Het profielwerkstuk 2010-2011 Vwo
Inhoudsopgave: Algemene inleiding
blz. 3
I
Keuze (partner) onderwerp en vak
blz 6
II
Je onderwerp afbakenen, probleemstelling formuleren
blz 7
III
Dingen om aan te denken
blz 9
IV
Logboek
blz. 11
V
Informatiebronnen en instanties die je kunnen helpen
blz 12
VI
Je verslag schrijven
blz 14
VII
Wedstrijden en prijzen
blz 18
Bijlage 1
Tijdpad 2010-2011
blz 19
Bijlage 2
Beoordelingsmodellen.
blz 20
2
Profielwerkstuk Commanderijcollege 2010-2011 Een van de onderdelen van het examendossier is het profielwerkstuk. Dat is een soort bekroning van al wat je hebt geleerd aan kennis en vaardigheden binnen de door jou gekozen vakken. Het profielwerkstuk kan de vorm hebben van een schriftelijk verslag van een onderzoek, maar ook heel andere vormen zijn mogelijk. Voor één keer in je schoolcarrière bepaal je alleen of samen met je partner(s) welk probleem je gaat uitzoeken of wat je gaat maken. Veel leerlingen in de afgelopen jaren gaven aan dat juist deze grote vrijheid voor hen dit gedeelte van het examen heel boeiend maakte. Eisen Het profielwerkstuk moet aan een aantal eisen voldoen. 1. Het onderwerp van je profielwerkstuk moet in verband staan met één (of meer) van je examenvakken. Deze moeten dan wel een studielast van minstens 440 uur hebben. Om de integratie van de leerstof te bevorderen is het toegestaan (zelfs gewenst) dat je onderwerp raakvlakken heeft met meer dan één vak, verplicht is dat niet. Het is natuurlijk ook toegestaan dat het profielwerkstuk betrekking heeft op andere vakken als bijvak, zolang het hoofdvak maar een van de hierboven genoemde vakken is. 2. Je werkt alleen of in tweetallen: één van de doelstellingen van de Tweede Fase is het leren samenwerken en dat krijgt bij het profielwerkstuk gestalte door de verplichte samenwerking met een medeleerling. In uitzondering is het ook mogelijk om met meer dan twee personen aan het profielwerkstuk te werken. Daar moet echter uitdrukkelijke toestemming voor zijn.
3. Je wordt begeleid door één van de docenten in het vak dat je gekozen hebt. Nadat je een onderwerp gekozen hebt, krijg je te horen welke docent de begeleider is. In vrijwel alle gevallen zal dit ook de docent zijn van wie je in klas zes les zult krijgen. Je begeleider is tevens de beoordelaar van je profielwerkstuk.
3
4. De studielast voor het profielwerkstuk bedraagt 80 studielast-uren per persoon. Je moet de gewerkte tijd en de verrichte werkzaamheden nauwkeurig verantwoorden in een logboek, dat je vanaf het begin tot en met de presentatie invult en bij besprekingen met je begeleider steeds meebrengt. Het logboek is namelijk de leidraad van je profielwerkstuk en een belangrijk onderdeel bij de beoordeling. In overleg kan de studielast van je profielwerkstuk ook 120 studielast-uren bedragen. Dit, wanneer je ervoor kiest om de profielwerkstuk niet bij een vak maar bij een vakkencombinatie te maken. 5. De beoordeling geschiedt volgens vastgestelde normen die van tevoren met je begeleider besproken zijn. Alle vakken werken met een gezamenlijk afgesproken beoordelingsschema, maar per vak kunnen er toch verschillende criteria gelden . Bij deze beoordeling wordt niet alleen gelet op het eindresultaat, maar ook op de gevolgde werkwijze: het logboek en het tussentijdse overleg met je begeleider spelen daarbij een grote rol. 6. Voor het profielwerkstuk krijg je een cijfer. Dit cijfer vormt een onderdeel van het combinatiecijfer samen met anw, maatschappijleer en eventueel kcv. Voor het berekenen van het combinatiecijfer worden de op de cijferlijst
vermelde afgeronde cijfers (bestaande uit gehele
getallen) gemiddeld. Vervolgens wordt het gemiddelde weer afgerond op het nabij liggende gehele getal. Een 5,45 wordt dus een 5 en een 5,5 wordt een 6. Als een van de combinatiecijfers een drie of lager is dan is de leerling niet geslaagd, zelfs als het gemiddelde hoger is dan een zes. 7. Wanneer de vorm van het profielwerkstuk anders is dan een schriftelijk werkstuk, bijvoorbeeld een posterpresentatie, een website, een diaklankbeeld, een fotoreportage, een toneelstuk, een uitvoering van een muziekstuk, een technisch ontwerp of iets dergelijks, dient er altijd een schriftelijke toelichting aanwezig te zijn. Deze schriftelijke toelichting wordt dan niet gezien als het profielwerkstuk zelf, maar als een deelproduct met verantwoording en technische specificatie. We zouden graag zien dat er een aantal leerlingen bereid zouden zijn om een presentatie aan de anderen te geven. Wat is er mooier om jouw onderzoek aan de rest van de wereld te laten zien.
4
8. In 15 februari 2011 dient je werkstuk afgesloten te zijn.
Op 12 oktober vindt de eerste
tussentijdse beoordeling plaats. Aandachtspunten In dit boek wordt aangegeven welke zaken belangrijk zijn bij het maken van een profielwerkstuk. Achtereenvolgens komen aan de orde: -
Keuze partner, onderwerp en vak.
