Profielwerkstuk havo en vwo 2013-2014
Een eigen onderzoek doen
Inhoudsopgave
Tijdpad Wat mag en wat mag niet? Keuze voor een onderwerp en regels Profielvakken en begeleidende docenten Verschillende typen van onderzoek De te zetten stappen op een rij De status van het profielwerkstuk De beoordeling: niet tijdig aan het werk wordt bestraft Topsport-leerlingen TTO-leerlingen Beoordeling Vraagstelling M-profielen en niet-exacte vakken Vraagstelling N-profielen Logboek Bijlage 1: Onderwerpen om hoofd- en deelvragen mee te oefenen Bijlage: VWO 2013-2014 bronverwijzing en bibliografie Bijlage: Plagiaat, citeren, parafraseren, bronnenlijst Bijlage 2: Invulformulier vraagstelling Bijlage: Invulformulier opzet of hoofd- en deelvragen
osg Willem Blaeu maart 2013
2 3 4 6 7 7 8 9 10 10 10 11 13 16 18 19 23 35 36
Tijdpad profielwerkstuk havo en vwo* Vrijdag 14 juni 2013 - samenwerkingskoppel aangeven - inleveren voorlopige vraagstelling (na raadpleging van een vakdocent) bij de afdelingsleider via formulier - indien gewenst tevens aangeven voorkeur begeleider (na diens goedkeuring) (voor formulier zie de laatste bladzijde van deze instructie) Vrijdag 5 juli voorlopige uitgewerkte opzet of hoofd- en deelvragen inleveren (strafpuntregeling) Vrijdag 6 september definitieve toekenning begeleider Vrijdag 13 september Definitieve uitgewerkte opzet of hoofd- en deelvragen afronden (strafpuntenregeling) Maandag 30 september inleveren eerste proefhoofdstuk of onderzoeksdeel bij de begeleider (strafpuntenregeling) Maandag 14 oktober inleveren tweede proefhoofdstuk of onderzoeksdeel bij de begeleider (strafpuntenregeling) Maandag 25 november minstens de helft van de tekst is bij je begeleider (strafpuntenregeling) Maandag 9 december groffe tekst is bij je begeleider (strafpuntenregeling) Vrijdag 20 december uiterlijk 9.00 uur (en niet later) 8.30 uur inleveren definitieve papieren versie profielwerkstuk bij de afdelingsleider en digitale versie (bij voorkeur op cd) bij de begeleider en je krijgt ontvangstbewijs (strafpuntenregeling max. 3 punten) Vrijdag 17 januari 2014 uiterlijk eerste correctie door begeleider met ook maximaal vijf pagina’s correctie op spelling en stijl Maandag 3 februari leerling levert een correct Nederlands of Engels geschreven volledige versie in bij begeleider 13 februari 2014 18.45 uur presentatieavond havo en vwo met slotpresentatie en uitreiking publieksprijs Woensdag 5 maart uiterlijk leerling heeft eindbeoordeling/cijfer * Met toestemming van de heer Tesselaar kunnen leerlingen die natuurkunde als onderwerp hebben van dit tijdpad afwijken.
2
Wat mag en wat mag niet? Wat mag bij het profielwerkstuk? Alles mag, zolang aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: - het onderwerp heeft te maken met één vak of meer vakken (zie blz. 6) - er is een tastbaar resultaat in de vorm van een reflectieverslag dat van inhoudelijk en methodisch goed niveau is (hbo-niveau of wo-niveau); er moet dus altijd een theoretische verantwoording zijn bij een praktische uitvoering van het profielwerkstuk Je mag dus: - een film maken - een boek schrijven - een preek houden - een modeshow organiseren - een kledinglijn ontwerpen - een debat organiseren - een auto bouwen - een gastles geven - een maquette van de brug van Den Helder naar Texel bouwen - een scenario schrijven (ook in het Frans, Duits of Engels) - een windmolenpark neerzetten - een parachute ontwerpen - een vliegtuig besturen - een complexe website bouwen - een zeiltocht rond de wereld maken - een huis ontwerpen - een medicijn maken Bovengenoemde onderwerpen zijn slechts voorbeelden. Voor een onderwerp/vraagstelling is altijd toestemming nodig van je begeleider. Als je voor een schriftelijk werkstuk kiest gelden de volgende regels: - je werkt volgens de methode van hoofd- en deelvragen en trekt een conclusie - je neemt een volledige bronnenlijst op (schriftelijke bronnen en/of digitale bronnen eventueel met links die altijd traceerbaar zijn)
Wat is absoluut verboden? Elke vorm van (letterlijk of inhoudelijk) plagiaat of van niet-eigen werk als eigen werk presenteren. Bij overtreding van dit verbod krijg je een 1 voor je werkstuk. Daarmee heb je jezelf uitgesloten van het centraal examen. De wet bepaalt immers dat bij een examenonderdeel dat met een 3 of lager is beoordeeld een leerling niet meer kan slagen. (Overigens beschikt de school over een digitale plagiaatzoeker.) Bovendien is plagiaat een onregelmatigheid ofwel fraude, waarvoor uitsluiting van het examen geldt.
3
Teksten letterlijk overnemen van internet of uit boeken of deze licht bewerken is plagiaat. Plagiaat kun je voorkomen door met bronvermelding te werken. In het profielwerkstuk mogen geen extreem lange citaten (tien regels of langer) voorkomen. Het kopiëren van stukjes tekst zonder aanhalingstekens en bronvermelding leidt tot puntenaftrek. Het kopiëren van meerdere stukjes tekst kan het cijfer 1 opleveren met alle gevolgen van dien. De begeleider haalt het hele werkstuk door de plagiaatscanner die de school heeft aangeschaft. Plagiaat komt altijd aan het licht!
Wat mag verder niet? -
-
een klus klaren met veel uren en weinig denkwerk (bijvoorbeeld alle ramen lappen van het Willem Blaeu of het vertalen van een boek uit het Engels zonder in te gaan op vertaaltheorieën of -uitgangspunten) een veldenquête houden en daar zware conclusies aan verbinden (zonder methodiek of statistiek zomaar wat mensen interviewen om daar vervolgens veel informatie aan te ontlenen) (een veldenquête mag hoogstens gebruikt worden om een bepaalde bewering kracht bij te zetten en mag dus geen hoofdonderdeel zijn van je werkstuk) een mening onderzoeken (wat vindt het Nederlandse volk van president Obama?)
Keuze voor een onderwerp en regels Hoe kom je aan een onderwerp voor je profielwerkstuk? Het onderwerp moet in de vorm van een vraag worden aangegeven. Zie hiervoor bijlage 1 voor de CM- en EM-profielen en bijlage 2 voor de NG en NT-profielen. Inspiratie kun je opdoen door jezelf de volgende vragen te stellen a. Wat heb ik altijd al willen weten? b. Welk beroep wil ik later uitoefenen en tot welke vraag leidt dit? (Je wilt bijvoorbeeld de pabo gaan doen en stelt daarom de vraag hoe het rekenonderwijs op een/de basisschool is georganiseerd en opgebouwd.) c. Waarin ben ik bijzonder geïnteresseerd?
Je mag ook oude profielwerkstukken inzien (vraag dhr Leurink)
De volgende regels zijn altijd van kracht: 1. Het profielwerkstuk wordt in tweetallen gemaakt. (Van dit uitgangspunt mag alleen worden afgeweken na schriftelijke toestemming van de afdelingsleider.) 2. Het profielwerkstuk moet een duidelijke, inhoudelijke band hebben met een vak op school, waarin je 4
examen doet. Het werkstuk mag ook met twee vakken een duidelijke band hebben. Vakken die in aanmerking komen zijn: Nederlands, Engels, Frans, Duits, Grieks, Latijn, geschiedenis, aardrijkskunde, economie, m&o, wiskunde, natuurkunde, scheikunde, biologie, informatica, kunst (algemeen), kunst (beeldende vorming), kunst (muziek), bsm. Je moet het vak wel in je pakket hebben! Voor leerlingen met een NT of een NG-profiel geldt dat zij een onderwerp (vraagstelling) kiezen dat te maken heeft met wiskunde, natuurkunde, scheikunde, biologie of informatica. Indien voor natuurkunde, scheikunde of biologie wordt gekozen, maakt een proef of een onderzoek, gedaan volgens de natuurwetenschappelijke methode van dit vak, een belangrijk deel uit van het werkstuk. Uit de proef of het onderzoek wordt de belangrijkste of een belangrijke conclusie van het werkstuk getrokken. (Leerlingen met een NT- of NG-profiel mogen bij de afdelingsleider een gemotiveerd verzoek indienen om voor een ander dan een exact vak te kiezen.) 3. Leerlingen werken samen met iemand van de eigen afdeling havo of vwo. Afwijking hiervan behoeft toestemming van de afdelingsleider. Bij samenwerking tussen een havo- en vwo-leerling krijgen leerlingen hetzelfde cijfer, tenzij de begeleider hiervan gemotiveerd afwijkt bijvoorbeeld omdat de inzet en betrokkenheid niet gelijk is. 4. Een samenwerking leidt niet automatisch tot een gelijke beoordeling. 5. Een presentatie maakt deel uit van het profielwerkstuk. Deze bestaat uit twee delen: - een presentatie op de profielmarkt - een presentatie in een lokaal die 15 minuten duurt (dit is inclusief vragen) 6. In het verslag of het profielwerkstuk zijn in ieder geval opgenomen: - een inleiding - een onderzoeksvraag of probleemstelling - een conclusie die logisch volgt uit eerder vermelde gegevens - een volledige bronnenlijst - en reflectieverslag op de samenwerking (met leer- en verbeterpunten), waar een heldere taakverdeling op naam deel van uitmaakt (let op: een mislukte samenwerking kan nog altijd een heel goed reflectieverslag opleveren!) - een overzicht van de door het werkstuk opgeroepen maar niet beantwoorde vragen 7. Een TTO-leerling schrijft zijn werkstuk in het Engels. Hiervan mag alleen met toestemming van de afdelingsleider worden afgeweken. 8. Een onderwerp dat helemaal beschreven is in een encyclopedie (zoals Wikipedia). In een dergelijke 5
situatie kan het onderwerp mogelijk wel gekozen worden maar moet er een zelfstandige vergelijking worden gemaakt met een ander onderwerp. (Ter achtergrond van deze regel: Een profielwerkstuk moet een eigen onderzoek zijn en mag geen samenvatting zijn van al bekend materiaal.) 9. Volgens de wet is het profielwerkstuk een “werkstuk waarin op geïntegreerde wijze kennis, inzicht en vaardigheden aan de orde komen.”(Zakboek tweede fase blz 81). Je moet er minimaal 80 uur aan besteden.
