Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".
Als u het instructieboekje online raadpleegt, hebt u tevens toegang tot de meest recente informatie. Deze informatie is gemakkelijk te herkennen aan de paginamarkeringen die worden weergegeven met dit pictogram:
Belangrijke informatie: Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Automobiles PEUGEOT voorkomen, kan storingen in het elektronisch systeem van uw auto veroorzaken. Wij verzoeken u hier rekening mee te houden en raden u aan contact op te nemen met een vertegenwoordiger van het merk PEUGEOT om u te laten informeren over het assortiment uitrustingen en accessoires voorzien van het betreffende artikelnummer.
Als de rubriek "MyPeugeot" niet beschikbaar is op de website van het merk voor uw land, kunt u het instructieboekje op het volgende internetadres raadplegen: http://public.servicebox.peugeot.com
Selecteer: de link in het gedeelte voor "Particulieren", de taal, het model van uw auto, de uitgiftedatum die overeenkomt met de datum van deel 1A op het kentekenbewijs van uw auto. U kunt hier het instructieboekje van uw auto in dezelfde lay-out bekijken.
WELKOM Wij danken u voor uw keuze voor de 107. Dit instructieboekje is ontwikkeld om u in de gelegenheid te stellen onder alle omstandigheden optimaal gebruik te maken van de mogelijkheden van uw 107. In het eerste deel van het boekje is, na een gedetailleerde index, de belangrijkste informatie samengevat om u in korte tijd vertrouwd te maken met de bediening van uw 107. Vervolgens komen alle details van uw 107 op het gebied van comfort, veiligheid en rijden uitgebreid aan bod, zodat u en uw passagiers maximaal van de auto kunnen genieten. Uw auto kan, afhankelijk van het uitrustingsniveau en de specifieke kenmerken voor het land waarvoor uw auto bestemd is, slechts van een deel van de in dit instructieboekje vermelde uitrustingen zijn voorzien.
Symbolen Waarschuwing: dit symbool geeft waarschuwingen weer die u absoluut dient te respecteren omwille van uw veiligheid en die van anderen en om schade aan uw auto te voorkomen.
Bescherming van het milieu: dit symbool verschijnt bij adviezen met betrekking tot de bescherming van het milieu.
Informatie:
Verwijzing:
dit symbool vestigt uw aandacht op aanvullende informatie die u helpt de gebruiksmogelijkheden van uw auto optimaal te benutten.
dit symbool verwijst naar de bladzijde waar meer informatie over de desbetreffende functie is te vinden.
Inhoud
In één oogopslag
Eco-rijden
. .
Toegang tot de auto Sleutels / Afstandsbediening Portieren Elektrisch bedienbare ruiten Zijruiten achter Achterklep Brandstoftank
Controle tijdens het rijden Toerenteller Instrumentenpaneel Controle-/waarschuwingslampjes Kilometerteller Meters Tijd instellen
Rijden 26 28 28 29 29 30
2 Tronic versnellingsbak
Comfort 19 19 20 23 23 25
Ventilatie Verwarming Airconditioning Spiegels Stuurwiel verstellen Voorstoelen Achterbank
Zicht 33 34 35 37 37 38 39
Lichtschakelaar LED-dagrijverlichting Koplampen verstellen Plafonnier Ruitenwisserschakelaar
Indelingen Voorzieningen in het interieur Voorzieningen in de bagageruimte
42
44 45 46 46 47
Veiligheid 40 41
Claxon Alarmknipperlichten Handrem Brake-assist-system (BAS) ABS, REF, CSC ASR en ESP Autogordels Airbags
48 48 48 49 49 50 51 54
Inhoud
Onderhoud
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen Kinderzitjes ISOFIX-bevestigingen
57 62
Motorkap openen Motor Niveaus controleren Controles
Praktische informatie Wiel verwisselen Lampen vervangen Zekeringen vervangen 12V-accu Matten Autoradio/luidsprekers inbouwen Slepen van uw auto Allesdragers monteren Accessoires
Audio 84 85 86 88
Technische gegevens 65 67 71 76 79 79 80 81 82
Motor Gewichten Afmetingen Identificatie
Autoradio / Bluetooth Autoradio
93 116
Visuele index
.
Index
.
89 90 91 92
In één oogopslag
Openen Sleutel met afstandsbediening
A. Vergrendelen van de auto. B. Ontgrendelen van de auto. 26
Centraal vergrendelen/ ontgrendelen van de auto (vanuit het interieur)
Starten
C. Bedien de knop op het bestuurdersportier (indrukken of omhoog trekken) om de portieren en achterklep van de auto centraal te vergrendelen/ontgrendelen.
1. 2. 3. 4.
28
4
Stand STOP. Stand Accessoires (1e stand). Stand Aan (2e stand). Stand Starten.
In één oogopslag
.
Openen Brandstoftank
Open de brandstoftankklep, steek de sleutel in het slot en draai deze iets naar links en weer terug naar rechts. De sleutel komt weer terug weer in de oorspronkelijke stand en de tankdop is ontgrendeld.
Motorkap
Draai de dop los met de sleutel. Draai de dop na het tanken weer helemaal rechtsom dicht tot de dop klikt en sluit de brandstoftankklep. Inhoud brandstoftank: ongeveer 35 liter.
Minimumbrandstofniveau Als dit blokje knippert in combinatie met een geluidssignaal, zit er nog ongeveer 5 liter brandstof in de tank. 30
1. 2. 3.
Ontgrendeling binnenzijde. Ontgrendeling buitenzijde. Motorkapsteun. 84
5
In één oogopslag
Interieur Handbediende airconditioning Dit airconditioningssysteem zorgt voor een optimale luchtverdeling en temperatuur in het interieur. 35
2 Tronic versnellingsbak Bij deze elektronisch bediende handgeschakelde versnellingsbak met vijf versnellingen kunt u kiezen tussen het comfort van de automatische bediening en het plezier van het handmatig schakelen. 42
Extra aansluiting voor draagbare apparatuur Deze aansluiting is geschikt voor een groot aantal MP3-spelers, zodat u tijdens het rijden naar uw favoriete muziek kunt luisteren. Zie het deel "Audio" voor de gebruiksvoorwaarden. 102
6
In één oogopslag
.
Cockpit 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
8. 9. 10. 11. 12. 13. 14.
Hendel motorkapontgrendeling Koplampverstelling Uitschakelen airbag aan passagierszijde Verstelbaar en afsluitbaar zijventilatierooster Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers Airbag bestuurder Claxon Zekeringkast dashboard (links en rechts onder de bekleding van het instrumentenpaneel) Toerenteller Bediening buitenspiegel passagierszijde Bedieningen bij het stuur 2 Tronic versnellingsbak Schakelaar ruitbediening passagierszijde Versnellingshendel Bekerhouder Hoogteverstelling stuurwiel
7
In één oogopslag
Cockpit 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18.
8
Bediening buitenspiegel bestuurderszijde Instrumentenpaneel Ruitenwisserschakelaar Contact-/stuurslot Alarmknipperlichten Opbergvak Luchtverdeelrooster Voorruitontwaseming Airbag passagier Verstelbaar en afsluitbaar zijventilatierooster Opbergbox Autoradio Bedieningspaneel ventilatie, verwarming of airconditioning AUX-ingang voor het aansluiten van een extern apparaat Opbergvak 12V-aansluiting (maximaal 120 W) Handrem Schakelaar ruitbediening bestuurderszijde
In één oogopslag
.
Comfort Voorstoelen
1.
Verstellen in lengterichting.
2.
Verstellen van de hoek van de rugleuning.
3.
Toegang tot de achterbank (3-deurs). 38
9
In één oogopslag
Comfort Elektrisch bedienbare ruiten vóór
A. Schakelaar voor openen en sluiten. Druk op de schakelaar A of trek hem omhoog. 28
Buitenspiegels
Stuurwiel verstellen (met stuurbekrachtiging)
B. Hendel verstelling buitenspiegels. Tijdens het parkeren kunnen de buitenspiegels handmatig worden in- en uitgeklapt.
C. Hendel ontgrendeling/vergrendeling hoogteverstelling stuurwiel. 1. Hendel ontgrendeld. 2. Hendel vergrendeld.
37
10
37
In één oogopslag
.
Zicht Lichtschakelaar
Ruitenwisserschakelaar
Ruitenwissers vóór Koplampen en achterlichten
Mistachterlicht
Rind A
Ring B
OFF
Lichten uit.
Parkeerlicht.
MIST OFF INT LO HI
Eén keer wissen. Uit. Interval. Normale snelheid (matige regenval). Hoge snelheid (hevige neerslag).
Mistlichten voor en mistachterlicht Ring C
Dim-/grootlicht. 44
Ruitenwisser en -sproeier achter Ring C
47
11
In één oogopslag
Ventilatie Verwarming
Airconditioning Regeling luchtopbrengst
Achterruitverwarming
Regeling luchtverdeling
Temperatuurregeling
Achterruitverwarming
Airconditioning aan / uit
Regeling luchtverdeling
Temperatuurregeling
Luchtrecirculatie / toevoer van buitenlucht
Regeling luchtopbrengst 34
12
35
In één oogopslag
.
Ventilatie Tips voor instellingen in het interieur Verwarming of handbediende airconditioning Gewenste werking Luchtverdeling
WARM
Luchtopbrengst
Luchtrecirculatie/ Toevoer van buitenlucht
Temperatuur
Handbediende airconditioning
▬
KOUD
ONTWASEMEN ONTDOOIEN
13
In één oogopslag
Controle tijdens het rijden Instrumentenpaneel
Controle-/waarschuwingslampjes
Optie ASR/ESP
A. Toerenteller B. Display C. Brandstofniveaumeter
Als het contact wordt aangezet, gaan de oranje en rode controle- en waarschuwingslampjes branden. Bij draaiende motor moeten deze lampjes weer uitgaan. Raadpleeg het desbetreffende hoffdstuk als er lampjes blijven branden.
Het elektronisch stabiliteitsprogramma (ASR/ ESP) zorgt voor een optimale wegligging van de auto. Raadpleeg de desbetreffende bladzijde voor meer informatie over de juiste werking.
19
20
14
50
In één oogopslag
.
Veiligheid Uitschakelen airbag aan passagierszijde
1. 2. 3.
Steek de sleutel in de schakelaar. Selecteer de stand "OFF". Houd de schakelaar in dezelfde stand en verwijder de sleutel.
Airbag aan passagierszijde uitgeschakeld Het controlelampje blijft branden zolang de airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld. 55
ISOFIX-bevestigingen
Uw auto voldoet aan de nieuwe ISOFIXnormen. De achterzitplaatsen zijn uitgerust met de voorgeschreven ISOFIX-bevestigingen. Elke zitplaats is voorzien van drie bevestigingsringen: twee onderste bevestigingsringen A , die zich tussen de rugleuning en de zitting van de zitplaats bevinden, één bovenste bevestigingsring B, de TOP TETHER-bevestiging, onder aan de achterzijde van de rugleuning.
De ISOFIX-kinderzitjes beschikken over twee sloten en/of een riem die eenvoudig aan deze ringen kunnen worden verankerd (zie stickers of markering op het metalen deel op de achterzijde van de rugleuning. 62
Waarschuwingslampje autogordel voor Bij het aanzetten van het contact gaat dit waarschuwingslampje knipperen zolang de bestuurder en/of voorpassagier zijn autogordel niet heeft vastgemaakt. Wanneer bij draaiende motor de bestuurder of voorpassagier zijn gordel losmaakt , gaat dit lampje knipperen. 52
15
In één oogopslag
Rijden 2 Tronic versnellingsbak
Stand EASY (automatische stand)
Handgeschakelde g versnellingsbak
Selecteer met de selectiehendel de stand E. De ingeschakelde versnelling verschijnt op het display van het instrumentenpaneel. De versnellingsbak kiest voortdurend de meest geschikte versnelling.
Starten van de auto Trap als de handrem is aangetrokken het rempedaal in en selecteer de stand N om de motor te starten. Houd het rempedaal ingetrapt en selecteer de stand R, E of M. Zet de handrem vrij, laat het rempedaal los en geef voorzichtig gas. 42
43
Handmatige stand
Zet de selectiehendel in de stand M en beweeg de selectiehendel: naar achteren ("+") om op te schakelen, naar voren ("-") om terug te schakelen. U kunt ook gebruik maken van de bedieningen bij het stuur. De ingeschakelde versnelling verschijnt op het display van het instrumentenpaneel. 43
16
Trap het koppelingspedaal helemaal in wanneer u schakelt.
Achteruitversnelling Beweeg de versnellingspook helemaal naar rechts en dan naar achteren om de achteruitversnelling in te schakelen. De achteruitversnelling kan uitsluitend worden ingeschakeld als de auto stilstaat en de motor stationair draait.
. Eco-rijden Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot van uw auto verminderen.
Maak optimaal gebruik van de versnellingsbak
Gebruik op slimme wijze de elektrische voorzieningen
Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde versnellingsbak, rijd dan rustig weg, schakel zo snel mogelijk de tweede versnelling in en schakel bij voorkeur relatief snel over naar een hogere versnelling.
Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur in de auto hoog is opgelopen, open dan alle ruiten en de ventilatieroosters alvorens de airconditioning in te schakelen. Sluit vanaf een snelheid van 50 km/h de ruiten, maar laat de ventilatieroosters geopend. Gebruik de voorzieningen in het interieur die de temperatuurstijging kunnen beperken (zonneschermen,...). Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste temperatuur is bereikt. Schakel de achterruitverwarming en de ontwaseming uit zodra deze niet meer nodig zijn als deze niet automatisch worden aangestuurd.
Als uw auto is voorzien van een 2 Tronic versnellingsbak, laat de selectiehendel dan in de stand Easy "E" staan en trap het gaspedaal niet bruusk of diep in.
Kies voor een soepele rijstijl Houd afstand van de auto's voor u, rem bij voorkeur af op de motor in plaats van het rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal geleidelijk in. Als u deze aanwijzingen naleeft, neemt het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot af en wordt de geluidsoverlast door het verkeer beperkt.
Laat de motor vooral 's winters na het starten niet stationair warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk weg: uw auto warmt sneller op als u rijdt. Sluit als passagier zo min mogelijk multimedia-apparatuur (DVD-speler, MP3speler, spelcomputer, enz.) op de auto aan om het elektriciteitsverbruik, en dus het brandstofverbruik, te beperken. Koppel externe apparatuur los als u de auto verlaat.
Schakel de mistlichten voor en het mistachterlicht uit als het zicht voldoende is.
17
18
Beperk de oorzaken van een hoger brandstofverbruik
Houd u aan de onderhoudsvoorschriften
Verdeel het gewicht evenwichtig over de auto: plaats de zwaarste voorwerpen in de bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de achterbank. Beperk de belading en de luchtweerstand (dakdragers, imperiaal, fietsendrager,...) van uw auto. Gebruik liever een dakkoffer. Verwijder na gebruik de dakdragers en het imperiaal.
Controleer regelmatig de bandenspanning (bij koude banden), houd u daarbij aan de bandenspanning die staat vermeld op de sticker op de portiersponning aan bestuurderszijde. Controleer de bandenspanning met name: voor een lange rit, bij de wisseling van de seizoenen, als de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt. Vergeet niet de bandenspanning van het reservewiel te controleren.
Vervang na de winter zo snel mogelijk de winterbanden door zomerbanden.
Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie verversen, oliefilter en luchtfilter vervangen, enz.) en houd u daarbij aan het door de fabrikant voorgeschreven interval.
Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan drie keer afslaan; zo voorkomt u dat brandstof uit de tank stroomt. U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na 3000 km het gemiddelde brandstofverbruik zich stabiliseert.
Controle tijdens het rijden
Toerenteller
1
Instrumentenpaneel
Dicht bij het maximumtoerental: schakel, als de wijzer van de toerenteller in het rode gebied komt, over naar de volgende versnelling. 1.
2. 3. 4. 5.
Knop voor het weergeven van de totaalkillometerteller of dagteller Nulstelling dagteller Display pictogrammen Richtingaanwijzers Snelheidsmeter Brandstofniveaumeter
6. 7. 8. 9. 10. 11.
Kilometerteller/dagteller Controlelampje mistlichten voor Controlelampje mistachterlicht Controlelampje grootlicht Controlelampje dimlicht Schakelstandindicatie van de 2 Tronic versnellingsbak.
19
Controle tijdens het rijden
Controle-/waarschuwingslampjes Controlelampje
+
20
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Handrem
permanent.
De handrem is aangetrokken of niet goed vrijgezet.
Zet de handrem vrij, terwijl u het rempedaak ingetrapt houdt: het controlelampje moet nu uitgaan. Houd u aan de veiligheidsvoorschriften. Raadpleeg het hoofdstuk "Handrem" voor meer informatie.
STOP
permanent, in combinatie met een ander waarschuwingslampje.
Dit waarschuwingslampje brandt bij een te lage motoroliedruk of bij een te hoge koelvloeistoftemperatuur.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Zet het contact af en neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats.
Motoroliedruk
permanent, in combinatie met het waarschuwingslampje STOP.
De motoroliedruk is te laag.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Parkeer de auto, zet het contact af en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
permanent.
Het remvloeistofniveau is te laag.
Vul het niveau bij met een vloeistof voorzien van een artikelnummer van PEUGEOT. Als het probleem zich blijft voordoen, laat het systeem dan controleren bij het PEUGEOT-netwerk of bij een gekwalificeerde werkplaats.
Er is een storing in het remsysteem.
Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats stil. Zet het contact af en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Remsysteem permanent, in combinatie met het waarschuwingslampje ABS.
Controle tijdens het rijden
Controlelampje
Antiblokkeersysteem (ABS)
brandt
Koelvloeistoftemperatuur
Acties / Opmerkingen
permanent.
Er is een storing in het antiblokkeersysteem.
De normale remwerking blijft behouden. Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
permanent.
De ASR en/of het ESP zijn actief.
Deze functie verbetert de aandrijving en zorgt voor een betere koersstabiliteit.
permanent.
Storing in de ASR of het ESP.
Laat het systeem controleren bij het PEUGEOT-netwerk of bij een gekwalificeerde werkplaats.
De temperatuur van de koelvloeistof is te hoog.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Wacht met het eventueel bijvullen van de koelvloeistof tot de motor is afgekoeld. Als het probleem zich blijft voordoen, raadpleeg dan het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
tijdelijk.
Het lampje brandt gedurende enkele seconden en dooft als het contact wordt aangezet.
Het lampje moet doven zodra de motor wordt gestart. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
knippert.
Er is een storing in minimaal een van de airbags.
De airbags worden bij een aanrijding mogelijk niet meer geactiveerd. Laat het systeem controleren bij het PEUGEOT-netwerk of bij een gekwalificeerde werkplaats.
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP/ASR)
VSC
Oorzaak
permanent.
Airbags
1
21
Controle tijdens het rijden
Controlelampje
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
permanent.
De schakelaar van de passagiersairbag staat in de stand "OFF". De frontairbag aan passagierszijde is uitgeschakeld. In dit geval kunt u een kinderzitje met de "rug in de rijrichting" plaatsen.
