Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie over het onderhoud van uw auto.
Als u het instructieboekje online raadpleegt, hebt u tevens toegang tot de meest recente informatie. Deze informatie is gemakkelijk te herkennen aan de paginamarkeringen die worden weergegeven met dit pictogram:
Belangrijke informatie: Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Automobiles PEUGEOT voorkomen, kan storingen in het elektronisch systeem van uw auto veroorzaken. Wij verzoeken u hier rekening mee te houden en raden u aan contact op te nemen met een vertegenwoordiger van het merk PEUGEOT om u te laten informeren over het assortiment uitrustingen en accessoires voorzien van het betreffende artikelnummer.
Als de rubriek "MyPeugeot" niet beschikbaar is op de website van het merk voor uw land, kunt u het instructieboekje op het volgende internetadres raadplegen: http://public.servicebox.peugeot.com
Selecteer: de link in het gedeelte voor "Particulieren", de taal, het model van uw auto, de uitgiftedatum g die overeenkomt met de datum van deel 1A opp het kentekenbewijs van uw auto. U kunt hier het instructieboekje van uw auto in dezelfde lay-out bekijken.
WELKOM Wij danken u voor uw keuze voor de 508 RXH. Dit instructieboekje is ontwikkeld om u in de gelegenheid te stellen onder alle omstandigheden optimaal gebruik te maken van de mogelijkheden van uw auto. In het eerste deel van het boekje is de belangrijkste informatie samengevat om u in korte tijd vertrouwd te maken met de bediening van uw auto. Vervolgens komen alle details van uw auto op het gebied van comfort, veiligheid en praktische informatie uitgebreid aan bod, zodat u en uw passagiers maximaal van de auto kunnen genieten. Elk geleverd model kan, afhankelijk van het uitrustingsniveau, de carrosserievarianten, de uitvoeringen en de specifieke kenmerken voor het land waarvoor de auto bestemd is, slechts van een deel van de in dit boekje vermelde uitrustingen zijn voorzien.
Symbolen Waarschuwing: dit symbool geeft waarschuwingen weer die u absoluut dient te respecteren omwille van uw veiligheid en die van anderen en om schade aan uw auto te voorkomen.
Bescherming van het milieu: dit symbool verschijnt bij adviezen met betrekking tot de bescherming van het milieu.
Informatie:
Verwijzing:
dit symbool vestigt uw aandacht op aanvullende informatie die u helpt de gebruiksmogelijkheden van uw auto optimaal te benutten.
dit symbool verwijst naar de bladzijde waar meer informatie over de desbetreffende functie is te vinden.
Inhoud
In één oogopslag
Hybridesysteem Presentatie Starten / afzetten Verklikkerlampje Ready Keuzeschakelaar HYbrid4 Energiemeter Weergave van de energiestromen van het hybridesysteem Eco off Eco-rijden Verbruik Tractiebatterij Slepen
. . 22 25 29 29 32 33 36 37 39 40 44
Controle tijdens het rijden Instrumentenpaneel Verklikkerlampjes Meters Boordcomputer Datum en tijd instellen
45 46 57 62 65
Toegang tot de auto Sleutel met afstandsbediening Alarm Elektrisch bedienbare ruiten Bagageruimte Elektrisch bedienbare achterklep Panoramadak (SW) Brandstoftank Tankbeveiliging diesel
Rijden 66 76 78 80 81 84 85 86
Elektrische parkeerrem 119 EGS-versnellingsbak met 6 versnellingen 126 Hill Holder 130 Head-up display 131 Snelheidsbegrenzer 134 Snelheidsregelaar 136 Parkeerhulp 138 Intelligente parkeerhulp 140
Comfort Voorstoelen Achterbank Spiegels Stuurwielverstelling Indeling interieur Indeling van de bagageruimte Verwarming en ventilatie Automatische airconditioning met gescheiden regeling Automatische airconditioning quadrizone Achterruitverwarming Programmeerbaar verwarmings-/ ventilatiesysteem
Zicht 88 92 94 96 97 100 106 108 111 116 117
Lichtschakelaar LED-verlichting Automatische verlichting Koplampen verstellen Bochtverlichting Ruitenwisserschakelaar Automatische ruitenwissers Plafonniers Sfeerverlichting
142 145 147 150 151 152 154 156 157
Inhoud
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen Kinderzitjes ISOFIX-kinderzitjes Kinderbeveiliging
Praktische informatie 158 164 167
Bandenreparatieset Wiel verwisselen Een lamp vervangen Zekeringen vervangen 12V-accu Eco-mode Wisserbladen vervangen Slepen van uw auto Slepen Trekken van een aanhanger Allesdragers monteren Accessoires
Veiligheid Richtingaanwijzers Urgence-oproep of Assistance-oproep Claxon ESP Veiligheidsgordels Airbags
Technische gegevens 180 186 191 198 202 205 206 207 209 210 212 213
Onderhoud 168 169 169 170 173 176
Openen van de motorkap Brandstoftank leeg (Diesel) Dieselmotor Niveaus controleren Controles
Elektromotor Dieselmotor Gewichten (diesel) Afmetingen Identificatie
225 226 227 228 229
Audio en telematica 216 217 218 219 222
Urgence-oproep of Assistance-oproep JBL Hifi -systeem Peugeot Connect Nav
231 233 235
Index
.
Visuele index
.
In één oogopslag
Presentatie van het HYbrid4-systeem Wij willen u bedanken voor uw keuze voor deze HYbrid4-auto die op een aantal punten verschilt van een conventionele auto. Lees dit instructieboekje aandachtig door om alle functies van het hybridesysteem te leren kennen. Raadpleeg voor meer informatie het hoofdstuk "Hybridesysteem". 22 De HYbrid4-technologie combineert op slimme wijze twee aandrijfconcepten: een HDidieselmotor die de voorwielen aandrijft en een elektromotor die zorgt voor de aandrijving van de achterwielen. Deze twee motoren kunnen afzonderlijk of gelijktijdig werken, afhankelijk van de geselecteerde stand van het hybridesysteem en de rijomstandigheden. De auto wordt door alleen de elektromotor aangedreven in de stand "ZEV" (Zero Emission Vehicle) en, bij lage snelheden en wanneer weinig vermogen wordt gevraagd, in de stand "Auto". Bij wegrijden vanuit stilstand, bij accelereren en tijdens het schakelen assisteert de elektromotor de dieselmotor. De batterij die voor de voeding van de elektromotor zorgt, wordt tijdens het decelereren weer bijgeladen.
4
1. 2. 3. 4. 5.
HDi-dieselmotor (aandrijving van de voorwielen). Elektromotor (aandrijving van de achterwielen). 200V-tractiebatterij. Elektronische controle-eenheid vermogen. Stop & Start-systeem.
6. 7. 8.
Gestuurde handgeschakelde 6-versnellingsbak. Elektrische stroom. Keuzeschakelaar HYbrid4.
In één oogopslag
.
Zuinig en milieuvriendelijk rijden Het brandstofverbruik van een auto kan sterk variëren afhankelijk van: de rijstijl van de bestuurder (rustig, sportief, snel, ...), het type traject dat wordt afgelegd (stad, buitenweg, autosnelweg, weinig verkeer, file, ...) en de snelheid.
Belangrijkste adviezen voor zuinig rijden Keuzeschakelaar hybridesysteem Zet voor een optimaal brandstofverbruik, ook in stadsverkeer, de keuzeschakelaar in de stand Auto (deze stand wordt bij het starten automatisch ingeschakeld). In deze stand worden de energiebronnen (verbrandingsmotor en/of elektromotor) optimaal gebruikt. De andere standen zijn daarentegen voor een specifiek gebruik bedoeld.
Selectiehendel van de versnellingsbak Gebruik zo veel mogelijk de automatische stand A . In deze stand wordt altijd de op dat moment optimale versnelling ingeschakeld.
Soepel rijden Rijd zo veel mogelijk in de "eco" -zone van de energiemeter: accelereer rustig, rijd waar mogelijk met een constante snelheid en gebruik daarbij de snelheidsregelaar of -begrenzer. Gebruik de "charge" -zone: anticipeer op verkeersomstandigheden die een lagere snelheid vereisen door het gas los te laten in plaats van te remmen. De naald van de energiemeter (in de "charge"-zone) geeft aan hoeveel energie er op deze manier wordt teruggewonnen.
Verbruiksgeschiedenis Bekijk het effect van uw rijstijl en het type traject door de verbruiksgeschiedenis te raadplegen. Zie het hoofdstuk "Multifunctionele displays".
Oorzaken van een te hoog brandstofverbruik en controles Net als bij andere auto's geldt ook in dit geval het volgende: belaad uw auto niet te zwaar, beperk zo veel mogelijk de luchtweerstand van de auto (sneller dan 50 km/h rijden met geopende ruiten, aanwezigheid van beladen of onbeladen dakdragers, ...) en beperk zo veel mogelijk het gebruik van verbruikers (airconditioning, stoelverwarming, achterruitverwarming, ...). Controleer regelmatig de bandenspanning en houd u daarbij aan de door de fabrikant aanbevolen waarden. Laat uw auto volgens de voorschriften van de fabrikant onderhouden.
5
In één oogopslag
Buitenzijde Elektrisch bedienbare achterklep
Elektronische sleutel: Keyless entry and start
Dit elektrisch bedienbare systeem biedt u de mogelijkheid om met een druk op de knop de achterklep te openen en te sluiten.
Met dit systeem kunt u de auto openen en sluiten en de motor starten zonder dat u de sleutel uit uw zak hoeft te halen. De sleutel moet zich wel in het detectiegebied bevinden.
80
25, 67
Noodreparatieset voor banden
Parkeerhulp voor en achter
Met deze complete set, bestaande uit een compressor en een flacon met afdichtmiddel, kunt u een noodreparatie aan een band uitvoeren.
Deze functie waarschuwt u tijdens het vooruitof achteruitrijden voor obstakels voor en achter de auto.
180
6
138
In één oogopslag
.
Openen Keyless entry and start-systeem
Openen
Sluiten
Houd uw hand, terwijl de elektronische sleutel zich in het detectiegebied bevindt, achter de buitenportiergreep om de auto te ontgrendelen, trek vervolgens aan de portiergreep om het portier te openen.
Houd, terwijl de elektronische sleutel zich in het detectiegebied bevindt, een vinger tegen de portiergreep (bij de merktekens) om de auto te vergrendelen. 67, 70
7
In één oogopslag
Openen Sleutel met afstandsbediening
Brandstoftank
A. Uitklappen/inklappen van de sleutel. B. Ontgrendelen van de auto.
1.
Overige beschikbare functies... C. Vergrendelen van de auto. Lokaliseren van de auto.
66
8
Openen van de brandstofvulklep. 2.
Openen en bevestigen van de brandstoftankdop. Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 72 liter.
85
In één oogopslag
Interieur Sfeerverlichting Het gedimde licht van de sfeerverlichting verbetert bij weinig buitenlicht het zicht in het interieur. 157
.
Audio- en communicatiesysteem Dit systeem is voorzien van de nieuwste technologie: autoradio met MP3-afspeelmogelijkheid, USB-aansluiting, Bluetooth handsfree set, navigatiesysteem met kleurenscherm, AUX-aansluitingen, hifi-audiosysteem, ... Peugeot Connect Nav+ 235 Het optionele JBL audiosysteem is speciaal ontworpen voor het interieur van uw auto.
Raadpleeg de rubriek "Audio en telematica".
Head-up display Dit systeem projecteert de informatie over de wagensnelheid en de snelheidsbegrenzer/ snelheidsregelaar op een getint scherm in het gezichtsveld van de bestuurder, zodat deze de blik op de weg gericht kan houden. 131
Automatische airconditioning Deze functie maakt het mogelijk de airconditioning op een bepaald comfortniveau in te stellen. Aan de hand van deze instelling en de weersomstandigheden wordt de airconditioning vervolgens automatisch geregeld. Gescheiden regeling 108 Quadrizone 111
9
In één oogopslag
Schakelaars Openen van de brandstofvulklep. 85 Uitschakelen van het CDS-systeem. 172 Elektrisch kinderslot. Het branden van een verklikkerlampje geeft aan of de bijbehorende functie is in- of uitgeschakeld. Massagefunctie. 91 Grootlichtassistent. 148 Intelligente parkeerhulp. 140 Inbraakalarm. 76
10
167 Motor starten/afzetten met de elektronische sleutel. 25/26 Peugeot Connect SOS 231 Elektrische parkeerrem. 119 Openen van de achterklep. 69, 80
Verklikkerlampje programmeerbare verwarming. 117 Uitschakelen parkeerhulp. 139 Uitschakelen automatisch afzetten van de verbrandingsmotor. 36 Head-up display (aan/uit, instellingen). 131
In één oogopslag
.
Comfort Voorstoelen Elektrisch verstellen 1. 2. 3.
Hoek- en hoogteverstelling van de zitting en verstelling in lengterichting. Rugleuningverstelling. Verstelling van de lendensteun. 88
11
In één oogopslag
Cockpit 1. 2. 3.
Schakelaars snelheidsregelaar/-begrenzer. Koplampverstelling. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 4. Instrumentenpaneel. 5. Airbag bestuurder. Claxon. 6. Versnellingshendel. 7. Keuzeschakelaar HYbrid4-systeem. 8. 12V-aansluiting. USB-/Jack-aansluitingen. 9. Hendel motorkapontgrendeling. 10. Zekeringkast.
11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21.
12
Zijruitontwaseming. Voorruitontwaseming. Contact-/stuurslot. Starten met de elektronische sleutel. Bediening op het stuurwiel van de autoradio. Schakelaar ruitenwissers/ruitensproeiers/ boordcomputer. Schakelaar alarmknipperlichten en centrale vergrendeling. Display. Middelste verstelbare en afsluitbare ventilatieroosters. Airbag passagier. Verstelbare en afsluitbare zijventilatieroosters.
22. Dashboardkastje / Uitschakeling passagiersairbag. 23. Elektrische parkeerrem. 24. Middenarmsteun met opbergvakken. 25. Opbergvakken (volgens uitvoering). 26. Autoradio. 27. Bedieningspaneel verwarming/ airconditioning. 28. Alarm / Peugeot Connect SOS - Peugeot Connect Assistance. 29. Bediening Peugeot Connect Nav. 30. Massage / Grootlichtassistent / Intelligente parkeerhulp.
In één oogopslag
.
13
In één oogopslag
Comfort Verstellen van de hoofdsteun
Stuurwiel verstellen
Druk op de knop A om de hoofdsteun lager te zetten. Beweeg om de hoofdsteun hoger te zetten deze omhoog tot de gewenste positie is bereikt.
1.
90
2. 3.
Ontgrendelen van het stuurwiel met de hendel. Verstellen in hoogte en diepte. Vergrendelen van het stuurwiel met de hendel. Deze handelingen moeten uit veiligheidsoverwegingen uitsluitend worden uitgevoerd als de auto stilstaat.
96
14
Bediening stoelverwarming
0: uit. 1: laag. 2: gemiddeld. 3: hoog.
90
In één oogopslag
.
Comfort Buitenspiegels
Binnenspiegel
Verstellen
Uitvoering met handbediende dag-/nachtstandinstelling
1. 2. 3.
Selecteren van de buitenspiegel. Verstellen van de buitenspiegel. In de neutraalstand zetten van de selectieschakelaar en in- en uitklappen van de buitenspiegels. 94
Overige beschikbare functies... Automatisch kantelen van het spiegelglas bij het inschakelen van de achteruitversnelling.
1. 2.
Selecteren van de dagstand van de spiegel. Verstellen van de binnenspiegel.
Uitvoering met automatische dag-/nachtstandinstelling 1. 2.
Veiligheidsgordels vóór
1. 2. 3.
Omdoen. Vastmaken. Controle van de vergrendeling door aan de riem te trekken. 173
Automatisch instellen van de dag- of nachtstand. Verstellen van de binnenspiegel. 96
15
In één oogopslag
Zicht Ruitenwissers
Ring A
Schakelaar A: ruitenwissers vóór Uit. Automatische verlichting Parkeerlicht. Dimlicht/grootlicht.
2. Hoge snelheid. 1. Normale snelheid. Int. Interval. 0. Uit. AUTO Automatische ruitenwissers. È Een keer wissen: trek de hendel één keer naar u toe. Ruitensproeiers: trek de hendel naar u toe en houd de hendel enige tijd in deze stand.
Ring B Mistachterlicht.
143
16
152
Inschakelen van de stand "AUTO" ) Beweeg de hendel één keer omlaag. ) Beweeg de hendel nogmaals één keer omlaag of zet de hendel in een andere stand: Int., 1 of 2. 154
Ring B: ruitenwisser achter Uit. Interval. Ruitensproeier. 153
In één oogopslag
.
Controle tijdens het rijden Instrumentenpaneel
Wanneer u het contact aanzet, slaan alle meters uit en keren vervolgens terug naar de "0"-stand. A. Als het contact wordt aangezet, moet de meter het resterende brandstofniveau weergeven. B. Bij draaiende motor moet het verklikkerlampje laag brandstofniveau uitgaan.
Verklikkerlampjes
C. Als het contact wordt aangezet, wordt op het display van het instrumentenpaneel het motorolieniveau weergegeven. Ga indien nodig tanken of vul olie bij. 45
1.
Als het contact wordt aangezet, gaan de oranje en rode waarschuwingslampjes branden. 2. Bij draaiende motor moeten deze lampjes weer uitgaan. Raadpleeg de desbetreffende bladzijde als er lampjes blijven branden. 46
17
In één oogopslag
Veiligheid voor alle inzittenden Airbag voorpassagier
Veiligheidsgordels voor en frontairbag aan passagierszijde
A. Verklikkerlampje niet-vastgemaakte/ losgemaakte veiligheidsgordels voor 174 1. 2. 3.
4.
Open het dashboardkastje. Steek de sleutel in de schakelaar. Selecteer de stand: "ON" (inschakelen) wanneer een passagier op de voorstoel zit of een kinderzitje voor vervoer met het gezicht in de rijrichting is bevestigd, "OFF" (uitschakelen) wanneer een kinderzitje voor vervoer met de rug in de rijrichting is bevestigd. Verwijder de sleutel zonder de stand van de schakelaar te veranderen. 177
18
B. Verklikkerlampje storing van één van de airbags. C. Verklikkerlampje ingeschakelde frontairbag aan passagierszijde. 177
In één oogopslag
.
Onder het rijden
-
Vóór het starten -
Zet de selectiehendel in de stand N. Steek de sleutel in het contactslot of zorg ervoor dat de elektronische sleutel zich in de auto bevindt.
Starten bij temperaturen boven nul -
Trap het rempedaal in. Druk één keer kort (ongeveer 1 seconde) op de knop START/STOP of draai de sleutel volledig richting het dashboard, in de stand 3 (starten).
-
Het instrumentenpaneel wordt ingeschakeld, het verklikkerlampje Ready gaat branden en ter bevestiging klinkt een geluidssignaal. De draaiknop op de middenconsole staat in de stand AUTO. 25 Bij temperaturen onder nul moet de dieselmotor voorgloeien: Druk één keer, zonderr het rempedaal in te trappen, kort op de knop START/STOP. Wacht tot het verklikkerlampje voor het voorgloeien is gedoofd. Druk nogmaals, met het rempedaal ingetrapt, kort op de knop START/STOP.
19
In één oogopslag
Wegrijden
-
-
20
Houd het rempedaal ingetrapt en zet de selectiehendel in de stand A om vooruit te rijden of in de stand R om achteruit te rijden. Laat het rempedaal los om weg te rijden.
In één oogopslag
.
Onder het rijden Snelheidsbegrenzer "LIMIT"
Snelheidsregelaar "CRUISE"
Weergave op het instrumentenpaneel
Als de snelheidsregelaar of -begrenzer is ingeschakeld, verschijnen de instellingen van het systeem op het instrumentenpaneel. 1. 2. 3. 4.
Selecteren van de snelheidsbegrenzer. Verlagen van de ingestelde snelheid. Verhogen van de ingestelde snelheid. Onderbreken/hervatten van de snelheidsbegrenzing (pause). 5. Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer. Het instellen van de snelheid is alleen mogelijk bij draaiende motor. 134
1. 2. 3. 4.
Selecteren van de snelheidsregelaar. Verlagen van de ingestelde snelheid. Verhogen van de ingestelde snelheid. Onderbreken/hervatten van de snelheidsregeling (pause). 5. Uitschakelen van de snelheidsregelaar. Het instellen van een snelheid en het activeren van de snelheidsregelaar is alleen mogelijk bij een wagensnelheid hoger dan 40 km/h met minimaal de 2e versnelling ingeschakeld.
Snelheidsregelaar
Snelheidsbegrenzer
136
21
Hybridesysteem
Presentatie slimme wijze twee aandrijfconcepten: een HDi-dieselmotor die de voorwielen aandrijft en een elektromotor die zorgt voor de aandrijving van de achterwielen. Deze twee motoren kunnen afzonderlijk of gelijktijdig werken, afhankelijk van de geselecteerde stand van het hybridesysteem en de rijomstandigheden. De auto wordt door alleen de elektromotor aangedreven in de stand "ZEV" (Zero Emission Vehicle) en, bij lage snelheden en wanneer weinig vermogen wordt gevraagd, in de stand "Auto". Bij wegrijden vanuit stilstand, bij accelereren en tijdens het schakelen assisteert de elektromotor de dieselmotor. De batterij die voor de voeding van de elektromotor zorgt, wordt tijdens het decelereren weer bijgeladen.
1. 2. 3. 4. 5.
22
HDi-dieselmotor (aandrijving van de voorwielen). Elektromotor (aandrijving van de achterwielen). 200V-tractiebatterij. Elektronische controle-eenheid vermogen. Stop & Start-systeem.
6. 7. 8.
Gestuurde handgeschakelde 6-versnellingsbak. Elektrische stroom. Keuzeschakelaar HYbrid4.
Hybridesysteem
.
Belangrijkste onderdelen van het HYbrid4-systeem De voorin geplaatste HDi dieselmotor (1) drijft de auto aan via de voorwielen en levert onder normale omstandigheden het grootste deel van het vermogen om te kunnen rijden. Deze motor is voorzien van het Stop & Start-systeem (5), dat het opladen van de tractiebatterij regelt en indien nodig voor extra vermogen zorgt (stand 4x4).
Afhankelijk van de geselecteerde stand van het hybridesysteem zorgt de achterin geplaatste elektromotor (2) voor de aandrijving van alleen de achterwielen of vult deze de dieselmotor aan. De elektromotor regelt de regeneratie van energie en het opladen van de tractiebatterij tijdens het decelereren en werkt tot 120 km/h.
Een 200V-tractiebatterij (3) (hoogspanningsaccu) van het type NI-MH bevat de energievoorraad voor de achterin geplaatste elektromotor. Het laadniveau wordt automatisch op peil gehouden wanneer de auto decelereert. De tractiebatterij bevindt zich in een compartiment van de bagageruimte dat alleen toegankelijk is voor gekwalificeerde technici van de werkplaats. Het laadniveau van de tractiebatterij wordt aangegeven door 8 horizontale of verticale streepjes (afhankelijk van het type display).
De normale 12V-accu die zich in de motorruimte bevindt, zorgt voor de voeding van de elektrische installatie van de auto. Deze accu wordt automatisch bijgeladen door het hoogspanningsnetwerk.
23
Hybridesysteem De elektronische controle-eenheid vermogen (4) stuurt automatisch de verschillende werkingsfasen van de twee motoren (dieselmotor en elektromotor) aan om een zo laag mogelijk brandstofverbruik mogelijk te maken. Voor de regeling van het elektrische vermogen zijn een motorgenerator en een omvormer nodig. De motorgenerator bepaalt het koppel van de elektromotor door de van de tractiebatterij afkomstige stroom te regelen. Het spanningsbereik van de motorgenerator ligt tussen 150 en 270 V. De omvormer zet de hoogspanning van 200 V van de tractiebatterij om in een spanning van 12 V voor de voeding van de elektrische installatie van de auto.
Het Stop & Start-systeem (5) schakelt de dieselmotor uit als de auto tot stilstand komt (bijvoorbeeld voor een verkeerslicht, bij het naderen van een voorrangsweg of in een file) of in rijomstandigheden waarbij volledig elektrisch kan worden gereden. Het stoppen en starten van de dieselmotor gebeurt onmiddellijk en op een voor de bestuurder onmerkbare manier.
De gestuurde handgeschakelde versnellingsbak (6) zorgt in de automatische stand voor een aanzienlijk lager brandstofverbruik ten opzichte van een conventionele handgeschakelde versnellingsbak, dankzij het elektronisch geregelde schakelprogramma. Met behulp van de schakelflippers achter het stuurwiel kunt u bovendien op elk moment zelf schakelen, zowel in de automatische als de handgeschakelde stand.
24
Hybridesysteem
.
Starten - afzetten van de motor Vóór het starten
-
-
Zet de selectiehendel in de stand N. Als uw auto is voorzien van het Keyless entry and start-systeem, is het voldoende als de sleutel zich in het interieur van de auto bevindt. Is uw auto niet van dit systeem voorzien, steek dan de sleutel in het contactslot.
Starten bij temperaturen boven nul
Starten bij temperaturen onder nul
-
Bij temperaturen onder nul moet de dieselmotor voorgloeien: Druk, zonder het rempedaal in te trappen, één keer kort (ongeveer 1 seconde) op de knop START/STOP of draai de sleutel zo ver mogelijk richting het dashboard, in de stand 3 (starten). Het stuurslot wordt ontgrendeld (er is een geluid hoorbaar en het stuurwiel beweegt iets). Wacht tot het verklikkerlampje voor het voorgloeien is gedoofd . Druk, met het rempedaal ingetrapt, nogmaals kort op de knop START/STOP of laat de sleutel in de stand 3 (starten) staan. Houd het rempedaal ingetrapt tot het HYbrid4-systeem is ingeschakeld (het verklikkerlampje Ready gaat branden en ter bevestiging klinkt een geluidssignaal) en de dieselmotor is gestart.
Trap het rempedaal in. Druk één keer kort (ongeveer 1 seconde) op de knop START/STOP of draai de sleutel zo ver mogelijk richting het dashboard, in de stand 3 (starten). Het stuurslot wordt ontgrendeld (er is een geluid hoorbaar en het stuurwiel beweegt iets). Houd het rempedaal ingetrapt tot het HYbrid4-systeem is ingeschakeld (het instrumentenpaneel wordt ingeschakeld, het verklikkerlampje Ready gaat branden en ter bevestiging klinkt een geluidssignaal). Het hybridesysteem bepaalt of de dieselmotor gestart moet worden.
25
Hybridesysteem
Afzetten
-
-
-
26
Zet, voordat het HYbrid4-systeem wordt uitgeschakeld, de selectiehendel in de stand N. Druk kort op de knop START/STOP of draai de sleutel zo ver mogelijk naar u toe, in de stand 1 (Stop). Het systeem wordt uitgeschakeld en het stuurslot wordt vergrendeld.
Wanneer u de auto hebt stilgezet, dient u voordat u uitstapt het contact af te zetten en te wachten tot het verklikkerlampje Readyy uitgaat. Wanneer u dit niet doet, blijft het hybridesysteem ingeschakeld. Raadpleeg voor meer informatie de rubriek "voorzorgsmaatregelen/ waarschuwingen motorruimte".
Wanneer u wegrijdt in de elektrische stand, maakt uw auto geen geluid. Let dus extra goed op voetgangers die u mogelijk niet horen aankomen.
Hybridesysteem
.
Diefstalbeveiliging Elektronische startbeveiliging
van de motor (accessoirestand) Draai de sleutel richting het dashboard in de middelste stand of zorg ervoor dat de sleutel van het keyless entry and start-systeem zich in het interieur van de auto bevindt; druk, zonder het rempedaal in te trappen op de knop "START/STOP". Het contact is aangezet om zo de verschillende accessoires te activeren. ) Druk op de knop "START/STOP": de verlichting en lampjes van het instrumentenpaneel gaan branden zonder dat de motor wordt gestart. ) Druk nogmaals op de knop om het contact af te zetten en de auto te kunnen vergrendelen.
In de sleutels is een chip aangebracht die over een geheime code beschikt. Om te kunnen starten, moet bij het aanzetten van het contact de code van de sleutel worden herkend door de startbeveiliging. Deze elektronische startbeveiliging blokkeert het motormanagementsysteem zodra het contact wordt afgezet en voorkomt zo het starten van de motor bij een inbraak. Bij een storing in het systeem wordt u gewaarschuwd door een melding op het display van het instrumentenpaneel. De auto kan dan niet gestart worden. Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk.
Wanneer u de accessoirestand langdurig gebruikt, wordt automatisch de eco-mode ingeschakeld om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.
27
Hybridesysteem
Noodprocedure voor het starten met de elektronische sleutel
Als de elektronische sleutel zich in het detectiegebied bevindt en uw auto niet start als u op de knop "START/STOP" drukt: ) Open het klepje onder de knop "START/STOP". ) Steek de elektronische sleutel in de houder A. ) Druk op de knop "START/STOP". Als de motor draait, kunt u de elektronische sleutel verwijderen en het klepje sluiten.
28
Noodprocedure voor het afzetten van de motor met de elektronische sleutel
In noodgevallen kan de motor geforceerd worden afgezet door de knop "START/STOP" ongeveer drie seconden ingedrukt te houden. In dat geval wordt het stuurslot ingeschakeld zodra de auto stilstaat. Als de elektronische sleutel zich niet meer in het detectiegebied bevindt op het moment dat de motor moet worden afgezet, wordt een melding weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. ) Houd de knop "START/STOP" ongeveer drie seconden ingedrukt als u de motor geforceerd wilt afzetten (let op: zonder de sleutel kan de motor niet meer gestart worden).
Tijdens het gebruik van de auto moet de elektronische sleutel zich in het interieur bevinden.
Als de elektronische sleutel niet wordt herkend door het keyless entry and start-systeem
Als de elektronische sleutel zich niet meer in het detectiegebied bevindt tijdens het rijden of wanneer u (op een later moment) het hybridesysteem wilt uitschakelen, wordt een melding weergegeven op het display van het instrumentenpaneel.
) Houd de knop "START/STOP" ongeveer drie seconden ingedrukt als u het hybridesysteem geforceerd wilt uitschakelen (let op: zonder de elektronische sleutel in het detectiegebied kan het systeem niet meer ingeschakeld worden).
Hybridesysteem
Verklikkerlampje Ready
.
Keuzeschakelaar HYbrid4 Met de keuzeschakelaar kunt u een keuze maken uit vier aandrijfstanden. Draai de knop naar rechts of links: de geselecteerde stand wordt aangegeven door het branden van het desbetreffende verklikkerlampje.
Stand AUTO: voor normale rijomstandigheden en een zo laag mogelijk brandstofverbruik.
Stand Sport: voor maximale prestaties.
Stand ZEV V: 100% elektrisch rijden.
Stand 4WD: aandrijving van zowel de voorwielen als de achterwielen.
Trap, terwijl de selectiehendel in de stand N staat, het rempedaal in en schakel het hybridesysteem in. Dit verklikkerlampje gaat branden zodra de auto klaar is om te rijden (standaard is de stand "Auto" geselecteerd) en de bestuurder het gaspedaal kan intrappen om weg te rijden. Het verklikkerlampje zal gewoonlijk vrijwel direct gaan branden, maar onder bepaalde omstandigheden (wanneer bijvoorbeeld bij koud weer de dieselmotor moet voorgloeien of wanneer de eco-mode is ingeschakeld) kan het voorkomen dat u enkele seconden moet wachten. Schakel, als u de auto hebt stilgezet, het hybridesysteem uit en controleer of het verklikkerlampje Ready y uit is voordat u de auto verlaat. Wanneer u dit niet doet, blijft het hybridesysteem ingeschakeld. Raadpleeg voor meer informatie de rubriek "Voorzorgsmaatregelen/ waarschuwingen motorruimte".
29
Hybridesysteem
Stand Auto
Deze stand wordt aanbevolen voor normaal gebruik k en wordt automatisch geactiveerd bij het starten van het hybridesysteem. In deze stand wordt de werking van de dieselmotor en de elektromotor automatisch afgestemd op ingeschakelde functies van de auto, de rijomstandigheden en de rijstijl voor een zo laag mogelijk brandstofverbruik van de auto. o In deze stand kan onder bepaalde omstandigheden automatisch worden overgeschakeld op elektrisch rijden (zero emission). In de stand Auto geldt voor de elektromotorr het volgende: de auto kan, afhankelijk van de laadtoestand van de tractiebatterij, in de stand elektrisch rijden "zero emission" door de elektromotor worden aangedreven tot maximaal ongeveer 60 km/h, als aan de voorwaarden met betrekking tot de auto wordt voldaan en als het gaspedaal niet te diep wordt ingetrapt, de elektromotor assisteert de dieselmotor bij het wegrijden, bij het schakelen, tijdens het accelereren en wanneer de voorwielen onvoldoende grip hebben (de elektromotor zorgt automatisch voor vierwielaandrijving), de elektromotor werkt niet bij snelheden hoger dan 120 km/h.
30
Stand ZEV* (100% elektrisch)
De werking als Zero Emission Vehicle wordt voor 100% verzorgd door de elektrische aandrijving van de achterwielen. Wanneer u deze stand kiest, kunt u geruisloos rijden met een lage snelheid. Deze stand is beschikbaar als aan alle noodzakelijke voorwaarden wordt voldaan. Het is vooral van belang dat de laadtoestand van de tractiebatterij voldoende is (minimaal 4 streepjes).
Als niet aan de voorwaarden voor deze stand wordt voldaan, verschijnt de melding "elektrische stand momenteel niet beschikbaar" op het display. Het controlelampje ZEV zal enkele seconden knipperen en vervolgens uitgaan en het controlelampje AUTO van de keuzeschakelaar gaat branden. In de stand ZEV: Werkt het intrappen van het gaspedaal progressief. Zijn de actieradius en de prestaties beperkt. De maximumsnelheid in deze stand is ongeveer 60 km/h. Wanneer veel vermogen wordt gevraagd of de omstandigheden het starten van de dieselmotor vereisen, schakelt het systeem automatisch over op de stand AUTO.
Raadpleeg voor meer informatie over het "Automatisch herstarten van de dieselmotor of GEEN toegang tot de stand ZEV" de desbetreffende rubriek.
* ZEV: Zero Emission Vehicle.
Hybridesysteem
Stand Sport (diesel en elektrisch) Deze stand maakt een sportievere rijstijl mogelijk dankzij extra prestaties. De auto accelereert sneller doordat de volledige capaciteit van de elektromotor is gekoppeld aan het vermogen van de dieselmotor. Voor de progressiviteit van het gaspedaal, de aansturing van de EGS-versnellingsbak en het door de elektromotor geleverde vermogen zijn in deze stand specifieke regelingen van toepassing. In de stand Sport: Assisteert de elektromotor de dieselmotor tot 120 km/h.
.
Stand 4WD** (diesel en elektrisch) In deze stand is bij lage snelheden extra tractie *** beschikbaar dankzij de permanente aandrijving van de voor- en achterwielen van de auto: de dieselmotor (aandrijving van de voorwielen) en de elektromotor (aandrijving van de achterwielen) werken gelijktijdig en permanent. De dieselmotor en de elektromotor worden elektronisch op elkaar afgestemd, zodat de tractie van de auto op een wegdek met weinig grip wordt verbeterd. In de stand 4WD: Wordt de achterin geplaatste elektromotor indien nodig gevoed door de dynamo/ startmotor van de voorin geplaatste dieselmotor. De dieselmotor werkt permanent. Assisteert de elektromotor de dieselmotor tot 120 km/h. Deze stand dient gekozen te worden wanneer u op gladde wegen of op onverhard terrein (bijvoorbeeld modder en zand) rijdt. In deze stand is het raadzaam om onder zware omstandigheden en als de wegconditie het toelaat veel gas te geven om weg te kunnen rijden en te voorkomen dat de auto vast komt te zitten.
Let op: de wagenhoogte van uw auto is onder ideale omstandigheden ongeveer 184 mm (waarde rijklaar: alleen de bestuurder inclusief volle brandstoftank). Deze waarde kan, afhankelijk van de belading van de auto, de ondergrond en de omgeving variëren. Als de bestuurder van mening is dat de auto een obstakel kan passeren, is hij hiervoor zelf volledig verantwoordelijk.