De profielvakken waarop je profielwerkstuk betrekking mag hebben zijn hieronder weergegeven per profiel. Ook is aangegeven wie je kunt vragen je begeleider te zijn. Let op: een docent kan niet meer dan vier profielwerkstukken begeleiden, dus het kan zijn dat de docent van je keuze “vol” zit. Daarom moet je ook een tweede onderwerp aangeven, een tweede keus dus, bij een andere begeleider. Als je werkstuk betrekking heeft op meer dan één vak, zal ook de docent van dat andere vak (deel-) begeleider zijn. Voordat je het onderwerp van je werkstuk definitief vaststelt moet je daarover eerst met je begeleidend docent praten. Wacht daarmee niet te lang, want anders kom je straks in tijdnood. Ook tijdens het onderzoek heb je regelmatig overleg met je begeleider. Daarbij kun je natuurlijk ook zelf het initiatief nemen.
Profielvakken en begeleidende docenten Als eerste komen in aanmerking de docenten van de eindexamenklassen. Daarnaast mag je een andere voorkeur aangeven, bijvoorbeeld omdat een docent gespecialiseerd is jouw onderwerp. Het door jou gekozen onderwerp moet verband houden met je pakket. Zonder biologie of bsm kun je wellicht niet voor een actueel sportonderzoek kiezen; zonder geschiedenis is een historisch onderwerp niet toegestaan enz. Vak
mogelijke andere docent dan van wie je les hebt
Nederlands Engels Frans Duits Grieks Latijn geschiedenis aardrijkskunde economie m&o wiskunde natuurkunde scheikunde biologie
mw Potze, mw Van de Pol, mw Kuntze, mw Van Schaik mw Van Bergen, mw Lemstra, mw Kiveron dhr Schotvanger mw Zwaan dhr Van ‘t Wout dhr Van ‘t Wout dhr Hagtingius, dhr Baldinger, mw Venema mw Van Breukelen, dhr Barendse dhr Latenstein, mevr. Liefting dhr Latenstein dhr Halfmouw dhr Tesselaar dhr Kemp (vwo), dhr Veenstra (havo) mevr Heins
6
kunst bsm
mw Janssen , dhr Dekker dhr Kwee, mw Kardinaal
Verschillende typen van onderzoek literatuuronderzoek -
Wie is Casanova in de Nederlandse literatuur?
taalonderzoek -
Het gebruik van aardrijkskundige namen in drie werken van Louis Couperus
onderzoek met bronnen (geschiedenis en economie) -
Om dit onderzoek te kunnen doen heb je van verschillende kanten informatie nodig. De ondergang van de grootste bank van de VS als begin van de economische crisis
een thema een thema dat moet worden omgezet in een vraagstelling Het onderwerp Heksen wordt dan: Hoe maakten heksen deel uit van de samenleving in de Nederlanden van de 16e eeuw
een vergelijking naast elkaar bijvoorbeeld de auto-industrie van Duitsland vergeleken met die van Japan achter elkaar bijvoorbeeld de auto-industrie in Duitsland 1930-1940 vergeleken met die van 2000-2010
NT en NG een proef een onderzoek met een doel een hypothese onderzoeken een ontwerp maken
7
De te zetten stappen op een rij Werken met hoofd- en deelvragen Wat wil ik onderzoeken? Wat is mijn vraag? Waar kan ik informatie vinden? encyclopedie internet boeken archief interviews musea omgeving (kerkhoven, winkelcentra) Wat is mijn hoofdvraag? sm-en specifiek genoeg? zo niet: bijstellen meetbaar en vindbaar genoeg? zo niet: bijstellen Op zoek naar een antwoord op de hoofdvraag: knip de hoofdvraag in logische stukjes -
een algemeen (geschiedenis enz.) dan steeds een ander aspect dat te maken heeft met de hoofdvraag
Tot welke deelvragen leiden de hoofdvraag? Behandel de deelvragen Ga terug naar de hoofdvraag en beantwoord deze Zorg voor logica Welke nieuwe vragen roept het antwoord op de hoofdvraag op?
Een vraag
Een onderzoek
Een antwoord
Bronnen aangeven 8
Werk met voetnoten
De status van het profielwerkstuk Het werkstuk is verplicht. Dit geldt ook voor Topsportleerlingen. Het cijfer maakt deel uit van het combinatiecijfer en komt terug op de cijferlijst bij het diploma. Voor het werkstuk krijg je een heel cijfer (geen decimalen). Het combinatiecijfer telt als vak mee in de slaag/zakregeling . Het cijfer kan één of meerdere compensatiepunten opleveren. Bij een onvoldoende kan compensatie vanuit een ander vak noodzakelijk zijn. Het combinatiecijfer op de havo bestaat uit het gemiddelde van - maatschappijleer en - profielwerkstuk. Op het vwo bestaat het combinatiecijfer uit - maatschappijleer, - anw, - kcv (indien van toepassing) en - profielwerkstuk.
De beoordeling: niet tijdig aan het werk wordt bestraft Het is van groot belang dat het profielwerkstuk niet wordt uitgesteld. Dit betekent. Er geldt een strafpuntenregeling. Indien je niet of onvolledig op de aangegeven data spullen inlevert of niet reageert op mails van je begeleider verlies je volle punten van je eindcijfer. Eén punt aftrek geldt op de volgende data Donderdag 5 juli voorlopige uitgewerkte opzet of hoofd- en deelvragen inleveren (strafpuntregeling) Vrijdag 13 september Definitieve uitgewerkte opzet of hoofd- en deelvragen afronden (strafpuntenregeling) Maandag 30 september inleveren eerste proefhoofdstuk of onderzoeksdeel bij de begeleider (strafpuntenregeling) Maandag 14 oktober inleveren tweede proefhoofdstuk of onderzoeksdeel bij de begeleider (strafpuntenregeling) Maandag 25 november minstens de helft van de tekst is bij je begeleider (strafpuntenregeling) Maandag 9 december groffe tekst is bij je begeleider (strafpuntenregeling) 9
Maximaal drie punten aftrek (per schooldag 1 punt) geldt bij de inleverdatum van 20 december 2013. Voor leerlingen die op een andere manier werken dan met hoofd- en deelvragen geldt dat de vakdocent bepaalt of het tijdpad wordt gevolgd. Dit rapporteert de vakdocent aan de afdelingsleider.
10
Topsport-leerlingen Een erkende Topsport-leerling kan geen vrijstelling krijgen voor dit examenonderdeel. De opdracht dient ook door een Topsport-leerling volledig gedaan te worden. Ook Topsport-leerlingen zijn gehouden aan de gestelde deadlines. Uitstel is voor Topsport-leerlingen alleen mogelijk indien de vakdocent hier toestemming voor geeft. Hiervoor is een positief advies van je Topsport-begeleider noodzakelijk.
TTO-leerlingen Ben je TTO-leerling dan schrijf je je werkstuk altijd in het Engels. Indien je samenwerkt met een partner die geen TTO-leerling is dan schrijf je de helft van het werkstuk in het Engels. Een TTO-leerling presenteert zijn werkstuk in de 15 minuten die daarvoor staan in het Engels. Indien je samenwerkt met een niet-TTO-leerling presenteert de TTO-leerling in het Engels en de andere leerling in het Nederlands. Beoordeling De begeleider beoordeelt het profielwerkstuk. Het cijfer is pas definitief nadat een andere docent het mede heeft beoordeeld en accoord is met de beoordeling van de begeleider. Indien een werkstuk in het Engels wordt geschreven wordt in de beoordeling het oordeel van een TTO-docent betrokken. De beoordelingscriteria worden in oktober 2012 bekend gemaakt. Interessante site Voor een bondige introductie in het profielwerkstuk zie: www.ib-groep.nl/particulieren/examens/Staatsexamens/Vakinformatie 2013.