Zet de schakelaar in de stand "ON " om de frontairbag aan passagierszijde in te schakelen. Bevestig in dit geval op deze zitplaats geen kinderzitje met de "rug in de rijrichting".
Laadstroom accu
permanent.
Er is een storing in het laadstroomcircuit van de accu (vervuilde of losgeraakte accuklemmen, aandrijfriem dynamo ontspannen of gebroken...).
Het lampje moet bij het starten van de motor uitgaan. Parkeer de auto op een veilige plek. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
Elektrische stuurbekrachtiging
permanent.
Er is een storing met betrekking tot de elektrische stuurbekrachtiging.
Rijd voorzichtig en met lage snelheid. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Autogordel(s) voorin niet vastgemaakt/ losgemaakt (volgens uitvoering)
knippert, bij snelheden hoger dan 20 km/h in combinatie met een geluidssignaal.
De bestuurder en/of de voorpassagier heeft zijn autogordel niet vastgemaakt of losgemaakt.
Trek aan de gordel en klik de gesp vast in de gesphouder.
Het waarschuwingslampje moet doven als de motor wordt gestart. Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is. Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Uitschakelen passagiersairbag
P/S
22
Emissieregeling
permanent.
Er is een storing in de emissieregeling.
2 Tronic versnellingsbak
permanent.
De 2 Tronic versnellingsbak is defect.
Controle tijdens het rijden
Kilometerteller/dagteller
Meters Brandstofniveaumeter
Als het contact wordt aangezet, wordt afhankelijk van de geselecteerde weergave bij het afzetten van de motor, de kilometerteller of de dagteller weergegeven. Druk op de knop 1 om afwisselend de kilometerteller en de dagteller weer te geven: bij de kilometerteller wordt "ODO" weergegeven, bij de dagteller wordt "TRIP" weergegeven.
Houd, als de dagteller wordt weergegeven, de knop 1 ingedrukt om de dagteller op nul te zetten.
1
De brandstofniveaumeter geeft de resterende hoeveelheid brandstof aan: 1/1 en zes blokjes: de brandstoftank is vol. R en een knipperend blokje: de brandstoftank is bijna leeg.
Te laag brandstofniveau Als het brandstofniveau te laag is, gaat het laatste blokje knipperen in combinatie met een geluidssignaal. U kunt, afhankelijk van de rijomstandigheden en de motoruitvoering, minder dan 50 km met de resterende hoeveelheid brandstof rijden. De resterende hoeveelheid brandstof bedraagt nog ongeveer 5 liter. Als het blokje sneller begint te knipperen, bedraagt de resterende hoeveelheid nog ongeveer 3 liter. r Als de auto is gestrand met een lege brandstoftank, moet minimaal 5 liter brandstof worden getankt.
23
Controle tijdens het rijden
Schakelstandindicator 2 Tronic versnellingsbak Selectiehendel in de handgeschakelde stand
Schakelhendel in de stand EASY (automatische stand) De aanduiding "E" verschijnt om aan te geven dat deze stand is geselecteerd. De aanduiding verdwijnt als de handgeschakelde stand wordt geselecteerd.
De aanduiding " M" verschijnt om aan te geven dat deze stand is geselecteerd. De aanduiding verdwijnt als de stand EASY wordt geselecteerd.
1e versnelling
"Neutral" (Neutraalstand)
2e versnelling
"Reverse" (Achteruitversnelling)
3e versnelling
4e versnelling
5e versnelling
Waarschuwingslampje "!" Als dit lampje bij draaiende motor gaat branden, duidt dit op een storing in de 2 Tronic versnellingsbak. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
24
Controle tijdens het rijden
1
Tijd instellen Autoradio / Bluetooth
Kies: "H+" om het uur te verhogen, "H-" om het uur te verlagen, "+M" om de minuten te verhogen, "-M" om de minuten te verlagen, "12/24" om de urencyclus te kiezen. Bevestig uw instelling met "OK".
Druk op MENU en selecteer "Instelling".
Autoradio
Druk langer dan 2 seconden op deze knop; de tijdsweergave gaat knipperen:
Druk op deze knop (de waarde wordt continu verhoogd) om de uren in te stellen.
Druk op deze knop (de waarde wordt continu verhoogd) om de minuten in te stellen. Selecteer "tijd" om de tijd in te stellen. Als de knop gedurende enkele seconden niet wordt ingedrukt, wordt de functie automatisch beëindigd.
25
Toegang tot de auto
Sleutels / Afstandsbediening Sleutels
Met behulp van de sleutel kunnen de voorportieren, de achterklep en de tankdop vergrendeld en ontgrendeld worden, kan de passagiersairbag worden uitgeschakeld en wordt het contactslot/stuurslot bediend.
Centrale vergrendeling/ ontgrendeling Met behulp van de sleutel in het slot van het bestuurdersportier kunnen alle portieren en de achterklep gelijktijdig vergrendeld of ontgrendeld worden.
U kunt als aanvulling op de set sleutels (met afstandsbediening) van uw auto maximaal drie nieuwe sleutels laten bijmaken. Bij verlies van alle bij de auto behorende sleutels moet een kostbare en ingrijpende handeling aan uw auto worden verricht. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Met behulp van de afstandsbediening kan de auto op afstand worden vergrendeld en ontgrendeld en kan de auto worden gelokaliseerd.
Vergrendelen Druk op de knop A om de auto op afstand te vergrendelen. Dit wordt bevestigd door het gedurende korte tijd branden van de richtingaanwijzers.
Ontgrendelen Druk op de knop B om de auto te ontgrendelen. Dit wordt bevestigd door het tweemaal knipperen van de richtingaanwijzers. Wanneer u de auto heeft vergrendeld en merkt dat een van de portieren niet goed is gesloten, sluit dan het portier en vergrendel de auto opnieuw.
26
Lokaliseren van de auto Om de eerder vergrendelde auto te lokaliseren op een parkeerplaats: ) Druk op de knop A, de knipperlichten gaan even branden.
Toegang tot de auto
Batterij van afstandsbediening vervangen
Verwijder om de batterij te vervangen de schroef en Peugeot Connect het huis met een muntstuk bij het oog los om de batterij te vervangen. Batterij CR 2016/3 V. Als de afstandsbediening na het vervangen van de batterij niet werkt, moet deze opnieuw gesynchroniseerd worden. Gooi de batterij van de afstandsbediening niet weg, de batterij bevat metalen die schadelijk zijn voor het milieu. Lever de batterij in bij het PEUGEOT-netwerk of bij een ander erkend verzamelpunt.
Synchroniseren van de afstandsbediening Na het vervangen van de batterij of in het geval van een storing moet de afstandsbediening gesynchroniseerd worden. ) Zet het contact uit. ) Zet het contact weer aan. ) Druk direct gedurende enkele seconden op een van de knoppen van de afstandsbediening. ) Zet het contact uit en verwijder de sleutel uit het contactslot. De afstandsbediening werkt nu weer. Raadpleeg als de storing niet is verholpen het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Elektronische startblokkering Deze diefstalbeveiliging blokkeert het motormanagementsysteem zodra het contact wordt afgezet en voorkomt zo het starten van de motor nadat in de auto is ingebroken. In de sleutel is een chip aangebracht die over een specifieke code beschikt. Bij het aanzetten van het contact moet de code van de sleutel worden herkend door de startblokkering, waarna de motor gestart kan worden. Bij een storing in het systeem kan de auto niet worden gestart. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Het rijden met vergrendelde portieren kan in geval van nood de toegang tot het interieur belemmeren. Haal uit veiligheidsoverwegingen (kinderen in de auto) de sleutel uit het contactslot en neem deze mee als u de auto verlaat, zelfs al is dit voor korte duur. Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering.
2
De radiografische afstandsbediening is een gevoelig systeem; het is raadzaam om niet met de knop van de afstandsbediening te spelen om te voorkomen dat de auto per ongeluk ontgrendeld wordt. Druk nooit op de knoppen van uw afstandsbediening buiten het bereik van uw auto. De afstandsbediening kan dan onbruikbaar worden en moet in dat geval opnieuw worden gesynchroniseerd.
27
Toegang tot de auto
Portieren Van binnenuit vergrendelen/ ontgrendelen van een portier
Bestuurdersportier geopend
Elektrisch bedienbare ruiten*
Als de knop in deze stand staat, blijft als het bestuurdersportier is geopend de plafonnier branden.
Kinderslot
Om een portier te vergrendelen/ontgrendelen, druk op de knop A. Met het bedienen van de handgreep wordt het portier niet ontgrendeld.
Enkelvoudige vergrendeling/ontgrendeling: de portieren worden onafhaneklijk van elkaar vergrendeld/ontgrendeld. Centrale vergrendeling/ontgrendeling: de portieren en de achterklep worden tegelijkertijd vergrendeld/ontgrendeld. Deze functie werkt alleen vanaf het bestuurdersportier.
28
Beide achterportieren zijn voorzien van een kinderslot om het openen van binnenuit te verhinderen. Duw de knop 1 naar de buitenzijde van de auto.
Controleer voor het aanzetten van het contact altijd de stand van het kinderslot. Dit systeem werkt onafhankelijk van de centrale vergrendeling. Verwijder bij het verlaten van de auto altijd de sleutel uit het contactslot.
Beide voorportieren zijn voorzien van elektrisch bedienbare ruiten. Druk bij aangezet contact op de schakelaar 1 of trek hem omhoog. De ruit stopt zodra de schakelaar wordt losgelaten.
Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor een korte periode, altijd de sleutel uit het contact. De bestuurder moet ervan verzekerd zijn dat de voorpassagier op de juiste manier gebruik maakt van de elektrische ruitbediening. Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens het bedienen van de ruiten niet kunnen bezeren. * Afhankelijk van de uitvoering.
Toegang tot de auto
Zijruiten achter (5-deurs)
Achterklep
Trek aan de hendel en duw hem naar voren om de ruit open te zetten. Trek de hendel naar achteren en duw hem vast om de ruit te sluiten.
Bedien om de achterklep te openen het slot B met de sleutel en trek de achterklep open.
Vergrendelen / ontgrendelen met de sleutel*
met de afstandsbediening*
2
De achterklep kan worden vergrendeld en ontgrendeld met de knoppen van de afstandsbediening. Druk om de achterklep vervolgens te openen op de knop C en trek de achterklep open.
De achterklep kan worden vergrendeld en ontgrendeld met de schakelaar A van het bestuurdersportier.
* Volgens uitvoering.
* Volgens uitvoering.
29
Toegang tot de auto
Brandstoftank Te laag brandstofniveau Als het brandstofniveau te laag is, gaat het laatste blokje knipperen in combinatie met een geluidssignaal. De resterende hoeveelheid brandstof bedraagt nog ongeveer 5 liter. U kunt, afhankelijk van de rijomstandigheden en de motoruitvoering, minder dan 50 km met de resterende hoeveelheid brandstof rijden. Als het blokje sneller begint te knipperen bedraagt de resterende hoeveelheid nog ongeveer 3 liter. r
Als de auto is gestrand met een lege brandstoftank, kan op het instrumentenpaneel het waarschuwingslampje emissieregeling gaan branden. Na enkele malen starten gaat het lampje automatisch weer uit. Het tanken dient te geschieden met afgezette motor. r
30
) Open de brandstoftankklep. ) Steek de sleutel in de tankdop en draai deze iets naar links en weer terug naar rechts. De sleutel komt weer terug in zijn oorspronkelijke stand en de tankdop is ontgrendeld.
) Draai de dop met sleutel los. ) Hang de dop aan het haakje aan de binnenzijde van de brandstofklep. Op een label aan de binnenzijde van de brandstoftankklep staat de voorgeschreven soort brandstof aangegeven. Laat het vulpistool bij het aftanken nooit meer dan 3 keer automatisch uitspringen. Indien dit wel gebeurt, kunnen er storingen optreden.
De inhoud van de brandstoftank bedraagt ongeveer 35 liter. ) Draai de dop na het tanken weer helemaal dicht naar rechts tot de dop klikt en sluit de brandstoftankklep.
Toegang tot de auto
Brandstofkwaliteit voor benzinemotoren
2
Auto's met benzinemotoren kunnen probleemloos rijden op biobrandstoffen van het type E10 en E24 (deze bevatten resp. 10% en 24% ethanol) die voldoen aan de Europese richtlijnen EN 228 en EN 15376. Brandstoffen van het type E85 (deze bevatten tot 85% ethanol) zijn uitsluitend geschikt voor auto's die speciaal bestemd zijn voor dit type brandstof (BioFlex-auto's). De kwaliteit van de ethanol moet voldoen aan de Europese richtlijn EN 15293. Auto's die kunnen rijden op brandstoffen met een ethanolgehalte tot 100% (type E100), worden alleen verkocht in Brazilië.
31
Toegang tot de auto
32
Comfort
Ventilatie
1. 2.
Uitstroomopeningen voorruitontwaseming Uitstroomopeningen zijruitontwaseming
Gebruiksadviezen
3. 4. 5.
Zijventilatieroosters Luchtverdeelrooster Uitstroomopeningen voor beenruimte
Als de binnentemperatuur zeer hoog blijft nadat de auto lang in de zon heeft gestaan, kunt u het passagierscompartiment kort ventileren. Zorg voor een goede verdeling van de lucht en let erop dat het luchtinlaatrooster, de ventilatieroosters, de luchtkanalen en de uitstroomopeningen onder de voorstoelen niet afgedekt zijn. Zorg ervoor dat het interieurfilter, dat zich in de motorruimte onder de voorruit bevindt, in een goede staat verkeert. De filterelementen dienen periodiek te worden vervangen. Laat de filterelementen twee keer zo vaak vervangen als de omstandigheden dit vereisen. Zet de airconditioning 1 tot 2 keer per maand 5 tot 10 minuten aan om het systeem in perfecte staat te houden. Tevens adviseren wij de airconditioning regelmatig te laten controleren om een goede werking van het systeem te waarborgen. Condensvorming in de airconditioning kan ertoe leiden dat er zich een klein plasje water onder de auto vormt, dit is een normaal verschijnsel. Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en laat het systeem in dat geval door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats controleren.
3
De airconditioning bevat geen chloor en is niet schadelijk voor de ozonlaag.
33
Comfort
Verwarming
Luchtstroom naar beenruimte, luchtverdeelrooster en linker en rechter ventilatieroosters. Luchtstroom naar luchtverdeelrooster en linker en rechter ventilatieroosters. De luchtstroom kan worden gevarieerd door de knop in een tussenstand te zetten.
4. Achterruitverwarming Druk bij draaiende motor de schakelaar 4 in, het controlelampje gaat branden. De achterruitverwarming zorgt voor de ontwaseming van de achterruit. Druk nogmaals op de schakelaar 4 om de achterruitverwarming uit te schakelen.
1. Temperatuurregeling Draai de knop van blauw (koud) naar rood (warm) om de temperatuur naar behoefte in te stellen.
3. Regeling luchtverdeling Luchtstroom naar voorruit en zijruiten.
Schakel zodra de omstandigheden het toelaten de achterruitverwarming uit om onnodig stroom- en brandstofverbruik te voorkomen.
2. Regeling luchtopbrengst Draai bij aangezet contact aan de knop om de gewenste luchtopbrengst te verkrijgen. Gebruik voor een optimaal comfort de stand 0 zo min mogelijk. In de stand 0 blijft er door de rijwind nog wel een kleine luchtstroom gehandhaafd.
34
Luchtstroom naar voorruit, zijruiten en beenruimte.
Luchtstroom naar beenruimte.
Ontdooien en ontwasemen Ga voor het snel ontwasemen van de voorruit en de zijruiten als volgt te werk: stel de luchtverdeling in op "voorruit en zijruiten", stel de temperatuur 1 en de luchtopbrengst 2 in op maximaal, sluit de linker en rechter ventilatieroosters.
Comfort
Airconditioning
1. Airconditioning aan/uit Druk bij draaiende motor de schakelaar in; het controlelampje gaat branden. De airconditioning werkt niet als de knop (3) voor de regeling van de luchtopbrengst in de stand 0 staat.
3
Om de toegevoerde lucht sneller te koelen, kunt u kort de stand recirculeren van de interieurlucht gebruiken. Schakel vervolgens de stand voor toevoer van buitenlucht weer in.
2. Temperatuurregeling Draai de knop van blauw (koud) naar rood (warm) om de temperatuur naar behoefte in te stellen. 1. 2. 3.
Airconditioning aan/uit Temperatuurregeling Regeling luchtopbrengst
4. 5. 6.
Luchtrecirculatie / toevoer van buitenlucht Regeling luchtverdeling Achterruitverwarming
3. Regeling luchtopbrengst Draai bij aangezet contact aan de knop om de gewenste luchtopbrengst te verkrijgen. Gebruik voor een optimaal comfort de stand 0 zo min mogelijk. In de stand 0 blijft er door de rijwind nog wel een kleine luchtstroom gehandhaafd.
35
Comfort
4. Luchtrecirculatie / toevoer van buitenlucht De luchtrecirculatie (de knop 4 naar links) dient om de toevoer van buitenlucht bij stank en stofoverlast af te sluiten. De toevoer van buitenlucht (de knop 4 naar rechts) voorkomt het beslaan van de voorruit en de zijruiten.
5. Regeling luchtverdeling Luchtstroom naar voorruit en zijruiten.
Luchtstroom naar voorruit, zijruiten en de beenruimte.
Luchtstroom naar de beenruimte. Als de luchtrecirculatiestand bij vochtig weer wordt gebruikt, bestaat het risico dat de ruiten beslaan. Zet, zodra de omstandigheden dit toelaten, de knop 4 weer in de stand "Toevoer van buitenlucht" om vermindering van de luchtkwaliteit in het interieur en het beslaan van de voorruit en zijruiten te voorkomen.
Luchtstroom naar de beenruimte, het luchtverdeelrooster en de linker en rechter ventilatieroosters. Luchtstroom naar het luchtverdeelrooster en de linker en rechter ventilatieroosters.
De luchtstroom kan worden gevarieerd door de knop in een tussenstand te zetten.
36
6. Achterruitverwarming Druk bij draaiende motor de schakelaar 6 in om de achterruitverwarming in te schakelen. Het controlelampje gaat branden. De achterruitverwarming zorgt voor de ontwaseming van de achterruit. Druk nogmaals op de schakelaar 6 om de achterruitverwarming uit te schakelen. Schakel zodra de omstandigheden het toelaten de achterruitverwarming uit om onnodig stroom- en brandstofverbruik te voorkomen.
Ontdooien en ontwasemen Ga voor het snel ontwasemen van de voorruit en de zijruiten als volgt te werk: stel de luchtverdeling in op "voorruit en zijruiten", stel de temperatuur 2 en de luchtopbrengst 3 in op maximaal, sluit de linker en rechter ventilatieroosters, zet de luchttoevoerregeling 4 in de stand "Toevoer van buitenlucht", schakel de airconditioning in door op de toets 1 te drukken.
Comfort
Spiegels Buitenspiegels
Stel de spiegel met behulp van de hendel in de gewenste stand.
