Profielwerkstuk Don Bosco College 6 VWO 1 Inleiding In de Tweede Fase moet je een profielwerkstuk maken. Je maakt een profielwerkstuk voor één van je grote vakken. Dus niet maatschappijleer of l.o. Het maken van een profielwerkstuk start aan het begin van de examenklas en wordt ruim voor het centraal schriftelijk examen afgesloten. Het cijfer voor het profielwerkstuk telt mee in het combinatiecijfer maar komt ook apart op je cijferlijst. Haal je minder dan een 4, dan kun je niet slagen ongeacht de cijfers voor de andere vakken. In dit stuk staat precies vermeld aan welke eisen je profielwerkstuk moet voldoen en hoe het beoordeeld wordt. Hou het dus goed bij je. Bij het profielwerkstuk word je begeleid door je vakdocent. De mate van die begeleiding hangt ook sterk af van je eigen initiatief. Als je onderweg niet meer weet hoe je verder moet, ga dan naar je docent toe: die kan je vast weer op weg helpen. Hoe meer begeleiding je van je docent krijgt, des beter wordt je profielwerkstuk en des te hoger je cijfer. Aarzel dus niet contact te zoeken. Dit contact kan ook via de berichtenservice in de ELO van Magister. 2 Het draaiboek van het profielwerkstuk Het profielwerkstuk (PWS) maak je alleen of met z'n tweeën. Je moet er per persoon ongeveer 80 uur voor uittrekken. Deze uren zijn inclusief de voorbereiding, de keuze van het onderwerp, het verzamelen van informatie, de tijd voor overleg met je klasgenoot en/of de begeleidende docent, de uitvoering van zaken als een enquête, proeven, interview en het maken van het verslag. Tot slot vind dan nog de presentatie plaats. Als je samenwerkt dien je een taakverdeling te maken zodat het totale resultaat uitgebreider is dan wanneer je het profielwerkstuk alleen uitvoert. In september start je met de keuze van het vak, waarbij je het PWS gaat doen en kies je het onderwerp. Vervolgens maak je een werkplan. Daarna voer je je PWS uit: je voert practica uit en/of je verzamelt informatie die je laat goedkeuren door de begeleidende docent. Begin maart is je PWS beoordeeld. Dan volgt er nog een afsluitende presentatie. Vanaf de keuze van het vak en onderwerp tot aan het inleveren van het PWS houd je een logboek bij. Het werkplan, het logboek en het PWS zelf worden beoordeeld. In de bijlage staan beoordelingsformulieren. Als je de eerste versie van je PWS hebt ingeleverd, kijkt de docent die na en geeft commentaar. Daarna mag je het werkstuk verbeteren voordat je de definitieve versie inlevert. Je kunt ook zogenaamde “no-go’s” krijgen. De docent geeft dan aan wat je moet doen om tot een acceptabel resultaat te komen. 3 Vervroegde start van het profielwerkstuk Hoewel verreweg de meeste profielwerkstukken goed in de eerste helft van de examenklas gedaan kunnen worden, kan er aanleiding zijn om eerder te starten. Stel je wilt een onderzoek doen bij een gebeurtenis die in juli plaats vindt. Of je wilt onderzoek doen naar de bloeiwijze van een plant die alleen in de zomer bloeit. Dan ben je gedwongen om eerder te starten. Daarbij gelden de volgende regels. Een leerling die eerder wil starten met het profielwerkstuk levert bij de docent uit 5 vwo van het betreffende vak een verzoek daartoe in. In dat verzoek staat vermeld: • de naam van de leerling of leerlingen • het vak • het onderwerp van het profielwerkstuk met een toelichting van maximaal een A4 met de reden waarom eerder met het profielwerkstuk gestart moet worden. 2