11
Instructieformulier voor leerlingen bij het starten van een profielwerkstuk. Maatschappijprofielen (E&M of C&M) en/of niet-exacte vakken, april 2012. Voor de niet-exacte vakken gelden een paar zaken waar je op moet letten bij het maken van je profielwerkstuk. 1.
Keuze onderwerp: Bij de keuze van een onderwerp moet je ermee rekening houden dat het de bedoeling is dat je een gericht en afgebakend onderzoek uitvoert. Dus niet: een onderzoek naar de eerste mens, de Tweede Wereldoorlog, de aanslag Pearl Harbor, de vervolging van de Joden, of de beurscrisis van 1929, of de vervolging van de eerste christenen of naar de oranjegekte, of het Duitse nationalisme. Wel: Wel kun je onderzoek doen naar de bekering van keizer Constantijn tot christen of de inhoud en betekenis van de Duitse volkslied. Dus niet: een onderzoek naar de gevolgen van de aanslagen van 11/9. (Veel te breed van onderwerp en niet te bevatten met zeer onzekere uitkomsten.) Wel: een onderzoek naar de schrijver Charles Dickens en één van zijn boeken in verband met de armoede tijdens de Industriële Revolutie. Als je een onderwerp heel graag wilt onderzoeken, maar denkt dat een eigen onderzoek hiermee niet mogelijk is, neem dan contact met je docent op om te bespreken of dit onderwerp wel of niet mogelijk is. Het bedenken van een vraagstelling is best lastig. Voor de meeste mensen werkt één van de volgende manieren het beste:
Blader eens door je schoolboeken heen: welk hoofdstuk, welke proef of welk artikel vond je interessant? Ga eens samen met je docent nadenken over wat voor onderzoek je hierover kunt doen. Ga op Internet snuffelen naar onderwerpen voor profielwerkstukken. Kijk niet alleen op sites waar kant-en-klare werkstukken staan, maar bezoek ook eens sites van universiteiten of hogescholen. Hier staan vaak veel ideeën voor profielwerkstukken: Voorbeelden van sites zijn: http://werkstuk-informatie.startpagina.nl http://www.rug.nl/sciencelinx/betasteunpunt/index http://www.natuurinformatie.nl/asp/page.asp?alias=natuurdatabase.nl http://havovwo.kennisnet.nl/werkstukken www.nat.vu.nl www.ru.nl/exo Universiteit Utrecht: google op “profielwerkstuk+onderwerpen+UU” Vrije Universiteit van Amsterdam: google op “profielwerkstuk+onderwerpen+VU”
2.
Literatuuronderzoek. Voor de niet-exacte vakken is het niet lastig om goede boeken te vinden, waaruit je informatie kunt halen. Let wel op: veel Internetsites zijn niet wetenschappelijk genoeg en wetenschappelijke boeken zijn nog niet altijd goed leesbaar voor jou. Je kunt daarom het beste de volgende bronnen gebruiken: Wikipedia. Dit is een prima informatiebron (vooral op de Engelstalige site vind je veel informatie) voor de niet-exacte vakken. Let er echter heel goed op dat je in je uiteindelijke werkstuk niet letterlijke teksten kopieert. Je kunt iets in je eigen woorden weergeven en je noemt de bron vervolgens in je bronnenlijst. Je kunt ook een stukje tekst letterlijk kopiëren. In dat geval moet je het tussen aanhalingstekens zetten en direct de bron eronder vermelden. Boeken op school. De docenten kunnen je vaak wel helpen aan boeken die op school liggen (bijv. VWO lesmethodes) die wel goed leesbaar zijn en die meer informatie over je onderwerp geven. Interview. Als je ergens buiten school onderzoek doet, kun je de onderzoekers laten vertellen over de achtergronden bij het onderzoek. Let er goed op dat uit de tekst duidelijk blijkt dat jijzelf alles goed begrepen hebt.
3.
Logboek. Voor de niet-exacte vakken is het handig om te werken met een logboek. Een logboek is namelijk een boekwerk waarin je –eventueel na afloop- beschrijft hoeveel tijd je waaraan hebt gewerkt.
12
4.
Doel, hypothese of ontwerp: Een profielwerkstuk in een niet- exact vak kan ofwel een doel hebben, ofwel een hypothese (die je toetst). Voorbeelden: Doel: Je gaat onderzoeken of er een bewijsbaar verband is tussen inflatie en renteverhogingen/of je gaat onderzoeken of er een bewijsbaar verband is tussen ideeën van de verlichters (kies dan 1 verlichter als bijvoorbeeld Voltaire) en de verschijnselen van de Franse Revolutie. Op deze manier word je gedwongen tot een nauwkeurig en afgebakend onderonderzoek. Je gaat in het ene geval gebruik maken van statistisch materiaal, in het andere geval kies je iets uit het werk van Voltaire en brengt dat in verband met de Franse Revolutie. Het onderzoek doen op zich, hoe je het aanpakt, welke wegen je bewandelt, is een belangrijk aspect van het profielwerkstuk. Hypothese: Je gaat onderzoeken of klopt dat de opkomst van de nazi’s in 1932/33 te maken had met het feit dat vooral arbeiders zich tot de partij van Hitler aangetrokken voelden. De hypothese is dan de verkiezingsoverwinningen van de NSDAP te danken waren aan de massale steun van de arbeiders. Jij ‘toets’ of dit klopt. Je moet dan een detailstudie van de verkiezingsuitslagen van 1932 maken. Dat is bronnenonderzoek. Op basis van cijfermateriaal trek je conclusies.
5.
Hoofd- en deelvragen: Hierin verschillen de niet-exacte vakken niet veel van de andere vakken. Het gaat erom dat de hoofdvraag héél erg afgebakend moet zijn. Maak één beperkte vraag die je ook echt kunt onderzoeken en waarop je aan het eind van je onderzoek een antwoord kunt geven. Vrijwel altijd is je zelfbedachte vraag zo ‘breed’ dat je jaren onderzoek nodig hebt om dit goed te onderzoeken. Of de vraag is te vaag, om goed te kunnen onderzoeken. Het is nu de kunst om deze vraag steeds meer te beperken tot je een klein onderzoek hebt dat je heel precies kunt onderzoeken. Dus niet: “ De geschiedenis van de pest door de eeuwen heen?” Maar: “ Wat voor effect had de Zwarte Dood op de Nederlandse bevolking tussen 1348 en 1350 ?” Dus niet: “ Wat was de theorie van het liberalisme? ” Maar: “ Wat verstaat Adam Smith onder het begrip “the invisible hand” en hoe beschrijft hij dat in zijn hoofdwerk ?” Het gaat erom één vraag heel goed te onderzoeken in plaats van over veel zaken een beetje of iets vaags te schrijven. Je deelvragen zijn alle vragen die je eerst moet beantwoorden om vervolgens je hoofdvraag te kunnen beantwoorden. Zo zou je bijvoorbeeld voor het onderzoek over de pest de volgende deelvragen kunnen maken:
Wat was de stand van de medische wetenschap in de Middeleeuwen? Hoe werken deze bleekmiddelen precies? Wat was de Zwarte Dood en wat de oorzaken en gevolgen? Hoe sloeg de Zwarte Dood toe in de Nederlanden? Wat waren in de Nederlanden de economische en sociale gevolgen van de Zwarte Dood ? Vervolgens kun je door middel van een bronnenonderzoek met betrekking tot een middeleeuw kerkhof in Utrecht je verhaal afsluiten met een verrassende conclusie. Vier fasen: Je maakt je onderzoek in vier gedeelten. Na afloop van elk deel heb je een gesprek met je begeleider waarin hij/zij met je doorneemt of datgene wat je gedaan hebt goed genoeg is om mee door te gaan of dat je misschien een deel moet verbeteren of overdoen. Het heeft dus geen zin om met fase II te beginnen als je niet zeker weet dat je begeleider tevreden is over fase I.
Fase I: Je schrijft hoofd- en deelvragen, (eventueel) een hypothese en een plan van aanpak. Een plan van aanpak is een planning waarin je precies schrijft op welk moment je wat af wilt hebben, waar je onderzoek wilt gaan doen en hoe je je praktische onderzoek wilt uitvoeren. Fase II: Het uitvoeren van je praktische onderzoek en het zoeken van achtergrondinformatie. Fase III: Het schrijven van het uiteindelijke verslag. Fase IV: Het trekken van een conclusie (antwoord op de hoofdvraag) en het afronden van het werkstuk.
13
Instructieformulier voor leerlingen bij het starten van een profielwerkstuk N-profielen (N&T of N&G), april 2012. Als je het profiel N&G of N&T volgt, moet je profielwerkstuk te maken hebben met minimaal één van je profielvakken: N&T: Wiskunde, Natuurkunde, Scheikunde, Biologie of Informatica N&G: Natuurkunde, Scheikunde, Biologie, Aardrijkskunde of Natuurkunde Voor de exacte vakken gelden een paar specifieke zaken waar je op moet letten bij het maken van je profielwerkstuk. 1.