Inklappen/uitklappen Tijdens het parkeren kunnen de buitenspiegels handmatig in- en uitgeklapt worden.
Binnenspiegel
Stuurwiel verstellen (met stuurbekrachtiging)
3
De binnenspiegel kent 2 standen: dagstand (normaal), nachtstand (antiverblinding). De spiegel kan in de dag- en nachtstand gezet worden met behulp van het hendeltje aan de onderzijde.
Druk bij stilstaande auto de hendel naar beneden om het stuurwiel te ontgrendelen. Zet het stuurwiel in de gewenste stand en trek aan de hendel om het stuurwiel te vergrendelen.
Om veiligheidsredenen mag deze handeling niet tijdens het rijden worden uitgevoerd.
37
Comfort
Voorstoelen 1. Verstellen in lengterichting
2. Rugleuningverstelling
3. Toegang tot de achterbank (3-deurs)
Til de hendel op en schuif de stoel naar voren of naar achteren.
Duw de hendel A naar achteren en beweeg de rugleuning in de gewenste richting.
Plaats de veiligheidsgordel langs de portierstijl. Duw de hendel A naar achteren om de rugleuning naar voren te klappen en de stoel vooruit te schuiven. Duw de rugleuning om de stoel terug te zetten naar achteren tot de stoel vergrendelt. Verstel de stoel in lengterichting en verstel de rugleuning g g om de stoel weer in de oorspronkelijke stand te zetten. Zorg ervoor dat het terugzetten van de stoel in de oorspronkelijke stand niet wordt verhinderd.
38
Comfort
Achterbank Neerklappen van de achterbankleuning
Hoofdsteunen achter* Terugplaatsen van de achterbankleuning
3
Het neerklappen geschiedt vanaf de achterzijde van de auto met geopende achterklep: controleer of de autogordels langs de kanten van de achterbankleuning lopen, zet de hoofdsteunen in de laagste stand (zie "Hoofdsteunen achter"), trek bij het neerklappen van de achterbankleuning aan de riem(en) A aan de achterzijde van de rugleuning.
De hoofdsteunen achter zijn afneembaar en kunnen in twee standen worden gezet: omhoog, om ze te gebruiken. omlaag, als ze niet worden gebruikt. vergrendel deze in de verankering B. Let erop dat de autogordels niet worden vastgeklemd, vooral tussen de leuning en de verankering B. Controleer of de achterbankleuning goed is vergrendeld.
* Volgens uitvoering.
Trek aan de hoofdsteun om hem omhoog te zetten. Druk op de blokkeerpal A en vervolgens op de hoofdsteun om hem omlaag te zetten. Verwijderen: kantel de rugleuning iets naar voren, zet de hoofdsteun in de hoogste stand, druk op de blokkeerpal A en trek de hoofdsteun gelijktijdig omhoog. Terugplaatsen: kantel de rugleuning iets naar voren, steek de pennen van de hoofdsteunen in de openingen. Druk op de blokkeerpal A om de hoofdsteun in de laagste stand te zetten.
39
Indelingen
Voorzieningen in het interieur 1. 2.
3. 4. 5.
6. 7.
8. 9.
Microfoon voor bluetooth telefoon Zonneklep Beide zonnekleppen zijn voorzien van een met een klepje afgedekte make-upspiegel en een kaartenhouder. Opbergvakken Opbergbox Opbergvakken en luidsprekers in de voorportieren Controleer voordat u een portier opent of er niets uit het opbergvak steekt. Bekerhouder 12V-aansluiting (maximaal 120 W) De 12V-aansluiting kan worden gebruikt als het contact aanstaat (1e stand van de sleutel in het contactslot). AUX-aansluiting (JACK en USB) voor een extern apparaat Opbergvakken in de achterportieren
3-deurs
40
5-deurs
Indelingen
Voorzieningen in de bagageruimte 1. Hoedenplank
2. Reservewiel/extra opbergvakken
4 Het reservewiel bevindt zicht onder de mat en een kunststof afdekplaat en bevat het gereedschap voor het verwisselen van een wiel en het slepen van de auto.
Verwijderen van de hoedenplank: maak de hoedenplank los van de bevestiging A, trek de hoedenplank aan beide zijden omhoog en verwijder deze uit de bevestigingen, til de hoedenplank iets op en kantel deze om de hoedenplank te verwijderen.
Er zijn twee mogelijkheden om de hoedenplank op te bergen: achter de achterzitplaatsen, of plat in de bagageruimte.
Om over extra ruimte te beschikken, kan het reservewiel tijdelijk worden verwijderd (kunststof bak, leverbaar als accessoire).
41
Rijden
2 Tronic versnellingsbak Neutral "N": neutraalstand. Beweeg de selectiehendel naar rechts in de stand N om de motor te kunnen starten.
Weergave op het instrumentenpaneel
Easy "E": automatisch schakelen.
Manual (+ / - ) "M": handmatig schakelen.
Bij de 2 Tronic versnellingsbak met vijf versnellingen kunt u kiezen tussen het comfort van de automatische bediening en het plezier van handmatig schakelen.
Bedieningen bij het stuur
Starten van de auto Trap als de handrem is aangetrokken het rempedaal in en selecteer de stand N om de motor te starten. Houd het rempedaal ingetrapt en selecteer de stand R, E of M. Zet de handrem vrij, laat het rempedaal los en geef gas.
Selecteren van de stand Beweeg de selectiehendel in de gewenste stand.
Reverse "R": achteruitversnelling. Deze stand kan uitsluitend worden ingeschakeld bij stilstaande auto of bij een snelheid lager dan ongeveer 6 km/h. Het inschakelen van de achteruitversnelling wordt aangegeven door een geluidssignaal.
42
Op het display van het instrumentenpaneel worden de geselecteerde stand R, N, E of M en de ingeschakelde versnelling (1 t/m 5) weergegeven.
Druk van achteren tegen de flipper + aan het stuurwiel om op te schakelen. Druk van achteren tegen de flipper - aan het stuurwiel om terug te schakelen.
Als bij draaiende motor een van deze drie standen is geselecteerd en het bestuurdersportier wordt geopend, klinkt een geluidssignaal. U kunt op elk gewenst moment overschakelen van de stand E naar de stand M en omgekeerd.
Rijden
Stoppen - Starten op een helling De versnellingsbak is van het type EGS, zonder koppelingpedaal. Om de auto vast te houden op een helling, dient u het rempedaal ingetrapt te houden of de handrem aan te trekken, maar niet het gaspedaal in te trappen. Wanneer u wegrijdt op een helling, trap dan langzaam het gaspedaal in, terwijl u de handrem vrijzet.
Stand EASY (automatische stand) Selecteer de stand E met de selectiehendel. De ingeschakelde versnelling verschijnt op het display van het instrumentenpaneel. De versnellingsbak kiest voortdurend de meest geschikte versnelling.
Als het gaspedaal tot voorbij het zware punt wordt ingetrapt (kickdown), schakelt de 2 Tronic versnellingsbak één versnelling terug voor een snellere acceleratie.
Tijdelijk handmatig schakelen
Parkeren van de auto
U kunt tijdelijk handmatig schakelen met de flippers "+" en "-" aan het stuur. Als het toerental het toestaat, wordt de gekozen versnelling ingeschakeld. Deze functie stelt u in staat om op bepaalde situaties te anticiperen, zoals inhalen of het naderen van een bocht. Wanneer u enkele seconden niets hebt gedaan, regelt de versnellingsbak opnieuw automatisch het schakelen in een bepaalde versnelling.
Voordat u de motor afzet, kunt u de selectiehendel in de stand N zetten om de neutraalstand te selecteren. Trek altijd de handrem aan om de auto volledig stil te zetten.
Handmatige stand
Storing
Zet de selectiehendel in de stand M en schakel op of terug met behulp van: de schakelhendel, door er tegenaan te duwen: - naar achteren, "+", om op te schakelen, - naar voren, "-", om terug te schakelen. of de flippers aan het stuur. De ingeschakelde versnelling verschijnt op het display van het instrumentenpaneel. Als het motortoerental te laag is voor de geselecteerde versnelling, wordt automatisch de lagere versnelling ingeschakeld om te voorkomen dat de motor afslaat. Bij oververhitting van de koppeling wordt automatisch de stand N geselecteerd en knippert het symbool N in combinatie met een geluidssignaal.
Trap bij het stilhouden op een helling het rempedaal in om de auto stil te zetten en beweeg de selectiehendel in de stand N, E of R. Gebruik nooit het gaspedaal om de auto op een helling stil te laten staan.
5
Als bij aangezet contact dit waarschuwingslampje gaat branden, duidt dit op een storing in de versnellingsbak Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Houd bij het starten van de motor altijd het rempedaal ingetrapt.
Zet de selectiehendel tijdens het rijden nooit in de stand N (neutraalstand). Trek altijd de handrem aan om de auto volledig stil te zetten.
43
Zicht
Lichtschakelaar Dim-/grootlicht Dimlicht: trek de schakelaar naar u toe. Grootlicht: duw de schakelaar naar voren.
Auto's die alleen een mistachterlicht hebben (ring B)
Lichtsignaal Trek de schakelaar volledig naar u toe.
Vergeten verlichting Draai de ring A om de verlichting in te schakelen. Lichten uit
OFF
2.
Parkeerlicht
3.
Dim-/grootlicht
Als het contact is afgezet en het bestuurdersportier wordt geopend, klinkt een ononderbroken geluidssignaal om aan te geven dat de verlichting nog brandt.
Mistlichten voor en mistachterlicht
Bij helder of regenachtig weer, zowel overdag als 's nachts, zijn de mistlichten voor of het mistachterlicht hinderlijk voor medeweggebruikers en daarom niet toegestaan. Vergeet niet de mistlichten uit te schakelen zodra ze niet meer nodig zijn.
44
) Aanzetten: draai ring B naar voren. ) Uitzetten: draai ring B naar achteren.
Het mistachterlicht werkt alleen in combinatie met de dimlichten / het grootlicht.
Zicht
Auto's voorzien van mistlichten voor en mistachterlicht (ring C)
LED-dagrijverlichting* Als de motor wordt gestart, wordt de dagrijverlichting automatisch ingeschakeld als de lichtschakelaar in de stand OFF staat. Bij inschakelen van de parkeerlichten of het dim- of grootlicht, gaat de dagrijverlichting uit.
Draai de ring C: ) één stand naar voren om de mistlichten voor in te schakelen, ) twee standen naar voren om het mistachterlicht in te schakelen, ) één stand naar achteren om het mistachterlicht uit te schakelen, ) twee standen naar achteren om de mistlichten vóór uit- te schakelen. De mistlichten vóór werken alleen in combinatie met de stadlichten of de dimlichten / het grootlicht. Het mistachterlicht werkt alleen in combinatie met de mistlichten vóór.
Richtingaanwijzers Links: omlaag duwen. Rechts: omhoog duwen.
Om de dagrijverlichting opnieuw in te schakelen, herhaalt u de procedure. Er klinkt een geluidssignaal ter bevestiging dat de dagrijverlichting is ingeschakeld.
Aan-/uitzetten Voor landen waar het voeren van verlichting overdag niet wettelijk verplicht is, kunt u de functie in- of uitschakelen volgens de volgende procedure: Zorg ervoor dat de motor uitstaat, alle lichten gedoofd zijn en de handrem is aangetrokken. Zet vervolgens het contact aan (sleutel in de tweede stand). Draai binnen 5 seconden de ring A van de verlichtingschakelaar drie keer vanuit de stand OFF in de stand Parkeerlichten, en vervolgens weer terug naar de stand OFF. F Als de verlichting is uitgeschakeld klinkt er een geluidssignaal ter bevestiging.
In landen waar het voeren van verlichting overdag verplicht is, is de functie "dagrijverlichting" standaard altijd ingeschakeld en mag niet worden uitgeschakeld.
6
* LED: light emitting diodes.
45
Zicht
Koplampen verstellen
Verstel de koplampen afhankelijk van de belading van uw auto om verblinding van medeweggebruikers te voorkomen. 0. 1 of 2 personen op de voorstoelen. -. 3 personen. 1. 4 personen. 2. 4 personen + maximaal toegestane belading. 3. Bestuurder + maximaal toegestane belading. Stand "0": basisinstelling.
46
Plafonnier
In deze stand gaat de plafonnier branden als het bestuurdersportier wordt geopend. De plafonnier wordt uitgeschakeld en blijft permanent uit. Brandt permanent.
Zicht
Ruitenwisserschakelaar Ruitenwissers vóór
MIST
OFF INT LO HI
Eén keer wissen. Duw de schakelaar omlaag en laat hem los om de ruitenwisser één keer te laten wissen. Uit. Interval. Normale snelheid (matige regenval). Hoge snelheid (hevige neerslag).
Zet bij het wassen van de auto in een autowasstraat het contact af en controleer of de ruitenwissers in de laagste stand staan.
Ruitenwisser en -sproeier achter
Ruitensproeier achter
Draai de ring A in de stand "ON" voor constant wissen.
De ring A staat in de stand "OFF" (de ruitenwisser is uitgeschakeld).
Draai de ring naar voren om tijdens het wissen de ruitensproeier te activeren.
6
Draai de ring naar u toe om de ruitensproeier te activeren.
Trek de ruitenwisserschakelaar naar u toe.
Wacht 's winters met het inschakelen van de ruitenwissers tot de voorruit volledig ontdooid is.
47
Veiligheid
Claxon
Alarmknipperlichten
Handrem Aantrekken Trek, als de auto volledig stilstaat, de handrem aan.
Vrijzetten Trek aan de hefboom, druk de knop in en duw de handrem geheel omlaag. Systeem om uw medeweggebruikers met een geluidssignaal te waarschuwen voor direct gevaar. ) Druk op het middelste gedeelte van het stuur. Beperk het gebruik van de claxon tot de volgende gevallen: direct gevaar, inhalen van een fietser of voetganger, naderen van een onoverzichtelijke situatie.
48
Druk de knop in, de richtingaanwijzers knipperen tegelijkertijd. De alarmknipperlichten werken ook als het contact is afgezet.
Als tijdens het rijden dit controlelampje gaat branden, geeft dit aan dat de handrem nog (iets) is aangetrokken.
Draai bij het parkeren van de auto op een helling de wielen richting trottoir en trek de handrem aan.
Veiligheid
Brake-assist-system Antiblokkeersysteem (ABS) en (BAS) remhulpsystemen (REF en CSC*) Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de remafstand kleiner wordt. Het systeem wordt ingeschakeld als het rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt ervoor dat de benodigde bedieningskracht wordt verminderd en de effectiviteit van het remmen wordt vergroot.
Het ABS, gekoppeld aan de remhulpsystemen REF en CSC*, zorgt tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto en een optimale controle in de bochten, vooral op een slecht of glad wegdek. Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen in het geval van een noodstop. De remhulpsystemen REF en CSC* regelen de remdruk voor elk wiel afzonderlijk. De remdruk wordt verdeeld over: de voor- en achterwielen door de elektronische remdrukregelaar (REF), de linker- en rechterwielen door de CSC* (Cornering Stability Control).
Zorg er bij vervanging van de wielen (banden) voor dat er gehomologeerde wielen worden gemonteerd. Het antiblokkeersysteem treedt automatisch in werking zodra één van de wielen dreigt te blokkeren.
* Bij auto's zonder ASR/ESP is de CSC gekoppeld aan de REF.
Als dit waarschuwingslampje gaat branden, duidt dit op een storing in het ABS-systeem, waardoor u tijdens het remmen de controle over uw auto zou kunnen verliezen. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Als deze waarschuwingslampjes gelijktijdig gaan branden, duidt dit op een storing in het remsysteem of een nog (iets) aangetrokken handrem. Door deze storing zou u tijdens het remmen de controle over uw auto kunnen verliezen. Stop onmiddellijk. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
7
De normale werking van het antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn door het trillen van het rempedaal.
Trap het rempedaal bij een noodstop krachtig en volledig in en laat het niet los.
49
Veiligheid
Antislipregeling (ASR) en elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) Deze systemen staan in verbinding met het ABS en zijn hier een aanvulling op. De ASR past via de remmen van de aangedreven wielen en de motor de aandrijfkracht aan om het doorspinnen van de wielen te voorkomen. De ASR zorgt ook voor meer koersstabiliteit bij het accelereren. Het ESP grijpt automatisch in via het remsysteem en de motor als de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting, binnen de natuurkundige grenzen.
50
Werking van de ASR en het ESP Als één van deze systemen in werking treedt, knippert dit controlelampje.
Controle van de werking
VSC
Bij een storing in de systemen gaat dit waarschuwingslampje branden. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de systemen te laten controleren.
De ASR en het ESP zorgen voor meer veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder mag zich echter nooit laten verleiden tot het nemen van meer risico's of te hard rijden. De goede werking van de systemen wordt verzekerd door de naleving van de voorschriften van de constructeur met betrekking tot de wielen (banden en velgen), de onderdelen van het remsysteem, de elektronische onderdelen en de procedures voor montage en het uitvoeren van werkzaamheden door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Laat de systemen na een aanrijding controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheid
Autogordels Autogordels omdoen/losmaken
Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting. Controleer de vergrendeling van de gesp door even aan de gordel te trekken. Druk op de knop van de gordelsluiting om de gordel los te maken.
Autogordels vóór met pyrotechnische gordelspanners en spanbegrenzers Dankzij de toepassing van autogordels met gordelspanners en spanbegrenzers is de veiligheid van de voorste inzittenden bij frontale aanrijdingen nog verder verbeterd. De gordelspanners dienen om bij een krachtige aanrijding de autogordels stevig tegen de lichamen van de inzittenden te trekken. De autogordels met gordelspanners werken alleen als het contact is aangezet. De spanbegrenzer beperkt de kracht waarmee de gordel tegen de borst van de inzittenden getrokken wordt. Zij worden daardoor beter beschermd.
De zitplaatsen achter zijn voorzien van twee driepuntsgordels met oprolautomaat. U kunt de gespen van de autogordels opbergen in A.
3-deurs
7 5-deurs
51
Veiligheid
Lampje autogordel(s) vóór* Autogordel niet gebruikt Na aanzetten van het contact blijft dit lampje knipperen totdat de bestuurder en/of voorpassagier zijn autogordel vastmaakt. Vanaf een snelheid van circa 20 km/h knippert het lampje twee minuten en klinkt er een steeds luider wordend geluidssignaal. Vervolgens blijft het lampje knipperen zonder geluiddsingnaal totdat de bestuurder en/of voorpassagier zijn gordel vastmaakt.