De begeleidende docent zal vervolgens de leerling(en) toestemming geven als hij van mening is dat de genoemde reden terecht is. De docent geeft de naam van de leerling of leerlingen door aan de afdelingsleider. Als dat gebeurd is, hoeft de leerling niet meer mee te doen aan een eventuele loting. 4 Aan welke eisen moet een profielwerkstuk voldoen? Bij een profielwerkstuk met een theoretische opzet verwachten we van je dat je: a) onderzoeksvragen en deelvragen kunt formuleren (soms moet er eerst een hypothese* worden gesteld), b) een werkplan kunt formuleren hoe je je onderzoek gaat uitvoeren, c) bruikbare informatie kunt verzamelen die antwoord kan geven op de onderzoeksvraag, d) uit de informatie de juiste informatie weet te selecteren voor je onderzoek, e) de informatie op betrouwbaarheid weet in te schatten, f) uit de informatie de juiste conclusie weet te trekken, g) in staat bent van je onderzoek een schriftelijk verslag te maken. h) van het profielwerkstuk een presentatie kunt geven. Bij een profielwerkstuk met een practicum (natuurkunde / scheikunde / biologie) verwachten we van je dat je: a) een hypothese* kunt formuleren en deze hypothese via een theoretische onderbouwing kunt toelichten, b) kunt aangeven hoe een gegeven probleemstelling / hypothese experimenteel getoetst zou kunnen worden, c) een bruikbaar voorstel voor een opstelling kunt doen, waarmee een hypothese kan worden getoetst, d) de theoretische achtergrond van het onderzoek kunt formuleren, e) naar aanleiding van een beschrijving of een afbeelding een experimentele opstelling kunt ontwerpen en bouwen, f) van gebruikelijke meetapparatuur weet hoe deze correct in een meetopstelling opgenomen en gebruikt moet worden, g) metingen correct uitvoert en meetgrenzen vaststelt, h) methoden kunt hanteren om de nauwkeurigheid te bepalen, i) kunt nagaan of de meetresultaten kloppen met de eigen hypothese en in staat zijn daaruit conclusies te trekken, j) in staat bent schriftelijk en mondeling te rapporteren over een uitgevoerd onderzoek. * Soms moet bij een PWS iets onderzocht worden, bijvoorbeeld een verband tussen twee grootheden. Van te voren moet bedacht worden welk verband je verwacht en op grond waarvan je dat verwacht. Na de meting (of andere wijze van informatie verzamelen) kan geconcludeerd worden of de hypothese wel of niet klopt. Het is ook mogelijk voor een profielwerkstuk een technisch ontwerp te maken. In plaats van een hypothese, maak je dan een lijst van eigenschappen waaraan het gemaakte ontwerp moet voldoen. In plaats van een conclusie krijg je dan een testresultaat van het gemaakte ontwerp. De bovenstaande lijst van eisen vind je terug in de beoordelingsmodellen in de bijlage. Hieruit kun je afleiden hoe je te werk moet gaan bij het PWS. Vakspecifiek eisen: Bij de beoordeling van het profielwerkstuk zijn er ook eisen die van vak tot vak verschillen. Bij de beoordeling volgens het normeringmodel (zie bijlage) vind je dit terug bij vakinhoudelijk niveau.Zo zal het ene vak verwachten dat je het profielwerkstuk van 3
noten voorziet en stelt het andere vak specifieke eisen aan tabellen en grafieken. In de bijlage vind je een overzicht per vak van de specifieke eisen. 5 Citaten Op het internet zijn over de meest uiteenlopende onderwerpen complete profielwerkstukken te vinden. Het is uiteraard niet de bedoeling die uit te printen en in te leveren. Het is ook niet toegestaan om stukken tekst te knippen en in je werkstuk te plakken. Als je citaten wilt gebruiken kan dat wel. Maar je moet dat dan duidelijk aangeven met de bronvermelding er bij. Het is bovendien handiger om het citaat als bijlage bij het werkstuk aan het einde te voegen. Het is uiteraard wel toegestaan bronnen bij je werkstuk te gebruiken, al was het alleen maar vanwege de illustraties. Deze bronnen moet je echter wel aan je begeleidende docent laten zien. Dit moet gebeurd zijn vóórdat je het profielwerkstuk schrijft. Als je vergeet je bronnen te laten zien krijg je automatisch een “no-go”. Als het om internetsites gaat, print je een pagina uit, waarop de URL ook is afgedrukt. Boeken die je gebruikt, laat je ook aan je docent zien. Als je betrapt wordt op “citeren zonder bronvermelding” kan dat beschouwd worden als fraude waarop het betreffende artikel uit het PTA - reglement van toepassing is. Je levert je profielwerkstuk in via de Elektronische Leeromgeving. Daarbij vindt een plagiaatcontrole plaats. Daarbij wordt tot in detail duidelijk welke onderdelen uit je profielwerkstuk letterlijk zijn overgenomen uit welke bronnen. 