Keuze onderwerp: Bij de keuze van een onderwerp moet je ermee rekening houden dat het de bedoeling is dat je òfwel een praktisch onderzoek uitvoert, òfwel een technisch ontwerp maakt. Dus niet: een onderzoek naar doping. Dit kun je niet zelf met proeven onderzoeken. Wel: Wel kun je bijvoorbeeld onderzoek doen naar de hoeveelheid warmte die vrijkomt bij de verbranding van verschillende soorten brandstoffen (bijv. petroleum, benzine, lampolie). Hiervoor kun je een opstelling maken waarin je meet hoe warm 100 mL water wordt als je het verwarmt met steeds dezelfde hoeveelheid brandstof. Dit is een voorbeeld van een haalbaar praktisch onderzoek Dus niet: een onderzoek naar het broeikaseffect of de ozonlaag. Dit is veel te groot en te ingewikkeld om te onderzoeken. Wel: Je kunt een dubbelwandig koffiebekertje maken waarin espresso in het bekertje wordt opgewarmd door een exotherme chemische reactie tussen de twee wanden in. Dit is een voorbeeld van een technisch ontwerp. Als je een onderwerp heel graag wilt onderzoeken, maar denkt dat een eigen onderzoek hiermee niet mogelijk is, neem dan contact met je docent op om te bespreken of dit onderwerp wel of niet mogelijk is. Het bedenken van een onderzoek is best lastig. Voor de meeste mensen werkt één van de volgende manieren het beste:
2.
Blader eens door je schoolboeken heen: welk hoofdstuk, welke proef of welk artikel vond je interessant? Ga eens samen met je docent nadenken over wat voor onderzoek je hierover kunt doen. Ga op Internet snuffelen naar onderwerpen voor profielwerkstukken. Kijk niet alleen op sites waar kant-en-klare werkstukken staan, maar bezoek ook eens sites van universiteiten of hogescholen. Hier staan vaak veel ideeën voor profielwerkstukken: Voorbeelden van sites zijn: http://werkstuk-informatie.startpagina.nl http://www.rug.nl/sciencelinx/betasteunpunt/index http://www.natuurinformatie.nl/asp/page.asp?alias=natuurdatabase.nl http://havovwo.kennisnet.nl/profielwerkstukken www.nat.vu.nl www.ru.nl/exo Universiteit Utrecht: google op “profielwerkstuk+onderwerpen+UU” Vrije Universiteit van Amsterdam: google op “profielwerkstuk+onderwerpen+VU” Denk samen met je profielwerkstuk-partner na over welke familieleden, buren, kennis iets doen met één van je profielvakken. Misschien heb je een buurman die in de elektronica werkt, een tante op een chemisch laboratorium. Zij kunnen je helpen nadenken over proeven. Misschien kun je op hun werk zelfs een proef uitvoeren.
Eén factor: Als je een ‘factor’ wilt onderzoeken, is het regel om alle andere factoren gelijk te houden. Bijvoorbeeld: Je wilt onderzoeken of het kauwen van kauwgom je tanden reinigt. Je test dit door je mond te spoelen met kleurstof die een rode kleur achterlaat op plaatsen waar plaque zit. Als je dit goed wilt onderzoeken, moet je twee groepen mensen onderzoeken die alleen verschillen in het feit dat de ene groep kauwgom heeft gebruikt en de andere niet. Beide groepen eten en drinken precies hetzelfde voorafgaand aan de test en hebben (gemiddeld) even goede gebitten. Ook mogen er geen mensen met specifieke tandproblemen in één van de groepen zitten. Alleen heeft de ene groep voorafgaand aan de test kauwgom gekauwd en de andere niet.
14
3.
Literatuuronderzoek. Voor exacte vakken is het vaak lastig om goede boeken te vinden, waaruit je informatie kunt halen. Veel Internetsites zijn niet wetenschappelijk genoeg en wetenschappelijke boeken zijn nog niet goed leesbaar voor jou. Je kunt daarom de volgende bronnen gebruiken: Wikipedia. Dit is een informatiebron (vooral op de Engelstalige site vind je veel informatie) voor de exacte vakken. Let er echter heel goed op dat je in je uiteindelijke werkstuk niet letterlijke teksten kopieert. Je kunt iets in je eigen woorden weergeven en je noemt de bron vervolgens in je bronnenlijst. Je kunt ook een stukje tekst letterlijk kopiëren. In dat geval moet je het tussen aanhalingstekens zetten en direct de bron eronder vermelden. Boeken op school. De docenten kunnen je vaak wel helpen aan boeken die op school liggen (bijv. VWO lesmethodes) die wel goed leesbaar zijn en die meer informatie over je onderwerp geven. Daarnaast staat de mediatheek tot je beschikking. Interview. Als je ergens buiten school onderzoek doet, kun je de onderzoekers laten vertellen over de achtergronden bij het onderzoek. Let er goed op dat uit de tekst duidelijk blijkt dat jijzelf alles goed begrepen hebt.
4.
Logboek of labjournaal. Voor de exacte vakken is het niet altijd handig om te werken met een logboek. Een logboek is namelijk een boekwerk waarin je –eventueel na afloop- beschrijft hoeveel tijd je waaraan, in welke ruimte hebt gewerkt. Een labjournaal is eigenlijk je kladboek dat je tijdens het gehele onderzoek bij de hand houdt. Hierin schrijf je de volgende zaken: wat je doet (proeven, berekeningen, ideeën bedenken, enz.), wat je ontdekt (uitkomst van experiment, berekening, bronnen op Internet die je kunt gebruiken, oplossing voor een probleem) en dat allemaal steeds voorzien van de datum. Een labjournaal hoeft absoluut niet netjes te zijn, zolang het maar leesbaar is. Een labjournaal schrijf je altijd op het moment dat je de proeven of berekeningen doet, dus nooit pas na afloop. Het labjournaal is een schriftje, waarin je steeds al deze dingen met pen opschrijft. Aan het einde van het onderzoek gebruik je al je aantekeningen uit je labjournaal voor het schrijven van je eindwerkstuk.
5.
Doel, hypothese of ontwerp: Een profielwerkstuk in een exact vak kan ofwel een doel hebben, ofwel een hypothese (die je toetst) of er is sprake van een ontwerp. Het doel met dan wel eerst duidelijk omschreven en afgebakend zijn. Voorbeelden: Doel: Je gaat onderzoeken of er een wiskundig verband is tussen de hoeveelheid tijd die kinderen achter de computer en televisie doorbrengen en hun gewicht. Je gaat hiervoor enquêtes houden, gewichten meten, berekeningen uitvoeren. Je doel is te onderzoeken of hier sprake is van een wiskundig verband (bijv. een eerstegraads vergelijking). Hypothese: Je gaat onderzoeken of de toiletblokken op school wel of niet hygiënischer zijn na de schoonmaak. Je gaat hiervoor bacteriekweekjes maken van verschillende plekjes op het toilet (kraan, deurknop, enz.) voor en nadat deze schoongemaakt zijn en telt of er inderdaad minder bacterieculturen voorkomen in schoongemaakte toiletten. De hypothese is dat er minder bacteriën voorkomen op schoongemaakte deurknoppen. Jij ‘toets’ of dit klopt. Ontwerp: Je gaat een kanon maken, waarmee je je als opdracht geeft dat je hiermee een kogel minimaal 25 meter moeten kunnen wegschieten.
6.
Hoofd- en deelvragen: Hierin verschillen de exacte vakken niet veel van de andere vakken. Het enige verschil is dat de hoofdvraag bij de exacte vakken nog meer dan bij andere vakken héél erg afgebakend moet zijn. Maak één beperkte vraag die je ook echt kunt onderzoeken en waarop je aan het eind van je onderzoek een antwoord kunt geven. Vrijwel altijd is je zelfbedachte vraag zo ‘breed’ dat je jaren onderzoek nodig hebt om dit goed te onderzoeken. Of de vraag is te vaag, om goed te kunnen onderzoeken. Het is nu de kunst om deze vraag steeds meer te beperken tot je een klein onderzoek hebt dat je heel precies kunt onderzoeken. Dus niet: “Kun je regenwater drinken?” Maar: “Komen er ionsoorten van zware metalen voor in regenwater?” Dus niet: “Wat zijn wasmiddelen?” Maar: “Welke bleekmiddelen worden in wasmiddelen gebruikt en hoe goed werken deze?”
15
Het gaat erom één vraag heel goed te onderzoeken in plaats van over veel zaken een beetje of iets vaags te schrijven. Je deelvragen zijn alle vragen die je eerst moet beantwoorden om vervolgens je hoofdvraag te kunnen beantwoorden. Zo zou je bijvoorbeeld voor het laatste onderzoek de volgende deelvragen kunnen maken:
Welke wasmiddelen staan in de schappen van de Albert Heijn en welke namen van bleekmiddelen staan op de ingrediëntenlijst van deze verpakkingen? Hoe werken deze bleekmiddelen precies? Wat voor soort vlekken worden door bleekmiddelen aangepakt? Hoe kun je de werking van een bleekmiddel experimenteel onderzoeken en vergelijken? Wat zijn de nadelen van het gebruik van bleekmiddelen in wasmiddelen? Vervolgens kun je in een experiment onderzoeken hoe snel of hoe grondig de verschillende bleekmiddeloplossingen verschillende soorten vlekken laten ‘verdwijnen’. 7.