** 4WD: 4 Wheel Drive (vierwielaandrijving). *** Deze stand komt optimaal tot zijn recht als de auto is voorzien van banden die geschikt zijn voor de desbetreffende ondergrond (bijv. winterbanden).
31
Hybridesysteem
Energiemeter Zone CHARGE
Zone POWER
Deze zone geeft aan dat elektrische regeneratie van energie plaatsvindt: bij decelereren, remmen of het loslaten van het gaspedaal, ... Hierbij wordt de tractiebatterij bijgeladen met "gratis" energie, die kan worden hergebruikt zodra weer energie nodig is.
Deze zone geeft aan dat extra vermogen wordt gevraagd van het hybridesysteem, waarbij optimaal gebruik wordt gemaakt van het gekoppelde vermogen van de dieselmotor en de elektromotor.
Op de meter worden het actuele totale vermogen van de elektromotor en de dieselmotor weergegeven. De energiemeter bevat drie werkingszones.
Zone ECO
Deze zone geeft aan dat wordt gereden met een optimaal brandstofverbruik, ongeacht of 100% elektrisch, met alleen de dieselmotor of met een combinatie van beide wordt gereden. Deze zone is eenvoudig te bereiken door uw rijstijl aan te passen (m.b.v. het zogenaamde "Nieuwe Rijden"), waardoor het verbruik van de elektromotor of de dieselmotor zo laag mogelijk is.
32
Hybridesysteem
.
Weergave van de energiestromen van het hybridesysteem De actuele informatie met betrekking tot de geselecteerde stand van het hybridesysteem, de pijlen van de energiestromen en de laadtoestand van de tractiebatterij worden weergegeven op het display van het instrumentenpaneel.
Standen hybridesysteem
Werking/energiestromen
1.
6.
2.
Geselecteerde stand van het hybridesysteem (AUTO, ZEV, SPORT, 4WD). Meldingen, bijv.: "Zero Emission" als de dieselmotor is uitgeschakeld (0 g/km CO2).
Infrastructuur van de auto 3. 4. 5.
Dieselmotor. Laadtoestand van de tractiebatterij. Elektromotor/generator.
7.
8. 9.
De dieselmotor voedt de tractiebatterij (afhankelijk van de laadtoestand). Pijl van links naar rechts: de tractiebatterij voedt de elektromotor (als de elektromotor in werking is). Pijl van rechts naar links: de elektromotor/generator laadt de tractiebatterij op (regeneratie van energie). De dieselmotor drijft de voorwielen aan. De elektromotor drijft de achterwielen aan.
33
Hybridesysteem
Voorbeelden van weergaven Bij het starten en stoppen Er zijn geen energiestromen (het Stop & Start-systeem stopt en start de dieselmotor automatisch).
Terugwinnen van energie Tijdens deze fase (snelheid minderen, remmen, loslaten van het gaspedaal, in alle standen) wordt de tractiebatterij opgeladen door de elektromotor/generator die wordt aangedreven door de achterwielen. Het terugwinnen van energie werkt optimaal wanneer u het gaspedaal snel loslaat om op de motor af te remmen. De auto zal dan sneller vertragen dan een conventionele auto.
100% elektrisch Tijdens het volledig elektrisch rijden (stand AUTO of ZEV) werkt alleen de elektromotor die wordt gevoed door de tractiebatterij. De elektromotor drijft de achterwielen aan. De aanduiding "Zero Emission" wijst erop dat de dieselmotor is gestopt en de auto geen CO2 uitstoot.
34
Hybridesysteem
.
Automatisch herstarten van de dieselmotor of GEEN toegang tot de stand ZEV Afhankelijk van de hieronder beschreven omstandigheden kan het voorkomen dat de verbrandingsmotor automatisch weer wordt gestart of de stand ZEV niet beschikbaar is. De verbrandingsmotor wordt automatisch weer uitgeschakeld zodra de omstandigheden niet meer aan de orde zijn. Wanneer door de hieronder beschreven omstandigheden de stand ZEV niet meer beschikbaar is en de dieselmotor weer wordt gestart, wordt automatisch overgegaan op de stand AUTO.
Actie van de bestuurder -
In de stand M zetten van de selectiehendel. Bedienen van de schakelflippers achter het stuurwiel om te schakelen. Langdurig en krachtig accelereren. Gebruik van de ruitontwaseming. Gebruik van de airconditioning.
Behoud van de prestaties van het systeem
Weersomstandigheden en zware wegcondities
-
-
-
-
-
Zodra de wagensnelheid na het starten hoger is dan 30 km/h (als de verbrandingsmotor sinds het starten van het hybridesysteem nog niet is gestart). Als de laadtoestand van de tractiebatterij onvoldoende is. Om in de stand ZEV een bepaalde afstand te kunnen rijden is een laadtoestand van minimaal 4 segmenten nodig (in de stand AUTO kan er bij een lagere laadtoestand minder lang elektrisch worden gereden). Als het brandstofniveau de minimumreserve bereikt (als een groot deel van deze minimumreserve wordt verbruikt, kan het voorkomen dat de stand ZEV na het tanken nog enige tijd niet beschikbaar is). Tijdens de regeneratie van het roetfilter die elke ongeveer 500 km (of minder als veelvuldig in stadsverkeer wordt gereden) automatisch plaatsvindt en 5 tot 10 minuten duurt.
-
-
Wanneer de motortemperatuur afwijkt van de voor de omstandigheden vereiste temperatuur (zoals een te lage motortemperatuur in combinatie met de buitentemperatuur). Als de tractiebatterij bijna volledig is geladen (bijvoorbeeld bij het afdalen van een lange helling) en het terugwinnen van energie niet meer mogelijk is, wordt automatisch de verbrandingsmotor weer gestart zodat kan worden afgeremd op de motor. Als de auto een steile helling op rijdt (helling van een parkeergarage, ...). Als de auto langdurig in de zon heeft gestaan. Bij het rijden in de bergen (ijlere lucht).
Uw auto is voorzien van geperfectioneerde emissieregelsystemen, waaronder in het bijzonder het roetfilter (FAP). De dieselmotor van uw auto levert met regelmatige intervallen de energie die nodig is om dit filter te reinigen. Tijdens deze regeneratiefase van het roetfilter wordt de elektromotor bewust niet ingeschakeld.
35
Hybridesysteem
Schakelaar ECO OFF
afgezet en zorgt zo voor een nog aangenamer thermisch comfort in de auto (de airconditioning blijft permanent werken). Als de schakelaar wordt ingedrukt, wordt de motor onmiddellijk gestart. Druk nogmaals op de schakelaar om terug te keren naar de normale werking van het systeem. Bij het afzetten van het contact wordt de normale werking weer geactiveerd (controlelampje van de schakelaar uit).
Tijdens elektrisch rijden en in de STOPstand van het Stop & Start-systeem zorgt het hybridesysteem ervoor dat automatisch de motor weer wordt gestart als dat nodig is om het comfort in het interieur op hetzelfde niveau te houden*. Onder zeer warme weersomstandigheden is het echter mogelijk dat temperatuurverschillen waarneembaar zijn. Om hier onder dergelijke omstandigheden geen last van te hebben, kunt u de functie ECO OFF inschakelen.
* Behalve in de stand ZEV. In deze stand wordt voorrang gegeven aan elektrisch rijden, ten koste van een optimaal thermisch comfort.
36
Hybridesysteem
.
Eco-rijden
Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot van uw auto verminderen.
Maak optimaal gebruik van de versnellingsbak
Gebruik op slimme wijze de elektrische voorzieningen
Laat de selectiehendel zo vaak mogelijk in de automatische stand staan; in deze stand wordt de afhankelijk van de omstandigheden optimale versnelling ingeschakeld.
Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur in de auto hoog is opgelopen, open dan alle ruiten en de ventilatieroosters alvorens de airconditioning in te schakelen. Sluit vanaf een snelheid van 50 km/h de ruiten, maar laat de ventilatieroosters geopend. Gebruik de voorzieningen in het interieur die de temperatuurstijging kunnen beperken (blinderingspaneel van het panoramadak, zonneschermen, enz.). Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste temperatuur is bereikt (behalve bij auto's met een automatische airconditioning). Schakel de achterruitverwarming en de ontwaseming uit zodra deze niet meer nodig zijn als deze niet automatisch worden aangestuurd. Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit.
Kies voor een soepele rijstijl Houd afstand van de auto's voor u, rem bij voorkeur af op de motor in plaats van het rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal geleidelijk in. Als u deze aanwijzingen naleeft, neemt het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot af en wordt de geluidsoverlast door het verkeer beperkt.
Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik dan vanaf een snelheid van ongeveer 40 km/ h de snelheidsregelaar (indien aanwezig).
Laat de dieselmotor vooral 's winters na het starten niet stationair warmdraaien: uw auto warmt sneller op als u rijdt.
Sluit als passagier zo min mogelijk multimedia-apparatuur (DVD-speler, MP3-speler, spelcomputer, enz.) op de auto aan om het elektriciteitsverbruik, en dus het brandstofverbruik, te beperken. Koppel externe apparatuur los als u de auto verlaat.
Schakel de verlichting en de mistlampen uit als het zicht voldoende is.
37
Hybridesysteem
38
Beperk de oorzaken van een hoger brandstofverbruik
Houd u aan de onderhoudsvoorschriften
Verdeel het gewicht evenwichtig over de auto: plaats de zwaarste voorwerpen in de bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de achterbank. Beperk de belading en de luchtweerstand (dakdragers, imperiaal, fietsendrager, aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik liever een dakkoffer. Verwijder na gebruik de dakdragers en het imperiaal.
Controleer regelmatig de bandenspanning (bij koude banden), houd u daarbij aan de bandenspanning die staat vermeld op de sticker op de portiersponning aan bestuurderszijde. Controleer de bandenspanning met name: voor een lange rit, bij de wisseling van de seizoenen, als de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt.
Vervang na de winter zo snel mogelijk de winterbanden door zomerbanden.
Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie verversen, oliefilter en luchtfilter vervangen, enz.) en houd u daarbij aan het door de fabrikant voorgeschreven interval.
Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan drie keer afslaan; zo voorkomt u dat brandstof uit de tank stroomt.
U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na 3000 km het gemiddelde brandstofverbruik zich stabiliseert.
Hybridesysteem
.
Verbruik van uw hybrideauto op het display Resetten van het overzicht van het verbruik
Gemiddeld verbruik over de laatste 5 minuten. "60% Hybrid Use" betekent dat 60% met assistentie van de elektromotor (in de stand Auto, ZEV, Sport of 4WD) en 40% met alleen de dieselmotor wordt gereden (zonder assistentie van het hybridesysteem).
Druk, terwijl het hybridesysteem is geactiveerd en het traject "2" wordt weergegeven langer dan twee seconden op de toets om het overzicht van het verbruik te resetten.
Raadpleeg voor meer informatie over de boordcomputer het desbetreffende hoofdstuk.
39
Hybridesysteem
200V-tractiebatterij Laden
De 200V-tractiebatterij kan niet via het lichtnet worden opgeladen. De tractiebatterij is van het type Ni-MH (nikkel-metaalhydride) en bevindt zich onder de vloerplaat van de bagageruimte, vlak bij de elektromotor.
40
De tractiebatterij wordt opgeladen als de auto snelheid mindert. De elektromotor fungeert dan als generator en zet kinetische energie om in elektrische energie (niet bij snelheden hoger dan 120 km/h). Het is niet mogelijk om de tractiebatterij via het lichtnet op te laden. De tractiebatterij kan indien nodig ook automatisch worden opgeladen via het Stop & Start-systeem van de dieselmotor.
Door op deze manier energie terug te winnen wordt "gratis" energie verkregen. De tractiebatterij wordt uiterst snel en efficiënt opgeladen. Nadat de accu is ontladen (bijvoorbeeld door langdurig rijden in de stand ZEV of onder zware gebruiksomstandigheden) is de laadtoestand snel weer voldoende voor een volledig gebruik van de mogelijkheden van de verschillende standen van het hybridesysteem. Het opladen gebeurt automatisch tijdens het rijden. Het opladen kan worden versneld door op de motor af te remmen. De tractiebatterij heeft een laadtoestand van gemiddeld 4 à 5 streepjes, zodat er een marge overblijft voor het terugwinnen van energie bij het snelheid minderen of in een afdaling (gratis energie). Om een lange levensduur van de tractiebatterij mogelijk te maken komt de laadtoestand nooit onder de 20% uit, ook niet als na het rijden in de stand ZEV een laadtoestand van 0 streepjes wordt weergegeven. Als de tractiebatterij bijna volledig is geladen, kan het zijn dat de auto bij het loslaten van het gaspedaal minder vertraagt.
Hybridesysteem
Hoogspanning
De elektromotor werkt met een spanning van 150 tot 270 V. Let op de waarschuwingsstickers die op de auto zijn aangebracht. Wees uiterst voorzichtig bij werkzaamheden in de buurt van onderdelen met hoogspanning en onderdelen die heet kunnen worden door de elektrische stroom.
Zet alvorens werkzaamheden uit te voeren altijd het contact af (controlelampje Ready gedoofd).
Noodonderbreker In het geval van een aanrijding worden de hoogspanning en de voeding van de brandstofpomp onderbroken door een noodonderbreker, waardoor uw auto niet meer gestart kan worden. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om het hybridesysteem weer in te schakelen.
Hoogspanningskabels
Waarschuwingen m.b.t. de tractiebatterij
Een aantal hoogspanningskabels zijn aan de onderzijde van de auto bevestigd; zorg ervoor dat deze niet beschadigd raken bij het rijden op slecht begaanbaar terrein.
De tractiebatterij (hoogspanningsbatterij) mag nooit door middel van een extern apparaat worden opgeladen. Laat werkzaamheden aan de tractiebatterij uitsluitend over aan een gekwalificeerde technicus. Het onoordeelkundig uitvoeren van werkzaamheden aan de tractiebatterij kan leiden tot ernstige brandwonden en elektrische schokken die levensgevaarlijk letsel kunnen veroorzaken. Een hoogspanningsbatterij van het type Ni-MH (nikkel-metaalhydride) dient aan het einde van de levenscyclus op de voorgeschreven wijze te worden afgevoerd via de werkplaats, zodat door de recycling van de batterij het milieu kan worden ontzien.
.
Raak onderdelen, oranje kabels en stekkers van het hoogspanningscircuit nooit aan, ook niet na een aanrijding.
Breng hefsystemen (krik, tweekolomsbrug, ...) aan onder de daarvoor bestemde steunpunten om beschadiging van de kabels te voorkomen.
41
Hybridesysteem
Ventilatie van de tractiebatterij
De tractiebatterij is voorzien van een luchtkoelingssysteem dat bestaat uit een luchtaanzuigopening (op de hoedenplank) en een ventilator (onder de bagageruimtebekleding links).
Dit systeem werkt niet permanent. Het past de mate van ventilatie automatisch aan de behoefte van de tractiebatterij aan. De werking van het systeem kan achterin hoorbaar zijn, zelfs als de auto na het rijden stilstaat. Als deze aanzuigopening verstopt is, kan de tractiebatterij oververhit en daardoor beschadigd raken. Dit kan een nadelig effect hebben op de prestaties van het hybridesysteem.
42
Om ervoor te zorgen dat de tractiebatterij optimaal kan werken, dient u de volgende aanbevelingen in acht te nemen: houd de aanzuigopening vrij van vreemde voorwerpen, zodat de tractiebatterij niet oververhit kan raken waardoor de prestaties van het hybridesysteem afnemen, mors geen vloeistof, de accu zou hierdoor beschadigd kunnen raken.
Hybridesysteem
.
Voorzorgsmaatregelen/waarschuwingen motorruimte Zet, voordat u de motorkap opent, altijd het contact af (verklikkerlampje Ready gedoofd). Ook de dynamo/startmotor van uw hybrideauto wordt met hoogspanning gevoed. Wanneer u de motorkap opent zonder eerst het contact af te zetten, kan het voorkomen dat de motor plotseling door de dynamo/startmotor weer wordt gestart.
Zet het contact eveneens af voordat u brandstof gaat tanken, om te voorkomen dat tijdens het tanken de motor opnieuw wordt gestart.
43
Hybridesysteem
Slepen selectiehendel in de stand N en schakel vervolgens het hybridesysteem uit. De auto mag maximaal 10 meter worden verplaatst met een snelheid van maximaal 10 km/h als de omstandigheden (bijvoorbeeld een slechte toegankelijkheid) dit vereisen.
De auto mag niet worden gesleept met de voor- of achterwielen op de grond, de auto mag uitsluitend worden vervoerd op een bergingsauto of trailer.
44
Gebruik de sleepogen uitsluitend voor het lostrekken van de auto of om de auto op een bergingsauto te vervoeren.
Controle tijdens het rijden
1
Instrumentenpaneel
Meters en displays 1.
2.
3. 4. 5. 6. 7.
Verbruiks-/energieopwekkingsindicator (vermogen beschikbaar in percentage) Raadpleeg voor meer informatie het hoofdstuk "Hybridesysteem". Verklikkerlampje Ready. Geeft aan dat de auto klaar is om weg te rijden. Motorolietemperatuurmeter. Brandstofniveaumeter. Koelvloeistoftemperatuurmeter. Snelheidsmeter (km/h of mph). Aanwijzingen van de snelheidsregelaar of de snelheidsbegrenzer.
Bedieningstoetsen 8.
Stand van de selectiehendel en van de versnelling van de gestuurde handgeschakelde versnellingsbak. 9. Display: energiestromen hybridesysteem, waarschuwingsmeldingen, meldingen over de status van functies, boordcomputer. 10. Dagteller (km of miles). 11. Automatische ruitenwissers Onderhoudsindicator (km of miles) vervolgens, kilometerteller. Beide functies worden achtereenvolgend weergegeven na het aanzetten van het contact.
A. Dimmer verlichting. B. Weergave logboek waarschuwingsmeldingen. Informatie over het onderhoud. C. Resetten van de dagteller.
45
Controle tijdens het rijden Hulp bij het rijden
2
3
3
3
3
3
3
1
2
3
Parameters van de auto
1
2
2
3
2
Instellingen bestuurdersplaats Alleen ontgrendelen kofferdeksel
De verklikkerlampjes geven de bestuurder informatie over de werking van een systeem (ingeschakeld of uitgeschakeld) of waarschuwen de bestuurder in het geval van een storing (waarschuwingslampje).
Bij het aanzetten van het contact
Instellingen display
Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde waarschuwingslampjes op het instrumentenpaneel en/of op het display van het instrumentenpaneel enkele seconden branden. Zodra de motor wordt gestart, moeten deze lampjes weer uitgaan. Als het lampje blijft branden, controleer dan voordat u gaat rijden welke functie het betreft.
Taal
Bijbehorende waarschuwingen
Instapverlichting Follow me home-verlichting Bochtverlichting
Verbruik Temperatuur Kleurstelling
Voorverwarming / voorventilatie
1
2
46
Elektrische parkeerrem
Eenheid
2
Algemeen menu
Achterruitenwisser aan bij achteruit
Verlichting
2
Gebruik, als de auto stilstaat, de linker draaiknop van het stuurwiel om door de menu's te scrollen en de parameters van de auto in te stellen (comfort- en rijsystemen, ...). Draaien (buiten menu om): u scrolt door de diverse beschikbare actieve functies. Indrukken: toegang tot het algemene menu, bevestigen van uw keuze. Draaien (in het menu): verplaatsen naar boven of naar beneden in het menu.
Geprogrammeerde snelheden
Verklikkerlampjes
Instellingen
Sommige verklikkerlampjes kunnen gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel. Verklikkerlampjes kunnen constant branden of knipperen. Een aantal verklikkerlampjes heeft beide mogelijkheden. Of het constant branden of knipperen van een controlelampje duidt op een storing, is afhankelijk van de werkingsfase van de auto.
Controle tijdens het rijden
Verklikkerlampjes ingeschakelde functies De volgende verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel en/of op het display van het instrumentenpaneel geven aan dat de desbetreffende functie is ingeschakeld. Controlelampje
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Ready (gereed)
permanent.
De auto is rijklaar en u kunt het gaspedaal intrappen.
Het verklikkerlampje brandt als de hoogspanning is ingeschakeld.
Richtingaanwijzer links
knippert, met geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omlaag beweegt.
Richtingaanwijzer rechts
knippert, met geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omhoog beweegt.
Parkeerlichten
permanent.
De lichtschakelaar staat in de stand "Parkeerlichten".
Dimlicht
permanent.
De lichtschakelaar staat in de stand "Dimlicht".
Grootlicht
permanent.
Als u de lichtschakelaar naar u toe trekt.
Trek aan de lichtschakelaar om terug te schakelen naar dimlicht.
Grootlichtassistent
permanent.
U hebt de lichtschakelaar naar u toe getrokken en de toets is ingedrukt. Het controlelampje van de toets brandt.
De camera op de binnenspiegel geeft al of niet toestemming voor het overschakelen van het grootlicht naar het dimlicht, afhankelijk van de buitenverlichting en de verkeerssituatie. Trek de lichtschakelaar naar u toe om het dimlicht weer in te schakelen. Tirez la commande d'éclairage pour revenir en feux de croisement.
Mistachterlichten
permanent.
De mistachterlichten zijn ingeschakeld.
Draai de ring naar achteren om de mistachterlichten uit te schakelen.
1
Raadpleeg voor meer informatie over de lichtschakelaar het hoofdstuk "Zicht".
47
Controle tijdens het rijden
Controlelampje
48
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Voorgloeien dieselmotor
permanent.
De startknop "START/STOP" is ingedrukt (Contact).
Wacht met starten tot het controlelampje uitgaat. Wanneer het lampje uitgaat, wordt de motor onmiddellijk gestart, op voorwaarde dat het rempedaal ingetrapt blijft bij auto's met automatische versnellingsbak of EGSversnellingsbak; en het koppelingspedaal bij een handgeschakelde versnellingsbak. De wachttijd is afhankelijk van de weersomstandigheden (in extreme gevallen 30 seconden). Als de motor niet wil aanslaan, zet dan het contact af. Zet het contact vervolgens weer aan en wacht opnieuw tot het lampje uitgaat voordat u de motor start.
Handrem
permanent.
De handrem is aangetrokken of niet goed vrijgezet.
Zet de handrem vrij zodat het controlelampje uitgaat; trap het rempedaal in. Houd u aan de veiligheidsvoorschriften. Raadpleeg het hoofdstuk "Rijden" voor meer informatie over de handrem.
Uitschakeling van de automatische werking van de elektrisch bediende handrem
permanent.
De functies "automatisch aantrekken" (bij het afzetten van de motor) en "automatisch vrijzetten" zijn uitgeschakeld of werken niet.
Activeer de functie (volgens land van bestemming) via het configuratiemenu van de auto of raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als de handrem niet meer automatisch wordt aangetrokken of vrijgezet. De handrem kan met behulp van de procedure voor de noodontgrendeling handmatig worden vrijgezet. Raadpleeg voor meer informatie over de elektrisch bediende handrem de rubriek "Rijden".
Voet op het rempedaal
knippert.
Als u de auto op een helling te lang probeert tegen te houden door het gaspedaal in te trappen, raakt de koppeling oververhit.
Gebruik het rempedaal en/of de elektrisch bediende handrem.
Controle tijdens het rijden
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Automatische ruitenwissers
permanent.
De ruitenwisserschakelaar is naar beneden bewogen.
De automatische stand van de ruitenwissers vóór is geactiveerd. Beweeg om de automatische stand van de ruitenwissers te deactiveren de hendel omlaag of zet de hendel in een andere stand.
Airbag aan passagierszijde
permanent op het display van de verklikkerlampjes voor de veiligheidsgordels en de airbag vóór aan passagierszijde.
De schakelaar in het dashboardkastje staat in de stand "ON". De passagiersairbag vóór is geactiveerd. Plaats in dit geval geen kinderzitje met de rug in de rijrichting op de stoel van de voorpassagier.
Zet de schakelaar in de stand "OFF" om de passagiersairbag vóór uit te schakelen. In dit geval kunt u een kinderzitje met de rug in de rijrichting plaatsen.
1
49
Controle tijdens het rijden
De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld. Soms klinkt er ook een geluidssignaal en verschijnt er een melding op het display van het instrumentenpaneel. Controlelampje
50
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Passagiersairbag
permanent, op het display van de verklikkerlampjes voor de veiligheidsgordels en de airbag vóór aan passagierszijde.
De schakelaar in het dashboardkastje staat in de stand "OFF". De airbag vóór aan passagierszijde is uitgeschakeld.
Zet de schakelaar in de stand "ON" om de airbag vóór aan passagierszijde in te schakelen. Bevestig in dit geval op deze zitplaats geen kinderzitje met de rug in de rijrichting.
CDS/ASR (ESP)
permanent.
De toets (op het wegklapbare paneel, linksonder op het dashboard) wordt ingedrukt. Het bijbehorende verklikkerlampje gaat branden. De functie CDS/ASR wordt uitgeschakeld. CDS: dynamische stabiliteitscontrole. ASR: antispinregeling.
Druk op de toets om de functie CDS/ASR in te schakelen. Het verklikkerlampje dooft. De functie CDS/ASR wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart. Als het systeem is uitgeschakeld, wordt het automatisch opnieuw ingeschakeld bij snelheden hoger dan ongeveer 50 km/h.
Controle tijdens het rijden
Waarschuwingslampjes Als bij ingeschakeld hybridesysteem of tijdens het rijden een van de volgende waarschuwingslampjes gaat branden, wijst dit op een storing in het desbetreffende systeem en moet de bestuurder actie ondernemen. Lees in het geval van een storing waarbij een waarschuwingslampje gaat branden de aanvullende informatie, die via een melding op het display van het instrumentenpaneel wordt weergegeven. Raadpleeg indien nodig het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Controlelampje STOP
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
permanent, in combinatie met een ander waarschuwingslampje, een geluidssignaal en een melding op het display.
Dit waarschuwingslampje brandt bij een lekke band, een storing met betrekking tot het remsysteem of de stuurbekrachtiging, een te lage motoroliedruk, een te hoge koelvloeistoftemperatuur, een storing met betrekking tot het hybridesysteem of een ernstige elektrische storing.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats, omdat u anders het risico loopt op ernstige motorschade. Zet het contact af en raadpleeg het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
1
51
Controle tijdens het rijden
Controlelampje Service
Roetfilter (diesel)
52
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
brandt tijdelijk.
Er is een kleine storing opgetreden waarbij geen specifiek verklikkerlampje gaat branden.
Identificeer de storing met behulp van de melding op het display, bijvoorbeeld: het hybridesysteem, het sluiten van de portieren, achterklep of motorkap, het motorolieniveau, het niveau van de ruitensproeiervloeistof, de batterij van de afstandsbediening, vervuiling van het roetfilter (diesel). Raadpleeg in andere gevallen het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
permanent.
Er is een ernstige storing opgetreden waarbij geen specifiek verklikkerlampje gaat branden.
Identificeer de storing met behulp van de melding op het display en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
permanent, in combinatie met de tijdelijk weergegeven melding "Kans op verstopping van het roetfilter".
Het roetfilter begint vervuild te raken.
Regenereer, zodra de omstandigheden dit toelaten, het roetfilter door met een snelheid van minimaal 60 km/h te rijden tot het verklikkerlampje Service uit gaat.
permanent.
Het minimumniveau in het additiefreservoir is bereikt.
Laat het reservoir snel bij het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats bijvullen.
Controle tijdens het rijden
Controlelampje
+
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Elektrisch bediende handrem
knippert.
Het aantrekken van de elektrisch bediende handrem is onderbroken. Het aantrekken/vrijzetten werkt niet.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Parkeer de auto op een vlakke, horizonale ondergrond, zet het contact af en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Storing elektrisch bediende handrem
permanent.
Zonder dat andere controlelampjes branden: storing in de elektrisch bediende handrem.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. De rem kan handmatig worden vrijgezet. Raadpleeg voor meer informatie over de elektrisch bediende handrem de rubriek "Rijden".
Uitschakeling van de automatische werking van de elektrisch bediende handrem
permanent.
De functies "automatisch aantrekken" (bij het afzetten van de motor) en "automatisch vrijzetten" zijn uitgeschakeld of werken niet.
Activeer de functie (volgens land van bestemming) via het configuratiemenu van de auto of raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als de handrem niet meer automatisch wordt aangetrokken of vrijgezet. De handrem kan met behulp van de procedure voor de noodontgrendeling handmatig worden vrijgezet. Raadpleeg voor meer informatie over de elektrisch bediende handrem de rubriek "Rijden".
Remsysteem
permanent.
Het remvloeistofniveau is te laag.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Vul het niveau bij met een vloeistof voorzien van een artikelnummer van PEUGEOT. Als het probleem zich blijft voordoen, laat het systeem dan controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
permanent, in combinatie met het waarschuwingslampje ABS.
Er is een storing in de elektronische remdrukregelaar (REF).
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Laat het systeem controleren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
1
53
Controle tijdens het rijden
Controlelampje
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Antiblokkeersysteem (ABS)
permanent.
Er is een storing in het antiblokkeersysteem.
De normale remwerking blijft behouden. Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Dynamische stabiliteitscontrole (CDS/ASR)
knippert.
De CDS-/ASR-regeling is actief.
Deze functie verbetert de aandrijving en zorgt voor een betere koersstabiliteit.
permanent.
Storing in het CDS-/ASR-systeem, tenzij deze is uitgeschakeld (toets ingedrukt en verklikkerlampje van de toets brandt).
Laat het systeem controleren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
knippert.
Er is een storing in het motormanagementsysteem.
Kans op beschadiging van de katalysator. Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
permanent.
Er is een storing in de emissieregeling.
Het verklikkerlampje moet doven als de motor wordt gestart. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
permanent, met de wijzer in het rode gebied.
Als het lampje gaat branden zit er nog ongeveer 7 literr brandstof in de tank. Vanaf dit moment worden de laatste liters brandstof in de tank aangesproken.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met een lege tank strandt. Dit verklikkerlampje gaat elke keer na het aanzetten van het contact branden zolang er niet voldoende brandstof getankt is. Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is, hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en het injectiesysteem beschadigd raken.
Zelfdiagnose motor
Laag brandstofniveau
54
Controle tijdens het rijden
Pictogram in het display van het instrumentenpaneel
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Motoroliedruk
permanent.
Er is een storing in de motorsmering.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Parkeer de auto, zet het contact af en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Laadstroom accu*
permanent.
Er is een storing in het laadstroomcircuit van de accu.
Het lampje moet bij het starten van de motor uitgaan. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
Een of meer portieren geopend
permanent, in combinatie met een melding die het desbetreffende portier aangeeft, bij een snelheid lager dan 10 km/h.
Een portier of de achterklep is niet goed gesloten.
Sluit het desbetreffende carrosseriedeel.
1
permanent, in combinatie met een melding die het desbetreffende portier aangeeft en een geluidssignaal, bij een snelheid hoger dan 10 km/h.
* Volgens land van bestemming.
55
Controle tijdens het rijden
Controlelampje
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Veiligheidsgordel(s) niet vastgemaakt of weerr losgemaakt.
permanent, en knippert vervolgens in combinatie met een in volume toenemend geluidssignaal.
Een van de veiligheidsgordels is niet vastgemaakt of weer losgemaakt.
Trek aan de gordel en klik de gesp vast in de gesphouder.
Airbags
tijdelijk.
Het lampje brandt gedurende enkele seconden en dooft als het contact wordt aangezet.
Het lampje moet doven zodra de motor wordt gestart. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
permanent.
Er is een storing in een van de airbags of de pyrotechnische gordelspanners.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
knippert.
Er is een storing in de bochtverlichting.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Bochtverlichting
56
Controle tijdens het rijden
Koelvloeistoftemperatuurmeter
Motorolietemperatuurmeter
1
De temperatuur en de druk in het koelcircuit beginnen na enkele minuten rijden te stijgen. Om koelvloeistof bij te vullen: ) wacht tot de motor is afgekoeld, ) draai de dop twee omwentelingen los om de druk te laten dalen, ) verwijder vervolgens de dop, ) vul bij tot aan het merkteken "MAXI".
Bij ingeschakeld hybridesysteem: in zone A , de temperatuur is in orde, in zone B, de temperatuur is te hoog. Het waarschuwingslampje STOP gaat branden, in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel. Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats. Wacht enkele minuten voordat u de motor afzet. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Wees voorzichtig bij het bijvullen van de koelvloeistof: kans op brandwonden. Vul niet bij tot boven het maximumniveau (aangegeven op het reservoir).
Deze geeft bij aangezet contact en tijdens het rijden de temperatuur van de motorolie aan. Als de wijzer in gebied C staat, is de temperatuur in orde. Als de wijzer in gebied D staat, is de temperatuur te hoog. Verlaag de rijsnelheid om de temperatuur te verlagen.
57
Controle tijdens het rijden
CHECK (automatische controle van de auto) Automatische CHECK
Dimmer verlichting
Handmatige CHECK
Contact aan: alle pictogrammen van de gecontroleerde functies worden weergegeven. Na enkele seconden doven ze. Gelijktijdig wordt automatisch een CHECK (automatische controle van de auto) uitgevoerd. Als er geen storing wordt gesignaleerd, kunt u de motor starten.
In het geval van een storing Er is een "kleine" storing gesignaleerd: de desbetreffende waarschuwingslampjes gaan branden en vervolgens weer uit. U kunt de auto starten, maar raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Er is een "grote" storing gesignaleerd: de desbetreffende waarschuwingslampjes blijven branden, in combinatie met het lampje STOP of SERVICE. Start de auto niet. Neem zo snel mogelijk contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Druk op de knop "CHECK" van het instrumentenpaneel om de CHECK (automatische controle van de auto) handmatig te activeren. Met behulp van deze functie kunnen op elk gewenst moment (contact aan of bij draaiende motor) de aanwezige waarschuwingsmeldingen worden weergegeven. Het display van het instrumentenpaneel geeft bij draaiende motor en tijdens het rijden de pictogrammen weer die een storing aangeven (in geval van een storing). Zolang de airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld*, wordt het desbetreffende pictogram constant weergegeven.
* Volgens land van bestemming.
58
Druk, als de verlichting brandt, op de knop B om de dashboardverlichting en de sfeerverlichting sterker te laten branden of op de knop A om de verlichting te dimmen. Laat de knop los zodra de gewenste lichtsterkte is bereikt.
Controle tijdens het rijden
Onderhoudsindicator De onderhoudsindicator geeft aan hoeveel kilometer u nog verwijderd bent van de eerstvolgende onderhoudscontrole volgens het onderhoudsschema van de fabrikant. Deze afstand wordt berekend vanaf de laatste nulstelling van de onderhoudsindicator op basis van twee parameters: het aantal afgelegde kilometers, de verstreken tijd sinds de laatste onderhoudscontrole.
De afstand tot de eerstvolgende beurt is meer dan 3000 km
De afstand tot de eerstvolgende beurt is minder dan 1000 km
Als het contact wordt aangezet, verschijnt er geen onderhoudsinformatie op het display.
Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende onderhoudscontrole bedraagt 900 km. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan:
De afstand tot de eerstvolgende beurt is 1000 tot 3000 km Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende 5 seconden de onderhoudssleutel branden. De kilometerteller geeft de resterende kilometers tot de eerstvolgende onderhoudscontrole aan. Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende onderhoudscontrole bedraagt 2800 km. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan:
1
5 seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de sleutel branden om aan te geven dat er binnenkort onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd moeten worden.
5 seconden na het aanzetten van het contact verdwijnt de sleutel; de teller geeft weer de kilometerstand en de stand van de dagteller aan. Het pictogram van de sleutel brandt in combinatie met een melding op het display van het instrumentenpaneel.
59
Controle tijdens het rijden
De afstand tot de eerstvolgende beurt is overschreden
Op 0 zetten van de onderhoudsindicator
Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende 5 seconden de sleutel knipperen om aan te geven dat de onderhoudswerkzaamheden zo spoedig mogelijk uitgevoerd moeten worden. Voorbeeld: u hebt de afstand tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt met 300 km overschreden. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan:
5 seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de sleutel branden.
De factor tijd kan worden meegewogen bij de nog af te leggen kilometers, afhankelijk van de rijgewoonten van de bestuurder. De sleutel kan ook gaan branden als het interval van twee jaar is overschreden.