6 Uit welke onderdelen bestaat het profielwerkstuk? A De keuze van het onderwerp Je mag een profielwerkstuk maken voor elk vak dat je hebt ( met uitzondering van kleine vakken als maatschappijleer, l.o.). Je mag het onderwerp van het profielwerkstuk zelf bedenken, maar je kunt ook kiezen uit een lijst van voorbeelden. Voor elk vak is een lijst met onderwerpen beschikbaar. Als je zelf een onderwerp verzint, sta je daar meestal nog meer achter. Bovendien kan een eigen onderwerp extra punten opleveren omdat het aangeeft dat je goed zelfstandig kunt werken (zie beoordelingsmodel in de bijlage). Op de afgesproken tijd (zie tijdpad) lever je de keuze van je onderwerp in. Hierbij moet de tijd die met het PWS gemoeid is, goed ingeschat worden. Dat is mede bepalend voor de keuze of je het PWS alleen of met z'n tweeën gaat doen. Het is heel belangrijk regelmatig contact op te nemen met de vakdocent van het vak waarvoor je een PWS wilt maken. Op die manier voorkom je dat je iets totaal verkeerds gaat doen en daardoor heel veel extra tijd kwijtraakt. Als je het onderwerp ingeleverd hebt, krijg je middels overleg met de vakdocent te horen of deze met het voorstel in zee gaat. In je keuze geef je aan: - Het onderwerp, - Onderzoeksvraag (en deelvragen) of hypothese. - Welke informatie je denkt nodig te hebben en de wijze waarop je deze informatie denkt te kunnen verzamelen (practicum, literatuuronderzoek, instellingen bezoeken, enquête). Wat je in moet leveren is dus niet meer dan een half A-viertje. De docent zal je keuze bekijken om te zien of het uitvoerbaar lijkt. Is dat inderdaad zo, dan laat hij je dat middels overleg weten. Is het niet uitvoerbaar, dan zal hij ook met je overleggen om tot een andere keuze te komen. Teveel leerlingen bij één docent Als te veel leerlingen een profielwerkstuk bij dezelfde docent willen doen, wordt er een stop ingesteld. Daarom moet je ook een tweede en derde keus aangeven. Als dat nodig blijkt, zal er geloot worden. Zie ook de regels voor het eerder starten met het profielwerkstuk. 4
Bijzondere eisen per vak: Naast eisen die je vakdocent kan stellen geldt het volgende: Nederlands, Frans, Duits, Engels, Aardrijkskunde, Economie, CKV2/3, Geschiedenis en Wiskunde: Het profielwerkstuk is een onderzoek met een schriftelijk verslag. Biologie, Natuurkunde, Scheikunde: Het profielwerkstuk is een onderzoek met een practicum. Het wordt afgerond met een schriftelijk verslag.
B Werkplan In de tweede week van oktober (zie tijdpad) van het examenjaar moet het werkplan ingeleverd worden. In het werkplan kan beschreven staan: 1. Je naam of jullie namen. 2. Het onderwerp en het vak waarover het onderzoek gaat. 3. Je onderzoeksvraag en deelvragen. 4. Een beschrijving van de bronnen die je nodig denkt te hebben. 5. Een hoofdstukindeling van het verslag. 6. Een voorspelling van het verwachte resultaat. 7. Een tijdplanning (wanneer ga je wat doen en hoeveel tijd denk je daarvoor nodig te hebben). 8. Bij groepswerk: de taakverdeling In het werkplan van een onderzoek met practicum kan beschreven staan: 1. Je naam of jullie namen 2. Het onderwerp en het vak waarover het onderzoek gaat. 3. Je hypothese of onderzoeksvraag over datgene wat je onderzoeken wilt met een theoretische toelichting. 4. Een beschrijving van het experiment, dat je uit wilt voeren, verlucht met tekeningen 5. Een volledige lijst van apparatuur, die je nodig denkt te hebben. Als er materiaal door de TOA gemaakt moet worden, maak je in overleg met hem/haar een schriftelijke instructie. 6. Een schatting van de nauwkeurigheid, die je verwacht. 7. Een tijdplanning (wanneer ga je wat doen en hoeveel tijd denk je daarvoor nodig te hebben). 8. Bij groepswerk: de taakverdeling Bij de beoordeling van het werkplan zal door de docent commentaar gegeven worden om er voor te zorgen dat de uitvoering van het plan succesvol verloopt. C Het logboek In het logboek: 1. Houd je alles bij wat je doet en hoeveel tijd dat gekost heeft. Noteer ook het overleg dat je met je begeleidende docent hebt gehad en wat daarvan het resultaat was, ook al duurde dat overleg maar 5 minuten. 2. Noteer je tegenvallers, doodlopende wegen en oplossingen die je bedacht hebt. 3. Geef je óók de bronnen weer die nutteloos bleken. 4. Bevat ook de ruwe meetgegevens bij een onderzoek met een practicum. 5. Noteer meetgegevens in tabelvorm. 6. Kras foute metingen niet door maar begin opnieuw en schrijf bij de oude metingen wat er fout ging. In het logboek kunnen de verschillende stappen op de volgende manier weergegeven worden:
5
week
tijd
plaats
verrichte werkzaamheden
opmerkingen
afspraken
21
15 minuten
school
Overleg met Jan
keuze nog niet vastgesteld
Info vragen aan docent
22
2 uur
bibliotheek
Informatie over …… gezocht
niet gevonden
Verder op Internet zoeken
23
10 minuten
school
Overleg docent
keuze vastgesteld
Let op dat je het logboek vanaf het eerste moment bijhoudt! D Het verslag Het verslag moet gemaakt worden met behulp van een tekstverwerker. Bij het schrijven is de doelgroep (klas- of leeftijdgenoten) belangrijk. Bedenk welke voorkennis je klas- of leeftijdgenoten hebben. Schrijf geen zaken op die bekend zijn bij je doelgroep, behalve als het noodzakelijk is om je verhaal te ondersteunen. Maar houd dit kort of verwijs naar een bron waar dit staat. Houd je stijl zo eenvoudig mogelijk. Geen ambtenarenstijl met ingewikkelde woorden en zinsconstructies waar je doelgroep nauwelijks iets van begrijpt. Voor de omvang van een schriftelijk verslag geldt lang niet altijd het principe 'hoe dikker, hoe beter'. Integendeel: in de beperking toont zich de meester. Een literatuuronderzoek zal vaak meer tekst bevatten dan een praktisch onderzoek. Het verschilt uiteraard ook of je het onderzoek alleen of met zijn tweeën gedaan hebt. Als je twijfelt over de lengte van je verslag kun je contact opnemen met de docent die je begeleidt. Is je onderzoek te mager dan zul je bij de beoordeling van het verslag een laag cijfer krijgen: je moet dan wat extra’s doen. Schriftelijke verslagen hebben in het algemeen een tamelijk vaststaande structuur, namelijk een inleiding, een hoofdtekst en een samenvatting. In een schriftelijk verslag over een zelf uitgevoerd onderzoek is in de inleiding de onderzoeksvraag, de deelvragen en de hypothese beschreven. Na de inleiding volgt een uiteenzetting over de gebruikte methode, hulpmiddelen en materialen. Daarna een overzicht van de gevonden resultaten. Bij practicum vinden we hier tabellen en grafieken. Als dit er veel zijn, komen alleen de belangrijkste in de tekst. De rest kan in bijlagen. In de conclusie wordt aangegeven in hoeverre de onderzoeksvraag is beantwoord, of de hypothese is bevestigd, hoe betrouwbaar de uitkomsten zijn en welke vragen niet zijn beantwoord. Als een onderzoek niet het verwachte resultaat oplevert, geef je aan waaraan dit zou kunnen liggen. Bij practicum wordt in een aparte foutendiscussie nog aangegeven hoe betrouwbaar de metingen zijn geweest. In het navolgende komen achtereenvolgens voor het verslag van een literatuuronderzoek uitgebreider aan bod: de titelpagina, de inhoudsopgave, de inleiding, de hoofdtekst, de samenvatting, de literatuurlijst en de bijlagen. Titelpagina De titel moet kort en krachtig de inhoud karakteriseren. Kort wil zeggen: minder dan tien woorden. Gebruik geen afkortingen in de titel. Zorg voor een titel die past bij je hoofdvraag. Probeer een pakkende titel te verzinnen. Dat daagt de lezers uit om te gaan lezen. Op de titelpagina staat achtereenvolgens vermeld: − titel (eventueel met ondertitel), 6
− − − − − −
voorletter(s) en achternaam van de schrijver(s), profiel en vak, school en klas, plaats van vestiging school, naam begeleider, datum.
Inhoudsopgave De inhoudsopgave geeft in een notendop de opbouw van de tekst weer. Zie het voorbeeld van een inhoudsopgave.
Inhoudsopgave Inleiding………………………………….2 1
Inleiding In de inleiding wordt de lezer geïnformeerd over: − het onderwerp, − de onderzoeksvragen of hypothesen.