Drie fasen: Je maakt je onderzoek in drie gedeelten. Na afloop van elk deel heb je een gesprek met je begeleider waarin hij/zij met je doorneemt of datgene wat je gedaan hebt goed genoeg is om mee door te gaan of dat je misschien een deel moet verbeteren of overdoen. Het heeft dus geen zin om met fase II te beginnen als je niet zeker weet dat je begeleider tevreden is over fase I. Fase I: Je schrijft hoofd- en deelvragen, (eventueel) een hypothese en een plan van aanpak. Een plan van aanpak is een planning waarin je precies schrijft op welk moment je wat af wilt hebben, waar je onderzoek wilt gaan doen en hoe je je praktische onderzoek wilt uitvoeren. Fase II: Het uitvoeren van je praktische onderzoek en het zoeken van achtergrondinformatie. Fase III: Het schrijven van het uiteindelijke verslag. Fase IV: Het trekken van een conclusie of het beantwoorden van de vraagstelling
Indien je kiest voor een onderzoek binnen het vak natuurkunde kun je het beste je PO die je op het vwo in klas 5 begonnen bent en in klas 6 afmaakt en op de havo in klas 4 begonnen bent en in klas 5 afmaakt tot uitgangspunt nemen. Je volgt dan een tijdpad dat hierop is afgestemd.
16
LOGBOEK Noteer alle werkzaamheden die je voor het maken van je profielwerkstuk verricht en die tijd die je er mee bezig was. Als je met z’n tweeën een werkstuk maakt, noteer dan ook wie het werk heeft uitgevoerd. Dit logboek moet als onderdeel van het werkstuk worden ingeleverd.
NAAM 1:……………………………………. NAAM 2:……………………………………
datum
activiteit
bestede tijd
door
17
Logboek vol? Je kunt een nieuw exemplaar downloaden via www.willemblaeu.nl
18
Bijlage: Onderwerpen om hoofd- en deelvragen mee te oefenen De economie van Nieuw Zeeland vergeleken met die van Nederland (1960-heden) De invloed van Albert Heijn op de eetcultuur van Nederland (hoe kom je aan informatie?) Het rekenonderwijs op drie basisscholen Kerkenbouw in Noord-Holland 1960-1970 Heksen in Nederland: vroeger en nu Multatuli’s Max Havelaar Grafopschriften in Alkmaar: vergelijking van de periodes 1920-1930 met 2000-2010 Het schrijven van een businessplan van je eigen onderneming De Europese Commissie die monopolisme bestrijdt Het effect van sportdrankjes op sportprestaties De thema’s en de architectuur van de drie jongste musea in Nederland Het begrip vrijheid volgens Jean Paul Sartre Twee Griekse tragedies vergeleken De ideeënwereld van Plato De wiskunde axioma’s van Euclides De principes van de geneeskunde van Hippocrates en Galenus Burgerschap in het vijfde eeuwse Athene Het merk Saab Romaanse bouwkunst De Olympische Spelen van 1926 en van 2012 Vrijetijdsbesteding van vmbo-ers vergeleken met vwo-ers Vergelijking van de sterspelers van de vier beste voetbalclubs. Welke factoren leveren succes op? Wat is de beste havo-opleiding in Alkmaar en omgeving? Turkse en Marokkaanse allochtonen: wie hebben het meest succes en waarom? De invloed van het DSB-debâcle op AZ Wat is het antwoord van Adam Smith op de huidige economische crisis?
19
VWO 2013-2014
Bronverwijzingen en bibliografie Inleiding Academisch onderzoek (daarop worden jullie op het vwo voorbereid) dient te voldoen aan de klassieke wetenschappelijke vereisten van originaliteit, controleerbaarheid, onpartijdigheid en onafhankelijkheid. In de letteren bestaat die controleerbaarheid vooral uit de traceerbaarheid en de verantwoording van de gebruikte bronnen. Dat geldt ook voor werkstukken bij allerlei andere leergebieden. Dat betekent allereerst, dat je nooit iets kunt overschrijven, knippen en plakken zonder aanhalingstekens plus bronvermelding. Citaten horen altijd gepaard te gaan met een bronverwijzing. Wees hier zorgvuldig in – overname zonder bronvermelding, hoe kort ook, geldt als plagiaat. Maar ook als je niet letterlijk citeert, moet je altijd bedacht zijn op de vragen: wie zegt dat, hoe weet je dat, waar heb je dat vandaan, waar is dat op gebaseerd? Telkens wanneer je specifieke gedachten (beweringen, opinies, definities) opvoert die zijn ontleend aan werk van anderen, moet dat voor de lezer helder en traceerbaar zijn, ook als het niet gaat om letterlijke citaten maar om parafrases of slechts één specifieke term.1 Externe bronnen Die externe bronnen kunnen bestaan uit elk medium type, mits ze openbaar beschikbaar (en dus traceerbaar) zijn: boeken, tijdschriftartikelen, onderzoeksrapporten, krantenartikelen, films, tv-programma's, theaterstukken, YouTube-filmpjes, websites, etc. Aan een correcte bronnenlijst is direct af te lezen om wat voor type bron het gaat: een boek of een artikel, een bioscoopfilm of een YouTube-film. Het is niet de bedoeling dat je tertiaire bronnen, zoals woordenboeken, encyclopedieën en Wikipedia, opneemt in je bronnenlijst, ook al zijn ze openbaar toegankelijk en heb je daarvan gebruik gemaakt – gebruik dit soort tertiaire bronnen om primaire bronnen op het spoor te komen. Bronverwijzingen Het klinkt gemakkelijk: netjes citeren, bronnen vermelden en een alfabetische literatuurlijst maken, maar in de praktijk gaat het nogal eens mis, meestal vanwege slordigheid of onbekendheid met de systematiek van een specifiek academisch format. Bronverwijzingen bestaan in principe uit twee elementen:
een bronvermelding in de lopende tekst (afhankelijk van het gekozen format kan deze bestaan uit een voetnoot of uit een zogeheten in-text referentie, meestal de auteursnaam plus jaartal tussen haakjes)
een alfabetische bronnenlijst, een bibliografie. Hoe refereer je?
1
Handleiding Academische Vaardigheden 2.0, Scribd.com. september 2009, 23 november 2010. http://www.scribd.com/doc/40540687/Academische-vaardigheden
20
De in-text referentie: Wanneer je in de tekst een uitspraak uit één van je bronnen citeert, zet je achter het citaat tussen haakjes de achternaam van de betreffende auteur en het jaar van uitgave van de betreffende titel. Voorbeeld: Nederland let op u saeck (Van Duyse, 1905) De voetnoot: Wanneer een citaat een exacte herhaling of uittreksel vanuit de bron is, moet deze tussen aanhalingstekens worden weergegeven en is een voetnoot of eindnoot vereist (auteur, titel, datum publicatie en pagina) Voorbeeld: 'Many of the problems that society confronts are of such inordinate complexity that it takes the greatest dedication and zeal to assemble the necessary data, analyze and prescribe. 2 Hoe maak je een voetnoot? Bij Word 2003 ga je naar ‘invoegen’, dan naar ‘verwijzing’ en dan naar ‘voetnoot’. Vermeld onderaan de pagina achter de voetnoot de gegevens. Hoe maak je een bronnenlijst? Voor het schrijven van de bibliografie en de bronvermelding gebruiken we de ‘MLA-stijl’. Deze methode wordt als internationale standaard gebruikt door veel universiteiten en hogescholen in Nederland en daarbuiten. MLA staat voor ‘The Modern Language Association’. De bibliografie komt op de laatste pagina van je werk te staan en bestaat uit de bronnenlijst op alfabetische volgorde op achternaam van de schrijver. Eerst komt de achternaam, komma, dan voornaam en/of voorletters. Let op de juiste interpunctie, cursivering en aanhalingstekens. In Engelstalige titels worden alle woorden behalve lidwoorden en voorzetsels met een hoofdletter geschreven. Format Hieronder vind je de meest voorkomende bronnen. Bij het citeren van andere bronnen kun je de MLA gids raadplegen in de bibliotheek. 1. Boek door één auteur: Achternaam, voornaam. Titel. Plaats van verschijnen: naam uitgever, jaartal. Voorbeeld: Rowling, J.K. Harry Potter and the Chamber of Secrets. New York: Scholastic, 1999.
2. Boek door twee auteurs:
2
Ian L. McHarg, Design with Nature, 1969, p.7.
21
Achternaam, voornaam en voornaam achternaam. Titel. Plaats van verschijnen: naam uitgever, jaartal. Voorbeeld: Thompson, Kristin, David Bordwell. Film history: An introduction. New York: McGraw-Hill, 1994. 3. Boek door meerdere auteurs: Achternaam, voornaam, et al. Titel. Plaats van verschijnen: naam uitgever, jaartal. Voorbeeld: Klibansky, Raymond, et al. Saturn and Melancholy. 1964. Nendeln, Liechtenstein: Kraus Reprint, 1977. 4. Artikel in tijdschrift of krant Achternaam, voornaam. ‘titel.’ Titel tijdschrift jaargang: nummer (jaartal): nummers eerste en laatste pagina. Voorbeeld: Boogaard, Raymond van den. ‘Sovjet Unie weer terug naar sociaal realistische kunst.’ NRC/Handelsblad, 13 oktober 1984: 18 Lipkin, Stephen N. ‘Real emotional logic: persuasive strategies in docudrama.’ Cinema Journal, jrg. 38, nr. 4 (1999): p. 68-86. 5. CD-ROM, DVD: A Place in the Sun. Dir. George Stevens. 1951. DVD. Paramount, 2001. 6. Films It’s a Wonderful Life. Dir. Frank Capra. RKO, 1946. Charlie and the Chocolate Factory. Dir. Tim Burton. Based on book by Roald Dahl. Perf. Johnny Depp. Warner, 2005. 7. Boek of film review: Achternaam, voornaam, ‘titel.’ Review of Titel artikel. tijdschrift jaargang: nummer (jaartal): nummers eerste en laatste pagina. Redekop, Magdalene. ‘The Importance of Being Mennonite.’ Review of A Complicated Kindness, by Miriam Toews. Literary Review of Canada Oct. 2004: 19-20. Simic, Charles. "The Image Hunter." Review of Joseph Cornell: Master of Dreams, by Diane Waldman. New York Review 24 Oct. 2002: 14+.
