit Uruzgan terugkerende Nederlandse militairen die voor een debriefing op Kreta verblijven ‟s avonds gratis en onbeperkt alcohol drinken in hun hotel. Dit blijkt uit onderzoek van deze krant, waarbij twee verslaggevers zich anoniem onder de militairen begaven.” In het bij dit artikel geplaatste kader onder de kop “Waarom anoniem?” staat de volgende passage: “Het is voor de Nederlandse journalistiek moeilijk goed inzicht te krijgen in de missie van Defensie in Afghanistan. De militairen zijn zich permanent bewust van de aanwezigheid van „embedded‟ journalisten. Het AD wil van militairen de ongekuiste verhalen horen. Bovendien waren we getipt over mogelijke misstanden tijdens het verblijf van terugkerende militairen op Kreta. Om dit te onderzoeken hebben twee verslaggevers van het AD zich onder de manschappen begeven zonder zich kenbaar te maken als journalist. Deze vorm van journalistiek gebruiken we alleen als we geen andere mogelijkheid zien om de informatie boven water te krijgen.” Op 12 april 2007 zijn in het Algemeen Dagblad artikelen verschenen onder de kop “‟Kreta-uitje‟ op de tocht” en “‟Bierverlof kan als toezicht beter wordt‟”.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
167
Op 14 april 2007 zijn in het Algemeen Dagblad artikelen verschenen onder de kop “Frustratie en verveling bij militairen in Uruzgan” en “Afkicken van Afghanistan”. De artikelen gaan onder meer over het verblijf op Kreta van Nederlandse militairen die terugkeren uit Uruzgan, en met name over het overmatig alcoholgebruik van deze militairen en onderlinge vechtpartijen. In de artikelen wordt daarnaast melding gemaakt van kritiek van Nederlandse militairen op de wederopbouwmissie in Afghanistan. De krant heeft de informatie uit anonieme gesprekken met de militairen verkregen. Klager stelt voorop dat hij geen bezwaar heeft tegen de inhoud van de artikelen, maar dat zijn klacht is gericht tegen de wijze waarop deze informatie is verkregen. Volgens klager was er geen enkele reden voor de verslaggevers om de militairen „undercover‟ te benaderen. Daarbij benadrukt klager dat journalisten de mogelijkheid krijgen om mee te gaan naar Afghanistan, als zogenaamde „embedded‟ journalisten. Journalisten van onder meer het Algemeen Dagblad hebben dat in het recente verleden ook gedaan. Uit veiligheidsoverwegingen voor de missie mogen daaruit voortvloeiende publicaties geen operationele informatie bevatten. De publicaties worden daarop vooraf door klager gelezen. Klager benadrukt dat hij bij dit voorafgaand toezicht enkel ziet op het verwijderen van operationele informatie en dat eventuele kritische uitlatingen van militairen niet worden verwijderd. Ter onderbouwing hiervan verwijst klager naar een artikel in het Algemeen Dagblad van 26 mei 2007, waarin een „embedded‟ journalist van het Algemeen Dagblad de kritiek verwoordt van Nederlandse militairen over de missie in Afghanistan. Gelet hierop is het argument van verweerders dat zij de ongekuiste verhalen van militairen wilden horen derhalve geen reden om undercover te werk te gaan, aldus klager. Ook de situatie op Kreta was niet zodanig dat er voor verweerders aanleiding bestond om „undercover‟ te werk te gaan. De militairen werden op Kreta niet afgeschermd van de buitenwereld, het hotel waar ze verbleven was toegankelijk voor andere gasten en de militairen gingen naar openbare uitgaansgelegenheden. Klager concludeert dat de verslaggevers mogelijke informatie over het drankgebruik en de misdragingen van militairen ook hadden kunnen verkrijgen door zich bekend te maken als journalisten. Klager meent dat de gebruikte undercover werkwijze onder deze omstandigheden in strijd is met de journalistieke regels. Verweerders stellen dat de undercover-journalistiek voor hen ongebruikelijk is, maar dat er in dit specifieke geval voldoende journalistiek en maatschappelijk belang was om op deze wijze te handelen. Daartoe voeren zij aan dat zij een aantal serieus te nemen aanwijzingen hadden binnengekregen dat Nederlandse militairen zich zouden misdragen op Kreta. De aanwijzingen waren echter niet zo concreet dat deze aan klager voorgelegd konden worden voor commentaar. Voorts verwachtten verweerders niet dat militairen openhartig zouden praten als zij zich zouden voorstellen als
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
168
journalisten. Uit ervaringen in het verleden met „embedded‟ journalisten is gebleken dat mensen tijdens officiële gesprekken andere dingen zeggen dan bij een informeel praatje. Ook stellen verweerders dat militairen in openbare gelegenheden in hoge mate geremd zijn als zij weten dat journalisten meekijken en hun woorden optekenen. Ter zitting voegen verweerders hieraan nog toe dat hen is gebleken dat er veel angst heerste onder de militairen om hun ervaringen met buitenstaanders te delen. Gelet op dit alles was de informatie over de misstanden op Kreta nooit naar boven gekomen en aldus het artikel niet tot stand gebracht zonder gebruik te maken van de undercover-methode. Daarnaast hadden verweerders aanwijzingen binnengekregen dat er binnen legereenheden die aan de Uruzgan-missie deelnemen breed werd getwijfeld aan de haalbaarheid van het opbouwaspect van de missie. Verweerders wilden de echte, 'spontane' verhalen hierover achterhalen en verwachtten ook ten aanzien hiervan niet dat militairen hierover openhartig zouden praten tegen journalisten. Verweerders concluderen dan ook dat de bijzondere omstandigheden van dit geval de gebruikte undercovermethode rechtvaardigen. b) Oordeel van de Raad Volgens het vaste oordeel van de Raad behoort een journalist degene over wie hij publiceert met „open vizier‟ tegemoet te treden, dat wil zeggen zijn hoedanigheid aan hem bekend te maken. Slechts indien sprake is van zeer bijzondere omstandigheden kan rechtvaardiging bestaan voor het niet naleven van deze regel. Dergelijke omstandigheden kunnen zijn gelegen in het maatschappelijk belang dat met een publicatie wordt gediend. Dit belang betreft niet alleen het aan de kaak stellen van misstanden, teneinde te bewerkstelligen dat zij onderzocht worden, doch tevens het informeren van het publiek over feiten en bijzonderheden die de ernst van een situatie scherper naar voren doen komen en die zonder de gevolgde werkwijze niet aan het licht gebracht zouden kunnen worden. (zie punt 2.1.1. van de Leidraad van de Raad voor de Journalistiek en vgl. onder meer: X tegen Stegeman en „Undercover in Nederland‟, RvdJ 2006/44) Verweerders hebben aangevoerd dat zij met hun werkwijze hun lezers hebben willen informeren over misstanden bij het verblijf van Nederlandse militairen op Kreta – onder meer gelegen in drankmisbruik en vechtpartijen – en over de kritiek van de Nederlandse militairen op het opbouwaspect van de missie in Afghanistan. De Raad acht het in dit geval aannemelijk dat verweerders ook zonder toepassing van de gevolgde werkwijze het al dan niet bestaan van bedoelde misstanden aan het licht hadden kunnen brengen. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat de militairen niet van de buitenwereld werden afgeschermd.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
169
Het hotel en de uitgaansgelegenheden waar de militairen zich hebben misdragen zijn openbare gelegenheden. Voorts stond er naar het oordeel van de Raad niets in de weg dat de verslaggevers zelfstandig naar Kreta waren gereisd en zich aldaar als verslaggevers hadden voorgesteld. Het betoog van verweerders dat militairen door druk van bovenaf niet met journalisten zouden willen praten, acht de Raad – gelet op het openbare karakter van het verblijf van de militairen en de mogelijkheid tot het anonimiseren van de gesproken militairen – niet waarschijnlijk. Ook ten aanzien van de kritiek van militairen op de missie in Afghanistan acht de Raad het aannemelijk dat verweerders zonder toepassing van de undercover-methode dergelijke informatie aan het licht hadden kunnen brengen. Naar het oordeel van de Raad is aldus geen sprake van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat verslaggevers Dijkstra en Ruepert bij hun gesprekken op Kreta aan de militairen hun hoedanigheid niet bekend hebben gemaakt. Verweerders hebben derhalve met hun handelwijze jegens klager journalistiek onzorgvuldig gehandeld en grenzen overschreden van hetgeen, gelet op de eisen van journalistieke verantwoordelijkheid, maatschappelijk aanvaardbaar is. De klacht is gegrond. De Raad verzoekt verweerders deze beslissing integraal of in samenvatting in het Algemeen Dagblad te publiceren.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
170
BIJLAGE 33: X tegen A. Stegeman (Noordkaap TV Producties B.V.) BRON: Raad voor de Journalistiek 17 april 2009, 2009-25 (Stegeman/SBS6) a) Situering Op 4 januari 2009 heeft SBS6 een aflevering van het door verweerder geproduceerde televisieprogramma „Undercover in Nederland‟ uitgezonden (hierna: de uitzending). Daarin is onder meer aandacht besteed aan hulpverleners die via internet (gratis) zorg aanbieden aan ouders en kinderen met problemen, zonder dat hun werk op enigerlei wijze wordt gecontroleerd. In dat verband zijn delen van telefoongesprekken en e-mailcorrespondentie tussen klager en een fictief meisje („Iris‟) weergegeven en is een gesprek tussen klager en Stegeman uitgezonden. Verder is een interview metJ.D. Sprokkereef, voorzitter branchecommissie Bureaus Jeugdzorg, getoond en zijn beelden uitgezonden van een gesprek met de beheerder van de website www.gratisadviseurs.nl. Klager stelt dat hij in de uitzending ten onrechte is neergezet als een veroordeelde pedofiel, die in het bezit zou zijn van kinderporno. Volgens klager is de uitzending niet waarheidsgetrouw. Hij wijst erop dat door verweerder niet is uitgezocht of hij echt arts is en waarom hij op stap was met zijn camper. Bovendien heeft verweerder beelden gemanipuleerd, aldus klager. Hij betoogt dat verweerder aldus heeft gehandeld in strijd met punt 1.1. van de Leidraad van de Raad. Voorts stelt klager dat, in strijd met punt 1.3. van de Leidraad, geen dan wel een onvoldoende belangenafweging heeft plaatsgevonden, waardoor het imago van klager op ernstige wijze is geschaad. Klager is de enige in Nederland bij wie ouders terecht kunnen voor gratis en deskundig advies voor onder meer de juridische strijd tegen de Kinderbescherming, Bureau Jeugdzorg en verwante instanties. Met het in de uitzending neerzetten van klager als veroordeelde pedofiel is geen belang gediend. Verder betoogt klager dat verweerder door onvoldoende onderscheid tussen feiten, beweringen en meningen te maken in strijd met punt 1.4. van de Leidraad heeft gehandeld. In de uitzending wordt ten onrechte als feit gebracht dat klager er als hulpverlener schandalige praktijken op na zou houden. Hij wijst erop dat hij nooit contact met kinderen heeft, geen intakegesprekken doet en nimmer in het bezit van kinderporno is geweest. Bovendien meent klager dat verweerder in strijd met punt 2.1.2. van de Leidraad een niet bestaand meisje heeft gecreëerd („Iris‟) met de bedoeling hem uit te lokken tot seks met een minderjarige. Van een hulpzoekend meisje was dus geen sprake. Vanaf 14 juli 2008 was klager bekend met het feit dat Iris niet bestond en heeft hij het spel meegespeeld als „pedofiel‟. Dit blijkt volgens klager onder meer EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
171
uit e-mailcorrespondentie die hij ter zake heeft gevoerd. Ten onrechte is dit incident gebruikt om klager een slechte naam te geven. Verder heeft verweerder gebruik gemaakt van verborgen opnameapparatuur, delen van telefoongesprekken tussen klager en „Iris‟ weergegeven en beelden van zijn webcamera uitgezonden, zonder dat hij daarvoor toestemming heeft gegeven. Dit had echter inhoudelijk voor de uitzending geen enkele waarde. Het heeft daarentegen ernstige schade aan klager en zijn dochter toegebracht. Verweerder heeft daarmee gehandeld in strijd met de punten 2.1.5., 2.1.6. en 2.1.7. van de Leidraad, aldus klager. Klager stelt vervolgens dat verweerder in strijd met punt 2.2.1. van de Leidraad zijn bronnen niet bekend heeft gemaakt en de betrouwbaarheid van deze bronnen onvoldoende heeft onderzocht. Voorts stelt klager dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de punten 2.2.4. en 2.2.5. van de Leidraad. Verweerder heeft verzuimd te vermelden dat het gaat om geruchten over klager. De publicatie van die geruchten, waardoor klager is neergezet als een veroordeelde kindermisbruiker, dient geen enkel maatschappelijk doel. Daarbij acht klager van belang dat de beschuldigingen afkomstig zijn van een tipgever die destijds met hem in conflict was. Hij stelt daarna dat verweerder het principe van hoor en wederhoor onvoldoende heeft geëerbiedigd en niet de juiste zorgvuldigheid heeft betracht bij de beschuldigende aard van de rapportage. Hij is zonder enige vorm van wederhoor dan wel nader onderzoek neergezet als pedofiel en hulpverlener die naakt intakegesprekken met hulpzoekende meisjes voert. Volgens klager is dit niet in overeenstemming met de punten 2.3.1. en 2.3.2. van de Leidraad. Verder wijst klager erop dat in strijd met de punten 2.4.1., 2.4.2. en 2.4.5. van de Leidraad zijn privacy onevenredig is aangetast. Hoewel zijn naam niet is genoemd, was zijn herkenbaarheid zodanig dat hij reeds twee dagen voor de bewuste uitzending werd bedreigd. Zo werd in de uitzending getoond dat hij op de website www.gratisadviseurs.nl als drs./arts staat vermeld. Bovendien zijn beelden getoond van een op YouTube verschenen interview met klager. Daarbij heeft verweerder geen rekening gehouden met de omstandigheid dat klager op het gebied van „klachten tegen Bureau Jeugdzorg‟ een vrij uniek persoon is, zodat extra bescherming van zijn privacy geboden was. Ten slotte zijn – aldus klager – beelden gebruikt die zijn opgenomen in niet-algemeen toegankelijke ruimten, zonder dat daarvoor door betrokkenen toestemming is verleend, hetgeen in strijd is met punt 2.4.3. van de Leidraad. Zo zijn, zoals reeds genoemd, beelden gebruikt van de webcamera van klager.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
172
Verweerder stelt dat klager zich ten aanzien van „Iris‟ wel degelijk als hulpverlener presenteerde. Klager heeft zelf aangegeven dat hij contact heeft met minderjarigen en dit heeft hij ook aan „Iris‟ te kennen gegeven. Hij heeft verschillende keren er op aangedrongen om „Iris‟ te ontmoeten. Volgens verweerder wist klager eerst na de confrontatie met verweerder op 3 september 2008 dat „Iris‟ niet bestond. Tijdens dat gesprek heeft verweerder wederhoor toegepast bij klager. Bij die gelegenheid heeft klager op geen enkele wijze te kennen gegeven dat hij „het spel zou meespelen‟. Integendeel: klager heeft in dat gesprek zijn werkwijze toegegeven en aan verweerder verzocht „genadig‟ om te springen met de beelden. Voorts wijst verweerder erop dat de naam van klager ter bescherming van zijn identiteit is vervangen door „hulpverlener‟ en dat in de uitzending nimmer is gesuggereerd dat klager een veroordeelde pedofiel is dan wel dat hij in het bezit zou zijn van kinderporno. Verweerder heeft de grootst mogelijke zorgvuldigheid betracht de privacy van klager te beschermen; de naam en de woonplaats van klager zijn niet genoemd, hij is onherkenbaar gemaakt, zijn stem is vervormd en de beelden van de camper en het huis van klager zijn onherkenbaar gemaakt door „wipes‟. Door eigen toedoen van klager is zijn identiteit uitgelekt. Hij heeft op de avond van de uitzending zelf de media gezocht door op zijn hyves een reactie te geven. Daarop hebben andere media hem geciteerd en is zijn identiteit alsnog bekend geworden. Verder is niet gepoogd om een incident uit te lokken, maar is het de bedoeling geweest om de werkwijze van deze hulpverlener tegen het licht te houden. Bovendien was sprake van verschillende anonieme bronnen met waarschuwingen over de werkwijze van klager. Met name diens openlijke voorkeur voor naakt en zijn „vrije ideeën‟ daarin waren voor verweerder aanleiding het onderzoek te starten naar de praktijken van klager. De uitzending is derhalve op eigen onderzoek gebaseerd, waarbij ervoor is gekozen het verleden van klager buiten beschouwing te laten. De rapportage over klager is nooit op onzekere feiten gebaseerd. De werkwijze van klager is ook voorgelegd aan Bureau Jeugdzorg, die klagers werkwijze in harde bewoordingen afkeurt. Ten slotte wijst verweerder erop dat in de uitzending wordt gewaarschuwd voor de handelwijze van klager.
Via
websites
als
www.gratisadviseurs.nl
en
www.meldpuntjeugdzorg.nl
kunnen
hulpzoekenden met hem in contact komen. De uitzending had derhalve maatschappelijke nieuwswaarde en noodzakelijkheid, aldus verweerder. Verder waren de getoonde beelden van de webcamera, gelet op hun aard, van onmisbaar belang voor de uitzending. b) Oordeel van de Raad
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
173
De klacht bestaat, samengevat weergegeven, uit de volgende onderdelen: -
verweerder heeft ongefundeerde ernstige beschuldigingen aan het adres van klager geuit, zonder klager voldoende gelegenheid tot wederhoor te bieden;
-
de privacy van klager is ongerechtvaardigd aangetast;
-
verweerder heeft op onzorgvuldige wijze materiaal vergaard en dit materiaal uitgezonden;
-
verweerder heeft ten behoeve van de uitzending een incident uitgelokt met klager.
Ad 1. De Raad stelt voorop dat een journalist en zijn redactie vrij zijn in de selectie van nieuws. De journalist behoeft echter geen toestemming voor of instemming met een publicatie te hebben van degene over wie hij publiceert. Wel dient hij het belang dat met de publicatie is gediend, af te wegen tegen de belangen die eventueel door de publicatie worden geschaad. (zie punten 1.2. en 1.3. van de Leidraad van de Raad)
Anders dan klager heeft betoogd, is in de uitzending niet gesuggereerd dat klager een veroordeelde pedofiel is dan wel dat hij in het bezit zou zijn van kinderporno. Van onjuiste berichtgeving ter zake is derhalve geen sprake. Wel is in de uitzending aandacht besteed aan de handelwijze van klager als hulpverlener. Daarbij is aan de orde gesteld dat klager gesprekken voert met een minderjarige hulpzoekende waarbij hij naakt voor zijn webcamera zit en dat hij heeft aangedrongen op een persoonlijke ontmoeting met die minderjarige. In dat verband overweegt de Raad dat het maatschappelijk relevant en journalistiek geboden kan zijn om journalistiek onderzoek te verrichten naar de mogelijke betrokkenheid van klager bij onoorbare praktijken. Het is immers een taak van de pers om misstanden aan de kaak te stellen. Het voorgaande neemt niet weg dat een journalist bij zijn onderzoek zorgvuldig te werk moet gaan. Bij het publiceren van beschuldigingen dient hij te onderzoeken of voor de beschuldigingen een deugdelijke grondslag bestaat. Voorts past de journalist, indien dit redelijkerwijs mogelijk is, wederhoor toe bij betrokkenen die door een publicatie worden gediskwalificeerd, ook wanneer zij hierin slechts zijdelings een rol spelen. De beschuldigde krijgt voldoende gelegenheid om, zonder onredelijke tijdsdruk, bij voorkeur in dezelfde publicatie te reageren op de aantijgingen. (zie punt 2.3.1. van de Leidraad)
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
174
Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de uitzending is gebaseerd op eigen onderzoek, dat hij naar aanleiding van waarschuwingen van anonieme bronnen heeft verricht. Hij heeft bovendien op 3 september 2008, voorafgaand aan de uitzending, contact met klager gehad en deze daarbij geconfronteerd met de door hem verkregen informatie. De reactie van klager is ook in de uitzending verwerkt. Aldus bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder op dit punt journalistiek ontoelaatbaar heeft gehandeld. Ad 2. De journalist zal de privacy van personen niet verder aantasten dan in het kader van zijn berichtgeving redelijkerwijs noodzakelijk is. Een inbreuk op de privacy overschrijdt de grenzen van zorgvuldige journalistiek wanneer deze niet in redelijke verhouding staat tot het maatschappelijk belang van de publicatie. (zie punt 2.4.1. van de Leidraad) Dat de identiteit van een betrokkene door een publicatie bekend wordt, maakt die publicatie evenwel op zichzelf niet onzorgvuldig, ook al is sprake van een inbreuk op de privacy van betrokkene. Een dergelijke inbreuk overschrijdt de grenzen van zorgvuldige journalistiek alleen dan, indien deze inbreuk niet in redelijke verhouding staat tot het doel van de publicatie en derhalve een disproportionele aantasting van het privéleven van de betrokkene vormt. Er dient derhalve een afweging plaats te vinden tussen het belang van de betrokkene bij de bescherming van zijn privacy enerzijds en mogelijke belangen van derden en het maatschappelijk belang anderzijds. (vgl. onder meer RvdJ 2009/14) In de uitzending is klager aangeduid als „hulpverlener‟. Zijn naam en woonplaats zijn niet vermeld, hij is niet herkenbaar in beeld gebracht, zijn stem is vervormd en de beelden van zijn camper en woning zijn onherkenbaar gemaakt door zogeheten „wipes‟. De Raad acht het dan ook niet aannemelijk dat klager, door de wijze waarop hij in beeld is gebracht, voor het grote publiek herkenbaar is. Mede gelet op hetgeen hiervoor onder 1. is overwogen ten aanzien van de maatschappelijke relevantie van de uitzending, bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder het belang van klager bij de bescherming van zijn privacy onvoldoende heeft afgewogen tegen het maatschappelijk belang dat met de publicatie is gediend. Aldus kan niet worden geconcludeerd dat klagers privacy door de uitzending disproportioneel is geschaad. Dat klager wellicht door een beperkte groep uit zijn directe omgeving in de uitzending is herkend, kan daaraan niet afdoen.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
175
Ad 3. Klager heeft gesteld dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door delen van telefoongesprekken tussen klager en „Iris‟ uit te zenden, beelden te gebruiken die met verborgen opname-apparatuur zijn opgenomen en beelden van zijn webcamera uit te zenden. De journalist die een telefoongesprek opneemt teneinde (delen van) die opname uit te zenden of te publiceren, stelt zijn gesprekspartner ervan op de hoogte dat, en met welk doel, hij die opname maakt. (zie punt 2.1.6. van de Leidraad) Bovendien zendt de journalist geen beelden uit die zijn gemaakt van personen in niet-algemeen toegankelijke ruimten zonder hun toestemming. (zie punt 2.4.3. van de Leidraad) De journalist kan echter van deze normen afwijken als een gewichtig maatschappelijk belang dit rechtvaardigt en hetzelfde doel op geen andere manier bereikt kan worden. (zie de inleiding van de Leidraad) In punt 2.1.5. van de Leidraad is voorts bepaald dat het gebruik van verborgen opname-apparatuur in beginsel niet toelaatbaar is. Van deze norm kan de journalist alleen afwijken als hem geen andere weg open staat om een ernstige misstand aan het licht te brengen of een zaak van maatschappelijk belang scherper te belichten, mits de werkwijze geen onevenredige inbreuk maakt op de privacy en de veiligheid van betrokkenen. Verweerder heeft met de uitzending kennelijk beoogd de kijker te informeren omtrent vermeende misstanden in (gratis) hulpverlening die op internet wordt aangeboden. De Raad acht het aannemelijk dat verweerder zonder toepassing van de gevolgde werkwijze niet aan het licht had kunnen brengen of bedoelde misstand al dan niet bestaat. Dat neemt niet weg dat bij uitzending van het materiaal dat op deze basis is verkregen, zeer zorgvuldig te werk dient te worden gegaan. Voordat tot openbaarmaking wordt besloten, moeten degenen die daarvoor journalistiek verantwoordelijk zijn, een zorgvuldige afweging maken tussen het belang van vrijheid van meningsuiting en het recht op privacy. Een besluit om gebruik te maken van verborgen opname-apparatuur en de opnamen vervolgens uit te zenden is slechts voldoende verantwoord, als de belangen die daarbij gediend zijn in ruime mate opwegen tegen de inbreuk die door de opnamen wordt gemaakt op rechten en rechtmatige belangen van de betrokkenen. Zoals de Raad reeds hiervoor onder 2. heeft overwogen, is klagers naam niet vermeld en is zijn stem vervormd. Voorts zijn de uitgezonden beelden grotendeels onscherp en is klager niet herkenbaar in
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
176
beeld gebracht. Bovendien heeft verweerder klager geconfronteerd met het verzamelde materiaal en hem in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Al deze omstandigheden in aanmerking genomen, bestaat dan ook geen grond voor de conclusie dat verweerder met het uitzenden van deze telefoongesprekken en beelden journalistiek onzorgvuldig jegens klager heeft gehandeld. Ad 4. Klager heeft gesteld dat de gedraging van verweerder in strijd is met punt 2.1.2. van de Leidraad, waarin is bepaald dat de journalist geen incidenten uitlokt met de kennelijke bedoeling nieuws te creëren. Verweerder heeft naar aanleiding van waarschuwingen van verschillende bronnen eigen onderzoek verricht naar de handelwijze van klager. Om zich een zo volledig mogelijk en controleerbaar beeld te kunnen vormen van dit – reeds aanwezige – nieuwsfeit, heeft verweerder via de zogenaamd hulpzoekende „Iris‟ contact gelegd met klager in zijn rol als hulpverlener. Aldus kan niet worden geconcludeerd dat verweerder met zijn handelwijze een incident heeft uitgelokt met de kennelijke bedoeling nieuws te creëren. Voor zover juist zou zijn dat klager – naar hij heeft gesteld – reeds vanaf 14 juli 2008 bekend was met het feit dat „Iris‟ niet bestond, heeft hij er kennelijk zelf voor gekozen „het spel mee te spelen‟. Een en ander leidt tot de slotsom dat verweerder geen grenzen heeft overschreden van hetgeen, gelet op de eisen van de journalistieke verantwoordelijkheid, maatschappelijk aanvaardbaar is. De klacht is dus ongegrond. De Raad verzoekt verweerder bij voorkeur aan deze beslissing aandacht te besteden in een uitzending van „Undercover in Nederland‟ en anders deze beslissing integraal of in samenvatting op zijn website dan wel in een ander daartoe geëigend medium te publiceren.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
177
BIJLAGE 34: Pals Groep B.V. tegen de hoofdredacteur van 'Radar' (TROS) BRON: Raad voor de Journalistiek 12 mei 2010, 2010-22 (Pals groep B.V./TROS) a) Situering Op 11 januari 2010 is in het televisie programma „Radar‟ aandacht besteed aan „no cure, no pay‟dienstverlening van letselschadebureaus. Het item wordt door presentatrice Hertsenberg ingeleid als volgt: “Vanavond hebben wij aandacht voor de listige wijze waarop juristen, die letselschadezaken behartigen, zoveel mogelijk geld proberen binnen te halen. Niet voor het slachtoffer, maar voor zichzelf.” Smit, directeur Slachtofferhulp Nederland, zegt: “Ik kreeg van de week ook weer een geval onder ogen van een cliënt die gewoon bedonderd wordt door een belangenbehartiger die tegen een heel hoog „no cure, no pay‟-percentage zijn zaak behartigt. En dan (…) ook nog een keer zijn uren declareert bij een verzekeraar. Dat is gewoon besodemieterij, dat is gewoon oplichting.” Hertsenberg: “Als je slachtoffer bent van een ongeluk en misschien wel nooit meer aan het werk kunt, dan zou je verwachten dat het letselschadebureau, dat je inschakelt, zich voor jóu inspant. Maar de praktijk is dat letselschadebureaus dubbel betaald worden en hun cliënten op slimme wijze grote sommen geld afhandig maken.” Verderop in de uitzending wordt door de voice-over bericht: “Een van de grootste en bekendste letselschadebureaus is de Pals Groep. De Pals Groep is het levenswerk van de 77-jarige Bert Pals, oud-directeur van het bedrijf. Hij is degene die in de jaren ‟70 „no cure, no pay‟ invoert, omdat de buitenrechtelijke kosten dan nog niet worden vergoed.” Daarop zegt Pals: “‟No cure, no pay‟ was naar mijn smaak nodig omdat de rechtsbijstand die een slachtoffer wilde hebben, niet voor vergoeding in aanmerking kwam. Dus hij moest het zelf betalen en wist van tevoren ook niet wat het zou gaan worden. Dus een grote drempelvrees om naar iemand toe te gaan die je – waarvan hij dacht – dat die er wel verstand van zou hebben.”