2 3
Beschrijving van het onderzoek….4 1.1 Onderzoeksopzet …………6 1.2 De steekproef………………7 … Resultaten………………..etc 2.1 ... Samenvatting
Literatuurlijst
In de inleiding is plaats om de achtergrond of het belang van Bijlagen Bijlage 1 Logboek het onderwerp en de onderzoeksvragen toe te lichten. EvenBijlage 2 Plan van aanpak tueel kan daar nog een korte omschrijving van centrale beBijlage 3 Vragenlijst grippen aan worden toegevoegd. Tenslotte is het gebruikelijk in de inleiding de opbouw van de tekst per hoofdstuk aan te geven. De definitieve versie van de inleiding kan pas worden geschreven wanneer de indeling en de inhoud van het schriftelijk verslag vastligt. Daarnaast kun je in de inleiding aan bod laten komen: − een persoonlijke noot over hoe je tot de keuze van het onderzoek bent gekomen, − wanneer een schriftelijk verslag in groepsverband tot stand is gekomen, staan in de inleiding de individuele bijdragen aan het verrichte onderzoek en de geschreven tekst gespecificeerd. Hoofdtekst De hoofdtekst is doorgaans opgebouwd uit hoofdstukken die weer onderverdeeld zijn in paragrafen. Houd de titels van de hoofdstukken en paragrafen kort en zorg ervoor dat de titel de essentie weergeeft van het betreffende hoofdstuk of de betreffende paragraaf. Vanzelfsprekend zijn de titels identiek aan die in de inhoudsopgave. Wanneer je literatuur over het onderwerp hebt bestudeerd, kun je een stuk tekst van een andere schrijver in je eigen woorden weergeven. Dit noemt men parafraseren. Na een parafrase moet tussen haakjes worden vermeld van wie en uit welk jaar de brontekst afkomstig is. Citeren is het letterlijk overnemen van andermans tekst. Soms is het gewenst een stuk tekst uit de (vak)literatuur letterlijk over te nemen. Een citaat plaats je altijd tussen aanhalingstekens, gevolgd door een vermelding tussen haakjes van de naam van de schrijver en het verschijningsjaar. Tabellen en figuren zijn uitstekende middelen om overzichtelijk en compact een hoeveelheid informatie aan de lezer aan te bieden. Ze moeten worden voorzien van een volgnummer en een titel. Wanneer een tabel of figuur niet door jezelf is opgesteld, moet je de bron vermelden. In de tekst zelf verwijs je naar de figuur of tabel.
7
Het is gebruikelijk de hoofdtekst af te sluiten met één of enkele conclusies. Sluit in de conclusie zo goed mogelijk aan bij de onderzoeksvragen in de inleiding. De conclusie geeft het antwoord op de onderzoeksvragen. Samenvatting In de samenvatting komt geen nieuwe informatie meer aan bod. De samenvatting is een korte, kernachtige weergave van de inhoud van de hoofdtekst met onder meer de hoofdconclusies van het onderzoek. Literatuurverwijzingen, citaten, tabellen en figuren horen niet in een samenvatting thuis. Literatuurlijst De literatuurlijst is alfabetisch gerangschikt naar auteur. Wanneer meer auteurs een boek hebben geschreven moet je de achternamen van alle auteurs voluit vermelden. De rangorde van verschillende publicaties van één auteur gebeurt chronologisch. In een literatuurverwijzing naar een boek neem je achtereenvolgens op: achternaam auteur, voorletter(s), jaar van uitgave (tussen haakjes), titel en eventuele subtitel, eerstgenoemde plaats van vestiging van de uitgever, uitgever. De literatuurverwijzing voor kranten- of tijdschriftartikelen ziet er als volgt uit: achternaam auteur(s), voorletter(s), jaar van uitgave (tussen haakjes), titel en eventuele subtitel artikel, naam van de krant/het tijdschrift, datum/nummer van de jaargang, begin- en eindpagina. Bijlagen In een bijlage kan informatie worden opgenomen die voor de lezer de moeite waard is, maar te gedetailleerd is om in de hoofdtekst op te nemen. Bijvoorbeeld een samenvatting van een interview, gebruikte vragenlijsten, uitgebreide tabellen of een verstuurde brief. In het algemeen geldt: beperk het aantal bijlagen. Typografische verzorging Het verslag moet duidelijk leesbaar zijn. Let goed op je spelling en het gebruik van leestekens. Vaak zal de spellingscontrole in je tekstverwerkingsprogramma niet alle fouten eruit halen. Lees daarom je eigen teksten altijd nauwkeurig door en laat je tekst ook door iemand anders lezen voordat je deze definitief bij je docent inlevert. Je werkt met illustraties om je verhaal verder te onderbouwen of te verlevendigen: tabellen, grafieken, grafische kaarten, citaten, foto’s, cartoons en dergelijke. Zorg ervoor dat de illustraties functioneel zijn en zorg voor een juiste bronvermelding. 7 De beoordeling In de bijlage vind je modellen voor de beoordeling van het profielwerkstuk. Als je in eerste instantie een no go krijgt, geeft de docent aan wat je moet doen om het werkstuk acceptabel te krijgen. Bovendien kun je bij je eerste versie tips krijgen om het cijfer op te hogen. 8 Inleveren + controle op plagiaat Inleveren van ( onderdelen en tussenproducten van) het profielwerkstuk gaat via de ELO van Magister, waarbij gecontroleerd kan worden op fraude via Ephorus. 9 Tijdpad - week 36: uitdelen van dit stuk, start keuze onderwerp 8
-
week 38: (21 september): voorlopige keuze van het onderwerp. week 39: (28 september): definitieve vaststelling van het onderwerp. Week 40: Eerste contact met begeleidende docent + uitleg. week 42 (19 oktober): inleveren van werkplan. week 45 (05 november): teruggave van het gecorrigeerde werkplan. week 51 (19 december): inleveren eerste versie van het verslag en logboek. (uiterste datum eerste volledige versie) week 3 (14 januari): teruggave plus 1e beoordeling verslag profielwerkstuk week 9: (25 februari): inleveren definitief profielwerkstuk week 11: (12 maart): presentatie profielwerkstuk ’s avonds plus definitieve beoordeling profielwerkstuk.