8. Advertentie in tijdschrift, krant 22
NAAM. Advertentie. Tijdschrift of krant, jaargang: pagina Voorbeeld: GEICO. Advertisement. Newsweek 16 Jan. 2006: 92. 9. Informatie van het Internet Een bronvermelding van het Internet moet minimaal de volgende informatie bevatten: Achternaam auteur, voornaam. Titel document. Datum van publicatie op internetóf – indien van toepassing - datum van de meest recente update. Datum waarop je de site hebt bezocht
. Hier kun je nog relevante informatie aan toevoegen zoals naam van het bedrijf of het instituut waar de auteur aan verbonden is. Voorbeelden:
Internet artikel uit een online tijdschrift: "Childcare Industry 'Should Welcome Men'." BBC News Online: Education.7 June 2003. 10 Oct. 2005 .
Cartoons, kaarten, foto’s van het Internet: Schulz, Charles. "Peanuts Collection - Snoopy Cuddling Woodstock." Cartoon. Art.com. "Islamic State of Afghanistan: Political Map." Map. Atlapedia Online. 1993-2003. Latimer Clarke. 7 June 2003 .
Particuliere website: Pellegrino, Joseph. Home page. 16 Dec. 1998. 1 Oct. 1999 .
Professionele website Mortimer, Gail. The William Faulkner Society Home Page. 16 Sept. 1999. William Faulkner Soc. 1 Oct. 1999 .
23
Plagiaat, citeren, parafraseren, bronnenlijst Deel A
Plagiaat voorkomen
1.1. Wat is plagiaat? Regelmatig verschijnen in de media berichten over plagiaat. Wetenschappers en studenten worden er soms van verdacht plagiaat gepleegd te hebben. De boodschap is eigenlijk: “Plagiaat is diefstal. Wie plagieert eigent zich het intellectuele eigendom van iemand anders toe om er zelf beter van te worden.” (website EUR, 20073). Beschuldigd worden van plagiaat is niet goed voor je studievoortgang en ook niet voor het beeld over jouw imago binnen de opleiding en binnen het beroepenveld waar je later in terecht wilt komen. Wees dus verstandig en kopieer niet zomaar teksten of materiaal van anderen in je werkstukken, tenzij je het op een nette manier vermeldt. Maar wat is plagiaat nu eigenlijk? Plagiaat is volgens Van Dale (2007): “het overnemen van stukken, gedachten, redeneringen van anderen en deze laten doorgaan voor eigen werk.” Plagiaat plegen tijdens je studie is een vorm van fraude en is te vergelijken met ‘spieken’. Je neemt iets over van iemand anders en levert het in alsof je het zelf bedacht hebt. Een andere reden om goed je bronnen te vermelden is dat het een lezer de mogelijkheid biedt om de inhoud te verifiëren/controleren en om zich verder in de materie te verdiepen. Misschien krijgt een ander wel een nieuw idee door een onderdeel van jouw werkstuk of scriptie en wil die daar op voortborduren. Dat kan als je jouw bronnen goed vermeldt.
1.2. Wat is citeren en wat is parafraseren? Vaak kom je met betrekking tot correct bron vermelden de termen ‘citeren’ en ‘parafraseren’ tegen. Wat is dat nu eigenlijk en wat is het verschil? Citeren is het letterlijk overnemen van iemands geschreven of gesproken woord. Dit mag, op voorwaarde dat de tekst niet te lang is, ‘je het citaat tussen aanhalingstekens plaatst’ en altijd de bron vermeldt; dat wil zeggen, je moet ín de tekst ter plekke een (korte) verwijzing naar de bron maken (bijvoorbeeld met een voetnoot) en uitgebreide informatie over de bron opnemen in de referentielijst. Je
Dit deeldocument is afkomstig van de Hogeschool In Holland. Verwijs Wijzer Studentenhandleiding voor correcte bronvermelding & plagiaatpreventie Versie 2.4
24
eerder ingeleverde werkstukken of werkstukken van andere studenten zijn net zo goed ‘bronnen’ als informatie uit de bibliotheek of op webpagina’s, of uit een You Tube filmpje.
Parafraseren is het in eigen woorden weergeven van iemands geschreven of gesproken woord. Dit kun je gebruiken om je eigen betoog of redenering kracht bij te zetten. Niet om het als je eigen redenering te presenteren. “Een veelvoorkomende misvatting is dat bronvermelding alleen nodig is bij citaten. Dat is onjuist” (website UvA, 20074). Ook bij parafraseren moet je altijd de bron vermelden; dat wil zeggen, je moet ín de tekst ter plekke een (korte) verwijzing naar de bron maken en uitgebreide informatie over de bron opnemen in de referentielijst .
1.3. Checklist voor leerlingen 5
De faculteit Letteren van de Universiteit van Utrecht (2007) heeft op haar website de volgende handige checklist voor studenten gepubliceerd: “Onder plagiaat valt onder meer: -
het knippen en plakken van tekst van digitale bronnen zoals encyclopedieën of digitale tijdschriften zonder aanhalingstekens en verwijzing;
-
het knippen en plakken van teksten van het internet zonder aanhalingstekens en verwijzing;
-
het overnemen van gedrukt materiaal zoals boeken, tijdschriften of encyclopedieën zonder aanhalingstekens of verwijzing;
-
het opnemen van een vertaling van bovengenoemde teksten zonder aanhalingstekens en verwijzing;
-
het parafraseren van bovengenoemde teksten zonder verwijzing. Een parafrase mag nooit bestaan uit louter vervangen van enkele woorden door synoniemen;
-
het overnemen van beeld-, geluids- of testmateriaal van anderen zonder verwijzing en zodoende laten doorgaan voor eigen werk;
-
het overnemen van werk van andere studenten en dit laten doorgaan voor eigen werk (indien dit gebeurt met toestemming van de andere student is de laatste medeplichtig aan plagiaat); (..)
-
het indienen van werkstukken die verworven zijn van een commerciële instelling (zoals een internetsite met uitreksels of papers) of die tegen betaling door iemand anders zijn geschreven.”
Denk eraan dat het bij álle vormen van werk van een ander van belang is om aan te geven dat het van elders afkomstig is. Dus niet alleen bij tekst, maar ook bij gebruik van afbeeldingen, ontwerpen, schema’s, tabellen, geluidsfragmenten, filmpjes etc.
4 5
URL: http://www.student.uva.nl/fdr_plagiaat/object.cfm/objectid=7F7F688A-ECBE-4844-B09EBE6865C23F68 URL: http://www2.let.uu.nl/Solis/geschiedenis/onderwijszaken/plagiaat/plagiaat_checklist_text.htm
25
1.4. Vuistregels bij het gebruik van bronnen Zoals gezegd, in een werkstuk moet jouw eigen bijdrage goed onderscheiden kunnen worden van andermans werk. Je mag redeneringen en korte letterlijke tekstdelen van anderen dus wel gebruiken, als je maar duidelijk vermeldt dat het andermans werk is. Nu je weet wat citeren, parafraseren en verwijzen naar de bron ín de tekst is, geven we je hier de belangrijkste vuistregels:
Vuistregels correcte bronvermelding
Redeneringen “van anderen mag je nooit, ook niet in je eigen woorden, presenteren als afkomstig van jezelf.
Zet een citaat altijd tussen aanhalingstekens en vermeld de bron op adequate wijze.
Je mag teksten van anderen die je in eigen woorden weergeeft (parafraseren) niet presenteren als je eigen werk. Als je parafraseert, geef dan aan waar je begint met parafraseren en waar je eindigt en vermeld de bron” (website Erasmus Universiteit Rotterdam, 20076).
Neem bij een parafrase (in eigen woorden geformuleerde tekst) of een citaat ter plekke een correcte verwijzing naar de bron op en vermeld uitgebreide informatie over de bron op een andere plek: in de literatuurlijst (of in een voetnoot, afhankelijk van de afspraak binnen de opleiding).