-
Onderwerp afbakenen en de probleemstelling plus deelvragen formuleren.
-
Een plan van aanpak, taakverdeling en tijdschema.
-
Dingen om aan te denken: o
EXO-onderzoeken bij de BINAS-vakken (Na, Sk en Bi),
o
Profielwerkstukken, waarbij een product gemaakt wordt
o
Onderzoeken met een geschreven verslag,
o
Gebruik van statistische methoden.
-
Logboek bijhouden,
-
Informatiebronnen kiezen en zoeken, instanties die je kunnen helpen,
-
Het verslag schrijven, definitieve versie,
-
Wedstrijden en prijzen (bij verschillende universiteiten zijn mooie prijzen te halen, maar via allerlei initiatieven in Nederland zijn profielwerkstuk-wedstrijden. Erg interessant voor de beginnende student….).
5
I
Keuze (partner) onderwerp en vak
Voordat je het onderwerp gaat kiezen ga je, wanneer je in een duo wilt gaan werken, natuurlijk eerst een partner zoeken waarmee je het profielwerkstuk gaat maken. Je kunt een vriend(in) vragen om met je samen te werken, maar het is maar de vraag of je dezelfde belangstelling voor bepaalde onderwerpen hebt. De keuze van een goede partner is van belang omdat je maandenlang samen moet werken. Bij de keuze van het onderwerp kun je op twee manieren werken: 1. Je kiest eerst het vak (of de vakken) waarvoor je een profielwerkstuk wilt gaan maken, 2. Je kiest eerst het onderwerp en vervolgens het vak dat er het best bij past De tweede manier ligt het meest voor de hand. Maar hoe kom je aan een goed onderwerp? Daarvoor de volgende opdracht: -
Schrijf op waarover je zelf een duidelijk eigen mening hebt of waar je bijzonder in geïnteresseerd bent.
-
Kijk ook naar wat anderen sterk bezighoudt en waarover in de maatschappij sterk verdeelde meningen zijn. Voorbeelden: o
Hoe ontstaan files?
o
Is Nederland “vol”?
o
Welke rol speelt de landbouw bij het vernietigen of het juist in stand houden van de natuur in Nederland?
-
o
Wat is een eerlijke manier van toewijzen van studieplaatsen aan de universiteit?
o
Hoe ontstaan tsunami’s ?
o
Waarom is het stemgedrag van de Nederlandse kiezers zo wisselvallig?
o
Hoe kun je speculeren op de beurs?
o
De Duitse auto-industrie
Realiseer je wel van tevoren, dat je onderwerp niet te breed, niet te algemeen en niet te hoog gegrepen moet zijn: een iets kleiner of wat praktischer onderwerp is meestal een stuk gemakkelijker. Hierover verderop meer.
-
Als je tenslotte een onderwerp of een probleemstelling hebt gevonden, vul je alleen of samen met je partner het keuzeformulier in. Hierop staan je naam/jullie namen, het onderwerp en het vak of de vakken waar jij/jullie onderwerp het beste bij past. Het ingevulde formulier lever je in bij de coördinator eindexamen.
6
II
Je onderwerp afbakenen, probleemstelling formuleren
Onderwerp afbakenen Een handige manier om vast te stellen of iets geschikt is als onderwerp voor een profielwerkstuk is om te bekijken of er spontaan veel vragen bij je opkomen als je over het onderwerp nadenkt. Hieronder staat een lijstje met vragen die je zou kunnen stellen. Misschien dat je aan een aantal vragen wat hebt. Ongetwijfeld kun je zelf bij een goed onderwerp nog veel meer vragen verzinnen. Vragenlijst: 1. Hebben veel mensen met jouw onderwerp te maken, heeft het onderwerp invloed op hun dagelijks leven? 2. Is er al veel onderzoek naar gedaan of is je onderwerp juist helemaal nieuw? Het interessantste is natuurlijk een helemaal nieuw onderwerp. maar dat is ook tegelijk het moeilijkste. 3. Hoe is het onderwerp ontstaan? Hoe ziet het heden, verleden en de toekomst van het onderwerp eruit? 4. Lokt het onderwerp discussie uit: is er veel verschil van mening over of is men het in het algemeen met elkaar eens, als je onderwerp ter sprake komt? 5. Denk je dat je bij je onderzoek op verrassende uitkomsten zult stuiten? 6. Zouden de uitkomsten van je onderzoek misschien op andere terreinen iets kunnen betekenen? Kun je er in de praktijk iets mee doen? 7. Laat het onderwerp je niet los? Ben je zo nieuwsgierig dat je het eigenlijk per se wilt onderzoeken? 8. Waarom is jouw onderwerp van belang? Je hebt nu een definitief onderwerp gekozen. Je vakdocent/begeleider heeft gezegd dat je daar wel een profielwerkstuk over zou kunnen maken. Nu moet je proberen het onderwerp in te perken. Anders gezegd: je schrijft op wàt je wilt gaan bestuderen van je onderwerp of wàt je wilt gaan ontwerpen of welke proeven je wilt gaan uitvoeren. Het probleem is vaak niet dat je te weinig informatie kunt vinden, maar teveel. Je ziet door de bomen het bos niet meer. Je moet er voor waken een te breed onderwerp kiezen. Als je wilt uitzoeken hoe moderne communicatie verloopt, zit je (nog) niet goed. Wat bedoel je dan? Gaat het over kranten, radio en TV, Internet? Gaat over mobiele telefonie, SMS of e-mailen? Over het gebruik van satellieten bij GPS-systemen? Wel een goed voorbeeld is: De privacy van verdachten bij berichtgeving over strafzaken in de NRC vergeleken met die van het NOS-journaal. Beperk je dus tot een klein gedeelte of een bepaald aspect van je onderwerp. Dan heb je ook meer kans dat je echt met iets nieuws of iets verrassends komt. Nog een te brede keuze: de geschiedenis
7
van Rusland. Dat betekent het schrijven van een tiendelig standaardwerk. Veel beter is: De invloed van het Israëlisch-Palestijns conflict op het toerisme naar het Midden Oosten. Probleemstelling formuleren Als je een onderwerp hebt, ben je er nog niet. De volgende stap is het formuleren van een precieze probleemstelling. Een probleemstelling heeft twee belangrijke functies: -
Aan het begin van je onderzoek moet je materiaal (of literatuur) zoeken dat bij je probleemstelling past. Vermoed je dat de bronnen beschikbaar zijn? Bij experimenteel onderzoek: denk je dat de apparatuur en alle andere benodigdheden aanwezig zijn? Zo niet, kunnen we bijvoorbeeld op andere plaatsen (universiteiten, ziekenhuizen of bedrijven) terecht voor ons onderzoek?