Autogordel losgemaakt Het lampje knippert wanneer bij draaiende motor de bestuurder en/of de voorpassagier zijn gordel losmaakt. Vanaf een snelheid van circa 20 km/h knippert het lampje twee minuten en klinkt er een steeds luider wordend geluidssignaal. Vervolgens blijft het lampje knipperen zonder geluidssignaal totdat de bestuurder en/of de voorpassagier zijn gordel vastmaakt. * Afhankelijk van de uitvoering
52
Veiligheid
De bestuurder moet ervoor zorgen dat alle passagiers tijdens het rijden op de juiste wijze hun autogordel dragen. Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het rijden hun autogordel dragen, ook al betreft het een korte rit. Draai de gespen van de autogordels niet om; de gordels zijn dan niet voldoende effectief. Als de zitplaatsen zijn voorzien van armsteunen*, moet de heupgordel altijd onder de armsteun door worden geleid. De autogordels zijn voorzien van een oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte van de gordel automatisch wordt aangepast aan uw lichaamsbouw. De gordel wordt automatisch opgerold als deze niet wordt gebruikt. Controleer zowel voor en na het gebruik van de gordel of deze goed is opgerold. De heupgordel moet zo laag mogelijk op het bekken worden geplaatst. De schoudergordel moet langs het holle gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische blokkeerinrichting die in werking treedt bij een aanrijding, een noodstop of het over de kop slaan van de auto. U kunt de blokkeerinrichting deblokkeren door kort aan de riem te trekken en deze weer los te laten. Voor een effectieve werking van de autogordel: dient deze strak om het lichaam te worden gedragen, mag deze door niet meer dan één volwassen persoon worden gedragen, mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen, moet deze in een vloeiende beweging naar voren worden getrokken, om te voorkomen dat de gordel gedraaid raakt, mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt niets aan worden gewijzigd. Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften moeten werkzaamheden en controles aan de autogordels worden uitgevoerd door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Het-netwerk zorgt tevens voor de garantie en voert de werkzaamheden volgens de voorschriften uit. Laat de autogordels van uw auto regelmatig controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats, met name op beschadigingen van de riem. Reinig de autogordels met zeepsop of een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij het PEUGEOT-netwerk. Controleer na het neerklappen of verstellen van een stoel of de achterbank of de gordel zich op de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.
Voorschriften voor kinderen: -
Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan 1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje, Gebruik geen gordelgeleider * wanneer een kinderzitje is geïnstalleerd, Deautogordel mag door niet meer dan één persoon gedragen worden, Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden. De gordelspanners kunnen, afhankelijk van de aard en de kracht van de aanrijding, vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan. Het activeren van de gordelspanners gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd. Het waarschuwingslampje van de airbag gaat in ieder geval branden. Laat het systeem na een aanrijding controleren en eventueel vervangen door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
7
* Volgens uitvoering.
53
Veiligheid
Airbags De airbags zijn speciaal ontworpen voor een betere veiligheid van de inzittenden bij ernstige aanrijdingen: ze vormen een aanvulling op de werking van de veiligheidsgordels met spanbegrenzers. Bij een aanrijding registreren en analyseren de elektronische schoksensoren de mate van vertraging van de auto in de registratiezones voor een aanrijding (zie schema): als de drempelwaarde voor het in werking treden wordt overschreden, worden de airbags onmiddellijk opgeblazen en beschermen ze de inzittenden van de auto.
Registratiezones voor een aanrijding
Airbags vóór Direct na de aanrijding ontsnapt het gas zodat noch het zicht, noch het eventueel verlaten van de auto door de inzittenden wordt belemmerd. Bij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding van achteren en in bepaalde gevallen waarin de auto over de kop slaat, treden de airbags niet in werking. De veiligheidsgordels zorgen in deze situaties voor een afdoende bescherming. De kracht van de aanrijding is afhankelijk van het soort obstakel en de snelheid van de auto op dat moment. De airbags werken alleen als het contact aan is. Het activeren van de airbags gaat gepaard met een geluid.
Het uit de airbags ontsnappende gas kan enigszins irriteren.
A. Impactzone vóór. B. Impactzone opzij.
54
Deze zijn voor de bestuurder in het midden van het stuurwiel en voor de passagier in het dashboard aangebracht. Ze worden tegelijkertijd geactiveerd, behalve als de airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale aanrijding binnen de impactzone A, in de lengterichting van de auto en vanaf de voorzijde richting de achterzijde van de auto, die zich op een horizontale ondergrond moet bevinden. De airbag wordt opgeblazen tussen de inzittende vóór en het dashboard om te voorkomen dat de inzittende naar voren schiet. De kans op hoofd- en borstletsel wordt daardoor verminderd.
Storing airbag voor Als het waarschuwingslampje knippert, duidt dit op een storing in de airbags. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd.
Veiligheid
Uitschakelen airbag aan passagierszijde
Uitschakeling (controle) Het verklikkerlampje op het instrumentenpaneel brandt zolang de airbag is uitgeschakeld.
Zijairbags* en window-airbags* Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag aan passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel plaatst. Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken. ) Zet het contact uit, steek de sleutel in de schakelaar voor uitschakelen van de airbag aan passagierszijde 1, draai deze in de stand "OFF" en verwijder de sleutel zonder de stand van de schakelaar te veranderen. In de stand "OFF" werkt de airbag aan passagierszijde bij een eventuele aanrijding niet. Als u het kinderzitje "met de rug in de rijrichting" hebt verwijderd, zet dan de schakelaar weer in de stand "ON" om de airbag opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van uw passagier te garanderen.
De zijairbags zijn aan de zijde van de portieren in de rugleuningen van de voorstoelen aangebracht. De zijairbags worden aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen de impactzone opzij B, loodrecht op de lengteas van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto, die zich op een horizontale ondergrond moet bevinden. De zijairbag wordt opgeblazen tussen de inzittende vóór en het desbetreffende portierpaneel. De kans op borstletsel bij de voorpassagiers wordt daardoor verminderd. De window-airbags zijn aangebracht in de hemelbekleding.
De window-airbag wordt opgeblazen tussen de inzittende vóór of achter en de ruiten. De kans op hoofdletsel wordt daardoor verminderd. Bij een lichte aanrijding of bij het over de kop slaan, kan het zijn dat de airbag niet wordt geactiveerd. Bij een aanrijding van achteren of een frontale aanrijding wordt de airbag niet geactiveerd.
Storing airbags Als het waarschuwingslampje knippert, duidt dit op een storing in ten minste één van deze airbags. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd.
7
* Volgens uitvoering.
55
Veiligheid
Houd u aan de volgende veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags: Draag altijd een correct afgestelde veiligheidsgordel. Maak er een gewoonte van om normaal rechtop in de voorstoelen te zitten. Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten...). Dit kan de goede werking van de airbag belemmeren en/of de inzittende bij het opblazen van de airbag verwonden. Werkzaamheden aan de airbagsystemen moeten door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd. Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de airbagsystemen controleren.
56
Airbags vóór
Hoofdairbags
Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuurwielkussen rusten. Laat aan passagierszijde uw voeten niet op het dashboard rusten. Tracht roken in de auto zoveel mogelijk te vermijden. Als de airbag wordt opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken. Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet op.
Bevestig nooit iets op de stijlen of op de hemelbekleding, dit zou bij het afgaan van de hoofdairbags kunnen leiden tot hoofdletsel. Het activeren van de airbags gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd. De rook is niet schadelijk, maar kan irriterend zijn voor personen die hier gevoelig voor zijn. De knal die bij de ontsteking wordt geproduceerd, kan het gehoor gedurende een korte periode enigszins verminderen. Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel en lichte brandwonden aan het hoofd, de borst of de armen als de airbag wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk zeer snel opgeblazen (binnen ongeveer 30 milliseconden) en loopt vervolgens even snel leeg, waarbij de warme gassen via de daarvoor bestemde openingen naar buiten stromen. De airbags werken slechts eenmaal. Als er een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een volgend ongeval), werken de airbags niet meer.
Zijairbags Bedek de stoelen alleen met goedgekeurde stoelhoezen. Deze belemmeren het activeren van de zijairbags niet. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de stoelen, dit zou bij het afgaan van de airbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of middel. Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten.
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Algemene informatie met betrekking tot kinderzitjes
Hoewel PEUGEOT bij het ontwerp van uw auto veel aandacht heeft besteed aan veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van uzelf. Volg voor een optimale veiligheid de volgende adviezen op: conform de Europese wetgeving dienen kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner dan 1,50 m in gehomologeerde, aan het lichaamsgewicht aangepaste kinderzitjes op met veiligheidsgordels of ISOFIXbevestigingen uitgeruste plaatsen te worden vervoerd*, de veiligste plaats voor het vervoeren van een kind is volgens de statistieken een plaats op de achterbank van uw auto, kinderen tot 9 kg moeten zowel voor- als achterin met de rug in de rijrichting worden vervoerd.
PEUGEOT beveelt u aan kinderen op de achterzitplaatsen van uw auto te vervoeren: met de rug in de rijrichting tot 2 jaar, met het gezicht in de rijrichting vanaf 2 jaar.
Kinderzitje op de passagiersstoel voor "Met de rug in de rijrichting" Wanneer een kinderzitje voor het vervoeren met de rug in de rijrichting op de passagiersstoel voorr wordt geplaatst, moet de airbag aan passagierszijde zijn uitgeschakeld. Gebeurt dit niet, dan kan het kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
"Met het gezicht in de rijrichting" Wanneer een kinderzitje met het gezicht in de rijrichting op de passagiersstoel voor wordt geplaatst, moet de stoel in de middelste stand van de voor-/achterwaartse verstelling worden gezet met de rugleuning rechtop en mag de airbag aan passagierszijde niet worden uitgeschakeld.
8 * De regels voor het vervoeren van kinderen zijn per land verschillend. Informeer hiervoor naar de wetgeving in uw land.
Middelste stand 57
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Airbag aan passagierszijde OFF
Raadpleeg de voorschriften op de sticker die zich aan beide zijden van de zonneklep aan passagierszijde bevindt:
Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag aan passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel plaatst. Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
58
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Door PEUGEOT aanbevolen kinderzitjes PEUGEOT levert een complete reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een driepuntsveiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt:
Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg
Groep 1, 2 en 3: van 9 tot 36 kg
L1 "RÖMER Baby-Safe Plus" Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.
L2 "KIDDY Comfort Pro" Voor het vervoer van jonge kinderen (van 9 tot 18 kg) is het gebruik van de beschermband verplicht.
Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L3 "RECARO Start"
L4 "KLIPPAN Optima" Vanaf 6 jaar (ongeveer 22 kg): gebruik alleen de zitverhoging.
8
L5 "RÖMER KIDFIX" Kan aan de ISOFIX-verankeringen van de auto worden bevestigd. Het kind wordt beschermd door de veiligheidsgordel.
59
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Plaatsing van kinderzitjes met behulp van de autogordel Conform de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden weer met betrekking tot het bevestigen met een autogordel van een universeel gehomologeerd kinderzitje, gerangschikt naar gewicht van het kind en de plaats in de auto.
Gewicht van het kind en leeftijdsindicatie Minder dan 13 kg (Groep 0 (a) en 0+) Tot ong. 1 jaar
Van 9 tot 18 kg (Groep 1) Van 1 tot ong. 3 jaar
Van 15 tot 25 kg (Groep 2) Van 3 tot ong. 6 jaar
Van 22 tot 36 kg (Groep 3) Van 6 tot ong. 10 jaar
Passagiersstoel vóór (b)
L1
X
L3, L4
L3, L4
Achterzitplaatsen
U
U
U
U
Plaats
a: Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg. Het plaatsen van reiswiegen en autobedjes op de passagiersstoel voorin is niet toegestaan. b: raadpleeg de huidige wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen. U: zitplaats geschikt voor de bevestiging met een autogordel van een goedgekeurd, universeel kinderzitje, zowel met de "rug in de rijrichting" als met het "gezicht in de rijrichting". L: alleen de vermelde en door PEUGEOT aanbevolen kinderzitjes kunnen op de desbetreffende plaats worden bevestigd (volgens land van bestemming). X : zitplaats die niet geschikt is voor het bevestigen van een kinderzitje voor de à l’installation d’un siège enfant du groupe de poids indiqué.
60
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Adviezen voor kinderzitjes De onjuiste bevestiging van een kinderzitje brengt de veiligheid van het kind in gevaar in geval van een botsing. Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel of het tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten, wordt vastgemaakt waarbij de speling ten opzichte van het lichaam van het kind zoveel mogelijk moet worden beperkt. Controleer bij het plaatsen van een kinderzitje dat gebruik maakt van de veiligheidsgordel of deze goed tegen het kinderzitje aangetrokken is en of het zitje stevig vastzit op de stoel van uw auto. Zorg er voor een optimale bevestiging van het kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" voor dat de rugleuning van het zitje tegen de rugleuning van de stoel van de auto aandrukt en dat de hoofdsteun geen belemmering vormt. Als de hoofdsteun verwijderd moet worden, berg deze dan zorgvuldig op om te voorkomen dat de hoofdsteun door de auto vliegt bij krachtig afremmen.
Kinderen jonger dan 10 jaar mogen niet met het gezicht in de rijrichting op de passagiersstoel voor worden vervoerd, behalve als de achterzitplaatsen al bezet zijn door andere kinderen of als de achterbank niet bruikbaar, neergeklapt of verwijderd is. Schakel de airbag aan passagierszijde* uit zodra een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel wordt geplaatst. Het kind kan anders bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Laat uit veiligheidsoverwegingen: geen kinderen zonder toezicht achter in een auto, nooit een kind of een dier in een auto achter wanneer alle ruiten gesloten zijn en de auto in de zon staat, de sleutels nooit binnen bereik van de kinderen in de auto achter. Plaats zonneschermen om uw jonge kinderen tegen de zon te beschermen.
Plaatsen van een zitverhoging Het bovenste gedeelte van de veiligheidsgordel moet over de schouder van het kind liggen zonder de hals te raken. Controleer of de heupgordel goed over de bovenbenen van het kind ligt. PEUGEOT beveelt aan een zitverhoging met rugleuning te gebruiken voorzien van een gordelgeleider ter hoogte van de schouder.
8
* Volgens land van bestemming.
61
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
ISOFIX-bevestigingen Uw auto voldoet aan de nieuwe ISOFIXnormen. De hieronder aangegeven zitplaatsen* zijn uitgerust met de voorgeschreven ISOFIXbevestigingen:
bevestigingsringen:
-
twee onderste bevestigingsringen A, die zich tussen de rugleuning en de zitting van de zitplaats bevinden, aangegeven door een sticker,
De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor een veilige, degelijke en snelle montage van het kinderzitje in uw auto. De ISOFIX-kinderzitjes beschikken over twee sloten die eenvoudig aan de onderste bevestigingsringen A kunnen worden verankerd. Sommige kinderzitjes zijn bovendien voorzien van een bovenste bevestigingsriem die kan worden vastgemaakt aan de bovenste bevestigingsring B. Zet om de bovenste bevestigingsriem vast te maken de hoofdsteun van de zitplaats omhoog en steek de haak tussen de hoofdsteun en de rugleuning door. Bevestig de haak aan de bovenste bevestigingsring B en trek de riem aan. Bij een onjuist geplaatst kinderzitje kan het kind bij een aanrijding ernstig letsel oplopen.
Raadpleeg het overzicht voor de bevestiging van ISOFIX-kinderzitjes in uw auto, waarin staat vermeld welke kinderzitjes voor uw auto zijn gehomologeerd. -
62
één bovenste bevestigingsring B voor de bevestiging van de bovenste riem, de TOP TETHER-bevestiging, aangegeven op het frame van de rugleuning van de achterbank.
* Volgens uitvoering.
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
ISOFIX-kinderzitje aanbevolen door PEUGEOT en gehomologeerd voor uw auto FAIR Bimbofix ISOFIX (lengtecategorie: C of A) A Groep 0/1 : tot 18 kg
Dit zitje dient te worden geplaatst met het gezicht in de rijrichting met behulp van de ISOFIX-basis, die wordt bevestigd aan de ringen A . Het zitje is voorzien van een steun die op de vloer van de auto rust. Het zitje is voorzien van 6 kantelstanden. Het zitje kan worden geïnstalleerd met het gezicht in de rijrichting. Het wordt bevestigd aan de stoel met behulp van een driepuntsgordel.
RÖMER Duo Plus ISOFIX kinderzitje (gewichtsgroep B1) Groep 1: van 9 tot 18 kg Dit wordt met het gezicht in de rijrichting geplaatst. Het wordt verankerd met een bovenste riem aan de ringen A en de ring B, de TOP TETHER. Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand. Dit zitje kan worden geïnstalleerd met het gezicht in de rijrichting. Het wordt bevestigd aan de stoel met behulp van een driepuntsgordel.
8
Volg bij het plaatsen van de kinderzitjes de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.
63
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Plaats van ISOFIX-kinderzitjes Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie
Tot 10 kg (groep 0) Tot ± 6 maanden
Tot 10 kg (groep 0) Tot 13 kg (groep 0+) Tot ± 1 jaar
Reiswieg*
"rug in de rijrichting"
"rug in de rijrichting"
C
C
D
X
X
Type ISOFIX-kinderzitje ISOFIX-maat
F
Universele ISOFIX-kinderzitjes geschikt voor bevestiging op de achterbank Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de auto voorzien van ISOFIXbevestigingen.
Bij universele en semi-universele ISOFIXkinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met de aanduiding A, B, B1, C, D, E, F of G.
64
G
X
X
D
E
X
IUF: zitplaats gehomologeerd voor de bevestiging van een universeel ISOFIXkinderzitje met het gezicht in de rijrichting met een bovenste riem. IL-SU: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een semi-universeel ISOFIX kinderzitje: rug in de rijrichting voorzien van een bovenste riem of een steun, gezicht in de rijrichting voorzien van een steun, een reiswieg voorzien van een bovenste riem of een steun.
Van 9 tot 18 kg (groep 1) Van ±. 1 tot ± 3 jaar
"gezicht in de rijrichting" A
B
B1
IUF IL-SU
X: zitplaats niet geschikt voor de bevestiging van een ISOFIX-kinderzitje uit de aangegeven gewichtsklasse.
* De ISOFIX-reiswieg wordt bevestigd aan de onderste ISOFIX-bevestigingsringen van een zitplaats en neemt de twee achterzitplaatsen in beslag.
Praktische informatie
Wiel verwisselen Parkeren van de auto
Beschikbaar gereedschap
) Zet de auto, voor zover mogelijk, op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond. ) Trek de handrem aan, zet het contact af en schakel de eerste versnelling of de achteruitversnelling bij de handgeschakelde versnellingsbak in of de stand N bij de 2 Tronic versnellingsbak.
In een kist in het hart van het reservewiel bevindt zich het volgende gereedschap: 1. Wielsleutel. 2. Krik met slinger. 3. Afneembaar sleepoog.
) Blokkeer indien nodig het wiel kruislings tegenover het te verwisselen wiel. ) Zorg ervoor dat alle inzittenden de auto hebben verlaten en zich op een veilige plaats bevinden.
Toegang tot het reservewiel en de krik in de bagageruimte ) Verwijder de mat en de kunststof afdekplaat met behulp van de handgreep.
9 Bandenspanning De bandenspanning staat aangegeven op de sticker op de binnenstijl van het linkerportier, zie "Identificatie".
65
Praktische informatie
Wiel demonteren
Wiel monteren
1. 2.
1. 2.
Breng het wiel aan. Draai de wielbouten handvast.
3.