In tal van artikelen over bronvermelding worden suggesties gedaan en regels gesteld over de layout en de lengte van citaten. Het gaat echter om de bovenstaande vuistregels. Hoe je het in je verslag laat zien, is aan jezelf en/of afhankelijk van afspraken die men binnen je opleiding of vakgebied (met bijbehorende citeerstijl, bijvoorbeeld de APA-stijl (American Psychological Association) heeft gemaakt. Nog enkele suggesties uit de literatuur: Aanvullende regels Citeren
Citeer alleen in uitzonderingsgevallen. Dus alleen wanneer de letterlijke formulering essentieel is. Bedenk goed of het functioneel is om zo’n lang citaat (of een parafrase) op te nemen. Beperk het citaat tot datgene, wat voor het begrijpen van het verband en/of voor je betoog nodig is.
Neem bij citeren de letterlijke tekst nauwkeurig over. Je mag citaten niet vertalen. Citeer in de oorspronkelijke taal, of citeer niet.
6
Plaats het citaat tussen aanhalingstekens.
URL: http://www.eur.nl/eur/publicaties/plagiaat
26
Wanneer je delen weg wilt laten, plaats dan “(...)” op die plek.
Bij een citaat met meer dan 40 woorden, maak je er een blokcitaat van: géén aanhalingstekens om het citaat, maar wel inspringen vanaf de linkermarge.
Je kunt er voor kiezen om lange citaten niet in de hoofdtekst, maar in de bijlagen op te nemen.
Parafraseren
Geef duidelijk aan in de tekst van welke bron de parafrase komt.
“Let op dat je bij een parafrase niet alleen een paar woorden wijzigt, maar dat je de boodschap die je wilt overbrengen geheel in eigen woorden formuleert. Vergelijk je parafrase altijd nog even met het origineel.” (website Universiteit van Utrecht, 20077)
2. Controle op fraude en sancties
2.1. Docent en detectiesoftware Het Willem Blaeu werkt met plagiaatdetectie-software Ephorus in gebruik. Je bent verplicht je werkstuk ook digitaal in te leveren.
2.2. De ‘grens’ over… en dan? (sancties) Docenten melden fraudegevallen altijd bij de examencommissie. Het is dan een goede praktijk om eerst nog met de leerling te overleggen. De examencommissie zelf is verplicht tot wederhoor van de leerling. Leerlingen die worden verdacht van fraude lopen het risico van uitsluiting van het examen.
2.3. Meewerken aan plagiaat (gelegenheid bieden) Wanneer leerling Y een deel of het complete verslag van leerling X gebruikt in het eigen verslag, bijvoorbeeld een scriptie, met de médewerking of toestemming van leerling X, zonder daarbij de bron vern herkomst (leerling Y) te vermelden, dan is leerling X medeplichtig aan plagiaat.
7
URL: http://www2.let.uu.nl/Solis/geschiedenis/onderwijszaken/plagiaat/plagiaat_checklist_text.htm
27
Deel B Algemene richtlijnen voor bronvermelding Citeren, parafraseren, verwijzen ín de tekst en het opstellen van een bronnenlijst
1. Correct bronnen vermelden In Deel A heb je kunnen lezen wat plagiaat is, wat citeren en parafraseren inhoudt (paragraaf 1.2) en dat het van belang is om op correcte wijze je bronnen te vermelden. Dit houdt in:
citaten en geparafraseerde tekst duidelijk aangeven in de tekst;
een korte bronverwijzing ín de tekst bij het citaat of de parafrase opnemen;
uitgebreide informatie over de bronnen plaatsen in een referentielijst (vaak ook bronnenlijst of literatuurlijst genoemd) of in een voet-/eindnoot. Een referentielijst neem je op aan het einde van het werkstuk (zie referentielijst).
Boodschappenlijst Voor de bronverwijzing in de tekst en voor het maken van een referentielijst heb je de volgende informatie nodig (tabel naar idee van: UBVU Webcursussen (2006)). Met dit ‘boodschappenlijstje’ kan je tijdens onderzoek doen altijd de juiste administratie bijhouden. Bekijk hfst. 2 voor de benodigdheden bij andere type bronnen.
Boek
Hoofdstuk of artikel in boek
Tijdschriftartikel
Webpagina
Auteur(s)
Auteur(s) hoofdstuk
Auteur(s)
Auteur(s)
Jaar van uitgave
Jaar van uitgave
Jaar van uitgave
Publicatiedatum (laatste aanpassing)
Titel
Titel hoofdstuk
Titel artikel
Titel van de pagina
Plaats van uitgave
Redacteur(en) boek
Titel tijdschrift
Datum van bezoek
Uitgever
Titel boek
Jaargang(nummer)
Volledige URL
Evt. druk
Paginanummers
Afleveringsnummer
Organisatie
Plaats van uitgave
Paginanummers
Uitgever
28
De stijl van citeren en verwijzen kan verschillen per vakgebied. Bespreek met je docent welke richtlijn en/of stijl je in je werkstuk moet toepassen.
1.1. Algemene richtlijnen bij citeren en parafraseren In verschillende bronnen kom je steeds dezelfde richtlijnen tegen over hoe je het beste kunt citeren en parafraseren. De belangrijkste richtlijnen zijn als volgt: Citeren
Citeer alleen in uitzonderingsgevallen. Dus alleen wanneer de letterlijke formulering essentieel is. Bedenk goed of het functioneel is om zo’n lang citaat (of een parafrase) op te nemen. Beperk het citaat tot datgene, wat voor het begrijpen van het verband en/of voor je betoog nodig is.
Neem bij citeren de letterlijke tekst nauwkeurig over. Je mag citaten niet vertalen. Citeer in de oorspronkelijke taal, of citeer niet.
Plaats het citaat tussen aanhalingstekens.
Wanneer je delen weg wilt laten, plaats dan “(...)” op die plek.
Bij een citaat met meer dan 40 woorden, maak je er een blokcitaat van: laten inspringen vanaf de linkermarge.
Je kunt er voor kiezen om lange citaten niet in de hoofdtekst, maar in de bijlagen op te nemen.
Parafraseren
Geef duidelijk aan in de tekst van welke bron de parafrase komt.
“Let op dat je bij een parafrase niet alleen een paar woorden wijzigt, maar dat je de boodschap die je wilt overbrengen geheel in eigen woorden formuleert. Vergelijk je parafrase altijd nog even met het origineel.” (website Universiteit van Utrecht, 20078)
1.2. Bronverwijzing ín de tekst Het opnemen van een citaat of parafrase moet controleerbaar zijn. Om controle door de lezer mogelijk te maken moet je de vindplaats (de bron) vermelden. Dat doe je door ín de tekst de bron te vermelden. Vermeld in de lopende tekst of ná het citaat of na een parafrase of alinea met gebruikte informatie:
naam van de schrijver
jaar van uitgave
paginanummer (alleen bij citaat; niet bij parafrase)
8
URL: http://www2.let.uu.nl/Solis/geschiedenis/onderwijszaken/plagiaat/plagiaat_checklist_text.htm
29
In de bronnenlijst plaats je vervolgens de uitgebreide informatie over de bron. Voorbeelden van verwijzing ín de tekst naar bronnen9: Bij auteurs (van eenzelfde bron) o
IJzermans en Van Schaaijk (2003) stelden dat “[citaat]” (p.118-119).
o
“[citaat]” (IJzermans & Van Schaaijk, 2003, p.118-119).
Bij een parafrase hoef je géén aanhalingstekens en geen paginanummers te vermelden. o
[parafrase] (IJzermans & Van Schaaijk, 2003).
Let op: bij twee auteurs zet je in de lopende tekst ‘en’ tussen de achternamen en bij de bronverwijzing aan het einde van een zin het ‘&’-teken tussen de achternamen (tussen de haakjes).
Bij verwijzen naar internetpagina’s: Wanneer je auteursnaam en publicatiedatum weet, gaat dit in principe hetzelfde als bij bovengenoemde ‘papieren bronnen’ zoals hierboven vermeld. Uitzonderingen: o
Auteur onbekend: (“New child”, 2001) . De titel van de internetpagina of het artikel begint met de woorden ‘New child’).
o
Publicatiedatum onbekend: (Abrahams, n.d.) . Vermeldt “n.d.” (=no date) in plaats van de publicatiedatum.
o
Auteur en datum onbekend: (“New child”, n.d.)
Advies (wijkt af van APA-style): vermeld in een voetnoot de volledige URL van de bron. In de referentlijst (zie hoofdstuk 2) vermeld je uiteraard alle brongegevens.
Publicatie zonder auteur: Dat kan bijvoorbeeld zijn: een woordenboek, een internetbron of een krantenartikel. Vermeld de eerste woorden van de titel (of de hele titel als die kort is). o
Bijvoorbeeld: [bij een parafrase] (Wangedrag in medisch-wetenschappelijk publiceren, 1994) .
9
Meer specifieke en gedetailleerde richtlijnen over bronverwijzingen in de tekst (voor wat betreft de APA-stijl) kun je onder andere vinden op de website van de Radboud Universiteit: http://www.ru.nl/aspx/download.aspx?File=/contents/pages/315690/apawebsite.pdf of die van de Universiteit van Tilburg: http://www.tilburguniversity.nl/services/library/internetlinks/socialsciences/apa.html .
30
2. Bronnenlijst Aan het eind van je werkstuk neem je een bronnenlijst op met standaardbeschrijvingen van de gebruikte bronnen. Het spreekt voor zich dat dit eenduidig moet gebeuren (zo, dat verwarring uitgesloten is). Algemene stijlregels zijn:
Vermeld de auteursnaam, titel, jaar en plaats van uitgave en de desbetreffende paginanummer(s).