-
Wanneer je je gaat oriënteren op je onderzoek en achtergrondinformatie gaat lezen, moet je de probleemstelling in je achterhoofd hebben. Anders ga je maar lukraak lezen en dan weet je nog niet wat je kunt gebruiken. Anders gezegd: een goede formulering van je onderzoeksdoel zorgt ervoor dat je niet afdwaalt.
Er zijn verschillende soorten probleemstellingen:
8
-
beschrijvende: je probeert een situatie te beschrijven.
-
onderzoekende: je probeert door middel van proeven e.d. te ontdekken hoe iets werkt.
-
vergelijkende: je probeert overeenkomsten of verschillen te ontdekken.
-
verklarende: je gaat antwoord geven op de vraag: "Hoe komt het dat.....?"
-
waardebepalende: je probeert een oordeel te formuleren.
-
voorspellende: je gaat uitzoeken hoe het in de toekomst zal zijn.
-
probleemoplossende: je wilt voorstellen doen om een probleem (deels) op te lossen.
III
Dingen om aan te denken
EXO-onderzoeken bij de BINAS-vakken In de Binas-vakken gaat het bij een profielwerkstuk (vrijwel) altijd om een praktisch onderzoek. De ervaring leert dat er in eerste instantie vaak gekozen wordt voor een veel te algemeen geformuleerd probleem. Als blijkt dat zo’n groot onderzoek niet echt haalbaar is met de middelen en in de tijd, waarover je kunt beschikken, dan begint het zoeken naar een precies omschreven en ook uitvoerbaar probleem. Dat zoeken is een heel lastig proces, waarvoor je veel tijd nodig hebt en dat je niet moet onderschatten. Overleg met je begeleider en met de TOA’s is absoluut noodzakelijk. -
Is de onderzoeksvraag precies genoeg geformuleerd? Een voorbeeld. Stel niet de vraag: "Welke schadelijke stoffen zitten er in water?" Want wat bedoel je dan met schadelijk? (voor milieu, voor de gezondheid, voor de wasmachine), wat bedoel je met stoffen? (metalen, zouten, koolwaterstoffen, zand) en wat bedoel je met water? (kraanwater, oppervlaktewater, grondwater).
-
Zijn er voldoende mogelijkheden om het voorgenomen onderzoek op school uit te voeren? Overleg hiervoor met je docent of met de TOA's. Je zult vóór het eigenlijke onderzoek een zogenaamd haalbaarheidsonderzoek moeten doen, zodat je tijdens het eigenlijke onderzoek niet voor onaangename verrassingen komt te staan.
-
Denk ook aan aspecten als veiligheid.
-
Maak een opzet van je onderzoek met daarbij een lijstje van materiaal, apparatuur, chemicaliën en andere stoffen, die je nodig hebt. Bespreek dat lijstje met de TOA.
-
Als er op school niet voldoende faciliteiten zijn om onderzoek uit te voeren kun je misschien je onderzoek in het laboratorium van een universiteit, ziekenhuis of bedrijf uitvoeren. Je zult dat dan wel tijdig moeten regelen.
Profielwerkstukken, waarbij een product gemaakt wordt Als je bij HV een profielwerkstuk maakt, zal de nadruk niet zozeer liggen op het verslag dat je schrijft, maar op het product dat je maakt, bijvoorbeeld een kunstwerk, een videofilm, een diapresentatie of iets dergelijks. Bij Wiskunde zou je profielwerkstuk bijvoorbeeld een computerprogramma kunnen zijn waarmee je een ingewikkeld probleem oplost of een aantal ruimtelijke figuren. Bij Economie zou je een model kunnen ontwerpen, waarmee je een simulatie van een gesloten economisch systeem doorrekent. In al deze gevallen moet er naast het gemaakte product een schriftelijk verslag gemaakt worden, waarin verantwoording afgelegd wordt van het doorlopen proces, van de gemaakte keuzes. Aan de hand van dit verslag kan niet alleen je begeleider, maar ook een buitenstaander jullie werkwijze volgen.