Draai de wielbouten* met de sleutel 1 enigszins vast. Laat de krik 2 zakken en verwijder deze vervolgens.
Verwijder de wieldop. Draai de wielbouten iets los met de wielsleutel 1. 3.
4.
5. 6.
Plaats de krik 2 in één van de 4 daarvoor bestemde kriksteunen A bij het te verwisselen wiel onder de auto. Vouw de krik 2 uit tot het uiteinde van de krik steunt op de grond. Controleer of de as van het uiteinde van de krik loodrecht op het kriksteunpunt A staat. Krik de auto op. Verwijder de wielbouten en het wiel.
* Bij uitvoeringen met lichtmetalen velgen, is het normaal dat bij het monteren van het reservewiel de ringen van de bouten de velg niet raken. De bevestiging is evenwel gewaarborgd.
66
4.
Praktische informatie
Lampen vervangen Koplampen 1. Parkeerlicht (W5 W)
5. 6. 7.
Draai de wielbouten vast met de sleutel 1. Breng de wieldop aan. Berg het gereedschap en het wiel op in de bagageruimte. Ga nooit onder een auto liggen die alleen op de krik steunt (gebruik bokken). De krik en het bijbehorende gereedschap zijn specifiek voor uw auto. Gebruik ze niet voor andere doeleinden.
Na het verwisselen van het wiel: Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment van de wielbouten en de bandenspanning van het reservewiel controleren. Laat de lekke band zo spoedig mogelijk repareren en verwissel hem met het reservewiel. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
) Draai de lamphouder A een kwart omwenteling en verwijder deze. ) Vervang de lamp.
1. 2. 3.
Parkeerlicht Richtingaanwijzers Dimlicht/grootlicht
9 Bij bepaalde weersomstandigheden (lage temperatuur, vochtig weer), kan aan de binnenzijde van de lamp enige condensvorming optreden. Deze verdwijnt zodra de lampen enige tijd branden.
67
Praktische informatie
68
2. Richtingaanwijzers (PY 21 W amberkleurig)
3. Dimlicht/grootlicht (H4 - 60/55 W)
) Draai de lamphouder B een kwart omwenteling en verwijder deze. ) Draai de lamp een kwart omwenteling. ) Vervang de lamp. Raadpleeg indien nodig het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Neem de stekker los. Verwijder het rubber C. Duw de borglip D opzij. Verwijder de lamphouder en vervang de lamp. ) Plaats de lamphouder, de borglip en het rubber terug. Raadpleeg indien nodig het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. ) ) ) )
LED-dagrijverlichting Neem voor het vervangen van deze lampen contact op met het PEUGEOT-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats.
Mistlampen Raadpleeg voor het vervangen van deze lampen het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Praktische informatie
Achterlichten 1. 2. 3.
Remlichten/achterlichten (P 21/5 W) Richtingaanwijzers (P 21 W) Achteruitrijlicht (P 21 W), links
Deze 3 lampen worden vervangen door de achterlichtunit te verwijderen: ) open de achterklep, ) draai de twee bevestigingsmoeren A van de achterlichtunit los, ) verwijder de lamp door deze naar buiten te trekken, ) maak de bedrading los,
) druk de vier borglippen B uit elkaar en verwijder de lamphouder, ) verwijder en vervang de defecte lamp.
9
Plaats de lamp in omgekeerde volgorde van het verwijderen en let er op dat de lamphouder, de borglippen en de achterlichtunit goed worden geplaatst.
69
Praktische informatie
Kentekenplaatverlichting (W 5 W)
Derde remlicht (4 lampen W 5 W)
Zijknipperlichten (WY 5 W amberkleurig)
) Steek uw hand onder de bumper. ) Draai de lamphouder een kwart omwenteling en verwijder deze. ) Vervang de defecte lamp.
) Draai de 2 bouten A los. ) Verwijder de lichtunit door de twee lippen B naar binnen te drukken. ) Neem de stekker en de slang van de ruitensproeier achter los. ) Verwijder de lamphouder. ) Verwijder en vervang de defecte lamp. Voer het terugplaatsen uit in de omgekeerde volgorde; let er op de lampunit juist op de afdichting te monteren en de slang van de ruitensproeier goed aan te sluiten.
) Druk het zijknipperlicht naar voren of naar achteren en trek het geheel los. ) Maak de lamphouder los en vervang deze.
Draai, om te voorkomen dat het lampglas barst of breekt, de bouten niet strakker aan dan nodig is.
70
Praktische informatie
Zekeringen vervangen
Zekeringkasten dashboard
De zekeringkasten bevinden zich onder aan het dashboard en onder de motorkap naast de accu.
Vervangen van een zekering Voordat u een zekering vervangt, dient u eerst de oorzaak van de storing op te sporen en te (laten) verhelpen. ) Gebruik de speciale tang A die zich in de zekeringkast onder de motorkap bevindt. Defect
Vervang een defecte zekering altijd door een zekering met dezelfde stroomsterkte (dezelfde kleur).
Deze bevinden zich aan weerszijden van het instrumentenpaneel onder de bekleding. ) Ontgrendel indien nodig het stuur met behulp van de sleutel. ) Draai het stuurwiel naar links en verwijder de bout B.
Tang A
9 ) Draai het stuurwiel naar rechts en verwijder de bout C.
71
Praktische informatie
) Draai de bout D die zich aan de achterzijde bevindt gedeeltelijk los om bij de toerenteller te komen.
72
) Trek indien nodig de bekleding van het instrumentenpaneel en de toerenteller omhoog om bij de aan weerszijden geplaatste zekeringen te kunnen komen.
Praktische informatie
Zekering nummer
Ampère (A A)
Functies
1
10
Remlichten - ABS - 2 Tronic versnellingsbak
2
25
Centrale vergrendeling - afstandsbediening
3
20
Achterruitverwarming
4
7,5
Achterlichten - kentekenplaatverlichting - instrumentenpaneel - display - koplampverstelling - LEDdagrijverlichting - parkeerlichten
5
7,5
Diagnoseaansluiting
6
7,5
2 Tronic versnellingsbak - mistachterlicht - ESP - LED-dagrijverlicihting - instrumentenpaneel - toerenteller
7
-
8
7,5
ABS/ESP - stuurbekrachtiging - koelventilator
9
10
Achteruitrijlichten - centrale vergrendeling - ruitbediening - achterruitverwarming - snelheidsmeter airconditioning - verwarming - toerenteller - afstandsbediening
10
20
Ruitenwissers en -sproeiers voor en achter
11
15
Autoradio - 12V-aansluiting (maximaal 120 W)
12
7,5
Achterruitverwarming - ABS - koelventilator - ruitenwissers en -sproeiers voor en achter - stuurbekrachtiging centrale vergrendeling - airconditioning - verwarming - ruitbediening - snelheidsmeter - toerenteller afstandsbediening - achteruitrijlichten
13
15
Airbag - brandstoftoevoersysteem - 2 Tronic versnellingsbak -instrumentenpaneel - toerenteller - LED-dagrijverlichting
14
7,5
Airconditioning- verwarming
15*
40
Autoradio - 12-volts aansluiting - ruitenwissers en -sproeiers vóór en achter - stuurbekrachtiging ABS/ESP - koelventilator
16*
30
Ruitbediening
17*
40
Airconditioning - verwarming
Niet gebruikt
* Zekeringen achter het instrumentenpaneel. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om ze te (laten) vervangen.
9 73
Praktische informatie
Zekeringkast motorruimte Bij het ontwerp van het elektrische circuit van uw auto is reeds rekening gehouden met de montage van zowel de standaarduitrusting als eventuele opties. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voordat u andere elektrische voorzieningen of accessoires in de auto monteert of laat monteren. ) Maak het deksel los door rechts op de nok E te drukken om bij de zekeringen te komen.
De tang A en de reservezekeringen B zijn aan de voorzijde van de zekeringkast bevestigd.
i
74
Sluit na de werkzaamheden het deksel zorgvuldig.
Sommige elektrische accessoires zelf, of de wijze waarop die zijn gemonteerd, kunnen de werking van de elektrische systemen van de auto (de elektronische bedieningssystemen, het audiosysteem en het laadcircuit) nadelig beïnvloeden. PEUGEOTis niet aansprakelijk voor kosten die voortvloeien uit het verhelpen van storingen veroorzaakt door het monteren van extra accessoires die niet door haar aanbevolen en geleverd worden of door voorzieningen die niet volgens de voorschriften van PEUGEOT zijn gemonteerd. Dit geldt met name voor apparatuur met een stroomverbruik van meer dan 10 milliampère.
Praktische informatie
Zekering nummer
Ampère (A)
1
5
LED-dagrijverlichting
2
20
Mistlichten voor
3
10
Lamp linksvoor
4
10
Lamp rechtsvoor
5
7,5
2 Tronic versnellingsbak Brandstoftoevoersysteem
6
7,5
2 Tronic versnellingsbak Brandstoftoevoersysteem
7
Functies
30
LED-dagrijverlichting - mistlichten voor
25
ABS
30
ABS/ESP (met VSC)
30
Startmotor- achterruitverwarmingABS - koelventilatotgroep - ruitenwissers en -sproeiers voor en achter stuurbekrachtiging - centrale vergrendeling - airconditioningverwarming - ruitbedieningsnelheidsmeter - toerenteller afstandsbediening - achteruitrijlichtenairbag - brandstoftoevoersysteem - 2 Tronic versnellingsbak - instrumentenpaneel - LEDdagrijverlichting
8
9
Zekering nummer
Ampère (A)
10
10
Alarmknipperlichten - instrumentenpaneel toerenteller - richtingaanwijzers
11
20
Lichten linksvoor- lichten rechtsvoor
12
15
Plafonnier - snelheidsmeter - autoradio instrumentenpaneel - toerenteller
13
15
Brandstoftoevoersysteem - koelventilator
14
10
Claxon
15
7,5
Reservezekeringen
16
10
Resevezekeringen
17
15
Reservezekeringen
18
50
2 Tronic versnellingsbak
19
30 / 40
Functies
Koelventilator
40
ABS
50
ABS/ESP (met VSC)
50
Stuurbekrachtiging
9
20
21
75
Praktische informatie
12V-accu Procedure voor het opladen van de accu en het gebruik van een hulpaccu voor het starten van de motor met behulp van startkabels.
Starten van de motor met een hulpaccu en startkabels
Toegang tot de accu
De accu bevindt zich in de motorruimte. Toegang tot de accu: ) open de motorkap via hendel in het interieur en bedien gebruik vervolgens de veiligheidshaak aan de buitenzijde, ) bevestig de motorkapsteun, ) verwijder de kunststof afdekkap voor toegang tot de pluspool.
76
Sluit de rode kabel aan op de (+) pool van de ontladen accu A en vervolgens op de (+) pool van de hulpaccu B. ) Sluit de groene of zwarte kabel aan op de (-) pool van de hulpaccu B.
) Sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte kabel aan op het massapunt C van uw auto (motorsteun). ) Stel de startmotor in werking en laat de motor draaien. ) Wacht tot de motor stationair draait en neem dan de kabels los.
Praktische informatie
Laden met behulp van een acculader ) Maak de accupoolklemmen los. ) Volg de aanwijzingen van de fabrikant van de acculader. ) Sluit de accukabels weer aan, te beginnen met de (-) kabel. ) Controleer of de accupolen en de klemmen schoon zijn. Indien ze bedekt zijn met een (witte of groene) oxidatielaag, neem dan de accukabels los en reinig de polen en klemmen.
Accu's bevatten schadelijke stoffen, zoals zwavelzuur en lood. Accu's moeten volgens de wettelijke voorschriften worden afgevoerd en mogen in geen geval bij het huisvuil terechtkomen. Lever lege batterijen en accu's in bij een speciaal afvalstoffendepot.
Het is raadzaam de accu los te koppelen als uw auto langer dan een maand buiten gebruik is.
Keer de polariteiten niet om en gebruik uitluitend een 12-volts accu. Maak de accupoolklemmen niet los bij draaiende motor. Laad de accu niet op zonder de accupoolklemmen los te nemen.
9
Het aanduwen van een auto met 2 Tronic versnellingsbak om de motor te starten is niet toegestaan.
77
Praktische informatie
78
Vóór het loskoppelen van de accukabels
Na het weer aansluiten van de accukabels
Wacht 2 minuten na het afzetten van het contact. Sluit de ruiten en de voorportieren voordat u de accukabels loskoppelt.
Zet het contact aan en wacht 1 minuut alvorens de motor te starten, zodat de elektronische systemen geïnitialiseerd kunnen worden. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als er zich na deze handeling toch nog problemen voordoen. Raadpleeg de desbetreffende paragraaf voor het zelf opnieuw initialiseren van: de sleutel met afstandsbediening, de autoradio.
Praktische informatie
Matten*
Als de mat aan bestuurderszijde verwijderd moet worden, schuif dan de stoel in de achterste stand en verwijder de twee bevestigingen. Leg de mat weer terug op de pennen en klem de bevestigingen vast. Controleer of de mat goed is bevestigd. Om te voorkomen dat de mat onder de pedalen schuift: maak uitsluitend gebruik van matten die op de reeds in de auto aanwezige bevestigingen passen. Het gebruik van deze bevestigingen is verplicht. leg nooit twee matten boven op elkaar.
Autoradio inbouwen
Uw auto is af fabriek voorzien van: dakantenne, coaxiale antennekabel, basisontstoring, bedrading voor luidsprekers vóór, 2 stekkers (8-polig).
Stekkeraansluitingen A1: A2: A3: A4: (+) accessoires A5: A6: (+) parkeerlicht A7: (+) constant A8: massa B1: B2: B3: (+) Luidspreker rechtsvoor B4: (-) Luidspreker rechtsvoor B5: (+) Luidspreker linksvoor B6: (-) Luidspreker linksvoor B7: B8:
9
Luidsprekers inbouwen
Er is ruimte voor het inbouwen van luidsprekers met een diameter van 100 mm in het dashboard. Er bestaat de mogelijkheid voor het naderhand laten inbouwen van luidsprekers met een diameter van 165 mm in de hoedenplank.
Raadpleeg voordat u een autoradio of luidsprekers in uw auto monteert het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
* Volgens uitvoering.
79
Praktische informatie
Slepen van uw auto
Algemene aanwijzingen
Uw auto kan uitsluitend aan de voorzijde worden gesleept.
) Monteer de sleepstang. ) Zet de versnellingshendel in de vrijstand (stand N voor de 2 Tronic versnellingsbak). Het niet opvolgen van dit advies kan leiden tot het beschadigen van bepaalde componenten (remmen, versnellingsbak, ...) en tot het wegvallen van de rembekrachtiging bij het opnieuw starten van de motor.
) Neem het verwijderbare sleepoog, dat is opgeborgen in het reservewiel onder de vloermat, uit. ) klik het kunststof kapje los. ) draai het sleepoog vast tot de aanslag.
80
) Ontgrendel het stuur door de contactsleutel één stand te verdraaien en zet de handrem vrij. ) Zet de alarmverlichting van beide auto's aan. Gebruik nooit de radiateurbalk. Het slepen met de vier wielen op de grond dient te geschieden met een zeer lage snelheid en over een zo kort mogelijke afstand (volgens de geldende wettelijke bepalingen). In alle andere gevallen dient de auto met een bergingsauto te worden vervoerd.
Volg de huidige wetgeving in uw land op. Controleer of het gewicht van de trekkende auto hoger is dan van de auto die wordt gesleept. De bestuurder van de auto die wordt gesleept moet achter het stuur blijven zitten. Tijdens het slepen mag geen gebruik worden gemaakt van de autosnelweg. Gebruik bij het slepen met 4 wielen op de grond altijd een goedgekeurde sleepstang; touwen en riemen zijn verboden. Bij het slepen van de auto met stilstaande motor zijn de rem- en stuurbekrachtiging uitgeschakeld. Laat uw auto in de volgende gevallen slepen door een professioneel bergingsbedrijf : bij stranding met de auto op de autosnelweg, als het niet mogelijk is de versnellingsbak in de neutraalstand te zetten, het stuurslot te ontgrendelen of de handrem los te zetten, bij takelen met slechts twee wielen op de grond, bij het ontbreken van een goedgekeurde sleepstang...
Praktische informatie
Allesdragers monteren Gebruik voor het monteren van dwarsdragers uitsluitend door PEUGEOT aanbevolen accessoires en neem de montagevoorschriften van de fabrikant in acht. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voor meer informatie. Max. toegestane daklast op dakdragers, bij een maximale laadhoogte van 40 cm (m.u.v. fietsen): 50 kg. Pas bij een belading hoger dan 40 cm de rijsnelheid aan de rijomstandigheden aan om schade aan de allesdragers te voorkomen.
Raadpleeg de wetgeving van uw land met betrekking tot het vervoeren van voorwerpen die langer zijn dan de auto.
9 81
Praktische informatie
Accessoires
Een ruime keuze aan accessoires en originele onderdelen wordt u aangeboden door het PEUGEOT-netwerk. Deze accessoires en onderdelen zijn getest en goedgekeurd ten aanzien van bedrijfszekerheid en veiligheid. Ze zijn volledig aangepast aan uw auto, zijn voorzien van een artikelnummer en beschikken over de garantie van PEUGEOT. "Comfort": parkeerhulp voor en achter, verwijderbare asbak, klep voor dashboarkastje, extra verwarming, centrale armsteun, zaklamp, portierspoilers, zonneschermen, ... "Transport": losse kofferbak, dwarsdragers voor het dak, fietsdragers, skidragers, harde en zachte dakkoffers vloebedekking voor de koffer, bagagebokken, bagagenet, ... *Met behulp van de ombouwpakketten "Entreprise" kan de auto worden omgebouwd naar een bedrijfswagenuitvoering . "Design": 14 inch-wieldoppen, lichtmetalen 14- en 15-inch-velgen, spoiler, stylingset interieur 'aluminium", buitenspiegelhuis in aluminium of carboon look, verchroomd uitlaatsierstuk, lederen stuurwiel, ventilatierooster achter in aluminium look en carboon look, bestickering, dorpelbeschermers, aluminium versnellingspookknop, cristal light achterlichten ...
82
"Veiligheid": anti-inbraakalarm, wielslotbouten, sneeuwkettingen en sokken, veiligheidsvesten, gevarendriehoek, alcoholtest, kinderzitjes, verbanddoos, brandblusser, mistlampen vóór, gordel voor huisdieren, kooi voor huisdieren...
"Bescherming": matten, stoelhoezen, spatlappen voor en achter, flankbescherming, dorpelbeschermers voor bagageruimte, autohoes, transparante beschermstrips voor de bumpers, achterbankhoes, kofferhoes,... Om te voorkomen dat de mat onder de pedalen schuift: controleer of de mat goed op zijn plaats ligt, gebruik nooit meer dan één mat per plaats.
"Multimedia": semi-geïntegreerde navigatiesystemen, losse navigatiesystemen, USB Box, autoradio's, luidsprekers, hoedenplank met luidsprekers, handsfree kit Bluetooth, handsfreekit voor smartphone, radarverklikker, video-pack (DVD-speler + 2 scheremen), extra kabel voor autoradio, Ipod-dock, HIFI-module, Iphone compatible gsm-lader, head up display, multimediasteun achter, WIFI OnBoard,... * Alleen Frankrijk.