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
178
De voice-over meldt hierna: “In de jaren ‟90 verandert de wet en worden de buitengerechtelijke kosten wel vergoed. Als de aansprakelijkheid vaststaat, is „no cure, no pay‟ volgens Bert Pals niet meer nodig. Hij wilde op uurbasis gaan werken en „no cure, no pay‟ afschaffen. Maar zijn partners zijn fel tegen.” Pals zegt vervolgens: “Mijn standpunt is altijd geweest en tot op de dag van vandaag nog: het belang van het slachtoffer moet altijd prevaleren; is altijd belangrijker dan het belang van het bedrijf. En daar wordt de laatste tijd wel eens heel erg de hand mee gelicht. Dat niet het belang van het slachtoffer het belangrijkste is, maar het belang van het bedrijf dat de rechtshulp verleent. Het is puur geld.” Voice-over: “Het meningsverschil tussen Pals en zijn partners loopt zo uit de hand dat Pals zijn bedrijf verkoopt. Hij moet vervolgens met lede ogen toezien hoe zijn bedrijf verandert in, zoals hij het noemt, een graaimachine.” Pals: “Het is gewoon handel geworden. Schaderegeling is handel. Zeg maar handel in menselijke ellende kun je wel zeggen.” Hertsenberg zegt vervolgens: “Handel in menselijke ellende dus. Om te kijken hoe de voorlichting in de praktijk plaats vindt, maken we zelf een aantal afspraken met letselschadebureaus. Met de verborgen camera. Een journaliste doet daarop alsof zij een auto-ongeluk heeft gehad en daardoor haar enkel heeft verstuikt.” Verderop in de uitzending wordt met betrekking tot convenanten door de voice-over bericht: “Bij „no cure, no pay‟ verdient de letselschadejurist dus zowel via de verzekeraar als via het slachtoffer. Van het slachtoffer krijgt hij het afgesproken percentage, bijvoorbeeld vijftien procent van het schadebedrag. Nu zijn er ook bureaus die dat percentage teruggeven aan het slachtoffer en dat is voordelig zou je zeggen. Alleen wordt er niet bij verteld dat de letselschadejurist daartoe een geheim convenant heeft gesloten met de verzekeraars. Dit is nooit eerder bekend geworden, maar wij wisten onze hand te leggen op enkele van deze contracten. In geheime convenanten staat dat de belangenbehartiger een vaststaand percentage van de schadevergoeding krijgt. Daardoor kan hij mogelijk nog meer verdienen.”
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
179
en voorts: “Wrang is dat het slachtoffer van niks weet. De convenanten zijn strikt geheim, terwijl zonder het convenant het slachtoffer wellicht een veel hoger schadevergoeding had kunnen krijgen. En er zit nog een adder onder het gras. Als het slachtoffer niet akkoord gaat met de schikking die de Pals Groep voorstelt, bijvoorbeeld omdat hij het bedrag te laag vindt, dan eist de Pals Groep alsnog de 15% op van het schadebedrag dat ze hadden kunnen krijgen. Een voorbeeld daarvan is dit contract.” en verder: “Hoezo „no cure, no pay‟?” Het item wordt afgesloten met een vraaggesprek tussen Hertsenberg en Schultz. Hertsenberg (H): “Bij mij in de studio zit Freek Schultz, directeur van de Pals Groep, welkom. U maakt in het geheim afspraken met de tegenpartij van uw cliënt. Waarom doet u dat stiekem?” J.F. Pals (P): “Hier is sprake van een misvatting denk ik. Wat er aan de hand is, is dat wij met een aantal verzekeraars werkafspraken hebben gemaakt. En die werkafspraken voorzien erin, met name, om het schaderegelingproces soepeler te laten verlopen.” H: “Voor u en voor de verzekeraar?” P: “Met name voor het slachtoffer.” H: “Ja, maar die weet hier niks van. Het slachtoffer weet niet dat u afspraken gemaakt heeft met de verzekeraar. Wij hebben verschillende cliënten van u gesproken, die wisten het niet. En wij hebben met een medewerker van u gesproken, die zegt dat het bestaand beleid is dat het mensen niet verteld wordt. Wij hebben uw interne documenten en daarop staat: intern/vertrouwelijk. En ook de verzekeraars die zijn er bijzonder schimmig over. Waarom is dit geheim als dit zo gunstig zou zijn voor de slachtoffers?” P: “Nou, het is helemaal niet geheim, laat ik daarmee beginnen. Als u daarover informatie heeft, dan is dat nieuw voor mij.” H: “Staat die 21% dan in de contracten die u sluit met uw slachtoffers?” P: “Nee, natuurlijk niet, dat kan ook niet.” Volgens klaagster wordt in de gewraakte uitzending ten onrechte gesteld dat „no cure, no pay‟dienstverlening van letselschadebureaus bij een „vaststaande aansprakelijkheid‟ onnodig en onjuist is.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
180
Klaagster stelt dat haar letselschadebureau in een dergelijk geval juist wel „no cure, no pay‟dienstverlening adviseert. Bij een erkende aansprakelijkheid worden volgens klaagster door verzekeraars niet zelden de kosten ter discussie gesteld, waardoor „no cure, no pay‟-dienstverlening ook in dat geval geschikt is. Klaagster meent dat in de uitzending onvoldoende onderscheid is gemaakt tussen feiten, beweringen en meningen. Zij stelt verder dat de informatie niet op juistheid is gecontroleerd en dat verweerder niet heeft onderzocht of de beschuldigingen zijn voorzien van een deugdelijke grondslag. Verder bestrijdt klaagster de in de uitzending genomen stelling over de vertrouwelijkheid van convenanten die klaagster heeft afgesloten met verzekeraars. Ten onrechte wordt beweerd dat deze convenanten geheim zijn. Klaagster merkt op dat gebruik is gemaakt van een „outdated‟ convenant. Klaagster wijst er verder op dat door de onjuiste informatie de politiek op verkeerde wijze is geïnformeerd. Volgens haar heeft SP-kamerlid Gerkens zich laten leiden door de onjuiste bevindingen van „Radar‟. Klaagster refereert aan het antwoord van de Minister van Justitie op Kamervragen van Gerkens, waarin de Minister onder meer schrijft dat de door letselschadebureaus afgesloten convenanten niet geheim zijn. Klaagster merkt ter zitting op dat in de uitzending letselschadebureaus beschuldigd zijn van „dubbel declareren‟. Volgens klaagster is, hoewel miniem, aangegeven dat deze beschuldiging geen betrekking heeft op klaagster. De beschuldiging maakt dan ook geen deel uit van haar klacht. Wel van belang is, aldus klaagster, dat er ruim 600 keer gebeld is met de in de uitzending genoemde informatielijn. Daarvan ging de helft van de vragen over de Pals Groep en hadden de meeste vragen betrekking op dubbel declareren. Daarnaast benadrukt klaagster dat door de onjuiste informatie weliswaar weinig klanten zijn opgestapt, maar dat haar bureau wel veel vragen krijgt over de in de uitzending geuite beschuldigingen. Ook is het aantal nieuwe klanten in januari afgenomen. Klaagster wijst erop dat de Vereniging voor Letselschadeadvocaten een lijst samenstelt van leden die uit het lidmaatschap worden ontzet, maar dat zij niet op deze lijst voorkomt. Verder stelt klaagster dat verweerder onvoldoende heeft geverifieerd of de informatie juist was en onvoldoende wederhoor heeft toegepast. Ter zitting verduidelijkt zij dat dit deel van haar klacht betrekking heeft op de kritiek inzake „no cure, no pay‟-dienstverlening. De verstrekte informatie over de voordelen van „no cure, no pay‟-dienstverlening is ten onrechte niet in de uitzending weergegeven, aldus klaagster. Zij benadrukt dat in het vraaggesprek aan Schultz niet de kans werd geboden om op
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
181
dit onderwerp in te gaan. De discussie over „no cure, no pay‟-dienstverlening is derhalve eenzijdig belicht, aldus klaagster. Zij stelt voorts dat verweerder zich heeft bediend van beweringen van personen die in financieel en emotioneel conflict waren met klaagster. Volgens klaagster hadden deze informanten belang bij het uiten van beschuldigingen aan haar adres. Klaagster wijst erop dat één van de bronnen een arbeidsconflict met haar heeft. De geïnterviewde heer Pals – oprichter van de onderneming – heeft zich opgeworpen als vertegenwoordiger van die bron, zodat ook hij een tegenstrijdig belang heeft. Klaagster meent dat verweerder derhalve had moeten afzien van de uitzending van delen van het programma die op de meningen van de informant en de heer Pals waren gebaseerd. In ieder geval had verweerder ter zake wederhoor moeten toepassen, hetgeen hij heeft nagelaten. Ten slotte stelt klaagster dat verweerder gebruik heeft gemaakt van een verborgen camera, terwijl ook andere wegen openstonden om de zaak scherp voor het voetlicht te brengen. Ter zitting wijst klaagster erop dat haar onderneming welwillend zou hebben gestaan tegenover het maken en filmen van een item. b) Oordeel van de Raad Kern van de klacht is dat in de uitzending onjuiste beweringen zijn gedaan over de dienstverlening van klaagster, waarbij onvoldoende onderscheid is gemaakt tussen feiten en meningen en gebruik is gemaakt van ondeugdelijke bronnen, terwijl onvoldoende wederhoor bij klaagster is toegepast. In de uitzending is de zogeheten „no cure, no pay‟-dienstverlening van letselschadebureaus, waaronder klaagster, kritisch aan de kaak gesteld. Daarbij zijn met name de negatieve aspecten van die dienstverlening belicht. De Raad overweegt in dat verband dat een journalist en zijn redactie vrij zijn in de selectie van nieuws. Het is dan ook aan de redactie om te bepalen vanuit welke invalshoek(en) een onderwerp wordt belicht en in welke context het bericht wordt gebracht. Er bestaat evenmin een journalistieke norm die meebrengt dat een (hoofd)redactie bij een uitzending over een bepaald onderwerp (alle) voor- en tegenstanders aan het woord dient te laten. (zie punt 1.2. van de Leidraad van de Raad) Het voorgaande neemt echter niet weg dat de journalist eenzijdige en tendentieuze berichtgeving dient te vermijden. (zie punt 1.5. van de Leidraad) Dit brengt mee dat op de journalist de verantwoordelijkheid rust om – zeker in een consumentenprogramma als „Radar‟ – zoveel mogelijk een gebalanceerd beeld te schetsen. Uit een oogpunt van evenwichtige berichtgeving dient dan ook bij
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
182
voorkeur in een en dezelfde publicatie tot uitdrukking te komen dat met betrekking tot hetgeen daarin aan de orde is gesteld, wederhoor is toegepast. (zie punt 2.3.1. van de Leidraad) In de uitzending is onder meer als onjuist bestempeld dat „no cure, no pay‟-dienstverlening wordt geadviseerd in kwesties waarin de aansprakelijkheid is erkend. Blijkens de uitzending is dat oordeel gebaseerd op de meningen van diverse betrokkenen en experts. Voor zover juist is dat een aantal beschuldigingen afkomstig is van personen die ten tijde van de publicatie met klaagster in conflict waren – zoals klaagster heeft gesteld – kan niet worden geoordeeld, dat verweerder ten onrechte alleen is uitgegaan van de betrouwbaarheid van die bronnen als brengers van objectieve feiten. De opvattingen van personen die mogelijk in conflict zijn met klaagster, worden in de uitzending voldoende ondersteund door andere, onafhankelijke bronnen. (zie punt 2.2.5. van de Leidraad) Daarbij komt dat mr. J.F. Schultz namens klaagster in de uitzending op de beschuldigingen heeft kunnen reageren. Uit de door klaagster overgelegde stukken blijkt dat mr. Schultz in een e-mailbericht van 6 januari 2010 is uitgenodigd voor het gesprek in de uitzending van 11 januari 2010. In dat emailbericht is onder meer vermeld: “Maandag aanstaande staat de belangenbehartiger centraal. In hoeverre spelen zij een rol bij secundaire victimisatie? Handelen zij altijd in het belang van het slachtoffer? We zien dat dit vaak niet het geval is bij letselschadebureaus die onnodig no cure no pay hanteren. Bureaus die van de verzekeraar de BGK krijgen vergoed én daarnaast een % van de schadevergoeding vragen. Wij laten daarvan een voorbeeld zien, een gedupeerde komt aan het woord. Verder laten we zien dat no cure no pay door bureaus vaak wordt aangeraden, zo ook door de Pals-groep. Wij vragen ons in de uitzending af of dit wel altijd nodig is. Immers, als de aansprakelijkheid duidelijk is, dan worden de BGK vergoed. Kortom: wij stellen ter discussie of no cure no pay wel altijd in het belang is van het slachtoffer. Staat het slachtoffer altijd centraal? In de uitzending zullen professor Akkermans van de VU en Jaap Smit van Slachtofferhulp Nederland hun visie geven. Daarnaast legt Bert Pals uit hoe hij ooit no cure no pay heeft ingevoerd en wat hij daarmee voor ogen had.” Aan mr. Schultz is aldus voldoende de mogelijkheid geboden om zich voor te bereiden op het studiogesprek. Hem is voldoende duidelijk meegedeeld, waarop zijn commentaar betrekking moest hebben. In de uitzending is mr. Schultz uitgebreid aan het woord gelaten. Gezien diens juridische achtergrond moet hij in staat worden geacht kritiek als de onderhavige te pareren, een eenzijdig – en voor klaagster negatief – beeld te nuanceren en geuite beschuldigingen te weerspreken.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
183
De vragen van de presentatrice hadden uiteindelijk voornamelijk betrekking op „geheime convenanten‟. Hoewel het – gezien de maatschappelijke impact van consumenten-programma‟s als „Radar‟ – wellicht zorgvuldiger was geweest wanneer verweerder in het vraaggesprek met mr. Schultz alle beschuldigingen expliciet had voorgelegd, heeft verweerder niet journalistiek onzorgvuldig gehandeld door dit na te laten. Mr. Schultz had ervoor kunnen kiezen in het gesprek zelf de voordelen van „no cure, no pay‟-dienstverlening naar voren te brengen en nader in te gaan op het adviseren van „no cure, no pay‟ bij erkende aansprakelijkheid. Van het overvallen met feiten of slechts onder onredelijke tijdsdruk bieden van een mogelijkheid tot wederhoor, is geen sprake. Voor zover mr. Schultz namens klaagster geen adequaat gebruik heeft gemaakt van de geboden mogelijkheid tot wederhoor, kan dat verweerder niet worden verweten. Voor zover klaagster heeft aangevoerd dat de in de uitzending gedane uitlatingen over het (vermeende) geheime karakter van convenanten tussen letselschadebureaus en verzekeraars niet accuraat zijn, is de Raad van oordeel dat ook op dat punt mr. Schultz in het vraaggesprek uitgebreid de mogelijkheid heeft gekregen om de beweringen ter zake te ontkrachten. Tot slot overweegt de Raad dat het gebruik van verborgen opname-apparatuur in beginsel niet toelaatbaar is. Hiervan kan de journalist alleen afwijken als hem geen andere weg open staat om een ernstige misstand aan het licht te brengen of een zaak van maatschappelijk belang scherper te belichten, mits de werkwijze geen onevenredige inbreuk maakt op de privacy en de veiligheid van betrokkenen. (zie punt 2.1.5. van de Leidraad) Verweerder heeft met de uitzending kennelijk beoogd zijn kijkers te informeren omtrent misstanden in de branche van letselschadebureaus. Die misstanden zouden onder meer erin zijn gelegen dat sommige bureaus ten onrechte „no cure, no pay‟-dienstverlening adviseren. De Raad meent dat de beelden (een aantal) letselschadebureaus wellicht ten onrechte een „schimmig‟ imago hebben gegeven, maar acht het aannemelijk dat verweerder zonder toepassing van de gevolgde werkwijze niet aan het licht had kunnen brengen of bedoelde misstanden al dan niet bestaan. Daarbij komt dat de beelden de geuite beschuldigingen ondersteunen en daardoor relevant zijn voor de onderbouwing van de kritiek. Klaagster heeft weliswaar gesteld dat zij had mee willen werken aan een opname, maar zij heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat verweerder in dat geval het hiervoor geformuleerde doel van de uitzending had kunnen verwezenlijken. Voorts acht de Raad van belang dat de betrokken medewerkers van de letselschadebureaus onherkenbaar in beeld zijn gebracht. Ook de overige aspecten van de opnamen maken niet dat er een
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
184
onevenredige inbreuk wordt gemaakt op de rechten en rechtmatige belangen van betrokkenen. (zie punt 2.1.7. van de Leidraad) De Raad acht de door verweerder gevolgde werkwijze dan ook niet journalistiek onaanvaardbaar. Een en ander leidt tot de slotsom dat verweerder geen grenzen heeft overschreden van hetgeen – gelet op de eisen van journalistieke verantwoordelijkheid – maatschappelijk aanvaardbaar is, door over klaagster te berichten zoals hij heeft gedaan.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
185
BIJLAGEN BIJ HOOFDSTUK 4
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
186
JURIDISCH LUIK BIJLAGE 1: Service Corp International plc v Channel 4 (1999)1 BRON: Service Corp International plc & Anor v Channel Four Television Corp & Anor [1999] ELMR 83. a) Situering P. runde een groot aantal uitvaartcentra in Groot-Brittannië. A. is een documentairemaker bij de omroep Channel 4 en slaagde erin om undercover een job te versieren bij één van P‟s uitvaartcentra. Hij maakte daar undercover videobeelden, waarop te zien was hoe lijken en doodskisten onrespectvol behandeld werden. De informatie en het filmmateriaal dat hij had verzameld werden gebruikt bij een documentaire die uitgezonden werd op Channel 4, over de malafide praktijken van P. Wanneer A. P. confronteerde met zijn bedoeling om de informatie uit te zenden dreigde P. eerst met het feit dat hij een klacht zou indienen wegens „libel‟ en „breach of confidence‟. Enige tijd later, net voor de geplande uitzending, vroeg P. een preventief uitzendverbod. Hij klaagde dat A. toegang had verkregen tot zijn uitvaartcentra door bedrog en misleiding. Verder beklaagde hij zich er ook over dat de informatie die verkregen was door A. vertrouwelijk was. Hij stelt dat de journalist zich schuldig had gemaakt aan huisvredebreuk en „breach of confidence‟. b) Oordeel van de rechter De rechter start in deze zaak door te benadrukken dat de journalisten fundamenteel recht hebben op uitingsvrijheid, beschermd door artikel 10 EVRM. P. moest dus aantonen dat zo‟n beperking binnen de beperkingsgronden van artikel 10 zou vallen. Het uitzendverbod is ingegeven doordat P. zich vooral zorgen maakt om zijn reputatie. In een eerdere rechtszaak (Bonnard v Perryman) had de rechter geoordeeld dat een uitzendverbod niet mogelijk was bij „libel. Dit probeert P. volgens de rechter nu te omzeilen door een beroep te doen op de „confidentiality‟-wetgeving. Beroep op „breach of confidence‟ was volgens de rechter niet mogelijk omdat eiser enkel de visuele informatie wou verbieden. In zo‟n geval moeten de visuele beelden duidelijk te onderscheiden zijn van de informatie, en dat was hier volgens de rechter niet het geval. De rechter merkt ook op dat zelfs indien A.toegang had gekregen tot P‟s uitvaartcentra door misleiding, waardoor hij eigenlijk huisvredebreuk heeft gepleegd, dat dat nog geen reden is om de uitzending te verbieden. Volgens de rechter is het beroep op huisvredebreuk en „breach of confidence‟ ook niet mogelijk, omdat er een substantieel maatschappelijk belang lag in de onthullingen die uitgezonden werden. Verder deed P. ook nog een beroep op het copyright. P. heeft 1
http://www.5rb.com/case/Service-Corp-International-plc--Anor-v-Channel-Four-Television-Corp--Anor.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
187
namelijk het copyright over de vertrouwelijke informatie die door A. gefilmd werd. Maar ook die aanklacht faalt volgens de rechter. Het uitzendverbod werd geweigerd en de rechter stelt nog dat the media should not be silenced on the basis of claims with limited or uncertain prospects, the balance of convenience and delay.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
188
BIJLAGE 2: Mosley v. News Group Newspapers2 BRON: Max Mosley v News Group Newspapers Limited [2008] EWHC 1777 (QB). a) Situering In deze zaak is klager Max Mosley, voorzitter van de Fédération Internationale de l'Automobile (FIA), een internationale federatie van verschillende nationale auto-, motorsport- en motorclubs en ook verantwoordelijk voor de organisatie van Formule 1. Mosley is in het geheim gefilmd tijdens een smorgie met vijf prostituees. De tabloid „News of the World‟ publiceert het verhaal onder de titel „F1 BOSS HAS SICK NAZI ORGY WITH 5 HOOKERS‟ op de voorpagina. Naast het feit dat Mosley deelneemt aan sm-orgieën speelt ook het feit dat de rollenspellen nazigetint waren een grote rol in het artikel. Het verhaal wordt breed uitgesmeerd over verschillende pagina‟s in de krant. Er wordt ook dieper ingegaan op Mosley‟s vader die een naziverleden heeft en getrouwd zou zijn met Hitler als getuige. De artikels zijn vergezeld van een 8-tal foto‟s die met de verborgen camera genomen zijn. Op de foto‟s zijn beelden van Mr. Mosley te zien terwijl hij deelneemt aan seksuele activiteiten met vijf prostituees, in de kelder van een private flat, dichtbij het huis van Mosley. Het gezicht van de vrouwen is op de foto‟s onherkenbaar gemaakt. In de krant wordt ook verwezen naar de website, waarop de videobeelden van de sm-orgieën volledig bekeken kunnen worden. Mosley dient daarop klacht in tegen de inhoud van het artikel en de foto‟s die daarbij vergezeld zijn. Hij dient ook klacht in tegen hetzelfde artikel op de website van „News of the World‟, waarbij ook videomateriaal te zien was van de „orgie‟. Verder verwijst Mosley ook nog naar een artikel dat een week na het oorspronkelijke artikel was verschenen in „News of the World‟ onder de titel „EXCLUSIVE: MOSLEY HOOKER TELLS ALL: MY NAZI ORGY WITH F1 BOSS‟. Hierin werd de „hoer‟ geïnterviewd die de verborgen camera-beelden maakte. Ook in dit artikel wordt duidelijk dat tijdens de sm-orgieën scènes uit de nazitijd werden nagespeeld. Mosley dient een klacht in voor „breach of confidence‟ en de bekendmaking van persoonlijke informatie zonder toestemming en baseert zich daarbij op artikel 8 EVRM. voor „breach of confidence‟ en de bekendmaking van persoonlijke informatie zonder toestemming, gebaseerd op artikel 8 EVRM. Mosley stelt dat zijn privacy zwaar geschonden is. Het materiaal dat gepubliceerd werd, was strikt privé. Bij een afweging tussen artikel 8 en artikel 10 EVRM, moet volgens klager rekening gehouden worden met het feit dat de vertoning van de videobeelden geen legitiem doel dient en dat zij een heel diepe inbreuk maken op zijn privacy die onnodig en disproportioneel is. Mosley erkent dat hij heeft deelgenomen aan dergelijke sm-bijeenkomsten, maar klasseert de verwijzingen 2
Oa. (Quinn, 2009, p. 262, 269 en 272), http://www.bailii.org/ew/cases/EWHC/QB/2008/1777.html.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
189
naar het nazi-gedrag als valse insinuaties. Het verhaal heeft zijn persoonlijk leven verwoest. Daarnaast was er ook een zekere vertrouwensrelatie tussen de deelnemers. Ze kenden elkaar allemaal al lange tijd en namen deel aan zo‟n activiteiten met het begrip dat niemand iets over de sm-partijen zou vertellen. De vrouw die de opnames met de verborgen camera heeft gemaakt heeft dat vertrouwen verbroken en de journalist had dat moeten weten. News of the World verweert zich door te stellen dat het bekendmaken van deze informatie in het publiek belang is en dat in dit geval hun uitingsvrijheid zwaarder doorweegt dan Mosley‟s recht op privacy. Het is volgens hen belangrijk om aan te tonen dat iemand met zo‟n invloedrijke positie en zo‟n vermogen zich niet altijd conventioneel met zijn status gedraagt. Zij doen dus beroep op artikel 10 EVRM. b) Oordeel van de rechter (belangrijkste overwegingen) We merken hier nog op dat Mosley eerder via een kortgeding een uitzendverbod heeft proberen bekomen van het filmpje van de verborgen camerabeelden op de website van News of the World. De rechter ging daar toen echter niet op in en weigerde een preventief publicatieverbod omdat het materiaal al zo wijdverspreid was en intussen al vele miljoenen keren was bekeken op internet. Naast op de website van News of the World kon het materiaal namelijk ook op vele andere websites bekeken worden. De rechter oordeelde dat de videobeelden een duidelijke impact hadden op het recht op privacy van Mosley en dat er geen legitiem publiek belang was dat het tonen van de beelden rechtvaardigde. Toch werd een uitzendverbod geweigerd omdat er geen Mosley geen „reasonable expectation of privacy‟ meer had met betrekking tot de videobeelden, omdat hij al zo veel bekeken werd online. „The film was so much in the public domain that there was really no privacy left to be protected‟, aldus de rechter. Later wordt de zaak ten gronde behandeld voor de High Court. De rechter verwijst hier allereerst naar de Human Rights Act die de „confidentialy‟ wetgeving heeft uitgebreid naar „information in respect of which there is a reasonable expectation of privacy‟, ook indien er geen vertrouwensrelatie is tussen de personen. De rechter verwijst naar artikel 8 EVRM en artikel 10 EVRM, die in deze zaak tegenover elkaar afgewogen moeten worden. Daarbij moet met alle omstandigheden rekening gehouden worden, ook met een eventueel maatschappelijk belang die een inbreuk op de privacy zou kunnen rechtvaardigen. De rechter stelt dat de „confidentiality‟-wetgeving enkel geldt voor informatie die vertrouwelijk is. Eens die informatie in het publiek domein is gekomen en algemeen toegankelijk is, kan er geen beroep meer gedaan worden op „confidentiality‟. Verder stelt de rechter dat er een publiek belang kan zijn die openbaarmaking van vertrouwelijke informatie rechtvaardigt. De belangen die zich
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
190
verzetten tegen openbaarmaking moeten dus afgewogen worden tegen de belangen die gediend zijn bij de openbaarmaking. De rechter stelt ook dat het maatschappelijk belang niet automatisch het werken met verborgen camera rechtvaardigen. De rechter verwijst daarbij naar artikel 10 van de PCC‟s Code of Practice, waar gesteld wordt dat bij clandestiene nieuwsgaringsmethodes ook aan de subsidiariteitsvoorwaarde voldaan moet zijn. De rechter stelt dat in dit geval een klacht is ingediend tegenover de publicatie van de informatie en niet tegenover de nieuwsgaringsmethode. De rechter erkent wel wel dat de schade die Mosley geleden heeft door de publicatie te wijten is aan de clandestiene beelden en foto‟s. De rechter oordeelt eerst of er een nazi- thema was tijdens de SM-avond. Dit is belangrijk omdat News of the World initieel stelde dat de inbreuk door het heimelijk filmen gerechtvaardigd was door het maatschappelijk belang dat samenhing met het feit dat de seksuele activiteiten plaatsvonden in een nazi-setting. Dit was relevant voor klagers positie en verantwoordelijkheden als President van de FIA. Later werd door News of the World ook aangehaald dat de feiten die zich op de avonden afspeelden illegaal en immoreel waren. De advocaat van Mosley stelt dat het hier ging om standaard SMscenario‟s die niks met nazisme te maken hadden. News of the World had dan weer een lijstje met tien redenen aangegeven die volgens hen duidelijk maakten dat het wel om een nazi-thema ging. De rechter bestudeert deze tien redenen en analyseert het videomateriaal uitgebreid. Ze komt tot de conclusie dat niet bewezen is dat er een nazi-thema aanwezig was en dat Mosley spot met de holocaust. Verder blijkt tijdens de zitting ook dat de vrouw die de opnames had gemaakt maar 12000 pond betaald werd in plaats van de beloofde 25000 pond. Dit net omdat er te weinig bewijs was voor nazigeoriënteerde activiteiten en zeker al niet voor het feit dat Mosley expliciet een nazithema besteld had. Dit was nochtans een van de kernpunten van het artikel en een van de meest shockerende aspecten ervan. Dit doet de rechter besluiten dat ze de juiste beslissing heeft gemaakt. Verder stelt de rechter ook dat er geen maatschappelijk belang lag in de onthulling van het feit dat iemand in klagers positie deelneemt aan sm-orgieën die niet zo ver gingen dat er wetten overtreden werden. De rechter vermeldt nog dat er een maatschappelijk belang aanwezig zou kunnen zijn in deze revelaties indien „they prevented the public from being misled by the claims the individual concerned had made.‟ Dat was hier echter niet het geval. Verder stelt de rechter dat ook publieke figuren recht hebben op een persoonlijk leven. Mosley had hier een „reasonable expectation of privacy‟ omdat het om seksuele activiteiten gaat die plaatsvonden op privaat domein en tussen volwassenen die dat welwillend deden en daartoe niet gedwongen werden. Het seksleven van mensen werd door de rechter beschouwd als „essentially their own business‟, toch tenminste zolang er geen jonge of kwetsbare mensen misbruikt worden.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
191
Mosley wordt hier dus in het gelijk gesteld en krijgt een schadevergoeding van maar liefst 60 000 pond. „In any case no amount of damages could fully compensate the claimant for the damage done. Mr Mosley was „hardly exaggerating when he says that his life was ruined‟, aldus de rechter. Mosley z‟n verzoek om punitive damages werd niet ingewilligd. „Such damages were inappropriate in privacy cases and would have a chilling effect.‟ Deze schadevergoeding moet verhinderen dat de handelingen die tot de rechtszaak geleid hebben, noch door de aangeklaaagde, noch door anderen zal worden herhaald. In praktijk dienen zij vaak als een compenserende schadevergoeding, wanneer die eerder onvoldoende lijkt.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
192
BIJLAGE 3: Undercover teacher3 BRON: Leeds City Council and Others v Channel Four Television Corporation [2005] EWHC 3522 (Fam). a) Situering Alex Dolan is naast journaliste ook wetenschapsleerkracht. Ze gaat zes maanden als „supply teacher‟ undercover in Britse scholen voor het Channel 4-programma „Dispatches‟. Doel is om gedragsproblemen van leerlingen te onthullen in sommige gebieden. Dolan neemt daarbij haar lessen heimelijk op met een verborgen camera. Ze filmt in vier scholen, twee in Islingon (Highbury Grove School en St. Aloysius Roman Catholic College) en twee in Leeds (Intake High School Arts College and John Smeaton School). Het videomateriaal van de scholen uit Leeds en de Highburt Grove uit Islingon toont zware gedrags- en gezagsproblemen bij de studenten, onder andere vechten in de klassen, vloeken naar leerkrachten („Fuck off‟) en het zomaar verlaten van het klaslokaal. Soms was het gewoon onmogelijk om les te geven. Er wordt ook getoond hoe in één school de inspectie door de schooldirectie wordt voorgelogen. Op het moment van de inspectie was bepaald schoolmateriaal aanwezig, terwijl dat anders niet het geval is en werden de lastigste leerlingen geschorst of op buitenschoolse activiteiten gestuurd. In de reportage zijn ook leerkrachten te zien die zelfs de moeite niet meer doen om les te geven of hun lessen interessant te maken. Het oncontroleerbare gedrag van de lastige leerlingen zorgt ervoor dat de andere leerlingen die wel willen bijleren, dat niet meer kunnen. Dolan wordt door haar reportage een jaar geschorst door de „General Teaching Council‟ omdat ze het vertrouwen van de studenten had verbroken. Daarnaast probeert ook de vader van twee 15-jarige studenten via de rechter te voorkomen dat beeldmateriaal (de volgende dag) waarop zijn kinderen te zien zijn, uitgezonden zou worden. De twee leerlingen, die naar de John Smeaton School in Leeds gingen, klagen dat de verborgen camerabeelden van hen op school een inbreuk zijn op hun privacy. Daarnaast geven ze ook nog aan dat Channel 4 enkel uit commerciële motieven de reportage had gemaakt. De beelden van zijn twee zonen zijn volgens hen niet nodig om de boodschap van de reportage duidelijk te maken. Ook het stadsbestuur van Leeds voegt zich bij de eisende partij.