60
Opnieuw weergeven van de onderhoudsinformatie U kunt op elk moment de onderhoudsinformatie weergeven. ) Druk op de knop voor nulstelling van de dagteller. De onderhoudsinformatie wordt enkele seconden weergegeven en verdwijnt vervolgens weer.
De onderhoudsindicator moet na elke onderhoudsbeurt op 0 gezet worden. Voer dit als volgt uit: ) zet het contact af, ) druk op de resetknop van de dagteller en houd deze ingedrukt, ) zet het contact aan; de kilometerteller begint terug te tellen, ) laat de knop los als het display "=0" aangeeft; de sleutel verdwijnt.
Als u na deze handeling de accu wilt loskoppelen, vergrendel dan de auto en wacht minimaal 5 minuten. Het op 0 zetten van de onderhoudsindicator zal anders niet worden opgeslagen.
Controle tijdens het rijden
Motorolieniveaumeter De motorolieniveaumeter geeft aan of het motorolieniveau in orde is. Bij het aanzetten van het contact wordt eerst de onderhoudsindicator weergegeven en vervolgens gedurende enkele seconden het motorolieniveau. Een controle van het olieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor minstens 30 minuten niet heeft gedraaid.
Kilometerteller
Storing motorolieniveaumeter Als de motorolieniveaumeter defect is, wordt een melding op het display van het instrumentenpaneel weergegeven. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Oliepeilstok Raadpleeg de rubriek "Controles" voor de plaats van de peilstok en het bijvullen van motorolie voor het motortype van uw auto.
Olieniveau correct Als het motorolieniveau in orde is, wordt een melding op het display van het instrumentenpaneel weergegeven.
Te weinig olie Als het motorolieniveau te laag is, wordt een melding op het display van het instrumentenpaneel weergegeven. Controleer het olieniveau met de peilstok. Als blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie worden bijgevuld om te voorkomen dat ernstige motorschade ontstaat.
1
2 merktekens op de peilstok: A = maxi; het olieniveau mag nooit boven dit niveau uitkomen, B = mini; als het olieniveau niet boven het niveau B uitkomt, moet het voor de motor van uw auto voorgeschreven type motorolie worden bijgevuld via de vuldop.
Op het display wordt in het gedeelte A de totale kilometerstand en in het gedeelte B de dagteller weergegeven.
Nulstelling dagteller
Druk, als de dagteller wordt weergegeven, enkele seconden op de knop.
61
Controle tijdens het rijden
Boordcomputer De boordcomputer geeft tijdens het rijden verschillende informatie (actieradius, brandstofverbruik ...).
Weergave van de informatie
-
Actuele informatie: ● actieradius, ● huidig brandstofverbruik, ● de teller van het Stop & Start-systeem.
-
Traject "1": ● gemiddelde snelheid, voor het eerste traject, ● gemiddeld brandstofverbruik, ● afgelegde afstand.
-
Traject "2": ● gemiddelde snelheid, voor het tweede traject, ● gemiddeld brandstofverbruik, ● afgelegde afstand.
Display van het instrumentenpaneel
) Druk op de toets op het stuurwiel om achtereenvolgens de verschillende functies van de boordcomputer weer te geven.
) Of op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar.
62
Controle tijdens het rijden
1 Traject resetten
Resetten van het overzicht van het verbruik
) Druk de toets langer dan twee seconden in zodra het gewenste traject wordt aangegeven of houd de linker draaiknop op het stuurwiel ingedrukt. De trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en hebben dezelfde eigenschappen. Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor een dagelijks verbruik en traject "2" voor een maandelijks verbruik.
Druk, terwijl het hybridesysteem is geactiveerd en het traject "2" wordt weergegeven langer dan twee seconden op de toets om het overzicht van het verbruik te resetten.
63
Controle tijdens het rijden
Boordcomputer, enkele definities... Actieradius (km of miles) De actieradius geeft aan hoeveel kilometer u nog met de resterende hoeveelheid brandstof kunt rijden, berekend op basis van het gemiddelde verbruik over de laatste afgelegde kilometers.
Deze waarde kan variëren door een gewijzigde rijstijl of het rijden op een helling, waardoor het momentele brandstofverbruik aanzienlijk kan wijzigen.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als tijdens het rijden de streepjes continu worden weergegeven.
Momenteel verbruik (l/100 km, km/l of mpg) Dit is het gemiddelde brandstofverbruik over de laatste seconden.
Deze functie wordt alleen weergegeven bij snelheden vanaf 30 km/h. Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt, verschijnen streepjes op het display. Na het tanken van minimaal 5 liter brandstof wordt de actieradius opnieuw berekend en weergegeven als deze meer dan 100 km bedraagt. Het hybridesysteem en de elektromotor zorgen niet voor een grotere actieradius, neem daarom de aanwijzingen van de boordcomputer in acht.
64
Gemiddeld verbruik (l/100 km, km/l of mpg) Dit is het gemiddelde verbruik sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer.
Gemiddelde snelheid (km/h of mph) Dit is de gemiddelde snelheid sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer (contact aan).
Controle tijdens het rijden
1
Datum en tijd instellen Peugeot Connect Nav+
Selecteer " Configuratie display " en bevestig uw keuze. Selecteer " Datum en tijd instellen " en bevestig uw keuze. Selecteer " Minuten synchroniseren via GPS" om de instelling van de minuten automatisch te laten doen door het systeem.
Selecteer het item dat u wilt wijzigen. Druk op de toets OK om de selectie te bevestigen, verander de instelling en bevestig de wijziging nogmaals om de nieuwe gegevens op te slaan. Verander de instellingen één voor één. Selecteer vervolgens "OK " op het scherm en bevestig de wijzigingen om ze in het geheugen op te slaan.
Druk op SETUP voor het menu " Configuratie ".
65
Toegang tot de auto
Sleutel met afstandsbediening sleutel in het portierslot of met de afstandsbediening. De sleutel met afstandsbediening dient tevens voor de lokalisatie en het starten van de auto en maakt deel uit van de diefstalbeveiliging.
66
Uitklappen van de sleutel
Inklappen van de sleutel
) Druk op deze knop om de sleutel uit te klappen.
) Druk op deze knop om de sleutel in te klappen. Wanneer u deze knop niet indrukt bij het inklappen van de sleutel, kan het mechanisme beschadigd raken.
Toegang tot de auto
Systeem "Keyless entry and start"
2
Openen van de auto Volledig ontgrendelen
Systeem waarmee de auto geopend, gesloten en gestart kan worden zonder dat u de elektronische sleutel tevoorschijn hoeft te halen. Kan ook worden gebruikt als afstandsbediening.
Met de elektronische sleutel Met de sleutel ) Draai de sleutel in de richting van de voorzijde van de auto om de auto te ontgrendelen.
Met de afstandsbediening ) Druk op het geopende hangslot om de auto te ontgrendelen. Als deze knop ingedrukt wordt gehouden, worden de ruiten automatisch geopend.
) Als u de elektronische sleutel op zak hebt binnen de detectiezone, kunt u de auto ontgrendelen door uw hand op de achterzijde van de portiergreep te leggen. Trek vervolgens aan de portiergreep om het portier te openen. Ook uw passagiers kunnen de portieren (maar niet de achterklep) openen als de elektronische sleutel zich in de detectiezone bevindt. Het ontgrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden snel knipperen van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de uitvoering van de auto, de buitenspiegels uitgeklapt.
67
Toegang tot de auto
Selectieve ontgrendeling Vuil (vocht, stof, modder, zout, ...) op de binnenzijde van de portiergreep kan de detectie negatief beïnvloeden. Als na het reinigen van de binnenzijde van de portiergreep met een doek het probleem niet is verholpen, raadpleeg dan het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Plotseling contact met water (waterstraal, hogedrukspuit, ...) kan door het systeem worden beschouwd als een verzoek om ontgrendelen van de auto.
68
De selectieve ontgrendeling kan worden ingesteld met behulp van het configuratiemenu op het display van het instrumentenpaneel. Standaard is de volledige ontgrendeling geactiveerd.
Met de afstandsbediening ) Alleen het bestuurdersportier ontgrendelen: druk één keer op het geopende hangslot. ) De overige portieren en de achterklep ontgrendelen: druk nogmaals op het geopende hangslot.
Met de elektronische sleutel ) Steek om alleen het bestuurdersportier te ontgrendelen, terwijl u de elektronische sleutel op zak hebt, uw hand achter de portiergreep van het bestuurdersportier en trek het portier open. ) Steek om de auto volledig te ontgrendelen uw hand achter de portiergreep van een van de andere portieren, aan de zijde waar de elektronische sleutel zich bevindt, en trek het portier open.
Het ontgrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden snel knipperen van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de uitvoering van de auto, de buitenspiegels uitgeklapt.
Toegang tot de auto
Ontgrendelen g van de bagageruimte Met de afstandsbediening ) Druk op deze knop om de auto te ontgrendelen en de bagageruimte te openen.
Selectieve ontgrendeling bagageruimte geactiveerd
2
Het selectief ontgrendelen van de bagageruimte kunt u instellen met behulp van het configuratiemenu op het display van het instrumentenpaneel. Standaard is deze functie uitgeschakeld. ) Met de afstandsbediening of de elektronische sleutel wordt dan alleen de bagageruimte ontgrendeld en/of geopend.
Vergeet niet de bagageruimte weer te vergrendelen.
Met de elektronische sleutel ) Trek als de elektronische sleutel zich binnen het detectiebereik bevindt aan de handgreep 1 om de auto te ontgrendelen en de bagageruimte te openen.
69
Toegang tot de auto
Het vergrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden branden van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de uitvoering van de auto, de buitenspiegels ingeklapt. De auto kan niet worden vergrendeld als een van de elektronische sleutels zich nog in de auto bevindt of het contact aan is gezet.
Sluiten van de auto Normale vergrendeling
Met de sleutel ) Draai de sleutel in de richting van de achterzijde van de auto om de auto volledig te vergrendelen.
Met de afstandsbediening ) Druk op het gesloten hangslot om de auto volledig te vergrendelen.
Met de elektronische sleutel ) Druk, als de elektronische sleutel zich binnen het detectiebereik bevindt, met een van uw vingers op de portiergreep (bij de merktekens) om de auto te vergrendelen. ) Druk, als de elektronische sleutel zich binnen het detectiebereik bevindt, bij de achterklep op een knop om de auto te vergrendelen. Wanneer u de sleutel in de vergrendelstand gedraaid houdt, de knop van de afstandsbediening ingedrukt houdt of uw vinger op de portiergreep houdt, worden ook de ruiten en het schuifdak gesloten.
70
Verlaat om veiligheidsredenen (kinderen in de auto) de auto nooit, zelfs niet voor een korte tijd, zonder de sleutel mee te nemen. Wees bedacht op diefstal als de elektronische sleutel zich binnen het detectiebereik bevindt terwijl uw auto ontgrendeld is. Als één van de portieren of de achterklep geopend is of als een van de elektronische sleutels zich in de auto bevindt, werkt de centrale vergrendeling niet. Als de auto is vergrendeld en per ongeluk wordt ontgrendeld zonder dat binnen ongeveer 30 seconden een van de portieren wordt geopend, wordt de auto automatisch weer vergrendeld. Het in- en uitklappen van de buitenspiegels met de afstandsbediening kan worden uitgeschakeld door het PEUGEOT-netwerk.
Toegang tot de auto
Supervergrendeling De supervergrendeling blokkeert het van buitenaf en van binnenuit openen van de portieren. Als de supervergrendeling is ingeschakeld, is ook de vergrendelingsschakelaar in het interieur buiten werking. Schakel daarom nooit de supervergrendeling in als er zich iemand in de auto bevindt.
Met de afstandsbediening ) Druk op het gesloten hangslot om de auto volledig te vergrendelen of druk langer dan 2 seconden op het gesloten hangslot om ook de ruiten te sluiten. ) Druk binnen 5 seconden nogmaals op het gesloten hangslot om de supervergrendeling van de auto in te schakelen.
Via de achterklep: ) Druk, als de elektronische sleutel zich binnen het bepaalde gebied bevindt, op de knop om de auto te vergrendelen. ) Druk binnen vijf seconden nogmaals op de knop om de supervergrendeling in te schakelen.
2
De supervergrendeling wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden branden van de richtingaanwijzers.
Met de sleutel ) Draai de sleutel richting de achterzijde van de auto om de auto volledig te vergrendelen. ) Draai binnen 5 seconden de sleutel nogmaals richting de achterzijde van de auto om de supervergrendeling van de auto in te schakelen.
Met de elektronische sleutel Via de portieren: ) Druk, als de elektronische sleutel zich vlak bij de auto bevindt, met een vinger op de portiergreep (bij de merktekens) om de auto te vergrendelen. ) Druk binnen vijf seconden nogmaals op de portiergreep om de supervergrendeling in te schakelen.
71
Toegang tot de auto
Vergrendelen / ontgrendelen van binnenuit Lokaliseren van de auto Automatische centrale vergrendeling van de portieren De portieren kunnen tijdens het rijden automatisch worden vergrendeld (bij een snelheid hoger dan 10 km/h). Houd om deze functie in of uit te schakelen de knop ingedrukt tot een melding op het display wordt weergegeven. ) Druk op de knop om de portieren en de bagageruimte te ver- of ontgrendelen. Als de supervergrendeling is ingeschakeld, is de knop buiten werking. Gebruik in dat geval de sleutel of de afstandsbediening om de auto te ontgrendelen.
Als u vanwege het vervoer van een groot voorwerp met de achterklep geopend rijdt, kunt u het waarschuwingssignaal voor de geopende achterklep uitschakelen door de knop in te drukken. Bij het van binnenuit vergrendelen worden de buitenspiegels niet ingeklapt.
72
Het rijden met vergrendelde portieren kan bij een noodgeval de toegang tot de auto voor de hulpdiensten belemmeren.
) Druk op het symbooltje van het gesloten hangslot om de eerder vergrendelde auto te lokaliseren op een parkeerplaats. De plafonniers gaan branden en de richtingaanwijzers knipperen gedurende enkele seconden.
Toegang tot de auto
Noodprocedure Noodprocedure voor openen/sluiten met de elektronische sleutel
Met de geïntegreerde sleutel kan de auto vergrendeld en ontgrendeld worden als de elektronische sleutel niet werkt: lege batterij, accu ontladen of losgekoppeld, ... auto bevindt zich in een omgeving met veel elektromagnetische straling. ) Trek aan de knop 1 om de geïntegreerde sleutel 2 uit de houder te halen. ) Open of sluit de auto met de sleutel.
Handmatig vergrendelen
Storing afstandsbediening
Bestuurdersportier
Na het losnemen en weer aansluiten van de accukabels, het vervangen van de batterij van de afstandsbediening of een storing in de afstandsbediening kan de auto niet meer met de afstandsbediening ontgrendeld, vergrendeld en gelokaliseerd worden. ) Ontgrendel of vergrendel de auto eerst met de sleutel in het slot. ) Synchroniseer vervolgens de afstandsbediening. Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats als de storing niet is verholpen.
Steek de sleutel in het slot om het portier te vergrendelen of ontgrendelen.
2
Synchroniseren (afstandsbediening) Overige portieren ) Controleer bij de achterportieren of de kinderbeveiliging is uitgeschakeld. ) Verwijder met de sleutel het zwarte afdekkapje op de zijkant van het portier. ) Steek de sleutel zonder te forceren in de opening en duw vervolgens, zonder te draaien, de nok het portier in. ) Verwijder de sleutel en plaats het afdekkapje terug.
) Zet het contact aan. ) Druk zo snel mogelijk gedurende enkele seconden op een van de knoppen van de afstandsbediening. ) Zet het contact af. De afstandsbediening werkt nu weer.
73
Toegang tot de auto
Synchroniseren (elektronische sleutel)
Batterij van de sleutel vervangen
Batterij van de elektronische sleutel vervangen
Batterij ref.: CR2032 / 3 V. Deze batterij is via het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats verkrijgbaar. Als de batterij van de afstandsbediening vervangen moet worden, wordt u gewaarschuwd door een melding op het display van het instrumentenpaneel. ) Wip het deksel met een kleine schroevendraaier bij de uitsparing los. ) Verwijder het deksel. ) Verwijder de lege batterij. ) Plaats een nieuwe batterij in de juiste richting in de houder. ) Druk het deksel op de afstandbediening vast.
Batterij ref.: CR2032 / 3 V. Deze batterij is via het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats verkrijgbaar. Als de batterij vervangen moet worden, wordt u gewaarschuwd door een melding op het display van het instrumentenpaneel. ) Wip het deksel met een spits voorwerp bij de sleutelhanger los. ) Verwijder de lege batterij. ) Schuif de nieuwe batterij in de juiste richting op zijn plaats. ) Zet het deksel aan de voorzijde vast en klik het dicht. ) Synchroniseer de elektronische sleutel.
) Zet het contact af. ) Druk zo snel mogelijk gedurende enkele seconden op een van de knoppen van de afstandsbediening. ) Zet het contact aan. De elektronische sleutel werkt nu weer.
Gooi de lege batterijen van de afstandsbediening niet weg: ze bevatten metalen die schadelijk zijn voor het milieu. Lever lege batterijen in bij een speciaal verzamelpunt.
74
Toegang tot de auto
Sleutels, afstandsbediening, elektronische sleutel verloren Ga met het kentekenbewijs van de auto en uw legitimatiebewijs naar het PEUGEOT-netwerk. Het PEUGEOT-netwerk kan de speciale code van de sleutel en de transponder opzoeken en een nieuwe bestellen.
Afstandsbediening
2
De radiografische afstandsbediening is een systeem met een groot bereik. Het is raadzaam om niet met de knop van de afstandsbediening te spelen om te voorkomen dat de portieren per ongeluk ontgrendeld worden. Druk nooit op de knoppen van uw afstandsbediening buiten het bereik en het zicht van uw auto. De afstandsbediening kan dan onbruikbaar worden en moet in dat geval opnieuw worden gesynchroniseerd. De afstandsbediening kan niet functioneren als de sleutel in het contactslot zit, zelfs als het contact uitstaat.
Vergrendelen van de auto Het rijden met vergrendelde portieren kan in geval van nood de toegang tot het interieur belemmeren. Neem uit veiligheidsoverwegingen (kinderen in de auto) de sleutel met afstandsbediening of de elektronische sleutel mee als u de auto verlaat, zelfs al is dit voor korte duur.
Elektrische storingen De elektronische sleutel van het Keyless entry and start-systeem werkt in sommige gevallen niet correct in de nabijheid van elektronische apparatuur: telefoon, laptop, sterke magnetische velden, ...
Diefstalbeveiliging Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering; dit kan tot storingen leiden. Vergeet niet aan het stuurwiel te draaien om het stuurslot te activeren.
Bij het aanschaffen van een gebruikte auto Laat uw sleutels door het PEUGEOT-netwerk in het elektronische geheugen van de auto opslaan, zodat u er zeker van kunt zijn dat de in uw bezit zijnde sleutels de enige zijn waarmee de auto kan worden gestart.
75
Toegang tot de auto
Alarm -
Wegsleepbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er veranderingen in de wagenhoogte worden waargenomen. Het alarm gaat af als de auto wordt opgetild, verplaatst of aangestoten.
Automatische beveiligingsfunctie
Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak en diefstal. Het systeem bestaat uit de volgende typen beveiliging:
-
Omtrekbeveiliging
Dit systeem houdt de te openen carrosseriedelen van de auto in de gaten. Het alarm gaat af als iemand een portier, de achterklep of de motorkap probeert te openen.
-
Interieurbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er bewegingen in het interieur worden waargenomen. Het alarm gaat af als er een ruit wordt ingeslagen, als iets of iemand de auto binnendringt of als iets of iemand in de auto beweegt.
76
Dit systeem treedt in werking als iemand probeert het alarm te saboteren. Het alarm gaat af als iemand probeert de accu, de bedieningseenheid of de kabels van de sirene uit te schakelen of te beschadigen. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats alvorens wijzigingen aan het alarmsysteem aan te brengen.
Vergrendelen van de auto met volledig ingeschakeld alarm Inschakelen
Het alarmsysteem is geactiveerd: het verklikkerlampje van de knop zal één keer per seconde knipperen. De inbraakbeveiliging wordt 5 seconden nadat de vergrendelknop van de afstandsbediening is ingedrukt of nadat de auto met het "Keyless entry and start"-systeem vergrendeld is, geactiveerd. De interieurbeveiliging wordt 45 seconden en de wegsleepbeveiliging 90 seconden nadat de vergrendelknop van de afstandsbediening is ingedrukt, geactiveerd. Indien een portier of de achterklep niet goed is gesloten, wordt de auto niet vergrendeld, maar wordt de omtrekbeveiliging na 45 seconden wel ingeschakeld.
Uitschakelen van de interieurbeveiliging ) Druk op de ontgrendelknop van de afstandsbediening of ontgrendel de auto met het "Keyless entry and start"systeem.
) Zet het contact af en verlaat de auto. ) Druk op de vergrendelknop van de afstandsbediening of vergrendel de auto met het "Keyless entry and start"systeem.
De interieurbeveiliging wordt uitgeschakeld; het verklikkerlampje van de knop gaat uit.
Toegang tot de auto
Vergrendelen van de auto met alleen de omtrekbeveiliging ingeschakeld Schakel de interieur- en wegsleepbeveiliging uit om te voorkomen dat het alarm onnodig wordt ingeschakeld als bijvoorbeeld: een ruit op een kier blijft staan, de auto wordt gewassen, een wiel wordt verwisseld, de auto wordt gesleept, de auto op een boot wordt vervoerd.
Uitschakelen van de interieur- en wegsleepbeveiliging ) Zet het contact af en druk binnen 10 seconden op deze knop tot het verklikkerlampje blijft branden. ) Verlaat de auto. ) Druk onmiddellijk op de vergrendelknop van de afstandsbediening of vergrendel de auto met het "Keyless entry and start"-systeem. Alleen de omtrekbeveiliging wordt ingeschakeld; het verklikkerlampje van de knop zal één keer per seconde knipperen. De interieur- en wegsleepbeveiliging worden uitsluitend uitgeschakeld als deze procedure elke keer na het afzetten van het contact wordt uitgevoerd.
Opnieuw inschakelen van de interieur- en wegsleepbeveiliging ) Druk op de ontgrendelknop van de afstandsbediening of ontgrendel de auto met het "Keyless entry and start"-systeem om de omtrekbeveiliging uit te schakelen. ) Druk op de vergrendelknop van de afstandsbediening of vergrendel de auto met het "Keyless entry and start"systeem om alle alarmsystemen in te schakelen. Het verklikkerlampje van de knop zal opnieuw één keer per seconde knipperen.
Afgaan van het alarm Als het alarm afgaat, treedt de sirene in werking en knipperen de richtingaanwijzers gedurende dertig seconden. Als het alarm voor de 11e keer afgaat, worden de alarmsystemen uitgeschakeld. Als het verklikkerlampje van de knop snel knippert bij het ontgrendelen van de auto met de afstandsbediening of met het "Keyless entry and start"systeem, is het alarm tijdens uw afwezigheid afgegaan. Het lampje stopt met knipperen als het contact wordt aangezet.
Storing afstandsbediening Om de alarmsystemen uit te schakelen: ) Ontgrendel de auto met de sleutel in het slot van het bestuurdersportier. ) Open het portier; het alarm gaat af. ) Zet het contact aan, het alarm stopt. Het verklikkerlampje van de knop gaat uit.
2
Vergrendelen van de auto zonder het alarm in te schakelen ) Vergrendel de auto of schakel de supervergrendeling in met de sleutel in het slot van het bestuurdersportier.
Storing Als bij het aanzetten van het contact het verklikkerlampje van de knop blijft branden, duidt dit op een storing in het systeem. Laat het systeem controleren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Automatisch inschakelen* Het systeem wordt 2 minuten nadat het laatste portier of de achterklep is gesloten, automatisch ingeschakeld. ) Om het afgaan van het alarm bij het openen van een portier of de achterklep te voorkomen, moet eerst op de ontgrendelknop van de afstandsbediening worden gedrukt of moet de auto ontgrendeld worden met het "Keyless entry and start"-systeem. * Volgens land van bestemming.
77
Toegang tot de auto
Elektrisch bedienbare ruiten Beveiliging tegen beknellen Handbediening Duw of trek de schakelaar tot het zware punt om de ruit te openen of sluiten. De ruit stopt zodra de schakelaar wordt losgelaten.
1. 2. 3. 4. 5.
78
Schakelaar ruitbediening links voor. Schakelaar ruitbediening rechts voor. Schakelaar ruitbediening rechts achter. Schakelaar ruitbediening links achter. Blokkeerschakelaar elektrisch bedienbare ruiten achter, r vergrendeling van de achterportieren (kinderbeveiliging).
Automatische bediening (volgens uitvoering) Duw of trek de schakelaar voorbij het zware punt om de ruit te openen of sluiten. Als u de schakelaar hebt losgelaten, opent of sluit de ruit volledig. Druk opnieuw op de schakelaar om het openen of sluiten te stoppen. Ongeveer 1 minuut nadat de sleutel uit het contact is genomen, kunnen de ruiten niet meer worden bediend. Zet het contact aan om de ruiten weer te kunnen bedienen.
Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit, stopt de ruit en gaat deze direct gedeeltelijk weer open. Als de ruit niet wil sluiten, druk dan op de schakelaar om de ruit helemaal te openen en trek vervolgens de schakelaar omhoog tot de ruit volledig is gesloten. Houd de schakelaar na het sluiten nog ongeveer 1 seconde vast. Tijdens deze handelingen is de beveiliging tegen beknellen uitgeschakeld.
Blokkering van de ruitbediening achter Druk, voor de veiligheid van uw kinderen, op de schakelaar 5 om de ruitbediening achter, ongeacht de stand van de ruiten, te blokkeren. De binnenportiergrepen van de achterportieren worden in dat geval ook geblokkeerd. Als de schakelaar is ingedrukt (het lampje brandt), is de ruitbediening geblokkeerd. Als de schakelaar niet is ingedrukt (het lampje is gedoofd), is de ruitbediening niet geblokkeerd.
Toegang tot de auto
Resetten van de ruitbediening Als de accu is losgekoppeld geweest, moet de ruitbediening gereset worden. Tijdens deze handelingen is de beveiliging tegen beknellen uitgeschakeld: open de ruit volledig en sluit de ruit. Telkens als de schakelaar omhoog wordt getrokken, sluit de ruit enkele centimeters. Laat de schakelaar los en trek hem opnieuw omhoog totdat de ruit volledig is gesloten, houd de schakelaar na het sluiten nog minimaal 1 seconde vast.
2 Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor een korte periode, altijd de sleutel uit het contact. Wanneer tijdens het bedienen van de ruit iets tussen de ruit en de sponning bekneld raakt, moet de ruit weer worden geopend. Druk daarvoor op de desbetreffende schakelaar. Wanneer de bestuurder de ruit aan passagierszijde bedient, moet deze ervan verzekerd zijn dat niets het correcte sluiten van de ruit verhindert. De bestuurder moet ervan verzekerd zijn dat de passagiers op de juiste manier gebruik maken van de elektrische ruitbediening. Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens het bedienen van de ruit niet kunnen bezeren.
79
Toegang tot de auto
Bagageruimte Openen
Sluiten ) Trek de achterklep omlaag met behulp van de handgreep aan de binnenzijde. Als de achterklep niet goed is gesloten bij ingeschakeld hybridesysteem of rijdende auto (snelheid boven de 10 km/uur), verschijnt er gedurende enkele seconden een melding op het display van het instumentenpaneel.
) Ontgrendel de auto volledig met de afstandsbediening of de sleutel, duw op de hendel A en open de achterklep.
80
Vanuit het interieur Houd deze knop ingedrukt tot u aan het geluid hoort dat de achterklep ontgrendeld is.
Toegang tot de auto
Elektrisch bedienbare achterklep Openen
Auto vergrendeld/ supervergrendeld ) Druk op deze knop A van de afstandsbediening.
2 Vanuit het interieur Auto ontgrendeld ) Druk op de knop A van de afstandsbediening of op de knop B van de achterklep.
) Druk op deze knop om de achterklep te ontgrendelen en open vervolgens de achterklep.
Wanneer u de achterklep met de afstandsbediening opent, controleer dan of niets de beweging van de achterklep kan hinderen.
81
Toegang tot de auto
Openen of sluiten onderbreken
) Druk op deze knop C om de achterklep elektrisch te sluiten. Probeer de achterklep bij het sluiten niet tegen te houden; hierdoor stopt de achterklep met sluiten en gaat deze vervolgens enkele centimeters omhoog. Handmatig sluiten: beweeg de achterklep een klein eindje omhoog en omlaag, zodat deze ontgrendeld wordt, en sluit vervolgens de achterklep. Zorg ervoor dat tijdens het openen of sluiten van de achterklep niemand in de buurt staat om verwondingen te voorkomen.
82
Tijdens het elektrisch openen of sluiten van de achterklep is het op elk gewenst moment mogelijk de beweging stil te zetten: ) druk op de knop in het interieur, op de knop A van de afstandsbediening of op de knop B of C van de achterklep.
Instellen van de openingshoogte De maximale openingshoogte van de achterklep kan worden opgeslagen (laag plafond, ...). Deze hoogte kan in twee stappen worden opgeslagen door meerdere keren op de knop C te drukken: als tijdens het openen, op het moment dat de achterklep de gewenste stand heeft bereikt, de knop wordt ingedrukt, blijft de achterklep in de desbetreffende stand staan, als de knop nogmaals wordt ingedrukt, wordt de stand van de achterklep opgeslagen. Dit wordt bevestigd door een geluidssignaal. Om deze opgeslagen stand te wissen moet de knop opnieuw ingedrukt worden gehouden tot een geluidssignaal hoorbaar is.
Waarschuwing "achterklep open" Als de achterklep niet goed gesloten is, zal, als het hybridesysteem is ingeschakeld of de auto rijdt, een melding op het display van het instrumentenpaneel worden weergegeven in combinatie met een geluidssignaal (vanaf 10 km/h).
Toegang tot de auto
Noodbediening Hiermee kan bij een lege accu of een eventuele storing in het systeem van de centrale vergrendeling de achterklep mechanisch ontgrendeld worden.
2
Ontgrendelen ) Klap de achterbank naar voren om bij het slot in de bagageruimte te komen. ) Steek een kleine schroevendraaier in de opening A van het slot om de achterklep te ontgrendelen. ) Verplaats de nok naar links.
Vergrendeling na het sluiten Wanneer de achterklep weer wordt gesloten, wordt deze weer vergrendeld als het probleem niet is verholpen.
83
Toegang tot de auto
Panoramadak (SW) Openen Draai de knop linksom (meerdere standen zijn mogelijk).
Sluiten Draai de knop terug in zijn oorspronkelijke stand. Als de stand van het scherm niet overeenkomt met de stand op de draaiknop, druk dan de knop in tot het scherm wel de juiste stand heeft bereikt. U hebt de beschikking over een panoramadak met getint glas, waardoor de lichtinval en het zicht in het interieur worden vergroot. Het elektrisch bedienbare zonnescherm zorgt voor een nog beter thermisch en akoestisch comfort in het interieur.
Elektrisch bedienbaar zonnescherm
Dit is elektrisch te bedienen met behulp van een draaiknop.
84
Als het zonnescherm bij het sluiten ongewild opengaat, voer dan, zodra het zonnescherm ophoudt te bewegen, de volgende handelingen uit: draai de draaiknop in de stand "volledig sluiten", druk de draaiknop direct in, houd de draaiknop ingedrukt tot het zonnescherm volledig is gesloten. Tijdens deze handelingen werkt de beveiliging tegen het beknellen niet.
Beveiliging tegen beknellen Als het zonnescherm bij het sluiten tegen een obstakel stuit, stopt het automatisch en gaat het gedeeltelijk, tot de 2e stand, weer open. Als het na een tweede keer nog niet lukt, moet het systeem wellicht gereset worden.
Systeem resetten Na het opnieuw aansluiten van de accukabels of bij een storing in het zonnescherm tijdens het openen of sluiten, moet u het systeem soms resetten: ) draai de draaiknop in de stand "volledig openen", ) wacht tot het zonnescherm volledig is geopend, ) druk de draaiknop direct in en houd deze gedurende minimaal drie seconden ingedrukt.
Als er iets bekneld raakt tijdens het bedienen van het zonnescherm, moet u de beweging van het scherm omkeren. Draai hiervoor de draaiknop in de juiste richting. Let er bij het bedienen van het zonnescherm op dat niets het correcte sluiten van het scherm kan verhinderen. Zorg ervoor dat de inzittenden het zonnescherm correct gebruiken. Let goed op de kinderen tijdens het openen en sluiten van het scherm.
Toegang tot de auto
Brandstoftank
Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 72 liter.
Openen
-
Druk op de toets. Dit is gedurende enkele minuten na het afzetten van het contact mogelijk. Zet het contact nog een keer aan om deze functie opnieuw te activeren (indien nodig).
De motor moet altijd worden afgezet door het hybridesysteem uit te schakelen (het verklikkerlampje Ready moet zijn gedoofd) om te voorkomen dat de motor tijdens het tanken automatisch wordt gestart.
Tanken ) Steek het vulpistool zo ver mogelijk in de vulopening en druk hierbij de metalen klep A in. ) Vul de brandstoftank. Laat het vulpistool maximaal drie keer afslaan, aangezien er anders storingen kunnen optreden. ) Plaats de vuldop terug en sluit deze door de dop een kwart omwenteling rechtsom te draaien. ) Druk de klep van de tankdop dicht. Als er minder dan 5 liter brandstof getankt wordt, wordt deze stijging van het brandstofniveau niet weergegeven op de brandstofmeter. Tijdens het openen van de tankdop kan een geluid van aangezogen lucht hoorbaar zijn. Dit wordt veroorzaakt door de onderdruk die ontstaat door de afdichting van het brandstofcircuit. Dit geluid is normaal. ) Kies bij het tankstation de juiste brandstof (deze staat vermeld op de sticker aan de binnenzijde van de brandstofvulklep van uw auto). ) Open de vuldop door deze een kwart omwenteling linksom te draaien. ) Verwijder de vuldop en plaats deze op de steun (aan de klep).
2
Uw auto is voorzien van een katalysator, die de schadelijke bestanddelen in de uitlaatgassen vermindert.
Indien u per vergissing de verkeerde brandstof voor uw auto tankt, moet de tank beslist worden afgetapt voordat de motor kan worden gestart.
85
Toegang tot de auto
Tankbeveiliging diesel Minimumbrandstofniveau Als het minimumbrandstofniveau is bereikt, gaat dit waarschuwingslampje branden, in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel. Als dit lampje gaat branden, zit er nog ongeveer 7 literr brandstof in de tank. Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u zonder brandstof komt te staan.
Onderbreking brandstoftoevoer Uw auto is voorzien van een beveiliging die bij een aanrijding onmiddellijk de brandstoftoevoer afsluit.
86
Dit mechanisme is aangebracht in auto's met een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is om benzine te tanken. Hiermee wordt schade aan de motor, ontstaan door het tanken van de verkeerde brandstof, voorkomen. Deze voorziening, die in de tankopening is ingebouwd, wordt geactiveerd zodra u de brandstoftankdop verwijdert.
Werking Het vullen van de brandstoftank met behulp van een jerrycan is wel mogelijk, maar doe dit met beleid. Houd de tuit van de jerrycan recht en druk deze niet tegen de klep van de tankbeveiliging, om ervoor te zorgen dat de brandstof netjes in de vulopening stroomt.
Reizen naar het buitenland Wanneer u bij een dieseluitvoering een benzinetankpistool in de tankopening plaatst, wordt dit tegengehouden door een klep, waardoor het vergrendeld blijft en er dus niet getankt kan worden. Probeer in dat geval niet toch te tanken maar kies een dieseltankpistool.
Omdat de tankpistolen voor het tanken van Diesel per land kunnen verschillen, kan de aanwezigheid van een tankbeveiliging op de auto er toe leiden dat tanken niet mogelijk is. Wij adviseren u daarom voordat u naar het buitenland afreist bij het PEUGEOT-netwerk te informeren of uw auto geschikt is om in het desbetreffende land te kunnen tanken.