Bijlagen: beoordelingsmodellen werkplan, verslag en logboek, eindoordeel profielwerkstuk. Verder nog een overzicht van de vakspecifieke eisen.
9
afspraken/ opmerkingen Bij no-go precies aangeven wat er nog moet gebeuren om verder te mogen:
goed
Omcirkel per aspect het getal in de kolom onder de categorie van uw oordeel.
voldoende
Naam leerling(en):………………………………
onvoldoende
Beoordelingsmodel I, werkplan
nogo
1
2
Beoordelingsaspecten 1. Zijn de verzamelde en ingeleverde bronnen van een vakinhoudelijk niveau dat past bij het schooltype (havo/vwo)?…………………………
2. Heeft de leerling een duidelijk en realistisch plan van aanpak gemaakt?…………………………………………………………….. Denk daarbij aan: -
noodzakelijke (deel-)activiteiten benoemd realistische planning in tijd uitvoerbaarheid en duidelijkheid van het plan taakverdeling
nogo
0
1
1
2 →
↓
→ 3. In welke mate heeft de leerling zelfstandig gewerkt?…………… Denk daarbij aan: zich heeft kunnen redden zelf juiste beslissingen heeft genomen anticipeert en meedenkt met groepsleden met waardevolle ideeën is gekomen heeft op tijd het werk ingeleverd 4. Heeft de leerling bij de voorlopige onderzoeksvraag hypothesen opgesteld en/of verwachte uitkomsten of resultaten geformuleerd?……………………………………………………….. Denk daarbij aan: overeenstemming met theorie past de hypothese bij de onderzoeksvraag diepgang
5. Theoretisch onderzoek: Heeft de leerling de voorlopige onderzoeksvraag opgesplitst in relevante deelvragen?……………………………………………… Denk daarbij aan: − vakinhoudelijk niveau − concrete onderzoeksvragen − uitvoerbaarheid en haalbaarheid − relatie met de hoofdvraag − geven de deelvragen antwoord op de hoofdvraag − afbakening en inperking − juiste terminologie
6. Onderzoek met practicum: Geeft de opzet van het onderzoek/ontwerp antwoord op de (voorlopige) onderzoeksvraag?…………………... Denk daarbij aan -
→
å
0
0
1
1
2 →
nogo ↓
1
→
0
1
nogo
1
2
2 →
→
↓
→
0
1
0
1
2
gekozen onderzoeksmethode voorgestelde proefopstelling veiligheid en milieu noodzakelijke (deel-)activiteiten benoemd nauwkeurigheid
Score beoordelingsmodel I
Score = punten × 0,6
Let op: beoordeling óf bij 5 óf bij 6 (niet bij beide). 10
score: 6 maximaal
onvoldoende
voldoende
goed
Beoordelingsmodel II, verslag en logboek Naam leerling(en): ……………………
0
1
2
0* 2. Hoe beoordeelt u de vakinhoud?…………………………………….…… Denk daarbij aan (verschilt per cluster): − antwoord op de hoofdvraag/ probleemstelling − vakinhoudelijke kwaliteit no− voldoende diepgang, feiten worden niet als meningen gepresenteerd go of omgekeerd − beperkt zich niet tot weergave van bronnen/ citaten, maar geeft ↓ uiteenzettend/ betogend/ beschouwend antwoord op de vraagstelling − waarheidsgehaltecorrecte en begrijpelijke weergave van bronnen en → feitelijkheden
3
5
1
3
3. Het taalgebruik is (theoretisch onderzoek)……………………………. Denk daarbij aan: − duidelijk/begrijpelijk (eigen woordgebruik) − afstemming op de doelgroep en tekstsoort − de spelling en interpunctie zijn correct gebruikt − consistentie van het gebruikte begrippenkader
2
4
1
2
4. Hoe beoordeelt u het slot? (theoretisch onderzoek)…………………………... 0 Denk daarbij aan: no− correcte samenvatting van de inhoud van het middenstuk go − antwoord op de hoofdvraag/ deelvragen verkregen ↓ − goed bij de vraagstelling aansluitende conclusie → − een eigen mening over het onderwerp
3
5
1
3
5. Hoe beoordeelt u de weergave van de resultaten? (met practicum) …………. 0 Denk daarbij aan: no− correcte weergaven van de resultaten in tabellen go − correct grafiekengebruik. ↓ →
2
4
1
2
6. Hoe beoordeelt u het slot? (met practicum)…………………………………... 0 Denk daarbij aan: noEen conclusie die antwoord geeft op de hypothese go Een foutendiscussie, die een uitspraak doet over de betrouwbaarheid van ↓ het resultaat. →
3
5
1
3
7. Wat is de informatieve kwaliteit van het logboek?…………..……
0
1
2