3
http://www.5rb.com/newsitem/Bid-to-stop-under-cover-footage-fails en http://www.bailii.org/cgibin/markup.cgi?doc=/ew/cases/EWHC/Fam/2005/3522.html&query=undercover+and+teacher&method=boole an.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
193
Channel Four gaat niet akkoord met het verbod. De leerlingen zijn namelijk onherkenbaar gemaakt en het publiek belang prevaleert volgens hen boven het recht op privacy van de twee leerlingen.
b) Oordeel van de rechter (belangrijkste overwegingen) De rechter beschrijft het programma als een „serious documentary‟ die niet enkel op entertainment is gericht. De beelden dienen volgens hem duidelijk een maatschappelijk belang. If conditions in those schools, never mind other schools, really are as bad as they seem to be, then it might be thought that the picture displayed is one which should be of the very greatest concern, not merely to the local education authorities who are responsible for the schools, not merely to the Secretary of State for Education and Skills, not merely to OFSTED, who it appears are being bamboozled by at least some schools, but also to parents. Not just the parents of those children who, by reason of their disruptive behaviour, are not being educated, but also those parents whose children because of the disruptive behaviour of other children are not receiving the education they want and which they are entitled to. De rechter erkent dat er een zekere vertrouwensrelatie bestaat tussen leerkracht en leerling en dat een leerling zeker niet verwacht dat hij op school met een verborgen camera gefilmd zal worden. Daardoor kunnen eisers wel degelijk een beroep doen op de „confidentiality‟- wetgeving. Er was een redelijke verwachting van privacy, wat een noodzakelijke voorwaarde is. Die „expectation of privacy‟ werd geschonden door het heimelijk filmen. De rechter weegt daarom het recht op privacy van de jongens af tegenover het recht op uitingsvrijheid van Channel 4. De rechter stelt hier ook expliciet dat artikel 10 EVRM het recht omvat om informatie te ontvangen en dat de ouders en de verantwoordelijken voor de scholen het recht hebben om van deze informatie op de hoogte gesteld te worden. Daarnaast wijst de rechter er ook op dat artikel 8 EVRM nog zwaarder doorweegt wanneer het om kinderen gaat. Dat recht is ook van belang indien de kinderen, doordat hun identiteit gemaskeerd werd, slechts door de directe omgeving herkend kunnen worden. Dat laatste is heel realistisch omdat de school en de klas vermeld worden. Daarnaast wijst de rechter erop dat het maatschappelijk belang van de reportage wel heel groot is. Ook verwijst de rechter naar de relevante artikelen van de Ofcom Broadcast Code. Samengevat staat daarin te lezen: Surreptitious filming is permissible in principle if, but only if, a legitimate story which is in the public interest can be achieved only by means of surreptitious rather than open filming. Ook wordt verwezen naar een artikel dat stelt dat er speciale aandacht besteed moet worden aan de privacy van min-zestienjarigen. Indien een programma de privacy van een
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
194
minzestienjarige schaadt, moet er toestemming verkregen zijn van een ouder, voogd, en zo mogelijk van de betrokken minderjarige in kwestie, „unless the subject matter … is warranted to proceed without consent.‟ Al deze omstandigheden meegewogen weigert de rechter uiteindelijk om een verbod aan Channel 4 op te leggen. Ook al hebben klagers een legititeme verwachting van privacy terwijl ze op school zijn, toch weegt hier het grote maatschappelijk belang zwaarder dan het recht op privacy van de twee schooljongeren. Volgens de rechter is het ook alleen mogelijk om met verborgen camera-beelden deze informatie aan het publiek bekend te maken. A school which is prepared, so it would seem, to deceive OFSTED is hardly going to allow itself to be filmed, warts and all, by a commercial broadcaster. One does not, I think, have to be unduly cynical to believe that a request for permission to film, even if that request had been granted, would have led to a presentation very different from that which in the event Channel 4 was able to obtain by surreptitious means. Ook het vragen van toestemming aan de ouders van de minderjarigen was hier onmogelijk omdat die vast en zeker geweigerd zou worden. Hierdoor zou de uitzending onmogelijk worden. Aan de Ofcom code is dus volgens de rechter voldaan. De vader van de kinderen heeft ook onvoldoende kunnen aantonen dat hij bij een behandeling van de zaak ten gronde in het gelijk gesteld zou worden. Dit is een voorwaarde voor het toekennen van een uitzendverbod. Het recht op uitingsvrijheid van Channel 4 weegt hier dus zwaarder dan het recht op privacy van de scholieren, hoe zwaarwegend dat ook mag zijn.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
195
BIJLAGE 4: Goodman4 BRON: Royal phone hacker jailed for 4 months. (2007, 26 januari). Geraadpleegd op 19 juli 2007 op het World Wide Web: http://www.5rb.com/newsitem/Royal-phone-hacker-jailed-for-4-months. a) Situering De royalty-verslaggever van News of the World, Clive Goodman, slaagt erin met hulp van „private investigator‟ Glenn Mulcaire om de berichtontvangers te kraken van diverse medewerkers van het Britse koningshuis, onder andere van de perssecretaris van prins Charles en van twee privémedewerkers die werkten voor prinsen William en Harry. Goodman slaagt er zo in om meer dan zeshonderd voicemailberichten te onderscheppen. Het afluisterschandaal gat aan het rollen nadat Tom Bradby, royaltyverslaggever van de tv-zender ITV, merkt dat details over een televisieproject met prins William vrij snel in News of the World verschijnen. Omdat de inhoud van die besprekingen maar bij een kleine groep mensen bekend is, dienen enkele medewerkers van Clarence House, de officiële residentie van Charles in Londen, klacht in. De medewerkers van wie de voicemails werden afgetapt krijgen ook achterdocht wanneer hun nieuwe voicemailberichten als „beluisterd‟ worden weergegeven. De politie start een onderzoek en komt daarbij vrij snel bij Goodman terecht. Hij wordt daarop gearresteerd en aangeklaad. News of the World schorst Goodman nadat ze dit nieuws verneemt. In de rechtbank bekent Goodman dat hij de berichten heeft onderschept. b) Oordeel van de rechter (belangrijkste overwegingen) De rechter veroordeelt Goodman onder s1 van de Regulation of Investigatory Powers Act 2000. Hij krijgt zelfs een gevangenisstraf van vier maanden voor het meer dan honderd keer hacken van mobiele telefoons van de koninklijke familie. Ook de „private investigator‟ Glenn Mulcaire wordt veroordeeld tot zes maand cel. Hij had ook nog de voicemails van andere bekende medemensen gehackt, onder andere die van model Elle MacPherson. De rechter noemt het gedrag van de twee heren „low conduct, reprehensible in the extreme.‟ Hij stelt dat deze zaak niet om de persvrijheid gaat, maar wel om een ernstige, onvergeeflijke en illegale inbreuk op de privacy. Geen enkele journalist staat boven de wet. Daarnaast was Goodman volgens de rechter ook enkel geïnteresseerd in eigenbelang en promotiekansen. „It is essential for the decency of our public life that conduct of this kind is clearly marked as unacceptable. This was serious criminal conduct to which we must not become numbed. It 4
http://www.5rb.com/newsitem/Royal-phone-hacker-jailed-for-4-months.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
196
is to my mind [of] the very first importance to the fabric of our public life that such intrusive, sustained criminal conduct should be marked by immediate loss of liberty‟, concludeert de rechter.
BIJLAGE 5: Response Handling Limited v British Broadcasting Corporation (BBC)5 BRON: Response Handling Ltd v BBC, [2008] SLT 51 OH. a) Situering Eisers zijn de Response Handling Limited, een bedrijf dat callcenters exploiteert. Onder hun klanten bevinden zich banken, verzekeringsmaatschappijen en telecommunicatiebedrijven. Eisers hebben zo toegang tot de besturingssystemen van die klanten en tot uitgebreide informatie over hun financiële zaken. In januari 2007 gaat Sandeep Gill, een undercoverreporter bij de BBC, solliciteren voor een job bij eisers. Dat lukt haar moeiteloos. Na drie weken opleiding begint ze aan haar job. Ze tekent daarbij een contract met klagers dat ook een „confidentiality clause‟ bevat. Ze gaat daarmee akkoord dat ze geen bedrijfsgeheimen of andere vertrouwelijke informatie in verband met klagers zal openbaar maken. Ook zal ze geen vertrouwelijke documenten wegnemen zonder toestemming. Verder belooft ze ook dat ze niet te communiceren over de zaken van eisers met eender welke werknemer van een media-organisatie. Gill houdt zich natuurlijk niet aan die beloftes, aangezien ze een undercoverjournalist is. Tijdens haar job maakt ze zo opnames met een verborgen camera op haar werkplek. Verder steelt ze ook vertrouwelijke documenten die details bevatten over de bankrekeningen van klanten van het bedrijf. Ze geeft die documenten aan een BBC-presentator. Met de reportage probeert Gill aan te tonen dat criminelen op een makkelijke manier toegang kunnen krijgen tot kredietkaartgegevens, dit bijvoorbeeld via databases waarin die informatie opgeslagen is. Dit kan onder meer door aangenomen te worden in een callcenter. Wanneer eisers op de hoogte komen van de bedoelingen van de undercoverjournaliste proberen ze via de kortgedingrechter een uitzendverbod te bekomen, op basis van de Human Rights Act die het recht op privacy beschermt. Eisers doen meer specifiek een beroep op artikel 1, 1ste protocol van het EVRM dat stelt dat iedereen het recht heeft op het ongestoord genot van zijn eigendom. Het callcenter beschouwt de informatie die Miss Gill meenam naar huis als eigendom van het callcenter en wil de uitzending daarom op basis van dit artikel verbieden. De BBC doet een beroep op hun uitingsvrijheid, zoals die is vastgelegd in artikel 10 EVRM en stelt dat het onderwerp van de bank-en kredietkaardfraude maatschappelijk heel relevant is. 5
Communications Law, vol. 12, nr 4, 2007, p 140-141
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
197
b) Oordeel van de rechter (belangrijkste overwegingen) De rechter gaat in deze zaak na of de eisers meer kans hebben om de zaak te winnen dan te verliezen indien deze ten gronde behandeld zou worden, of indien er in deze zaak omstandigheden waren die aanleiding konden geven tot een „lesser degree of likelihood‟ (art. 12/3 HRA). De rechter stelt dat hij een afweging moet maken tussen het maatschappelijk belang van de reportage en andere belangen zoals het recht van eisers om vertrouwelijke informatie te beschermen. De rechter stelt daarbij dat het doel van de reportage was om bankrekening- en kredietkaardfraude te onderzoeken, wat een ernstige criminele activiteit is. De uitzending van het undercover verkregen materiaal was dus maatschappelijk zeer relevant. De rechter verwijst ook naar de Ofcom code die stelt dat een omroep in sommige omstandigheden materiaal kan verkrijgen door misleiding, waaronder ook heimelijk filmen wordt meegerekend. Aan de Ofcom Code is volgens de rechter dan ook voldaan. Verder stelt de rechter ook dat het materiaal dat in de uitzending getoond wordt niet uiterst vertrouwelijk of gevoelig is. De infiltratie was bovendien ook een onderdeel van een groter onderzoek naar bankrekening-en kredietkaartfraude. De rechter aanvaardt bovendien niet dat materiaal dat verkregen is door de wet te overtreden sowieso ertoe leidt dat dit materiaal nooit gebruikt kan worden. „The consideration that the material was obtained by means which included a deliberate breach of contract included by the party seeking to exercise their right to freedom of expression was one that had to be weighed in the balance along with the principal competing considerations.‟ Daarnaast stelt de rechter ook dat dit geen voorbeeld is van een zaak waarin een werknemer een nalatigheid in de beveiliging heeft gezien en dit dan bekendmaakt. De reporter had opzettelijk een nalatigheid in de beveiliging gecreëerd die zich anders niet zou hebben voorgedaan. Er was geen aanwijzing dat wat de reporter had gedaan ooit door een andere werknemer was gedaan of dat de journaliste aangemoedigd werd door een van de werknemers. Ook hiermee moet rekening gehouden worden, maar het werd niet doorslaggevend genoemd („it did not appear to be a compelling consideration‟). Het leek ook onwaarschijnlijk dat er nadelige gevolgen zouden ontstaan voor de klanten van de eisers, of voor de werknemers van eisers. Mogelijke nadelige gevolgen voor de eisers zelf zijn moeilijk te kwantificeren. De rechter concludeert dat het publiek belang hier zwaarder weegt. „When scrutinising the competing interests his Lordship was not satisfied that the pursuers were more likely than not to succeed at proof. Nor did there seem to be any basis for applying the less stringent test.‟ Daarop komt de rechter tot de conclusie dat een uitzendverbod niet toegestaan kan worden.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
198
BIJLAGE 6: McGee6 BRONNEN: - Ponsford, D. (2004, 30 april). NoW ruling backs reporter‟s right to work undercover. PressGazette. Geraadpleegd op 19 juli 2007 op het World Wide Web: http://www.pressgazette.co.uk - Byrne, C. (2004, 28 april). Journalist cleared in Huntley photo case. The Independent. Geraadpleegd op 19 juli 2007 op het World Wide Web: http://www.independent.co.uk a) Situering
News of the World-journalist David McGee slaagt erin door gebruik te maken van valse referenties (die nooit gecheckt werden!) en een vals adres een job te krijgen als cipier in Woodhill Prison in Melton Keys, waar onder andere Ian Huntley in voorhechtenis zat. Hij werd beschuldigd van de moord op twee tienjarige meisjes, de zogenaamde „Soham murders‟. Op McGee z‟n paspoort stond zelfs vermeld dat hij een journalist was, maar niemand had dat bij de gevangenis opgemerkt. Doel van de undercoveroperatie was om te kijken hoe het screeningsproces van werknemers bij de gevangenis verloopt en of die procedure wel veilig is. David McGee wordt daarop aangeklaagd omdat hij een digitale camera had binnen- en buitengesmokkeld in de gevangenis en daarmee foto‟s had genomen van Ian Huntley in zijn cel. Dat is in strijd met Regel 70 van de Prison Rules 1999, waarin staat dat er geen voorwerpen, geld, en dergelijke zonder toestemming in de gevangenis binnengebracht mogen worden. De foto‟s werden gepubliceerd in News of the World samen met een artikel over het gebrek aan veiligheid in de gevangenis.
b) Oordeel van de rechter De rechter oordeelt dat de journalist niet in de fout is gegaan in deze zaak. De aanklacht tegen hem wordt dan ook ingetrokken. De rechter stelt dat de gevangenisregels absurd zijn en te breed om afgedwongen te worden. Technisch gezien wordt het volgens de wet zelfs mogelijk om een persoon te 6
http://www.pressgazette.co.uk/story.asp?sectioncode =1&storycode=25683 en http://www.independent.co.uk/news/uk/crime/journalist-cleared-in-huntley-photo-case%20%20%20561506.html
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
199
verbieden om de gevangenis binnen te komen met eender welk voorwerp, zelfs een pakje sigaretten. De aanklacht struikelt hier dus over deze technische wetsbepaling. De journalisten zou in de zaak nog een beroep doen op hun vrijheid van nieuwsgaring, zoals vastgelegd in artikel 10 EVRM. Maar daartoe kwam de rechter niet door al meteen te stellen dat de overtreding waarvoor de journalist aangeklaagd was, absurd was. De rechter erkende wel dat er een groot maatschappelijk belang aanwezig moet zijn indien er zo vergaande undercoverreportages gevoerd worden.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
200
BIJLAGE 7: Wayne Veysey7 BRONNEN: -
Cheston, P. (2003, 29 mei). Court victory for Standard reporter. Evening Standard. Geraadpleegd op 19 juli 2007 op het World Wide Web: http://www.standard.co.uk
-
Charges dropped against journalist. (2003, 29 mei). Geraadpleegd op 19 juli 2007 op het World Wide Web: http://news.bbc.co.uk.
a) Situering Wayne Veysey, journalist bij de Evening Standard gaat undercover in Heathrow Airport en solliciteert er voor een job bij het onderhoudspersoneel van de luchthaven, enkele maanden na de aanval op de Twin Towers. Dit om na te gaan of het al dan niet gemakkelijk is om een job te krijgen in de luchthaven en zo in de mogelijkheid te verkeren terroristische aanslagen te plegen. Om voor de job te solliciteren had Veysey de waarheid naar zijn hand gedraaid: hij had onder meer gelogen over zijn identiteit en ook zijn referenties waren vals. Het veiligheidssysteem blijkt deze keer echter wel goed te werken want de sollicitatie van Veysey wordt doorgestuurd naar de bevoegde autoriteiten. De politie is van mening dat de journalist, ook al gaat het om een maatschappelijk belangrijke reportage, een misdaad had gepleegd. Veysey wordt zo gearresteerd nog voor hij aangenomen wordt onder andere omdat hij munt had proberen slaan uit zijn job als onderhoudsman bij de luchthaven. Verder wordt Veysey ook aangeklaagd voor valsheid in geschrifte. Ook zijn vader, die de valse referentie had bevestigd, wordt gearresteerd en aangeklaagd. De politie wordt meteen verteld waar het onderzoek precies om ging en dat de krant alle lonen en pasjes terug zou geven wanneer de undercovermissie voltooid was. Detective Chief Inspector Mark Pepper negeert dit echter en stelt dat Veysey op heterdaad betrapt was. Voor de rechter verdedigt de Evening Standard zijn handelen door een beroep te doen op de persvrijheid, waardoor journalisten undercoverreportages kunnen maken over zaken met een enorm publiek belang. b) Oordeel van de rechter
7
http://www.thisislondon.co.uk/news/article-5062041-court-victory-for-standard-reporter.do en http://news.bbc.co.uk/2/hi/england/shropshire/2947890.stm en
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
201
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
202
Tijdens de rechtszaak besluit de Crown Prosecution Service om alle strafrechtelijke aanklachten tegenover de journalist te laten vallen, wat wil zeggen dat er niet meer voortgeprocedeerd wordt. De rechter noemt dat een realistische beslissing. Wanneer dat niet gebeurd zou zijn zou dat de hele traditie van de onderzoeksjournalistiek ondermijnd hebben. Misleiding en bedrog is soms nodig bij het blootstellen van corruptie, inefficiëntie en misstanden. De rechter keurt de reportage dus goed. Hij stelt: "It is clearly in the public interest that a poor standard of safety and security should always be liable to exposure by the free press, in the same way that bully-boys and the greedy are liable to exposure. Therefore it is acceptable if some subterfuge is used, provided that the aim is in the public interest." De krant had duidelijk gemaakt dat het krijgen van een job in Heathrow enkel bedoeld was om de beveiliging te checken. De journalist had ook duidelijk gemaakt dat hij al het geld dat hij als schoonmaker zou verdienen terug zou geven aan de schoonmaakmaatschappij. "The two defendants, against whom no evidence has been presented and I therefore formally record verdicts of not guilty, have satisfied the court that there was not any dishonest intention in attempting to obtain any pecuniary advantage.” Beide heren worden dan ook onschuldig bevonden.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
203
BIJLAGE 8: Arifa Farooq8 BRONNEN: -
Farooq, A. (2009, 9 april). Britain‟s Homecare Scandal. Geraadpleegd op 19 juli 2007 op het World Wide Web: http://news.bbc.co.uk
-
BBC Scotland journalist Arifa Farooq arrested while carrying out care home investigation. (2009, 6 augustus). Geraadpleegd op 19 juli 2007 op het World Wide Web: http://news.scotsman.com
-
Relief for undercover journalist as prosecution dropped. (2009, 27 augustus). Geraadpleegd op 19 juli 2007 op het World Wide Web: http://www.nuj.org.uk
a) Situering BBC-journaliste Arifa Farooq gaat samen met een aantal andere reporters undercover als bejaardenverzorgster, in opdracht van het programma Panorama, om onderzoek te doen naar de kwaliteit van de thuiszorg in Groot-Brittannië. De journalistes volgen eerst een opleiding over bejaardenverzorging. Op enkele dagen tijd leren ze zo alles wat ze nodig zouden hebben tijdens hun undercovermissie. Daarna gaat Farooq solliciteren bij een bedrijf genaamd „Domiciliary Care‟, een topbedrijf in bejaardenverzorging volgens hun website. Ze gebruikt daarbij een valse identiteit, namelijk de naam van haar zus. Farooq verdient slechts 5.85 pond per uur en komt snel in contact met de harde realiteit van haar job. Zo had Farooq op voorhand geen idee welke zorg de cliënten nodig hadden die ze ging bezoeken. Ze moest zich volledig baseren op de info die de cliënten zelf gaven, wat moeilijk was indien deze niet goed uit hun woorden kwamen of aan dementie leidden. Die weinige informatie maakt Farooq bezorgd, vooral wanneer ze met medicatie moet omgaan. Het is een verplichting dat elke cliënt thuis een zorgplan heeft, maar in de praktijk bleek dat helemaal niet het geval te zijn. Soms belooft men de oudjes ook bezoek, maar kwamen de hulpverleners nooit opdagen. Ook waren de middelen soms beperkt om de oudjes goed te helpen. Voor veel mensen was het contact met de verzorgers het enige contact dat ze hadden op een dag, omdat veel oudjes geen familie of vrienden hadden. Maar door de enorme tijdsdruk van de job had Farooq amper tijd om zelfs maar de oudjes te begroeten. Zo snel volgden de locaties elkaar op. „Visits supposed to last 30 minutes could be cut to as little as three minutes as staff rushed to their next appointments‟, verduidelijkt Farooq. Haar medecollega‟s waren ook duidelijk gefrustreerd door de beperkte zorg die ze konden
8
http://news.bbc.co.uk/panorama/hi/front_page/newsid_7986000/7986482.stm, http://news.scotsman.com/latestnews/BBC-Scotland-journalist-Arifa-Farooq.5532221.jp en http://www.nuj.org.uk/innerPagenuj.html?docid=1324.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
204
verlenen. Hoe nobel het doel van Farooq en de andere journalistes ook mocht zijn, toch wordt ze gearresteerd. Dit enkele maanden nadat de reportage was uitgezonden en nadat ze vrijwillig naar het politiestation was gegaan voor een gesprek. De politie had een klacht ontvangen over het feit dat Farooq haar undercoverjob had verkregen door een valse identiteit te gebruiken. Ze werd gearresteerd voor een overtreding van sectie 123 van de Police Act 1997, die stelt dat het een misdrijf is om een valse identiteit op te geven op een arbeidscontract. Farooq had haar arbeidscontract namelijk getekend onder de naam van haar zus. De journaliste werd een uur in de cel gehouden alvorens ze werd vrijgelaten. Uiteindelijk werd door de procureur besloten, na lobbywerk van de NUJ, om haar niet te vervolgen. De zaak zou dus niet voor de rechter komen. De NUJ had verwezen naar eerdere zaken waarin journalisten gearresteerd werden nadat ze in het kader van undercoverjournalistiek een valse identiteit hadden aangenomen, en waarin uiteindelijk de aanklachten werden ingetrokken omdat de rechters vonden dat ze handelden in het publiek belang.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
205
BIJLAGE 9: Mark Daly9 BRONNEN: -
Jeffries, S. (2003, 21 oktober). Undercover cop. The Guardian. Geraadpleegd op 20 juli 2010 op het World Wide Web: http://www.guardian.co.uk
-
Daly, M. (2003, 21 oktober). My life as secret policeman. Geraadpleegd op 20 juli 2010 op het World Wide Web: http://news.bbc.co.uk
-
Cozens, C. (2003, 4 november). BBC undercover reporter will not be prosecuted. The Guardian. Geraadpleegd op 20 juli 2010 op het World Wide Web: http://www.guardian.co.uk
a) Situering Mark Daly ging zeven maanden lang undercover om racisme te onderzoeken bij het politiekorps in Manchester. Hij begon met een vijf maanden durende training om daarna acht weken lang werkzaam te zijn als agent. Met een miniscule verborgen camera in zijn kogelvrije vest filmde Daly beelden tijdens die trainingen waarop racistische uitlatingen te zien waren, geuit door de andere mannen die tot agent werden opgeleid. Er werd voor de politie van Manchester gekozen omdat de baas van dat departement in 1998 had gezegd dat de manschappen instiutioneel racistisch waren en dat hij er alles aan ging doen om die attitudes uit te roeien. De BBC wou onderzoeken of het politie-departement inderdaad vooruitgang had geboekt, maar dat bleek dus niet zo te zijn. Op de beelden is bijvoorbeeld te zien hoe een toekomstige militair een Ku Klux Klan-masker draag en dreigt om een Aziatische collega in elkaar te slaan. „He‟ll regret the day he was ever born a Paki‟ en „I will eradicate the whole fucking country of people like him‟, waren andere uitingen die op de videobeelden te horen waren. Het ging trouwens om toekomstige militairen vanuit gans Engeland, dus het ging wel degelijk om een wijdverspreid probleem. Verder werden er ook racistische opmerkingen gemaakt door de trainers zelf. Toen Daly op een dag zijn uniform ging oppikken in zijn flat werd hij opgepakt door een groep agenten. Hij werd gearresteerd op grond van drie overtredingen: het bekomen van geldelijk voordeel door bedrog (zijn loon als politie-agent), het voorleggen van valse documenten (hij had niet vermeld dat hij een journalist was) en het toebrengen van schade aan politie-eigendommen (hij had een gat in zijn kogelvrije vest gemaakt om daarin een kleine camera te verstoppen). Daly werd voor een nacht in de cel gestopt, 9
http://www.guardian.co.uk/media/2003/oct/21/bbc.raceintheuk, http://news.bbc.co.uk/2/hi/uk_news/magazine/3210614.stm en http://www.guardian.co.uk/media/2003/nov/04/race.bbc.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
206
daarna werd hij drie maanden op borg vrijgelaten. Een van de aanklachten ontkent Daly: hij heeft geen geldelijk voordeel bekomen. De lonen die hij kreeg heeft hij op een bankrekening gezet en het geld zou allemaal terugbetaald worden. De andere twee aanklachten bevestigt hij. De Home Secretary viel de BBC aan omdat ze geen verslag uitbrengen over het verhaal, maar er zelf één creëren. Daly ontkent dit en stelt dat hij expliciet de opdracht had gekregen om niemand dingen te laten zeggen of doen die ze anders niet gezegd of gedaan zouden hebben. Daly zelf stelt dat het om een groot maatschappelijk belangrijk verhaal gaat en dat het bewijs dat hij met zijn undercoverreportage heeft verzameld niet op een andere manier verkregen kon worden. Openlijk vragen stellen als journalist zou de waarheid niet aan het licht gebracht hebben. Uiteindelijk werd besloten om Daily niet te vervolgen. Volgens de Crown Prosecution Service was er onvoldoende bewijs om Daly voor de rechter te dagen. Ook de Home Secretary verontschuldigt zich later voor zijn uitlatingen en stelt dat de revelaties in de documentaire de gebruikte methode rechtvaardigden.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
207
BIJLAGE 10: Matadeen vs. Evening Standard10 BRONNEN: -
Evening Standard nursing home libel case collapses. (2007, 2 maart). Geraadpleegd op 30 juli 2010 op het World Wide Web: http://www.pressgazette.co.uk
a) Situering Alberta Matadeen is de eigenares van een aantal verplegingstehuizen. In 2002 verschijnen er een aantal artikels in de Evening Standard waarin Matadeen beschuldigd wordt van het slecht behandelen van oude en kwetsbare patiënten in het Alexandra Nursing Home in Erdington, Birmingham, één van haar tehuizen. De artikels waren tot stand gekomen na een 3 weken durende undercoverreportage door een Evening Standard-journalist. De krant ontdekte dat de patiënten heel wat tekort kwamen en dat hierdoor enorme winsten in de zakken van Matadeen verdwenen. Patiënten kregen bijvoorbeeld slechts één keer om de drie maanden een douche, de toiletten hingen vol met aangekoekte uitwerpselen, er weerklonk voortdurend brandalarm en een patiënt met dementie werd urenlang vastgezet achter een tafel zodat ze niet meer zou kunnen rondwandelen. Ook bleek dat Matadeen een verschrikkelijk strenge baas was. Na het verschijnen van de artikels dient Matadeen een klacht in voor smaad en laster. Ze ontkent de klachten, maar heeft wel sinds het verschijnen van de artikels het tehuis gesloten. De advocaten van de Evening Standard stelden ter verdediging dat het ging om een publiek onderzoek naar de behandeling van bewoners en aandoeningen in het Alexandra Nursing Home. Het ging om een zaak met een groot maatschappelijk belang. Een team van zes advocaten begon daarop de zaak te voorbereiden. Zo verzamelden ze uiteindelijk onder andere twintig getuigenverklaringen die de bevindingen van de undercoverjournalist bevestigden. Het bewijs voor de verdediging bevatte onder andere verklaringen van de Government regulators, de Commission for Social Care Inspection, familieleden van bewoners van het verzorgingstehuis, een werknemer van het tehuis en een buur. Na al dat overdonderende bewijsmateriaal besloot Matadeen uiteindelijk haar klacht in te trekken. Het had anders nochtans één van de grootste libelzaken ooit kunnen worden, waarvoor drie weken waren uitgetrokken en 52 getuigen waren opgeroepen. Het opstellen van het verdedingsrapport, dat ongeveer vier jaar in beslag nam, heeft de krant wel een grote hap uit het budget gekost (ongeveer 100 000 pond), door het gebruik van de Conditional Fee Agreement.