Toegang tot de auto
Brandstofkwaliteit voor dieselmotoren
2
DIESEL Auto's met dieselmotoren kunnen probleemloos rijden op biobrandstoffen die aan de huidige en toekomstige Europese richtlijnen voldoen (diesel die voldoet aan de richtlijn EN 590 gemengd met biobrandstof die voldoet aan de richtlijn EN 14214) en die aan de pomp getankt kunnen worden (met een gehalte aan methylestervetzuren van 0 tot 7%). Het gebruik van biobrandstof B30 is mogelijk bij bepaalde dieselmotoren op voorwaarde dat de bijzondere onderhoudsvoorschriften strikt worden nageleefd. Raadpleeg het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof (zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...) is nadrukkelijk verboden (kans op schade aan de motor en het brandstofcircuit).
87
Comfort
Voorstoelen Elektrisch verstellen 1.
2.
3.
Zet, om de stoelen elektrisch te verstellen, het contact aan of start de motor als de eco-modus is ingeschakeld. Na het openen van het voorportier kan de bediening van de elektrische verstelling van de bestuurdersstoel nog ongeveer een minuut worden gebruikt. Ongeveer een minuut na het uitzetten van het contact en in de eco-mode, wordt de bediening van de elektrische stoelverstelling uitgeschakeld. Als het contact wordt aangezet, wordt de bediening van de elektrische stoelverstelling weer ingeschakeld.
88
Zitting kantelen en in hoogte en in lengterichting verstellen ) Licht de schakelaar aan de voorzijde op of druk deze neer om het zitgedeelte van de stoel te kantelen. ) Licht de schakelaar aan de achterzijde op of druk deze neer om het zitgedeelte te verhogen of te verlagen. ) Beweeg de schakelaar naar voren of naar achteren om de stoel naar voren of naar achteren te bewegen. Kantelen van de rugleuning Beweeg de schakelaar naar voren of naar achteren om de hellingshoek van de rugleuning in te stellen. Lendensteun verstellen Dit systeem biedt de mogelijkheid om onafhankelijk van elkaar de hoogte en de diepte van de lendensteun in te stellen.
Bedien de schakelaar: ) Naar voren of naar achteren voor meer of minder steun in de lendenen. ) Omhoog of omlaag om de drukzone van de lendensteun omhoog of omlaag te bewegen.
Comfort
Opslaan van zitposities in het geheugen
In-/uitstapfunctie Opslaan van een zitpositie met de toetsen M / 1 / 2
Dit systeem slaat de elektrische instellingen van de bestuurdersstoel, de buitenspiegels en het head-up display op. U kunt twee standen opslaan met de toetsen aan de zijkant van de bestuurdersstoel.
) Zet het contact aan. ) Zet uw stoel, de buitenspiegels en het head-up display in de gewenste stand. ) Druk op de toets M en vervolgens binnen 4 seconden op de toets 1 of 2. Een geluidssignaal geeft aan dat de zitpositie is opgeslagen. Het opslaan van een andere stand annuleert de vorige, in het geheugen opgeslagen stand.
Deze functie vergemakkelijkt het in- en uitstappen. Zo schuift de stoel automatisch naar achteren bij het afzetten van het contact of bij het openen van het bestuurdersportier; de stoel blijft in deze stand staan tot u weer instapt. Bij aanzetten van het contact schuift de stoel weer naar voren in de geprogrammeerde stand. Zorg ervoor dat het verplaatsen van de stoel niet gehinderd wordt door voorwerpen of personen. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om deze functie in of uit te schakelen.
3
Oproepen van een opgeslagen zitpositie Contact aan of draaiende motor ) Druk kort op de toets 1 of 2 om de desbetreffende zitpositie op te roepen. Een geluidssignaal geeft aan dat de opgeslagen zitpositie is ingenomen. U kunt de beweging onderbreken door op de toets M, 1 of 2 te drukken of door één van de schakelaars van de stoelverstelling te bedienen. U kunt een zitpositie niet oproepen tijdens het rijden. Het opvragen van een opgeslagen zitpositie is tot 45 s na het afzetten van het contact mogelijk.
89
Comfort
Bediening stoelverwarming
Hoogte- en hoekverstelling hoofdsteun ) Hoofdsteun omlaag bewegen: druk de knop A in tot voorbij het zware punt en beweeg de hoofdsteun naar beneden tot de gewenste positie is bereikt; laat vervolgens de knop los. ) Hoofdsteun omhoog bewegen: beweeg de hoofdsteun omhoog tot de gewenste positie is bereikt. ) Hoofdsteun verwijderen: druk op de twee pallen B en trek de hoofdsteun omhoog. ) Hoofdsteun terugplaatsen: zet de pennen van de hoofdsteun recht in de openingen van de rugleuning. Controleer of de hoofdsteun goed vastzit door deze naar boven te trekken.
90
Voor de veiligheid is het frame van de hoofdsteun voorzien van een blokkeersysteem om te voorkomen dat de hoofdsteun zakt in het geval van een aanrijding. De juiste stand van de hoofdsteun is als de bovenzijde van de hoofdsteun zich ter hoogte van de bovenzijde van het hoofd bevindt. Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd. De hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.
Als het hybridesysteem is ingeschakeld, is de stoelverwarming voor beide voorstoelen afzonderlijk regelbaar. ) Met de draaiknop kan de stoelverwarming ingeschakeld worden en kan een verwarmingsstand worden geselecteerd: 0: Uit. 1: Laag. 2: Gemiddeld. 3: Hoog.
Comfort
Massagefunctie Inschakelen ) Druk op deze knop.
Deze functie zorgt voor een massage ter hoogte van de lendenen van de bestuurder. De functie werkt alleen bij draaiende motor en als de STOP-stand van het Stop & Start-systeem is geactiveerd.
3
Het verklikkerlampje gaat branden en de massagefunctie wordt voor een tijdsduur van 1 uur ingeschakeld. Gedurende deze tijdsduur wordt de massage in cycli van 6 minuten uitgevoerd (4 minuten massage worden gevolgd door 2 minuten rust). Het systeem voert in totaal 10 cycli uit. Na een uur wordt de functie uitgeschakeld, het verklikkerlampje gaat dan uit.
Uitschakelen U kunt de massagefunctie op elk gewenst moment uitschakelen door op deze knop te drukken.
91
Comfort
Achterbank
U kunt het linkerdeel (1/3) en/of het rechterdeel (2/3) van de achterbank neerklappen om de bagageruimte te vergroten.
Hoofdsteunen buitenste zitplaatsen achter
Neerklappen van de achterbank vanuit de bagageruimte
De hoofdsteunen hebben twee standen, een hoge stand (comfort en veiligheid) en een lage stand (zicht naar achteren). De hoofdsteunen kunnen ook worden verwijderd.
Elk gedeelte van de achterbank (1/3 of 2/3) is voorzien van een afzonderlijk ontgrendelingsmechanisme om de rugleuning en de zitting vanuit de bagageruimte neer te klappen.
Verwijderen van een hoofdsteun: ) trek de hoofdsteun omhoog tot aan de aanslag, ) druk vervolgens de pal A in.
Ga nooit rijden met passagiers op de achterbank als de hoofdsteunen zijn verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en in de hoge stand staan.
92
) Zorg ervoor dat de rugleuning ongehinderd kan worden neergeklapt (hoofdsteunen, veiligheidsgordels, ...), ) zorg er ook voor dat de beweging van de bank niet kan worden gehinderd door voorwerpen die zich op of onder de bank bevinden,
) trek vanuit de bagageruimte aan de ontgrendeling en duw tegen de rugleuning.
Comfort
Neerklappen van de achterbank via de achterzijde
Terugplaatsen van de achterbank Let erop dat bij het terugplaatsen van de achterbank de veiligheidsgordels niet klem komen te zitten en dat de gesphouders op de juiste plek komen te zitten.
Zorg ervoor dat de beweging van de bank niet kan worden gehinderd door voorwerpen die zich op of onder de bank bevinden.
) Schuif de voorstoel indien nodig naar voren, ) controleer of de veiligheidsgordel langs de rand van de rugleuning loopt, ) zet de hoofdsteunen in de laagste stand of verwijder deze indien nodig,
) trek de hendel 1 naar voren om de rugleuning 2 te ontgrendelen en klap deze vervolgens naar voren.
3
) Zet de rugleuning rechtop en vergrendel deze, de zitting komt dan vanzelf op zijn plaats, ) controleer of het rode vlak ter hoogte van ontgrendeling 1 niet meer zichtbaar is, ) zet de hoofdsteunen weer in de hoogste stand of plaats deze terug.
93
Comfort
Spiegels Buitenspiegels Inklappen -
Automatisch: vergrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel. Handmatig: trek bij aangezet contact de schakelaar A naar achteren. Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met behulp van de schakelaar A, worden ze niet automatisch uitgeklapt als de auto wordt ontgrendeld. Trek nogmaals de schakelaar A naar achteren om de buitenspiegels uit te klappen.
De verstelbare buitenspiegels zorgen voor het benodigde zicht naar achteren bij een inhaalmanoeuvre of het parkeren van de auto. De buitenspiegels kunnen ook worden ingeklapt voor het parkeren in een smalle straat.
Verstellen
Uitklappen
) Zet de knop A naar links of rechts om de desbetreffende spiegel te selecteren. ) Duw de knop B in de 4 richtingen om de spiegel af te stellen. ) Zet de knop A weer in het midden.
-
Ontwaseming - ontdooiing Als uw auto voorzien is van spiegelverwarming, kunt u deze inschakelen door op de toets van de achterruitverwarming te drukken (zie paragraaf "Ontwaseming - Ontdooiing achterruit"). De achterruitverwarming werkt uitsluitend als het hybridesysteem is ingeschakeld.
94
De waargenomen objecten in de buitenspiegels lijken verder af dan ze in werkelijkheid zijn. Hiermee moet rekening worden gehouden om de afstand ten opzichte van achteropkomend verkeer goed in te schatten.
-
Automatisch: ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel. Handmatig: trek bij aangezet contact de schakelaar A naar achteren.
Het automatisch in- en uitklappen van de buitenspiegels kan worden gedeactiveerd door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Klap de buitenspiegels in als u uw auto in een automatische autowasstraat laat wassen.
Comfort
Automatisch kantelen buitenspiegels bij het achteruitrijden De buitenspiegels kunnen bij het achteruit inparkeren naar de grond worden gericht.
Inschakelen ) Schakel bij draaiende motor de achteruitversnelling in. ) Beweeg de schakelaar A naar rechts of links om de desbetreffende buitenspiegel te selecteren. De geselecteerde buitenspiegel wordt in de geprogrammeerde stand gericht.
3
Uitschakelen
Programmeren ) Schakel bij draaiende motor de achteruitversnelling in. ) Selecteer en verstel achtereenvolgens de linker en rechter buitenspiegel. De ingestelde standen worden direct opgeslagen.
) Haal de versnellingsbak uit de achteruitversnelling en wacht tien seconden. of ) Zet de schakelaar A in de middelste stand. De buitenspiegel keert terug naar de oorspronkelijke stand. De buitenspiegel keert ook terug naar de oorspronkelijke stand: zodra sneller wordt gereden dan 10 km/h, als de motor wordt afgezet.
95
Comfort
Stuurwielverstelling Binnenspiegel Verstelbare spiegel voor het zicht recht achter de auto. De binnenspiegel is voorzien van een nachtstand waardoor de spiegel donkerder wordt en de bestuurder minder hinder ondervindt van de koplampverlichting van achteropkomend verkeer, zon ... (antiverblindingsstand).
Automatisch dimmende binnenspiegel
Binnenspiegel met handbediende dag-/nachtstand
Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en automatisch over van de dag- in de nachtstand.
) Zorg dat de auto stilstaat en duw de hendel omlaag om het stuurwiel te ontgrendelen. ) Verstel het stuurwiel in hoogte en diepte voor een optimale zithouding. ) Trek aan de hendel om het stuurwiel te vergrendelen.
Verstellen ) Stel de spiegel af als deze in de dagstand staat.
Dag-/nachtstand ) Trek aan het hendeltje om de spiegel in de nachtstand te zetten. ) Duw het hendeltje naar voren om de spiegel terug te zetten in de dagstand. Om veiligheidsrdenen moeten de spiegels zo zijn ingesteld dat de "dode hoek" zo klein mogelijk is.
96
Zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld, wordt de spiegel in de dagstand gezet voor een maximaal zicht naar achteren.
Voer deze handelingen om veiligheidsredenen uitsluitend uit bij stilstaande auto.
Comfort
Indeling interieur 1.
2.
3.
4. 5. 6. 7.
8.
Gekoeld dashboardkastje Het dashboardkastje is voorzien van een ventilatieopening die met een draaiknop kan worden afgesloten. Via deze opening wordt koude lucht toegevoerd. Wegklapbare bekerhouders Druk op het deksel om de bekerhouder te openen. Uitneembare asbak Druk op het deksel om de asbak te openen. Asbak legen: trek de asbak omhoog om deze te verwijderen. Muntenvak Peugeot Connect SOS, Peugeot Connect Assistance Middenarmsteun vóór 12V-aansluitingen vóór (120 W) Houd u aan het maximaal toegestane vermogen om schade aan uw apparatuur te voorkomen. Peugeot Connect USB
3
97
Comfort
Matten
De matten zijn uitneembaar en beschermen de vloerbedekking van de auto.
Bevestigen
Middenarmsteun achter
Terugplaatsen Terugplaatsen van de mat aan de bestuurderszijde: ) leg de mat goed op zijn plaats, ) druk de bevestigingen vast, ) controleer of de mat goed vastzit.
Gebruik, wanneer u een nieuwe mat bevestigt aan bestuurderszijde, uitsluitend de bevestigingen uit het bijgeleverde zakje. De overige matten worden gewoon op de vloerbedekking gelegd.
Verwijderen Verwijderen van de mat aan de bestuurderszijde: ) zet de stoel in de achterste stand, ) maak de bevestigingen los, ) verwijder vervolgens de mat.
98
Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen: gebruik uitsluitend matten die op de bevestigingen van de auto passen; het gebruik van deze bevestigingen is verplicht. gebruik nooit meer dan één mat per plaats. Bij gebruik van niet door PEUGEOT goedgekeurde matten kan de bediening van de pedalen worden gehinderd en kan de werking van de snelheidsregelaar/begrenzer negatief worden beïnvloed.
) Klap de middenarmsteun achter omlaag voor een optimaal zitcomfort. De armsteun is bij bepaalde uitvoeringen voorzien van bekerhouders. Tevens hebt u, als de armsteun is neergeklapt, toegang tot het skiluik.
Comfort
Skiluik
Peugeot Connect USB - USB-box
Het skiluik kan worden gebruikt voor het vervoeren van lange voorwerpen.
3 Openen ) Klap de middenarmsteun omlaag. ) Druk op de ontgrendelingsknop van het luik. ) Laat het skiluik zakken. ) Steek voorwerpen vanuit de bagageruimte door het skiluik.
Deze aansluitmodule, die bestaat uit een JACK-aansluiting en een USB-poort, bevindt zich in de armsteun vóór (onder het deksel). Hierop kunt u draagbare apparatuur aansluiten, zoals een iPod® of een USB-stick. Dankzij de aansluitmodule kunt u de audiobestanden op uw draagbare apparatuur beluisteren via de luidsprekers van uw autoradio. U kunt deze bestanden beheren met de toetsen op het stuurwiel of het bedieningspaneel van de autoradio en ze weergeven op het display van het instrumentenpaneel.
Tijdens het gebruik van de USB-poort kan de draagbare apparatuur automatisch worden opgeladen. Raadpleeg voor meer informatie over het gebruik van deze uitrusting de rubriek "Audio en datacommunicatie".
99
Comfort
Indeling van de bagageruimte 1. 2. 3. 4. 5.
6.
7.
100
Bagageruimteverlichting Schakelaars voor neerklappen zitplaatsen achter Inklapbare haken 12V-aansluiting (maximaal 120 W) Opbergvakken Hierin zijn het sleepoog, het wielblok (om te voorkomen dat de auto wegrolt) en de bandenreparatieset opgeborgen (volgens uitvoering en land van bestemming). Bagageafdekking (zie volgende pagina).
Sjorogen Pak de ringen één voor één en leg ze in de geleiderail. Verplaats de ring in de gewenste positie door op de knop te duwen.
Comfort
Ventilatie van de tractiebatterij
3 De tractiebatterij is voorzien van een luchtkoelingssysteem dat bestaat uit een luchtaanzuigopening (op de hoedenplank) en een ventilator (onder de bagageruimtebekleding links). Dit systeem werkt niet permanent. Het past de mate van ventilatie automatisch aan de behoefte van de tractiebatterij aan. De werking van het systeem kan achterin hoorbaar zijn, zelfs als de auto na het rijden stilstaat. Als deze aanzuigopening verstopt is, kan de tractiebatterij oververhit en daardoor beschadigd raken. Dit kan een nadelig effect hebben op de prestaties van het hybridesysteem.
Om ervoor te zorgen dat de tractiebatterij optimaal kan werken, dient u de volgende aanbevelingen in acht te nemen: houd de aanzuigopening vrij van vreemde voorwerpen, zodat de tractiebatterij niet oververhit kan raken waardoor de prestaties van het hybridesysteem afnemen, mors geen vloeistof, de accu zou hierdoor beschadigd kunnen raken.
101
Comfort
Bagageafdekscherm
102
Oprollen
Verwijderen
Plaatsen
) Druk voorzichtig de vergrendeling (PRESS) in, het bagageafdekscherm wordt automatisch opgerold. De flap A kan langs de leuning van de achterbank worden neergeklapt.
) Knijp de bediening 1 in en licht het bagageafdekscherm eerst aan het rechter uiteinde op, daarna aan het linker uiteinde en verwijder het.
) Plaats het linker uiteinde van het oprolmechanisme in de uitsparing B achter de achterbank. ) Knijp de bediening 1 van het oprolmechanisme in en bevestig het in de uitsparing C rechts. ) Laat de bediening los om het bagageafdekscherm te bevestigen. ) Rol het bagageafdekscherm af tot het vast kan worden gezet aan de achterstijl.
Comfort
Gevarendriehoek (opbergen) Op de weg plaatsen van de gevarendriehoek
In de binnenbekleding van het kofferdeksel is plaats voor een opgevouwen gevarendriehoek, al dan niet in een koker.
) Plaats de gevarendriehoek achter de auto op de in de onderstaande tabel aangegeven afstand, afhankelijk van het wegtype en de hoeveelheid buitenlicht.
Trek voordat u uit de auto stapt om de gevarendriehoek uit te vouwen en te plaatsen uw reflecterende veiligheidsvest aan.
Plaatsingsafstand (in meter) ) Draai aan de knop om het deksel te verwijderen. ) Houd het deksel en de gevarendriehoek tegen om te voorkomen dat ze vallen.
De opgevouwen gevarendriehoek (of de koker) moet de volgende afmetingen hebben: A: lengte = 438 mm, B: hoogte = 56 mm, C: breedte = 38 mm. Raadpleeg voor gebruik van de gevarendriehoek de gebruiksaanwijzing van de fabrikant.
3
Binnenweg Snelweg Overdag
's Nachts
50 m
80 m
150 m
Deze waarden zijn gebaseerd op internationale richtlijnen. Houd u bij het plaatsen van de gevarendriehoek aan de ter plaatse geldende wettelijke voorschriften. De gevarendriehoek is leverbaar als accessoire, raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
103
Comfort
Bagagenet voor hoge belading Het net, dat aan de specifieke bovenste en onderste bevestigingen wordt vastgemaakt, zorgt ervoor dat de auto tot aan het dak kan worden beladen: achter de voorstoelen (1e zitrij) wanneer de achterbank is neergeklapt, achter de achterbank (2e zitrij).
Klap de achterbank niet op wanneer de oprolautomaat van het net op de rugleuning van de neergeklapte achterbank is bevestigd. g
104
1e zitrij ) plaats de oprolautomaat van het net boven de twee rails (op de achterzijde van de neergeklapte achterbank), ) de twee inkepingen A moeten boven de twee rails B zijn geplaatst. Schuif de twee rails B in de inkepingen A en druk de oprolautomaat (in lengterichting) van rechts naar links om deze te blokkeren, ) controleer of het net goed is vastgemaakt en goed gespannen is,
) klap de achterbank neer, ) rol het bagagenet voor hoge belading uit zonder het strak te spannen, ) plaats een van de uiteinden van de metalen stang van het net in de desbetreffende bovenste bevestiging 1, ) trek aan de metalen stang van het net om het andere uiteinde in de andere bovenste bevestiging 1 te plaatsen.
Comfort
3
2e zitrij ) rol de bagageafdekking op en verwijder deze vervolgens, ) plaats het linker uiteinde van de oprolautomaat 2 in de steun van de bagageafdekking, ) plaats het rechter uiteinde van de oprolautomaat 2 in de steun van de bagageafdekking, vergrendel deze vervolgens (rode markering), ) rol het bagagenet voor hoge belading vanaf de achterbank uit, duw er daarbij tegenaan om het net los te maken uit de bevestigingshaken,
) plaats een van de uiteinden van de metalen stang van het net in de desbetreffende bovenste bevestiging 3, ) trek aan de metalen stang van het net en plaats het andere uiteinde in de andere bovenste bevestiging 3, ) controleer of het net goed is vastgemaakt en goed gespannen is.
105
Comfort
Verwarming en ventilatie De ventilatie zorgt voor een optimaal comfort en zicht in het interieur.
De lucht in het interieur wordt gefilterd en wordt van buitenaf toegevoerd via het luchtrooster onder de voorruit, of in het interieur gerecirculeerd.
Bedieningspaneel De lucht kan afhankelijk van de instellingen van de bestuurder, voorpassagier of achterpassagiers (afhankelijk van het uitrustingsniveau) via verschillende circuits worden toegevoerd. Stel de temperatuurregeling in: de lucht van de verschillende circuits wordt gemengd om het gewenste comfortniveau te bereiken. Stel de luchtverdeling in met de desbetreffende (combinatie van) toetsen: de lucht wordt via de gewenste uitstroomopeningen verdeeld. Stel de luchtopbrengst in: de aanjagersnelheid wordt verhoogd of verlaagd. De bedieningsschakelaars bevinden zich op het paneel A van de middenconsole.
Luchtverdeling 1. 2. 3. 4.
106
Uitstroomopeningen voor het ontdooien of ontwasemen van de voorruit. Uitstroomopeningen voor het ontdooien of ontwasemen van de zijruiten. Afsluitbare en verstelbare zijventilatieroosters. Afsluitbare en verstelbare middelste ventilatieroosters.
5. 6. 7.
Uitstroomopeningen beenruimte voorpassagiers. Afsluitbare en verstelbare ventilatieroosters voor de achterpassagiers. Uitstroomopeningen beenruimte achterpassagiers.
Comfort
Gebruiksadviezen voor de verwarming, ventilatie en airconditioning Neem voor een optimale werking van de verwarming, ventilatie en airconditioning de volgende gebruiksadviezen in acht : ) Als de binnentemperatuur zeer hoog blijft nadat de auto lang in de zon heeft gestaan, kunt u het passagierscompartiment kort ventileren. Zet de knop van de luchtopbrengst zodanig dat de interieurlucht goed ververst wordt. ) Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters en overige uitstroomopeningen en de ventilatieopening in de bagageruimte vrij blijven. ) Kies onder normale omstandigheden altijd voor de toevoer van buitenlucht; bij langdurig gebruik van de luchtrecirculatie in het interieur kunnen de voorruit en de zijruiten beslaan. ) Let erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt. Deze sensor dient voor de regeling van de automatische airconditioning. ) Zet de airconditioning 1 tot 2 keer per maand 5 tot 10 minuten aan om het systeem in perfecte staat te houden. ) Controleer regelmatig de staat van het interieurfilter en laat de filterelementen periodiek vervangen (zie het hoofdstuk "Controles"). Wij raden u een gecombineerd interieurfilter aan. Dankzij het speciale toegevoegde actieve filter draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schoon interieur (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag). ) Als de airconditioning werkt, gebruikt deze een klein deel van het motorvermogen. Dit heeft een hoger brandstofverbruik tot gevolg. Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een optimale trekkracht van de motor. Condensvorming in de airconditioning kan ertoe leiden dat er zich een klein plasje water onder de auto vormt. Dit is een normaal verschijnsel. ) Laat de airconditioning regelmatig controleren om het systeem in perfecte staat te houden. ) Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Het airconditioningssysteem is chloorvrij en is niet schadelijk voor de ozonlaag.
3
107
Comfort
Automatische airconditioning met gescheiden regeling De airconditioning werkt uitsluitend als het hybridesysteem is ingeschakeld (verklikkerlampje Ready aan). De airconditioning werkt minder doeltreffend in de elektrische rijstand (zie rubriek ECO OFF).
Automatische werking 2 - 3. Regeling bestuurders-/ passagierszijde De bestuurder en de voorpassagier kunnen de temperatuur afzonderlijk naar wens instellen. De op het display weergegeven waarde heeft betrekking op een bepaald comfortniveau en niet op de werkelijke temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit.
1. Automatisch programma "Comfort" ) Druk op deze toets "AUTO". Het lampje gaat branden.
Het is raadzaam deze stand te gebruiken: het systeem regelt de temperatuur, de luchtopbrengst, de luchtverdeling naar de luchtroosters en de luchtrecirculatie automatisch en optimaal aan de hand van de door u ingestelde waarde. Het systeem kan tijdens alle seizoenen effectief gebruikt worden, mits de ruiten zijn gesloten.
108
Om bij koude motor de toevoer van koude lucht te beperken, wordt de aanjagerregeling geleidelijk op het optimale niveau gebracht. Bij koud weer wordt de warme lucht uitsluitend naar de voorruit, de zijruiten en de beenruimte van de passagiers verdeeld.
In de stand ZEV V gaat het verklikkerlampje van de toets "AUTO" niet branden.
) Draai de knop 2 of 3 naar links (blauw) of naar rechts (rood) om deze waarde te verlagen of te verhogen.
Voor een optimaal comfort wordt de waarde 21 aanbevolen. Niettemin is afhankelijk van uw wensen een afstelling tussen 18 en 24 gebruikelijk. Voor een optimaal comfort is het raadzaam dat het verschil in instelling links en rechts niet meer dan 3 bedraagt.
Comfort
5. Centrale regeling/gescheiden regeling Als de temperatuur in de auto bij het instappen veel lager of hoger is dan de ingestelde waarde, heeft het geen zin om voor het gewenste comfort de ingestelde waarde te wijzigen. Het systeem compenseert automatisch en zo snel mogelijk het temperatuurverschil.
4. Automatisch programma "Zicht" Zie paragraaf "Ontwaseming ontdooiing vóór".
Bij auto's met een Stop & Startsysteem geldt dat zolang de voorruitontwaseming in werking is, de dieselmotor niet wordt afgezet.
) Druk op deze toets om de instellingen van de passagierszijde af te stemmen op die van de bestuurderszijde (centrale regeling). Het lampje van de toets gaat branden.
6. Airconditioning aan/uit De airconditioning functioneert, als de ruiten gesloten zijn, optimaal in elk seizoen. Dit systeem maakt het mogelijk om: in de zomer de temperatuur in het interieur te verlagen, in de winter, bij temperaturen hoger dan 3°C, de ruiten sneller te ontwasemen. Inschakelen ) Druk op de toets "A/C", het desbetreffende lampje gaat groen branden. De airconditioning werkt niet als de regeling voor de luchtopbrengst is uitgeschakeld. Uitschakelen ) Druk nogmaals op de toets "A/C", het groene lampje dooft. Het uitschakelen van de airconditioning kan negatieve effecten hebben (vocht, condens).
7. Maximale werking airconditioning Als u de temperatuur van de lucht in het interieur tijdelijk wilt verlagen, drukt u op deze toets; de aanduiding "LO" wordt weergegeven. Druk nogmaals op de toets om terug te gaan naar de vorige instellingen.
3
Handmatig instellen Al naar gelang uw wensen kunt u de automatische bediening van het systeem handmatig aanpassen. De overige functies worden automatisch geregeld. ) Druk op de toets "AUTO" om het systeem weer volledig automatisch te laten functioneren. Om het interieur maximaal te verkoelen of te verwarmen is het mogelijk de minimale waarde 14 of de maximale waarde 28 te overschrijden. ) Draai de knop 2 of 3 naar links totdat "LO" verschijnt of naar rechts totdat "HI" verschijnt.
109
Comfort
8. Regeling luchtverdeling ) Druk op de desbetreffende toets voor de stand: Voorruit en zijruiten.
Centrale ventilatieroosters en zijventilatieroosters.
9. Regeling luchtopbrengst ) Druk op deze toets "gevulde ventilator" om de luchtopbrengst te verhogen. Afhankelijk van de gevraagde waarde wordt het pictogram van de luchtopbrengst, de ventilator, geleidelijk gevuld. ) Druk op deze toets "lege ventilator" om de luchtopbrengst te verlagen.
Beenruimte.
Uitschakelen van het systeem Afhankelijk van uw behoeften kunt u twee instellingen combineren of de drie instellingen gezamenlijk selecteren.
) Druk op deze toets "lege ventilator" van de luchtopbrengst tot het symbool van de ventilator verdwijnt en "--" wordt weergegeven. Alle functies van de airconditioning worden dan uitgeschakeld. De temperatuur wordt dan niet meer geregeld, maar er blijft een kleine luchtstroom gehandhaafd.
110
10. Toevoer van buitenlucht/ luchtrecirculatie ) Druk op deze toets om de lucht in het interieur te laten recirculeren. Het lampje van de toets gaat branden. De luchtrecirculatie dient om de toevoer van buitenlucht bij stank en stofoverlast af te sluiten. De luchtrecirculatie wordt automatisch ingeschakeld als de ruitensproeiers worden geactiveerd. ) Druk de toets, zodra de luchtrecirculatie niet meer nodig is, nogmaals in om de toevoer van buitenlucht te hervatten en het beslaan van de ruiten te voorkomen. Het lampje van de toets gaat uit.
Vermijd het te lang rijden met een uitgeschakeld systeem om te voorkomen dat de ruiten beslaan of de luchtkwaliteit vermindert. Als u op de toets "gevulde ventilator" drukt, wordt het systeem weer ingeschakeld waarbij de instellingen van vóór de uitschakeling worden toegepast.
Comfort
Automatische airconditioning quadrizone De airconditioning werkt uitsluitend als het hybridesysteem is ingeschakeld (verklikkerlampje Ready aan). De airconditioning werkt minder doeltreffend in de elektrische rijstand (zie rubriek ECO OFF).
Automatische werking 3 - 4. Regeling aan bestuurders-/ passagierszijde De bestuurder en de voorpassagier kunnen de temperatuur afzonderlijk naar wens instellen. De op het display weergegeven waarde heeft betrekking op een bepaald comfortniveau en niet op de werkelijke temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit.
1. Automatisch programma "Confort"
2. Inschakelen / uitschakelen van de airconditioning achter
Met de standen Soft/Auto/Fast kunnen de bestuurder en de voorpassagier het door hen gewenste comfortniveau instellen:
Druk op deze toets om de airconditioning achter uit te schakelen en het systeem te blokkeren. Op het LCD-display wordt een hangslot weergegeven. Als de airconditioning achter weer wordt ingeschakeld, wordt de automatische stand geactiveerd en de laatst ingestelde waarden voor de temperatuur toegepast.
Voor een aangenaam comfort en een zo laag mogelijk geluidsniveau, aangezien de aanjagersnelheid beperkt wordt. Voor het beste compromis tussen thermisch comfort en een laag geluidsniveau.
3
) Draai de knop 3 of 4 naar links (blauw) of naar rechts (rood) om deze waarde te verlagen of te verhogen. Voor een optimaal comfort wordt de waarde 21 aanbevolen. Niettemin is afhankelijk van uw wensen een afstelling tussen 18 en 24 gebruikelijk. Voor een optimaal comfort is het raadzaam dat het verschil in instelling links en rechts niet meer dan 3 bedraagt.
Voor een doeltreffende en dynamische luchttoevoer.
111
Comfort
Als de temperatuur in de auto bij het instappen veel lager of hoger is dan de ingestelde waarde, heeft het geen zin om voor het gewenste comfort de ingestelde waarde te wijzigen. Het systeem compenseert automatisch en zo snel mogelijk het temperatuurverschil.
5. Automatisch programma "Zicht"
6. Centrale regeling / Quadrizone Druk op deze toets om de instellingen van de passagierszijde voor en achter af te stemmen op die van de bestuurderszijde (centrale regeling). Het lampje in de toets gaat branden.
7. In-/uitschakelen van de airconditioning
Zie de paragraaf "Ontwaseming ontdooiing vóór". Bij auto's met een Stop & Startsysteem geldt dat zolang de voorruitontwaseming in werking is, de dieselmotor niet wordt afgezet.
De airconditioning functioneert, als de ruiten gesloten zijn, optimaal in elk seizoen. Dit systeem maakt het mogelijk om: in de zomer de temperatuur in het interieur te verlagen, in de winter, bij temperaturen hoger dan 3°C, de ruiten sneller te ontwasemen.
Inschakelen ) Druk op de toets "A/C", het desbetreffende lampje gaat groen branden. De airconditioning werkt niet als de regeling voor de luchtopbrengst is uitgeschakeld. Uitschakelen ) Druk nogmaals op de toets "A/C", het desbetreffende groene lampje dooft. Het uitschakelen van de airconditioning kan negatieve effecten hebben (vocht, condens).
112
Handmatige instellingen Al naar gelang uw wensen kunt u de automatische bediening van het systeem handmatig aanpassen. De overige functies worden automatisch geregeld. Druk op een van de toetsen Soft/Auto/Fast om de automatische stand weer in te schakelen.
Om het interieur maximaal te verkoelen of te verwarmen is het mogelijk de minimale waarde 14 of de maximale waarde 28 te overschrijden. ) Draai de knop 3 of 4 linksom tot "LO" wordt weergegeven of rechtsom tot "HI" wordt weergegeven.
In de stand ZEV gaat het verklikkerlampje van de toets "A/C" niet branden.
Comfort
9. Regeling luchtopbrengst ) Druk op de desbetreffende toets voor de stand: Voorruit en zijruiten.
Centrale ventilatieroosters en zijventilatieroosters.
Beenruimte.
Afhankelijk van uw wensen kunt u twee instellingen combineren of de drie instellingen gezamenlijk selecteren.
) Druk op deze toets "gevulde ventilator" om de luchtopbrengst te verhogen. Afhankelijk van de gevraagde waarde wordt het pictogram van de luchtopbrengst, de ventilator, geleidelijk gevuld. ) Druk op deze toets "lege ventilator" om de luchtopbrengst te verlagen.
Uitschakelen van het systeem ) Druk op deze toets "lege ventilator" van de luchtopbrengst tot het symbool van de ventilator verdwijnt en "--" wordt weergegeven.
10. Toevoer van buitenlucht/ luchtrecirculatie Automatische stand luchttoevoer Deze stand wordt bij het programma "Comfort" standaard geactiveerd.
3
De luchtrecirculatie dient om de toevoer van buitenlucht bij stank en stofoverlast af te sluiten. De luchtrecirculatie wordt automatisch ingeschakeld als de ruitensproeiers worden geactiveerd. De luchtrecirculatie wordt bij temperaturen lager dan 5°C niet ingeschakeld om te voorkomen dat de ruiten van de auto beslaan. ) Druk deze toets, zodra de luchtrecirculatie niet meer nodig is, nogmaals in om de toevoer van buitenlucht te hervatten en het beslaan van de ruiten te voorkomen. Het lampje van de toets gaat uit.
Alle functies van de airconditioning worden dan uitgeschakeld. De temperatuur wordt dan niet meer geregeld, maar er blijft een kleine luchtstroom gehandhaafd. Vermijd het te lang rijden met een uitgeschakeld systeem om te voorkomen dat de ruiten beslaan of de luchtkwaliteit vermindert. Als u op de toets "gevulde ventilator" drukt, wordt het systeem weer ingeschakeld waarbij de instellingen van vóór de uitschakeling worden toegepast.
113
Comfort
Comfortregeling achterpassagiers De bediening van de airconditioning achter werkt uitsluitend als vanaf de zitplaatsen vóór: de toets REAR is geactiveerd, het automatische programma Zicht niet is ingeschakeld.