8. In welke mate heeft de leerling zelfstandig gewerkt?……………. Denk daarbij aan: zich heeft kunnen redden zelf juiste beslissingen heeft genomen anticipeert en meedenkt met groepsleden met waardevolle ideeën is gekomen
0
1
2
Omcirkel per aspect het getal in de kolom onder de categorie van uw oordeel
Beoordelingsaspecten: 1. Hoe beoordeelt u het uiterlijk en de opbouw van het verslag?………………… Denk daarbij aan: − vormgeving − logische indeling
-
0 nogo ↓ →
heeft zich gehouden aan de inlevermomenten
Score model 2 score = aantal punten (maximaal 20)
* Als een essentieel onderdeel van het PWS ontbreekt, kan een leerling een NO-GO krijgen, ook al zijn er overigens voldoende punten gehaald. De docent moet wel precies aangeven wat de leerling moet doen om een GO te krijgen. In plaats van 0,2 of 4 mag ook een 1 of een 3 gegeven worden. Let op: beoordeling óf bij 3/4 óf bij 5/6, (niet bij beide). 11
Beoordelingsmodel III presentatie profielwerkstuk Naam leerlingen: ______________________________________ Onderwerp: _______________________ A. Hoe zat de presentatie in elkaar? • Een herkenbaar # begin # midden # slot • De rode lijn • Logische volgorde van de onderdelen • Was het voor iedereen goed te volgen?
8-6-4 ..... ..... ..... ..... ..... .....
B. Voorbereiding sprekers? • Kwaliteit documentatie • Kennis van het verhaal • Beantwoording vragen
8-6-4 ..... ..... .....
C. De manier van presenteren? • Enthousiasme / betrokkenheid • Oogcontact met de klas • Lichaamshouding • Stemgebruik, spreeksnelheid • Illustratiemateriaal
8-6-4 ..... ..... ..... ..... .....
D. Heeft de presentatie een toegevoegde waarde? 8-6-4 • Nieuwe kennis, nieuw inzicht: Ben je echt wijzer geworden? ..... Gemiddelde score A. Gemiddelde score B. Gemiddelde score C. Gemiddelde score D.
..... ..... ..... .....
E Extra punten voor de inhoud van het profielwerkstuk 1 punt extra 2 punt extra
Ruim voldoende Uitmuntend Eindcijfer: gemiddelde A. t/m D plus E 4 of lager 0 punten
5 1 punt
6 2
..... 7 3
8 4
Aantal punten: (maximaal 6): _______________
12
9 5
10 6
Eindoordeel profielwerkstuk Datum eindoordeel: _________________________ Onderwerp: ________________________________________________________________ Naam leerling 1:_____________________________________
Examennummer:________
Naam leerling 2:_____________________________________
Examennummer:________
Docent: ___________________ Vak: ___________________________________________
Eindcijfer: _____________________
Score beoordelingsmodel I (maximaal 6) Score beoordelingsmodel II (maximaal 20) Score beoordelingsmodel III (maximaal 6) Totaalscore (minimaal 0, maximaal 32)
Cijfer =
aantal punten × 9 +1 32
Handtekeningen van de leerlingen voor akkoord:
Naam: ____________________
Naam:_______________________
Handtekening:
Handtekening:
*Doorstrepen wat niet van toepassing is. 13
Vakspecifieke eisen Geschiedenis De opzet van het profielwerkstuk is vergelijkbaar met die van de praktische opdracht alleen is de omvang tweemaal zo groot. Het profielwerkstuk heeft ook meer diepte. Bovendien zal het “probleem”vanuit verschillende “deelwetenschappen” bekeken moeten worden. Dat wil zeggen dat er niet alleen gekeken wordt vanuit een politiek perspectief maar ook bijvoorbeeld sociaal en/of economisch en/of militair enzovoort. Het verhaal Het hele gebeuren moet plaatsvinden in overleg met de leraar! Heel belangrijk daarbij is de probleemstelling die door de leerling zelf opgesteld moet worden. De probleemstelling is de onderzoeksvraag aan de hand waarvan een onderwerp verkend wordt. Uit de probleemstelling worden minstens vier deelvragen afgeleid. In minstens vijf volwaardige onderzoeksbronnen of boeken wordt gezocht naar ter zake doende elementen en argumenten ter behandeling en beantwoording van de vragen. In aparte hoofdstukken worden de deelvragen beredeneerd beantwoord. In een conclusie wordt de hoofdvraag beredeneerd beantwoord. Het verslag De omvang is ongeveer 10 A4tjes tekst. Zet de paginanummering aan. Zorg voor een nette kaft. Voeg alleen