10
http://www.pressgazette.co.uk/story.asp?storycode=36958
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
208
BIJLAGE 11: Dispatches: School meals11 BRONNEN: -
Tillery Valley Foods v Channel Four Television & Shine Limited [2004] EWH 1075 (Ch).
a) Situering Eisers zijn de Tillery Valley Foods, een bedrijf dat bevroren kant-en-klaarmaaltijden produceert en bezorgt aan onder andere scholen en ziekenhuizen. Voedselhygiëne is in deze sector dus heel belangrijk. Channel 4 en Shine, een productiebedrijf dat soms werkt voor Channel 4, maakten een documentaire die toont hoe het eraan toegaat in een fabriek van Tillery Valley Foods. Tussen 25 september en 28 november 2003, was Fernando Luca daar tewerkgesteld. Hij was echter geen gewone werkenmer, maar wel een undercoverjournalist die wou aantonen dat het niet zo goed gesteld is met de hygiëne in de Tillery Valley Foods-fabriek in Gwent. Luca werd ontslagen nadat hij betrapt werd toen hij voedsel aan het onderzoeken was. Tijdens zijn werkuren maakte Luca beelden met de verborgen camera. Sommige beelden en de documentaire zouden uitgezonden worden in het programma Dispatches. In de documentaire is te zien dat er in de fabriek heel wat hygiënevoorschriften met de voeten getreden worden. Zo is onder andere te zien hoe werknemers niezen en hoesten op het voedsel, hoe werknemers eten aan de lopende band, soms geen beschermende handschoenen dragen en hoe het voedsel heropgewarmd wordt terwijl dit eigenlijk niet mag. Bepaalde staaltjes die genomen werden in de fabrieksruimte toonden dat er veel e-coli bacteriën waren, en dat zou natuurlijk niet het geval zijn indien de hygiënevoorschriften wel goed zouden worden nageleefd. Deze beelden zijn natuurlijk heel schadelijk voor een bedrijf dat voedsel levert aan onder andere ziekenhuizen. Zo hadden al enkele klanten de Tillery Valley Foods gecontacteerd, naar aanleiding van de pre-publiciteit over de reportage. Eén klant zou zijn contract zelfs willen intrekken. Eisers willen geen absoluut uitzendverbod. De uitzending moet enkel verboden worden indien klagers geen recht op antwoord krijgen, dat ze kunnen baseren op voldoende informatie. Momenteel is dit volgens hen niet het geval. Zo stellen ze dat de staaltjes die door Lucena genomen zijn, vertekend kunnen zijn door een aantal factoren, zoals de plaats waar de stalen zijn genomen, de methode die gebruikt werd om de stalen te analyseren en de mate waarin de stalen koel gehouden werden tussen het nemen en de analyse ervan. Hier moeten zij meer informatie over krijgen. Daarom willen ze een deel van de opnames bekijken waarop te zien is hoe de staaltjes genomen en geanalyseerd werden. Verder stellen ze ook dat de
11
http://www.5rb.com/newsitem/Attempt-to-Gag-C4-Dispatches-Fails, en http://www.bailii.org/cgibin/markup.cgi?doc=/ew/cases/EWHC/Ch/2004/1075.html&query=Tillery+and+Valley+and+Foods&method=b oolean.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
209
beweringen over een gebrek aan hygiëne gericht zijn tegen individuen, waarvan de identiteit niet bekend is. Tillery stelt dat zij die beweringen niet kunnen testen indien ze niet weten wie die individuen zijn. Daarom willen ze ook het materiaal zien waarop deze individuen te identificeren zijn. Ze willen niet al het ongebruikte materiaal zien, maar enkel het materiaal dat betrekking heeft op deze twee eisen, losstaand van het feit of deze beelden al dan niet een deel uitmaken van de reportage. De uitzending moet verboden worden totdat ze dat materiaal hebben verkregen. De uitzending vormt volgens hen ook een inbreuk op de „confidence‟-wetgeving en/of „misuse of private information‟. Het materiaal is namelijk verkregen door een „breach of confidence‟. De undercoverjournalist heeft een vertrouwelijkheidsclausule uit zijn contract verbroken en het materiaal dat hij gefilmd heeft bevat vertrouwelijke informatie. Channel 4 weet ook dat het om vertrouwelijke informatie gaat. Eisers erkennen dat het maatschappelijk belang de publicatie van vertrouwelijke informatie kan rechtvaardigen. Maar bij de beslissing of de informatie gepubliceerd moet worden en welke delen gepubliceerd mogen worden, moet er een afweging gemaakt worden tussen het belang van de eigenaar van de informatie bij het niet publiceren van de informatie en het publiek belang van de publicatie. Een deel van die afweging moet het recht op antwoord inhouden van Tillery. Hiervoor moet voldoende informatie bekend gemaakt worden zodat het recht op antwoord effectief is. „A publication without a proper right, and opportunity for, a reply would not in fact be in the public interest.‟ b) Oordeel van de rechter (belangrijkste overwegingen) De rechter acht het waarschijnlijk dat de uitzending een heel negatief effect zal hebben voor Tillery Valley Foods. Een klacht voor „defamation‟ was hier volgens de rechter ook mogelijk geweest, maar in zo‟n geval kan geen uitzendverbod bekomen worden. Vandaar dat eisers beroep doen op de „confidentiality‟wetgeving. De rechter verwijst opnieuw naar sectie 12(3) van de Human Rights Act 1998 dat een aantal voorwaarden inhoudt waaraan een uitzendverbod moet voldoen: „No such relief is to be granted so as to restrain publication before trial unless the court is satisfied that the applicant is likely to establish that publication should not be allowed.‟ Verder moet ook rekening gehouden worden met in hoeverre het materiaal zich al in het publiek domein bevindt en of het in het publiek belang zou zijn om het materiaal te publiceren. Ook moet met de relevante privacycodes rekening gehouden worden. De rechter is er niet van overtuigd dat aan deze voorwaarden is voldaan. Het is hier namelijk niet zo vanzelfsprekend dat het om vertrouwelijke informatie gaat. In een klacht in verband met vertrouwelijke informatie, moet eiser kunnen aantonen dat „there is information with the relevant quality of confidentiality – information which is, by virtue of its nature, capable of being confidential in the circumstances.‟ Eisers vinden het volgens de rechter nogal vanzelfsprekend dat wanneer een werknemer zijn werkplek, activiteiten en collega‟s filmt, dat die informatie dan sowieso het label „confidential‟ krijgt.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
210
De rechter gaat hier echter niet mee akkoord. Dit kan zo zijn, maar er moet meer aanwezig zijn dan het louter filmen op de werkplek. Daarnaast doet eiser ook een beroep op het contract dat Mr. Lucena met het bedrijf heeft gesloten. Clausule 15 van dat contract stelt: „You may not disclose figures or other information about the company‟s or client‟s business to anyone outside the company which may injure or cause loss to the company or customer. In the event of a request for information from the press or for information likely to be of interest to the press, the request must be referred to your managing director. Any information regarding any supplier‟s business must also be treated confidentially.‟ Eisers stellen dat deze clausule vertrouwelijkheid creëert. De rechter gaat hier echter niet mee akkoord. Het gaat namelijk om een clausule in een contract die geldt voor de openbaarmaking van alle informatie. De clausule handelt niet specifiek over vertrouwelijke informatie. Ook deze stelling van eisers klopt dus niet. Aan de basisvoorwaarde om een beroep te doen op „confidentiality‟ is dus niet voldaan, namelijk het bestaan van informatie die vertrouwelijk is. De werknemer mag dan wel het vertrouwen geschaad hebben van de firma, dat wil daarom niet zeggen dat de informatie die de werknemer verkregen heeft vertrouwelijk is. „The fact that the information was obtained through an employment relationship did not necessarily mean it was confidential.‟ Ook al zouden eisers kunnen aantonen dat het om vertrouwelijke informatie gaat, dan nog zou de rechter geen uitzendverbod kunnen uitvaardigen. Vertrouwelijke informatie wordt namelijk niet beschermd wanneer er een publiek belang is dat de openbaarmaking ervan vereist. In deze zaak hebben eisers zelf te kennen gegeven dat er een maatsschappelijk belang ligt in de bevindingen van Mr. Lucena. De zienswijze van de eisers over het recht op wederhoor kent nog geen precedenten in de rechtspraak. Zaken in verband met „confidentiality‟ verwijzen naar het bestaan van vertrouwelijke informatie, de belangen die gediend zijn met het verbieden van de openbaarmaking en een mogelijk publiek belang dat gediend is bij de openbaarmaking. Er is geen suggestie dat dat laatste samenhangt met de nood om de eigenaar van de informatie een recht op antwoord te geven. Dit is volgens de rechter ook niet logisch omdat de informatie in deze cases waar en accuraat is, waardoor een wederwoord niet noodzakelijk is. Eisers verwijzen ook naar de Ofcom-code waarin het recht op wederhoor wordt gegarandeerd. De rechter stelt echter dat deze code niet geldt voor de rechtbank. „(...) it is the regulator, not the courts, that enforce the code.‟ De rechter concludeert: „To rely on this as creating a new qualification on the public interest which can be enforced by the courts, and enforced by them before publication, is misconceived. Accordingly, there is no right of reply which is somehow part of the fulfillment of the public interest. It is the individual who has an interest in replying, but how can an individual interest like that be part of the fulfillment of the public interest in disclosure?‟ Tillery kan dus geen beroep doen op een recht op wederhoor. Het materiaal kan
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
211
niet op voorhand bekeken worden en het uitzendverbod wordt geweigerd.
BIJLAGE 12: Alin Turcu en Mazher Mahmood12 BRON: Alin Turcu v News Group Newspapers Limited [2005] EWHC 799 (QB).
a) Situering Klager is Bogan Stefan Maris, die in Groot-Brittannië leeft onder de valse naam Alin Turcu. Turcu is een crimineel die een hele waslijst van strafrechtelijke aanklachten tegen hem heeft lopen, in Roemenië, Duitsland, Italië en ook in Groot-Brittannië. News of the World- en undercoverjournalist Mazher Mahmood komt via een contactpersoon (Florim Gashi) op het spoor van een criminele bende. Op vraag van Mahmood infiltreert Gashi in de bende en komen ze zo te weten dat de groep een kidnap op Victoria Beckham plant. Ook Mahmood en een andere journalist leggen undercover contact met de bende. Eén van die bendeleden is Alin Turcu. Mahmood waarschuwt de politie en de bende wordt in de val gelokt en gearresteerd. De dag nadien wordt het verhaal breed uitgesmeerd in News of the World. Turcu wordt er in de artikels van beschuldigd deelgenomen te hebben aan een samenzwering om Victoria Beckham te kidnappen. In de krant waren beelden van de arrestatie te zien vergezeld van de titels „WORLD EXCLUSIVE: We stop £5m ransom gang‟, „POSH KIDNAP‟, „Moment News of the World saves Victoria and her sons from thugs‟ en „IF BECKHAM DON‟T PAY UP, SHE DIES‟. Specifiek over Turcu staat in de artikelenreeks te lezen: „Turcu, as a member of an international terror gang, was on the brink of violently kidnapping Victoria Beckham and her two sons and demanding a £5 million ransom on her life, and was prepared to kill her if David Beckham did not pay the ransom‟. Een aantal bendeleden worden na een tijdje weer vrijgelaten vooral omwille van de twijfelachtige rol die Gashi in het hele verhaal had gespeeld. Het werd niet bewezen geacht dat de bende effectief een kidnap op Victoria plande. Daarop eist Turcu/Maris eist schadevergoeding van News of the World, omwille van de valse beschuldigingen die ze tegen hem gericht hebben.
12
http://www.bailii.org/cgibin/markup.cgi?doc=/ew/cases/EWHC/QB/2005/799.html&query=undercover+and+journalist&method=boole an.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
212
b) Oordeel van de rechter (belangrijkste overwegingen) De rechter stelt dat Turcu uit de krantenartikels duidelijk herkend kon worden: zijn naam werd vermeld en er werd een foto afgedrukt. De beschuldigingen in het artikel zijn ook zonder twijfel lasterlijk. De krant moet nu voor de rechter bewijzen dat de beschuldigingen waar zijn. Er wordt een beroep gedaan op de „justification‟-uitzonderingsgrond bij „defamation‟-cases. News of the World stelt dat het vier beweringen moet staven om zijn slag in deze zaak thuis te halen: 1) er was een gevaarlijke criminele bende, 2) Turcu was een lid van die bende, 3) de bende wou Victoria Beckham kidnappen en 4) Turcu nam deel aan het plannen van die kidnapping. „News of the World baseert zijn verdediging vooral op heimelijk opgenomen gesprekken tussen de bendeleden, waarop duidelijk werd hoe een kidnapping werd gepland en hoe de houding van de verschillende bendeleden hierover was. News of the World stelt dat uit bepaalde bijeenkomsten de betrokkenheid van Turcu blijkt. Tijdens een eerste meeting stelde Turcu bijvoorbeeld voor om de kidnap te plannen rond de periode van kerstmis en nieuwjaar. De advocaat van Turcu stelt dan weer dat het allemaal een „set up‟ was van Mr. Gashi waardoor hij veel geld had verdiend. De advocaat wijst er onder meer op dat het onderwerp Victoria Beckham altijd eerst door Gashi ter sprake werd gebracht. Het feit dat het allemaal het idee van Gashi was, doet niets af aan het feit dat de anderen en Turcu zich ook ingelaten hebben met criminele activiteiten, aldus de rechter. Hij stelt dat het duidelijk is dat er tijdens de heimelijk opgenomen gesprekken gepraat wordt over echte misdaden: overvallen, kidnapping, het importeren van drugs,... Er kan niet besloten worden dat de discussies over de Beckham-kidnapping zich onderscheiden van andere discussies als „niet echt‟. De rechter kan wel niet besluiten dat het om een bende gaat zoals in de formele zin van het word: „I believe that there was a group of loose associates who were prepared to take part in any criminal activity that suited them and they would, from time to time, work in concert on the basis of "horses for courses".‟ Turcu is volgens de rechter een crimineel die deel wou uitmaken van zware misdaden indien hij daartoe de kans kreeg en voldoende motivatie had. Maar de rechter stelt wel: „Yet there is no evidence that anyone rated him as an effective operator or paid any particular heed to his contributions.‟ Verder stelt de rechter ook: „He was not a major player with a surveillance role, as the articles portrayed him.‟ Mahmood kan zich niet meer herinneren waarom Turcu in het artikel „in charge of surveillance‟ wordt genoemd. De advocaat van Turcu stelt dat dit alleen om commerciële redenen was: er was een kleurenfoto beschikbaar van Turuc die meer schwung zou geven aan de artikels. De rechter gaat hiermee akkoord. Zo concludeert de rechter dat het feit dat Turcu een „surveillance rol‟ speelde een uitvinding was van News of the World. Daarnaast is wel duidelijk dat Turcu bereid was om deel te nemen aan gesprekken over criminele activiteiten (onder andere de Beckham
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
213
kidnapping) en het is onwaarschijnlijk dat hij toegelaten zou worden om aan de operatie deel te nemen, indien hij geen vertrouwde medewerker was. De rechter concludeert dat News of the World beroep kon doen op de „justification‟rechtvaardigingsgrond: „Turcu was willing to participate in criminal activities and to make a contribution, in particular, to the discussions about the proposed Beckham kidnap. I believe the most reasonable onlookers would think that sufficient to support the sting of the libel. The allegations against Turcu are therefore substantially, if not wholly, accurate.‟ Dat doet niks af aan het feit dat sommige dingen die gepubliceerd waren inaccuraat zijn: „It becomes important in such a case to isolate the essential core of the libel and not to be distracted by inaccuracies arond the edge – however extensive.‟ Verder stelt de rechter dat het voldoende is indien bewezen wordt dat de lasterlijke beschuldging, bij een afweging van waarschijnlijkheden, „substantially true‟ is. Niet elk detail moet daarom bewezen kunnen worden. Het is ook niet de taak van de rechter om een krant te veroordelen voor „sloppy journalism‟ of „tastelessness of style‟. De klacht van Turcu wordt dan ook afgewezen.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
214
BIJLAGE 13: BKM LIMITED v. BBC 13 BRON: BKM Limited v British Broadcasting Corporation [2009] EWHC 3151 (Ch). a) Situering BKM runt een verzorgingstehuis in Ystrad Rhondda in Wales, namelijk het Glyndwr Nursing Home. Het heeft een aantal erg oude bewoners en sommige van hen hebben een significante hoeveelheid zorg en hulp nodig bij hun dagelijkse activiteiten. Het tehuis wordt gereguleerd en gecontroleerd door de Care and Social Services Inspectorate for Wales (CCSIW), en ook de lokale autoriteiten en gezondheidsector hebben verantwoordelijkheden tegenover de residenten. Tijdens inspecties werden de voorbije jaren tekortkomingen gevonden in de verzorgingsnormen die aangeboden werden door Glyndyr, meer bepaald in de gebieden van het bijhouden van documenten („record-keeping‟), de wondverzorging en het aantal werknemers. De BBC in Wales vat het plan op om een programma met als thema het falen van de regulering van de verzorgingstehuizen. In de uitzending wordt ook toegepitst op het Glyndwr Nursing Home en blijkbaar waren daar nog steeds tekortkomingen. Daarvoor werd een undercoverjournalist (Kirsty Hemmering) op pad gestuurd die een week lang tussen het verzorgend personeel werkte en ook geheime opnames had gemaakt met een verborgen camera. De BBC schrijft na de undercovermissie een brief naar BKM met de vraag om hen te contacteren in verband met een aantal bevindingen van de reportage. BKM wil graag wat meer details en die worden geleverd in een e-mail. De directeurs van het tehuis weigeren echter een interview te geven, onder andere omdat ze het materiaal niet op voorhand hebben kunnen bekijken. BKM probeert daarop via een kort geding een preventief uitzendverbod te bekomen. Wat er precies gefilmd is, is tijdens deze zaak niet duidelijk aangezien het videomateriaal nog niet getoond kon worden.
13
http://www.bailii.org/cgibin/markup.cgi?doc=/ew/cases/EWHC/Ch/2009/3151.html&query=undercover+and+journalist&method=bool ean.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
215
De BBC stelt samengevat dat ze de volgende zaken in het rusthuis heeft gevonden: -
Tekortkomingen bij het optillen van patiënten (takels die niet gebruikt werden, wanneer dit wel nodig was, onvoldoende verzorgend personeel dat de patiënten kon optillen en verzorgend personeel dat patiënten op een ongepaste manier optilde).
-
Tekortkomingen bij het personeel waardoor de waardigheid en de verzorging van de residenten in het gedrang kwam (bijvoorbeeld de slaapkamerdeur die werd opengelaten wanneer bewoners op het wc werden geholpen).
-
Een verzorger die de hygiënerichtlijnen niet volgde en geen handschoenen droeg
-
De referenties van de undercoverjournalist werden niet gechecked.
BKM doet voor het uitzendverbod beroep op het recht op privacy van de bewoners van het tehuis, zoals vastgelegd in de Human Rights Act. Het filmen in het tehuis was volgens hen een inbreuk op hun privacy en krenkte hun eer. Het uitzenden van de beelden zou nog een diepere inbreuk op hun privacy zijn, zeker indien de bewoners door de beelden geïdentificeerd zouden kunnen worden. Volgens BKM moet een afweging tussen het recht op uitingsvrijheid van de BBC en het recht op privacy van de tehuisbewoners, uitvallen in het voordeel van de bewoners en moet daarom een uitzendverbod goedgekeurd worden. De inbreuk op de privacy is disproportioneel met het publiek belang van de reportage. Verder wordt ook gesteld dat de huidige bewoners geen klachten hebben over het tehuis. Een uitzendverbod moet volgens eisers ook toegelaten worden omdat het materiaal illegaal verkregen is. Alle beelden waarop audiovisuele verwijzingen worden gemaakt naar de bewoners moeten verboden worden. Dit houdt ook beelden in die bijvoorbeeld in slaapkamers of in lounges opgenomen zijn omdat die persoonlijke items zoals foto‟s zouden kunnen onthullen waarop bewoners te herkennen zouden zijn. De BBC steunt zich in deze zaak op zijn recht op uitingsvrijheid, vastgelegd in artikel 10 EVRM. Volgens hen weegt dit recht zwaarder door dan de inbreuk op de privacy. Een uitzendverbod is daarom niet mogelijk. Volgens hen was het gebruik van verborgen camera toegestaan omdat ze wilden aantonen dat de situatie in het tehuis niet was verbeterd door de nieuwe reguleringen. Verder zou er rekening gehouden worden met de privacy van de bewoners en uit het materiaal zou men de bewoners niet kunnen identificeren. Dat had de BBC in zijn correspondentie met BKM al laten weten. Gezichten zouden onherkenbaar gemaakt worden, en waar nodig ook haar, kledij en het volledige lichaam. Verder zouden ook geen beelden uit private gebieden van het tehuis gebruikt worden waaruit de identiteit van de bewoners kon worden afgeleid. Ook de stemmen zouden vervormd worden. Daarnaast was de beslissing om met verborgen camera te werken gerechtvaardigd volgens de BBC guidelines: „Ultimately it was in the public interest to allow the material to be broadcast because the general area of care home standards was of
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
216
legitmate public interest, the failure of regulation was of public interest, and the manner in which this care home in particular fell short of proper standards was also of public interest.‟ Er was al een korte trailer voor het programma uitgezonden. Die trailer bevatte een voice-over, en enkele opmerkelijke quotes („a resident was dumped like a sack of potatoes‟). Verder worden ook experts aan het woord gelaten die stellen dat er een gebrek aan waardigheid is in het tehuis en dat dat onrechtvaardig is. b) Oordeel van de rechter (belangrijkste overwegingen) De rechter stelt dat het toegelaten is dat BKM geen beroep doet op zijn eigen rechten, maar op de rechten van de bewoners: „It claims that it is entitled, and indeed obliged, by legislation and by contract to protect the privacy and dignity of its residents‟. De rechter erkent wel dat BKM vooral bezorgd is om zijn eigen reputatie en dat dit misschien wel de onderliggende reden was om een uitzendverbod te vorderen. Toch is er hier effectief sprake van een privacyprobleem en de rechter concentreert zich dan ook op het recht op privacy van de bewoners, en laat zich niet afleiden door de private belangen van BKM. De rechter weegt in deze zaak het recht op privacy (art 8 EVRM) en de uitingsvrijheid (art 10 EVRM) tegen elkaar af. Die rechten zijn ook neergelegd in de Human Rights Act. De bewoners hebben volgens de rechter een „reasonable expectation of privacy‟. Het tehuis is voor hen een thuis en hun recht op privacy wordt nog versterkt door het feit dat ze hulp nodig hebben bij activiteiten (bv. op toilet gaan) die voor de meeste mensen privaat zijn. Verder wordt ook verwezen naar sectie 12(3) van de Human Rights Act, die stelt dat de kortgedingrechter ervan overtuigd moet zijn da took bij een behandeling van de zaak ten gronde eiser in het gelijk zou worden gesteld. Ook moet er rekening gehouden worden met de mate waarin de informatie zich al in het publiek domein bevindt, met het maatschappelijk belang van de uitzending en met de relevante privacycodes. Wat dat laatste betreft, wordt er getoetst aan de bepalingen uit de Ofcom Code in verband met misleiding en heimelijk opnemen. Het gebruik van misleiding is slechts toegelaten indien het materiaal het publiek belang dient en het niet verkregen kan worden op een andere manier. Heimelijk filmen is slechts gerechtvaardigd indien er op voorhand al een sterk vermoeden is dat er een publiek belang in de reportage aanwezig zal zijn en indien er een redelijk vermeoden is dat verder bewijs verkregen kan worden. De beelden moeten ook noodzakelijk zijn voor de geloofwaardigheid en de authenticiteit van het programma. Er wordt ook verwezen naar de Editorial Guidelines die gelijkaardige voorwaarden aan de undercovermethode stelt. Bij de afweging van de belangen stelt de rechter onder andere het volgende: „There can be an infringement of privacy rights even if a resident is not identifiable. If there is, for example, a depiction of a resident being assisted in an intimate process (using a commode, to use one example given in at the hearing), that resident's privacy may well be wrongfully interfered with even if the
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
217
image is completely pixilated or otherwise blurred out. On the other hand, there is little if any invasion of privacy if a resident merely sitting in the lounge is shown heavily pixilated (of course the act of filming will probably already have been an invasion, but that is not the immediately relevant point).‟ „Thus it may be that contraventions of the Article 8 rights are not completely removed by taking cinematic steps to obscure the identities of those depicted. That is both for the reason given above, and because (as the trailer broadcast indicated) residents might still be identifiable by those who know them and who know they are in the home, though in many cases if that is the extent of the identification then the privacy infringement may be very slight. However, that does not mean that those means are irrelevant.‟ „I have come to the conclusion that there are serious factors which can be said to justify or out-balance any infringement of privacy rights. The general areas of standards in care homes, and the ability of a regulator to maintain them, are matters which are firmly in the territory of the public interest (as BKM has itself acknowledged in correspondence). So, potentially, is the manner of running this care home if it is badly run. So the question then becomes whether the matters relied on by the BBC are matters which legitimately raise that public interest in the present case, and if so whether they raise it to such an extent, and in circumstances, which would justify the clandestine filming which involves the home of the residents and the residents themselves. It seems to me to be firmly arguable that they do. It is true that on one view of the facts, what the reporter saw (and may have filmed) might be mainly errors of judgment and isolated incidents which do not reflect a home that is badly run. But on another view they might be symptomatic of something wrong with its management. The context is likely to be very important. I bear in mind that there is some short evidence, albeit hearsay, that two experts in the field have said that the faults are significant and serious.‟ „It is not at all clear to me that the point could be made just as well by other means so as to render the clandestine filming unnecessary, and in any event this is probably the sort of consideration that judges, who are not editors or journalists, should not embark on at all, and certainly not on an interim application such as the one before me.‟ Omwille van deze redenen wordt het uitzendverbod geweigerd.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
218
BIJLAGE 14: Ryan Parry in Buckingham Palace14 BRONNEN: -
Journalist als lakei in Buckingham Palace. (2003, 19 november). Geraadpleegd op 30 juli 2010 op het World Wide Web: http://www.villamedia.nl
-
Byrne, C. (2003, 20 november). Mirror reporter „breached palace contract‟. The Guardian. Geraadpleegd op 30 juli 2010 op het World Wide Web: http://www.guardian.co.uk
-
Lagast, C. (2003, 25 november). Britse hof voorkomt publicaties over Buckingham Palace. Het Laatste Nieuws, 7.