1. Automatisch programma Comfort ) Druk op de toets "AUTO". Het verklikkerlampje in de toets gaat branden. Wij raden u aan deze stand te gebruiken. In deze stand worden automatisch op optimale wijze alle functies - de interieurtemperatuur, de luchthoeveelheid, de luchtverdeling geregeld overeenkomstig het door u ingestelde comfortniveau. Dit systeem werkt, als de ruiten gesloten zijn, in alle seizoenen doeltreffend.
114
2. Regeling van de luchtverdeling
3. Temperatuurregeling links of rechts
Druk meerdere keren op de desbetreffende toets om de luchtverdeling als volgt te wijzigen:
De linker en rechter passagier kunnen afzonderlijk de door hun gewenste temperatuur instellen. De op het display weergegeven waarde heeft betrekking op een comfortniveau en niet op een temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit.
-
Beenruimte en centraal ventilatierooster.
-
Centraal ventilatierooster.
-
Automatische regeling luchtverdeling.
) Draai de draaiknop linksom om de temperatuur te verlagen en rechtsom om de temperatuur te verhogen. Een ingestelde waarde van ongeveer 21 biedt een optimaal comfort. Desgewenst kunt u een andere waarde instellen; een waarde tussen 18 en 24 is gebruikelijk. Bovendien raden wij u af om een instelling te kiezen waarbij het verschil tussen de waarden links en rechts groter is dan 3. Zorg ervoor dat de ventilatieroosters en de luchtafvoerkanalen in de vloer niet zijn afgedekt.
Comfort
4. Regeling van de luchtopbrengst ) Druk op deze toets "gevulde ventilator" om de luchtopbrengst te verhogen. Het symbool voor de aanjagersnelheid, de ventilator, wordt geleidelijk afhankelijk van de gevraagde waarde gevuld. ) Druk op deze toets "lege ventilator" om de luchtopbrengst te verlagen.
Uitschakelen van het systeem ) Druk op deze toets "lege ventilator" van de luchtopbrengst tot het symbool van de ventilator verdwijnt en "- -" wordt weergegeven. Hiermee worden alle functies van het airconditioningsysteem uitgeschakeld. Het thermische comfort wordt niet meer geregeld. Een lichte luchtstroom die wordt veroorzaakt doordat de auto zich voortbeweegt, blijft echter voelbaar.
3
115
Comfort
Ontwasemen Ontdooien vóór Met handbediende airconditioning ) Selecteer dit programma om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien. Het systeem werkt volledig automatisch en regelt de luchttemperatuur, de aanjagersnelheid, de luchttoevoer en stelt de luchtverdeling zodanig in dat de voorruit en de zijruiten zo snel mogelijk schoon worden. Stel de temperatuurregeling in om de ruiten sneller te ontwasemen/ontdooien. Druk om het programma uit te schakelen nogmaals op de toets "Zicht". Het lampje van de toets gaat uit en het systeem wordt weer ingeschakeld met de instellingen van vóór de inschakeling van het programma.
Achterruitverwarming Met automatische airconditioning met gescheiden regeling of quadrizone Automatisch programma "Zicht" ) Selecteer dit programma om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien. Het systeem werkt volledig automatisch en regelt de luchttemperatuur, de aanjagersnelheid, de luchttoevoer en stelt de luchtverdeling zodanig in dat de voorruit en de zijruiten zo snel mogelijk schoon worden. Als bij de airconditioning quadrizone op deze toets wordt gedrukt, wordt de airconditioning achter uitgeschakeld en wordt de bediening ervan geblokkeerd. ) Druk nogmaals op de toets "Zicht" of op "AUTO" om deze functie uit te schakelen; het lampje in de toets gaat uit en dat van de toets "AUTO" gaat branden. Het systeem keert terug naar dezelfde instellingen als die van vóór het uitschakelen. Bij auto's met een Stop & Start-systeem geldt dat zolang de voorruitontwaseming in werking is, de dieselmotor niet wordt afgezet.
116
De achterruitverwarming kan worden ingeschakeld met de toets op het bedieningspaneel van de airconditioning.
Aan De achterruitverwarming werkt uitsluitend als het hybridesysteem is ingeschakeld. ) Druk op deze toets om de achterruit en, afhankelijk van de uitvoering, de buitenspiegels te ontwasemen. Het verklikkerlampje van de toets gaat branden.
Uit De achterruitverwarming wordt automatisch uitgeschakeld om onnodig brandstofverbruik te voorkomen. ) U kunt de achterruitverwarming ook eerder uitschakelen door nogmaals op de toets te drukken. Het verklikkerlampje van de toets gaat uit. ) Schakel, zodra de omstandigheden het toelaten, de achterruit- en buitenspiegelverwarming uit omdat minder stroomverbruik leidt tot een lager brandstofverbruik.
Comfort
Programmeerbaar verwarmings-/ventilatiesysteem Programmeren
3 ) Selecteer in het "Hoofdmenu" de optie "Voorverwarming/ventilatie",
Stand "Programmeerbare verwarming" Dit is een aanvullend en afzonderlijk systeem dat het koelvloeistofcircuit van de motor opwarmt, zodat de ruiten sneller ontdooid kunnen worden en het interieur voorverwarmd kan worden. Dit verklikkerlampje gaat uitsluitend branden als het systeem in de stand "programmeerbare verwarming" wordt geprogrammeerd.
Stand "Programmeerbare ventilatie" In deze stand wordt het interieur geventileerd met buitenlucht, zodat onder zomerse omstandigheden bij het instappen een aangenamere temperatuur in het interieur heerst.
Druk met aangezet contact op de linker draaiknop van het stuurwiel om toegang te krijgen tot het hoofdmenu.
) Vink "Activeren" aan en selecteer voor het programmeren indien nodig "Parameters",
) Selecteer "Verwarming" om de motor en het interieur voor te verwarmen of "Ventilatie" om het interieur te ventileren,
117
Comfort
) Selecteer: - "onmiddellijk" om de verwarming of ventilatie te starten (als de keuze via "OK" is bevestigd), - het eerste klokje om uw vertrektijd te programmeren/op te slaan, - het tweede klokje om een tweede vertrektijd te programmeren/op te slaan. Afhankelijk van de ingestelde vertrektijd berekent het systeem automatisch het optimale inschakeltijdstip.
118
Tussen twee keer starten van de auto kan er slechts één stand voor het geprogrammeerd of onmiddellijk voorverwarmen/ventileren worden ingeschakeld.
De werking van de stand "Ventilatie" bij het onmiddellijk of geprogrammeerd inschakelen van deze stand is afhankelijk van de temperatuur in het interieur van de auto en de buitentemperatuur.
Het onmiddellijk of geprogrammeerd inschakelen van de verwarming en de ventilatie werkt niet als: het brandstofniveau te laag is, de accuspanning te laag is.
Met de twee klokjes kunt u, bijvoorbeeld afhankelijk van het seizoen, een keuze maken uit twee starttijden. Via een melding op het display van het instrumentenpaneel wordt uw keuze bevestigd.
Voordat de verwarming of de ventilatie wordt geprogrammeerd moet eerst de interieurbeveiliging van het inbraakalarm worden uitgeschakeld (zie "Alarm").
Zorg ervoor dat de programmeerbare verwarming altijd is uitgeschakeld tijdens het bijvullen van brandstof, om brand- en explosiegevaar te voorkomen. Gebruik om koolmonoxidevergiftiging te voorkomen de programmeerbare verwarming nooit, zelfs niet voor korte tijd, in een afgesloten ruimte zoals een garage of werkplaats zonder afzuiginstallatie. Parkeer om brandgevaar te voorkomen de auto niet op een brandbare ondergrond (dor gras, dode bladeren, papier...).
Rijden
Elektrische parkeerrem Handmatig aantrekken Programmeren van de werking Afhankelijk van het land van bestemming kan de functie voor het automatisch aantrekken van de parkeerrem bij het afzetten van de motor en het automatisch vrijzetten van de parkeerrem bij het wegrijden worden uitgeschakeld. Deze functie kan worden ingeschakeld/ uitgeschakeld via het menu op het display van het instrumentenpaneel. De elektrische parkeerrem kan op twee manieren worden bediend: Automatisch aantrekken/vrijzetten De parkeerrem wordt automatisch aangetrokken bij het afzetten van de motor en automatisch vrijgezet bij het wegrijden (standaard geactiveerde functies), Handmatig aantrekken/vrijzetten De parkeerrem kan handmatig worden aangetrokken door aan de hendel A te trekken. U kunt de parkeerrem handmatig weer vrijzetten door het rempedaal ingetrapt te houden en gelijktijdig de hendel in te drukken en vervolgens los te laten. Als de parkeerrem nog niet is aangetrokken en het bestuurdersportier wordt geopend, klinkt er een geluidssignaal en verschijnt er een melding op het display.
Wanneer de auto stilstaat en het hybridesysteem is in-of uitgeschakeld trekt u aan de hendel A om de parkeerrem aan te trekken. De aangetrokken toestand van de parkeerrem wordt aangegeven door: het branden van het verklikkerlampje parkeerrem en het verklikkerlampje P op de hendel A, -
4
de weergave van een melding.
Als de functie is uitgeschakeld, dient u de parkeerrem dus handmatig te bedienen. Als dit verklikkerlampje brandt op het instrumentenpaneel, is de automatische functie uitgeschakeld.
Wij raden u aan de parkeerrem niet te gebruiken bij zeer lage temperaturen (vorst) en bij het trekken van een aanhanger (slepen, ...). Schakel in dergelijke gevallen de automatische parkeerrem uit of zet deze met de hand vrij.
Wanneer u het bestuurdersportier opent terwijl het hybridesysteem is ingeschakeld en de parkeerrem niet is aangetrokken, klinkt een geluidssignaal en verschijnt er een melding op het display.
Controleer voordat u de auto verlaat of de verklikkerlampjes van de parkeerrem op het instrumentenpaneel en op de hendel A constant branden.
119
Rijden
Handmatig vrijzetten
Automatisch aantrekken, motor afgezet Extra stevig aantrekken
Om bij aangezet contact of terwijl het hybridesysteem is ingeschakeld de parkeerrem vrij te zetten, traptt u het rempedaal in, druktt u de hendel A in en laat u deze vervolgens weer los. De vrijgezette toestand van de parkeerrem wordt aangegeven door: -
-
het uitgaan van het verklikkerlampje parkeerrem en het verklikkerlampje P op de hendel A, de weergave van een melding.
Als u aan de hendel A trekt zonder het rempedaal in te trappen, wordt de parkeerrem niet vrijgezet en verschijnt een melding op het instrumentenpaneel.
120
U kunt, indien nodig, de parkeerrem extra stevig aantrekken. Dit gebeurt door de hendel A langer te bedienen, tot een melding op het display verschijnt en er een geluidsignaal klinkt. Het extra stevig aantrekken van de parkeerrem is noodzakelijk in de volgende omstandigheden: wanneer aanhanger aan de auto is gekoppeld en de automatische bediening is geactiveerd, terwijl u de parkeerrem handmatig bedient, wanneer de hellingcondities vermoedelijk zullen variëren terwijl de auto stilstaat (bijvoorbeeld wanneer de auto vervoerd wordt op een boot of trailer, of bij slepen).
In het geval van een aangekoppelde aanhanger, wanneer de auto beladen is of op een steile helling staat, dient u de parkeerrem extra stevig aan te trekken, bij het parkeren de voorwielen naar de stoeprand te sturen en een versnelling in te schakelen. Na het extra stevig aantrekken van de parkeerrem duurt het langer voordat de parkeerrem weer is vrijgezet.
Wanneer de auto stilstaat en u de motor afzet, wordt de parkeerrem automatisch aangetrokken. De aangetrokken toestand van de parkeerrem wordt aangegeven door: -
het branden van het verklikkerlampje remsysteem en het verklikkerlampje P op de hendel A,
-
de weergave van een melding.
Controleer voordat u de auto verlaat of de verklikkerlampjes van de parkeerrem op het instrumentenpaneel en op de hendel A constant branden. Laat kinderen nooit alleen in de auto wanneer het contact is aangezet: ze zouden de parkeerrem kunnen vrijzetten.
Rijden
Automatisch vrijzetten De elektrische parkeerrem wordt automatisch geleidelijk vrijgezet bij het wegrijden, zet de selectiehendel in de stand A , M of R en geef gas. De vrijgezette toestand van de parkeerrem wordt aangegeven door:
-
het doven van het verklikkerlampje handrem en het verklikkerlampje P op de hendel A,
-
de weergave van een melding.
Geef, wanneer de auto stilstaat terwijl het hybridesysteem is ingeschakeld, niet onnodig gas omdat u dan het risico loopt dat de parkeerrem wordt vrijgezet.
Parkeerrem aantrekken, hybridesysteem ingeschakeld Wanneer de auto stilstaat terwijl het hybridesysteem is ingeschakeld, dient u de auto tegen wegrollen te beveiligen door de parkeerrem handmatig aan te trekken. Trek daarvoor aan de hendel A. De aangetrokken toestand van de parkeerrem wordt aangegeven door: -
het branden van het verklikkerlampje parkeerrem en het verklikkerlampje P op de hendel A,
-
de weergave van een melding.
Wanneer u het bestuurdersportier opent terwijl de parkeerrem niet is aangetrokken, klinkt een geluidssignaal en verschijnt er een melding op het display.
Controleer voordat u de auto verlaat of de verklikkerlampjes van de parkeerrem op het instrumentenpaneel en op de hendel A constant branden.
Bijzondere omstandigheden In bepaalde situaties (starten van de motor...) bepaalt de parkeerrem zelf zijn aantrekkracht. Dit is normaal. Wilt u de auto enkele centimeters verplaatsen zonder de motor te starten, trap dan met aangezet contact het rempedaal in en zet de parkeerrem vrij door de hendel A eerst in te druk ken en vervolgens los te laten. De vrijgezette toestand van de parkeerrem wordt aangegeven door het doven van het verklikkerlampje op de hendel A en van het verklikkerlampje op het instrumentenpaneel in combinatie met een melding. Wanneer de parkeerrem is aangetrokken en u deze vanwege een defect of accupech niet kunt vrijzetten, kunt u gebruik maken van de functie voor de noodontgrendeling van de parkeerrem. Om de goede werking van de parkeerrem en dus uw veiligheid te garanderen, mag de parkeerrem niet vaker dan acht keer achter elkaar worden aangetrokken en vrijgezet. Als dit toch gebeurt, wordt u gewaarschuwd door een melding en het knipperen van een verklikkerlampje.
4
121
Rijden
Noodremfunctie Noodontgrendeling
Wanneer het rempedaal niet werkt, kan de auto worden gestopt door aan de hendel A te trekken en deze vast te houden. De dynamische stabiliteitsregeling zorgt ervoor dat de auto stabiel blijft wanneer de noodremfunctie actief is. In geval van een storing aan het systeem van de noodremfunctie verschijnt een melding.
Bij een defect aan het CDS, aangegeven door het branden van dit verklikkerlampje, kan de stabiliteit bij het remmen niet worden gegarandeerd. In dat geval moet de bestuurder er zelf voor zorgen dat de auto stabiel blijft door afwisselend aan de hendel A te trekken en deze weer los te laten.
122
Als de bediening van de elektrische parkeerrem niet werkt of als de accu ontladen is, kan de parkeerrem door middel van een handbediende noodontgrendeling worden ontgrendeld. ) Beveilig de auto tegen wegrollen (of blokkeer de auto terwijl het rempedaal nog ingetrapt is) en zet als het hybridesysteem is ingeschakeld de selectiehendel in de stand M of R. ) Schakel het hybridesysteem uit, maar laat het contact aanstaan. Als de auto niet tegen wegrollen kan worden beveiligd, mag de noodontgrendeling niet worden uitgevoerd en moet zo snel mogelijk contact worden opgenomen met het PEUGEOT-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats.
De noodremfunctie mag uitsluitend in uitzonderlijke gevallen worden gebruikt.
) Gebruik indien uw auto hiermee is uitgerust het wielblok B dat zich achter de achterbank bevindt. ) Beveilig de auto als deze op een helling staat tegen wegrollen door het wielblok voor of achter (aan de kant van de voet van de helling) een van de voorwielen te plaatsen. Plaats op een vlakke ondergrond het wielblok voor of achter een van de voorwielen.
Rijden
) Klap het 2/3 gedeelte van de achterbank neer om bij het groene deksel te komen.
De noodremfunctie mag uitsluitend in uitzonderlijke situaties worden gebruikt.
) Maak een gat in het deksel en plaats de bediening in de schacht. ) Draai de bediening voor de noodontgrendeling rechtsom. Uit veiligheidsoverwegingen moett de bediening tot de aanslag worden doorgedraaid. De parkeerrem is losgezet. ) Zorg ervoor dat de bediening weer goed wordt teruggezet. ) De werking van de parkeerrem wordt gereset zodra het contact wordt afgezet en weer wordt aangezet. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk als het resetten van de parkeerrem niet mogelijk is. ) Vervolgens kan het langer duren voordat de parkeerrem wordt aangetrokken dan bij de normale werking.
Neem uit veiligheidsoverwegingen altijd zo snel mogelijk contact op met het PEUGEOT-netwerk om het deksel te laten vervangen. Zorg ervoor dat er geen stoffige of vochtige voorwerpen in de buurt van het deksel worden geplaatst. Zodra bij de noodprocedure de mechanische ontgrendeling van de parkeerrem is begonnen, kan niet meer worden gegarandeerd dat de auto met de parkeerrem tegen wegrollen kan worden beveiligd en is het niet mogelijk om de parkeerrem mechanisch weer aan te trekken. De hendel A mag niet worden bediend en het systeem mag niet worden uitgezet of gestart zolang de ontgrendelingsbediening niet is teruggezet. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Nadat de storing is verholpen of de accu weer is opgeladen, kunt u de parkeerrem weer activeren door de bedieningshendel A uitgetrokken te houden tot het verklikkerlampje van de parkeerrem (!) begint te knipperen. Houd de hendel vervolgens nogmaals uitgetrokken tot dit verklikkerlampje permanent blijft branden.
4
123
Rijden
Storingen Als het storingslampje van de elektrische parkeerrem gaat branden in combinatie met één of meer verklikkerlampjes uit de onderstaande tabel, zet de auto dan op een veilige plaats stil (vlakke ondergrond, met ingeschakelde versnelling) en raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Situaties
Gevolgen
Weergave van de melding "Storing parkeerrem" en branden van de volgende verklikkerlampjes:
-
De automatische bediening is uitgeschakeld. De hill holder is niet beschikbaar. De elektrische parkeerrem kan alleen handmatig worden bediend.
Weergave van de melding "Storing parkeerrem" en branden van de volgende verklikkerlampjes:
-
De elektrische parkeerrem kan alleen handmatig worden vrijgezet door het rempedaal in te trappen en de hendel los te laten. De hill holder is niet beschikbaar. De automatische bediening en het handmatig aantrekken van de parkeerrem blijven mogelijk.
-
Weergave van de melding "Storing parkeerrem" en branden van de volgende verklikkerlampjes:
124
-
De automatische bediening is uitgeschakeld. De hill holder is niet beschikbaar.
Rijden
Situaties
en/of
knipperend.
Weergave van de melding " Storing parkeerrem" en branden van de volgende verklikkerlampjes:
Gevolgen Om de elektrische parkeerrem aan te trekken: ) parkeer de auto en zet het contact uit, ) trek de hendel ten minste 5 seconden uit tot de parkeerrem is aangetrokken, ) zet het contact aan en controleer of de verklikkerlampjes van de elektrische parkeerrem gaan branden. Het aantrekken van de parkeerrem duurt langer dan normaal. Om de elektrische parkeerrem vrij te zetten: ) zet het contact aan, ) houd de hendel ongeveer 3 seconden ingedrukt en laat de hendel weer los. Als het controlelampje van de elektrische parkeerrem knippert of als de verklikkerlampjes niet gaan branden als het contact wordt aangezet, werken deze procedures niet. Parkeer de auto op een vlakke ondergrond en laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. -
en/of
4
Alleen de functies automatisch aantrekken bij het afzetten van de motor en automatisch vrijzetten bij het wegrijden zijn beschikbaar. Het handmatig aantrekken/vrijzetten van de elektrische parkeerrem is niet mogelijk en de dynamische noodremfunctie is niet beschikbaar.
knipperend. Weergave van de melding "Storing accu".
-
-
Zet de auto zo snel mogelijk stil (rekening houdend met het overige verkeer) en beveilig de auto tegen wegrollen (plaats indien nodig een wielblok achter een wiel). Trek de elektrische parkeerrem aan alvorens de motor af te zetten.
125
Rijden
EGS-versnellingsbak met 6 versnellingen Bij de EGS-versnellingsbak met 6 versnellingen kunt u kiezen tussen automatische bediening en handmatig schakelen. Deze versnellingsbak heeft twee gebruiksmogelijkheden: automatische bediening, waarbij het op- en terugschakelen volledig automatisch wordt geregeld, handmatige bediening, waarbij de bestuurder zelf sequentieel kan schakelen. Bij de automatische bediening blijft het altijd mogelijk om zelf te schakelen met behulp van de flippers achter het stuurwiel, bijvoorbeeld om even snel in te halen. In combinatie met deze versnellingsbak beschikt uw auto over een aantal aanvullende functies: de Hill Start Assist, de kruipfunctie (de auto zet zich bij het loslaten van het rempedaal langzaam in beweging), als de automatische bediening is geselecteerd of tijdens het achteruitrijden.
126
Selectiehendel
Flippers achter het stuurwiel
R. Achteruit. ) Trap het rempedaal in, trek de selectiehendel omhoog en duw deze naar voren. N. Neutraalstand. ) Trap het rempedaal in en selecteer deze stand om de motor te kunnen starten. A. Automatische bediening. ) Duw de selectiehendel naar achteren om deze stand te selecteren. M. Handmatig, sequentieel schakelen. ) Til de selectiehendel op en beweeg deze naar achteren om deze stand te selecteren en schakel vervolgens met behulp van de flippers achter het stuurwiel.
+. Opschakelen (rechts van het stuurwiel). ) Trek de flipper aan de rechterzijde achter het stuurwiel "+" een keer naar u toe om op te schakelen. -. Terugschakelen (links van het stuurwiel). ) Trek de flipper aan de linkerzijde achter het stuurwiel "-" een keer naar u toe om terug te schakelen.
Met de flippers is het niet mogelijk de neutraalstand of de achteruitversnelling in te schakelen of uit de achteruitversnelling te schakelen.
Rijden
Weergave op het instrumentenpaneel
Starten van de auto ) Selecteer de stand N. ) Houd het rempedaal ingetrapt. ) Start het hybridesysteem.
Als de motor stationair draait, u niet remt, de handrem is vrijgezet en de stand R, A of M is geselecteerd, rijdt de auto zonder dat u gas hoeft te geven.
Op het display van het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding N.
N Neutral (neutraalstand). R Reverse (achteruitversnelling). 1, 2, 3, 4, 5, 6. Versnellingen bij handmatig schakelen. A Gaat branden als u kiest voor automatische bediening en gaat uit als u kiest voor handmatige bediening. ) Trap het rempedaal in als een melding wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. Bij het inschakelen van de achteruitversnelling klinkt een geluidssignaal. Zet voordat u de auto verlaat de selectiehendel in de stand N en schakel het hybridesysteem uit door het contact uit te zetten (controlelampje Ready y gedoofd).
Als u de motor probeert te starten zonder dat de selectiehendel in de stand N staat, knippert de aanduiding N op het instrumentenpaneel in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel. Als bij het starten het rempedaal niet wordt ingetrapt, knippert op het instrumentenpaneel de aanduiding voet op het rempedaal in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel. ) Selecteer een versnelling (stand M of A) of de achteruitversnelling (stand R). R ) Zet de handrem vrij als deze niet automatisch wordt bediend. ) Neem uw voet van het rempedaal en geef gas.
Op het display van het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding A, 1 of R.
Automatische bediening
4
) Start de auto en selecteer de stand A om de stand automatische bediening in te schakelen. Op het display van het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding A. De versnellingsbak werkt dan automatisch, zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De versnellingsbak kiest voortdurend de meest geschikte versnelling, afhankelijk van de volgende parameters: de rijstijl, het profiel van de weg.
Trap om krachtig te accelereren (bijvoorbeeld voor een inhaalmanoeuvre) het gaspedaal met kracht in, tot voorbij het zware punt.
127
Rijden
Handmatig schakelen
Handmatig schakelen ) Zet na het starten de selectiehendel in de stand M om de handbediende stand in te schakelen. ) Bedien de flippers + of -. De aanduiding A verdwijnt en de achtereenvolgens ingeschakelde versnellingen worden weergegeven op het display van het instrumentenpaneel.
Bij de automatische bediening blijft het altijd mogelijk om zelf te schakelen met behulp van de flippers achter het stuurwiel, bijvoorbeeld om even snel in te halen. ) Bedien de flippers "+" of "-" achter het stuur. De versnellingsbak wordt dan in de desbetreffende versnelling geschakeld, mits de snelheid van de auto en het motortoerental dit toestaan. De aanduiding A blijft op het display staan. Als de stuurbediening enige tijd niet meer gebruikt wordt, gaat de versnellingsbak weer over op de automatische stand.
128
Het schakelen naar een andere versnelling is alleen mogelijk als de snelheid van de auto en het motortoerental dit toestaan. De verbrandingsmotor blijft altijd draaien. Het is niet noodzakelijk om bij het schakelen het gaspedaal los te laten. Bij het remmen of het verminderen van de snelheid schakelt de versnellingsbak automatisch terug, zodat de juiste versnelling is geselecteerd op het moment dat u het gaspedaal weer intrapt.
Als bij stapvoets rijden de achteruitversnelling wordt geselecteerd, wordt deze pas ingeschakeld als de auto volledig tot stilstand is gekomen (rempedaal ingetrapt). Op het display van het instrumentenpaneel wordt een pictogram weergegeven.
In de handbediende stand wordt bij krachtig accelereren niet opgeschakeld als de bestuurder de flippers achter het stuurwiel niet bedient. Selecteer de neutraalstand N nooit tijdens het rijden. Selecteer de achteruitversnelling (stand R) uitsluitend als de auto volledig stilstaat en de voet op het rempedaal wordt gehouden.
Rijden
Kruipfunctie (rijden zonder gasgeven)
Stilzetten van de auto
Storing
Dankzij deze functie verloopt het rijden op lage snelheid soepeler (inparkeren, file rijden, ...). Als het hybridesysteem is ingeschakeld en de selectiehendel in de stand A , M of R staat, zet de auto zich langzaam in beweging zodra u het rempedaal loslaat (zelfs zonder dat u het gaspedaal bedient).
Voordat u de motor afzet, kunt u: de selectiehendel in de stand N bewegen om de neutraalstand te selecteren, een versnelling ingeschakeld laten. In dat geval kan de auto niet worden verplaatst. Trek in beide gevallen de handrem aan om de auto volledig stil te zetten (als de handrem niet in de automatische stand staat ingesteld).
Als dit waarschuwingslampje bij het aanzetten van het contact gaat knipperen, in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel, duidt dit op een storing in de versnellingsbak. Laat het systeem controleren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Uit veiligheidsoverwegingen wordt deze functie alleen geactiveerd als u het rempedaal intrapt tijdens het inschakelen van een versnelling vooruit of de achteruitversnelling. Deze functie wordt uitgeschakeld zodra het bestuurdersportier wordt geopend. Sluit om de functie weer in te schakelen het portier en trap het rempedaal of gaspedaal in.
Selecteer wanneer u de auto met ingeschakeld hybridesysteem stilzet altijd de neutraalstand N. Controleer voordat u werkzaamheden onder de motorkap uitvoert altijd of de selectiehendel in de neutraalstand N staat en de handrem is aangetrokken.
4
Houd bij het starten van de motor altijd het rempedaal ingetrapt. Trek de handrem aan om te voorkomen dat de auto wegrolt, behalve wanneer de handrem automatisch wordt bediend.
Laat als het hybridesysteem is ingeschakeld nooit kinderen alleen in de auto achter.
129
Rijden
Hill Holder Dit systeem houdt bij het wegrijden op een helling uw auto ongeveer 2 seconden op zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen. Deze functie is alleen actief: als de auto volledig stilstaat met het rempedaal ingedrukt, bij bepaalde hellingcondities, als het bestuurdersportier is gesloten. De Hill Holder kan niet worden uitgeschakeld.
Als de auto bergopwaarts stilstaat en de selectiehendel in de stand A of M staat, wordt de auto even op zijn plaats gehouden wanneer u het rempedaal loslaat:
Verlaat de auto niet in de korte periode dat u de Hill Holder gebruikt. Als u de auto moet verlaten terwijl het hybridesysteem ingeschakeld is, trek de parkeerrem dan handmatig aan en controleer of het verklikkerlampje van de parkeerrem en het lampje P op de hendel (elektrische parkeerrem) permanent branden.
130
Als de auto bergafwaarts stilstaat en de achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt de auto even op zijn plaats gehouden wanneer u het rempedaal loslaat.
Storing
Bij een storing in de Hill Holder gaan deze controlelampjes branden. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.
Rijden
Head-up display scherm projecteert, in het directe gezichtsveld van de bestuurder zodat deze zijn ogen niet van de weg hoeft af te wenden. Dit systeem werkt wanneer het hybridesysteem is ingeschakeld. De instellingen worden bij het afzetten van het contact opgeslagen.
Schakelaars
Informatie op het head-up display
4 1. 2. 3. 4.
Inschakelen head-up display. Uitschakelen head-up display (lang indrukken). Regeling lichtsterkte. Hoogteverstelling weergave.
Als het head-up display is ingeschakeld, geeft het de volgende informatie weer: A. De snelheid van uw auto. B. De informatie van de snelheidsregelaar/begrenzer. C. De aanwijzingen van het navigatiesysteem (volgens uitvoering). Deze worden in de elektrische stand in het blauw weergegeven. Raadpleeg voor meer informatie over het navigatiesysteem de rubriek "Audio en datacommunicatie".
131
Rijden
Inschakelen/uitschakelen
Regelen van de lichtsterkte Het is raadzaam de toetsen uitsluitend bij stilstaande auto te bedienen. Leg nooit voorwerpen rondom het scherm (of in de uitsparing) zodat het uitklappen en de goede werking van het scherm niet verhinderd worden.
) Druk bij draaiende motor op de toets 1 om het systeem in te schakelen en het scherm uit te klappen. ) Houd de toets 2 ingedrukt om het systeem uit te schakelen en het scherm in te klappen. De ingeschakelde/uitgeschakelde status van het head-up display blijft behouden als de motor opnieuw wordt gestart.
Hoogteverstelling ) Stel het display bij draaiende motor op de gewenste hoogte af met de toetsen 4: - omhoog om het display hoger af te stellen, - omlaag om het display lager af te stellen.
132
) Stel bij draaiende motor de lichtsterkte van het display in met de toetsen 3: - "zon" om de lichtsterkte te verhogen, - "maan" om de lichtsterkte te verlagen.
Bij bepaalde weersomstandigheden (regen en/of sneeuw, zeer zonnig weer, ...) kan de informatie op het head-up display tijdelijk minder goed leesbaar zijn. Sommige zonnebrillen kunnen het lezen van de informatie hinderen. Gebruik een schone en zachte doek (bijvoorbeeld een brillendoekje of microfiberdoekje) om het projectiescherm te reinigen. Gebruik nooit een droge doek, een schuurspons, of een schoonmaak- of oplosmiddel om te voorkomen dat er krassen ontstaan op het scherm of de anti-reflecterende laag beschadigd raakt.
Rijden
Snelheden opslaan
Het opslaan van snelheden geldt voor de snelheidsbegrenzer en voor de snelheidsregelaar.
Werking
Selecteren ) Selecteer het menu "Parameters auto" en bevestig uw keuze. ) Selecteer "Hulp bij het rijden" en bevestig uw keuze. ) Selecteer "Opgeslagen snelheden" en bevestig uw keuze. ) Wijzig de snelheid. ) Selecteer "OK " en bevestig dit om de wijzigingen op te slaan.
U kunt vijf snelheden opslaan in het geheugen van het systeem. Standaard zijn er al enkele snelheden opgeslagen. ) Ga naar het hoofdmenu van het display van het instrumentenpaneel door op de toets "CONFIG" te drukken. ) Selecteer het menu "Persoonlijke instellingen - Configuratie" en bevestig uw keuze.
Voer deze handelingen omwille van de veiligheid alleen uit als de auto stilstaat en gebruik hierbij het display van het instrumentenpaneel. Deze handelingen kunnen alleen uitgevoerd worden als de auto stilstaat.
Selecteren van een opgeslagen snelheid: ) druk op de toets "+" of "-" en houd de toets even ingedrukt; het systeem stopt bij de dichtstbijzijnde opgeslagen snelheid,
4
) druk nog eens op de toets "+" of "-" en houd de toets ingedrukt om een andere opgeslagen snelheid te kiezen. Op het instrumentenpaneel wordt de snelheid en de status van het systeem (in-/uitgeschakeld) weergegeven.
133
Rijden
Snelheidsbegrenzer wagensnelheid de door de bestuurder ingestelde maximumsnelheid overschrijdt. Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt, heeft het dieper intrappen van het gaspedaal geen effect. Alleen door het gaspedaal tot voorbij het zware punt in te trappen, kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden. Als het gaspedaal vervolgens geleidelijk weer wordt losgelaten en de wagensnelheid onder de ingestelde maximumsnelheid komt, wordt de snelheidsbegrenzer weer geactiveerd.
Bediening op het stuurwiel
De informatie van de snelheidsbegrenzer wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel.
Het inschakelen van de snelheidsbegrenzer geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid dient minimaal 30 km/h te bedragen.
1.
Het uitschakelen van de snelheidsbegrenzer geschiedt eveneens handmatig met de hendel.
2.
De ingestelde maximumsnelheid blijft na het afzetten van het contact opgeslagen in het geheugen.
3. 4. 5.
Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
134
Weergave op het instrumentenpaneel
Toets voor het selecteren van de snelheidsbegrenzer Toets voor het verlagen van de ingestelde snelheid Toets voor het verhogen van de ingestelde snelheid Toets voor het onderbreken/hervatten van de snelheidsbegrenzing (Pause) Toets voor het uitschakelen van de snelheidsbegrenzer
Deze informatie wordt tevens weergegeven op het head-up display. Zie voor meer informatie de rubriek "Head-up display".
A. Snelheidsbegrenzing ingeschakeld/ onderbroken B. Snelheidsbegrenzer geselecteerd C. Ingestelde snelheid
Rijden
Programmeren ) Druk op 1: de snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (Pause). Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de begrenzer in te schakelen. ) Stel de snelheid in door op de toets 2 of 3 te drukken (bijv.: 90 km/h). U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3: +/- 1 km = kort indrukken, +/- 5 km = lang indrukken, +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden. ) Inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets 4. ) Onderbreken van de snelheidsbegrenzing: druk nogmaals op de toets 4: het onderbreken wordt bevestigd op het display via de melding "Pause". ) Weer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets 4.
Overschrijden van de ingestelde snelheid Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet verhoogd. Als het gaspedaal met kracht wordt ingetrapt, tot voorbij het zware punt, wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen. Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als het gas wordt losgelaten.
Uitschakelen van de functie ) Druk op 5: de snelheidsbegrenzer is uitgeschakeld.
Storing
4
In het geval van een storing in de snelheidsbegrenzer wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display. Laat het systeem controleren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Bij een steile afdaling of bij het krachtig intrappen van het gaspedaal kan de snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Bij gebruik van niet door PEUGEOT goedgekeurde matten kan de bediening van het gaspedaal worden gehinderd en daarmee de werking van de snelheidsbegrenzer worden beïnvloed. De door PEUGEOT goedgekeurde matten zijn voorzien van een derde bevestigingspunt bij de pedalen, waarmee wordt voorkomen dat de mat en de pedalen met elkaar in contact kunnen komen.
135
Rijden
Snelheidsregelaar de bestuurder met een constante ingestelde snelheid rijden zonder gas te hoeven geven. Het inschakelen van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig. Hiervoor is het nodig dat: de wagensnelheid minimaal 40 km/h is, minimaal de 2e versnelling is ingeschakeld, de stand A is geselecteerd.
Het uitschakelen van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig met de hendel, door het rempedaal in te trappen of om veiligheidsredenen door activering van het ESC. Door het gaspedaal in te trappen, kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden. Om weer terug te keren naar de ingestelde snelheid is het voldoende het gaspedaal los te laten. Na het afzetten van het contact worden alle ingestelde snelheden gewist.