9
Onderzoeken met een geschreven verslag Voor veel profielwerkstukken is het geschreven verslag toch het belangrijkste resultaat van jullie activiteit. Echter: het schrijven van het verslag moet niet het doel zijn van het profielwerkstuk. Het eigenlijke werk moet natuurlijk het verrichten van een eigen onderzoek zijn, dat begint met een oorspronkelijke probleemstelling of onderzoeksvraag. Daarin zit natuurlijk de echte uitdaging en ook juist de leuke kant van het profielwerkstuk. Voor het vak aardrijkskunde is het eigen onderzoek bij het profielwerkstuk zelfs verplicht gesteld, omdat er bij dit vak juist veel mogelijkheden liggen om dat te doen. Je kunt bijvoorbeeld wel internet gebruiken als bron van informatie, maar het is zeker niet de bedoeling dat alles op internet gevonden wordt. Gebruik internet verstandig, dat wil zeggen niet te veel. Ga zeker niet grote stukken van internet letterlijk overnemen, want met Google val je zo door de mand. En alleen maar achter de computer zitten en knippen en plakken is natuurlijk oersaai. Gebruik van statistische methoden Bij je eigen onderzoek zul je vaak gebruik maken van statistische methoden bijvoorbeeld bij het verwerken van enquêtes of bij het vergelijken van meetresultaten. Het zegt niet zoveel als volgens de uitslag van jouw enquête steeds 33 of 67 procent van de mensen een bepaalde mening heeft: het duidt er meer op dat je waarschijnlijk maar aan drie mensen iets gevraagd hebt. Let bijvoorbeeld op de volgende dingen: -
is de steekproef representatief voor de doelgroep, die ik wil onderzoeken?
-
is de steekproef groot genoeg?
-
is de vraagstelling bij de enquête wel zuiver en objectief geweest, of hebben we de gegeven antwoorden zelf een beetje gesuggereerd? Bekende voorbeelden van foute vragen: “Bent u vóór de Amerikaanse invasie in Irak of bent u voor vrede?”of “Is volgens u de Albert Heyn duurder dan de Aldi?”
-
bij het vergelijken van meetresultaten moet je je niet laten leiden door enkele toevallige uitschieters.
-
wees voorzichtig bij het trekken van conclusies uit meetgegevens: zoek eens uit of de uitkomsten van je berekeningen wel significant zijn.
-
als je gegevens hebt die je steeds twee aan twee wilt vergelijken, is de zogenaamde tekentoets wel handig (vraag je wiskundedocent)
10
IV
Logboek
Bij het profielwerkstuk gaat het niet alleen om de inhoud, maar ook om het proces. Gegevens die met het proces te maken hebben zet je in het logboek. Een voorbeeld van een logboek vind je als bijlage bij dit werkboek. Als het plan van aanpak goedgekeurd is kun je de activiteiten die daarin genoemd zijn alvast invullen in het logboek. Tijdens de uitvoering noteer je dan steeds de overige gegevens. De begeleider moet (vooral ook bij de voortgangscontrole) kunnen lezen wat er in de voorafgaande periode zoal gebeurd is. Het logboek is een soort dagboek waarin je elke keer schrijft wie wat op die dag gedaan heeft en hoeveel tijd (SLU) dat gekost heeft. Je noteert ook de afspraken over wie waarvoor moet zorgen en wat er met je begeleider besproken is. Daar schrijf je ook op welke problemen je tegenkwam en hoe je die hebt proberen op te lossen. Of je contact gezocht hebt met bepaalde personen en instellingen en wat dat heeft opgeleverd. Zo kun je je frustraties, maar ook je ideale vondsten op papier kwijt. Je houdt dus bij wat er achter de schermen van het profielwerkstuk gebeurd is. Voor de docent is het logboek een belangrijk hulpmiddel bij de begeleiding. Door het regelmatig lezen van het logboek bij het profielwerkstuk kan de begeleider een goede indruk krijgen van de gang van zaken. Indien nodig kan hij of zij tips geven om de gang er in te houden. Bij de beoordeling telt niet alleen het resultaat, maar ook de weg waarlangs het resultaat bereikt is. Voor dat laatste is het noodzakelijk dat het logboek goed bijgehouden wordt en dat het ook bij elk gesprek aan de orde komt. Let wel: een goed bijgehouden logboek kan zeker in je voordeel werken: mocht je na bijzonder veel geploeter aan het eind toch maar een mager resultaat geboekt hebben, dan zou het logboek wel eens het overtuigende bewijs kunnen zijn van de hoeveelheid verrichte arbeid en de balans wel eens kunnen doen doorslaan. Zorg er dus voor dat je logboek iets meer wordt dan een kassabon waar je alleen op kunt zien dat je voldoende uren gewerkt hebt. Het logboek vormt een verplichte bijlage bij het eindverslag.
11
V
Informatiebronnen en instanties die je kunnen helpen
Als je een onderwerp hebt gekozen waar je al langer in geïnteresseerd bent, zul je waarschijnlijk al over contactpersonen of bronnen beschikken en van daaruit kom je wellicht verder. Je begeleider kent vaak wel instanties of personen, die je verder kunnen helpen. Vraag dus aan je docent om assistentie hierbij. De universiteiten bieden vaak faciliteiten aan om je te helpen bij je onderzoek. -
EXO-steunpunt RU Nijmegen: www.ru.nl/exo/exo-steunpunt/
-
Profielwinkel TU Eindhoven www.osc.tue.nl/profielwinkel
-
Werkstuklab UvA: www.science.uva.nl/profielwerkstukken
-
LU Wageningen: www.vwo-campus.net
-
TU Delft : www.scholierenlab.nl/
-
RU Utrecht: www.werkstuksite.uu.nl/
-
RU Leiden: www.pws-exact.leidenuniv.nl/
-
VU A’dam: www.few.vu.nl/voorlichting
-
TU Twente: www.pws.schoolsite.utwente.nl/
-
RU Groningen heeft drie steunpunten: een alfa-, een bèta- en een gammasteunpunt. Via deze sites kun je vragen stellen en hulp krijgen, bijvoorbeeld tips hoe je verder zou kunnen gaan als je vastloopt.