-
Daily Mirror: geen foto‟s undercover-journalist meer (25 november 2003). Gazet van Antwerpen, 2.
-
Beveiliging Buckingham Palace is een grote zeef (20 november 2003). Het Nieuwsblad, 7.
Een journalist van de Daily Mirror, Ryan Parry, heeft twee maanden als lakei undercover gewerkt in Buckingham Palace. De verslaggever reageerde in augustus op een vacature op de officiële site van Buckingham Palace, verzweeg dat hij journalist was en gaf een valse referentie op. „Een beetje tot mijn eigen verbazing werd ik aangenomen‟, zegt Parry. Er was zogezegd een diepgravend onderzoek naar zijn antecedenten gebeurd. Tijdens zijn verblijf in het paleis werd Parry noch zijn bagage nader onderzocht. Op zijn eerste werkdag kreeg hij al een toegangspasje voor het hele paleiscomplex. „Was ik een terrorist geweest met het plan om de koningin te vermoorden, had ik dat met veel gemak kunnen doen‟, schrijft de journalist. Hij kon bijvoorbeeld ongestoord bij de keuken en bij de maaltijden komen die voor de koningin 14
http://villamedia.nl/nieuws/bericht/journalist-als-lakei-in-buckingham-palace/8343 en Lagast, 25 november 2003, p. 7 (krantenartikel HLN) en ‘Daily Mirror: geen foto’s undercover-journalist meer 25 november 2003, Gva, p. 2) en FOTO 20 november 2003, p. 7 (krantenartikel Het Nieuwsblad) en http://www.guardian.co.uk/media/2003/nov/20/pressandpublishing.mirror.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
219
waren bestemd. Daar wat gif aan toevoegen, was volgens Parry een koud kunstje geweest. Ook Bush en zijn entourage zouden een makkelijk doelwit zijn geweest, die waren toen namelijk op staatsbezoek. Indien Parry er woensdagochtend nog had rondgelopen zou hij het ontbijt geserveerd hebben aan belangrijke leden van de regering-Bush, onder wie nationaal veiligheidsadviseur Condoleezza Rice en minister van Buitenlandse Zaken Colin Powell. Dinsdagavond nog werd hij door zijn chef in zijn eentje naar de kamers gestuurd waar de Amerikaanse gasten verblijven. Om er chocolade en nootjes te zetten, maar Parry had er evengoed springstof op een gouden schoteltje kunnen achterlaten. Parry kon ook op zijn gemak foto‟s maken. Over zijn belevenissen in Buckingham Palace publiceert de journalist twee artikels. Het eerste artikel gaat vooral over het falen van de beveiligingsprocedures, wat de veiligheidsdiensten in een lastig parket bracht. In het tweede artikel drijft Parry de spot met de huishoudelijke onhebbelijkheden van de Britse royals. Daarop stapte de koninklijke familie naar de rechter. Zij beschuldigden Parry ervan een ongerechtvaardigde inbreuk gemaakt te hebben op zijn arbeidscontract („breach of confidence‟) en op het privé-leven van de koninklijke familie: „The contract included a very clear agreement, the purpose of which is to prevent those in royal service from communicating to third parties what they have learned.‟ Er wordt ook „personal and intrusive information‟ gepubliceerd, zoals details over de Queen‟s ontbijttafel, de gewoontes van de koninklijke familie en wat ze al dan niet leuk vonden. Veel van de informatie had niks meer van doen met de beveiligingsproblemen. Ook de koninklijke familie heeft volgens de advocaat van de Queen recht op bescherming van de privacy. De uitgever van de Daily Mirror claimt dan weer dat de undercoveroperatie een maatschappelijk belang diende. De advocaat van de Queen is het hier niet mee eens: "In any event, much of the information published so far consists of photographs and details which intrude into the personal privacy of the royal family and which breach contractual undertakings in a manner wholly unnecessary to identify security breaches." De rechter keurt een voorlopig uitzendverbod goed van vier dagen (uitspraak niet teruggevonden). Na die vier dagen besluit The Daily Mirror uit zichzelf om geen verdere informatie meer te publiceren. „We willen hiermee een lange juridische strijd met de koningin voorkomen‟, verklaarde een advocaat van de krant, om even later toe te geven: „Eerlijkheidshalve moeten we bekennen dat we niet veel materiaal meer hadden om nog iets aan de gepubliceerde artikels toe te voegen.‟ De tabloid moet eveneens bijdragen in de gerechtskosten van de Queen, een slordige 37 500 euro. De foto‟s die Parry bij zijn verblijf heeft genomen worden aan Buckingham Palace gegeven.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
220
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
221
ETHISCH LUIK BIJLAGE 28: Roger Knapman BRON: Knapman v The Sunday Times, PCC Report No. 73. a) Situering Roger Knapman, voorzitter van de UK Independence party, dient een klacht in bij de PCC omdat een artikel, gepubliceerd in The Sunday Times van 7 mei 2006 met als titel „Anti-migrant leader hires Poles‟ inaccuraat was en een inbreuk op clausule 1 (accuraatheid) vormde. Eveneens was er volgens klager een inbreuk op clausule 3 (privacy) en op clausule 10 (Clandestine devices and subterfuge) van de Code. In het artikel stond dat klager Polen had ingehuurd om zijn huis te renoveren. De krant vond dit hypocriet gezien de visie van zijn partij op immigranten. Klager zei dat de journalisten misleiding gebruikt hadden. Zo had een van de journalisten zijn zoon benaderd terwijl hij zich voordeed als iemand die geïnteresseerd was in het kopen van een woning. Een andere journalist kwam naar klagers huis met de boodschap dat hij dezelfde verbouwers wou inhuren als hij. Quotes van het gesprek werden verwerkt in het artikel. Klager argumenteerde dat misleiding niet nodig was geweest aangezien hij er geen geheim van had gemaakt dat Polen, die ook tijdelijk bij hem inwoonden, zijn huis aan het renoveren waren. Ook zei hij dat als de journalisten hem met open vizier benaderd zouden hebben hij dan ook de nodige en juiste informatie zou gegeven hebben. Er was volgens hem geen maatschappelijk belang gediend dat het undercover gaan rechtvaardigde. Klager haalde eveneens aan dat het artikel niet volledig accuraat was. Voornamelijk de tijdsduur van tewerkstelling, het loon en de levensomstandigheden van de arbeiders waren niet accuraat weergegeven. Volgens hem waren ze geen 11 maanden in dienst, maar werkten ze op basis van 10- en 12-weken contracten. Eveneens sliepen ze niet op de zolder, maar in gastenkamers en verdienden ze dubbel zoveel als in het artikel stond. De arbieders verdienden ongeveer £ 12.50 per uur en £4000 in zes weken tijd. Ook vermeldde klager dat zijn partij (UKIP) niet tegen migranten was, maar enkel een limiet wou stellen op de immigratie. Gastarbeiders zouden wel welkom blijven als ze een werkvergunning hadden. De Poolse arbeiders waren volgens hem ook geen immigranten, aangezien hun domiciliëring in Polen bleef. De grondslagen van het artikel en de reden voor het gebruik van misleiding waren volgens hem dus ongehoord. Als reactie gaf de krant aan dat het doel van de gesprekken was geweest om na te gaan of klager schuldig was aan politieke hypocrisie. UKIP had een duidelijke kijk op immigratie, namelijk dat de
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
222
eerste verantwoordelijkheid van de Britse regering was om voor de Britse populatie te zorgen, niet voor mensen die geïnteresseerd waren om eventueel in Groot-Brittannië te komen wonen. Het wijst daarbij op een recent partijpamflet met een cartoon die de titel „Overcrowded Britain‟ had en waarop Oost-Europeanen in een ingang gegoten werden die gelabeld was als „Channel Funnell‟. Volgens de krant zou een benadering met open vizier op tegenwerking van klager gestoten hebben. Geen enkele politieke leider geeft namelijk graag zijn politieke hypocrisie toe. De krant gaf eveneens aan dat de schending van clausule 3 gerechtvaardigd werd door het feit dat het maatschappelijk belang wel degelijk gediend was omdat hier het verschil tussen klagers privé-leven en zijn publieke politieke standpunt aan het licht werd gebracht.Wat de klacht van inaccuraatheid onder clausule 1 betreft, geeft de krant aan dat ze een correctie zullen publiceren met de juiste gegevens in verband met contractduur en dergelijke. b) Oordeel van de Raad (belangrijkste overwegingen) Er moet getoetst worden aan clausule 10 die stelt dat „het toepassen van misleiding enkel gerechtvaardigd kan worden als er met de publicatie een maatschappelijk belang gediend is en indien de informatie niet met andere methoden bekomen kan worden.‟ De PCC wijst erop dat er onder sommige omstandigheden toch geen inbreuk op de Code is indien het materiaal op andere manieren verkregen kan worden. Hier kan men rekening houden met de ernst van de misleiding en of die al dan niet proportioneel was in functie van het verhaal. Dit kan ook indien er redenen waren om te besluiten dat het gebruik van andere methoden het onderzoek in gevaar zou brengen. De PCC kon hier niet beoordelen of een benadering met open vizier ook succesvol geweest zou zijn. Men hield wel rekening met het argument van de krant dat een politicus waarschijnlijk niet vrijwillig informatie zou onthullen die hem als hypocriet doet overkomen. Verder was de PCC ervan overtuigd dat er een maatschappelijk belang in het verhaal aanwezig was gegeven de discrepantie tussen klagers politieke positie als leider van de UKIP en het tewerkstellen van buitenlandse arbeiders. Het gebruik van misleiding kwam in de ogen van de commissie niet over als buiten proportie of onnodig intrusief. Er had dan ook geen inbreuk op clausule 10 plaatsgevonden. Eveneens besloot de PCC dat er geen inbreuk was op clausule 3 van de code. Aangezien klager zei dat hij de zaak wel besproken zou hebben met de journalisten als deze zich gewoon bekend hadden gemaakt gaf hij hier zelf al aan dat hij de aanwerving van de Poolse arbeiders niet als iets privé beschouwde. Normaal gesproken zou de PCC publiciteit over renovatiewerken aan een individu‟s huis trouwens sowieso niet als een inbreuk op de privacy beschouwen.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
223
Volgens de PCC was er wel één klacht in verband met accuraatheid gegrond: namelijk het vermelden van een foute duur dat de arbeiders tewerkgesteld waren. De krant had echter al aangeboden om dit punt te corrigeren, wat volgens de PPC een proportionele oplossing is. De andere klachten in verband met inaccuraatheid werden ongegrond verklaard.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
224
BIJLAGE 29: Carole Caplin via Bates Wells en Braithwaite solicitors BRON: Caplin v News of the World, PCC Report No. 73. a) Situering Carole Caplin klaagt via het Wells en Braithwaite advocatenkantoor dat bepaalde artikels in de „News of the World‟ gepubliceerd op 26 juni 2005 met titels: “Yesh, Prime Minister”, “Caplin‟s right off her trolley” en “Time to dump Caplin, Cherie” een inbreuk vormden op clausule 3 (privacy). Ook was er volgens haar een inbreuk op clausules 4 (intimidatie) en 10 (Clandestine devices and subterfuge). De artikels deden verslag van een undercoveronderzoek naar klaagsters professionele activiteiten. Twee journalisten gaven zich uit als klanten van klaagsters gezondheids- en fitnessvereniging en maakten daarbij gebruik van een valse naam. Een van de twee journalisten nam deel aan fitnesslessen van klaagster. Hij kreeg twee jaar lifestyle-instructies. Daarop had hij de tweede journalist aanbevolen als cliënt. De artikels bevatten details van de gesprekken die de journalisten hadden gehad met klaagster. Die bevatten onder andere verwijzingen naar de eerste minister en Ms Blair. Er werd ook verwezen naar de eerste minister zijn fitnessgedrag en zijn alcoholconsumptie. De advocaten van klaagster beweren dat er een inbreuk heeft plaatsgevonden op drie clausules. Ten eerste werd er gebruik gemaakt van een verborgen camera en verborgen afluisterapparatuur. Er werd eveneens gebruik gemaakt van misleiding. Dit kon volgens klaagster niet gerechtvaardigd worden door een maatschappelijk belang. Er was geen bewijs dat zij een misdrijf had gepleegd, iemand had misleid of de publieke gezondheid en veiligheid in gevaar had gebracht. De inbreuk op clausule 10 was dus niet gerechtvaardigd. Clausule 10 zegt eveneens dat er enkel mag worden overgegaan tot misleiding als er geen andere garingsmethodes meer voor handen zijn. Volgens klaagster was er geen bewijs dat het men had geprobeerd om het materiaal via een andere weg te verkrijgen. Ten tweede was er volgens klaagster een aanhoudende overtreding van clausule 4 geweest. Er was ook geen rekening gehouden met haar privéleven, wat een inbreuk was op clausule 3. Ten derde waren er foto‟s genomen van klaagster in een hotel in Londen en in de gym waar zij werkte. Deze waren eveneens gepubliceerd en vormden volgens klaagster een inbreuk op clausule 3. Volgens klaagster had zij op deze momenten een „reasonable expectation of privacy‟. Volgens de krant was er een overweldigend maatschappelijk belang aanwezig bij het onderzoek en het publiceren van de artikels. Klaagster was erom bekend dat ze een buitengewone relatie had met de eerste minister en zijn vrouw. De journalisten hadden op verschillende momenten informatie gekregen over het feit dat zij haar relatie met de familie Blair wou uitbuiten en het vertrouwen van de familie
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
225
zou bedriegen om haar eigen zaak te promoten. Misleiding was in dit geval noodzakelijk omdat men met een open vizier-benadering de informatie niet verkregen zou hebben. De krant gaf eveneens aan dat uit hun onderzoek bleek dat de insinuaties bleken te kloppen. Klaagster had heel veel over de familie Blair gesproken en haar invloed op hen. Dit rechtvaardigde het undercover gaan en het nemen van de foto‟s van klaagster. Eveneens was de foto van klaagster genomen op een openbare plaats. b) Oordeel van de Raad De PCC nam eerst de klacht op basis van clausule 10 onder de loep. De krant had het gebruik van misleiding toegegeven dus de commissie moest enkel uitmaken of een maatschappelijk belang deze methode rechtvaardigde. Volgens de PCC waren er inderdaad voldoende redenen geweest om misleiding te gebruiken. Klaagster was een bekend figuur die een contentieuze relatie had met de eerste minister en zijn vrouw. De controverse rond die relatie had net te maken met de professionele rol van klaagster en het was deze rol die de krant onderzocht had, niet die van haar privéleven. Klaagster exploiteerde haar relatie met de Blairs tijdens discussies met andere cliënten. Volgens de PCC was er dus degelijk sprake van maatschappelijk belang bij het testen van zulke beweringen. En het was eveneens onmogelijk geweest om dit aan het licht te brengen indien de journalisten zich niet hadden uitgegeven als cliënteel. Dit omdat het doel van het artikel was om aan te tonen wat klaagster bereid was te onthullen over de eerste minister aan cliënten en potentiële cliënten. Uit de publicatie van het artikel en de verkregen audio-opnames bleek eveneens dat klaagster vaak verwees naar de Blairs in gesprekken met de journalisten: ze leverde onder andere commentaar over de gezondheid van de eerste minister. Klaagster had ook beweerd dat ze de eerste minister had beïnvloed met betrekking tot de aanname van een Europese richtlijn. Klaagster heeft niet ontkend dat ze over deze zaken heeft gepraat. Er was dus een duidelijk maatschappelijk belang gediend bij de publicatie van deze informatie. Klaagster had ook klachten over delen uit het artikel die geen betrekking op de Blairs hadden. Ze doelt dan vooral op het artikel met de titel “Caplin‟s right off her trolley”, dat haar visie bevatte over lifestyle-issues. De PCC beschouwde dit artikel in de context van de artikels over klaagsters professionele relatie met de Blairs: „It did not believe that there was any reason why information about the sort of advice that the complainant may have been given tot the Blairs – obtained during a broader investigation for which there was a public interest – should be withheld from the public.‟ Het materiaal had bovendien geen betrekking op het privé-leven van klaagster, maar op haar professionele leven. Er was geen inbreuk op clausule 10, aldus de PCC.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
226
Er was eveneens geen inbreuk op clausule 3: het ging eerder om klaagsters professionele leven, dan over haar privéleven. De PCC ging wel akkoord met klaagster dat de foto‟s genomen waren op plaatsen waar zij een „reasonable expectation of privacy‟ had. Er was wel een maatschappelijk belang gediend bij het nemen en het publiceren van de foto‟s: „They showed her engaging in professional negotiations, scrutiny of which the Commission had already found to be in the public interest, and would have helped to authenticate the claims in the eyes of the readers. Had the photographs revealed anything about the private life of the complainant that was not in the public interest, gratuitously humiliated her or been used to illustrate an article that did not itself serve the public interest, the Commission would not have found the newspaper‟s defence to be sufficient justification for taking and publishing the photographs‟. Dit was niet het geval, dus er was geen inbreuk op de Code. Bij de klacht op basis van clausule 4 gaf de PCC aan dat persistente achtervolging niet van toepassing is bij undercoverjournalistiek. Dit is meer van toepassing als een journalist bijvoorbeeld voortdurend een bepaalde filmster achtervolgt met een auto en er foto‟s van blijft nemen, wat de veiligheid van die persoon in gevaar kan brengen.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
227
BIJLAGE 30: HH Saudi Research & Marketing (UK) Limited and its associated company Satellite Graphics Limited BRON: HH Saudi Research & Marketing (UK) Limited v The Sunday Telegraph, PCC Report No. 71. a) Situering HH Saudi Research & Marketing (UK) Limited en hun dochteronderneming Satellite Graphics Limited dienden een klacht in bij de PCC via advocatenkantoor Wedlake Bell. Volgens klagers heeft een journalist van The Sunday Telegraph zich schuldig gemaakt aan misleiding en daarmee clausule 10 (Clandestine devices and subterfuge) van de Code geschonden. Klager zei eveneens dat een gepubliceerd artikel met als titel “Guess who prints the BNP‟s „anti-Muslim‟ newspaper... a firm owned by Saudis” misleidend was en een inbreuk vormde op clausules 1 (accuraatheid) en 2 (mogelijkheid tot weerwoord). Het artikel gaf aan hoe een undercoverjournalist die zich uitgaf als een potentiële klant de drukkerij Satellite Graphics Limited bezocht. Werknemers van het bedrijf hadden de journalist bevestigd dat „The Voice of Freedom‟, het blad van de British National Party, daar werd gedrukt. Klagers drukten eveneens het blad Asharq Al-Awsat, een Pan-Arabische krant. Ze gaven dit ook uit. Na het undercoverbezoek had de journalist een woordvoerder van Asharq al-Awsat gebeld om te vragen of het waar was dat de publicatie van de BNP ook werd gedrukt door Satellite Graphics. De woordvoerder had dit bevestigd, wat volgens klager aangeeft dat misleiding in dit geval niet nodig was geweest. Er was volgens hen dan ook een inbreuk geweest op de Code. Volgens klagers was het artikel ook misleidend omdat de opmerkingen van de woordvoerder er niet in waren opgenomen. De krant zegt dat journalist niet gevraagd werd naar zijn identiteit toen hij zich had aangemeld bij Satellite Graphics Limited. Een werknemer had hem bevestigd dat het bedrijf eveneens „The Voice of Freedom‟ drukte. Hierop had de journalist gezegd dat hij misschien zijn drukwerk hier zou laten doen en daarop liet de werknemer hem andere tijdschriften zien die door het bedrijf gedrukt werden. Volgens de krant was er slechts sprake van een beperkte vorm van misleiding, als het al onder misleiding geclassificeerd zou kunnen worden. De krant gaf aan dat de informatie klager in een potentieel beschamende positie had kunnen brengen op commercieel vlak en dat men daarom had vermoed dat het bedrijf die informatie niet openlijk had willen geven. Onder deze omstandigheden was het gebruik van misleiding noodzakelijk. De krant gaf eveneens aan dat het meestal nodig is om beweringen na te trekken door het gebruik van misleiding, voordat de organisaties openlijk met maatschappelijk belangrijke informatie geconfronteerd kunnen worden: „To approach the organisation openly in the first instance would be to
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
228
alert it about the newspaper‟s interest in the story, and therefore undermine the effectiveness of any subsequent subterfuge‟. De krant wijst erop dat de woordvoerder de informatie pas had bevestigd nadat de krant had aangegeven dat ze onweerlegbaar bewijsmateriaal hadden. Het is helemaal niet zeker dat de woordvoerder dezelfde informatie gegeven zou hebben indien de krant het via misleiding bekomen bewijsmateriaal niet had. b) Oordeel van de Raad De krant gaf zelf aan dat ze aan misleiding hadden toegepast. Volgens de Code is dit gedrag in het algemeen enkel toegestaan als het maatschappelijk belang ermee gediend is en het materiaal niet op een andere manier verkregen kon worden. De verwoording van clausule 10, in het bijzonder het gebruik van het woord „generally‟ leidt ertoe dat de PCC in sommige gevallen toch geen inbreuk op de Code vaststelt indien er andere manieren waren om de informatie te bekomen: „This might be particularly appropriate where there are reasonable grounds for concluding that pursuing other means would compromise the ability of reporters to investigate matters subsequently. It might also be relevant where any subterfuge is not serious and causes little harm‟. Volgens de PCC was hieraan voldaan omwille van vier voorwaarden. Ten eerste had de journalist fysiek niemands privéleven binnengedrongen. Hij had gewoon vragen gesteld over ander cliënteel op een bedrijf over een zaak die van maatschappelijk belang was. Hij had geen toegang verworven tot een individu zijn huis of andere plaatsen waar potentieel kwetsbare individuen zouden samenkomen, zoals een school of behandelingscentrum. Ten tweede was de verkregen informatie commerciële informatie. De informatie dat een van de klanten van het bedrijf de BNP was, was geen privéinformatie, ook al was dit niet algemeen bekend. De verkregen informatie had geen betrekking op iemands privéleven. De misleiding was hierdoor van een minder zware graad. Ten derde gaf de PCC ook aan dat er geen sprake was van een fishing expedition. De journalist volgde namelijk enkel specifieke informatie op over het bedrijf. In eerdere zaken had de PCC kranten al berispt omdat de journalisten speculatief te werk gegaan waren bij undercoverreportages. Dit was hier niet het geval. Tot slot was de PCC er ook niet zeker van dat de journalisten de informatie verkregen zouden hebben indien de krant de betrokkenen met open vizier had benaderd. De informatie had het bedrijf namelijk in een commercieel hachelijke positie kunnen plaatsen. Rekening houdend met al deze omstandigheden was er dus geen inbreuk op clausule 10 van de Code of Practice. Ook vond de PCC geen inbreuk op clausule 1. Het artikel gaf niet aan dat klager enkel de band met „The Voice of Freedom‟ had bekendgemaakt na gebruik gemaakt te hebben van misleiding. Het artikel gaf enkel aan dat klager tijdens de undercoveroperaties had toegegeven dat het de officiële publicaties van BNP drukte. Het weglaten van de woordvoerder zijn commentaar was dus geen inbreuk van
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
229
clausule 1. Eveneens was er hierdoor geen inbreuk op clausule 2, die stelt dat men een eerlijke kans moet krijgen om inaccuraatheden te kunnen rechtzetten.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
230
BIJLAGE 31: Mr Neil Armstrong Nash BRON: Nash v News of the World , PCC Report No. 69. a) Situering Mr Neil Armstrong Nash, eigenaar van het Liberty Hotel in Lutterworth, dient een klacht in bij de PCC omdat journalisten van News of the World zich volgens hem schuldig hebben gemaakt aan misleiding en hiermee clausule 10 (Clandestine devices and subterfuge) van de code hebben gebroken. Klager baat een hotel (Liberty) uit waar regelmatig een members-only-bijeenkomst voor partnerruil wordt gehouden onder de naam „Liberation‟. Twee journalisten van News of the World hebben zich lid gemaakt van de club en hebben undercover foto‟s genomen. Volgens klager hebben de journalisten op deze manier de Code geschonden, aangezien ze zich niet bekend hebben gemaakt als journalisten. Er was niets dat blootgesteld moest worden omwille van het publiek belang. De activiteiten waren volledig legaal en klager en zijn vrouw zijn altijd eerlijk geweest over wat er gaande was tijdens die bijeenkomsten. Het gebruik van misleiding was niet nodig geweest. De club heeft in het verleden zelfs journalisten met open armen ontvangen. De krant zei dat er wel degelijk sprake was van een maatschappelijk belang bij het informeren van de onwetende bevolking over wat er zich van tijd tot tijd afspeelde in een schijnbaar normaal hotel. Ook had klager heel wat publictiteit gemaakt voor de swingers-evenementen die in het hotel plaatsvonden. Het was volgens de krant legitiem om te onderzoeken of de beweringen van klager over de club waar waren. Dit was niet gelukt indien de journalisten hun identiteit kenbaar hadden gemaakt. Hierdoor was volgens de krant het gebruik van misleiding gerechtvaardigd. De foto‟s had men eveens niet kunnen nemen indien de journalisten zich zouden bekend gemaakt hebben, een punt dat door klager bevestigd werd aangezien dat tegen de clubregels in zou druisen. Klager weerlegt de „maatschappelijk belang‟-verdediging van de krant. Volgens hem was het niet mogelijk dat burgers toevallig op de bijeenkomsten terecht zouden kunnen komen. Het „swingers‟evenement was enkel toegankelijk voor leden en de aard van het evenement werd heel duidelijk gemaakt aan iedereen die het hotel binnenkwam. b) Oordeel van de Raad De commissie behandelt enkel de klacht onder clausule 10 en beoordeelt enkel de garingsmethode. Dit omdat de mensen die gefotografeerd waren of voorkwamen in het artikel geen klacht hebben ingediend.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
231
Clausule 10 van de Code heeft te maken met de manier waarop het nieuws gegaard werd. Klager was ervan overtuigd dat de journalisten een vorm van misleiding hadden gebruikt terwijl dit niet nodig was geweest. De journalisten hadden zich aan het hotelmanagement niet als zodanig bekend gemaakt. Uit documenten bleek wel dat de journalisten hun eigen naam hadden gebruikt op het ledenformulier. Er was geen bewijs dat de journalisten gevraagd werd naar hun beroep en dat ze daarop gelogen zouden hebben. Als de journalisten daadwerkelijk aan misleiding hadden gebruikt was dit in beperkte mate geweest. Maar hoe dan ook was er volgens de PCC wel een maatschappelijk gediend bij de publicatie. Klager baatte een controversiële club uit en had veel publiciteit gekregen om zo een positief beeld van de club in het publiek domein te kunnen verspreiden. Het was niet aan de PCC om het recht van de krant te belemmeren om die beweringen te testen op hun waarheid: „To conclude otherwise would arguably be to grant organisations the right to control media coverage on their own terms‟. Daarnaast benadrukt de PCC ook dat het geen uitspraak doet over de zorgvuldigheid van het artikel op zich. De PCC deed ook geen uitspraak over het nemen van foto‟s van mensen in de club, omdat de mensen op de foto‟s geen klacht hebben ingediend en klagers geen klacht konden indienen in naam van deze personen.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
232
BIJLAGE 32: Controlled Events Solutions Limited BRON: Controlled Event Solutions Limited v The People and the Sunday Mirror, PCC Report No. 68. a) Situering Via advocaterenkantoor Pannone & Partners klaagt Controlled Events Solutions Limited bij de Press Complaints Commission dat twee artikels gepubliceerd op 25 april 2004 met de titels “Open Goal” en “Ground Farce” in The People en the Sunday Mirror respectievelijk een inbreuk zijn op clausule 11 (misleiding) en op clausule 1 (accuraatheid). Beide artikels hadden betrekking op de infiltratie in het voetbalstadion van Manchester United in de tijd van terroristische dreigingen. Journalisten hadden zich voorgedaan als stewards om zo toegang te krijgen. Klager geeft aan dat de journalisten foto‟s en informatie vergaard hebben via misleiding en in het geval van the Sunday Mirror via diefstal van identiteitspapieren. Klager gaf ook aan dat de kranten, die tot dezelfde uitgeversgroep behoren, elkaar hebben geholpen in het verbergen van elkaars ware identiteit. Zo had de journalist van the Sunday Mirror de politie afgeleid zodat de journalist van The People het stadion zou kunnen binnengaan. Wel gaf klager toe dat er een mogelijk maatschappelijk belang gediend was met het verhaal, toch vonden ze het artikel misleidend. Het was niet de taak van de CES om om de veiligheid te garanderen benedengronds, maar wel om de menigte onder controle te houden. Dit stond fout vermeld in het artikel. De taken van een steward zijn het fouilleren van supporters op wapenbezit of potentiële wapens en het fouilleren van supporters. De supporters van de thuisploeg worden door hen niet gefouilleerd. Dit werd fout vermeld in het artikel. Volgens klager waren er geen zware fouten in de beveiliging. De journalist die het stadion was binnengeraakt mocht namelijk geen zakken of items binnen het stadion brengen. Het is daarom moeilijk voor te stellen dat hij een terroristische daad had kunnen stellen. Het artikel gaf ook niet aan dat stewards zorgvuldig geselecteerd werden, een grondige training kregen en grondig doorgelicht werden. Iedereen die zichzelf op een dag van een wedstrijd aanbiedt met valse identificatiepapieren zou toegang gekregen hebben. Er is geen screeningsmethode denkbaar die een journalist zou kunnen verhinderen om via misleiding toegang te verkrijgen tot het stadion. Klager wou een gepubliceerde verontschuldiging en rechtzetting in beide kranten. De kranten stelden dat de artikels als doel hadden om te testen hoe gemakkelijk het zou zijn voor een „would-be‟ terrorist die zich uitgeeft als een steward om toegang te krijgen tot het stadion zonder screening. De pogingen van de journalisten waren succesvol geweest en dat was volgens hen het bewijs dat de veiligheidscontroles voor stewards niet streng genoeg waren. Deze beschuldigingen in het artikel waren dus gerechtvaardigd. Verweerders gaven ook meer informatie over hoe de