Bediening op het stuurwiel
De informatie van de snelheidsregelaar wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel.
1. 2. 3. 4. 5.
Toets voor het selecteren van de snelheidsregelaar Toets voor het programmeren van een snelheid en het verlagen van de ingestelde snelheid Toets voor het programmeren van een snelheid en het verhogen van de ingestelde snelheid Toets voor het onderbreken/hervatten van de snelheidsregeling (Pause) Toets voor het uitschakelen van de snelheidsregelaar Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
136
Weergave op het display
Deze informatie wordt tevens weergegeven op het head-up display. Zie voor meer informatie de rubriek "Head-up display".
A. Snelheidsregelaar ingeschakeld/ onderbroken B. Snelheidsregelaar geselecteerd C. Ingestelde snelheid
Rijden
Programmeren ) Druk op 1: de snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (Pause). ) Stel de snelheid in door de wagensnelheid op het gewenste niveau te brengen en vervolgens op de toets 2 of 3 te drukken (bijv.: 110 km/h). U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3: +/- 1 km = kort indrukken, +/- 5 km = lang indrukken, +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden. ) Onderbreken van de snelheidsregelaar: druk op de toets 4: het onderbreken wordt bevestigd door de melding "Pause". ) Weer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk nogmaals op de toets 4.
Overschrijden van de ingestelde snelheid Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen. Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als de snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid.
Uitschakelen van de functie
Storing
In het geval van een storing in de snelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display. Laat het systeem controleren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
4
Let tijdens het gebruik van de snelheidsregelaar op wanneer u de snelheid met de toetsen instelt; dit kan een plotselinge verandering van de wagensnelheid veroorzaken. Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde wegen of bij zeer druk verkeer. Bij een steile afdaling kan de snelheidsregelaar niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen: controleer of de mat goed op zijn plaats ligt, gebruik nooit meer dan één mat per plaats.
) Druk op 5: de snelheidsregelaar is uitgeschakeld. Op het display wordt weer de kilometerteller weergegeven.
137
Rijden
PARKEERHULP
Parkeerhulp achter De functie wordt geactiveerd zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Hierbij klinkt een geluidssignaal. Zodra de achteruitversnelling wordt uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.
Deze functie signaleert met behulp van sensoren in de bumper obstakels in de nabijheid van de auto (personen, auto's, bomen, slagbomen, enz.) die binnen het detectiebereik vallen. Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.) die aanvankelijk wel worden gedetecteerd, worden door dode hoeken in het detectiebereik mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich vlak bij de auto bevinden. Deze functie is een hulpsysteem: de bestuurder dient altijd alert te blijven en is zelf verantwoordelijk.
138
Grafische weergave
Geluidssignalen De bestuurder wordt via een onderbroken geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van obstakels. De frequentie van het geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert. Aan de weergave van het geluidssignaal via de luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt. Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel kleiner wordt dan dertig centimeter, klinkt het geluidssignaal ononderbroken.
De grafische weergave is een aanvulling op het geluidssignaal. Op het multifunctionele display worden blokjes weergegeven die het pictogram van de auto steeds dichter naderen. Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is, verschijnt ook het symbool "Gevaar" op het display.
Rijden
Parkeerhulp vóór
Uitschakelen/activeren van de parkeerhulp vóór en achter
Als er een storing optreedt, gaat bij het inschakelen van de achteruitversnelling dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel branden en/of wordt er een bericht op het display weergegeven, in combinatie met een geluidssignaal (korte pieptoon). Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op de parkeerhulp achter en wordt geactiveerd zodra er bij een wagensnelheid van maximaal 10 km/h vóór de auto een obstakel wordt gedetecteerd. De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra de auto langer dan drie seconden stilstaat met een ingeschakelde versnelling vooruit, als er geen obstakel meer wordt gedetecteerd of wanneer de wagensnelheid hoger wordt dan 10 km/h.
Aan de hand van het geluid dat via de luidspreker (voor of achter) wordt weergegeven, is te herkennen of het obstakel zich voor of achter de auto bevindt.
Storing
De functie kan worden uitgeschakeld door deze knop in te drukken. Het controlelampje in de knop gaat branden. Door de knop opnieuw in te drukken wordt de functie weer geactiveerd. Het controlelampje dooft.
4
Controleer bij slecht weer of in winterse omstandigheden of de sensoren soms bedekt zijn met modder, ijs of sneeuw. Bij het inschakelen van de achteruitversnelling geeft een geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat de sensoren vuil kunnen zijn. Als de snelheid van de auto lager is dan 10 km/h, kan de parkeerhulp geluidssignalen geven als reactie op bepaalde omgevingsgeluiden (motoren, vrachtwagens, drilboren, enz.).
De functie wordt automatisch uitgeschakeld zodra een aanhanger wordt aangekoppeld of een fietsendrager wordt gemonteerd (auto's voorzien van een door PEUGEOT aanbevolen trekhaak of fietsendrager).
139
Rijden
Intelligente parkeerhulp Weergave
Dit systeem meet de afmetingen van een parkeerplek tussen twee auto's of obstakels en geeft informatie over: de mogelijkheid te parkeren in een lege parkeerplaats, aan de hand van de afmetingen van uw auto en de benodigde afstanden voor het manoeuvreren, de moeilijkheidsgraad van het inparkeren.
Het verklikkerlampje van de schakelaar A kan twee verschillende toestanden aangeven: -
Het systeem meet geen parkeerruimtes op waarvan de afmetingen aanmerkelijk groter of kleiner zijn dan de afmetingen van uw auto.
140
brandt permanent: de functie is geselecteerd door een druk op de schakelaar A . uit: de functie is niet ingeschakeld.
Rijden
U hebt een beschikbare parkeerplek ontdekt: ) Zet de selectiehendel in de stand A. ) Druk op de schakelaar A om de functie te selecteren. ) Schakel de richtingaanwijzer aan de zijde van de parkeerplaats in; er verschijnt een melding en het verklikkerlampje knippert ter bevestiging van het meten. ) Rij langs de parkeerplaats met een snelheid van minder dan 20 km/h, en bereid u voor op het inparkeren. ) Zodra het systeem klaar is met het meten, geeft het de moeilijkheidsgraad voor het inparkeren aan met een melding op het display van het instrumentenpaneel, in combinatie met een geluidssignaal.
De functie kan de volgende meldingen weergeven:
Inparkeren mogelijk
De functie wordt automatisch uitgeschakeld: bij het inschakelen van de achteruitversnelling, bij het afzetten van het contact, als geen meting nodig is, vijf minuten na het selecteren van de functie, als gedurende langer dan een minuut met meer dan 70 km/h wordt gereden.
4
Als de zijdelingse afstand tussen uw auto en de parkeerplek te groot is, bestaat de kans dat het systeem geen meting uitvoert. Inparkeren moeilijk
Inparkeren afgeraden
De functie blijft na elke meting beschikbaar, zodat u meerdere parkeerplaatsen achter elkaar kunt laten opmeten. Let er bij slecht weer en in de winter op dat de sensoren niet vervuild, bevroren of met sneeuw bedekt zijn. De intelligente parkeerhulp schakelt de parkeerhulp aan de voorzijde tijdens het meten uit, zolang de auto vooruit rijdt. Laat het systeem bij een storing controleren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
141
Zicht
Lichtschakelaar
Met de lichtschakelaar kunt u de verlichting en signalering van de auto selecteren en inschakelen.
142
Hoofdverlichting
Aanvullende verlichting
Automatische functies
Uw auto is voorzien van verschillende verlichtingsfuncties: parkeerlicht: om gezien te worden, dimlicht: voor een optimaal zicht zonder medeweggebruikers te verblinden, grootlicht: voor een optimaal zicht op wegen zonder ander verkeer, bochtverlichting: voor een optimaal zicht in bochten.
Uw auto is voorzien van aanvullende verlichting voor specifieke rijomstandigheden: mistachterlichten: voor een optimale zichtbaarheid van achteren bij mist, dagrijverlichting: voor een betere zichtbaarheid van uw auto overdag.
Het verlichtingssysteem van uw auto heeft verschillende extra automatische functies die afzonderlijk kunnen worden ingesteld: follow me home-verlichting, bochtverlichting, instapverlichting, dagrijverlichting, automatische verlichting, "Grootlichtassistent".
Zicht
Ring voor de selectie van de stand van de hoofdverlichting Draai aan de ring om het symbool van de gewenste stand tegenover het merkteken te zetten. Lichten uit.
5
Automatische verlichting. Alleen parkeerlicht. Dimlicht of grootlicht.
Grootlichtschakelaar Trek de hendel naar u toe om over te schakelen van dim- naar grootlicht en terug. Als de verlichting is uitgeschakeld of wanneer alleen de parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt u een lichtsignaal geven door de hendel naar u toe te trekken.
Verklikkerlampjes Een verklikkerlampje op het instrumentenpaneel geeft aan dat de geselecteerde verlichting is ingeschakeld.
143
Zicht
Ring voor de selectie van de mistverlichting De mistverlichting werkt in combinatie met het dimlicht en het grootlicht. Bij helder of regenachtig weer, zowel overdag als 's nachts, zijn de mistachterlichten verblindend voor medeweggebruikers en daarom niet toegestaan. Gebruik ze uitsluitend bij mist of sneeuwval. Onder deze weersomstandigheden dient u de mistlampen en het dimlicht handmatig in te schakelen, omdat de lichtsensor voldoende licht kan waarnemen. Vergeet niet de mistachterlichten uit te zetten zodra ze niet meer nodig zijn.
Mistachterlichten ) Verdraai de ring één stand naar voren om de mistachterlichten in te schakelen.
144
Als de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld (uitvoeringen met automatische verlichting) of als het dimlicht handmatig wordt uitgeschakeld, blijven de mistverlichting en de parkeerlichten branden. ) Draai de ring naar achteren om de mistverlichting uit te schakelen. De parkeerlichten worden dan ook uitgeschakeld.
Zicht
LED-verlichting
Als het contact is afgezet, de verlichting handmatig is ingeschakeld en een van de voorportieren wordt geopend, klinkt een geluidssignaal om aan te geven dat de verlichting nog brandt. Het geluidssignaal stopt zodra de verlichting wordt uitgeschakeld. Als de dimlichten bij afgezet contact blijven branden, gaat de auto over in de ECO-mode om het ontladen van de accu te voorkomen. Als het contact wordt afgezet, wordt de verlichting gedoofd, maar kunt u de verlichting altijd weer inschakelen met de lichtschakelaar. Onder bepaalde weersomstandigheden (lage temperatuur, vochtigheid) kan zich een laagje condens aan de binnenzijde van de koplampen en de achterlichten vormen; dit verdwijnt enkele minuten na het ontsteken van de koplampen.
Verlichting overdag Verlichting overdag is verplicht in sommige landen: deze wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart zodat de auto overdag beter zichtbaar is voor de overige weggebruikers.
Deze wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart. Afhankelijk van het land van bestemming doet deze verlichting dienst als: dagrijverlichting * en als parkeerlicht 's nachts (bij de dagrijverlichting is de lichtsterkte groter), of als parkeerlichten overdag en 's nachts. Als uw auto is uitgerust met LED's werken de conventionele gloeilampen van de dagrijverlichting/ parkeerlichten vóór niet.
De verlichting overdag is beschikbaar: in landen waar dit volgens de wetgeving verplicht is; het dimlicht brandt in combinatie met de parkeerlichten en de kentekenplaatverlichting, in overige landen; de speciaal voor dit doel bestemde verlichting brandt.
5
Deze functie kan worden ingeschakeld of uitgeschakeld via het configuratiemenu van de auto.
* functie kan worden ingesteld via het configuratiemenu van de auto.
145
Zicht
Handbediende follow me home-verlichting Deze functie zorgt ervoor dat na het afzetten van het contact de dimlichten nog even blijven branden om het uitstappen in het donker te vergemakkelijken.
Inschakelen ) Geef binnen 30 seconden of 1 minuut na het afzetten van het contact (afhankelijk van de in het configuratiemenu ingestelde tijd van de automatische follow-me-homeverlichting) een "lichtsignaal" met de lichtschakelaar. ) Geef nogmaals een "lichtsignaal" om de functie uit te schakelen.
Uitschakelen Na het vergrendelen van de auto wordt de handbediende follow me home-verlichting na ongeveer 30 seconden automatisch uitgeschakeld.
146
De zijkant van de auto wordt gemarkeerd door het inschakelen van de parkeerlichten aan de kant van het verkeer. ) Duw de lichtschakelaar binnen één minuut na het afzetten van het contact omhoog of omlaag om de parkeerlichten aan de kant van het verkeer in te schakelen (voorbeeld: rechts van de weg parkeren: lichtschakelaar omlaag duwen; parkeerlichten links gaan branden). Het inschakelen wordt bevestigd door een geluidssignaal en het branden van het controlelampje van de desbetreffende richtingaanwijzer op het instrumentenpaneel. Zet om de parkeerlichten uit te schakelen de lichtschakelaar in de middenstand of zet het contact aan.
Zicht
Automatische verlichting Het parkeerlicht en het dimlicht worden automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is of in bepaalde gevallen dat de ruitenwissers worden ingeschakeld. De verlichting wordt uitgeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is of nadat het wissen is gestopt.
Koppeling met de automatische follow me home-verlichting De koppeling van de automatische follow me home-verlichting aan de automatische verlichting biedt de volgende extra mogelijkheden: instellen van de duur van de follow me home-verlichting (15, 30 of 60 seconden), automatische inschakeling van de follow me home-verlichting als de automatische verlichting is ingeschakeld.
Instellen Inschakelen ) Draai de ring in de stand "AUTO". " Het inschakelen wordt bevestigd door een melding op het display van het instrumentenpaneel.
De tijdsduur van de follow me home-verlichting kan via het configuratiemenu van het display van het instrumentenpaneel in de autoparameters worden ingesteld.
Storing Bij een storing in de lichtsensor gaat de verlichting branden, wordt dit pictogram weergegeven op het instrumentenpaneel en/of verschijnt een melding op het display van het instrumentenpaneel, in combinatie met een geluidssignaal.
5
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Als de lichtsensor bij mist of sneeuw voldoende licht waarneemt, wordt de verlichting niet automatisch ingeschakeld. Dek de met de regensensor gecombineerde lichtsensor die zich in het midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af. De aan de sensor gekoppelde functies worden dan niet meer bediend.
Uitschakelen ) Draai de ring in een andere stand. Het uitschakelen wordt bevestigd door een melding op het display van het instrumentenpaneel.
147
Zicht
Grootlichtassistent Dit systeem schakelt automatisch om tussen dim- en grootlicht, afhankelijk van de aanwezigheid van overig verkeer op de weg dat wordt geregistreerd door een sensor op de binnenspiegel. Het systeem wordt geactiveerd vanaf 25 km/h en wordt weer gedeactiveerd bij 15 km/h.
Uitschakelen De bestuurder kan indien nodig op elk moment zelf ingrijpen: ) druk op deze toets; het lampje gaat uit, ) of schakel om met de lichtschakelaar terwijl deze in de stand "AUTO" of "Dimlicht/ grootlicht" staat.
Inschakelen ) zet de lichtschakelaar in de stand "AUTO" of "Dimlicht/grootlicht", ) druk op deze toets; het lampje gaat branden.
148
Bij het geven van een lichtsignaal wordt het systeem niet uitgeschakeld. De status van het systeem blijft na het afzetten van het contact in het geheugen opgeslagen. Het automatische omschakelsysteem is een hulpsysteem bij het rijden. De bestuurder blijft zelf verantwoordelijk voor de verlichting van zijn auto en de aanpassing van de verlichting aan de lichtsterkte van de omgeving, het zicht en het verkeer.
Er kunnen storingen in de werking van het systeem optreden: als het zicht slecht is (bijvoorbeeld bij sneeuwval, zware regenval of dichte mist, ...), als het gedeelte van de voorruit voor de sensor vuil, beslagen of bedekt is (bijvoorbeeld met een sticker), als de verlichting van uw auto wordt weerkaatst door spiegelende of reflecterende panelen (bijvoorbeeld verkeersborden). Het systeem signaleert geen: weggebruikers die geen verlichting voeren, zoals voetgangers, weggebruikers van wie de verlichting wordt afgeschermd (bijvoorbeeld door een vangrail op de snelweg), weggebruikers die zich aan de top of de voet van een steile helling, in een bocht of op een zijweg bevinden.
Zicht
Instapverlichting buitenzijde
De instapverlichting wordt afhankelijk van de door de lichtsensor gesignaleerde hoeveelheid licht geactiveerd om op donkere plaatsen het lokaliseren van de auto en het instappen te vergemakkelijken.
Verlichting buitenspiegels
Inschakelen ) Druk op het geopende hangslot van de afstandsbediening. Het dimlicht en parkeerlicht gaan branden en uw auto wordt ontgrendeld.
Uitschakelen De instapverlichting buitenzijde gaat na een bepaalde tijd automatisch uit, of gaat uit na het aanzetten van het contact of het vergrendelen van de auto.
Programmeren De duur van het branden van de instapverlichting kan worden geselecteerd via het configuratiemenu van het display van het instrumentenpaneel.
5 Om de toegang tot de auto te vergemakkelijken, worden de volgende delen verlicht: het oppervlak naast het bestuurders- en het passagiersportier, het oppervlak voor de buitenspiegels en achter de voorportieren.
Inschakelen De instapverlichting wordt ingeschakeld: bij het ontgrendelen, bij het verwijderen van de contactsleutel, bij het openen van een portier, bij het lokaliseren van de auto via de afstandsbediening.
Uitschakelen De verlichting dooft na een bepaalde tijd automatisch.
149
Zicht
Halogeen Automatische koplamphoogteverstelling bij koplampen xenonlampen handmatig verstellen
Verstel de koplampen met halogeenlampen afhankelijk van de belading van uw auto om verblinding van medeweggebruikers te voorkomen. 1 Bestuurder. 2 Bestuurder + voorpassagier. 3 Bestuurder + voorpassagier + achterpassagiers. 4 5 personen. 5 5 personen + belading in de bagageruimte. 6 Bestuurder + belading in de bagageruimte.
Stand "0": basisinstelling.
150
Om verblinding van andere weggebruikers te voorkomen corrigeert dit systeem bij stilstaande auto automatisch de hoogte van de lichtbundel van de xenonlampen, afhankelijk van de belading van de auto. In het geval van een storing verschijnt dit pictogram op het instrumentenpaneel, in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel. Het systeem zet in dat geval de koplampen in de lage stand.
Raak in het geval van een storing de xenonlampen niet aan. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Zicht
Dynamische bochtverlichting Configuratie
Als het dimlicht of grootlicht is ingeschakeld, zorgt deze functie ervoor dat de lichtbundels de wegberm beter verlichten in bochten. Deze functie, die uitsluitend in combinatie met xenonlampen wordt geleverd, zorgt voor een aanzienlijke verbetering van het zicht in bochten.
Deze functie kan worden geactiveerd of gedeactiveerd via het configuratiemenu van het display van het instrumentenpaneel.
5
met bochtverlichting
Storing In het geval van een storing knippert dit pictogram op het instrumentenpaneel in combinatie met een melding op het display van het instrumentenpaneel. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Als de auto stilstaat, stapvoets rijdt of in de achteruitversnelling staat, is deze functie uitgeschakeld. De status van de functie blijft na het afzetten van het contact in het geheugen opgeslagen.
zonder bochtverlichting
151
Zicht
Ruitenwisserschakelaar De ruitenwissers voor en achter zorgen voor een optimaal zicht voor de bestuurder, ongeacht de weersomstandigheden.
Handmatige functies De bestuurder schakelt de ruitenwissers handmatig in.
Ruitenwissers vóór Wissnelheid:
Afhankelijk van de uitvoering zijn de volgende automatische functies van de ruitenwissers mogelijk: automatische werking van de ruitenwissers vóór, automatisch inschakelen van de ruitenwisser achter bij het inschakelen van de achteruitversnelling.
hoge snelheid (hevige neerslag), normale snelheid (matige regenval), interval (wissnelheid aangepast aan de wagensnelheid),
Uitvoering met handbediende ruitenwissers (interval)
uit, één keer wissen (duw de hendel even omlaag), automatisch (omlaag duwen en loslaten), één keer (de hendel even naar u toe trekken).
Uitvoering met automatische ruitenwissers 152
Zicht
Ruitensproeiers vóór en koplampsproeiers achter:
uit, interval, wissen en sproeien (gedurende enige tijd).
Ruitenwisser achter
Achteruitversnelling
Ring voor de selectie van de ruitenwisser
Als de ruitenwissers vóór zijn ingeschakeld op het moment dat u de achteruitversnelling inschakelt, wordt automatisch de ruitenwisser achter ingeschakeld.
Schakel de automatische werking van de ruitenwisser achter uit bij sneeuwval of strenge vorst en bij montage van een fietsendrager op de achterklep. Dit kan worden uitgevoerd via het configuratiemenu van het display van het instrumentenpaneel.
Instellen Deze functie kan worden geactiveerd of gedeactiveerd via het configuratiemenu van het display van het instrumentenpaneel. Deze functie is standaard geactiveerd.
) Trek de ruitenwisserschakelaar naar u toe. De ruitensproeiers treden in werking, waarna enige tijd de ruitenwissers worden ingeschakeld om de ruit schoon te wissen. De koplampsproeiers worden alleen geactiveerd als de dimlichten branden.
5
Te laag niveau ruiten-/ koplampsproeiervloeistof Als uw auto is voorzien van koplampsproeiers en het niveau van het reservoir te laag is, verschijnt dit pictogram op het instrumentenpaneel in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel. Het pictogram verschijnt als het contact wordt aangezet of als de schakelaar wordt bediend, zolang het reservoir niet gevuld is. Vul het ruiten-/koplampsproeierreservoir bij of laat het bijvullen.
153
Zicht
Automatische ruitenwissers vóór De ruitenwissers worden automatisch ingeschakeld als de sensor achter de binnenspiegel regen detecteert. De snelheid van de ruitenwissers wordt aangepast aan de hoeveelheid neerslag.
Inschakelen Duw de hendel één keer omlaag. Dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat branden en er verschijnt een melding.
154
Uitschakelen Duw de hendel nog een keer omlaag of zet de hendel in een andere stand (Int., 1 of 2). Dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat uit en er verschijnt een melding.
Elke keer als het contact meer dan 1 minuut is afgezet, moet u de automatische werking van de ruitenwissers opnieuw activeren door de hendel één keer omlaag te duwen.
Zicht
Speciale stand van de ruitenwissers voor Storing In het geval van een storing in de automatische werking van de ruitenwissers werken deze in de intervalstand. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Dek de regensensor, die zich gecombineerd met de lichtsensor in het midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af. Schakel de automatische werking van de ruitenwissers uit als de auto wordt gewassen in een wasstraat. Wacht 's winters met het inschakelen van de automatische ruitenwissers tot de voorruit ontdooid is.
Deze stand maakt het mogelijk de ruitenwissers los te zetten van de voorruit. In deze stand kunnen de ruitenwisserbladen worden gereinigd of de ruitenwissers worden vervangen. In de winter kan deze stand tevens worden gebruikt om de ruitenwissers los te zetten van de voorruit. ) Als de ruitenwisserschakelaar binnen een minuut nadat het contact is afgezet wordt bediend, worden de ruitenwissers in de verticale stand gezet. ) Zet het contact aan en bedien de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers na de werkzaamheden weer in de ruststand te zetten.
5 Om een goede werking van de flat-blade ruitenwissers te behouden, adviseren wij u: voorzichtig met de ruitenwissers om te gaan, de ruitenwissers regelmatig te reinigen met zeepsop, de ruitenwissers niet te gebruiken om een stuk karton tegen de voorruit te houden, de ruitenwissers te vervangen zodra ze tekenen van slijtage vertonen.
155
Zicht
Plafonniers Plafonnier vóór In deze stand gaat de interieurverlichting geleidelijk branden: -
1. 2. 3. 4.
Plafonnier vóór Kaartleeslampjes vóór Kaartleeslampjes achter Sfeerverlichting
als de auto wordt ontgrendeld, als de sleutel uit het contact wordt verwijderd, als een portier wordt geopend, als op de vergrendelingsknop van de afstandsbediening wordt gedrukt om de auto te lokaliseren.
De interieurverlichting gaat geleidelijk uit: als de auto wordt vergrendeld, als het contact wordt aangezet, 30 seconden na het sluiten van het laatste portier. Permanent uit. Permanent aan.
In de stand "interieurverlichting permanent ingeschakeld", blijft de interieurverlichting afhankelijk van de omstandigheden gedurende een bepaalde tijd branden: bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten, in de eco-mode: ongeveer 30 seconden, als het hybridesysteem is ingeschakeld: onbeperkt.
156
Kaartleeslampjes vóór en achter ) Druk bij aangezet contact op de desbetreffende schakelaar. Als plafonnier vóór in de stand "interieurverlichting permanent ingeschakeld" staat, branden ook de kaartleeslampjes achter, behalve als deze in de stand "Permanent uit" staan. U kunt de kaartleeslampjes achter vanaf de zitplaatsen vóór uitschakelen om bijvoorbeeld slapende passagiers niet te storen. De achterpassagiers kunnen echter altijd zelf de kaartleeslampjes inschakelen.
Zorg ervoor dat er geen voorwerpen in contact zijn met de plafonniers.
Zicht
Sfeerverlichting omgeving bevindt.
5 Uitschakelen De sfeerverlichting gaat automatisch uit als de parkeerlichten worden uitgeschakeld. De sfeerverlichting kan handmatig worden uitgeschakeld door de dimmer van de verlichting van het instrumentenpaneel op het zwakste niveau te zetten.
Inschakelen Als het buiten donker is, gaan de leds van de sfeerverlichting automatisch branden als de parkeerlichten worden ingeschakeld.
157
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Algemene informatie met betrekking tot kinderzitjes Hoewel PEUGEOT bij het ontwerp van uw auto veel aandacht heeft besteed aan veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van uzelf. Volg voor een optimale veiligheid de volgende adviezen op: conform de Europese wetgeving dienen kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner dan 1,50 m in gehomologeerde, aan het lichaamsgewicht aangepaste kinderzitjes op met veiligheidsgordels of ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen te worden vervoerd*, de veiligste plaats voor het vervoeren van een kind is volgens de statistieken een plaats op de achterbank van uw auto, kinderen tot 9 kg moeten zowel voorals achterin met de rug in de rijrichting worden vervoerd.
PEUGEOT beveelt u aan kinderen op de zij achterzitplaatsen van uw auto te vervoeren: met de rug in de rijrichting tot 2 jaar, met het gezicht in de rijrichting vanaf 2 jaar.
* De regels voor het vervoeren van kinderen zijn per land verschillend. Informeer hiervoor naar de wetgeving in uw land.
158
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Kinderzitje op de passagiersstoel voor
"Met de rug in de rijrichting"
"Met het gezicht in de rijrichting"
Wanneer een kinderzitje voor het vervoeren met de rug in de rijrichting op de passagiersstoel voorr wordt geplaatst, moet de airbag aan passagierszijde zijn uitgeschakeld. Gebeurt dit niet, dan kan het kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Wanneer een kinderzitje met het gezicht in de rijrichting op de passagiersstoel voor wordt geplaatst, moet de stoel in de achterste stand van de voor-/achterwaartse verstelling worden gezet, in de hoogste stand en met de rugleuning rechtop en mag de airbag aan passagierszijde niet worden uitgeschakeld.
Passagiersstoel in de hoogste stand en zo ver mogelijk naar achteren.
6
Let erop dat de veiligheidsgordel goed aansgespannen is.
159
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Airbag aan passagierszijde OFF
Raadpleeg de voorschriften op de sticker die zich aan beide zijden van de zonneklep aan passagierszijde bevindt:
Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag aan passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel plaatst. Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
160
Raadpleeg de rubriek "Airbags" van het gedeelte "Veiligheid" voor meer informatie over het uitschakelen van de airbag.
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Door PEUGEOT aanbevolen kinderzitjes PEUGEOT levert een complete reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een driepunts veiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt.
Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg
Groep 1: van 9 tot 18 kg
L1 "RÖMER/BRITAX Baby-Safe Plus". Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.
L2 "RÖMER Duo Plus ISOFIX".
6
Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L4 "RECARO Start".
L5 "KLIPPAN Optima". Vanaf 6 jaar (ongeveer 22 kg), gebruik alleen de zitverhoging.
L6 "RÖMER KIDFIX" Kan op de ISOFIX-verankeringspunten van de auto worden bevestigd. Het kind wordt beschermd door de veiligheidsgordel.
161
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Bevestiging kinderzitjes met veiligheidsgordel
Conform de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden weer met betrekking tot het bevestigen, met een veiligheidsgordel, van een universeel gehomologeerd kinderzitje, gerangschikt naar gewicht van het kind en de plaats in de auto:
Gewicht van het kind en leeftijdsindicatie Minder dan 13 kg (Categorie 0 (b) en 0+) Tot ongeveer 1 jaar
Van 9 tot 18 kg (Categorie 1) Van 1 tot ongeveer 3 jaar
Van 15 tot 25 kg (Categorie 2) Van 3 tot ongeveer 6 jaar
Van 22 tot 36 kg (Categorie 3) Van 6 tot ongeveer 10 jaar
Passagiersstoel vóór (c) met hoogteverstelling
U (R)
U (R)
U (R)
U (R)
Passagiersstoel vóór (c) zonder hoogteverstelling
U
U
U
U
Buitenste zitplaatsen achter
U
U
U
U
Middelste zitplaats achter
X
X
X
X
Plaats
a: universeel kinderzitje dat in alle auto's bevestigd kan worden met behulp van de veiligheidsgordel. b: groep 0, vanaf de geboorte tot 10 kg. Reiswiegen en autobedjes mogen niet op de passagiersplaats voor worden vervoerd. c: raadpleeg de huidige wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen. U: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd kinderzitje met een veiligheidsgordel, zowel met de "rug in de rijrichting" als met het "gezicht in de rijrichting". U (R): als U, waarbij de stoel van de auto in de hoogste stand en zo ver mogelijk naar achteren moet staan. X: zitplaats die niet geschikt is voor een kinderzitje voor de aangegeven gewichtscategorie.
162
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Adviezen voor kinderzitjes De onjuiste bevestiging van een kinderzitje brengt de veiligheid van het kind in gevaar bij een aanrijding. Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten, worden vastgemaakt waarbij de speling ten opzichte van het lichaam van het kind zoveel mogelijk moet worden beperkt. Zorg er bij het bevestigen van het kinderzitje met de veiligheidsgordel voor dat de veiligheidsgordel correct tegen het kinderzitje is gespannen en dat de gordel het kinderzitje stevig op zijn plaats houdt. Schuif de passagiersstoel, wanneer deze versteld kan worden, indien nodig naar voren. Zorg er voor een optimale bevestiging van het kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" voor dat de rugleuning van het zitje tegen de rugleuning van de stoel van de auto aandrukt en dat de hoofdsteun geen belemmering vormt. Als de hoofdsteun verwijderd moet worden, berg deze dan zorgvuldig op om te voorkomen dat de hoofdsteun door de auto vliegt bij krachtig afremmen.
Kinderen jonger dan 10 jaar mogen niet met het gezicht in de rijrichting op de passagiersstoel voor worden vervoerd, behalve als de achterzitplaatsen al bezet zijn door andere kinderen of als de achterbank niet bruikbaar, neergeklapt of verwijderd is. Schakel de airbag aan passagierszijde uit zodra een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel wordt geplaatst. Het kind kan anders bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Plaatsen van een stoelverhoger Het bovenste gedeelte van de veiligheidsgordel moet over de schouder van het kind liggen zonder de hals te raken. Controleer of de heupgordel goed over de bovenbenen van het kind ligt. PEUGEOT beveelt aan een stoelverhoger met rugleuning te gebruiken voorzien van een gordelgeleider ter hoogte van de schouder.
Laat uit veiligheidsoverwegingen: geen kinderen zonder toezicht achter in een auto, nooit een kind of een dier in een auto achter wanneer alle ruiten gesloten zijn en de auto in de zon staat, de sleutels nooit binnen bereik van de kinderen achter in de auto. Gebruik de kindersloten om te voorkomen dat de portieren en de portierruiten achter per ongeluk geopend worden. Zorg er voor dat de portierruiten achter niet verder dan voor 1/3 deel geopend worden. Plaats zonneschermen om uw jonge kinderen tegen de zon te beschermen.
6
163
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
ISOFIX-bevestigingen Uw auto voldoet aan de nieuwste ISOFIXnormen. De hieronder aangegeven zitplaatsen zijn uitgerust met de voorgeschreven ISOFIX-bevestigingen: Elke zitplaats is voorzien van drie bevestigingsringen:
De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor een veilige, degelijke en snelle montage van het kinderzitje in uw auto. De ISOFIX-kinderzitjes beschikken over twee sloten die eenvoudig aan de twee bevestigingsringen A kunnen worden verankerd. Sommige kinderzitjes zijn bovendien voorzien van een bovenste bevestigingsriem die kan worden vastgemaakt aan de bevestigingsring B. Zet om de bovenste bevestigingsriem vast te maken de hoofdsteun van de zitplaats omhoog en steek de haak tussen de hoofdsteun en de rugleuning door. Bevestig de haak aan de bevestigingsring B en trek de riem aan.
-
Twee bevestigingsringen A , die zich tussen de rugleuning en de zitting van de zitplaats bevinden, aangegeven met een etiket.
Bij een onjuist geplaatst kinderzitje kan het kind bij een aanrijding ernstig letsel oplopen.
Raadpleeg het overzicht voor de bevestiging van ISOFIX-kinderzitjes in uw auto, waarin staat vermeld welke kinderzitjes voor uw auto zijn gehomologeerd.
-
164
Eén bevestigingsring B achter de stoel, TOP TETHER genoemd, voor de bevestiging van de bovenste riem.
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
ISOFIX-kinderzitje Aanbevolen door PEUGEOT en gehomologeerd voor uw auto "RÖMER Duo Plus ISOFIX" (gewichtsgroep B1) Groep 1: van 9 tot 18 kg
Dit wordt uitsluitend met het gezicht in de rijrichting geplaatst. Het is voorzien van een bovenste riem voor verankering aan de bovenste bevestiging B, de TOP TETHER. Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand. Verstel de voorstoel van de auto om te voorkomen dat de voeten van het kind de rugleuning raken.
6
Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-bevestigingen. Het is in dat geval verplicht het kinderzitje met de normale driepunts veiligheidsgordel op de zitplaats van de auto te bevestigen. Volg bij het plaatsen van het kinderzitje de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.
165
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Overzicht bevestiging ISOFIX-kinderzitjes Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen. A t/m G). Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een letter (A Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie
Type ISOFIX-kinderzitje ISOFIX-maat
Tot 10 kg (categorie 0) Tot ca. 6 maanden
Tot 10 kg (categorie 0) Tot 13 kg (categorie 0+) Tot ca. 1 jaar
Reiswieg
"rug in de rijrichting"
F
G
C
D
Passagiersstoel voor Buitenste zitplaatsen achter Middelste zitplaats achter
Van 9 tot 18 kg (categorie 1) Van ca. 1 tot ca. 3 jaar
E
"rug in de rijrichting" C
D
"gezicht in de rijrichting" A
B
B1
Geen Isofix X
IL-SU
IL-SU
IUF IL-SU
Geen Isofix
IUF: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd ISOFIX- kinderzitje met het gezicht in de rijrichting en een bovenste riem. IL-SU: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een semi-universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje: rug in de rijrichting voorzien van een bovenste riem of een steun, gezicht in de rijrichting voorzien van een steun, reiswieg voorzien van een bovenste riem of een steun. Raadpleeg de paragraaf "Isofix-bevestigingen" voor meer informatie over de bevestiging van de bovenste riem. X: zitplaats niet geschikt voor de bevestiging van een kinderzitje of een reiswieg uit de aangegeven gewichtsklasse.
166
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Elektrische kinderbeveiliging De elektrische kinderbeveiliging voorkomt dat beide achterportieren van binnenuit kunnen worden geopend en blokkeert de bediening van de achterportierruiten.