-
Sommige universiteiten bieden mogelijkheden om van hun laboratorium en apparatuur gebruik te maken. (Eindhoven, Twente, Amsterdam, Wageningen)
-
Als je nog niet over bronnen (vaak literatuur) beschikt, probeer je aan de hand van trefwoorden informatie te vinden. Heb je literatuur gevonden, noteer dan ook meteen de volledige gegevens van die bron. Dat bespaart je veel extra werk achteraf.
-
De meest gebruikelijke vindplaatsen zijn de mediatheek, de openbare bibliotheek, encyclopedieën, Cd-rom’s zoals Encarta, documentatiemappen, naslagwerken, internet, waarop je bijvoorbeeld de Encyclopedia Brittannica kunt raadplegen. Als je iemand kent die toegang heeft tot een universiteitsbibliotheek, dan heb je daarmee een vrijwel onuitputtelijke informatiebron tot je beschikking. Leraren kennen vaak wel de juiste tijdschriften en hebben een overzicht van mogelijk interessante internetadressen.
-
Via de universiteit van Utrecht vind je onder andere het ALFA-Werkstukhandboek, het BETA-Werkstukhandboek
en
het
GAMMA-Werkstukhandboek,
Zie:http://www.uu.nl/uupublish/homeuu/nieuwsenagenda/archief/juli/werkstukhandboep/8 053main.html -
Informatie kan ook verworven worden op andere manieren: via een interview, een enquête, doen van proeven, veldwerk, excursie en museumbezoek, bezoek aan een instelling voor hoger onderwijs (hogeschool, universiteit), gemeentehuis, contact opnemen met bedrijven of instellingen.
-
12
De beste informatiebron is natuurlijk het verrichten van je eigen onderzoek.
-
Ook voor talen kun je denken aan het maken van een profielwerkstuk: Bijvoorbeeld voor het vak Duits: -
Hip Hop in Deutschland.
-
Helmut Kohl - succes en val van een staatsman.
-
Duitse krimis, boek en film
-
Sprookjes van de gebroeders Grimm.
Kijk voor ideen: http://www.goethe.de/ins/ie/dub/deindex.htm
www.duits.de/docentenkamer/pws/index.php
13
VI
Je verslag schrijven
Je zult het best lastig vinden om om te gaan met allerhande stukjes informatie, die ook allemaal een verschillende vorm en inhoud hebben. Je zult dan een methode moeten vinden om deze informatie te ordenen. Een handige manier zou kunnen zijn om een multomap te gebruiken. Noteer de uitgekozen en mogelijk gegroepeerde vragen (de mogelijke titels van een hoofdstuk) op aparte blaadjes. Zoek nu bij je verzamelde informatie (bijvoorbeeld de blaadjes met trefwoorden) welke gegevens bij een bepaalde vraag horen. Schrijf per blaadje maar één bepaald soort informatie op (bijvoorbeeld de uitwerking van/ toelichting op één bepaald trefwoord). Schrijf op elk blaadje ook meteen de bron op, zodat je er gemakkelijk naar kunt verwijzen. Nummer de blaadjes vervolgens op een logische manier: bijvoorbeeld bij vraag 1 horen natuurlijk de blaadjes 1.1, 1.2, 1.2a, 1.2b, 1.3 enz. Het is natuurlijk ook mogelijk dat je een andere manier kiest om je informatie te ordenen. Misschien wil je liever alles vastleggen op schijf of in een schrift. Als je alles op de computer zet, maak dan een aparte map voor je profielwerkstuk met daarin weer deelmappen enzovoort. Probeer dan de bestanden in die mappen een naam te geven die meteen duidelijk maakt wat de inhoud is. Ook hier is het vaak handig om versienummers en data toe te voegen. Noteer in alle gevallen de bron van je informatie. Tip: maak er een vaste gewoonte van om steeds een back-up te maken van je werk op memorystick, zodat je in geval van nood niet plotseling alles kwijt bent. Het uiteindelijke werkstuk (geschreven versie) moet bevatten: -
titelblad met titel, eventuele ondertitel, naam en klas, vak, inleverdatum, naam van je begeleider.
-
Voorwoord (niet verplicht). Hierin staan zaken die niet in de inleiding thuishoren, zoals bedankjes aan het adres van je zus die zo goed was je profielwerkstuk op fouten en leesbaarheid te controleren of aan het adres van een geïnterviewde persoon. Dit voorwoord mag ook achter je eigenlijke profielwerkstuk gezet worden vóór de literatuuropgave en de bijlagen: dan heet het natuurlijk wel nawoord.
-
Inhoudsopgave: hoofdstukken en paragrafen moeten voorzien zijn van een nummer en de bladzijde waarop ze te vinden zijn.
-
Inleiding. Hierin worden achtereenvolgens beschreven: o
de motivering van de keuze van het onderwerp
o
de probleemstelling en de deelvragen
o
de wijze van onderzoek
o
de verantwoording van de hoofdstukkenindeling zoals deze voortvloeit uit de probleemstelling.
14
-
Hoofdstukken. Die moeten samen een uitgebreid antwoord geven op het probleem.