Installeren van radiocommunicatiezenders Voordat u radiozenders als uitrusting achteraf monteert, kunt u bij het PEUGEOT-netwerk informeren naar de technische gegevens (frequentieband, maximaal uitgangsvermogen, positie antenne, specifieke installatievoorschriften) van de voor montage geschikte zenders ter beschikking, volgens de Richtlijn Elektromagnetische Compatibiliteit (2004/104/EG).
Afhankelijk van de lokale wetgeving kan de aanwezigheid van een veiligheidsvest, een gevarendriehoek en een set reservelampen en -zekeringen in de auto verplicht zijn. Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van PEUGEOT voorkomen, kan leiden tot storingen in het elektronisch systeem van uw auto en een verhoogd stroomverbruik veroorzaken. Houdt u rekening met deze te nemen voorzorgmaatregel. Wij raden u aan contact op te nemen met een vertegenwoordiger van het merk PEUGEOT om u te laten informeren over het assortiment uitrustingen en accessoires voorzien van een artikelnummer.
Onderhoud
PEUGEOT & TOTAL
10 83
Onderhoud
Motorkap openen
Binnenzijde: trek aan de hendel A onder het instrumentenpaneel.
Buitenzijde: druk de veiligheidshaak B omhoog en til de motorkap op.
Motorkapsteun Bevestig de motorkapsteun om de motorkap geopend te houden.
Sluiten Plaats de motorkapsteun in de houder alvorens de motorkap te sluiten. Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat deze aan het einde van de slag in het slot vallen. Controleer of de motorkap goed vergrendeld is.
84
Onderhoud
Motor 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Reservoir koelvloeistof Reservoir ruitensproeiervloeistof Reservoir remvloeistof Zekeringkast Accu Luchtfilter Motoroliepeilstok Motorolie (bij)vullen
10 85
Onderhoud
Niveaus controleren Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Controleer de onderstaande niveaus regelmatig en vul indien nodig bij, tenzij anders aangegeven. Let bij werkzaamheden onder de motorkap goed op, want bepaalde delen van de motor kunnen zeer heet zijn (kans op brandwonden).
Motorolieniveau
Olie verversen
Het motorolieniveau kan bij aangezet contact worden gecontroleerd via de motorolieniveaumeter op het instrumentenpaneel, of met de oliepeilstok. Een handmatige controle van het motorolieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor minstens 30 minuten niet heeft gedraaid.
Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het verversingsinterval voor uw auto. Om een verminderde betrouwbaarheid van de motor en de emissieregeling te voorkomen, is het gebruik van additieven in de motorolie niet toegestaan.
Het is normaal dat u tussen twee onderhoudsbeurten door olie moet bijvullen. PEUGEOT adviseert u om elke 5000 km het olieniveau te controleren en, indien nodig, olie bij te vullen. Na het bijvullen zal de olieniveaumeter op het dashboard bij het aanzetten van het contact na 30 minuten de juiste waarde aangeven.
86
Type motorolie Gebruik de door de fabrikant aanbevolen motorolie voor uw auto en motoruitvoering.
Oliepeilstok 2 merktekens op de peilstok: A = maxi. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als het oliepeil boven dit merkteken uitkomt. B = mini. Laat het oliepeil nooit onder dit merkteken uitkomen.
Remvloeistofniveau Het remvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden. Controleer indien dit niet het geval is of de remblokken van uw auto zijn versleten.
Remvloeistof verversen Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het voorgeschreven verversingsinterval.
Onderhoud
Type remvloeistof
Koelvloeistof verversen
Afgewerkte producten
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven remvloeistof die voldoet aan de DOT4-norm.
De koelvloeistof behoeft niet te worden ververst.
Vermijd langdurig huidcontact met afgewerkte olie en andere vloeistoffen. De meeste van deze vloeistoffen zijn bijtend en schadelijk voor de gezondheid.
Type koelvloeistof
Koelvloeistofniveau Het koelvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden, maar mag beslist niet hoger zijn. Als de motor warm is, wordt de temperatuur van de koelvloeistof geregeld door de koelventilator. Deze kan ook bij afgezet contact werken. Wacht bovendien alvorens werkzaamheden aan het koelsysteem uit te voeren ten minste 1 uur nadat de motor gedraaid heeft, omdat het koelsysteem onder druk staat. Draai om brandwonden te voorkomen de dop eerst 2 omwentelingen los om de druk te laten dalen. Verwijder, als de druk eenmaal gedaald is, de dop en vul koelvloeistof bij.
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven koelvloeistof.
Niveau ruitensproeiervloeistof Vul het reservoir bij wanneer dit nodig is.
Gooi afgewerkte olie en andere vloeistoffen niet in het riool, in het water of op de grond. Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor bestemde containers bij het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Type ruiten- en koplampsproeiervloeistof Voor een optimale reiniging en om het bevriezen van de sproeiers te voorkomen, is het (bij)vullen van het reservoir met water niet toegestaan.
10 87
Onderhoud
Controles Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, de bladzijden in het onderhoudsboekje die betrekking hebben op de motoruitvoering van uw auto voor het laten controleren van bepaalde onderdelen volgens het onderhoudsschema van de constructeur. Laat de controles eventueel uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
12V-accu
De accu is onderhoudsvrij. Niettemin is het raadzaam om regelmatig te controleren of de accupolen en -klemmen schoon zijn, vooral bij warm weer en in de winter. Raadpleeg voordat u de accukabels losneemt het hoofdstuk "Praktische informatie" voor meer informatie over de te nemen voorzorgsmaatregelen.
Oliefilter Laat bij het olie verversen tevens het oliefilter vervangen. Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het vervangingsinterval.
Handgeschakelde versnellingsbak De versnellingsbak is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het interval van de niveaucontrole.
Luchtfilter en interieurfilter Laat de filters periodiek vervangen volgens de in het onderhoudsboekje aangegeven intervallen. Als de omgeving (veel stof...) en het gebruik (veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding geven, moeten de filters twee keer zo vaak worden vervangen. Een verstopt interieurfilter kan de prestaties van de airconditioning verstoren en onaangename geuren veroorzaken.
88
Remblokken De slijtage van de remblokken is sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral bij stadsverkeer en veel korte ritten. Hierdoor kan het noodzakelijk blijken om de remblokken vaker, tussen twee onderhoudscontroles door, te laten controleren. Als het remsysteem vrij is van lekkages, duidt een te laag remvloeistofniveau erop dat de remblokken versleten zijn.
Staat van remschijven Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voor informatie over het controleren van de slijtage van de remschijven.
Handrem Als de handrem een te grote slag heeft of als het systeem minder goed werkt, moet de handrem, zelfs tussen twee onderhoudsbeurten door, worden afgesteld. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Gebruik uitsluitend door PEUGEOT aanbevolen producten of gelijkwaardige kwaliteitsproducten. Om de werking van belangrijke organen als het remsysteem te optimaliseren, selecteert en biedt PEUGEOT specifieke producten aan. Vanwege de kans op beschadiging van het elektrisch systeem is het reinigen van de motorruimte met een hogedrukreiniger niet toegestaan.
Technische gegevens
Motor 1,0 liter (ca. 68 pk) Motor
Type variant uitvoering PM, PN Cilinderinhoud (cm3) Boring x slag (mm) Maximum vermogen: ECE-norm (kW)
Handgeschakelde versnellingsbak (5 versnellingen)
2 Tronic versnellingsbak (5 versnellingen)
CFB0 / CFB4
CFB0/P 998 71 x 84 50
Toerental bij max. vermogen (t/min)
6000
Maximum koppel: ECE-norm (Nm)
93
Toerental bij max. koppel (t/min) Brandstof
3600 Loodvrij
Katalysator
Ja
Inhoud oliecarter (in liters) (inclusief vervangen filterelement)
3,2
11 89
Technische gegevens
Gewichten (in kg) 1,0 liter Motor Handgeschakelde versnellingsbak (5 versnellingen) Uitvoeringen
3-deurs
5-deurs
3-deurs
5-deurs
PMCFB0 / PMCFB4
PNCFB0 / PNCFB4
PMCFB0/P
PNCFB0/P
Ledig gewicht (MAV)
800
805
830
840
Totaal toegestaan voertuiggewicht
1180
1190
1180
1190
Type variant uitvoering
Uw auto is niet geschikt voor de montage van een trekhaak.
90
2 Tronic versnellingsbak (5 versnellingen)
Technische gegevens
Afmetingen (in mm)
11 91
Technische gegevens
Identificatie
A. Constructeursplaatje. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Typegoedkeuringsnummer. Serienummer. Maximaal technisch toegestane massa totaal. Maximaal toegestaan treingewicht. Maximale aslast vóór. Maximale aslast achter. Kleurcode van de lak.
3-deurs B. Serienummer. Ingeslagen op de dwarsbalk onder de rechter voorstoel.
5-deurs De bandenspanning moet minstens eens per maand bij koude banden gecontroleerd worden.
C. Banden.
92
De stickerr C op de portierstijl bij de slotplaat van het linker portier geeft de volgende informatie: de bandenmaat, de bandenspanning.
Een te lage bandenspanning leidt tot een verhoogd brandstofverbruik.
SRC/
MENU
LIST
+ SEEK
VOL _
AUTORADIO / BLUETOOTH
ESC MP3
INHOUD
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto.
01 Basisfuncties
blz.
94
02 Radio
blz.
95
03 Audio
blz.
98
04 Telefoon
blz.
104
05 Audio-instellingen
blz.
110
06 Configuratie
blz.
111
07 Menustructuur display
blz.
112
Veelgestelde vragen
blz.
113
93
01 BASISFUNCTIES
Aan/uit.
Toegang tot het algemene menu.
Selecteren van de geluidsbron: FM1, FM2, AM, CD, USB, AUX, Streaming. een binnenkomend gesprek aannemen. Lang indrukken: toegang tot het logboek gesprekken van de gekoppelde telefoon. of beëindigen van het telefoongesprek.
SRC/
MENU
Volumeregeling.
Weergave van de lijst met radiozenders, de nummers van een CD/USB. Lang indrukken: lijst met voorkeuzezenders wijzigen.
Uitwerpen van de CD.
LIST
+ SEEK
VOL _ ESC MP3
Instellen van de geluidsweergave: klankkleur, hoge tonen, bassen, loudness, balans.
94
Selecteren van een opgeslagen voorkeuzezender. Radio: lang g indrukken: opslaan p van een zender als voorkeuzezender. Andere geluidsbron: g zie het desbetreffende hoofdstuk.
Huidige bewerking annuleren. Omhoog in de menustructuur (menu of afspeellijst).
Automatisch zoeken naar zenders in aflopende/ oplopende volgorde. Selecteren van het vorige/volgende nummer van de CD, USB. Zoeken in een lijst. Ingedrukt houden: snel vooruit of terug.
02 RADIO RADIO De omgeving waarin u rijdt (bergen, hoge gebouwen, bruggen, tunnels enz.) kan leiden tot een slechte ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de radio. OPSLAAN EN SELECTEREN VAN EEN ZENDER
Druk een paar keer achter elkaar op SRC/TEL en selecteer het golfbereik FM1, FM2 of AM.
Druk lang op een toets om de huidige zender op te slaan. De naam van de zender wordt weergegeven en er klinkt een geluidssignaal om te bevestigen dat de zender is opgeslagen.
Druk op een toets om de desbetreffende opgeslagen zender te beluisteren.
Als tijdens het beluisteren van een opgeslagen zender de ontvangstkwaliteit slecht is, zal de autoradio een andere frequentie zoeken die hetzelfde programma uitzendt. Er verschijnt hiervan een melding op het display.
LIJST BEHEREN
Houd LIST even ingedrukt om een nieuwe lijst met voorkeuzezenders te maken; de radio-ontvangst wordt dan tijdelijk onderbroken.
Druk op LIST voor een overzicht van de opgeslagen zenders in alfabetische volgorde.
Selecteer de gewenste zender en bevestig uw keuze door op "OK" te drukken.
Druk een keer om naar de volgende of vorige letter te gaan (bijv.: A, B, D, F, G, J, K, ...). 95
02 RADIO RDS HANDMATIG INVOEREN VAN EEN FREQUENTIE
Druk op MENU, selecteer "Radio" en vervolgens "Invoeren freq.".
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren. Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.
Druk MENU en selecteer vervolgens "Radio" als de FM1 of FM2 is weergegeven. Druk op + of - om de gewenste frequentie te selecteren en bevestig uw keuze met "OK".
96
Vink "RDS" aan of uit om het RDSsysteem in of uit te schakelen en bevestig uw keuze door op "OK" te drukken.
02 RADIO VERKEERSINFORMATIE BELUISTEREN De functie TA (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar verkeersberichten TA. Om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen. Zodra een verkeersbericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven (Radio, CD, USB, ...) automatisch onderbroken en wordt het verkeersbericht weergegeven TA. Zodra het verkeersbericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.
TEKSTBERICHTEN WEERGEVEN Tekstberichten worden door een radiozender tijdens het luisteren naar de muziek meegestuurd.
Druk als de radiogegevens op het scherm worden weergegeven op MENU en selecteer vervolgens "Radio".
Druk op MENU, selecteer "Radio". Vink "TXT" aan of uit om de weergave van tekstberichten in of uit te schakelen. Vink "TA" aan of uit om de verkeersinformatie in- of uit te schakelen.
97
03 AUDIO AUDIO-CD EEN CD AFSPELEN
Gebruik alleen ronde CD's met een diameter van 12 cm. Bepaalde beveiligingssystemen op de originele CD of zelfgebrande CD's kunnen storingen veroorzaken, ongeacht de kwaliteit van de CD-speler. Plaats zonder op de toets EJECT te drukken een CD in de CD-speler; deze zal de CD automatisch afspelen.
Als er in de CD-speler al een CD is geplaatst die u wilt beluisteren, druk dan herhaalde malen op de toets SRC/TEL tot de CD-speler wordt weergegeven op het display.
Druk op een van de toetsen om een nummer van de CD te selecteren. Houd een van de toetsen ingedrukt om versneld vooruit of terug te spoelen.
98
03 AUDIO CD, USB INFORMATIE EN TIPS
De autoradio speelt via een CD uitsluitend bestanden met de extensie ".mp3", ".wma", ".wav" af en via een USB-stick bestanden met de extensie".ogg".
Als de bestanden sterk zijn gecomprimeerd, kan dat de geluidskwaliteit negatief beïnvloeden.
Afspeellijsten op de CD, de MP3-speler, de iPod of de USB-stick moeten van het type ".m3u" of ".wpl" zijn. Het maximum aantal herkende bestanden bedraagt 5.000 verdeeld over 500 afspeellijsten op maximaal 8 verschillende niveaus.
Op een CD kunt u maximaal 255 MP3-bestanden zetten, verdeeld over maximaal 192 afspeellijsten op maximaal 8 niveaus. Wij raden echter aan om ze over hooguit 2 niveaus te verdelen om de duur van het lezen van de CD beperkt te houden. Bij het lezen van de CD wordt de menustructuur genegeerd.
Selecteer voor het branden van een CD-R of CD-RW de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen. Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld. Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid (maximaal 4x) in voor een optimale geluidskwaliteit. Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken.
Sluit geen externe harde schijf of USB-apparaten die niet bestemd zijn voor audioweergave aan op de USB-poort; hierdoor zou namelijk de audio-installatie beschadigd kunnen raken.
99
03 AUDIO CD, USB EEN PLAYLIST AFSPELEN
SRC/
MENU
LIST
+ SEEK
VOL _ ESC MP3
Plaats een MP3-CD in de speler of sluit een USBstick aan op de USB-aansluiting.
Het systeem leest alle afspeellijsten en slaat ze op in het tijdelijke geheugen; dit kan enkele seconden tot enkele minuten duren. Elke keer als het contact wordt aangezet en als er een nieuwe verbinding via de USB-stick wordt gemaakt, worden de afspeellijsten bijgewerkt. Het afspelen begint vanzelf na enige tijd; hoe lang dit duurt is afhankelijk van de capaciteit van de USB-stick.
De eerste keer dat er verbinding wordt gemaakt, wordt voorgesteld om een indeling per bestand te maken. Als er later opnieuw verbinding wordt gemaakt, blijft de bestaande indeling behouden.
100
Als er al een CD in het apparaat zit of een USB-stick is aangesloten die u wilt beluisteren, druk dan een paar keer op SRC/TEL en kies dan "CD" of "USB".
Druk op een van de toetsen om het vorige of volgende nummer te selecteren.
Druk op een van de toetsen om de vorige of volgende afspeellijst te kiezen.
Houd een van de toetsen ingedrukt om snel vooruit of terug te spelen.
03 AUDIO Druk op LIST om de menustructuur van de bestanden weer te geven.
Selecteer een regel uit de lijst.
Druk op MENU, selecteer "Media" en vink vervolgens "TA" aan of uit om de ontvangst van verkeersinformatie te activeren of te deactiveren.
Selecteer de afspeelmodus: "Normaal", "Random", "Alle random" of "Herhaling".
Een pagina overslaan.
Omhoog in de menustructuur.
Ga terug naar de eerste map om de indeling te kiezen. Op Mappen (CD of USB): alle mappen met audio-bestanden worden in een algemeen overzicht en alfabetisch geordend weergegeven, zonder dat daarbij rekening is gehouden met de mappenstructuur. Op Artiest (alleen USB): alle artiestennamen worden weergegeven in ID3 Tag en in alfabetische volgorde. Op Genre (alleen USB): alle genres worden weergegeven in ID3 Tag. Op Playlist (CD of USB): zoals weergegeven in de playlist. 101
03 AUDIO APPLE®-SPELERS of LOSSE SPELERS USB-AANSLUITING OF JACK-AANSLUITING (AFHANKELIJK VAN DE UITVOERING)
Via de AUX-ingang (USB of JACK) kunt u een extern apparaat aansluiten (MP3-speler...).
Verbind nimmer een extern apparaat tegelijkertijd met de USB- en de JACK-aansluiting.
Het bedienen van de randapparatuur gebeurt via de audio-installatie in de auto. Raadpleeg de paragraaf "CD, USB".
Zorg voor een regelmatige update van de software van de Apple®-speler om zeker te zijn van een goede verbinding.
Sluit het externe apparaat (MP3-speler...) op de USB-ingang of de JACK,-ingang aan met behulp van een geschikte kabel (niet bijgeleverd).
De afspeellijsten zijn dezelfde als die op de Apple®-speler.
U kunt bestanden op draagbare apparatuur van het type Mass Storage Device * via de luidsprekers van de audio-installatie in de auto beluisteren door het apparaat met een geschikte kabel (niet meegeleverd) op de USB-ingang of JACK-ingang aan te sluiten.
De Apple®-speler moet er een van de derde generatie of een recentere versie zijn.
* Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw draagbare apparatuur. 102
03 AUDIO STREAMING-AUDIO VIA BLUETOOTH AFHANKELIJK VAN DE TECHNISCHE SPECIFICATIES VAN DE TELEFOON
In sommige gevallen moet het afspelen van audiobestanden via het toetsenbord van de telefoon gestart worden.
Met streaming-audio kunt u muziekbestanden op uw telefoon via de luidsprekers van de audio-installatie in de auto beluisteren. De telefoon moet de desbetreffende Bluetooth®-profielen (A2DP/AVRCP) ondersteunen.
De kwaliteit van de weergave is afhankelijk van de kwaliteit van het signaal van de telefoon.
Maak een verbinding met de telefoon: zie het hoofdstuk TELEFOON.
Kies Streaming-audio als geluidsbron door op de toets SRC/TEL te drukken. Via de toetsen van de radio kunt u op de gebruikelijke wijze de muziekstukken aansturen. De informatie over de muziekstukken kan op het display worden weergegeven.
103
04 TELEFONEREN EEN TELEFOON KOPPELEN / EERSTE VERBINDING De beschikbare functies zijn afhankelijk van het netwerk, de SIM-kaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth apparaten. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon of neem contact op met uw provider voor meer informatie over de beschikbare functies.
Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan het Bluetooth-systeem van uw autoradio mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto en met aangezet contact. Ga naar www.peugeot.nl voor meer informatie (compatibiliteit, extra hulp…).
Er kunnen maximaal 5 telefoons gekoppeld worden. Druk op MENU en selecteer "Bluetooth". Selecteer "Verbindingen beheren". Als er al 5 telefoons gekoppeld zijn, kies er dan een die verwijderd mag worden, druk op "OK" en selecteer "Verwijderen" (raadpleeg de paragraaf "Verbindingen beheren").
Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon.
Druk op MENU en selecteer dan "Bluetooth".
104
Selecteer "Zoeken".
Er wordt een venster weergegeven met de tekst "Zoeken randapparaat bezig".
Selecteer in de lijst de te koppelen telefoon en bevestig met "OK". U kunt slechts één telefoon per keer koppelen.
04 TELEFONEREN Soms verschijnt het bluetooth adres in plaats van de naam van de telefoon.
Op het scherm wordt een toetsenbord weergegeven: voer een code van minimaal 4 cijfers in en bevestig uw invoer met "OK".
Op het scherm van de telefoon wordt een bericht weergegeven: voer dezelfde code in en bevestig uw invoer.
Mocht de koppeling niet gelukt zijn dan kunt u het, een onbeperkt aantal keren, nogmaals proberen.
Accepteer de koppeling op de telefoon.
Op het scherm verschijnt een bericht ter bevestiging van de koppeling.
U kunt ook via de telefoon de koppeling tot stand brengen door naar gedetecteerde Bluetooth-apparatuur te zoeken.
Het telefoonboek en de gesprekkenlijst zijn na de synchronisatie beschikbaar (mits de telefoon compatibel is). De automatische verbinding moet in de telefoon ingesteld worden om elke keer bij het aanzetten van het contact automatisch verbinding te kunnen maken met de telefoon.
105
04 TELEFONEREN VERBINDINGEN BEHEREN Druk op MENU en selecteer vervolgens "Bluetooth".
Selecteer "Verbindingen beheren" en bevestig uw keuze. Er verschijnt nu een lijst van de gekoppelde telefoons.
Geeft aan dat er een geschikte verbinding voor Streaming-audio is. Geeft aan dat er een geschikte verbinding voor een handsfree telefoon is.
106
Selecteer een telefoon en bevestig uw keuze met "OK".
Selecteer of deselecteer vervolgens: "Tel.": Bluetooth-verbinding. "Audio": afspelen audiobestanden. Bevestig uw keuze met "OK". Selecteer "Verwijderen" om de koppeling te verbreken.
04 TELEFONEREN BELLEN - LAATST GEKOZEN NUMMERS*
Houd de toets SRC/TEL even ingedrukt tot de lijst met gesprekken verschijnt.
U kunt ook op MENU drukken, vervolgens "Telefoon" selecteren, dan "Bellen" en ten slotte "Oproep info" voor een overzicht van de gesprekken.
Kies het gewenste nummer uit de lijst: "Gemiste oproepen", "Gekozen nummers" of "Beantwoorde oproepen".
Vorige of volgende bladzijde van de lijst.
Druk op "OK" om het nummer te bellen.
De lijst bevat alle verzonden en ontvangen gesprekken die vanuit de auto met de aangesloten telefoon zijn gevoerd. U kunt ook rechtstreeks met de telefoon bellen, zoek in dat geval altijd eerst een veilige parkeerplaats op voordat u gaat bellen.
Navigeren door de lijst met gesprekken.
* Afhankelijk van de specificaties van de telefoon. 107
04 TELEFONEREN BELLEN - VANUIT HET ADRESBOEK
Druk op MENU en selecteer "Telefoon".
Selecteer "Bellen" en vervolgens "Adresboek".
EEN GESPREK AANNEMEN Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een pop-upvenster op het display.
Druk op SRC/TEL of selecteer "JA" om het gesprek aan te nemen, of selecteer "NEE" om het gesprek te weigeren.
Selecteer het gewenste nummer en bevestig uw keuze. Druk op "OK" om het nummer te bellen. U kunt een gesprek ook weigeren door ESC of SRC/TEL even ingedrukt te houden.
108
04 TELEFONEREN GESPREKKEN BEHEREN OPHANGEN
Selecteer in het contextmenu "Ophangen" om het gesprek te beëindigen.
U kunt ook de toets SRC/TEL even ingedrukt houden om het gesprek te beëindigen.
PRIVÉGESPREK (de gesprekspartner kan niet meeluisteren) In het contextmenu: selecteer "Micro OFF" om de microfoon uit te schakelen. selecteer "Micro OFF" uit om de microfoon weer in te schakelen. DOORSCHAKELFUNCTIE (om de auto te kunnen verlaten zonder het gesprek te onderbreken) In het contextmenu: selecteer "Doorschakelfunctie" aan om het gesprek via de telefoon voort te zetten. selecteer "Doorschakelfunctie" uit om het gesprek via de auto voort te zetten.
In sommige gevallen moet u deze doorschakelfunctie via de telefoon kiezen. Als het contact is afgezet, wordt de Bluetooth-verbinding automatisch weer tot stand gebracht als het contact weer wordt aangezet (afhankelijk van de specificaties van de telefoon). 109
05 AUDIO-INSTELLINGEN Druk op om het menu met de audioinstellingen op te vragen. Druk op om de volgende instelling op te vragen.
De volgende instellingen zijn mogelijk: AMBIANCE: BASS, TREBLE en LOUDNESS. BALANCE (balans links/rechts).
110
De audio-instellingen AMBIANCE, TREBLE en BASS zijn gescheiden instellingen, die u voor elke geluidsbron apart kunt verrichten.
06 CONFIGURATIE WEERGAVE en TAAL INSTELLEN
Druk op MENU en selecteer "Instelling". Selecteer "Taal" om de taal te wijzigen.
Selecteer "Weergave" om het scrollen door de tekst in- of uit te schakelen.
Selecteer "Versie" om informatie over de software op te vragen.
Selecteer "Systeem" om het systeem te updaten. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk voor meer informatie.
111
07 MENUSTRUCTUUR DISPLAY MENU Radio
1
2
2
2
2
Telefoon
1
2
TA
3
RDS
3
Bellen
4
Invoer freq.
4
2 2
2
2
2
2
Normaal Random
1
2
Alle random
2
Herhaling TA
2
2
3
112
3
Gemiste oproepen
3
Gekozen nummers
3
Ontvangen oproepen
3
Status telefoon
3
Bluetooth
3
Bluetooth beheer
3
Zoeken
3
Instelling
1
3
Oproep info
TXT
Media
3
Directory
4 1
2
Tijd Weergave Afrollende tekst
2
2
Taal Deutsch English Español Français Italiano Nederlands Português Português-Brasil Русский Türkçe Versie System
VEELGESTELDE VRAGEN In de volgende tabellen vindt u een antwoord op veelgestelde vragen. VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen (radio, CD...).
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur, loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
Controleer of de audio-instellingen g (bassen, ( hoge g tonen, klankkleur, loudness)) zijn j afgestemd g op p de verschillende geluidsbronnen. Het is raadzaam de audio-functies g ((bassen, hoge g tonen, balans V-A, balans L-R)) in de middelste stand te zetten, de klankkleur te selecteren en de functie Loudness in de stand "Actief" te zetten als de CD-speler p is geselecteerd g en in de stand "Inactief" te zetten als de radio is geselecteerd.
Bij het veranderen van de bassen en hoge tonen wordt de gekozen klankkleur uitgeschakeld. Bij het veranderen van de klankkleur worden de bassen en de hoge tonen op 0 gezet.
De klankkleur is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen. Het is niet mogelijk dit afzonderlijk van elkaar in te stellen, behalve als u een eigen klankkleur hebt ingesteld.
Stel de bassen en hoge tonen of de klankkleur naar eigen wens in.
De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.
Activeer de functie RDS om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is.
De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.) veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het PEUGEOTnetwerk.
Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een eventuele sterkere zender voor een betere ontvangst van het station.
Schakel de RDS-functie uit als dit verschijnsel zich te vaak en steeds op hetzelfde traject voordoet.
Het geluid van de radio valt 1 tot 2 seconden weg.
113
VEELGESTELDE VRAGEN VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
De functie TA (verkeersinformatie) is ingeschakeld, maar ik krijg geen verkeersinformatie te horen.
De geselecteerde radiozender maakt geen deel uit van het regionale netwerk van zenders die verkeersinformatie uitzenden.
Stem af op een zender die wel verkeersinformatie uitzendt.
De voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).
Het verkeerde golfbereik is geselecteerd.
Druk op de toets SRC/TEL om het golfbereik (FM1 of FM2) te vinden waarin de voorkeuzezenders zijn opgeslagen.
De CD wordt steeds uitgeworpen of kan niet worden afgespeeld door de CD-speler.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de autoradio gelezen kunnen worden. De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de autoradio wordt herkend.
-
De CD-speler levert een slechte geluidskwaliteit.
Controleer of de CD met de juiste zijde boven in de speler is geplaatst. Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd. Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk Audio. De CD-speler p van de autoradio kan geen DVD's afspelen. De kwaliteit van sommige g zelfgebrande g CD's is onvoldoende om deze door de autoradio te laten afspelen.
De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit.
Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op de CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op 0, zonder een klankkleurte selecteren.
De Bluetooth-verbinding wordt onderbroken.
De batterijspanning van de randapparatuur is misschien te laag.
Laad de batterij van de randapparatuur op.
Op het display wordt de melding "Storing USB-randapparatuur" of "Randapparatuur niet herkend" weergegeven.
De USB-stick wordt niet herkend. De stick is misschien defect.
Formateer de stick opnieuw naar FAT 16 of FAT 32.
114
VEELGESTELDE VRAGEN VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
Een telefoon wordt automatisch aangesloten als een verbinding met een andere telefoon wordt verbroken.
Automatisch verbinding maken heeft voorrang op handmatig verbinding maken.
De iPod wordt bij het aansluiten op de USBaansluiting niet herkend.
De iPod is niet compatibel met de USB-aansluiting.
De harde schijf of andere randapparatuur wordt bij het aansluiten op de USB-aansluiting niet herkend.
Sommige schijven en randapparatuur hebben meer stroom nodig dan de voeding die de radio levert.
Sluit de randapparatuur op het 230 V- stopcontact, de 12 V-aansluiting of een externe voedingsbron aan. Let op: controleer of de randapparatuur zelf geen signaal van meer dan 5 V afgeeft (kans op schade).
Tijdens streaming audio wordt het geluid tijdelijk onderbroken.
Sommige telefoons geven voorrang aan de handsfree-signaalverbinding.
Schakel de "handsfree"-verbinding uit voor een betere weergave van de streaming-audio.
Bij het afspelen tijdens "Alles random" worden sommige nummers overgeslagen.
De functie "Alles random" kan maximaal 999 nummers lezen.
Na het afzetten van de motor wordt de radio na enkele minuten automatisch uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat. Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
De melding "het audiosysteem is oververhit" verschijnt op het display.
Om het audiosysteem te beschermen tegen een te hoge omgevingstemperatuur, activeert de autoradio automatisch een thermische beveiliging die het geluidsvolume verlaagt of de CD-speler uitschakelt.
Schakel het audiosysteem enkele minuten uit om het systeem te laten afkoelen.
Verander de instellingen van de telefoon om het automatisch verbinding maken uit te schakelen.
115
AUTORADIO
INHOUDSOPGAVE Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto.
116
01 Basisfuncties
blz. 117
02 Radio
blz. 119
03 Audio
blz. 124
01 BASISFUNCTIES
Aan / uit
Volumeregeling
Selecteren van de radiofunctie: externe functie of CD-speler en -wisselaar (afhankelijk van de uitrusting)
Aansluiting voor externe, draagbare apparatuur (MP3-speler, ...)
Instellen van de uren / Audio-instellingen
Instellen van de minuten / Audio-instellingen
Instellen van de tijd: langer dan 2 seconden indrukken / Toegang tot de audio-instellingen
117
01 BASISFUNCTIES ALGEMENE FUNCTIES AUDIO-INSTELLINGEN
AAN / UIT
Druk, als het contact aan is of in de stand ACCESSOIRES staat, op deze knop om de radio in of uit te schakelen. Na het afzetten van de motor wordt de autoradio na 30 minuten automatisch uitgeschakeld om te voorkomen dat de accu ontladen raakt. VOLUMEREGELING
Druk herhaaldelijk op deze toets om achtereenvolgens de bassen (BASS), de hoge tonen (TREB), de geluidsverdeling voor/achter (FAD), en de balans links/rechts (BAL) in te stellen. Stel de geselecteerde functie in met behulp van deze twee toetsen. Als de toetsen gedurende enkele seconden niet worden ingedrukt, wordt de functie automatisch beëindigd. AANSLUITING VOOR EXTERNE APPARATUUR
Druk herhaaldelijk op de bovenzijde van deze toets om het geluidsvolume te verhogen en op de onderzijde van deze toets om het te verlagen.
Het geluidsvolume en de audio-instellingen van de apparatuur kunnen worden ingesteld met de toetsen van de autoradio. Druk op de toets AM/FM om de functie AUX te onderbreken. Bij het gebruik van een MP3-speler: voor een goed geluidsniveau is het raadzaam het geluidsvolume van de radio aanzienlijk te verhogen (tussen 30 en 60). 118
Het audiosysteem is voorzien van een aansluiting "AUX", waarop draagbare apparatuur (bijv. een MP3-speler) kan worden aangesloten.
Sluit de apparatuur aan en druk op deze toets om de apparatuur te gebruiken.
02 RADIO
Selecteren van het golfbereik AM/FM (FM1, FM2, FM3)
Autostore: automatisch opslaan van 6 zenders op de AM- en FM3-band
Functie TA aan/uit: voorrang aan verkeersinformatie
Automatisch zoeken naar een zender met een hogere frequentie: twee keer indrukken / Beluisteren van de achtereenvolgende zenders
Selecteren van de voorkeuzezender / opslaan van een zender: langer dan 2 seconden indrukken
Selecteren van het programmatype (radio): News, Sports, Talk, Pop, Classics
Functie AF aan/uit: alternatieve frequentie
Handmatig afstemmen op een zender met een hogere of lagere frequentie
119
02 RADIO ZENDERS STEREO-ONTVANGST
Bij ontvangst van een stereo-uitzending wordt automatisch de stereoweergave geactiveerd en geeft het display de aanduiding "ST" weer. Bij een slechtere ontvangst van de zender gaat de radio over op de monoweergave en verdwijnt de aanduiding "ST".
AUTOMATISCH AFSTEMMEN
Druk twee keer op deze toets om de volgende zender te selecteren. Druk kort op deze toets om alle beschikbare zenders van de FM-band gedurende drie seconden te beluisteren. Druk nogmaals op de toets om deze functie te annuleren.
SELECTEREN VAN DE RADIOFUNCTIE Als de voorrang aan verkeersinformatie TA is geselecteerd, worden alleen zenders die verkeersinformatie uitzenden geselecteerd. Druk op deze toets. HANDMATIG AFSTEMMEN
SELECTEREN VAN HET GOLFBEREIK
Druk achtereenvolgens op deze toets om het golfbereik FM1, FM2, FM3 of AM te selecteren.
120
Druk kort op een van deze twee toetsen om respectievelijk de volgende of vorige zender te selecteren. Als de toets wordt vastgehouden, blijft de radio in de gekozen volgorde frequenties afzoeken. Het zoeken stopt zodra de toets wordt losgelaten.
02 RADIO HANDMATIG OPSLAAN VAN ZENDERS
SELECTEREN VAN EEN OPGESLAGEN ZENDER
Kies de gewenste zender. Houd een van de voorkeuzetoetsen "1" t/m "6" langer dan 2 seconden ingedrukt. Een geluidssignaal geeft aan dat de desbetreffende zender is opgeslagen.
Druk in het desbetreffende golfbereik kort op een van de toetsen "1" t/m "6" om de desbetreffende opgeslagen zender te selecteren.
AUTOMATISCH OPSLAAN VAN FM-ZENDERS (AUTOSTORE)
RADIO-ONTVANGST
Druk op deze toets. De autoradio slaat automatisch de 6 sterkste AM- en FM-zenders in het gebied waar u zich bevindt op. De zenders worden opgeslagen op de AM-band en de FM3-band. Als alle gevonden zenders zijn opgeslagen, wordt dit aangegeven door twee geluidssignalen.
Als er minder dan 6 zenders worden gevonden, blijven de resterende geheugens leeg: bij elk leeg geheugen verschijnen er drie streepjes op het display van de autoradio.
De ontvangst van uw autoradio wijkt af van de ontvangst van uw radio thuis. De ontvangst van AM- (middengolf) en FM-zenders (frequentiemodulatie) kan door diverse oorzaken worden gestoord. Dit ligt niet aan de kwaliteit van het apparaat, maar aan de opbouw van de radiosignalen en de wijze van verzenden. Bij AM-zenders kunnen er storingen optreden als er onder hoogspanningskabels, in tunnels of onder viaducten wordt gereden. Bij FM-zenders kunnen de afstand van de zender, de reflectie van het signaal door grote obstakels (bergen, gebouwen, enz.) en het zenderbereik oorzaak zijn van een mindere ontvangst.
121
02 RADIO RDS-SYSTEEM GEBRUIK VAN DE FUNCTIE AF (ALTERNATIEVE FREQUENTIE) OP DE FM-BAND
REGIONALE FUNCTIE (REG)
Het RDS (Radio Data System) biedt de mogelijkheid om naar een zender te luisteren, ongeacht de verschillende frequenties die voor deze zender gebruikt worden in de diverse regio's. De radio zoekt steeds de sterkste zender die hetzelfde programma uitzendt.
Sommige gekoppelde zenders zenden op bepaalde tijdstippen op dezelfde frequentie verschillende, regionale programma's uit. Met deze functie kan een regionaal programma worden beluisterd.