Als het lampje een ander signaal geeft, wijst dit op een storing in de elektrische kinderbeveiliging. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Inschakelen
Uitschakelen
) Druk bij ingeschakeld contact op deze knop. Het verklikkerlampje van de knop gaat branden in combinatie met een melding die het inschakelen bevestigt. Het lampje blijft branden zolang de elektrische kinderbeveiliging is ingeschakeld. Het blijft mogelijk de portieren van buitenaf te openen en de elektrisch bedienbare achterste zijruiten te bedienen vanaf de bestuurdersstoel.
) Druk nogmaals bij ingeschakeld contact op deze knop. Het verklikkerlampje van de knop gaat uit in combinatie met een melding die het uitschakelen bevestigt. Het lampje blijft uit zolang de elektrische kinderbeveiliging is uitgeschakeld.
6
Dit systeem werkt onafhankelijk van de centrale vergrendeling; gebruik het nooit in plaats daarvan. Controleer bij het aanzetten van het contact altijd de stand van de kinderbeveiliging. Neem vóór het verlaten van de auto altijd de sleutel uit het contact, zelfs voor korte periodes. Bij een ernstige aanrijding wordt de elektrische kinderbeveiliging automatisch uitgeschakeld, zodat de achterpassagiers de auto ongehinderd kunnen verlaten.
167
Veiligheid
Richtingaanwijzers
Alarmknipperlichten Automatisch inschakelen van de alarmknipperlichten Bij een noodstop, en afhankelijk van de mate van remvertraging, en als het ABS ingrijpt of als een aanrijding wordt gesignaleerd, worden de alarmknipperlichten automatisch ingeschakeld. Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de alarmknipperlichten uit. ) U kunt de alarmknipperlichten echter ook uitschakelen door de knop in te drukken.
) Links: duw de hendel helemaal omlaag. ) Rechts: duw de hendel helemaal omhoog.
Wanneer de richtingaanwijzers na meer dan 20 seconden nog niet zijn uitgeschakeld, wordt bij een snelheid van meer dan 60 km/h automatisch het knippergeluid versterkt.
Functie "snelweg" Beweeg de hendel iets omhoog of omlaag, zonder het zware punt te passeren; de desbetreffende richtingaanwijzers knipperen vervolgens drie keer.
168
Druk de knop in, de richtingaanwijzers knipperen tegelijkertijd. De alarmknipperlichten werken ook als het contact is afgezet.
Veiligheid
Urgence-oproep of Assistance-oproep
Claxon Systeem om uw medeweggebruikers met een geluidssignaal te waarschuwen voor direct gevaar.
Hiermee kunt u een noodoproep of hulpoproep doen naar de hulpdiensten of de desbetreffende PEUGEOT-helpdesk.
Raadpleeg de rubriek "Audio en datacommunicatie" voor meer informatie over het gebruik van deze voorziening.
) Druk op het middelste gedeelte van het stuur met bedieningstoetsen.
7
Beperk het gebruik van de claxon tot de volgende gevallen: direct gevaar, inhalen van een fietser of voetganger, naderen van een onoverzichtelijke situatie.
169
Veiligheid
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) Elektronisch stabiliteitsprogramma dat de volgende systemen omvat: het antiblokkeersysteem (ABS) en de elektronische remdrukregelaar (EBD), de noodremassistentie (AFU), de antislipregeling (ASR), de dynamische stabiliteitscontrole (CDS).
Begrippen Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische remdrukregelaar (EBD) Deze systemen zorgen tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto en voor een betere controle in bochten, vooral op een slecht of glad wegdek. Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen in het geval van een noodstop. De EBD verdeelt de remdruk over de wielen.
Noodremassistentie (AFU) Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de remafstand kleiner wordt. Het systeem wordt ingeschakeld als het rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt ervoor dat de benodigde bedieningskracht wordt verminderd en de effectiviteit van het remmen wordt vergroot.
170
Antislipregeling (ASR) De ASR past de aandrijfkracht aan om het doorspinnen van de wielen te voorkomen via de remmen van de aangedreven wielen en de motor. De ASR zorgt ook voor meer koersstabiliteit bij het accelereren.
Dynamische stabiliteitscontrole (CDS) De CDS houdt de vier wielen in de gaten en grijpt, als de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting, automatisch in via de remmen van een of meerdere wielen en het motorkoppel om de auto voor zover mogelijk weer in de juiste koers te brengen.
Veiligheid
Tractiecontrole op besneeuwde wegen (Intelligent Traction Control) Deze auto is uitgerust met een systeem dat zorgt voor extra tractie op besneeuwde wegen: Intelligent Traction Control. Deze automatische functie is permanent geactiveerd om situaties met weinig grip op te sporen, zoals het wegrijden en het voortbewegen van de auto in verse en diepe sneeuw of over platgereden sneeuw. In dergelijke omstandigheden beperkt de Intelligent Traction Control het doorslippen van de wielen om voor een optimale grip te zorgen. Zo wordt de aandrijving en de bestuurbaarheid verbeterd. In barre rijomstandigheden (diepe sneeuw, modder, enz.) kan het nuttig zijn de dynamische stabiliteitscontrole en de antislipregeling tijdelijk uit te schakelen, zodat de wielen kunnen slippen, waardoor ze meer grip zouden kunnen vinden. Het is raadzaam om het systeem zodra het kan weer in te schakelen. Onder gladde omstandigheden is het raadzaam te rijden op winterbanden.
Werking Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische remdrukregelaar (REF) Als dit lampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een storing in het ABSsysteem, waardoor u tijdens het remmen de controle over uw auto zou kunnen verliezen. Als dit lampje gaat branden in combinatie met het lampje STOP P, een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een storing in de elektronische remdrukregelaar waardoor u tijdens het remmen de controle over uw auto zou kunnen verliezen. Stop onmiddellijk. Raadpleeg in beide gevallen het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Zorg er bij vervanging van de wielen (banden en velgen) voor dat wielen worden gemonteerd die voor uw auto zijn gehomologeerd. De normale werking van het antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn door het trillen van het rempedaal.
Trap het rempedaal bij een noodstop krachtig en volledig in en laat het niet los.
7
171
Veiligheid
Storing
) Druk op de knop "ESP OFF".
Dynamische stabiliteitscontrole (CDS)
Als dit verklikkerlampje en het lampje op de knop gaan branden, grijpt het ESP-systeem niet meer in op de werking van de motor.
Inschakelen Dit systeem wordt automatisch ingeschakeld zodra de motor wordt gestart. Het systeem wordt geactiveerd zodra de wielen te weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt. In dat geval gaat dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel knipperen.
172
Uitschakelen
Opnieuw inschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...) kan het nuttig zijn het ESP-systeem uit te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en weer grip kunnen krijgen.
Het systeem wordt automatisch weer ingeschakeld als het contact opnieuw wordt aangezet of vanaf snelheden boven 50 km/h. ) Druk nogmaals op de knop "ESP OFF" om het systeem handmatig weer in te schakelen.
Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel, duidt dit op een storing in het systeem. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren. Het ESP-systeem zorgt voor meer veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder mag zich echter nooit laten verleiden tot het nemen van meer risico's of te hard rijden. De goede werking van het systeem wordt verzekerd door de naleving van de voorschriften van de constructeur met betrekking tot de wielen (banden en velgen), onderdelen van het remsysteem, elektronische onderdelen alsmede de montageprocedure en het uitvoeren van werkzaamheden door het PEUGEOT-netwerk. Laat het systeem na een aanrijding controleren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheid
Veiligheidsgordels Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van een pyrotechnische gordelspanner en een spankrachtbegrenzer. Deze systemen zorgen voor extra bescherming van de bestuurder en passagier bij frontale en zijdelingse aanrijdingen. Bij een krachtige aanrijding zorgen de pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de inzittenden worden getrokken. De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra het contact wordt aangezet. De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee de gordel tegen het lichaam van de inzittenden getrokken wordt en bevordert daarmee de veiligheid.
Veiligheidsgordels achter
De achterzitplaatsen zijn voorzien van een driepuntsveiligheidsgordel met oprolautomaat en spankrachtbegrenzer (met uitzondering van de middelste zitplaats achter).
Omdoen ) Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting. ) Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken.
7
Losmaken ) Druk op de rode knop van de gordelsluiting. ) Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.
173
Veiligheid
Pictogram(men) veiligheidsgordel(s) voor en achter Bij het aanzetten van het contact gaat het pictogram 1 op het instrumentenpaneel en de desbetreffende pictogrammen (2 t/m 6) op het pictogrammendisplay van de veiligheidsgordels en passagiersairbag rood branden als de desbetreffende veiligheidsgordel niet is vastgemaakt of weer is losgemaakt.
Hoogteverstelling vóór ) Knijp, om het bevestigingspunt te vinden, de knop in en schuif deze in één van de standen.
174
Pictogram(men) veiligheidsgordel(s) losgemaakt/ niet vastgemaakt 1.
Pictogram veiligheidsgordels voor en/of achter losgemaakt/niet vastgemaakt, op het instrumentenpaneel. 2. Pictogram veiligheidsgordel links voor. 3. Pictogram veiligheidsgordel rechts voor. 4. Pictogram veiligheidsgordel rechts achter. 5. Pictogram veiligheidsgordel midden achter. 6. Pictogram veiligheidsgordel links achter. Als de wagensnelheid hoger is dan 20 km/h, knippert (knipperen) het pictogram (de pictogrammen) gedurende twee minuten in combinatie met een geluidssignaal. Na deze 2 minuten blijft (blijven) het pictogram (de pictogrammen) branden zolang de bestuurder of passagier(s) zijn gordel (hun gordels) niet heeft (hebben) vastgemaakt.
Veiligheid
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle passagiers hun veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en vastgemaakt. Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al betreft het een korte rit. Draai de gespen van de veiligheidsgordels niet om; de gordels zijn dan niet voldoende effectief. De veiligheidsgordels zijn voorzien van een oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte van de gordel automatisch wordt aangepast aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De gordel wordt automatisch opgerold als deze niet wordt gebruikt. Controleer zowel voor en na het gebruik van de gordel of deze goed is opgerold. De heupgordel moet zo laag mogelijk op het bekken worden geplaatst. De schoudergordel moet langs het holle gedeelte van de schouder worden geplaatst. De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische blokkeerinrichting die in werking treedt bij een aanrijding, een noodstop of het over de kop slaan van de auto. U kunt de blokkeerinrichting deblokkeren door stevig aan de riem te trekken en deze weer los te laten, zodat de riem weer een stukje wordt opgerold.
Voor een effectieve werking van de veiligheidsgordel: dient deze strak om het lichaam te worden gedragen, moet deze in een vloeiende beweging naar voren worden getrokken, zonder dat de gordel gedraaid raakt, mag deze door niet meer dan één persoon worden gedragen, mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen, mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt, niets aan worden gewijzigd. Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften moeten werkzaamheden en controles aan de veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats, die tevens voor de garantie zorgt en de werkzaamheden volgens de voorschriften uitvoert. Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig controleren door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats, vooral als de gordels beschadigingen vertonen. Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij het PEUGEOT-netwerk. Controleer na het neerklappen of verstellen van een stoel of de achterbank of de gordel zich op de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.
Voorschriften voor kinderen Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan 1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje. De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één persoon gedragen worden. Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden.
Bij aanrijdingen De gordelspanners kunnen, afhankelijk van de aard en de kracht van de aanrijding, vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan. Het activeren van de gordelspanners gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd. In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van de airbag branden. Laat het systeem na een aanrijding controleren en eventueel vervangen door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
7
Bij een aanrijding wordt de hoogspanning automatisch onderbroken.
175
Veiligheid
Airbags De airbags zijn speciaal ontworpen om de veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd de middelste passagier achter) bij ernstige aanrijdingen te verbeteren. Ze vormen een aanvulling op de werking van de veiligheidsgordels met spanbegrenzers (behalve bij de middelste passagier achter). De elektronische schoksensoren registreren de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan de registratiezones voor een aanrijding worden blootgesteld: bij een ernstige aanrijding gaan de airbags onmiddellijk af om de inzittenden van de auto (uitgezonderd de middelste passagier achter) te beschermen. Direct na de aanrijding ontsnapt het gas snel uit de airbags, zodat het zicht niet wordt belemmerd en de inzittenden de auto eventueel kunnen verlaten, bij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding van achteren en in bepaalde gevallen waarbij de auto over de kop slaat, treden de airbags niet in werking. De veiligheidsgordels zorgen in deze situaties voor een afdoende bescherming. De airbags werken alleen als het contact aan is. De airbags werken slechts eenmaal. Als er een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een volgend ongeval), worden de airbags niet meer opgeblazen.
176
Frontairbags
Registratiezones voor een aanrijding A. Impactzone vóór. B. Impactzone opzij.
Het activeren van de airbags gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd. De rook is niet schadelijk, maar kan voor personen die hier gevoelig voor zijn, irriterend zijn. De knal die bij het afgaan wordt geproduceerd, kan het gehoor gedurende een korte periode enigszins verminderen.
De frontairbags beschermen de bestuurder en voorpassagier bij een ernstige frontale aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel te verkleinen. De bestuurdersairbag is geïntegreerd in het stuurwiel en de passagiersairbag in het dashboard boven het dashboardkastje.
Activering De airbags worden gelijktijdig opgeblazen, behalve als de airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone vóór (A), in de lengterichting van de auto en vanaf de voorzijde richting de achterzijde van de auto, die zich op een horizontale ondergrond moet bevinden. De frontairbag wordt opgeblazen tussen de bestuurder en het stuur of tussen de passagier voorin en het dashboard om te verhinderen dat deze naar voren wordt geslingerd.
Veiligheid
Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag aan passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel plaatst. Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Uitschakelen Alleen de airbag aan passagierszijde kan worden uitgeschakeld: ) zet het contact aff, steek de sleutel in de schakelaar voor uitschakelen van de airbag aan passagierszijde, ) draai deze in de stand "OFF", ) verwijder de sleutel zonder de stand van de schakelaar te veranderen. Afhankelijk van de uitvoering van uw auto brandt dit waarschuwingslampje hetzij op het instrumentenpaneel, hetzij op het display voor de waarschuwingslampjes van de autogordels en de airbag aan passagierszijde, bij aangezet contact en zolang de airbag is uitgeschakeld.
Opnieuw inschakelen
Storing
Als u het kinderzitje hebt verwijderd, zet dan met afgezet contact de schakelaar weer op "ON" om de airbag opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van uw passagier te garanderen.
Als dit lampje op het instrumentenpaneel gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel, laat het systeem y dan controleren door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd.
Als het contact is aangezet en de airbag aan passagierszijde opnieuw wordt ingeschakeld, gaat dit waarschuwingslampje op het display van de waarschuwingslampjes van de autogordels en de airbag aan passagierszijde gedurende ongeveer 1 minuut branden.
7
Als dit lampje knippert, raadpleeg dan het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. De kans bestaat dat de airbag aan passagierszijde bij een ernstige aanrijding niet wordt geactiveerd. Plaats geen kinderzitje op de voorstoel als minimaal één van beide waarschuwingslampjes van de airbags permanent blijft branden. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
177
Veiligheid
Zijairbags Activering De windowairbag wordt gelijktijdig met de zijairbag aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij (B), waarbij de krachten loodrecht op de lengterichting van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto worden uitgeoefend. De windowairbag wordt opgeblazen tussen de inzittenden vóór en achter en de ruiten.
178
De zijairbags beschermen de bestuurder en de voorpassagier bij een ernstige zijdelingse aanrijding om de kans op letsel te verkleinen. De zijairbags zijn aangebracht in het frame van de rugleuning, aan de portierzijde.
Detectiezones voor een aanrijding
Activering
Windowairbags
De zijairbags worden aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij (B), loodrecht op de lengteas van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto. De zijairbag wordt opgeblazen tussen de inzittende voorin en het desbetreffende portierpaneel.
De windowairbags beschermen de bestuurder en passagiers (uitgezonderd de middelste passagier achter) bij een ernstige zijdelingse aanrijding, om de kans op letsel aan de zijkant van het hoofd te verkleinen. De windowairbags zijn aangebracht in de stijlen en in de hemelbekleding.
A. Impactzone vóór. B. Impactzone opzij.
Storing Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel, raadpleeg dan het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd. Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij over de kop slaan kan het zijn dat de airbag niet wordt geactiveerd. Bij een aanrijding van achteren of een frontale aanrijding wordt de windowairbag niet geactiveerd.
Veiligheid
Houd u aan de volgende veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags: Maak er een gewoonte van om normaal rechtop in de voorstoelen te zitten. Draag altijd een correct afgestelde autogordel. Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten...). Dit kan de goede werking van de airbag belemmeren en/of de inzittende bij het opblazen van de airbag verwonden. Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de airbagsystemen controleren. Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen uitsluitend door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd. Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel of lichte brandwonden aan het hoofd, de borst of de armen als de airbag wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk zeer snel opgeblazen (binnen enkele milliseconden) en loopt vervolgens even snel leeg, waarbij de warme gassen via de daarvoor bestemde openingen naar buiten stromen.
Airbags vóór
Zijairbags
Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuurwielkussen rusten. De voorpassagier mag zijn voeten niet op het dashboard laten rusten. Het is raadzaam niet te roken in de auto. Als de airbag wordt opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken. Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet op.
Bedek de stoelen uitsluitend met daarvoor goedgekeurde stoelhoezen, die in combinatie met actieve zijairbags gebruikt kunnen worden. Voor informatie over de stoelhoezen die geschikt zijn voor uw auto kunt u zich wenden tot het PEUGEOT-netwerk (zie hoofdstuk "Praktische informatie - § Accessoires"). Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de stoelen (kleding...): dit zou bij het afgaan van de airbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of borstkas. Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten.
Windowairbags
7
Bevestig nooit iets op de hemelbekleding; dit zou bij het afgaan van de windowairbags kunnen leiden tot hoofdletsel. Demonteer nooit de handgrepen van het dak (indien aanwezig); deze maken deel uit van de bevestiging van de windowairbags.
179
Praktische informatie
Bandenreparatieset De volledige set voor de reparatie van een band bestaat uit een compressor en een flacon met afdichtmiddel. Hiermee kunt u de band tijdelijk repareren, zodat u de dichtstbijzijnde garage kunt bereiken. Met deze reparatieset kunnen de meeste lekke banden worden gerepareerd, als het lek zich in het loopvlak of de hiel van de band bevindt.
Toegang tot de set
Overzicht gereedschap Al het gereedschap is specifiek bestemd voor uw auto, gebruik het niet voor andere doeleinden. Afhankelijk van de uitvoering is uw auto voorzien van het volgende gereedschap. 1. 12V-compressor. De compressor bevat een afdichtingsproduct voor het tijdelijk repareren van een band en regelt de bandenspanning. 2. Een wielblok* voor een van de voorwielen, zodat de auto niet weg kan rollen. 3. Afneembaar sleepoog. Zie paragraaf "Slepen van de auto".
180
* Volgens land van bestemming of uitvoering.
Praktische informatie
Beschrijving van de set
A. Schakelaar stand "Reparatie" of "Op spanning brengen". B. Aan/uit schakelaar "I/O". C. Knop voor leeg laten lopen. D. Manometer (bar of psi). E. Opbergvak met: - kabel + adapter voor 12V-aansluiting, - diverse opblaasnippels voor accessoires als ballonnen, fietsbanden, ...
F. Flacon met afdichtmiddel. G. Witte slang met dop voor de reparatie. H. Zwarte slang voor het op spanning brengen. I. Sticker met snelheidslimiet.
De sticker met snelheidslimiet I moet op het stuurwiel worden geplakt om u te herinneren aan het feit dat de band tijdelijk is gerepareerd. Rijd na het repareren met behulp van de bandenreparatieset niet sneller dan 80 km/h.
8
181
Praktische informatie
Reparatiemethode
1. Afdichting van het lek ) Zet het contact af. ) Zet de schakelaar A in de stand "Reparatie". ) Controleer of de schakelaar B in de stand "O" staat.
Verwijder het voorwerp dat de lekkage heeft veroorzaakt niet uit de band.
182
) Rol de witte slang G volledig uit. ) Draai de dop van de witte slang los. ) Sluit de witte slang aan op het ventiel van de lekke band.
Let op: dit product is schadelijk (ethyleenglycol, colofonium...) bij inname en irriterend voor de ogen. Houd het middel buiten het bereik van kinderen.
) Sluit de stekker van de compressor aan op de 12V-aansluiting in de auto. ) Start de motor en laat deze draaien.
Schakel de compressor niet in voordat de witte slang is aangesloten op het ventiel van de band: het afdichtmiddel wordt anders buiten de band gespoten.
Praktische informatie
) Activeer de compressor door de schakelaar B in de stand "I" te zetten, tot de bandenspanning 2,0 bar bedraagt. Het afdichtmiddel wordt onder druk in de band gespoten; neem gedurende deze handeling de slang niet los van de aansluiting (kans op spatten).
Als na vijf tot zeven minuten de gewenste bandenspanning niet is bereikt, is de band niet te repareren met de bandenreparatieset; neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om u verder te helpen.
) Verwijder de set en draai de dop van de witte slang vast. Zorg ervoor dat restanten van de vloeistof niet op of in de auto terecht kunnen komen. Houd de set binnen handbereik. ) Maak direct een rit van ongeveer vijf kilometer met matige snelheid (tussen 20 en 60 km/h), zodat het afdichtmiddel het lek kan dichten. ) Zet de auto stil en controleer de reparatie en de bandenspanning met de set.
8
183
Praktische informatie
2. Op spanning brengen ) Zet de schakelaar A in de stand "Bandenspanning". ) Rol de zwarte slang H volledig uit. ) Sluit de zwarte slang aan op het ventiel van de gerepareerde band.
) Sluit de stekker van de compressor weer aan op de 12V-aansluiting in de auto. ) Start de motor opnieuw en laat de motor draaien.
Ga zo snel mogelijk naar een servicepunt van het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Vergeet niet de technicus te vertellen dat u de set hebt gebruikt. Na nadere inspectie kan de technicus u vertellen of de band gerepareerd kan worden of moet worden vervangen.
184
) Breng de band met behulp van de compressor op de voorgeschreven spanning (spanning verhogen: schakelaar B in stand "I"; spanning verlagen: schakelaar B in stand "O" en knop C indrukken), zoals vermeld op de bandenspanningssticker in de portieropening aan bestuurderszijde. Als de bandenspanning sterk daalt, is het lek niet goed gedicht; neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om u verder te helpen. ) Verwijder de set en berg deze op. ) Rijd niet harder dan 80 km/h en niet verder dan 200 km.
Praktische informatie
Uitnemen van de flacon
) ) ) )
Berg de zwarte slang op. Neem het gebogen aansluitstuk van de witte slang los. Houd de compressor rechtop. Draai de flacon aan de onderzijde los. Let op dat er geen afdichtmiddel uit de flacon stroomt. De uiterste gebruiksdatum staat op de patroon vermeld. De patroon met afdichtmiddel kan slechts één keer gebruikt worden en moet daarna worden vervangen, ook als hij niet leeg is. Werp de patroon na gebruik niet weg, maar lever deze in bij het PEUGEOTnetwerk of een officieel inzamelpunt. Vergeet niet om bij het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats een nieuwe patroon met afdichtmiddel te kopen.
Controle / aanpassen bandenspanning
U kunt de compressor, zonder inspuiting van het afdichtmiddel, ook gebruiken om: uw bandenspanning te controleren of uw banden op spanning te brengen, andere opblaasbare voorwerpen op te pompen (ballen, fietsbanden...). ) Draai de schakelaar A in de stand "Op spanning brengen". ) Rol de zwarte slang H volledig uit. ) Sluit de zwarte slang aan op het ventiel van de band of van de accessoire. Breng indien nodig eerst een van de meegeleverde verloopstukken aan.
) Sluit de stekker van de compressor aan op de 12V-aansluiting van de auto. ) Start de auto en laat de motor draaien. ) Breng de band op spanning met behulp van de compressor (op spanning brengen: schakelaar B in stand "I"; leeg laten lopen: schakelaar B in stand "O" en druk op de knop C), zoals staat aangegeven op de bandenspanningssticker van de auto of het opblaasbare voorwerp. ) Verwijder de set en berg deze op.
8
185
Praktische informatie
Wiel verwisselen
In het geval van een lekke band kunt u het wiel met het bij de auto geleverde gereedschap verwisselen volgens de onderstaande procedure.
Toegang tot het gereedschap 3.
4.
5. 6. Het gereedschap bevindt zich in de bagageruimte, achter de achterbank.
Beschikbaar gereedschap* Dit gereedschap is specifiek voor uw auto en kan, afhankelijk van de uitvoering van uw auto, verschillen. Gebruik het niet voor andere doeleinden. 1. Wielsleutel. Hiermee kan de wieldop worden verwijderd en kunnen de wielbouten worden losgedraaid. 2. Krik met geïntegreerde slinger. Hiermee kan de auto worden opgekrikt. * Volgens land van bestemming.
186
Gereedschap voor het verwijderen van sierdoppen. Hiermee kunnen bij lichtmetalen velgen de sierdoppen van de wielbouten worden verwijderd. Dop voor het verwijderen van slotbouten (in het dashboardkastje). Hiermee kunnen met behulp van de wielsleutel de speciale slotbouten worden verwijderd. Eén wielblok om wegrollen van de auto te voorkomen. Sleepoog. Zie de paragraaf "Slepen van de auto". Zet het contact altijd af (verklikkerlampje Ready uit) als u werkzaamheden aan de auto wilt uitvoeren, om letsel door het automatisch starten van de motor te voorkomen.
Zorg ervoor dat bij gebruik van hefgereedschap (bijvoorbeeld een krik) altijd de steunpunten voor de krik worden gebruikt om te voorkomen dat de hoogspanningskabels beschadigd raken.
Praktische informatie
Demonteren van het wiel Wiel met wieldop Monteren: plaats de wieldop, begin bij de ventielopening en druk de wieldop rondom met de hand vast.
Stilzetten van de auto Zet de auto op een plaats waar het verkeer niet gehinderd wordt en zorg ervoor dat de auto op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond staat. Trek de handrem aan (tenzij deze geprogrammeerd is in de automatische stand), zet het contact af en zet de selectiehendel in de stand A , M of R om de wielen te blokkeren. Controleer of het verklikkerlampje remsysteem en het controlelampje P op de handremhendel branden. Controleer of de inzittenden de auto hebben verlaten en zich op een veilige plaats bevinden. Ga nooit onder een auto liggen die alleen op de krik steunt; gebruik een bok.
Procedure ) Verwijder de sierdop van de wielbouten met het gereedschap 3 (volgens uitvoering). ) Bevestig de dop 4 op de wielsleutel 1 en draai de slotbout een omwenteling los (volgens uitvoering). ) Draai de overige wielbouten een omwenteling los met alleen de wielsleutel 1.
8
187
Praktische informatie
) Plaats de krik 2 onder één van de twee steunpunten aan de voorzijde A of achterzijde B (weergegeven door een driehoek), bij het te verwisselen wiel.
188
) Draai de krik 2 uit tot het voetstuk op de grond staat. Zorg ervoor dat het voetstuk zich loodrecht onder het gebruikte steunpunt A of B bevindt.
) Krik de auto op tot er voldoende ruimte tussen het wiel en de grond is om het (niet lekke) reservewiel te monteren. ) Verwijder de wielbouten en leg ze op een schone plaats weg. ) Verwijder het wiel.
Praktische informatie
Monteren van het wiel Na het verwisselen van het wiel Verwijder de naafdop van het wiel om het op de juiste manier in de bagageruimte op te bergen. Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment van de wielbouten en de bandenspanning van het reservewiel controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Laat de lekke band zo spoedig mogelijk repareren en verwissel hem met het reservewiel.
Procedure ) Plaats het wiel op de naaf. ) Draai de wielbouten met de hand vast. ) Draai de slotbout met de wielsleutel 1 en de dop 4 enigszins vast. ) Draai de overige wielbouten enigszins vast met alleen de wielsleutel 1.
8
189
Praktische informatie
Laat de krik zakken. ) Vouw de krik 2 op en verwijder hem.
190
) Draai de slotbout vast met de wielsleutel 1 en de dop 4. ) Draai de overige wielbouten vast met alleen de wielsleutel 1. ) Bevestig de doppen op de overige wielbouten (volgens uitvoering). ) Berg het gereedschap op in de houder.
Praktische informatie
Een lamp vervangen Verlichting vóór
Zet het contact altijd af (verklikkerlampje Ready uit) als u werkzaamheden aan de auto wilt uitvoeren, om letsel door het automatisch starten van de motor te voorkomen.
Uitvoering met xenonlampen en bochtverlichting 1. 2. 3.
Richtingaanwijzers (LED's). Dimlicht/grootlicht (bochtverlichting) (D1S-35W). Dagrijverlichting/parkeerlicht (LED's).
Onder bepaalde weersomstandigheden (lage temperatuur, vochtigheid) kan zich een laagje condens aan de binnenzijde van de koplampen en de achterlichten vormen; dit verdwijnt enkele minuten na het ontsteken van de koplampen.
Uitvoering met halogeenlampen 1. 2. 3. 4.
Dim- en grootlicht (H7-55W). Grootlicht (H7-55W). Dagrijverlichting/parkeerlichten (LED's). Richtingaanwijzers (PY21-21W).
8
Let er bij het monteren van H7-lampen met nokjes op dat deze nokjes goed in de uitsparingen komen, zodat het licht in de juiste richting schijnt.
191
Praktische informatie
De koplampunits zijn voorzien van glas van polycarbonaat met een speciale vernislaag: ) reinig de koplampen nooit met een droge of schurende doek en gebruik geen oplosmiddelen, ) gebruik een spons met zeepwater, ) wanneer u met een hogedrukreiniger hardnekkig vuil probeert te verwijderen, houd de straal dan nooit langdurig op de koplampen, de achterlichten en de randen ervan gericht, om beschadiging van de vernislaag en de afdichtrubbers te voorkomen, ) raak de lamp niet met de vingers aan, maar gebruik een nietpluizende doek. Bij het vervangen van lampen moet de verlichting minstens enkele minuten uitgeschakeld zijn (risico van ernstige verbranding). In verband met het behoud van de kwaliteit van de koplampen mogen uitsluitend anti-UV-lampen worden gebruikt. Vervang een kapotte lamp altijd door een nieuwe lamp met dezelfde specificaties.
192
Elektrocutiegevaar Het vervangen van een xenonlamp (D1S-35W) moet worden uitgevoerd door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Dim- en grootlicht (uitvoering met xenonlampen) Het vervangen van D1S-xenonlampen dient vanwege elektrocutiegevaar te worden uitgevoerd door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Het is raadzaam om beide D1S-lampen gelijktijdig te laten vervangen als één ervan defect is.
Richtingaanwijzers (uitvoering met xenonlampen) Dagrijverlichting Neem voor het vervangen van de ledlampen contact op met het PEUGEOT-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats.
Praktische informatie
Dimlicht (uitvoering met halogeenlampen)
Grootlicht (uitvoering met halogeenlampen)
) Trek aan de borglip om de plastic beschermkap te verwijderen. ) Neem de stekker van de lamp los. ) Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
) Trek aan de borglip om de plastic beschermkap te verwijderen. ) Neem de stekker van de lamp los. ) Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
8
193
Praktische informatie
194
Richtingaanwijzers (uitvoering met halogeenlampen)
Instapverlichting in de buitenspiegels
) Draai het wiel volledig naar binnen voor een gemakkelijke toegang tot de spatplaat. ) Verwijder de twee bevestigingsbouten van het deksel in de wielkast. ) Zet het deksel halfopen.
Voor het vervangen van de LED dient u het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats te raadplegen.
) Draai de lamphouder een kwart omwenteling en verwijder het geheel. ) Neem de stekker van de lamphouder los. ) Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. Voor het vervangen van deze lampen kunt u ook het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats raadplegen.
Geïntegreerde zijknipperlichten Voor het vervangen van deze lampen dient u het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats te raadplegen.
Praktische informatie
Achterlichten
1. 2. 3. 4. 5.
Remlicht (LED's). Achteruitrijlicht (W19W). Richtingaanwijzers (PY21W amberkleurig). Parkeerlicht (LED's). Mistachterlichten (LED's).
Richtingaanwijzers (op de schermen) ) Open de achterklep en verwijder vervolgens het afdekplaatje. ) Verwijder het afdichtschuim. ) Neem de stekker van de lamp los. ) Verwijder de bevestigingsmoer van de lamp.
) Verwijder de lamp voorzichtig via de buitenzijde van de auto. ) Verwijder het afdichtschuim. ) Maak de lamphouder los. ) Draai de lamp een kwart omwenteling en vervang deze. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
8
LED's vervangen Neem voor het vervangen van LED's contact op met het PEUGEOT-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats.
195
Praktische informatie
Achteruitrijlicht (achterklep) ) Open de achterklep en verwijder vervolgens het afdekplaatje. ) Neem de stekker van de lamp los. ) Verwijder de bevestigingsmoer van de lamp.
196
) Verwijder de lamp voorzichtig via de buitenzijde van de auto. ) Verwijder het afdichtschuim.
) Draai de lamphouder een kwart omwenteling en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
Praktische informatie
Derde remlicht (LED's)
Kentekenplaatverlichting
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
) Steek een kleine schroevendraaier in een van de buitenste gaten van het lampglas. ) Duw de schroevendraaier naar buiten om het lampglas los te maken. ) Neem de stekker van de lamp los. ) Verwijder het lampglas. ) Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp.
8
197
Praktische informatie
Zekeringen vervangen
In het geval van een storing in een bepaalde functie kunt u de desbetreffende defecte zekering vervangen volgens de onderstaande procedure.
Toegang tot het gereedschap
Vervangen van een zekering Montage van elektrische accessoires
Goed
De tang voor het verwijderen van zekeringen bevindt zich in het dashboardkastje.
Defect
Voordat u een zekering vervangt, dient u de oorzaak van de storing op te sporen en te (laten) verhelpen. ) U kunt aan de draad van een zekering zien of deze defect is. ) Gebruik de speciale tang om de zekering uit de zekeringkast te verwijderen. ) Vervang een defecte zekering altijd door een zekering met dezelfde stroomsterkte. ) Selecteer de zekering aan de hand van het nummer op de zekeringkast, de op de zekering aangegeven stroomsterkte en het onderstaande overzicht.
198
Bij het ontwerp van het elektrische circuit van uw auto is reeds rekening gehouden met de montage van zowel de standaarduitrusting als eventuele opties. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voordat u andere elektrische voorzieningen of accessoires in de auto monteert of laat monteren.
PEUGEOT is niet aansprakelijk voor kosten die voortvloeien uit storingen veroorzaakt door het monteren van extra accessoires die niet door aanbevolen en geleverd worden, en niet volgens de voorschriften van PEUGEOT zijn gemonteerd. Dit geldt met name als het gezamenlijke stroomverbruik van de extra accessoires meer dan 10 milliampère bedraagt.
Praktische informatie
De zekeringkast bevindt zich aan de onderzijde van het dashboard (linkerzijde).
Toegang tot de zekeringen ) Open het uitklapbare paneel; u moet daarbij een zekere weerstand overwinnen.
Zekering nr.
Ampère (A)
Functies
F6 A of B
15
Autoradio.
F8
3
Inbraakalarm.
F13
10
Aansteker vóór.
F14
10
12V-aansluiting vóór.
F16
3
Plafonnier achter, kaartleeslampen achter.
F17
3
Plafonnier vóór, make-upspiegel.
F28 A of B
15
Autoradio.
F30
20
Ruitenwisser achter.
F32
10
Audioversterker.
8
199
Praktische informatie
Zekeringen achter het dashboardkastje
200
Zekering N°
Ampère (A)
F3
15
Paneel ruitbediening in bestuurdersportier, 12V-aansluiting achterzitplaatsen.
F4
15
12V-aansluiting bagageruimte.
F5
30
Elektrisch bedienbare ruiten achter met eentrapsbediening.
F6
30
Elektrisch bedienbare ruiten vóór met eentrapsbediening.
F11
20
Servicecentrale trekhaakaansluiting.
F12
20
Audioversterker.
F15
20
Blinderingspaneel panoramadak.
F16
5
Paneel ruitbediening in bestuurdersportier.
Functies
Praktische informatie
Zekeringen motorruimte
De zekeringkast bevindt zich onder de motorkap, naast de accu.
Toegang tot de zekeringen ) Maak het deksel los. ) Vervang de zekering (zie de desbetreffende paragraaf). ) Sluit na het vervangen van de zekering zorgvuldig het deksel voor een goede afdichting van de zekeringkast.