-
Conclusie en evaluatie: in je conclusie herhaal je de probleemstelling en vat je de hoofdstukken kort samen. In de evaluatie hou je het profielwerkstuk nog eens kritisch tegen het licht. Hier moet je jezelf vragen stellen zoals bijvoorbeeld de volgende: o
Hebben we de informatie die we zochten ook gevonden?
o
Was er ook informatie die niet "in ons straatje paste" en hoe zijn we daarmee omgegaan? Hebben we niet naar onze conclusie "toegewerkt"?
o
Is de gebruikte enquête wel betrouwbaar? Is onze steekproef representatief?
o
Zijn de meetresultaten die we gevonden hebben wel algemeen geldig? Hebben we voldoende zekerheid? Hebben we een foutenanalyse uitgevoerd?
o
Als er een vervolg op je profielwerkstuk zou moeten komen, in welke richting zou je dan verder gaan?
-
Bij het eindgesprek kunnen juist dit soort vragen aan de orde komen. Een goede evaluatie is dan ook een goede voorbereiding op het eindgesprek.
-
Als je citaten -letterlijke aanhalingen- gebruikt, moet je dat aangeven en de bron vermelden. Citaten moeten letterlijk zijn en ze mogen niet los van de context staan.
-
Literatuuropgave. Alle gebruikte bronnen moeten hierin vermeld worden. Bij boeken, tijdschriften of artikelen vermeld je de schrijvers, de titel, uitgever, plaats en jaar van uitgifte. Bij Internetsites moet je het internetadres, de beheerder (instantie) van de site en de dag waarop de site geraadpleegd is vermelden. Dat laatste is nodig omdat de inhoud van sites natuurlijk vlug kan veranderen. Van elk een voorbeeld: o
David, F.N, Games, Gods and Gambling, London, Griffin, 1962
o
Hunter, J.A.H, How some squares end, Journal of Recreational Mathematics 6 (1972) blz. 77-80
o
Geert Mak, essay, Nagekomen flessenpost. Gezien op 26 mei 2005 op http://forums.ncrv.nl/rondom10/viewtopic.php?t=1985
-
Mogelijke bijlagen (bijvoorbeeld enquêteformulieren, krantenknipsels, tabellen, grafieken, kaarten, foto's) In ieder geval is het logboek als bijlage opgenomen.
-
Soms een begrippenlijst. Dat hangt af van het onderwerp en de bijbehorende vakken.
-
Lijst met instanties en personen met wie je contact gehad hebt en van wie je informatie of hulp gehad hebt in de loop van je werk, ook als dit contact bijvoorbeeld per e-mail heeft plaatsgevonden.
-
Persoonlijke evaluatie en reflectie. Aan het eind van je verslag moet je een korte persoonlijke evaluatie geven van de gang van zaken tijdens het profielwerkstuk: o
wat zou ik anders aanpakken?
o
hoe verliep de samenwerking met mijn partner?
o
wat heb ik geleerd over het opzetten en uitvoeren van een “groot” project?
o
hoe is de communicatie met onze begeleider verlopen?
15
Schrijven valt niet mee. Veel leerlingen hebben er een hekel aan. Ze hadden verwacht alleen maar te hoeven typen. Maar het hebben van interessante gedachten is iets anders dan het op schrift zetten ervan. Alles in één keer goed op papier zetten is onmogelijk. Je zult moeten vijlen, schrappen, herschrijven. Soms moet je een hele bladzijde weg gooien omdat je er niet tevreden over bent. Een belangrijke raad voor beginnende schrijvers: doe het elke dag. Je hoeft niet lang achter de pc te zitten, maar doe het wel regelmatig. En probeer niet meteen mooie volzinnen te schrijven. Het grote probleem bij het maken van een profielwerkstuk is het gebrek aan regelmaat. Sommige duo's beginnen pas tegen het volgende contactmoment. En dan wordt er in grote haast wat opgeschreven, beter gezegd wat overgeschreven uit boeken en tijdschriften. En dat levert natuurlijk een onvoldoende product op. Op welk niveau ga je schrijven? Voor welk publiek is je werkstuk bedoeld? Drie stelregels: -
Wat betreft vakinhoud moet het verslag geschreven worden op je eigen niveau, dat wil zeggen 5 of 6 VWO, (of iets daarboven, want je hebt je per slot van rekening vrij uitvoerig in je onderwerp verdiept). Als je bijvoorbeeld in je werkstuk wiskunde gebruikt, moet dat niet op een brugklasniveau worden gehanteerd. En evenmin is het zinvol om in je werkstuk formules rond te strooien, waar zelfs je begeleider nauwelijks raad mee weet.
-
Schrijf nooit iets op wat je echt niet snapt. Als je opschrijft: "De harmonische taal is zo koen in haar eenzijdigheid, zo vrij in haar toepassing, dat ze van geen dissonerende klankenaggregaten afschrikt en bij ogenblikken de atonale stelsels schijnt te voorspellen.", dan weet je zeker dat je nog iets uit moet leggen bij het eindgesprek.
-
Stel jezelf voortdurend de vraag: "Kan een geïnteresseerde buitenstaander, die toevallig je verslag in handen krijgt het verhaal volgen?" Zo ja, dan zit je goed.
Je begrijpt dat deze stelregels vooral bedoeld zijn voor het maken van een schriftelijk werkstuk. Bij het maken van een ontwerp moet er natuurlijk ook het een en ander schriftelijk worden vastgelegd, maar daar is de hoofdzaak toch het maken en niet het schrijven. Je begeleider zal je in dat geval vertellen, wat hij of zij op papier wil zien en in welke omvang. De definitieve versie maken Net zo belangrijk als schrijven is herschrijven. Als er een eerste versie van een hoofdstuk of paragraaf klaar is, moet je die een paar keer overlezen. En dan liefst niet meteen. Herschrijven is vaak: schrappen. Het is verbluffend hoeveel overbodige woorden, zinnen en alinea's een tekst kan bevatten. Probeer zo economisch mogelijk te schrijven, het komt de leesbaarheid van de tekst ten goede. Pas ook op voor onbegrijpelijke overgangen van de ene naar de andere alinea. Vraag je af of de eerste zin van een alinea aansluit op de laatste van de vorige.