De verschillende onderdelen worden gescheiden door een punt of een komma (soms een dubbele punt).
De lijst wordt alfabetisch weergegeven (op volgorde van het eerste woord van de referentie [dat kan de auteur zijn, maar ook de titel van een boek of werk]).
Vermelding van de namen van de auteurs Voor wat betreft de vermelding van de namen van auteurs bestaan er verschillende werkwijzes. De APA-stijl stelt dat je altijd álle auteursnamen moet vermelden bij een referentie in de lijst. Wat ook kan is dat je bij meer dan drie auteurs het beperkt door alleen de eerste auteur te vermelden met de toevoeging “e.a.” of “et al”. (stijl die onder andere in bibliotheek-kringen wordt gehanteerd).
2.1. Boek of rapport
Auteursnaam/-namen, komma, voorletter(s), punt Zijn er meerdere auteurs, dan zet je een komma tussen de verschillende namen en het &-teken voor de laatste auteur.
Jaar van uitgave tussen haakjes, punt.
Titel van het boek of rapport: eventuele ondertitel, punt (titel en ondertitel cursief, of onderstreept)
Plaats van uitgave, dubbele punt
Uitgever, punt.
Bij een herdruk vermeld je hier het nummer, punt
Voorbeeld:
Hulshof, M. (2001). Leren Interviewen: een HBO-methode voor het mondeling verzamelen van informatie. Groningen: Wolters Noordhoff. Vierde druk.
31
2.2. Hoofdstuk of artikel uit een boek Soms is een bron een hoofdstuk of artikel uit een boek waaraan verschillende auteurs hebben meegewerkt. De auteur (of auteurs) van het boek is dan meestal de redacteur (Engels: editor). De beschrijving van een hoofdstuk of artikel uit zo’n boek lijkt veel op die van een tijdschriftartikel.
Auteursnaam/-namen, komma, voorletter(s), punt
Jaar van uitgave tussen haakjes, punt.
Titel van het hoofdstuk, punt
“In”
Naam/-namen van de auteur(s) van het boek, komma, voorletter(s), komma (bij meerdere auteurs wordt voor de laatste auteur het &-teken geplaatst; achter de naam van de redacteur komt tussen haakjes: red. Let op de plaats van de voorletters, hier staan die vóór de achternaam, normaal gesproken erachter)
Titel van het boek, eventuele ondertitel (cursief), en tussen haakjes de paginanummers (voorafgegaan door pp. bij meerdere pagina’s en p. bij één pagina), punt
Plaats van uitgave, dubbele punt
Uitgever, punt
Voorbeeld:
Dupont, W.J.H.T. (2000). Onrechtmatige uitingen. In Grosheide, F.W. (red.), Hoofdstukken Communicatie- & Mediarecht: Beschouwingen over de juridische aspecten van openbare communicatie en massamedia (pp. 313-368). Nijmegen: Ars Aequi Libri.
2.3. Tijdschriftartikel
Auteursnaam/-namen, komma, voorletter(s), punt Zijn er meerdere auteurs, dan zet je een komma tussen de verschillende namen en het &-teken voor de laatste auteur.
Jaartal tussen haakjes, punt
Titel van het artikel, eventuele ondertitel (niet cursief of onderstreept), punt
Naam tijdschrift (cursief), komma
Tijdschriftnummer of jaargangnummer (cursief), komma (het jaargangnummer wordt gevolgd door het deelnummer, ook cursief en tussen haakjes)
Paginanummer(s) van het artikel (met een liggend streepje ertussen) (zónder p. of pp.), punt
Voorbeelden:
Berkvens, J.M.A. (1996). Van normen en waarden. Computerrecht, 6, 230-236. 32
Rienties, B., & Arts, M. (2004). Omgaan met plagiaat: van intuïtie naar bewijs. Tijdschrift voor hoger onderwijs, 22(4), 251-264.
2.4. Krantenartikel
Auteursnaam/-namen, komma, voorletter(s), punt
Zijn er meerdere auteurs, dan zet je een komma tussen de verschillende namen en het &-teken voor de laatste auteur.
Datum van publicatie tussen haakjes, punt
Titel van het artikel; eventuele ondertitel (niet cursief of onderstreept), punt
Naam krant (en evt. de sectie) (cursief)
Paginanummer(s) van het artikel (met een liggend streepje ertussen), punt
Bij anonieme krantenartikelen is het de gewoonte om de titel (de kop) te vermelden en de volledige datum van verschijning. Voorbeeld:
Hintum, M. van, & Persson, M. (22 september 2007). Makkelijker fraude dan plagiaat: Publicaties controle met software op overname van andermans teksten is nog niet waterdicht. De Volkskrant, sectie: Kennis, p. 3.
2.5. Audiovisuele materialen en media Hieronder valt onder andere de informatie op dragers als video, dvd, cd-rom, films, radio- en t.v. programma’s. Streef ernaar de bronvermelding zodanig te specificeren dat de lezer het spoor kan natrekken. Vermeld altijd:
Titel, evt. versienummer, titel programma
Auteursnaam/-namen
Jaar van uitgave/uitzending, uitgever of naam zendgemachtigde
Medium/type bron: tussen vierkante haken achteraan in de referentie
Voorbeelden:
AG-CD '96,Elektronisch Archief Automatiseringsgids 1994-1996, 1996, ten HagenStam, [cd-rom].
Zembla, Reportage over internetbedrijf Kazaa, BastenBatenburg, Christof van e.a., 200511-16, NPS/VARA, [t.v. programma gevonden in Beeld en Geluid in Academia].
Mars en Venus op het werk, [lezing door] John Gray, 2002, TFC Trainingsmedia, [video]. 33
2.6. Digitale bronnen (bijvoorbeeld via internet) Verwijzigingen naar digitale bronnen, zoals internetpagina’s (ook: weblogs) en elektronische databanken, zijn aan de orde van de dag binnen het hoger onderwijs. Hiervoor gelden min of meer dezelfde richtlijnen voor bronvermelding als voor andere materialen.
Auteursnaam/-namen, komma, voorletter(s), punt . Indien bekend! Alternatief is starten met de titel en daarna de publicatiedatum vermelden)
Publicatiedatum (als er geen datum bekend is: “(n.d.)”, punt
Titel van het werk (cursief) (indien bekend)
“Opgehaald op [ datum van ophalen ] van ”
URL
De organisatie (en afdeling) wanneer een document afkomstig is van een complexe website; bijvoorbeeld van een ministerie of universiteit.
Bij elektronische tijdschrift artikelen, die een exacte kopie zijn van de gedrukte versie, zonder wijzigingen in layout of toevoegingen, volstaat een bronvermelding van het tijdschriftartikel met achter de titel tussen vierkante haken toegevoegd: [Electronic version]. Let op: dit is anders dan de regel in paragraaf 2.5 voor audiovisuele materialen en media. Voorbeelden:
Groenhuijsen, C., (2002). Tijdnood? Scriptie nodig? Klik hier! Opgehaald op 29 oktober 2007 van http://www.edusite.nl/edusite/columns/10116
Auteursrecht (n.d.). Op 12 oktober 2007 opgehaald van http://www.auteursrecht.nl/auteursrecht/pagina.asp?pagnaam=auteursrecht
Berkvens, J.M.A., Van normen en waarden [Electronic version], Computerrecht, nr. 6, 1996, 230-236.
Plagiaat algemeen (n.d.). In november 2007 opgehaald van http://www.student.uva.nl/fdr_plagiaat/object.cfm/objectid=7F7F688A-ECBE-4844B09EBE6865C23F68, Universiteit van Amsterdam.
K&B 1 - 1996 - 6van8 – Plagiaat (n.d.). Op 29 oktober 2007 opgehaald van http://www.youtube.com/watch?v=Ip0DRQduSxY. NB Wanneer je weet dat de makers Van Kooten & de Bie zijn, dan kun je dat in de referentie opnemen; anders niet. 34
35
Profielwerkstuk havo en vwo 2013-2014 Eerste vraagstelling Onderstreep of vul in Naam leerling 1
mailadres
Naam leerling 2
mailadres
Voorlopige vraagstelling
Akkoord vakdocent voor deze vraagstelling (naam, paraaf en datum) Indien gewenst: Voorkeur voor begeleider (naam) Motivatie door de leerlingen Akkoord vakdocent om kandidaat te zijn voor de begeleiding
Tweede vraagstelling (reserve, voor geval vak of docent “vol” zitten) Voorlopige vraagstelling
Uiterlijk 13 juni 2013 inleveren bij je afdelingsleider (alleen geldig met handtekening vakdocent)
36
Profielwerkstuk havo en vwo 2013-2014 Opzet of hoofd- en deelvragen Naam leerling 1
mailadres
Naam leerling 2
mailadres
Hoofdvraag of onderzoeksopzet
Deelvragen of uitwerking onderzoeksopzet (bij voorkeur in bijlage)
Waar vind je informatie? (bij voorkeur in bijlage)
Akkoord vakdocent voor (naam, paraaf en datum)
Uiterlijk 5 juli 2013 inleveren bij de afdelingsleider (alleen geldig met handtekening vakdocent). Later inleveren leidt tot 1 punt aftrek van je eindcijfer profielwerkstuk. 37