functionele plaatjes toe die direct naar de bijbehorende tekst verwijzen. Verwerk structuurbegrippen die wel of niet in het verleden zelf zitten, maar wel bij de geschiedsbeoefening aan de orde moeten komen, bijvoorbeeld causaliteit, continuïteit, verandering, standplaatsgebondenheid, tijdloze patronen enzovoort. Deze volgorde moet aangehouden worden: o Titelpagina met de probleemstelling, je naam en je klas o Inhoudsopgave met paginaverwijzing. o Voorwoord met daarin je plan van aanpak en hoe het onderzoek verlopen is. o Inleiding waarin de probleemstelling duidelijk gemaakt wordt. o De hoofdstukken met de deelvragen, één deelvraag per hoofdstuk. o Kritische bronnenevaluatie: wanneer is de bron gemaakt, door wie, voor wie; is de bron representatief , relevant enzovoort. o Conclusie met , samengevat, het antwoord op de probleemstelling. o Literatuurlijst met daarin de (minstens 5) boeken of bronnen die je gebruikt hebt. Van de boeken moet je in deze volgorde de gegevens vermelden: naam schrijver, titel(s) boek, welke druk, naam uitgeverij, plaats en jaar van uitgave. o Notenlijst. Van de argumenten die je in de tekst geeft, moet je precies aangeven in welk boek en waar je dat argument gevonden hebt. Dat gaat zo: achter het argument zet je in de tekst een cijfer. Bijvoorbeeld: …… argument (6) of: ……..argument 8. Elk cijfer kan natuurlijk maar één keer gebruikt worden. Op de bladzijde van de notenlijst staan alle cijfers op een rij en achter het cijfer geef je aan: de titel van het boek en de bladzijde waarnaar de noot verwijst. In plaats van een notenlijst achteraan het werkstuk mogen de noten ook onderaan de bladzijde gezet worden. Als je handig met Word bent, kun je automatisch voetnoten laten genereren: Invoegen Voetnoot. Passie Een eerste vereiste voor het profielwerkstuk geschiedenis is de betrokkenheid die je bij je onderwerp ontwikkelt en laat zien. Niet alleen de historische ontwikkeling is belangrijk maar ook hoe die ontwikkeling vandaag nog terug te vinden is en maatschappelijk belang heeft. Zonder bezieling is het niet mogelijk de historie te laten leven.
14
Moderne vreemde talen (Frans, Duist en Engels) De samenvatting wordt in het Frans, Duits of Engels geschreven. Natuurkunde, scheikunde en biologie Gidsexperiment Bij deze vakken doe je altijd een praktisch onderzoek. Eis hierbij is dat je altijd eerst een gidsexperiment doet: kijken of wat je wilt meten inderdaad ook te meten valt. Probeer dit gidsexperiment meteen na dat je werkplan is goedgekeurd te doen. Je bent verplicht om de resultaten van dit gidsexperiment met de begeleidende docent te bespreken voordat je het eigenlijke experiment gaat doen. Bespreek ook altijd je resultaten met je docent voordat je aan het nette verslag begint. Schrijf je alle resultaten in je logboek, ook die van het gidsexperiment. Gebruik je logboek als aantekenschrift bij je practicum. Dit hoeft dus niet uitgetypt te worden als je maar netjes werkt. Dit is altijd een vereiste om tot reproduceerbare resultaten te komen. Verslag Denk aan alles wat je in de voorgaande jaren geleerd hebt over het maken van een verslag. Zorg dat tabellen en grafieken er volgens de regels uitzien. Erg belangrijk is een kritische houding over de nauwkeurigheid van je metingen. Geef de nauwkeurigheid ook altijd met getallen weer. Geef bijvoorbeeld aan hoeveel procent de gemeten waarde onzeker is. Bespreek dit met je begeleidende docent voordat je met het verslag begint. Ontwerp Je profielwerkstuk mag ook een ontwerp zijn. Beschrijf dan aan welke eisen je ontwerp moet voldoen, hoe je de eisen gaat testen, of het resultaat aan de eisen voldoet en binnen welke nauwkeurigheidsgrenzen dit gebeurt. Literatuur Het is niet de bedoeling in je verslag leuke achtergrond informatie op te nemen die weinig met je meting te maken heeft. Alleen informatie die extra licht werpt op wat je onderzocht hebt, moet je vermelden.
15