16
Vermijd overbodige zinnen en herhalingen. Print je hoofdstuk uit en laat het lezen aan een vriend(in) of aan je ouders. Laat hem of haar wegstrepen wat overbodig lijkt en vraag of er dingen zijn die ze niet begrijpen. Vrijwel elke tekst is te verbeteren. De belangrijkste eis is helderheid en leesbaarheid! Het woord vooraf en de inleiding kun je het beste schrijven als alle hoofdstukken af zijn. Wat er in ieder geval in moet staan is hierboven al aangegeven.
17
VII
Wedstrijden en prijzen
De school wil het maken van excellente profielwerkstukken bevorderen door werkstukken, die daarvoor in aanmerking komen, in te zenden naar wedstrijden. Er zijn onder andere de volgende wedstrijden: -
de Van Melsenprijs, georganiseerd door de Katholieke Universiteit Nijmegen, voor de vakken Natuurkunde, Scheikunde, Biologie en Wiskunde,
-
de Jan Kommandeurprijs, georganiseerd door de Rijksuniversiteit Groningen (kent dezelfde opzet als de Van Melsenprijs),
-
de UvA-Werkstuklab-prijs, georganiseerd door de Universiteit van Amsterdam (kent dezelfde opzet als de Van Melsenprijs),
-
de wedstrijd voor het beste technische ontwerp van de Technische Universiteit in Delft ,
-
de Werkstukkenprijs, georganiseerd door de Vrije Universiteit van Amsterdam (kent dezelfde opzet als de van Melsen-prijs) Een extra prijs hierbij is een reis naar Lapland, als je onderwerp te maken heeft met ecologie,
-
de UT-PWS-prijs, georganiseerd door de Technische Universiteit Twente,
-
De International Young Scientist Conference, waar de beste deelnemers aan de drie hierboven genoemde wedstrijden voor uitgenodigd worden,
-
Holiday on Ice, georganiseerd door de stichting Aarde.nu, een samenwerkingsverband van vijf Nederlandse aardwetenschappelijke studierichtingen. Elk profielwerkstuk dat handelt over een aardwetenschappelijk thema kan deelnemen. (Aardrijkskunde, Natuurkunde, Scheikunde, Biologie etc.) De prijs is deelname aan een tiendaagse expeditie naar IJsland voor een behoorlijke groep leerlingen. Informatie op www.aarde.nu
18
Bijlage 1
Tijdpad 2010-2011
Start en voorlichting: Uiterlijke inschrijfdatum: Eerste tussenbeoordeling van oriëntatie Einddatum, dus definitieve inleverdatum:
25 mei in KWT uur 1 juni Bij mevr. Diesveld 12 oktober 25 februari 2011.
19
Bijlage 2
Beoordelingsmodellen.
Hieronder staat een beoordelingsmodel zoals jouw profielwerkstuk bekeken kan worden. Bij bepaalde vakken zal die beoordeling iets anders verlopen maar jouw begeleidende docent geeft dan van te voren aan waar afgeweken wordt van dit model en op welke manier er wordt afgeweken,
Beoordelingsmoment 1
(versie: bronnenonderzoek)
1.
2.
3.
4.
5.
6.
20
onvoldoende
matig
voldoende
goed
uitmuntend
Beoordelingsaspecten
slecht
Afsluiting “Oriëntatie- en keuzefase”
0
1
2
3
4
5
Heeft het onderwerp/ontwerp en de daarbij behorende (voorlopige) Noonderzoeksvraag een vakinhoudelijk niveau dat past bij het schooltype vwo?.... Go Denk daarbij aan: de duidelijkheid en diepgang van de onderzoeksvraag originaliteit Heeft de leerling de voorlopige onderzoeksvraag opgesplitst in relevante deelvragen en zo nodig bij de onderzoeksvraag hypothesen en/of verwachte Nouitkomsten geformuleerd?..................................................................................... Go Denk daarbij aan: vakinhoudelijk niveau concrete onderzoeksvragen past de (eventuele) hypothese bij de onderzoeksvraag uitvoerbaarheid en haalbaarheid relatie met de hoofdvraag geven de deelvragen antwoord op de hoofdvraag afbakening en inperking juiste terminologie Heeft de leerling een duidelijk en realistisch plan van aanpak gemaakt?............. NoDenk daarbij aan: Go noodzakelijke (deel-)activiteiten benoemd logische volgorde van activiteiten realistische planning in tijd uitvoerbaarheid en duidelijkheid van het plan taakverdeling (bij samenwerkende partners) Heeft de leerling een goed overzicht van geschikte informatiebronnen?.............. NoDenk daarbij aan: Go volledigheid van de informatiebron actualiteit en omvang van de informatie(bronnen) betrouwbaarheid van de informatie(bronnen) variatie in informatiebronnen (boeken, tijdschriften, museum, film, internet, etc.) In welke mate heeft de leerling zelfstandig gewerkt?............................................ Denk daarbij aan: initiatief heeft getoond zich heeft kunnen redden zelf juiste beslissingen heeft genomen anticipeert en meedenkt met groepsleden (bij samenwerkende partners) met waardevolle ideeën is gekomen In welke mate heeft de leerling het logboek op de juiste wijze bijgehouden?....... Denk daarbij aan: regelmatig bijgehouden (“papieren” versie of internetlogboek) volledigheid blijkt hieruit op welke wijze de bronnen verzameld zijn? zijn de mee- en tegenvallers vermeld? Subtotaal beoordelingsmoment 1:
afspraken / opmerkingen
…
N.B. Een “NoGo”-beoordeling kost (telkens) 2 scorepunten bij de hernieuwde beoordeling.