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
233
journalisten het stadion waren binnengedrongen. Aan de ingang voor stewards hadden de Peoplejournalisten valse namen opgegeven, één had ook een vals personeelsnummer opgegeven, de andere zei dat hij dit vergeten was. De twee journalisten werden afzonderlijk gekozen uit een reeks potentiële stewards en kregen heel gemakkelijk toegang tot het stadion zonder doorlichting. De Sunday Mirrorjournalisten hadden geen gestolen kaart gebruikt om het stadium te kunnen betreden. Zij hadden aangeschoven met andere potentiële stewards die al in het stadion hadden gewerkt. De journalisten hadden hun echte naam gebruikt en hadden verteld dat zij hun personeelsbadge thuis vergeten waren en dat ze hun personeelsnummer niet meer konden herinneren. De journalisten werden daarop gewoon binnengelaten. Toen een journalist binnen zijn personeelsnummer werd gevraagd, had hij gewoon een code van vier cijfers verzonnen. Er was geen geleende identiteitskaart gebruikt om het terrein binnen te komen. Verweerders stelden ook dat zij editoriaal gescheiden waren en niet op de hoogte waren van elkaars onderzoek. Het feit dat beide kranten op hetzelfde idee kwamen toont dus aan dat het onderwerp op dat moment wel zeker het maatschappelijk belang diende. b) Oordeel van de Raad Beide kranten hebben het gebruik van misleiding toegegeven. De PCC moet nu dus nagaan of dit gebruik gerechtvaardigd was. Hiervoor moet men nagaan of er met de publicatie een maatschappelijk belang gediend was en of de informatie op een andere manier verkregen kon worden. Onder maatschappelijk belang wordt in de Code onder andere verstaan het beschermen van de publieke veiligheid en gezondheid. De PCC gaf aan dat in de pers was verschenen dat terroristen een aanval zouden plannen tijdens de betreffende wedstrijd. Het was volgens de PCC dan ook wel degelijk in het maatschappelijk belang om te testen of het publiek voldoende beschermd werd in het licht van zulke bedreigingen. Het doel was om na te gaan of het mogelijk was voor terroristen om via misleiding de beveiliging te omzeilen. Volgens de PCC was het gebruik van misleiding de enige manier om zulke informatie te verkrijgen. Er was dus geen inbreuk gemaakt op de Code. De klacht op basis van clausule 1 werd ook verworpen door de PCC. De artikels maakten duidelijk dat de journalisten waren aangeworven als stewards, niet als „primary security officials‟. Het artikel gaf ook de algemene procedure weer die gevolgd werd door de CES bij de aanwerving van stewards. Ook stelde de PCC: „Given that the journalists had been employed as stewards at such a high-profile match – even if the circumstances surrounding their employment were disputed – and had participated in the duties ascribed to them, the newspapers were entitled to their opinions that the company‟s security arrangements were insufficient.‟ Beide journalisten hadden op het laatste moment een job in de wacht kunnen slepen, zonder backgroundchecks. Ze hadden hiermee dus zwakheden in de beveiliging aan het licht kunnen brengen, onafgezien van het feit of CES verantwoordelijk is voor het voorkomen van
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
234
terroristische activiteit of enkel voor het controleren van het publiek. Volgens de PCC was er niets significant misleidend aan het artikel. Er werd dan ook geen inbreuk gemaakt op de Code.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
235
BIJLAGE 33: MsSheree Chambers BRON: Chambers v News of the World, PCC Report No. 67. a) Situering MsSheree Chambers uit Alton, Hampshire klaagt bij de PCC dat een artikel met de titel “999 blonde is secret vice girl” gepubliceerd in de News of the World op 23 november 2003 een inbreuk vormde op clausule 1 (accuraatheid), clausule 3 (privacy), clausule 4 (intimidatie), clausule 8 (afluisterapparatuur) en clausule 11 (misleiding) van de Code of Practice. In het artikel stond vermeld dat klaagster, die werkte als ambulancetechnieker, een geheime „prostituee‟ was die deelnam aan groepseks. Klaagster zegt dat bepaalde quotes uit het artikel inaccuraat waren. Ook geeft ze aan dat er nog andere inaccuraatheden in het artikel vermeld stonden: zo werd ze niet betaald voor seks en werden er wel condooms gebruikt tijdens het feestje dat door de journalist werd bijgewoond. Ook geeft klaagster aan dat het materiaal via misleiding bekomen was. Er werd ook gebruik gemaakt van geheime afluisterapparatuur. Het artikel vormde in zijn geheel een inbreuk op haar privacy omdat er geen maatschappelijk belang gediend was met het bekendmaken van haar activiteiten na het werk. Bovendien is klaagster tewerkgesteld in de op een na laagste functie in het ambulancesysteem, wat haar een positie geeft met weinig of geen verantwoordelijkheid. Bovendien vond klaagster dat de foto‟s die bij het artikel stonden ongepast waren. Een eerste foto toonde haar in een ambulance-uniform en vormde een inbreuk op de bepaling in verband met intimidatie. Ze zegt dat ze de fotograaf had gevraagd geen foto‟s te nemen, maar dat die niet luisterde. De tweede foto was genomen door een undercoverjournalist via misleiding. De krant geeft aan dat de quotes die aan klaagster toegeschreven werden van drie bronnen kwamen. Er waren twee opgenomen gesprekken, een bij klaagster thuis en een tijdens de groepsekssessie. De derde bron was een informant die niet op geluidsband was opgenomen. De informant had aangegeven dat er tijdens de bijeenkomst aan orale seks werd gedaan, zonder dat hierbij condooms werden gebruikt. Ook had hij aangegeven dat hij geslachtsgemeenschap had gehad met klaagster zonder condoom. Verder stelt de krant dat klaagster een prostituee was die geld vroeg voor seks, zowel in groepsessies als individueel bij haar thuis. Klaagster had dit zelf toegegeven en dit was vastgelegd op band. Ook haalt de krant aan dat klaagster een website had waarop foto‟s van haar te zien waren waarop ze seks had zonder condoom. Er was eveneens een online-dagboek waar klaagster haar seksuele activiteiten in detail besprak.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
236
Volgens de krant is er ook geen sprake van intimidatie betreffende de foto van klaagster in haar ambulance-uniform aangezien de fotograaf simpelweg klaagsters foto had genomen en dan weer was weggegaan. De krant geeft wel toe gebruik gemaakt te hebben van misleiding. Deze methode was echter gerechtvaardigd omdat de maatschappelijk belangrijke informatie anders niet verkregen kon worden. Het maatschappelijk belang lag in het feit dat klaagster een verantwoordelijke job had en in contact kwam met zieken en gewonden. De krant gaf eveneens aan dat de ambulancedienst van Hampshire deze mening deelde aangezien ze klaagster na een eigen onderzoek hadden ontslagen. b) Oordeel van de Raad De klacht onder clausule 1 wordt afgewezen omdat de krant geluidsopnames had en dus kon aantonen dat klaagster geld vroeg voor seks. De beschrijving van klaagster als een prostituee vormt dan ook geen inbreuk op de Code. Volgens de PCC blijkt uit de website van klaagster wel degelijk dat ze seks had zonder condoom. Ook deze beweringen zijn daarom gerechtvaardigd. De PCC is dus van mening dat de krant zich niet schuldig had gemaakt aan inaccuraatheid. Clausule 4, welke aangeeft dat journalisten geen foto‟s mogen maken als de persoon in kwestie vraagt om ermee te stoppen , was volgens de PCC ook niet gebroken. De krant bewijst volgens de PCC dat klaagster seks had met verschillende personen zonder het gebruik van voorbehoedsmiddelen. Zij werkt echter ook voor de NHS als ambulancetechnieker en komt zo in aanraking met zieke en gewonde mensen. De publicatie was dan ook maatschappelijk belangrijk omdat openbaar werd gemaakt dat iemand die voor een ambulancedienst werkt haar seksuele gezondheid op zo‟n manier in gevaar brengt. Het recht van het publiek om deze informatie te weten weegt zwaarder door dan het recht op privacy van klaagster. Ook al vonden de activiteiten plaats op privéplaatsen, zoals hotelkamers, toch was er niets privé meer aan doordat er vreemdelingen voor uitgenodigd werden. De krant had volgens de PCC ook geen inbreuk gemaakt op de Code bij de nieuwsgaring (misleiding en het heimelijk opnemen van gesprekken). Dit was gerechtvaardigd door het maatschappelijk belang.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
237
BIJLAGE 34: Detective Constable Linda Daniels BRON: Daniels v The Sunday Telegraph, PCC Report No. 65. a) Situering Detective Constable Linda Daniels dient een klacht in bij de PCC via advocatenkantoor Russel, Jones & Walker omdat een artikel met titel „Revealed: The race crimes detective who goes home to a Nazi shrine every night‟gepubliceerd op 26 oktober 2003 in The Sunday Telegraph materiaal bevatte dat volgens haar door misleiding verkregen was en vandaar een inbreuk vormde op de Code. Ook schendt het artikel haar privacy. De advocaten van klaagster zijn van mening dat journalisten van de krant bij klaagster thuis waren geweest en daarbij hun bedoelingen niet kenbaar hadden gemaakt. Ze hadden de schoonmoeder van klaagster verteld dat ze een boek aan het schrijven waren over de militaire geschiedenis. Ze wilden daarom graag eens met klaagsters echtgenoot spreken die niet thuis was. Wanneer de vrouwelijke journaliste vroeg om naar het toilet te gaan en daarbij naar boven begeleid werd door de schoonmoeder, nam de mannelijke journalist in tussentijd foto‟s van het interieur van het huis die ook gepubliceerd werden in het artikel. Volgens klaagster vormt deze handelswijze een schending op de Code. De krant stelt dat de journalisten werden uitgenodigd om het huis binnen te komen door de schoonmoeder van klaagster. De krant geeft toe gebruik gemaakt te hebben van misleiding, maar geeft wel aan dat het verhaal van maatschappelijk belang was aangezien klaagster een politieagente is die vooral belast is met het onderzoek naar misdaden ingegeven door racisme. Het materiaal kon bovendien niet op een andere manier verkregen worden omdat de echtgenoot van klaagster, de eigenaar van de nazi-voorwerpen en tevens lid van de British National Party, zijn moeder had verteld niet met journalisten te spreken. Met open vizier zouden ze dus nooit een foto van het interieur hebben kunnen maken, waar een paspop in nazikleren stond. Klaagster geeft daarop aan dat het gebruik van misleiding niet gerechtvaardigd kan worden door een maatschappelijk belang, aangezien zij geen wetten heeft gebroken en geen racist of nazi was. b) Oordeel van de Raad De krant had het gebruik van misleiding toegegeven, waardoor de PCC enkel moet nagaan of deze methode geoorloofd is. Dit is het geval wanneer er een maatschappelijk belang gediend is met de publicatie en indien er geen andere methoden zijn om de informatie te bekomen.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
238
Volgens de PCC is er wel degelijk sprake van een maatschappelijk belang aangezien klaagster een politieagente was en vaak belast werd met het onderzoeken van misdaden die ingegeven waren door racisme. De vraag of haar job compatibel was met het leven in een huis vol Nazivoorwerpen was maatschappelijk belangrijk. Ook zijn er volgens de PCC geen andere mogelijkheden om de informatie te verkrijgen. Een politieagente met de verantwoordelijkheden van Ms Daniels zou nooit een fotograaf in haar huis binnengelaten hebben om foto‟s te nemen van de nazi-voorwerpen. Ook had klaagsters echtgenoot erop gewezen dat hij nooit nog met journalisten zou spreken na een vorige foute ervaring. Het was volgens de PCC dus geoorloofd op misleiding te gebruiken om relevante informatie over klaagsters huis te verkrijgen. Ook een inbreuk op clausule 3 (privacy) was om deze redenen gerechtvaardigd.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
239
BIJLAGE 35: Christopher Monekton BRON: Monekton v Evening Standard, PCC Report No. 64. a) Situering Christopher Monekton diende een klacht in bij de PCC in naam van het Consistent Hotel Staff Ltd tegen een artikel in de Evening Standard omdat volgens hem een journalist gebruik heeft gemaakt van misleiding bij de nieuwsgaring en hierbij clausule 11 (misleiding) en clausule 3 (privacy) van de Code heeft geschonden. Klager stelt dat een journalist van de betreffende krant had gesolliciteerd bij het bedrijf en hierbij gebruik had gemaakt van misleiding door zichzelf niet bekend te maken als journalist en zich voor te doen als iemand anders. Klager geeft zelf aan dat er wel maatschappelijk belang gediend is bij het nagaan of er illegalen werkten. Maar volgens de Code is misleiding slechts toegelaten indien de informatie niet via een andere manier verkregen kan worden. Dit was hier niet het geval. Het bedijf had namelijk aan de krant duidelijk gemaakt dat het al hun vragen met plezier zou beantwoorden. . De inbreuk onder clausule 3 heeft er volgens klager mee te maken dat de journaliste gebruik kon maken van dezelfde accomodaties als het echte personeel zonder dat zij zichzelf als journalist bekend had gemaakt. Dit strookt niet met de bepaling in de Code die stelt dat „there is an expectation of privacy in a person‟s place of residence.‟ Verder steldt klager ook dat de journaliste met de werknemers had gesproken en hen vragen had gesteld die hen in verlegenheid brachten en hen stress bezorgden. De krant geeft aan dat ze van verschillende bronnen informatie had ontvangen dat het bedrijf illegale werknemers tewerkstelde en hen uitbuitte. Volgens hen was het gebruik van misleiding om na te gaan of de beschuldigingen waar waren van maatschappelijk belang. De resulterende inbreuk op de privacy van de werknemers was hierdoor ook gerechtvaardigd. Klager geeft aan aan dat het de krant onweerlegbaar bewijs had voorgelegd waaruit bleek dat er geen illegale werknemers in dienst waren of dat men die uitbuitte. De krant had ook geen bewijs geleverd dat dit wel het geval was. Klager stelt eveneens dat de krant geen bewijs had geleverd dat de beweerde bronnen effectief bestonden en dat hun getuigenis betrouwbaar was. Ook waren de beschuldigingen van de krant niet specifiek genoeg. b) Oordeel van de PCC De PCC stelt dat het al in eerdere zaken beslist heeft dat een krant geen fishing expedition mag ondernemen. Men mag enkel misleiding gebruiken wanneer het maatschappelijk belang dit rechtvaardigt en wanneer er geen andere manieren zijn om de gewenste informatie te verkrijgen. Dit
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
240
keer zijn volgens de PCC de beschuldigingen aan het bedrijf die de krant van een bron gekregen had ernstig en specifiek genoeg om verder onderzoek in het maatschappelijk belang te rechtvaardigen. De PCC houdt er rekening mee dat klager erop had gewezen dat de krant de identiteit van zijn bron niet kon bekendmaken en dat het geen deftige details kon vrijgeven over de beschuldigingen die door die bronnen aan het adres van het bedrijf geuit werden. Het is volgens de PCC niet omdat de bronnen anoniem zijn dat zij daarom niet bestaan. Kranten hebben een verplichting om vertrouwelijke bronnen te beschermen en de PCC kan dit niet negeren. De krant heeft volgens de PCC voldoende details geleverd over hoe het die initiële informatie had verkregen van twee verschillende bronnen - een freelance journalist en een ex-werknemer van het bedrijf samen met de getuigenis van een andere bron wiens cliënten over het bedrijf hadden gesproken: „The newspaper had referred to alleged actual instances of apparent impropriety or illegality.‟ De krant had dus voldoende gronden om misleiding te gebruiken in het maatschappelijk belang. Daarnaast moet de PCC zich nog buigen over de vraag of er andere mogelijkheden waren om de informatie te verkrijgen. Uiteindelijk aanvaardt men het argument van de krant dat het gepast was om misleiding te gebruiken alvorens het bedrijf met open vizier te benaderen (gelet op de aard van de beschuldigingen). Ook al had het bedrijf gesteld dat het elke vraag van een journalist wou beantwoorden, toch vond de PCC het geen ongewone redenering dat een bedrijf dat zich inliet met misstanden bewijsmateriaal van die misstanden zou willen verbergen wanneer het daar met open vizier naar gevraagd zou worden. De PCC stelt uiteindelijk dat de krant de juiste beslissing had genomen om serieuze beschuldigingen te testen – eerst door undercover te gaan en nadien via een rechtstreekste confrontatie. In eerdere zaken had de PCC kranten berispt nadat zij insignificant of indringend materiaal hadden gepubliceerd dat via misleiding was verkregen. In dit geval wijst de PCC erop dat het onderzoek door de krant een maatschappelijk belang diende en dat de krant uiteindelijk had besloten om het artikel niet te publiceren.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
241
BIJLAGE 36: Mr John Pope in naam van het Northwick Park ziekenhuis BRON: Pope v Evening Standard, PCC Report No. 57. a) Situering Mr John Pope dient een klacht in bij de PCC in naam van het Northwick Park ziekenhuis omdat bepaalde informatie uit een artikel met titel “Dying man is dragged from A&E by nurses” in de Evening Standard op 27 november 2001 verkregen was door een inbreuk te maken op clausule 11 (misleiding), clausule 9 (ziekenhuizen), clausule 3 (privacy) en clausule 1 (accuraatheid) van de Code. Het artikel gaf aan dat familieleden van een patiënt, Jamnadas Kapadia, schreeuwden om een publiek onderzoek naar het Northwith Park ziekenhuis nadat Kapadia uit de „Accident and Emergency Department‟ was gesleept en in een stoel met rechte rug was gezet enkele uren voordat hij stierf. Er werd eveneens aangegeven dat er CCTV-beelden waren van de uren voor de dood van meneer Kapadia en dat een journalist die beelden had gezien door zich uit te geven als een vriend van de familie. Volgens de krant toonden deze beelden de ruwe manier waarop Kapadia en zijn vrouw behandeld werden door het personeel. Het artikel gaf de klachten van de familie weer over hun behandeling. Verder stond in het artikel ook vermeld dat het ziekenhuis twee verschillende interne onderzoeken naar de zaak is opgestart. Een latere editie van de krant bevatte een meer uitgebreide reactie van het ziekenhuis. Klager zei dat de familie een klacht van nalatigheid tegen het ziekenhuis gestart had en dat tijdens de behandeling van de klacht de familie de beelden te zien had gekregen. De familie gaf aan dat ze graag wilden dat een vriend van de familie de beelden mocht bekijken bij een volgende meeting. Het ziekenhuis had echter geen plannen om het materiaal nog eens te tonen en ging enkel akkoord omdat de zoon van de overleden persoon bleef aandringen. Klager geeft aan dat het niet juist was om te zeggen dat de familie verplicht werden om de beelden te bekijken en hierdoor in hun waardigheid waren aangetast. De familie had namelijk zelf aangedrongen om de beelden te bekijken. Hij gaf eveneens aan dat de interpretatie van de krant van de beelden niet accuraat was. Zo zei hij dat de stoel waarop meneer Kapadia gezet werd een rolstoel was en geen ordinaire stoel met een rechte rugleuning. Ook ontkende hij dat een andere patiënt een voorkeursbehandeling had gekregen en stelde hij dat Mr Kapadia niet was afgevoerd naar de parking, maar naar de receptie. Klager zei eveneens dat er een andere patiënt in het artikel werd vermeld („the white woman‟) welke volgens hem een schending was op de privacy van de vrouw. Zij kon namelijk geïdentificeerd worden.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
242
Hij gaf aan dat de journalist die bij de familie was zichzelf niet geïdentificeerd had als zijnde een journalist voor het betreden van niet-publieke gebieden en zich hierdoor schuldig had gemaakt aan misleiding. Volgens hem had hij de informatie ook op andere manieren kunnen krijgen. Dat was duidelijk omdat een andere journalist al contact had met het communicatiehoofd van het ziekenhuis en dat de krant al op de hoogte was van het verhaal. Volgens klager was het maatschappelijk belang in gevaar gebracht door het verhaal, aangezien de onderzoeken die het ziekenhuis was gestart misschien bevooroordeeld zullen zijn door het artikel. De krant gaf aan dat het zelf benaderd was geweest door de familie van Mr Kapadia omdat zij zich zorgen maakten over de manier waarop Jamnadas Kapadia behandeld was geweest. De video vormde hun grootste bron van zorgen en het was volgens de journalist essentieel dat hij die zelf zou zien in plaats van gewoon op het woord van de familie af te gaan. Hij had zichzelf volgens de krant niet uitgegeven als een vriend van de familie, niemand had hem bovendien gevraagd om zich te identificeren.Het was niet fout om te zeggen dat de familie onderworpen werd aan onwaardigheid door het Mr Kapadia‟s laatste uren te moeten zien, afgespeeld aan dubbele snelheid. De journalist bleef zijn beschrijving van de videobeelden ondersteunen. De vermelding dat Mr Kapadia werd afgevoerd naar de parking, was gebaseerd op de verklaringen van de familie. Dit was volgens de journalist overigens allemaal niet relevant. Wat wel relevant was, is de manier waarop Mr Kapadia verkeerdelijk uit het ziekenhuis werd gestuurd. De krant gaf eveneens aan dat het geen informatie had gepubliceerd die zou kunnen leiden tot identificatie van „de blanke vrouw‟. Ook gaf het aan dat het maatschappelijk belang van deze zaak gedemonstreerd werd door het feit dat het ziekenhuis had toegegeven dat het een fout had gemaakt en zijn procedure heeft veranderd. Het ziekenhuis nam het incident zo serieus dat ze twee verschillende interne onderzoeken waren opgestart. De krant bood aan dat het de uitkomst van deze onderzoeken zou publiceren, net zoals de bevindingen van de lijkschouwer. Volgens klager was de inbreuk op clausule 9 en clausule 11 niet nodig geweest aangezien het ziekenhuis zelf had aangegeven dat het verhaal van maatschappelijk belang was en alle nodige details zou hebben gegeven die gevraagd zouden worden. Sowieso, zouden de details van deze zaak in het publiek domein terechtkomen tijdens de lijkschouwing. b) Oordeel van de PCC De PCC boog zich eerst over de klacht ingediend onder clausule 1. Aangezien de klager niet heeft ontkend dat de video door-en teruggespoeld werd voor de familie kan niet gezegd worden dat de krant bij zijn beschrijving hiervan inaccuraat was. De familie vond het duidelijk onwaardig. Volgens de PCC was het irrelevant wie voor de vertoning had gevraagd. De PCC merkte eveneens op dat het leek alsof beide partijen een andere interpreatie hadden van wat de video toonde. De journalist had zijn
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
243
interpretatie van de gebeurtenissen gegeven en daarom vond de PCC geen inbreuk op de Code met betrekking tot de beschrijving van de videobeelden. Gezien de grote overeenstemming tussen de partijen over wat er gebeurd was en de context van de feiten, zag de PCC geen reden om de krant te censureren. Daarnaast was men aangenaam verrast met het feit dat de krant gewillig de uitkomst van het intern onderzoek wou publiceren, evenals de bevindingen van de lijkschouwer. De schending van clausule 3 die klager aangaf met betrekking tot de schending van „the white woman‟s‟ privacy werd ook ongegrond verklaard. Dit was duidelijk een klacht vanuit het oogpunt van een derde partij. Die patiënt had geen toestemming gegeven aan het ziekenhuis om namens haar klacht in te dienen. Er waren geen foto‟s van de vrouw en geen identificerende eigenschappen, buiten dat er vermeld was dat het om een blanke vrouw ging. Dit was geen inbreuk op de Code. Bij behandeling van de klacht obv clausule 9 en 11 stelde de PCC dat het duidelijk was dat de journalist zichzelf niet bekend had gemaakt en zich had voorgedaan als een vriend van de familie om zo de CCTV beelden te kunnen bekijken. De krant daarentegen gaf aan dat de journalist zich niet had uitgegeven als een vriend van de familie. Toch kon de PCC in het artikel duidelijk lezen dat er stond: “an Evening Standard reporter, posing as a family friend, has also seen parts of the films”. Hierdoor stelde de commissie een inbreuk vast op beide artikels, maar de Code stelt duidelijk dat een inbreuk op beide gerechtvaardigd is als het onderwerp van voldoende maatschappelijk belang is. De commissie gaf aan dat dit het geval was. De familie Kapadia had ernstige bezwaren tegen de manier waarop Jamandas Kapadia behandeld was geweest voor zijn dood en de krant onderzocht deze bezwaren in het maatschappelijk belang en op aandringen van de familie. De PCC nam in rekening dat de familie wou dat de journalist de beelden zag om zo hun bewerkingen te kunnen bevestigen. Het ziekenhuis had duidelijk geaccepteerd dat er een sterk maatschappelijk belang was in deze zaak en begon daarop twee verschillende interne onderzoeken. Het ziekenhuis stelt dat het al aan het samenwerken was met de krant en dat er daarom geen nood was om misleiding te gebruiken. Het is volgens de PCC echter niet duidelijk dat in dat geval ook de videobeelden door een journalist bekeken zouden kunnen worden. Dit is af te leiden uit het feit dat de journalist werd verteld dat de video getoond werd onder de voorwaarden van de Data Protection Act en dat de journalist de beelden enkel te zien kreeg nadat hij een verklaring over deze voorwaarden had ondertekend. Aangezien de videobeelden het belangrijkste bewijsmateriaal waren, vond de PCC het begrijpelijk dat de krant hier een vorm van misleiding had toegepast. Het maatschappelijk belang rechtvaardigt de inbreuken op Clausule 9 en 11.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
244
De commissie gaf wel aan dat „maatschappelijk belang‟- uitzonderingen op clausule 9 wel uiterst zeldzaam blijven. Het verwacht dus een zeer sterke verdediging van maatschappelijk belang als deze clausule geschonden wordt.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
245
BIJLAGE 37: Mr Varun Shingari BRON: Shingari v News of the World, PCC Report No. 54. a) Situering Mr Varun Shingari uit Edgbaston klaagt dat een artikel gepubliceerd in News of the World op 28 januari 2001 met titel “Bare Vaz-ed cheek” inaccuraatheden bevatte en daardoor een inbreuk vormt op clausule 1 (accuraatheid) van de Code. Ook gaf klager aan dat een journalist misleiding had gebruikt bij de nieuwsgaring, wat volgens hem een inbreuk op clausule 11 (misleiding) inhield. Mr Varun Shingari gaf aan dat het artikel verkeerdelijk beweerde dat Britse minister Keith Vaz hem een onjuiste jobreferentie had geleverd, dewelke hij gebruikt had om zijn huidige job te krijgen. Shingari voegt daarbij beweringen van zijn werknemers die bevestigen dat hij Mr Vaz niet gebruikt heeft op zijn huidige job te krijgen. Verder gaf hij de PCC ook verklaringen van de National Organisation of Asian Businessmen, via die organisatie had klager nauw samengewerkt met Mr Vaz. Tot slot was er ook nog een verklaring van het parlementslid zijn „election agent‟ dat dat Mr Shingari de referentie op een eerlijke en open manier verkregen had. Mr Shingari gaf in detail het verhaal weer dat tot de publicatie van het artikel had geleid. Zijn vader had de deur open gedaan voor een man die beweerde een kelner te zijn die zijn thuis tweemaal had bezocht en diezelfde avond ook nog had getelefoneerd. De journalist vertelde hem dat iemand hem verteld had dat Mr Shingari Mr Vaz kende. Hij had graag met Mr Vaz een gesprek gehad over een geschil met zijn werkgevers. Daarna kwam Shingari zelf aan de deur. Hij gaf aan dat hij MR Vaz niet zo goed kende en hem enkel 1 of 2 keer gezien had. De „kelner‟ kwam de volgende dag terug om Mr Shingari te bedanken voor zijn advies en vroeg wegaanwijzingen naar Birningham. Klager werd zich later pas bewust dat er toen foto‟s van hem zijn genomen in de zijn voortuin. Een tweede journalist bezocht klager die namiddag. Hij gaf aan dat hij een gesprek op band had waarin klager beweerde Mr Vaz niet te kennen en stelde hem verschillende vragen over zijn tewerkstelling. Mr Shingari gaf duidelijk aan in dit gesprek dat hij zijn referentie van Mr Vaz niet gebruikt had om aan zijn huidige job te komen. Hij had wel niet de kans gehad om eraan toe te voegen dat hij Mr Vaz al vijf jaar kende voor deze de referenties had geschreven. Hij had hem regelmatig ontmoet op allerlei feestjes en had ook samen met hem feestjes georganiseerd. Mr Vaz had ook aangegeven dat hij klager wel degelijk kende, maar dat de journalist zijn naam op een ongewone manier had uitgesproken.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