Druk herhaaldelijk op deze toets om de functie in of uit te schakelen. Op het display verschijnt: "AF" als deze functie is ingeschakeld, "AF REG" als deze functie is ingeschakeld in combinatie met de regionale functie, "AF" (knipperend weergegeven) als deze functie wel ingeschakeld, maar niet beschikbaar is.
ZOEKEN NAAR ZENDERS MET EEN BEPAALD PROGRAMMATYPE (PTY)
Met behulp van deze functie kunnen zenders met een specifieke programmering (NEWS, SPORTS, TALK, POP, CLASSICS) beluisterd worden.
Druk, als FM is geselecteerd, op deze toets: "no pty" wordt weergegeven, druk vervolgens kort op de toets om een programmatype te selecteren. Als gedurende enkele seconden de toets niet wordt ingedrukt, wordt het geselecteerde programmatype opgeslagen. 122
02 RADIO VERKEERSINFORMATIE (TA)
Druk herhaaldelijk op deze toets om de functie in of uit te schakelen. Als een FM-zender is geselecteerd, verschijnt op het display: "TP" of "TP EON": als de functie is ingeschakeld zonder dat verkeersinformatie wordt uitgezonden. "TA" of "TA EON": als het beluisterde radioprogramma wordt onderbroken voor de verkeersinformatie.
Druk nogmaals op deze toets om de verkeersinformatie te onderbreken en terug te keren naar het eerder beluisterde programma.
EON
Dit systeem maakt koppelingen tussen zenders in hetzelfde gebied. Bij dit systeem is het mogelijk om automatisch naar andere zenders binnen het gebied over te schakelen die verkeersinformatie uitzenden. De EON-functie werkt alleen als de functie TA is ingeschakeld.
Het volume van de verkeersinformatie is onafhankelijk van het normale volume van de radio. U kunt dit tijdens de uitzending van verkeersinformatie TA instellen met de volumeknop. De instelling wordt opgeslagen en gebruikt bij volgende berichten.
123
03 AUDIO
CD uitwerpen
Afspelen van het begin van elke track van de CD: kort indrukken
124
Selecteren van de geluidsbron: externe geluidsbron of CD-speler en CDwisselaar (afhankelijk van de uitrusting)
CD-wisselaar (afhankelijk van de uitrusting): : selecteren van de vorige CD : selecteren van de volgende CD
: versneld vooruitspoelen : versneld terugspoelen
Selecteren van de vorige/volgende track
CD-speler: herhalen van de geselecteerde track / CD-wisselaar (afhankelijk van de uitvoering), langer dan 2 seconden indrukken: herhalen van de geselecteerde CD
In willekeurige volgorde afspelen van de tracks van de geselecteerde CD
03 AUDIO CD-SPELER EN CD-WISSELAAR (afhankelijk van de uitrusting) SELECTEREN VAN EEN TRACK VAN EEN CD
INTROSCAN (SCAN)
Druk op deze toets om de volgende track te selecteren. Druk op deze toets om terug te gaan naar het begin van de track die momenteel wordt afgespeeld of de vorige track.
Druk op deze toets om het begin van elke track van de geselecteerde CD af te spelen.
VERSNELD AFSPELEN
Houd een van deze toetsen ingedrukt om de CD respectievelijk versneld achteruit of vooruit af te spelen. Het versneld afspelen stopt zodra de toets wordt losgelaten.
125
03 AUDIO CD-SPELER SELECTEREN VAN DE CD-SPELER
Zodra een CD in de CD-speler wordt gestoken met de bedrukte zijde naar boven gericht, zal de CD-speler de CD automatisch afspelen. Als er al een CD in het apparaat zit, druk dan op deze toets om de CD-speler te selecteren.
UITWERPEN VAN EEN CD
IN WILLEKEURIGE VOLGORDE AFSPELEN (RAND)
Druk als de CD-speler is geselecteerd op deze toets. De tracks van de CD worden nu in een willekeurige volgorde afgespeeld. g Druk nogmaals g op de toets om weer op normaal afspelen over te schakelen. Als de autoradio wordt uitgeschakeld, wordt de Random-functie geannuleerd. HERHALEN VAN EEN TRACK VAN DE CD (RPT)
Druk op deze toets om de track die wordt afgespeeld te herhalen. Druk nogmaals op de toets om de functie te annuleren. Druk op deze toets om de CD uit de CD-speler te werpen. Het gebruik van gekraste CD's kan storingen veroorzaken. Gebruik uitsluitend CD's met een ronde vorm.
126
03 AUDIO CD-WISSELAAR (afhankelijk van de uitrusting) SELECTEREN VAN DE CD-WISSELAAR
Druk op deze toets.
SELECTEREN VAN EEN CD
Druk op een van deze toetsen van de autoradio om respectievelijk de vorige of volgende CD te selecteren.
IN WILLEKEURIGE VOLGORDE AFSPELEN VAN EEN CD (RAND)
Houd, als de CD-wisselaar is geselecteerd, deze toets gedurende 2 seconden ingedrukt. De tracks van de geselecteerde CD worden nu in een willekeurige volgorde afgespeeld. Druk nogmaals gedurende 2 seconden op de toets om weer op normaal afspelen over te schakelen.
HERHALEN VAN EEN CD (RPT) Houd deze toets ingedrukt indien u de geselecteerde CD opnieuw wilt afspelen. Druk nogmaals op de toets om de functie te annuleren. Het gebruik van gekraste CD's kan storingen veroorzaken. Gebruik uitsluitend CD's met een ronde vorm.
127
Visuele index
Exterieur Sleutels, afstandsbediening, lokalisatie van de auto Batterij Starten
Motorkap openen
Slepen
128
4, 26 27 4, 42
80-81
65, 92
Remmen ABS (EBD, CSC) ASR/ESP
48, 88 49 50
37 81
Portieren openen/sluiten, vergrendelen/ ontgrendelen van de portieren
28
Verlichting voor, mistlampen Richtingaanwijzers Lampen vervangen Koplampverstelling
84
Banden, bandenspanning
Spiegels Allesdragers
44 45 67-68 46
LED-dagrijverlichting
45
Achterlichten, mistachterlicht Lampen vervangen Kentekenplaatverlichting, derde remlicht, zijknipperlichten
44 69 70
Achterklep 29-41 Reservewiel, krik, wiel verwisselen en monteren 41, 65-67 Brandstoftank, tankdop; tanken 5, 30 Brandstofniveaumeter, brandstofmeter 23
Visuele index
Interieur Autogordels
Bagageruimte
ISOFIX-bevestigingen, ISOFIXkinderzitjes
51-53
Airbags, uitschakelen airbag aan passagierszijde
41
54-56
62, 63-64
Achterbank Hoofdsteunen achter
39 39
Kinderslot
28
Achterzijruiten (5-deurs)
29
Voorstoelen Kinderzitjes
38 57-64
Plafonnier
46
Voorzieningen interieur
40
. 129
Visuele index
Cockpit Plafonnier
Zonneklep
40
46
Autoradio/Bluetooth
Autoradio Binnenspiegel
37
Klokje instellen Autoradio, luidsprekers inbouwen
Matten
79
Autogordels
Elektrisch bedienbare ruiten
28
Voorstoelen
Ventilatieroosters, ventilatie Verwarming, ontwaseming, airconditioning A/C, verwarming/ ventilatie Alarmknipperlichten
42-43 16 Parkeerrem (handrem)
130
116-127 25, 117 79
51-53
33 34-36 48
38 Voorzieningen, 12V-aansluiting
2 Tronic versnellingsbak Handgeschakelde versnellingsbak
93-115
48
40
Visuele index
Stuurkolomschakelaars
Toerenteller
Instrumentenpaneel 19 Controlelampjes, waarschuwingslampjes 20-22 Display, meters, totaalkilometerteller/ dagteller 19, 23-24 Brandstofniveaumeter 23 Zekeringen dashboard 71-73
19
Ruitenwissers en -sproeiers Buitenspiegels
37
Contact, starten, startblokkering Verlichting, parkeerlichten, dimlicht/ grootlicht, mistlichten voor, mistachterlicht, richtingaanwijzers LED-dagrijverlichting
Koplampverstelling
47
4, 16, 42
44-45 45
46 Airbag aan passagierszijde uitschakelen Motorkap openen
55 84
Claxon
48
Stuurwiel, in hoogte verstellen
37
. 131
Visuele index
Onderhoud
Technische gegevens Zekeringen motor Accu
71, 74-75 76-78
Gewichten
90
Identificatie
Motor (gegevens)
89
Ruitensproeiers (niveau)
87 Afmetingen
Lampen, verlichting, lampen vervangen
132
67-70
Motorkap openen, motorkapsteun Motor (motorruimte)
84 85
92
91
Index
A
G
ABS ...............................................................49 Accessoires...............................................4, 82 Accu .................................................. 76-78, 88 Accu laden ....................................................77 Achterlichten .....................................44, 69, 70 Achterruitverwarming .............................34, 35 Achteruitrijlicht ..............................................69 Afmetingen ....................................................91 Afstandsbediening ..................................26, 27 Airbags ..............................................21, 54, 55 Airbags vóór.................................................. r 56 Airconditioning ........................................ 12, 17 Airconditioning (handbediend)................13, 35 Airconditioning aan/uit ..................................35 Allesdragers .................................................. 81 Antiblokkeersysteem (ABS)..........................49 Antispinregeling (ASR) .................................50 ASR ...............................................................50 Autoradio (algemeen).....................25, 117, 118 Autoradio (CD-speler/CD-wisselaar)...124-127 Autoradio (radiofunctie)............... 119, 120, 122 AUX-aansluiting .............................40, 117, 118
Gereedschap ................................................65 Gestuurde handgeschakelde versnellingsbak...........................................88 Gewichten .....................................................90 Gordelkrachtbegrenzer................................. r 51 Grootlicht ...........................................44, 67, 68
B Bagageruimte................................................ 41 Banden .......................................................... 17 Bandenspanning ..................................... 17, 92 Batterij afstandsbediening vervangen ..........27 Bekerhouder..................................................40 Beladen ......................................................... 17 Benzinemotor................................................ r 31 Binnenspiegel ...............................................37 Bluetooth (handsfree set) ...........................104 Brandstof..................................... f 17, 23, 30, 31 Brandstofniveaumeter............................. r 23, 30 Brandstoftank..........................................23, 30
Brandstof tanken.....................................30, 31 Brandstofverbruik.............................. 17, 23, 30 Buitenspiegels...............................................37
C CD-/MP3 -speler................................... r 99, 100 CD-speler en CD-wisselaar................. r 124-127 CD-wisselaarr ....................................... 124-127 CD MP3................................................. 98-100 Centrale vergrendeling .................................26 Claxon ...........................................................48 Controlelampjes............................................20 Controle motorolieniveau..............................86 Controles.......................................................88
D Dagrijverlichting ............................................45 Dagteller........................................................ r 23 Derde remlicht...............................................70 Dimlicht ............................................. 44, 67, 68 Direction assistée .........................................22 Display...........................................................23
E Eco-rijden (adviezen).................................... 17 Elektronische startblokkering .......................27 ESP ...............................................................50
H Handgeschakelde versnellingsbak ...............88 Handgeschakelde versnellingsbak (achteruit).................................................... 16 Handmatige bediening..................................42 Handrem ...........................................20, 48, 88 Handsfree set..............................................104 Hoedenplank................................................. 41 Hoofdsteunen achterr .................................... 39 Hoogteverstelling stuurwiel ..........................37
I Identificatie....................................................92 Identificatieplaatjes constructeur..................92 Indeling interieurr ........................................... 40 Inhoud brandstoftank ....................................30 Inklappen/uitklappen buitenspiegels ............37 Instrumentenpaneel ...................................... 19 Interieurfilter.................................................. r 88 Interieurfilter (vervangen) .............................88 ISOFIX.....................................................62, 64 ISOFIX (bevestigingen).................................62 ISOFIX-bevestigingen.............................62, 64 ISOFIX bevestigingen...................................62 ISOFIX kinderzitjes.................................63, 64
. 133
Index
J
JACK-aansluiting ..........................................40
K Kentekenplaatverlichting ..............................70 Kinderen..................................................28, 63 Kinderen (veiligheid) .....................................28 Kinderzitjes ....................................... 57, 59, 60 Kinderzitjes (conventioneel) .........................59 Klokje .................................................... 25, 117 Klokje (instellen) ............................................25 Koplampen ........................................44, 67, 68 Koplampverstelling..................................44, 46 Krik ................................................................65
L Laden accu....................................................77 Lampen (vervangen) ............................... 67, 68 Lampen vervangen ................................. 67, 68 Lekke band....................................................65 Lichtschakelaarr ............................................. 44 Lichtsignaal ...................................................44 Lokaliseren van de auto................................26 Luchtfilterr ...................................................... 88 Luchtfilter (vervangen) ..................................88 Luchtrecirculatie/toevoer van buitenlucht .....35 Luidsprekers (monteren) ...............................79
M
Make-upspiegel ............................................40 Matten ...........................................................79 Menustructuren display .............................. 112
134
P Milieu ............................................................. 17 Milieubewust rijden ....................................... 17 Mistachterlicht.........................................44, 69 Mistlampen vóór...................................... r 44, 68 Motorr .................................................85, 89, 90 Motoren .........................................................89 Motorkap .......................................................84 Motorolie .................................................85, 86 Motorolieniveaumeterr ................................... 86 MP3 (CD) ..............................................99, 100
N
Neerklappen van de rugleuning van de stoelen of de achterbank .......................39 Niveau koelvloeistof...................................... f 87 Niveau remvloeistoff ...................................... 86 Niveau ruitensproeiervloeistof...................... f 87 Niveaus controleren................................86, 87 Niveaus en controles ..............................86, 87 Noodprocedure starten.................................76 Noodremassistentie ......................................49
O Oliefilter......................................................... r 88 Oliefilter (vervangen) ....................................88 Olieniveau .....................................................86 Oliepeilstok ...................................................86 Onderhoudscontroles ................................... 17 Ontdooien......................................................33 Ontgrendelen ................................................26 Ontwasemen .................................................33 Opbergvakken ......................................... 40, 41 Openen bagageruimte ..................................29 Openen motorkap .........................................84 Overzicht zekeringen .................................... 71
Parkeerlichten ...................................44, 45, 67 Parkeren........................................................48 Plafonnierr ...................................................... 46 Portieren .......................................................28 Pyrotechnische gordelspanners................... 51
R Radio .............................................................95 Regeling luchtopbrengst .........................34, 35 Regeling luchtverdeling ..........................34, 35 Regelmatige controles..................................88 Regelmatig onderhoud ........................... 17, 85 Remblokken ..................................................88 Remlichten ....................................................69 Remmen........................................................88 Remschijven..................................................88 Remsysteem .................................................49 Reservewiel ............................................ 41, 65 Reservoir ruitensproeiers .............................87 Richtingaanwijzers.............................44, 67-70 Rijstand .........................................................42 Ruitbediening ................................................28 Ruitensproeier achterr ................................... 47 Ruitensproeiers vóór..................................... r 47 Ruitenwissers................................................ 47 Ruitenwisserschakelaar................................ r 47
S
Selectiehendel gestuurde handgeschakelde versnellingsbak .............88 Slepen van een auto .....................................80 Sleutel ...........................................................26 Stand Easy (automatische stand) .................42 Starten...........................................................76
Index
Starten van de auto.......................................42 Starten van de motorr ...................................... 4 Stilzetten van de auto ...................................42 Stoelen achter............................................... r 39 Stoelen verstellen ...................................38, 39 Storing airbags........................................54, 55 Streaming audio Bluetooth .........................103 Stuurslot ........................................................26 Stuurwiel (verstellen) ....................................37 Synchroniseren afstandsbediening ..............27
T Te laag brandstofniveau..........................23, 30 Teller........................................................ r 19, 23 Temperatuurregeling...............................34, 35 Tijd instellen .......................................... 25, 117 Toegang tot de achterbank ( 3-deurs) ..........38 Toerentellerr ................................................... 19
U
Uitschakelen airbag passagierr ..................... 55 USB-aansluiting ....................................40, 101
V Veiligheidsgordels .......................22, 51, 53, 59 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen .......................................... 28, 57, 63 Ventilatie.......................................13, 17, 33-35 Ventilatieroosters .................................... 33-35 Vergrendelen/ontgrendelen portier van binnenuit .....................................................28
Verkeersinformatie (TA)................................97 Verklikkerlampje airbags...............................54 Verklikkerlampje handrem ............................48 Verklikkerlampje veiligheidsgordel bestuurder niet vastgemaakt ................22, 52 Verklikkerlampje veiligheidsgordels .......22, 52 Verlichting ...............................................44, 68 Versnellingshendel........................................ 17 Verwarming ................................. 12, 13, 17, 34 Voorstoelen ...................................................38
W
Waarschuwing geopend bestuurdersportierr ...................................... 28 Waarschuwing vergeten verlichting..............44 Wiel demonteren...........................................65 Wiel monteren...............................................65 Wiel verwisselen ...........................................65 Window-airbags ......................................55, 56
Z
Zekeringen .................................................... 71 Zekeringen vervangen .................................. 71 Zekeringkast instrumentenpaneel ................ 71 Zekeringkast motorruimte............................. 71 Zicht...............................................................33 Zij-airbags ...............................................55, 56 Zijknipperlicht................................................70 Zijruiten achterr .............................................. 29 Zonneklep .....................................................40 Zuinig rijden .................................................. 17
. 135
136
Dit instructieboekje behandelt alle beschikbare uitrustingen van dit model.
Uw auto is, afhankelijk van het uitrustingsniveau, de uitvoering en de specifieke kenmerken voor het land waarvoor de auto bestemd is, slechts van een deel van de in dit boekje vermelde uitrustingen voorzien. Aansprakelijkheid voor de gegeven beschrijvingen en illustraties wordt niet aanvaard. Automobiles PEUGEOT behoudt zich het recht voor tussentijds wijzigingen aan te brengen in de door haar gevoerde modellen en de bijbehorende uitrusting en accessoires, zonder verplicht te zijn dit instructieboekje aan te passen.
Dit instructieboekje maakt onlosmakelijk deel uit van uw auto. Vergeet niet dit boekje bij doorverkoop van uw auto aan de nieuwe eigenaar te geven.
Reproductie of vertaling, zelfs gedeeltelijk, is verboden zonder schriftelijke toestemming van Automobiles PEUGEOT.
Automobiles PEUGEOT verklaart dat, door toepassing van de voorschriften in de Europese regelgeving (Richtlijn 2000/53) met betrekking tot autowrakken, wordt voldaan aan de in deze richtlijn gestelde doelen en dat recycleerbare materialen worden gebruikt voor de fabricage van producten die door haar worden verkocht.
Neem voor alle werkzaamheden aan uw auto contact op met een gekwalificeerde werkplaats die beschikt over de juiste technische informatie, vakkennis en apparatuur. Het PEUGEOT-netwerk is in staat u dit te bieden.
Néerlandais Gedrukt in de EU
12-11
Néerlandais www.peugeot.com
NE. 12107.0070