Beoordelingsmomenten 2 en 3
(versie: bronnenonderzoek)
1.
2.
3. 4.
5.
6.
7.
Wat is de informatieve kwaliteit van het logboek?................................................. Denk daarbij aan: gemaakte keuzes motivering van de keuzes overzichtelijkheid volledigheid Blijkt authenticiteit uit het logboek, het gesprek en de verzamelde informatie?.Spoort het logboek met het plan van aanpak: met andere woorden ligt de leerling ‘op schema?........................................
onvoldoende
matig
voldoende
goed
uitmuntend
Beoordelingsaspecten
slecht
Onderdeel “Onderzoeksfase”
0
1
2
3
4
5
NoGo
afspraken / opmerkingen
Heeft de leerling geschikte informatiebronnen aangeboord en/of experimenten juist uitgevoerd en indien nodig de onderzoeksvraag bijgesteld?......................... Heeft de leerling uit de informatiebronnen de relevante informatie gehaald c.q. Nozijn voldoende waarnemingen verricht en (meet)gegevens verzameld?............... Go Denk daarbij aan: actualiteit van de informatie betrouwbaarheid van de informatie(bronnen) volledigheid van de informatie kwaliteit van de metingen metingen in redelijke overeenstemming met de theorie Heeft de leerling de informatie/meetresultaten geordend, geschematiseerd en gestructureerd?...................................................................................................... Denk daarbij aan: leesbaarheid en volledigheid van diagrammen, grafieken en tabellen: benoeming van assen, legenda, definitie van vakinhoudelijke grootheden geeft het concept-werkstuk (materialenboek) vertrouwen in een goede afronding? Blijkt uit het logboek en de verzamelde en bewerkte informatie dat de leerling Node vakinhoudelijke problematiek en achtergrond begrepen heeft?....................... Go Denk daarbij aan: vakinhoudelijk verdedigbaar consistent begrippenkader In welke mate heeft de leerling zelfstandig gewerkt?............................................ Denk daarbij aan: zich heeft kunnen redden zelf juiste beslissingen heeft genomen gezorgd heeft voor regelmatige spreiding in werkzaamheden met waardevolle ideeën is gekomen anticipeert en meedenkt met groepsleden (bij samenwerkende partners) Subtotaal beoordeling onderzoeksfase 2:
…
N.B. Een “NoGo”-beoordeling kost (telkens) 2 scorepunten bij de hernieuwde beoordeling.
21
Beoordelingsmomenten 2 en 3
(versie: bronnenonderzoek)
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
onvoldoende
matig
voldoende
goed
uitmuntend
Beoordelingsaspecten
slecht
Oderdeel “Schrijf-, ontwerp- en presentatiefase”
0
1
2
3
4
5
Hoe beoordeelt u de inleiding?.................................................................................. Denk daarbij aan: introductie van het onderwerp formulering van de vraagstelling(en) beschrijving van onderzoeksopzet en –uitvoering Het logboek is.……………………………………………………………………………... Denk daarbij aan: regelmatig bijgehouden volledig bronvermelding Hoe beoordeelt u de hoofdtekst?............................................................................... Denk daarbij aan: ingaan op de hoofdvraag feiten worden niet als meningen gepresenteerd of omgekeerd leerling beperkt zich niet tot weergave van bronnen/ citaten, maar geeft uiteenzettend/ betogend/ beschouwend antwoord op de vraagstelling waarheidsgehalte correcte en begrijpelijke weergave van bronnen en feitelijkheden Hoe beoordeelt u het slot?......................................................................................... Denk daarbij aan: correcte samenvatting van de inhoud van het middenstuk antwoord op de hoofdvraag/ deelvragen verkregen goed bij de vraagstelling aansluitende conclusie een eigen mening over het onderwerp Zijn de conclusies/ resultaten/ bevindingen van het onderzoek verantwoord?.......... Denk daarbij aan: is (zijn) de conclusie(s) gebaseerd op de verzamelde informatie? is (zijn) de conclusie(s) doordacht? is er een terugkoppeling naar de hypothese(n) c.q. verwachting(en)? blijkt hieruit reflectie? Hoe beoordeelt u in totaliteit de kwaliteit van het uitgevoerde proces en het geleverde product?.................................................................................................... Denk daarbij aan: originaliteit diepgang De techniek en de uiterlijke verzorging is.………………………………………………. Denk daarbij aan: logische opbouw van de tekst annotatie bronnen/ citaten/ subparagrafen/ onderschriften overzicht informatiebronnen/ literatuurverwijzing omvang volgens afspraak zorg besteed aan afwerking/ illustraties/ kantlijnen/ lay out Het taalgebruik is.…………………………………………………………………………. Denk daarbij aan: duidelijk/ begrijpelijk (eigen woordgebruik) afgestemd op doelgroep en tekstsoort de spelling en interpunctie zijn correct gebruikt consistentie van het gebruikt begrippenkader
Subtotaal beoordelingsmomenten 2 en 3: Subtotaal beoordelingsmoment 1: Totaalscore: Eindcijfer:
22
opmerkingen
… … … … …