246
De krant gaf aan dat misleiding nodig was geweest om uit te zoeken of de minister inderdaad een perfecte referentie had gegeven aan iemand die hij amper kende. Op de opnames was duidelijk te horen dat klager aangaf dat hij Keith Vaz niet zo goed kende en hem maar een paar keer ontmoet had en dat hij toch wel een referentie had gekregen. De krant gaf ook het transcript van een gesprek met de Labour party persverantwoordelijke die aangaf dat Mr Vaz klager niet kende, zelfs nadat de journalist zijn naam had gespeld. b) Beslissing van de PCC De PCC stelt dat de verdediging van de journalist gebaseerd is op het maatschappelijk belang om misstanden aan het licht te brengen. Dit wordt ook beschermd door de Code. De krant had in dit geval gesteld dat een minister een jobreferentie had gegeven aan een man die hij amper kende. Het was duidelijk dat beide partijen overeen kwamen dat een minister op een gegeven moment referentie had geleverd voor klager. Aangezien klager had beweerd Mr Vaz niet zo goed te kennen en dat Mr Vaz had gesteld dat hij klager totaal niet kende, was de misleiding om de informatie te verkrijgen gerechtvaardigd omdat het artikel een publiek belang diende. Op de klacht ivm inaccuraatheid gaf de PCC aan dat het artikel duidelijk had gemaakt dat de referenties vijf jaar geleden geschreven waren en dat in het artikel vermeld stond dat klager en Mr Vaz elkaar een paar keer gezien hadden op feestjes. Ook de andere vermeende accuraatheden vormden geen inbreuk op de Code.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
247
BIJLAGE 38: Ms Carol Munro en Ms Doris Bancroft BRON: Munro v Evening Standard, PCC Report No. 54. a) Situering Ms Carol Munro en Ms Doris Bancroft, hoofdleerkracht en Chair van de Governors van de Salsbury Primary School in Londen, dienen een klacht in tegen de Evening Standard aan voor de raad omdat een artikel met titel “There was such a staff shortage the security system had to be put in the charge of two 11 year olds” gepubliceerd op 21 maart 2001 bepaalde inaccuraatheden bevatte. Dit was volgens hun een inbreuk op clausule 1 van de Code. Daarnaast werd er ook een kind dat slachtoffer is geweest van aanranding geïdentificeerd. Dit is een inbreuk op clausule 12 (Slachtoffers van seksuele aanranding). Ook geven ze aan dat er een inbreuk is gebeurd op clausle 11 (misleiding) en clausule 6 (kinderen). Het artikel was gebaseerd op een dagboek van een journalist genaamd Alex Renton die een week lessen had bijgewoond op de school door zich uit te geven als iemand die interesse had om leerkracht te worden. Klager gaf aan dat er misleiding gebruikt was terwijl er daarbij geen maatschappelijk belang gediend was. Klagers wezen er ook op dat wanneer het om kinderen gaat dat er dan een uitzonderlijk maatschappelijk belang aanwezig moet zijn die zo‟n artikel kan rechtvaardigen. Ouders en personeel waren kwaad om het bedrog en de kinderen begrepen niet waarom een volwassene die ze vertrouwden tegen hen gelogen had. Het artikel verwijst onder andere naar een situatie waarbij twee kinderen de hoofdleerkracht aan het helpen waren met de intercom aan de hoofdingang. In het artikel wordt verkeerdelijk gemeld dat zij daarom aan het hoofd stonden van de beveiliging op de school. Klagers houden ook vol dat er geen gesprek heeft plaatsgevonden tussen de journalist en een jongen in de toiletten waarbij de jongen de journalist had bedreigd. Dit werd wel in het artikel vermeld. Volgens klagers werd door het artikel ook een vermoedelijk slachtoffer van aanranding geïdentificeerd. Er werd namelijk voldoende informatie prijsgegeven waaruit men kon afleiden om wie het ging. Tenslotte stellen klagers ook dat de journalist clausule 6 had gebroken omdat hij een hele week met kinderen had zitten spreken terwijl hij zich voordeed als iemand anders. Clausule 6 stelt namelijk dat men toestemming moet hebben alvorens men leerlingen op een school benadert. De krant zegt dat de school ad random gekozen was om aan te geven welke problemen er in scholen in Londen zijn. Problemen met de veiligheid, gezondheid en de lonen en werkomgeving van leerkrachten
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
248
gaven volgens de krant een maatschappelijk belang aan het artikel. De journalist kon bijvoorbeeld een plaats op de school bemachtigen zonder dat de politie hem eerst had nagetrokken. Dat op zich is al een veiligheidsprobleem. De krant bleef achter de accuraatheid van het artikel staan, dat gebaseerd was op de ervaring van de journalist op die school. Het gaat dus om een subjectieve visie. Ook geeft de krant aan geen inbreuk te hebben gepleegd op clausule 6 (kinderen), aangezien de journalist geen vragen heeft gesteld die niet als een hulpleerkracht gesteld zouden kunnen worden. De krant gaf wel toe dat het misschien ten onrechte een vermoedelijk slachtoffer van aanranding had geïdentificeerd, maar hoopte hiermee geen schade berokkend te hebben. b) Motivering van de PCC De PCC was van mening dat zich niet in de positie bevond om uitspraak te doen over de zogenaamde accuraatheden in het artikel. Volgens de PCC was het voor de lezers duidelijk dat het gepubliceerde artikel de subjectieve beleving van de journalist weerspiegelde. De PCC buigt zich eerst over het maatschappelijk belang van de publicatie. De retrospectieve rechtvaardiging – dat de journalist tekortkomingen had gevonden toen hij daar was, maar daar op voorhand geen weet van had – was volgens de PCC onaanvaardbaar. De school was random geselecteerd geweest en er waren geen aanwijzingen geweest dat er iets misliep op de school dat onderzocht zou moeten worden in het publiek belang. Gegeven dat er wel in iedere school iets „misloopt‟ op een gegeven moment kan men niet zeggen dat het maatschappelijk belang met dit artikel gediend werd. „To have accepted the public interest justification would have been to entitle any journalist at any point to gain access to any school using subterfuge‟. Dit is onaanvaardbaar. De Code is er net om van deze niet gerechtvaardigde fishing expeditions te voorkomen. Volgens de PCC is er dus geen maatschappelijk belang aanwezig. Ook kon het feit dat de leerkracht werd aangenomen zonder een backgroundcheck van de politie – wat niet vermeld werd in het artikel – ook vermeld worden zonder dat men nadien met de misleiding had moeten doorgaan. De commissie boog zich daarna over de klacht onder clausule 12, het identificeren van een kind waarvan men dacht het slechtoffer te zijn van een aanranding. Volgens de PCC waren er genoeg gegevens in het artikel waardoor leerlingen en ouders het kind zouden kunnen identificeren. Ook al was dit misschien niet de bedoeling van de krant, was het toch het resultaat van nonchalante journalistiek met als gevolg een serieuze en uiterst betreurbare inbreuk op de Code. De Code is er om de zwakkere te beschermen en het is moeilijk om je nog een kwetsbaarder persoon voor te stellen dan een seksueel misbruikt kind. Het gepubliceerde materiaal over het betreffende kind
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
249
was een serieuze inbreuk op de code en de commissie gaf aan dat er acties moesten ondernomen worden zodat dit in de toekomst zich niet meer zou kunnen voordoen. Aangezien er geen maatschappelijk belang gediend was met de publicatie aanvaardt de PCC ook de klacht die ingediend was onder clausule 6. De journalist had niet met de kinderen mogen spreken om zijn verhaal op te stellen. Samengevat was het „bezoek‟ van de journalist aan de school en het artikel dat daaruit voortkwam een ernstige inbreuk op de Code. De krant had dit al veel eerder moeten proberen oplossen in plaats van te blijven vasthouden aan zijn gelijk. De PCC vroeg de uitgever van de krant ook om de naleving van de Code bij zijn krant te onderzoeken en dat onderzoek over te dragen aan de PCC.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
250
BIJLAGE 39: Mrs Gill Faldo BRON: Faldo v The Sun, PCC Report No. 53. a) Situering Mrs Gill Faldo uit Berkshire dient een klacht in tegen The Sun bij de PCC omdat een van hun journalisten bij de nieuwsgaring volgens haar een inbreuk op clausule 11 (misleiding) van de Code heeft gemaakt. Klaagster zei dat een journalist, Tracey Kandohla, bij haar thuis was opgedaagd en zich aan haar huishoudster had voorgesteld als een vriendin van klaagster die dringend met haar in contact wou komen. Klaagster was op dat moment in het buitenland, maar de journaliste werd door de huishoudster binnengelaten. De twee praatten daar een tijdje over klaagsters nieuwe woning. Kort daarna verscheen er een artikel over het huis met een mogelijke schatting van de waarde en met details over het interieur. Klaagster stelde dat artikel opdringerig was. De krant gaf aan dat de journaliste zich niet bekend had gemaakt als journaliste, maar eveneens dat ze zich niet had voorgedaan als een vriendin van klaagster. Ze was ook op geen enkel moment gevraagd of ze een journaliste was. Bovendien zou haar naam Mrs Faldo bekend zijn voorgekomen dus er was geen sprake van dat de journaliste zich had voorgedaan als iemand anders om informatie te vergaren. b) Beslissing van de PCC De commissie vond dat het feit dat de journaliste zich niet als zodanig had bekendgemaakt een vorm van misleiding was. De huishoudster had geen enkele reden om aan te nemen dat Ms Kandohla een journalist was. Ze zou haar nooit binnen hebben gelaten als ze wist dat ze te maken had met een journalist. De PCC kan klaagsters irritatie begrijpen over het gedrag van de journaliste en acht de klacht daarom gegrond.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
251
BIJLAGE 40: George Williamson & Co BRON: Williamson v Daily Mirrir, PCC Report No. 49. a) Situering George Williamson & Co Limited uit Berkshire dienden een klacht in bij de PCC omdat een artikel in de Daily Mirror met titel “Real price of your cuppa” gepubliceerd op 24 oktober 1999 volgens hen een schending was van clausule 1 (accuraatheid) en clausule 11 (misleiding) van de Code. Het artikel gaf de uitkomst van een onderzoek in de theeteeltindustrie in de Assam regio in NoordoostIndia. Het bevatte een aantal beschuldigingen over de tewerkstelling van kinderen onder de leeftijd van 14 jaar, wat verboden is door de Indische wet. Ook werd er vermeld dat de lonen veel te laag waren, dat de sanitaire voorzieningen zo goed als onbestaande waren en dat de werknemers in slechte omstandigheden moesten werken. In het artikel werd er specifiek verwezen naar drie theeplantages: Namdang, Addabarie en Phulbari Tea Estates. Deze drie waren allen eigendom van klager. Klager stelde dat het artikel helemaal niet accuraat was. Het feit dat er kinderen onder de 14 jaar in de plantages zouden werken werd stevig ontkend. De wet die het verboden stelt om zo‟n kinderen tewerk te stellen werd strikt nageleefd. Ook andere, meer specifieke details van het artikel waren volgens klager inaccuraat. Zo had de Phulbari Tea Estate geen gegevens over een meisje genaamd „Balum Dina‟, die in het artikel beschreven werd als een 12 jaar oud meisje dat op de plantages zou werken. Klager gaf aan dat de journalist hoogstwaarschijnlijk met een geregistreerde tijdelijke werkkracht genaamd „Balandina‟ had gesproken, die 16 jaar oud was. Ook waren er geen ploegbazen met de naam Chautham Moura, wiens naam ook in het artikel vermeld werd, die op de plantage werkten. Klager had zijn eigen onderzoek gestart en kon niemand terugvinden met de namen die vermeld werden in het artikel. Volgens klager leek het erop alsof de journalisten de theeplantages hadden bezocht door zich voor te doen als potentiële theekopers. Zo hadden ze geprofiteerd van de gastvrijheid van de managers. Klager gaf aan dat de vermelding dat de lonen laag waren inaccuraat was. „All wage settlements were freely negotiated in a tripartite forum involving the Indian Government, trade unions and employers‟. Recent was er zelfs een sociale audit gebeurd door een van zijn klanten op de theeplantage. Deze had de Phulbari, Addabarie en Namdang plantages onder de loep genomen en was tot het besluit gekomen dat alles qua voorzieningen en lonen daar prima was en dat de wet werd nageleefd. De minimumbenodigdheden die de regering van de regio Assam had vastgesteld werden zelfs overtroffen.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
252
De krant verweerde zich door te stellen dat de beweringen die in het artikel stonden wel accuraat waren. Het artikel was een onderdeel van een reeks van andere onderzoeken die door de krant werden gevoerd om kinderarbeid in de ontwikkelingslanden onder de aandacht te brengen. De krant gaf aan dat ze de actie ondernomen hadden nadat ze een rapport hadden gezien van de National Compaign on Labour Rights met als titel „Brewed in the Sweat of Forced Labour‟. Dit rapport bevatte ook een kritische beoordeling over de Mobabari plantage welke ook eigendom was van klager. In het rapport stond dat op deze plantage vaak veel tijdelijke werknemers waren tewerkgesteld en dat een groot deel daarvan ongeregistreerde minderjarigen waren. Verder werd hen ook veel te weinig betaald. Om na te gaan of deze beweringen inderdaad waar waren besloot de krant undercoverjournalisten te sturen die zich voordeden als theekopers. Misleiding was nodig geweest om toegang te krijgen tot de plantages en om een volledig en accuraat mogelijk onderzoek te kunnen uitvoeren. De misleiding was volgens hun gerechtvaardigd omdat met de publicatie een groot maatschappelijk belang werd gediend. Op basis van de klacht van klager dat het artikel inaccuraat was gaf de krant de PCC het bewijsmateriaal waaro ze hun beschuldigingen gebaseerd hadden. Op de Phulbari thee plantage werden de journalisten voorgesteld aan een senior manager, Dinesh Prakash, die een jongere manager, Ajit, de opdracht gaf de „potentiële kopers‟ een rondleiding te geven op de plantage. Ajit gaf aan dat de plantage de voorkeur gaf aan jonge werkkrachten. De fotograaf die mee was maakte foto‟s van meisjes die duidelijk jonger dan 14 jaar waren en zich klaarmaakten om het veld op te gaan. Verder had een journalist een meisje in de cafetaria zien werken die amper 10 jaar leek. Terwijl de journalisten over de Phulbari theeplantage liepen hadden ze een meisje ontmoet met de naam Balum Dina die aangaf dat ze twaalf jaar oud was. Vier andere werknemers op de plantage bevestigden haar leeftijd. Verder stelt de journalist dat wel degelijk een zekere ploegbaas Chautham Moura geïnterviewd was terwijl hij in de velden aan het werken was. De journalisten hadden zelfs een foto van hem gemaakt. Op de Namdang plantage hadden de journalisten gesproken met een meisje genaamd Lakhi Mani die aangaf 10 jaar oud te zijn. Haar vader en de andere werknemers die aanwezig waren bevestigden haar leeftijd. De journalisten hadden ook van haar foto‟s genomen om hun beweringen te staven. De krant maakte duidelijk dat ze genoeg documentatie hadden om alle beweringen te staven. Dit in de vorm van videoopnames en foto‟s. Als reactie op dat bewijsmateriaal gaf klager aan de PCC twee beëdigde verklaringen getekend door het Hof van Magistraten in Margherita India. De eerste, getekend door Mr Prashant Sahgal van de
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
253
Namdang tea Estate, gaf aan dat Lakhi Mani en haar vader Dahan Mani niet op de plantage werkten. De tweede, getekend door Mr Franchis Munda, gaf aan dat zijn dochter Balandina, waarvan gedacht werd dat dit Balum Dina was uit het artikel, in werkelijkheid 16 jaar oud was in plaats van 12.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
254
b) Beslissing van de PCC De PCC stelt dat het zich op drie punten moet focussen. Ten eerste ging het artikel over een onderzoek dat gevoerd werd in het buitenland. De accuraatheid kon dus waarschijnlijk enkel in India zelf worden nagegaan. Ten tweede waren de tegenargumenten van klager in tegenspraak met het bewijsmateriaal van de krant en deze beide visies waren niet verenigbaar met elkaar. De PCC kon geen uitspraak doen over welk bewijsmateriaal nu het juiste was. Ten derde gaf de PCC aan dat de kern van het artikel, namelijk het onthullen van vermeende illegale kinderarbeid en de slechte werkomstandigheden op theeplantages, ongetwijfeld van groot maatschappelijk belang was. Deze zienswijzen waren al reeds eerder aan bod geweest in vorige onderzoek van de PCC. In de zaak van Kennedy vs. The Guardian waar klager beweerde dat er een inbreuk op clausule 1 van de code was geweest, ging de klacht over misstanden die klager had gesteld in Servië, via de media. De PCC had in dit geval geweigerd om hierover een uitspraak te doen omdat het een onderzoek in het buitenland zou inhouden en omdat de PCC zich niet in de positie bevond om dit te kunnen doen (Report 38). In de zaak van Downes, voorzitter van Friends of Sinn Fein, vs. The Financial Times had klager ook een klacht had ingediend obv clausule 1 van de Code. Deze zaak ging over internationale monetaire transacties. De PCC besloot dat het in dit geval niet genoeg middelen en onderzoeksbevoegdheden voor handen had om te beslissen tussen de twee tegenstrijdige beweringen van klager en verweerder. Er was een gedetailleerd onderzoek nodig geweest naar de transacties van geld in het buitenland. De PCC zei dat het door deze uitzonderlijke omstandigheden geen uitspraak kon doen over de klacht (Report 37). In de zaak van Fiore vs. The Sunday Times, opnieuw obv clausule 1, ging het over een onderzoek naar klagers beweerde connecties met Italiaanse neo-facisten. „The Commission stressed that sometimes it is not in the position to conduct a large scale investigation into the claims and counter-claims that arise from investigative journalism where the allegations are hotly disputed‟. De raad gaf daarom aan dat het leek alsof de krant wel voldoende gronden had om zijn beweringen te staven (bronnen, onderzoek, ...) en dus voldoende zorg had genomen om accuraat te zijn. De klacht werd hierdoor verworpen (Report 23). Deze klacht doet gelijkaardige problemen naar de oppervlakte rijzen. Het ging over gebeurtenissen in een ander land waarnaar de PCC geen verder onderzoek kon doen. Ook werd in al die zaken een beroep gedaan op het maatschappelijk belang. In deze omstandigheden kan de PCC de accuraatheid niet verifiëren van alle punten die werden aangehaald. In deze zaken wordt door de PCC een bredere
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
255
toets gehanteerd. Bij die toets wordt nagegaan of de krant voldoende bewijs had waarop de beweringen en beschuldigingen gebaseerd waren. In dit geval besloot de PCC dat dit het geval was. „The Commission was satisfied that the newspaper had undertaken substantial research on a matter of public interest and had taken care to be accurate. That was its obligation under the Code‟. Verder werd ook rekening gehouden met het feit dat de krant niet enkel zijn eigen onderzoek had gedaan maar dat het ook commentaar gepubliceerd had van experten in het gebied. Zo bevatte het artikel ook reacties over de situatie van de verantwoordelijke van UNICEF in India en van de General Secretary van de South Asian Coalition Against Child Servitude. Ook was de PCC blij dat klager een mogelijkheid tot weerwoord had gekregen. Het artikel sloot af met dat weerwoord dat stelde dat de beweringen in het artikel niet klopten. De PCC erkent dat dergelijke vorm van onderzoeksjournalistiek sowieso controverse uitlokt. „However, it is the role of newspapers in a free society to undertake research on matters of public interest – and the role of the Code is to ensure that they take as much care as possible to be accurate in doing so. In dit geval was er volgens de PCC geen inbreuk op de Code. De klacht was ongegrond.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
256
BIJLAGE 41: A woman BRON: A woman v Sunday Sport, PCC Report No. 549. a) Situering Een vrouw dient bij de PCC een klacht in tegen de Sunday Sport omdat deze informatie vergaard hebben door misleiding en daarbij een inbreuk hebben gepleegd op clausule 11 (misleiding) van de Code of Practice. De moeder van een meisje zei dat een journalist tijdens een telefoongesprek beweerd had een DSS agent te zijn enkel en alleen om privé-informatie te vergaren die daarna in een artikel in de Sunday Sport gebruikt werd. De krant ontkent dat een van zijn journalisten zich heeft voorgedaan als DSS agent. De krant kon echter geen bewijs voorleggen (audioopnames, notities, ...) dat dit het geval was. b) Beslissing van de PCC De PCC was van oordeel dat klaagster toch had kunnen aantonen dat bepaalde informatie verkregen was door gebruik te maken van misleiding. Aangezien de krant niet kon bewijzen dat deze informatie op een legitieme manier werd verkregen overeenkomstig de bepalingen van de Code, oordeelde de PCC dat de Code overtreden was. De klacht werd aanvaard.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
257
BIJLAGE 42: Mr Mark Etchells BRON: Etchells v News of the World, PCC Report No. 48. a) Situering Mr Mark Etchells van de Desyre Foundation, diende een klacht in bij de PCC tegen News of the World omdat een artikel met titel “Naked ravers used toff as a table at fancy dress orgy” op 13 juni 1999 volgens hem een inbreuk was op clausule 1 (accuraatheid), clausule 11 (misleiding), clausule 4 (intimidatie) en clausule 13 (discriminatie) van de Code of Practice. De PCC ontving eveneens klachten van een man die het evenement had bijgewoond dat in het artikel werd beschreven en van de SM-pride, een groep die sm-fanaten representeert. . Het artikel beschrijft hoe undercoverjournalisten een bezoek brachten aan een “summer fancy dress orgy organised by the most bizarre sex club in Britain”. In het artikel werd beschreven wat er zich tijdens het evenement allemaal had voorgedaan: seks, sm en fetisjisme. Volgens klager bevatte het artikel verschillende inaccuraatheden. Zo trok hij de woorden “naked”, “ravers” en “orgy” in twijfel en zei dat deze misleidend waren. Zo was er een man die niet, zoals beweerd, deed alsof hij een tafel was maar gewoon een fetish had voor dat er iemand op hem ging staan of zitten. En de soldatenpakken waren niet Duits, maar Amerikaans en zo waren er nog een aantal inaccuraatheden. Klager ontkende ook dat koppels seks hadden op de vloer. Klager stelde ook dat er sprake was van intimidatie omdat de krant foto‟s had gemaakt van de personen in een privé aangelegenheid. Volgens hem kon het gebruik van misleiding om toegang te krijgen tot het evenement hier geen rechtvaardiging vinden in eender welk maatschappelijk belang. Hij diende ook een bezwaar in tegen het woord „pervert‟ dat gebruikt werd om hem en de andere deelnemers te beschrijven omdat dit veroordelend en pejoratief was. De krant zond de PCC een videoopname van wat er die avond gebeurd was. Op die video was volgens hen een grote variatie van seksuele handelingen te zien. De club was toegankelijk voor iedereen ouder dan 18 jaar en volgens hen konden klagers geen beroep doen op hun privacy. Verder verwees de journalist naar de site van klager waarop de Desyre Foundation beschreven werd als „catering to a huge range of people, err, perverts here in the UK‟. b) Beslissing van de PCC De PCC stelde dat het artikel de percepties en de zienswijze van de undercoverjournalisten beschreef die de club hadden bezocht. De video gaf volgens de PCC duidelijk aan dat er acties waren geweest
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
258
die avond die seksueel van aard waren en dat er niet aangetoond was dat significante en zware inaccuraatheden in het artikel stonden, die een rechtzetting vereisten. De PCC was ook niet van mening dat de club, die door veel mensen bezocht werd, een plaats was waar er een „reasonable expectation of privacy‟ was. Alhoewel de journalisten hun beroep niet kenbaar hadden gemaakt, vond de PCC het niet bewezen dat de journalisten de betrokkenen openlijk misleid hadden of zichzelf anders hadden voorgedaan. Ook het gebruik van het woord „perverts‟ was niet onzorgvuldig, aangezien klager het zelf had gebruikt op zijn website.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
259
BIJLAGE 43: Messrs Trump in naam van Ms Pauline Green MEP BRON: Green v Daily Express, PCC Report No. 47. a) Situering Advocatenkantoor Trump uit Bristol diende een klacht in bij de PCC in naam van Ms Pauline Green MEP tegen the Daily Express omdat deze volgens haar gebruik had gemaakt van misleiding en hiermee clausule 11 (misleiding) van de Code had geschonden. De advocaten van klaagster, lid van het Europese Parlement, zeiden dat een van haar buren getelefoneerd werd door een vrouw die als naam Soper opgaf en een zogezegde enquete voerde naar het bezit van een auto. Ze vroeg informatie aan de buurman over de auto‟s van klaagster en die vertelde haar dat ze een VW camper busje had. De volgende dag stond er in the Daily Express een artikel waarin vermeld stond dat klaagster met zo‟n auto reed. Ook werd de vrouw van klaagsters politieke adviseur op een dag gebeld door Ms Soper die vroeg naar details over haar huwelijk omdat ze zelf ook in Cyprus wilde trouwen. Kort daarna verscheen er een artikel in the Daily Express over de trouw van klaagsters adviseur. Volgens klaagster was het gebruik van misleiding hier niet aan de orde omdat dit het maatschappelijk belang niet zou dienen. Volgens haar had de krant de betreffende informatie met open vizier moeten vragen. Volgens de krant was er bij hun geen journalist in dienst met de naam Soper. De artikels waren niet geschreven door een Daily Express-journalist. Wie dan wel de bron was, wou de Daily Express geheimhouden. De Code of Practice verleent namelijk kranten de mogelijkheid om hun bronnen te beschermen. Het feit dat er via misleiding informatie werd gepubliceerd in hun krant wou niet zeggen dat zij zich schuldig hadden gemaakt aan misleiding. Bovendien waren de artikels in het publiek belang. Als leider van de socialistische groep van het Europees parlement was zij door de Britten verkozen en werd ze betaald met publiek geld. . b) Beslissing van de PCC De commissie vestigde de krant op het dat de preambule van de ethische code stelt dat “Editors and publishers must ensure that the Code is observed rigorously not only by their staff but also by anyone who contributes to their publications”. Daarnaast was de PCC van oordeel dat de misleiding die in dit geval gebruikt werd gerechtvaardigd werd door een maatschappelijk belang. „The articles clearly concerned allegations regarding the use of public funds, matters about which the public has the right to know‟.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
260
BIJLAGE 44: Mr Andrew Thomson BRON: Thomson v Sunday Mail, PCC Report No. 45. a) Situering Mr Andrew Thomson uit Kirkcaldy diende een klacht in bij de PCC omdat de Sunday Mail volgens hem clausule 11 (misleiding) van de ethische code heeft geschonden toen deze hem benaderde. Het betreft hier artikels gepubliceerd op 27 september en 4 oktober 1998 met de titels “Antiques rogue show” en “End of the rogue show”. Volgens klager was de inhoud van het artikel vertekend. De commissie weerlegde de klacht omdat de misleiding die ondernomen werd door de krant volgens wel degelijk het maatschappelijk belang diende. Klager, die al verschillende malen veroordeeld was, legt uit hoe een journaliste van de Sunday Mail zijn shop bezocht zonder zichzelf kenbaar te maken. Ze vertelde het verzonnen verhaal dat ze het huis van een overleden familielid aan het leegmaken was en dat ze graag wat meer informatie wou hebben over een schilderij uit het huis dat ze bij zich had. Klager gaf aan dat hij haar een uiterst lage schatting gaf en achteraf de politie belde omdat hij dacht dat het schilderij wellicht gestolen was. Ook contacteerde hij een andere krant die aangaf zijn verhaal te publiceren over het verdachte bezoek. Hierdoor belde de betreffende journaliste die hem had bezocht in zijn shop dat ze voor de Sunday Mail werkte. De volgende dag kwam er een fotograaf bij klager‟s shop die aangaf dat hij gezonden was door de krant die klager de vorige dag zelf gebeld had. Klager poseerde dus bereidwillig. Later bleek zijn verhaal gepubliceerd te zijn in the Sunday Mail in plaats van in de krant die hij gecontacteerd had. Volgens klager was het verhaal inaccuraat omdat erin vermeld stond dat hij oneerlijk was geweest met zijn bod, terwijl hij volledig gerehabiliteerd was en geen bedreiging vormde voor zijn klanten. De uitgever van de Sunday Mail bevestigde dat de journalist misleiding had gebruikt, maar stelde dat de journalist in het maatschappelijk belang had gehandeld. Klager was al veroordeeld geweest voor het stelen van kunst, maar runde nu een antiekwinkel. Zijn klanten waren niet op de hoogte van de achtergrond van klager. Volgens de kant was het van maatschappelijk belang was om de lezers te informeren over het feit dat klager het schilderij op een waarde van £80 had geschat terwijl het eigenlijk tussen de £2.000 en £3.000 waard was. b) Beslissing van de PCC
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
261
Aangezien de krant toegegeven had dat het misleiding heeft gebruikt rest de PCC één taak: nagaan of de actie van de krant een maatschappelijk belang diende. De commissie had sympathie met de omstandigheden van klager en gaf aan dat de politie inderdaad bevestigd had dat klager hen gebeld had met het verhaal dat het schilderij misschien wel gestolen was. Maar de kernvraag is dus of de publicatie een maatschappelijk belang diende om het publiek ervan te verzekeren dat klager zich niet inliet met fraude of in het misleiden van het publiek. De code maakt duidelijk dat misleiding door de krant enkel gerechtvaardigd word als er geen andere methode voor handen is om zo‟n informatie te bekomen. De PCC zag in dit geval geen manier hoe het de krant dit soort onderzoek anders zou moeten hebben gevoerd: „somebody involved in a crime or in deception would be unlikely openly to admit the fact‟. Verder was het ook duidelijk dat de krant sterk bewijs had om te veronderstellen dat zo‟n onderzoek noodzakelijk was in het maatschappelijk belang: afgezien van het feit dat klager de politie had gebeld, toch had hij de journaliste slechts £80 aangeboden voor een schilderij dat tussen £2000 en £3000 pond waard was. Ook al waren de acties van klager onberispelijk, toch zag de PCC geen fout in de basis waarop het onderzoek van de krant had plaatsgevonden. „Indeed, upholding the complaint would be seriously to undermine the ability of every newspaper to detect or expose crime by means of misrepresentation‟.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
262
BIJLAGE 45: A man BRON: A man v The Observer, PCC Report No. 44. a) Situering Een man uit Tweedale diende een klacht in bij de PCC tegen een artikel in The Observer met als titel “Gunsmiths in arms race face revolver ban” gepubliceerd op 12 juli 1998 welke volgens hem een schending was van clausule 11 (misleiding), clausule 3 (privacy) en clausule 4 (intimidatie). Het artikel onthulde dat klager een wapen aan het ontwikkelen was welke niet onder de 1997 Firearms Act zou vallen en dat de overheid momenteel aan het onderzoeken was hoe ze zo‟n wapens konden verbieden. Het artikel was vergezeld van een foto van klager terijl hij met een stok aan het zwaaien was. Klager zei dat de journalist hem getelefoneerd had om informatie te verkrijgen over het wapen en zich daarbij had voorgedaan als een wapenfanaat. Delen van dit gesprek waren weergegeven in het artikel. ‟s Avonds kwam de journalist bij klager thuis met een fotograaf. Pas dan heeft hij zijn hoedanigheid als journalist bekend gemaakt. Er werden foto‟s gemaakt van klager die boos werd en ook op deze manier gefotografeerd werd terwijl hij de journalist probeerde weg te jagen met een stok. Klager gaf toe dat het artikel een maatschappelijk belang diende, maar hij stelde wel dat het gebruik van misleiding in dit geval niet noodzakelijk was. Een interview dat hij onlangs nog aan de Scotland on Sunday had gegeven toonde aan dat hij met de pers over deze zaak wou spreken. Ook indien de journalist zijn hoedanigheid bekendgemaakt zou hebben, had klager willen meewerken aan een interview. De krant zei dat een minister hen had verteld over zijn bezorgdheid dat de wetgeving mogelijk omzeild zou kunnen worden. Bij zijn onderzoek stootte de journalist op de identiteit van klager (die niet bekend was gemaakt in het artikel met de Schotse krant). Het telefoongesprek met de klager werd door de krant beschreven als een lichte vorm van misleiding. Dit was nodig om er zeker van te zijn dat de identiteit van de wapenmaker waarop de journalist was gestoten zijn onderzoek, overeenkwam met degene die hij belde. De journalist geloofde niet dat klager verteld zou hebben dat hij een nieuw wapen aan het maken was, indien hij zich als journalist zou bekend gemaakt hebben. Wel maakte hij zijn identiteit bekend toen hij klager thuis bezocht. b) Motivering van de PCC
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
263
De PCC ging met beide partijen akkoord dat dit artikel een legitiem maatschappelijk belang diende. Maar de code stelt echter ook dat het materiaal dat door misleiding is verkregen niet op een andere manier verkregen moet kunnen worden. De PCC wijst erop dat de krant niet eens geprobeerd had om de informatie over het nieuwe wapen te bekomen zonder gebruik te maken van misleiding. Ook al ging het om een lichte vorm van misleiding, toch had de krant niet kunnen aantonen dat het gebruik van misleiding noodzakelijk was in dit geval. Wat de klacht met betrekking tot intimidatie betreft, geeft de Code duidelijk weer dat er geen foto‟s van mensen op private plaatsen genomen mogen worden zonder toestemming. Ook al waren de foto‟s genomen in de voortuin van klager, waar er volgens de PCC geen „reasonable expectation of privacy‟ is, toch was de PCC bezorgd dat klager naar daar gelokt was toen hij de aanwezigheid van de fotograaf en de journalist ontdekt had.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
264
BIJLAGE 46: A woman BRON: A woman v News of the World, PCC Report No. 43. a) Situering Een vrouw uit Leicester diende een klacht in bij de PCC omdat een artikel in News of the World van 18 januari 1998 met als titel “Love cheat stole our hearts and money” door een journalist geschreven was die volgens haar onterecht gebruik had gemaakt van misleiding bij het vergaren van informatie en hierbij een inbreuk op clausule 11 (misleiding) heeft gemaakt. Het artikel vertelde het verhaal van een man die vrouwen had opgelicht. Klaagster, één van die vrouwen, had erover in detail gesproken met een journaliste waarvan zij dacht dat zij de nieuwste vriendin van de man was. Daarna stelde klaagster dat ze ook heimelijk gefotografeerd is en dat de journaliste had ontkend dat ze een reporter was toen klaagster daar expliciet naar had gevraagd. Volgens de krant was het gebruik van misleiding gerechtvaardigd aangezien het van groot maatschappelijk belang was om de activiteiten van een man te onthullen die vrouwen bedroog en oplichtte. Na het artikel werd de man bekend gemaakt op nationale televisie. Aangezien klaagster niet had meegewerkt met de politie, was volgens de krant misleiding noodzakelijk. De journaliste gaf aan dat klaagster niet gevraagd had of ze een journaliste was, maar dat ze wel het nemen van nota‟s had toegestaan. De foto van klaagster was genomen op de straat, een publieke plaats. De krant gaf ook aan dat ze zich wel wilden verontschuldigen bij klager voor ieder veroorzaakt ongemak. Beslissing: klacht aanvaard Motivatie: Er was wel degelijk maatschappelijk belang gediend bij het publiceren van het verhaal van de acties van de man volgens de PCC. Maar klaagster, die de journalist had verteld hoe ze haar klacht bij de politie had ingetrokken omdat ze geen publiciteit wou, had recht op anonimiteit. Het gebruik van misleiding was hier dus niet gerechtvaardigd om klaagster bekend te maken.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
265
BIJLAGE 47: Mr Lloyd-Lewis BRON: Lewis v Daily Express, PCC Report No. 39. a) Situering Mr Lloyd-Lewis, directeur van Swift Credit Services Ltd, diende een klacht in bij de PCC omdat een artikel met als titel “Putting a sparkle back into sad Dorothy‟s life” gepubliceerd in de Daily Express op 27 maart 1997 volgens hem een inbreuk was op clausule 1 (accuraatheid) en clausule 7 (misleiding) van de ethische code. Het artikel, een „gossip column‟ op de William Hickey-pagina, ging over de financiële problemen van een entertainer. Er werd gesteld dat zij aangeklaagd was door het lokale bestuur van de stad omdat ze haar gemeentebelastingen niet had betaald. Gerechtsdeurwaarders zouden haar bezittingen in beslag genomen hebben. Die inbeslagname was gebeurd door klagers bedrijf (genoemd in het stuk, maar wel onder de foute naam Swiss Credit Services. Het artikel bevatte een quote van een woordvoerder die stelde dat de entertainer had geweigerd om haar deur te openen en dat men haar had gewaarschuwd dat men haar naar de cel zou sturen indien ze dit zou blijven doen. Klager gaf aan dat het artikel de verkeerdelijke indruk gaf dat zijn bedrijf vertrouwelijke informatie had doorgegeven aan een derde, onbevoegde partij. Niemand had hun gebeld en zich bekend gemaakt als journalist die het verhaal van de entertainer onderzocht. Twee dagen voor het artikel gepubliceerd werd hadden ze van het gemeentebestuur wel verteld dat ze een telefoontje moesten verwachten van een zekere Mr Hocking. Mr. Hocking had hen inderdaad gebeld en had gesproken met de administratie die zich met deze zaak bezighield. Er werd hem verteld over de toestand van de entertainer. Klager denkt dat deze persoon een journalist was die zich uitgaf als de financiële adviseur van de entertainer. De werknemer met wie hij gesproken had was geen officiële woordvoerdster van het bedrijf en de krant had haar opmerking valselijk gepresenteerd alsof het om een officiële quote ging van een woordvoerder van het bedrijf. De krant gaf aan dat het verhaal van een freelance journalist kwam die de informatie van het belastingkantoor had gekregen en door hen was doorverwezen naar klagers bedrijf. Toen had de journalist gesproken met iemand uit klagers bedrijf, maar hij had zich niet bekend gemaakt als journalist en dat werd hem ook niet gevraagd. De werknemer van het bedrijf bevestigde wat het belastingskantoor al reeds verteld had aan de journalist. De quotes uit het artikel zijn gebaseerd op dit gesprek.De journalist had geen weet van een zekere Mr Hocking. De krant was van mening dat als de werkneemster de bevoegdheid niet had om te spreken over zo‟n onderwerpen dat ze dat dan had moeten zeggen.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
266
b) Beslissing van de PCC De raad haalde aan dat de naam van het bedrijf foutief weergeven werd in het artikel. Verder stelde de PCC dat het om een „gossip column‟ ging. Volgens de PCC waren de quotes gewoon de gewoonlijke proecedures van het bedrijf inhielden. Die quotes bevestigden informatie die al aan de journalisten was bezorgd door het belastingskantoor. De commissie was niet van mening dat de quotes in het artikel misleidend waren of een inbreuk vormden op clausule 1 van de code. De PCC stelt dat de journalist zichzelf niet geïdentificeerd had, maar dat dit hem ook niet werd gevraagd. De journalist ontkent dat hij zich heeft uitgegeven als de financieel adviseur van de entertainer. De werknemer waarmee de journalist gesproken had gaf eveneens aan dat ze niet gesproken had met een persoon die zich niet geïdentificeerd had. Er was hier een duidelijk conflict tussen klager en de krant wat het bewijsmateriaal betreft. De commissie deed dus geen uitspraak over de klacht o.b.v. clausule 7. De klacht werd weerhouden.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
267
BIJLAGE 48: Ms Emma Manson BRON: Manson v News of the World, PCC Report No. 37. a) Situering Ms Emma Manson, lid van Wicca-groep, diende een klacht in bij de PCC tegen News of the World omdat een artikel met als titel “Satan Gran‟s Coven is a Cauldron of Sin” gepubliceerd op 27 oktober 1996 inaccuraatheden bevatte en volgens haar een inbreuk vormde op clausule 1 (accuraatheid), clausule 3 (onderscheid commentaar, gissing en feit), clausule 4 (privacy) en clausule 7 (misleiding). Verder stelde klaagster ook dat het artikel vooroordelen bevatte over haar geloof. Ze diende daarom ook een klacht in op basis van clausule 15 (discriminatie). Het artikel was geschreven door een onderzoeksjournalist die zich samen met een collega had voorgedaan als „would-be witches‟ om zo toegang te krijgen tot de bijeenkomst die door klaagster werd bijgewoond. Volgens de journalist deden de heksen aan orgieën, zwarte magie en ongewone ceremonies. Ook werden ze bestempeld als duivelaanbidders die deelnamen aan verachtelijke rituelen. Klaagster ontkende dit alles en zei dat ze niet aan zwarte magie deden of hun kleren uitdeden tijdens de ceremonies. Ook kende ze de plaatsen en mensen die in het artikel vermeld werden niet. De journalist had met klaaggster gesprokene over leden van de „coven‟. Uit die gesprekken had hij kunnen afleiden dat obsceen gedrag er veel voorkwam en de seksuele activiteiten had hij met zijn eigen ogen gezien. De krant was van mening dat misleiding nodig was geweest om te testen of de beweringen van de hoge priesteres (uit vorige interviews) inderdaad klopten. De krant had een dichotomie ontdekt tussen haar beweringen en hun eigen ervaring, waardoor er een publiek belang aanwezig was. Ze waren niet van mening dat ze fout hadden gehandeld door de naam van de klaagster te vermelden. haar anoniem hadden moeten houden. De krant heeft ook duidelijk gemaakt dat klaagster niet alle bijeenkomsten waarnaar verwezen wordt, heeft bijgewoond. b) Beslissing van de PCC De PCC vond niet dat er voldoende verwarring was tussen hekserijen en duivelaanbidding, aangezien die vaak als synoniem voor elkaar worden gebruikt. Dit was geen inbreuk op de code. Misleiding was niet onredelijk bevonden om de beweringen te testen die gedaan waren over de activiteiten van de coven. Aangezien klager een integraal deel van het verhaal was, was het vermelden van haar naam geen onaanvaardbare inbreuk op haar privacy.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
268
Klaagster bleef er wel bij dat de orgieën niet hebben plaatsgevonden. De PCC was van mening dat dit de eigen interpretatie was geweest van de journalist van de naakte taferelen en het vermeende seksuele contact.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
269
BIJLAGE 49: Mr Ian Malcolm-Walker BRON: Walker v News of the World, PCC Report No 36. a) Situering Mr Ian Malcolm-Walker uit Derby diende een klacht in bij de PCC omdat een artikel verschenen in News of the World op 2 juni 1996 met als titel “School governor likes spanking hookers” volgens hem een inbreuk vormen op clause 1 (accuraatheid), clausule 4 (privacy) en clausule 7 (misleiding) van de ethische code. Het artikel beweert dat klager, een directeur in een lokale lagere school met een strikt beleid i.v.m. schoolgeweld, betaalt voor seks en vechtsessies met de moeders van twee kinderen die geschorst zijn uit de school omdat ze gevochten hadden. Een undercoverjournalist had een video-opname gemaakt van een ontmoeting tussen de klager en de twee vrouwen waarop klager leek te vechten met één van de vrouwen. Volgens klager was het artikel gebaseerd op de de foute rechtvaardiging dat aspecten van zijn privéleven in conflict kwamen met zijn rol als schooldirecteur. Het artikel had gefaald om een onderscheid te maken tussen heden en verleden door te impliceren dat klager, ook nog nadat hij schooldirecteur is geworden, op reguliere basis twee vrouwen bleef zien, waarvan ooit gezien was dat hij die had betaald voor seks. Hij gaf toe dat hij tijdens de recente ontmoeting met een van de vrouwen, die was opgenomen, zijn broek gedeeltelijk had laten zakken om haar de ijzeren beugel te tonen die rond zijn gebroken been zat, maar hij ontkende dat hij seksactiviteiten had met de vrouw of ermee had „gevochten‟. Ook gaf hij aan dat hij als directeur niet op zijn eentje kon beslissen wie er van school gestuurd zou worden en dat de journalist die informatie ook had kunnen bekomen zonder een beroep te doen op misleiding. De krant gaf aan dat het gedrag van de directeur maatschappelijk relevant was omdat de hij zo een strikt beleid tegen geweld hanteert. Het is niet omdat in de krant te lezen is dat klager betaald heeft voor „sordid‟ seks dat dat daarom wil zeggen dat dat ook tijdens die ene meeting is gebeurd. Tijdens die meeting heeft de directeur wel vaak gepraat over vechten, seksspelletjes en het betalen aan de vrouwen voor seks. De krant bezorgde een video aan de PCC waar de directeur samen met de twee vrouwen en de undercoverjournalist openlijk aan het praten was over vechten en cyberseks op het internet, maar ze gaven aan dat de tape op was voor de vernoemde gebeurtenissen (het laten zakken van de broek en dergelijke) hadden plaatsgevonden. b) Beslissing van de PCC
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
270
De PCC boog zich over het feit of de krant aangetoond had dat onthullingen over het privéleven van klager het maatschappelijk belang dienden en als de krant voldaan had aan de voorwaarden om zich niet als jorunalist voor te stellen. De PCC stelt dat de klager niet ontkend had dat hij in het verleden een seksuele relatie had gehad met de vrouwen en dat de opgenomen meeting hiernaar verwijst en ook naar vechten. Hoewel klager niet rechtstreeks verantwoordelijk was voor de schorsing van de vrouwen hun kinderen, had hij als directeur wel een publieke rol opgenomen en was hij ook vertrouwd met het schoolbeleid in verband met vechten. In al deze omstandigheden, vond de PCC geen inaccuraatheden die een inbreuk op de Code vormen, zeker gezien het maatschappelijk belang. Het undercover gaan met als doel om te checken of de informatie van de vrouwen wel klopte, was in dit geval gerechtvaardigd. De klacht werd weerhouden.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
271
BIJLAGE 50: Mrs S I Wicks BRON: Wicks v News of the World, PCC Report No. 35. a) Situering Mrs S I Wicks uit Londen diende een klacht in bij de PCC omwille van een artikel met titel “The Probation Officer. She eyed me up in court”, gepubliceerd in News of the World. Dat artikel bevatte volgens haar een aantal inaccuraatheden. Er werd ook geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen commentaren, vermoedens en feiten. Ook was ze van mening dat haar privacy geschonden werd aangezien de journalist een privé telefoongesprek had afgetapt, misleiding had gebruikt en omdat ze geïntimideerd werd door de krant die zelfs een crimineel had betaald voor het verhaal. Klager diende een klacht in onder clausule 1 (accuraatheid), clausule 3 (commentaren, vermoedens en feiten), clausule 4 (privacy), clausule 5 (afluisterapparatuur), clausule 7 (misleiding), clausule 8 (intimidatie) en clausule 9 (betaling voor artikels) van de ethische code. Het verhaal verscheen met twee andere onder de titel “Scandal of forbidden love behind bars”. De introductieparagraaf gaf aan dat de drie artikels zouden gaan over het negeren van gevangenisregels en hoe de veiligheid van de gevangenissen in gedrag kwam door cipiers die seks hadden met gevangenen. Het verhaal dat betrekking heeft op klager gaat over haar ex-man die beweert dat hij al een relatie met haar had toen hij nog in de cel zat en zij zijn reclasseringsambtenaar was. Klager ontkent de beweringen van haar ex-man. Hij had haar één keer gekust terwijl hij in de cel zat, maar voor de rest waren al haar bezoeken aan de cel verlopen volgens haar jobverantwoordelijkheden. Ze geeft ook aan dat ze een administratieve functie had, en dat dat niet gelijk staat aan de functie van reclasseringsambtenaar. Volgens klager had een journalist haar nummer bemachtigd en haar getelefoneerd terwijl hij zich uitgaf als de advocaat van haar ex-man. Het gesprek dat daarop volgde tussen klaagster en haar ex-man werd door de journalist opgenomen zonder dat klaagster daar iets van af wist. Klager gaf aan dat het opgenomen gesprek de beweringen van haar ex-man niet ondersteunden. Hetgeen haar ex-man beweert wordt als feit voorgesteld. De krant gaf aan dat klaagster zichzelf had beschreven als de assistente van een reclasseringsambtenaar. Een van haar taken was het bezoeken van gevangenen in hun cel. Ze gaven dat ze het telefoongesprek heimelijk hadden opgenomen, maar stelden dat dit een maatschappelijk belang diende omdat het gedrag van klager volgens hun onprofessioneel was en dit de enige weg was geweest om de beschuldigingen te kunnen bevestigen. Volgens hun was uit het transcript van het gesprek wel degelijk af te leiden dat er zich al binnen de gevangenis een relatie had afgespeeld tussen klaagster en haar ex-man, die zes weken later tot een huwelijk leidde. Het feit dat klaagster ontkende
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
272
dat ze seks gehad zouden hebben in een cel werd ook in het artikel opgenomen. De krant ontkent bovendien dat de journalist zich zou hebben uitgegeven voor een advocaat. Klaagster gaf aan dat de publicatie van haar ex-mans beweringen intieme details bevatte van haar seksueel gedrag en dat het falen van hun huwelijk het maatschappelijk belang niet diende. Ook gaf ze aan dat de beweringen van haar ex inaccuraat waren. Ook protesteerde ze tegen de publicatie van een foto die van haar genomen was zonder toestemming. Ze geeft aan dat de krant haar gecontacteerd had voor meer informatie. Wanneer klaagster in dit gesprek echter de beweringen van haar ex-man ontkende, vertelden ze haar dat het artikel sowieso gepubliceerd zou worden. Dit was in haar ogen intimidatie. Ook geloofde ze dat haar ex-man betaald was voor het artikel. Volgens de krant waren de foto‟s genomen op openbare plaatsen. Ze ontkenden dat ze haar geïntimideerd hadden. Ook stelden ze dat haar ex-man niet zich niet langer inliet met criminele activiteiten toen ze hem betaald hadden voor het verhaal. b) Beslissing van de PCC De commissie ging na als de krant voldoende bewijsmateriaal had gehad om de beweringen van klagers ex-man te staven. Het was het recht van de krant om de beweringen te onderzoeken over een ongepaste relatie tussen een gevangene en zijn reclasseringsambtenaar. De PCC kwam echter tot de conclusie dat het telefoongesprek niet genoeg bewijsmateriaal droeg om de beweringen te staven. De PCC was van mening dat klager niet voldoende mogelijkheden had gekregen om deze beschuldigingen te weerleggen. Ook was men van mening dat de publicatie van de details die haar exman had prijsgegeven over haar seksueel gedrag niet gerechtvaardigd was geweest door het maatschappelijk belang. De PCC vond wel dat er geen intimidatie had plaatsgevonden of dat de genomen foto‟s een inbreuk op de ethische code waren. Verder had de krant aangegeven dat de exman van klaagster zich niet langer inliet met criminele activiteiten. Er werd geen bewijs aangedragen om het tegendeel te bewijzen, dus de PCC gaat hiermee akkoord.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
273
BIJLAGE 51: The Camp for Climate Action BRON: Camp for Climate Action v Evening Standard, PCC Report No. 76. Alex Harvey van The Camp for Climate Action diende bij de PCC klacht in tegen de Evening Standard voor een artikel met titel “Militants will hit Heathrow” gepubliceerd op 13 augustus 2007. Volgens klager bevatte het artikel inaccuraatheden en was daarom een inbreuk op clausule 1 (accuraatheid) van de ethische code. De voorpagina van de betreffende krant gaf aan dat klimaatactivisten in Heathrow van plan waren om een luchthaven stil te leggen via valse pakketten en aanvallen op de veiligheidshekken. Het artikel zei dat twee mannen alreeds een controle hadden uitgevoegd op de hekken om zwakke plekken te ontdekken. Klager zei dat deze beweringen verzonnen waren. Ook was Camp for Climate niet gecontacteerd geweest om commentaar te geven op deze beweringen. De krant gaf aan dat zijn bron een undercoverjournalist was die tijdens zijn twee dagen in het kamp gesprekken gehoord had tussen protesteerders over welke tactiek ze best zouden gebruiken om de plannen die in het artikel worden besproken uit te voeren. De journalist had notities gemaakt vlak nadat dat gesprek had plaatsgevonden. Die notities zijn aan de PCC gegeven. Het artikel gaf duidelijk aan dat het gesprek niet plaats had gevonden tijdens een officiële bijeenkomst. De journalist had eveneens twee mannen de hekken zien controleren. Wel gaf de krant toe dat het slechts om één team van twee mannen ging en dat het niet om meer personen ging, zoals in het artikel werd beschreven. Klager stelt dat het onmogelijk is dat de journalist zoiets gezien heeft. Het bewijsmateriaal dat de krant aan de PCC gaf maakte duidelijk dat een reporter tijdens een onofficële meeting van vier demonstranten, een twintiger had horen zeggen „We need to make people sit up and take notice. Leave some packages around Heathrow. That „ll make them take notice‟. Deze opmerking werd de basis van de titel van het artikel „Militants will hit Heathrow‟ en de ondertitel „Hoax bombs to cause alerts‟. Voor de rest waren er geen bewijzen voor de beschuldigingen die geuit werden in het artikel. Dit vormde een grote zorg voor de commissie. Het was niet uit het artikel af te leiden dat het bewijsmateriaal voor de beschuldigingen niet uiterst solide was en wie die precies geuit had, noch in de titel, noch in de tekst. Daarnaast stond ook niet in het artikel vermeld dat het gesprek slechts door vier demonstranten gevoerd werd. Slechts één of twee mensen hadden het idee geuit om de luchthaven stil te leggen. En dat dan nog tijdens een onofficiële bijeenkomst. Klager ontkende dit alles, iets wat ook niet adequaat in de tekst vermeld staat. Ook stond er in het artikel dat verschillende teams van
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
274
twee mannen de hekken waren gaan controleren terwijl het er eigenlijk maar twee personen de hekken waren gaan controleren. Voor mensen die regelmatig heen en weer reizen tussen Londen en een andere stad was het artikel van groot belang. Toch was het stuk niet goed gepresenteerd. Het materiaal wat erin stond was misleidend en een inbreuk op de code. De commissie was van mening dat de krant dit al in een vroeg stadium had moeten inzien en acties had moeten ondernemen om de klacht onderling te regelen.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
275
BIJLAGE 52: Mr Clive Soley BRON: Soley v Evening Standard, PCC Report No. 70. a) Situering Mr Clive Soley uit Londen diende een klacht in bij de PCC omdat een artikel gepubliceerd in the Evening Standard op 23 maart 2005 met titel “We buy a minister‟s „passport‟ for £2.000” een inbreuk vormde op clausule 16 (betaling aan criminelen) van de ethische code. Het artikel gaf aan hoe een undercoverjournalist iemand had betaald voor valse identiteitspapieren waarvan sommige onder de naam van een minister. Dit om aan te tonen dat er een industrie van valse papieren bestond die een omzet dan £1,3 biljoen per jaar had. Klager gaf aan dat er een inbreuk op clausule 16 was gemaakt. Ook gaf hij aan dat de krant geen contact had opgenomen met de politie en enkel had meegewerkt toen ze zelf werd gecontacteerd door de politie. De krant gaf ter verdediging aan dat klager de code verkeerd geïnterpreteerd had. Er was geen geld betaald aan een veroordeelde crimineel en het artikel exploiteerde geen misdaad. De krant zei dat ze met de politie contact had opgenomen op de dag van de misdaad zelf en ermee is blijven samenwerken. De vraag wie contact had opgenomen met wie (politie of krant) was volgens de krant niet van belang. Het verhaal gaf iets weer dat zeer zeker van maatschappelijk belang was volgens hun en de betaling was de enige manier geweest om dit bloot te leggen. Volgens klager was het verhaal helemaal niet van maatschappelijk belang. Het was volgens hem al overduidelijk voor het publiek dat er criminele bendes bestonden die documenten vervalsen. Volgens hem was het verhaal enkel van maatschappelijk belang geweest als ze de informatie voor publicatie aan de politie had doorgegeven, omdat nu de criminelen al gewaarschuwd waren en al het bewijsmateriaal zo konden opruimen. b) Beslissing van de PCC Clausule 16 werd herzien in juni 2004. Sindsdien verbiedt het betaling voor een verhaal, foto of informatie die een bepaalde misdaad uitlokt. Volgens de commissie kon de gebeurde betaling onder geen van deze dingen gerekend worden. Het was duidelijk dat het als bewijsmateriaal had gediend voor het artikel over valse identiteitspapieren, welke volgens de commissie wel degelijk van maatschappelijk belang was. Betaling was nodig geweest als bewijsmateriaal en was niet gebeurd aan een veroordeelde crimineel.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
276
Klager had ook de vraag opgeworpen als dit wel nodig was geweest om het maatschappelijk belang te dienen, om de politie te verwittigen. De code geeft niet aan dat kranten de politie moeten waarschuwen bij illegale gebeurtenissen. Er werd dus ook geen inbreuk op de code gemaakt. Maar als een artikel het maatschappelijk belang dient zijn inbreuken op de code min of meer toegestaan om „crime or serious improperty‟ aan het licht te brengen. In dit geval is hiervan sprake. Maar aangezien de code in dit geval helemaal niet geschonden is, is de vraag naar maatschappelijk belang helemaal niet nodig.
EHISCHE EN JURIDISCHE GRENZEN AAN UNDERCOVERJOURNALISTIEK: Een vergelijkende analyse van uitspraken en richtlijnen in België, Nederland en Groot-Brittannië
277