Zekering N°
Ampère (A)
F20
15
Ruitensproeierpomp voor en achter.
F21
20
Pomp koplampsproeiers.
F22
15
Claxon.
F23
15
Grootlicht rechts.
F24
15
Grootlicht links.
F27
5
Afschermklep koplamp links.
F28
5
Afschermklep koplamp rechts.
Functies
8
201
Praktische informatie
12V-accu
Procedure voor het gebruik van een hulpaccu voor het starten van de motor met behulp van startkabels en voor het laden van een lege accu. Uw auto is naast de tractiebatterij van het hybridesysteem voorzien van een conventionele 12V-accu. Deze accu bevindt zich onder de motorkap. In bepaalde omstandigheden, als de 12V-accu te ver ontladen is om het hybridesysteem in te schakelen, kan de 12V-accu via een hulpaccu worden opgeladen. Laad de 12V-accu niet op als het verklikkerlampje Ready brandt.
Deze sticker geeft aan dat er een speciale 12V-loodaccu is gebruikt die alleen losgekoppeld en/of vervangen mag worden bij het PEUGEOT-netwerk of bij een gekwalificeerde werkplaats. Het negeren van deze aanwijzing kan ertoe leiden dat de accu vroegtijdig aan vervanging toe is.
202
Toegang tot de accu
Loskoppelen van de pluspool (+)
De accu bevindt zich in de motorruimte. Toegang tot de accu: ) open de motorkap via hendel in het interieur en bedien gebruik vervolgens de veiligheidshaak aan de buitenzijde, ) verwijder de kunststof afdekkap voor toegang tot de pluspool, ) maak indien nodig de zekeringkast los om de accu te kunnen verwijderen.
) Trek de hendel D zo ver mogelijk omhoog om de accupoolklem E te openen.
Zet het contact altijd af (verklikkerlampje Ready uit) als u werkzaamheden aan de auto wilt uitvoeren, om letsel door het automatisch starten van de motor te voorkomen.
Weer aansluiten van de pluspool (+) ) Plaats de geopende accupoolklem E op de pluspool (+) van de accu. ) Druk verticaal op de accupoolklem E om hem goed tegen de accu aan te drukken. ) Zet de accupoolklem vast door de pasnok opzij te bewegen en vervolgens de hendel D omlaag te duwen. Forceer de hendel niet bij het omlaagduwen, aangezien de accupoolklem niet kan worden vergrendeld als deze niet correct is geplaatst; herhaal de procedure.
Praktische informatie
Starten van de motor met een hulpaccu en startkabels Als de accu van uw auto ontladen is, kan de motor worden gestart met een hulpaccu (externe accu of een accu van een andere auto) en startkabels. Controleer eerst of de nominale spanning van de hulpaccu 12 V bedraagt en of de capaciteit van de hulpaccu minimaal gelijk is aan die van de ontladen accu. Start de motor niet door een acculader aan te sluiten. Koppel de pluspool (+) van de accu niet los terwijl de motor draait. ) Sluit de rode kabel aan op de pluspool (+) van de ontladen accu A en vervolgens op de pluspool (+) van de hulpaccu B. ) Sluit de groene of zwarte kabel aan op de minpool (-) van de hulpaccu B (of op het massapunt van de auto met de hulpaccu). ) Sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte kabel aan op het massapunt C van de auto met de lege accu (of op de motorsteun). ) Start de motor van de auto met de hulpaccu en laat deze gedurende enkele minuten draaien.
) Stel de startmotor in werking van de auto met de lege accu en laat de motor draaien. Als de motor niet direct start, zet dan het contact af en wacht even alvorens een nieuwe poging te doen. ) Wacht tot de motor stationair draait en neem dan de kabels in omgekeerde volgorde los.
Koppel de kabels niet te snel los, maar laat ze enkele minuten (tot de motor weer stationair draait) aangesloten om te voorkomen dat de accu te weinig opgeladen wordt en de handeling dus opnieuw uitgevoerd moet worden. Bij het starten van de auto waarvan de accu defect is, moet de elektronische sleutel zich in het interieur bevinden, moet het bestuurdersportier gesloten zijn en moet de veiligheidsgordel aan bestuurderszijde zijn vastgemaakt.
8
203
Praktische informatie
Laden met behulp van een acculader ) Maak de accupoolklemmen los. ) Volg de aanwijzingen van de fabrikant van de acculader. ) Sluit de accukabels weer aan, te beginnen met de (-) kabel. ) Controleer of de accupolen en de klemmen schoon zijn. Indien ze bedekt zijn met een (witte of groene) oxidatielaag, neem dan de accukabels los en reinig de polen en klemmen.
Accu's bevatten schadelijke stoffen, zoals zwavelzuur en lood. Accu's moeten volgens de wettelijke voorschriften worden afgevoerd en mogen in geen geval bij het huisvuil terechtkomen. Lever lege batterijen en accu's in bij een speciaal afvalstoffendepot.
Het is raadzaam de accu los te koppelen als uw auto langer dan een maand buiten gebruik is.
Laad de tractiebatterij niet op.
Na het monteren van de accu kan het, afhankelijk van de weersomstandigheden en de laadtoestand van de accu, enkele uren (tot ongeveer 8 uur) duren voordat het Stop & Start-systeem weer zal werken.
204
Keer de polariteiten niet om en gebruik uitluitend een 12-volts accu. Maak de accupoolklemmen niet los bij draaiende motor. Laad de accu niet op zonder de accupoolklemmen los te nemen. Het aanduwen van de auto om de motor te starten, is niet toegestaan.
Vóór het loskoppelen van de accukabels Wacht 2 minuten na het afzetten van het contact. Sluit de ruiten en de voorportieren voordat u de accukabels loskoppelt.
Na het weer aansluiten van de accukabels Zet het contact aan en wacht 1 minuut alvorens de motor te starten, zodat de elektronische systemen geïnitialiseerd kunnen worden. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als er zich na deze handeling toch nog problemen voordoen. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor het zelf opnieuw initialiseren van (afhankelijk van de uitvoering): de sleutel met afstandsbediening, het elektrische zonnescherm / de elektrische zonneschermen, ...
Praktische informatie
Spaarfase
Eco-mode
De spaarfase stuurt de elektrische functies van de auto aan om het ontladen van de accu te voorkomen. Tijdens het rijden kunnen in verband met de laadtoestand van de accu enkele functies (airconditioning, achterruitverwarming, ...) tijdelijk worden uitgeschakeld. Deze functies worden automatisch ingeschakeld zodra de laadtoestand van de accu dit toelaat.
De eco-mode bepaalt de maximale gebruiksduur van een aantal functies om te voorkomen dat de accu ontladen raakt. Nadat de motor is afgezet, kunt u een aantal elektrische functies zoals het audio- en telematicasysteem, de ruitenwissers, dimlichten, plafonniers, ... nog in totaal maximaal 40 minuten gebruiken.
Inschakelen van de eco-mode
Uitschakelen van de eco-mode
Vervolgens geeft een melding op het display van het instrumentenpaneel aan dat de ecomode is ingeschakeld en worden de actieve functies in de ruststand gezet. Als u op het moment dat de eco-mode wordt ingeschakeld aan het telefoneren bent, kan het gesprek nog gedurende ongeveer 10 minuten worden voortgezet via de handsfree set van uw autoradio.
De functies worden automatisch weer ingeschakeld als de motor gestart wordt. ) Start om de functies direct weer te kunnen gebruiken de motor en laat deze draaien: - minder dan tien minuten om de functies ongeveer vijf minuten te kunnen gebruiken, - meer dan tien minuten om de functies ongeveer dertig minuten te kunnen gebruiken. Neem de tijd die nodig is voor het starten van de motor in acht om een juiste lading van de accu te garanderen. Vermijd het herhaaldelijk en continu starten van de motor om de accu bij te laden. Als de accu ontladen is, kan de motor niet gestart worden (zie de paragraaf "Accu").
Als de eco-mode is geactiveerd, kan het bij het inschakelen van het hybridesysteem enkele seconden duren tot het controlelampje Ready gaat branden.
8
205
Praktische informatie
Wisserbladen vervangen demonteert ) Bedien de ruitenwisserschakelaar binnen één minuut na het afzetten van het contact om de ruitenwissers naar het midden van de voorruit te verplaatsen.
Demonteren ) Til de desbetreffende ruitenwisserarm op. ) Maak het wisserblad los en verwijder het.
206
Monteren ) Breng het nieuwe wisserblad aan en klik het vast. ) Zet de ruitenwisserarm voorzichtig terug.
Na het monteren van een wisserblad vóór ) Zet het contact aan. ) Bedien nogmaals de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers in de ruststand te zetten.
Praktische informatie
Uw auto op een bergingsauto vervoeren Werkwijze voor vervoer van uw auto op een bergingsauto.
Toegang tot het gereedschap
Het sleepoog bevindt zich achter de achterbank. ) Klap het 2/3 gedeelte van de achterbank neer om bij het sleepoog te komen.
Aan de voorzijde
Laat uw auto bij pech altijd op een bergingsauto vervoeren. Sleep de auto nooit met de vier wielen of met alleen de voor- of de achterwielen op de grond. De aandrijving van de auto kan dan beschadigd raken. Zet de selectiehendel in de stand N en zet altijd de motor af (verklikkerlampje Ready uit).
) Maak het klepje in de voorbumper los door op de onderkant ervan te drukken. ) Draai het sleepoog vast tot de aanslag. ) Bevestig de sleepkabel of -stang. ) Schakel de alarmknipperlichten in.
8
) Zet de selectiehendel in de stand N. Het niet opvolgen van dit advies kan er toe leiden dat bepaalde onderdelen van het remsysteem beschadigd raken en dat de rembekrachtiger na het starten mogelijk niet meer werkt.
207
Praktische informatie
Aan de achterzijde
) Trek het klepje in de achterbumper aan de linkerkant los via de punt van de ring. ) Draai het sleepoog vast tot de aanslag. ) Bevestig de sleepkabel of -stang. ) Schakel de alarmknipperlichten in.
208
Bij het slepen van de auto met stilstaande motor zijn de rem- en stuurbekrachtiging uitgeschakeld.
Praktische informatie
Slepen Voordat u werkzaamheden uitvoert: trap het rempedaal in terwijl het contact aanstaat, zet de selectiehendel in de stand N en schakel vervolgens het hybridesysteem uit. De auto mag maximaal 10 meter worden verplaatst met een snelheid van maximaal 10 km/h als de omstandigheden (bijvoorbeeld een slechte toegankelijkheid) dit vereisen.
8 De auto mag niet worden gesleept met de voor- of achterwielen op de grond, de auto mag uitsluitend worden vervoerd op een bergingsauto of trailer.
Gebruik de sleepogen uitsluitend voor het lostrekken van de auto of om de auto op een bergingsauto te vervoeren.
209
Praktische informatie
Trekken van een aanhanger Sneeuwscherm
De trekhaak bestaat uit een mechanisch systeem voor het aankoppelen van een aanhanger of het monteren van een fietsendrager en een elektrische aansluiting voor de verlichting en signalering. Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor het vervoer van personen en bagage, maar is tevens geschikt voor het trekken van een aanhanger.
Maximaal aanhangergewicht Het maximale aanhangergewicht bedraagt 800 kg.
210
Bij het trekken van een aanhanger dient het sneeuwscherm te zijn verwijderd, indien uw auto hiermee is uitgerust. Raadpleeg daarvoor het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Wij raden u aan gebruik te maken van een speciaal door PEUGEOT geteste en goedgekeurde trekhaak inclusief bedrading en deze door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats te laten monteren. Als de trekhaak wordt gemonteerd door een bedrijf dat niet tot het PEUGEOTnetwerk behoort, moet de montage altijd volgens de voorschriften van de fabrikant worden uitgevoerd. Het rijden met een aanhanger heeft veel invloed op het rijgedrag van de auto en vergt daarom extra aandacht van de bestuurder.
Praktische informatie
Adviezen Gewichtsverdeling
Koeling
Remmen
) Verdeel het gewicht in de caravan/ aanhanger gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en houd u aan de toegestane kogeldruk. Door een geringere luchtdichtheid nemen de prestaties van de motor af als men op grotere hoogte boven de zeespiegel komt. Trek boven de 1000 m 10% van het maximale aanhangergewicht af en herhaal dit voor elke volgende 1000 m.
Het trekken van een aanhanger op een helling veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur. De koelventilator wordt elektrisch bediend en is niet afhankelijk van het motortoerental. ) Pas uw snelheid aan om het toerental te beperken. Het maximale aanhangergewicht is afhankelijk van het hellingspercentage en de buitentemperatuur. Let in elk geval goed op de aanwijzing van de koelvloeistoftemperatuurmeter.
Het trekken van een aanhanger verlengt de remweg. Bij een lange afdaling is het, om te voorkomen dat de remmen oververhit raken, raadzaam om op de motor af te remmen.
Raadpleeg de rubriek "Technische gegevens" voor de gewichten en aanhangergewichten die voor uw auto van toepassing zijn.
Zijwind ) Houd er rekening mee dat de zijwindgevoeligheid van de auto groter is.
) Als het waarschuwingslampje van de koelvloeistoftemperatuur gaat branden in combinatie met het waarschuwingslampje STOP, P stop dan zo snel mogelijk en zet de motor af.
Banden ) Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien nodig op de juiste waarde.
Verlichting ) Controleer de verlichting van de aanhanger. De parkeerhulp wordt automatisch uitgeschakeld als bij het aankoppelen van een aanhanger een originele PEUGEOT-trekhaak wordt gebruikt.
8
211
Praktische informatie
Allesdragers monteren Max. toegestane daklast op allesdrager, bij een maximale laadhoogte van 40 cm (m.u.v. fietsendrager): 100 kg. Pas bij een belading hoger dan 40 cm de rijsnelheid aan aan de rijomstandigheden om schade aan de allesdragers en de bevestigingsplaatsen op het dak te voorkomen. Raadpleeg de wetgeving van uw land met betrekking tot het vervoeren van voorwerpen die langer zijn dan de auto.
Houd u bij het monteren van de dwarsdragers aan hun montageplaats. Deze zijn herkenbaar aan de merktekens op beide dakrails.
212
Gebruik door PEUGEOT goedgekeurde accessoires en houd u aan de aanwijzingen en instructies in de montagehandleiding van de fabrikant om beschadiging van de carrosserie (vervorming, krassen, ...) te voorkomen.
Praktische informatie
Accessoires Een ruime keuze aan accessoires en originele onderdelen wordt u aangeboden door het PEUGEOT-netwerk. Deze accessoires en onderdelen zijn getest en goedgekeurd ten aanzien van bedrijfszekerheid en veiligheid. Ze zijn volledig aangepast aan uw auto, zijn voorzien van een artikelnummer en beschikken over de garantie van PEUGEOT.
"Comfort":
"Styling":
"Bescherming":
thermomodule, rokersset, 230V-aansluiting, uitneembare lamp, ...
spoiler, spatlappen voor en achter, aluminium pookknop, lichtmetalen velgen (16, 17, 18 en 19 inch), carrosseriestylingset, buitenspiegelkappen, windgeleiders op de portieren, ...
matten*, stoelhoezen, beschermhoes voor de auto, zonneschermen, bagagenet, bagagenet voor hoge lading, hondenrek, dorpelbeschermers voor portieren en bagageruimte, kunststof stootlijsten, ...
"Familie en recreatie":
"Veiligheid":
zitverhogers en kinderzitjes, bak in bagageruimte, dakkoffer, skidrager, fietsendrager op trekhaak, trekhaken (zwanenhals, zonder gereedschap afneembare kogel, wegklapbaar), bedrading, verschuifbare laadvloer, ombouwset bedrijfsauto, ... De trekhaak en bijbehorende bedrading moeten door het PEUGEOT-netwerk worden gemonteerd.
snelheidsregelaar/-begrenzer, inbraakalarm, hyperfrequentie-eenheid, graveren van ruiten, slotbouten, alcoholtest, EHBOtrommel, gevarendriehoek, veiligheidsvest, voertuigvolgsysteem voor lokalisering na diefstal, winteruitrusting (stalen 17 inchvelgen geschikt voor sneeuwkettingen), sneeuwkettingen, achteruitrijcamera, parkeerhulp voor en achter, bagageblok, ...
8 *
Om te voorkomen dat pedalen blijven hangen: - controleer of de mat goed op zijn plaats ligt en goed is bevestigd, - leg nooit meerdere matten op één plaats.
213
Praktische informatie
"Multimedia": autoradio's, portable navigatiesystemen, portable videoscherm Takara/Sony, Bluetooth handsfree set, luidsprekers, DVD-speler, WiFi, rijhulpsystemen, videoafspeelmogelijkheid, hyperfrequentie-eenheid, ...
Installeren van radiocommunicatiezenders Voordat u radiozenders als uitrusting achteraf monteert, kunt u bij het PEUGEOT-netwerk informeren naar de technische gegevens (frequentieband, maximaal uitgangsvermogen, positie antenne, specifieke installatievoorschriften) van de voor montage geschikte zenders ter beschikking, volgens de Richtlijn Elektromagnetische Compatibiliteit (2004/104/EG).
214
Producten voor reiniging, onderhoud (interieur en exterieur), bijvullen (ruitensproeiervloeistof...) en navullen (flacon voor bandenreparatieset...) zijn verkrijgbaar bij het PEUGEOT-netwerk.
Afhankelijk van de lokale wetgeving kan de aanwezigheid van een veiligheidsvest, een gevarendriehoek en een set reservelampen en -zekeringen in de auto verplicht zijn.
Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van PEUGEOT voorkomen, kan leiden tot storingen in het elektronisch systeem van uw auto en een verhoogd stroomverbruik veroorzaken. Houdt u rekening met deze te nemen voorzorgmaatregel. Wij raden u aan contact op te nemen met een vertegenwoordiger van het merk PEUGEOT om u te laten informeren over het assortiment uitrustingen en accessoires voorzien van een artikelnummer.
Onderhoud
PEUGEOT & TOTAL
9 215
Onderhoud
Openen van de motorkap Zet het contact altijd af (verklikkerlampje Ready uit) als u werkzaamheden onder de motorkap wilt uitvoeren, om letsel door het automatisch starten van de motor te voorkomen.
Raak de oranje "hoogspanningskabels" nooit aan.
Openen ) In het interieur: trek de handgreep links onder het dashboard naar u toe.
) Aan de buitenzijde: beweeg de hendel omhoog en til de motorkap op. Een gasdemper opent de motorkap en houdt deze omhoog.
Sluiten ) Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat deze aan het einde van de slag in het slot vallen. ) Controleer of de motorkap goed vergrendeld is.
216
Onderhoud
Brandstoftank leeg (Diesel) Bij auto's met HDi-motor is het in het geval van een lege brandstoftank noodzakelijk om het brandstofsysteem te ontluchten: raadpleeg de afbeelding van de desbetreffende motorruimte.
Als de tank van uw auto is voorzien van een tankbeveiliging, raadpleeg dan de rubriek "Tankbeveiliging (Diesel)".
Als de motor niet direct aanslaat, beëindig dan uw startpoging en herhaal de procedure.
Zet het contact altijd af (verklikkerlampje Ready uit) als u werkzaamheden onder de motorkap wilt uitvoeren, om letsel door het automatisch starten van de motor te voorkomen.
2.0 HDi-motor
) Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel. ) Open de motorkap. ) Verwijder indien nodig de afdekkap van de motor voor toegang tot de opvoerpomp. ) Draai de ontluchtingsnippel los. ) Bedien de handopvoerpomp tot u brandstof door de transparante slang ziet stromen. ) Draai de ontluchtingsnippel vast. ) Bedien de startmotor tot de motor aanslaat (als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, wacht dan vijftien seconden alvorens opnieuw te starten). ) Als de motor na enkele pogingen niet aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp en vervolgens de startmotor opnieuw. ) Breng de afdekkap van de motor aan en controleer vervolgens of deze goed vastzit. ) Sluit de motorkap.
9 217
Onderhoud
Dieselmotor Zet het contact altijd af (verklikkerlampje Ready uit) als u werkzaamheden onder de motorkap wilt uitvoeren, om letsel door het automatisch starten van de motor te voorkomen.
Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus, het vervangen van bepaalde onderdelen en het ontluchten van het brandstofcircuit. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.
218
Reservoir stuurbekrachtiging. Reservoir ruiten- en koplampsproeiers. Reservoir koelvloeistof. Reservoir remvloeistof. Accu/zekeringen. Zekeringkast. Luchtfilter. Oliepeilstok. Motorolie (bij)vullen. Handopvoerpomp. Ontluchtnippel.
Onderhoud
Niveaus controleren Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Controleer de onderstaande niveaus regelmatig en vul indien nodig bij, tenzij anders aangegeven. Zet het contact altijd af (verklikkerlampje Ready uit) als u werkzaamheden onder de motorkap wilt uitvoeren, om letsel door het automatisch starten van de motor te voorkomen.
Let bij werkzaamheden onder de motorkap goed op, want bepaalde delen van de motor kunnen zeer heet zijn (kans op brandwonden).
Motorolieniveau Het motorolieniveau kan bij aangezet contact worden gecontroleerd via de motorolieniveaumeter op het instrumentenpaneel, of met de oliepeilstok. Een handmatige controle van het motorolieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor minstens 30 minuten niet heeft gedraaid. Het is normaal dat u tussen twee onderhoudsbeurten door olie moet bijvullen. PEUGEOT adviseert u om elke 5000 km het olieniveau te controleren en, indien nodig, olie bij te vullen. Na het bijvullen zal de olieniveaumeter op het dashboard bij het aanzetten van het contact na 30 minuten de juiste waarde aangeven.
Olie verversen Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het verversingsinterval voor uw auto. Om een verminderde betrouwbaarheid van de motor en de emissieregeling te voorkomen, is het gebruik van additieven in de motorolie niet toegestaan.
Type motorolie
Type remvloeistof
Gebruik de door de fabrikant aanbevolen motorolie voor uw auto en motoruitvoering.
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven remvloeistof die voldoet aan de DOT4-norm.
Remvloeistofniveau
Stuurbekrachtigingsvloeistofniveau
Het remvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden. Controleer indien dit niet het geval is of de remblokken van uw auto zijn versleten.
Remvloeistof verversen
Het stuurbekrachtigingsvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden. Draai bij koude motor de dop open om het niveau te controleren.
9
Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het voorgeschreven verversingsinterval.
219
Onderhoud
Niveau ruiten- en koplampsproeiervloeistof Het koelvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden, maar mag beslist niet hoger zijn. Als de motor warm is, wordt de temperatuur van de koelvloeistof geregeld door de koelventilator. Deze kan ook bij afgezet contact werken. Bij uitvoeringen voorzien van een roetfilter kan de koelventilator bij afgezet contact nog (gaan) werken, zelfs bij koude motor. Wacht bovendien alvorens werkzaamheden aan het koelsysteem uit te voeren ten minste 1 uur nadat de motor gedraaid heeft, omdat het koelsysteem onder druk staat. Draai om brandwonden te voorkomen de dop eerst 2 omwentelingen los om de druk te laten dalen. Verwijder, als de druk eenmaal gedaald is, de dop en vul koelvloeistof bij.
220
Koelvloeistof verversen De koelvloeistof behoeft niet te worden ververst.
Type koelvloeistof Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven koelvloeistof.
Wanneer uw auto is voorzien van koplampsproeiers, wordt een te laag vloeistofniveau van de ruitenen koplampsproeiers aangegeven door een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel. Vul bij de eerstvolgende gelegenheid het reservoir bij.
Type ruiten- en koplampsproeiervloeistof Voor een optimale reiniging en om het bevriezen van de sproeiers te voorkomen is het (bij)vullen van het reservoir met water niet toegestaan.
Onderhoud
Niveau brandstofadditief (diesel met roetfilter)
Afgewerkte producten
Een te laag additiefniveau wordt aangegeven door het verklikkerlampje Service in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel.
Vermijd langdurig huidcontact met afgewerkte olie en andere vloeistoffen. De meeste van deze vloeistoffen zijn bijtend en schadelijk voor de gezondheid.
Bijvullen
Gooi afgewerkte olie en andere vloeistoffen niet in het riool, in het water of op de grond. Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor bestemde containers bij het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
9 221
Onderhoud
Controles Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, de bladzijden in het onderhoudsboekje die betrekking hebben op de motoruitvoering van uw auto voor het laten controleren van bepaalde onderdelen volgens het onderhoudsschema van de constructeur. Laat de controles eventueel uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Zet het contact altijd af (verklikkerlampje Ready uit) als u werkzaamheden onder de motorkap wilt uitvoeren, om letsel door het automatisch starten van de motor te voorkomen.
12V-accu
Luchtfilter en interieurfilter
De accu is onderhoudsvrij. Niettemin is het raadzaam om regelmatig te controleren of de accupolen en -klemmen schoon zijn, vooral bij warm weer en in de winter. Raadpleeg voordat u de accukabels losneemt de rubriek "Praktische informatie" voor meer informatie over de te nemen voorzorgsmaatregelen.
Laat de filters periodiek vervangen volgens de in het onderhoudsboekje aangegeven intervallen. Als de omgeving (veel stof...) en het gebruik (veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding geven, moeten de filters twee keer zo vaak worden vervangen. Een verstopt interieurfilter kan de prestaties van de airconditioning verstoren en onaangename geuren veroorzaken.
Oliefilter Deze sticker, die hoort bij het Stop & Startsysteem, geeft aan dat er een speciale 12V-loodaccu is gebruikt die alleen losgekoppeld en/of vervangen mag worden door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
222
Laat bij het olie verversen tevens het oliefilter vervangen. Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het vervangingsinterval.
Onderhoud
Roetfilter (diesel) Als het roetfilter vervuild is, wordt u hierop geattendeerd door het tijdelijk branden van dit lampje in combinatie met een melding op het multifunctionele display.
Ga om het roetfilter te regenereren, zodra de omstandigheden het toelaten, met een snelheid van minimaal 60 km/h rijden tot het lampje dooft. Als het lampje blijft branden is het minimum brandstofadditiefniveau bereikt: raadpleeg de paragraaf "Niveau brandstofadditief". Bij een nieuwe auto kunt u de eerste paar keer dat het roetfilter geregenereerd wordt een brandlucht ruiken; dit is volkomen normaal. Als langdurig met zeer lage snelheid wordt gereden of de motor langdurig stationair draait, kan bij gasgeven soms rook uit de uitlaat waargenomen worden. Dit heeft geen invloed op de prestaties en heeft geen gevolgen voor het milieu.
Tijdens de regeneratie van het roetfilter is 100% elektrisch rijden niet mogelijk.
EGS-versnellingsbak met 6 versnellingen De versnellingsbak is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het interval van de niveaucontrole.
Remblokken De slijtage van de remblokken is sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral bij stadsverkeer en veel korte ritten. Hierdoor kan het noodzakelijk blijken om de remblokken vaker, tussen twee onderhoudscontroles door, te laten controleren. Als het remsysteem vrij is van lekkages, duidt een te laag remvloeistofniveau erop dat de remblokken versleten zijn.
9 223
Onderhoud
Staat van remschijven of een gekwalificeerde werkplaats voor informatie over het controleren van de slijtage van de remschijven.
Elektrische parkeerrem Dit systeem hoeft niet apart gecontroleerd te worden. Als er zich toch een probleem voordoet, laat het systeem dan controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Raadpleeg voor meer informatie de rubriek "Elektrische parkeerrem - § Storingen".
224
Gebruik uitsluitend door PEUGEOT aanbevolen producten of gelijkwaardige kwaliteitsproducten. Om de werking van belangrijke organen als het remsysteem te optimaliseren, selecteert en biedt PEUGEOT specifieke producten aan. Vanwege de kans op beschadiging van het elektrisch systeem is het reinigen van de motorruimte met een hogedrukreiniger niet toegestaan.
Technische gegevens
Elektromotor en tractiebatterij Elektromotor Techniek Max. vermogen: ECE-norm (kW)
Synchroon met permanente magneten. 27
Toerental bij max. vermogen (t/min)
2500
Max. koppel: ECE-norm (Nm)
200
Toerental bij max.koppel (t/min)
1250
Rendement (%)
80 - 90
Tractiebatterij
Ni-MH (Nikkel-metaalhydride)
Spanning (V~)
200
Energieopslagcapaciteit (kWh / Ah) Actieradius (km)
1,1 / 5,5 2 (ongeveer)
De actieradius is afhankelijk van de weersomstandigheden, de rijstijl van de bestuurder, het gebruik van de elektrische uitrustingen van de auto en de leeftijd van de batterij.
10 225
Technische gegevens
Motor en versnellingsbak Dieselmotor Versnellingsbak Type Variant Uitvoering Cilinderinhoud (cm3) Boring x slag (mm) Max. vermogen: ECE-norm (kW)
2,0 l HDi 163 pk 2Tronic (6 versnellingen) 8URHC8/P 1997 85 x 88 120
Toerental bij max. vermogen (t/min)
3850
Max. koppel: ECE-norm (Nm)
300
Toerental bij max. koppel (t/min)
1750
Brandstof
Diesel
Katalysator
Ja
Roetfilter
Ja
Inhoud carter (in liter) Motor (met vervangen filter)
226
5
Technische gegevens
Gewichten en aanhangergewichten (in kg) Dieselmotoren Versnellingsbak Type Variant Uitvoering
2,0 l HDi 163 pk 2Tronic (6 versnellingen) 8URHC8/P
-
Ledig gewicht
1770
-
Gewicht rijklaar*
1845
-
Maximaal technisch toegestane massa totaal
2325
-
Maximaal toegestaan treingewicht helling max. 12%
3125
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12%
800
Aanhanger geremd** (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1100
-
Aanhanger ongeremd
750
-
Aanbevolen kogeldruk
75
-
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg). ** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
10 227
Technische gegevens
Afmetingen (in mm)
brandstoftank). Deze waarde kan, afhankelijk van de belading van de auto, de ondergrond en de omgeving variëren. Als de bestuurder van mening is dat de auto een obstakel kan passeren, is hij hiervoor zelf volledig verantwoordelijk.
228
Technische gegevens
Identificatie
De auto is voorzien van verschillende zichtbare merktekens voor de identificatie en registratie van de auto. De sticker bevat de volgende informatie: bandenspanning zonder en met volle belading, bandenmaat, door de constructeur aanbevolen bandenmerken, bandenspanning van het reservewiel, kleurcode van de lak.
Controleer de bandenspanning minimaal één keer per maand, bij koude banden. A. Serienummer onder de motorkap. Dit nummer is ingeslagen in de carrosserie, bij de schokdempersteun.
C. Constructeurssticker. Dit nummer staat op een eenmalige sticker op de portiersponning, aan bestuurderszijde.
B. Serienummer op de onderste voorruittraverse. Dit nummer staat op een sticker en is zichtbaar door de voorruit.
D. Sticker bandenspanning/kleurcode van de lak. Deze sticker is op de middenstijl aan bestuurderszijde bevestigd.
Er mogen alleen sneeuwkettingen op de voorwielen worden gemonteerd. De keuzeschakelaar moet in de stand 4WD staan.
Een te lage bandenspanning veroorzaakt een hoger brandstofverbruik.
10 229
Technische gegevens
230
URGENCE-OPROEP OF ASSISTANCE-OPROEP 231
URGENCE-OPROEP OF ASSISTANCE-OPROEP Druk in geval van nood langer dan 2 seconden op deze toets. Het knipperen van het groene ledlampje en een geluidssignaal bevestigen dat de oproep naar de alarmcentrale PEUGEOT CONNECT SOS is verstuurd*. Het groene ledlampje blijft branden (zonder te knipperen) wanneer de verbinding tot stand is gebracht. Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit. Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de oproep geannuleerd. Het groene ledlampje dooft. De annulering wordt bevestigd met een gesproken bericht. Om een oproep te annuleren kunt u ook de alarmcentrale PEUGEOT CONNECT SOS melden dat de oproep per vergissing werd verstuurd. De alarmcentrale PEUGEOT CONNECT SOS lokaliseert onmiddellijk uw auto, neemt in uw landstaal contact met u op** en roept indien nodig de hulp in van de bevoegde hulpdiensten**. In landen waar de alarmcentrale niet operationeel is of wanneer de lokalisatie uitdrukkelijk is geweigerd, wordt de oproep meteen doorgestuurd naar de hulpdiensten (112), zonder lokalisatie. Wanneer de elektronische eenheid airbags een botsing heeft waargenomen, wordt onafhankelijk van het eventueel afgaan van de airbags, automatisch een noodoproep gedaan. * Afhankelijk van de algemene gebruiksvoorwaarden, die u bij uw verkooppunt kunt opvragen, en de technische beperkingen van het systeem. ** Afhankelijk van de geografische dekking van PEUGEOT CONNECT SOS en PEUGEOT CONNECT ASSISTANCE en van de officiële landstaal die door de eigenaar van de auto is gekozen. De lijst van de landen waar het systeem werkzaam is en de lijst van beschikbare diensten van PEUGEOT CONNECT kunt u bij uw verkooppunt opvragen of op www.peugeot.nl bekijken. 232
Druk langer dan 2 seconden op deze toets voor het aanvragen van hulp bij het stranden van de auto. Een gesproken bericht bevestigt dat de oproep is verstuurd**. Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de aanvraag geannuleerd. Dit wordt bevestigd door een gesproken bericht.
WERKING VAN HET SYSTEEM Bij het aanzetten van het contact, gaat het groene lampje 3 seconden branden. Dit duidt op een goede werking van het systeem. Het oranje lampje knippert: er is een storing in het systeem. Het oranje lampje blijft branden: de noodbatterij moet vervangen worden. Raadpleeg in beide gevallen het PEUGEOT-netwerk. Wanneer u uw auto buiten het PEUGEOT-netwerk hebt gekocht, raden wij u aan de aanwezigheid van deze diensten bij het netwerk te laten controleren en eventueel configureren. In een meertalig land kunt u het systeem laten configureren in de officiële landstaal van uw voorkeur. Om technische redenenen, zoals het verbeteren van de diensten van PEUGEOT CONNECT, behoudt de constructeur zich het recht voor om op elk willekeurig moment het telematicasysteem in de auto te wijzigen.
JBL HIFI-SYSTEEM Het Hifi-systeem versie 5.1 is door de ingenieurs van PEUGEOT samen met de specialisten van het merk JBL ontwikkeld.
Voor een optimale geluidskwaliteit zijn voor en achter in het interieur vier tweewegluidsprekersets gemonteerd. De twee wegen worden door een actief filtersysteem van elkaar gescheiden. De luidsprekersets bestaan uit een tweeter met textieldome, voor een stabiele en uitgebalanceerde geluidsweergave van de hoge tonen, en een mediumwoofer met een vermogen van 50 W RMS voorzien van een omgekeerde driver en een neodymium magneet voor een perfecte weergave van de lage tonen. De centrale luidspreker in het dashboard zorgt voor een nog betere geluidskwaliteit en geeft de inzittenden het gevoel bij een live-optreden aanwezig te zijn. De subwoofer in de bagageruimte, met een drievoudige spoel en een vermogen van 150 W, geeft extra diepte en kleur aan de lage tonen van het geluidsspectrum. Het geheel wordt aangestuurd door een 10-wegversterker met een vermogen van 500 W RMS en een impedantie van 2 ohm. Deze versterker is van specifieke software voorzien die zorgt voor een surround-effect en een uitstekende geluidsverdeling, zodat zowel de bestuurder als de passagiers optimaal van de muziek kunnen genieten.
233
234
PEUGEOT CONNECT NAV GPS-NAVIGATIE MULTIMEDIA-AUTORADIO/BLUETOOTHTELEFOON INHOUD
Dit systeem is zodanig gecodeerd dat het uitsluitend in uw auto functioneert.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto. Wanneer de eco-mode is geactiveerd, schakelt het systeem zichzelf na het afzetten van de motor automatisch uit om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.
01 02 03 04 05 06 07 08 09 10 11 12
Basisfunctie - Bedieningspaneel Stuurkolomschakelaars Werking Navigatie Verkeersinformatie Telefoneren Index - ADDR BOOK Radio Multimediaspelers Audio-instellingen Configuratie Menustructuur
Veelgestelde vragen
blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz.
236
blz.
283
238 239 241 255 258 266 269 272 278 279 280
235
01 BASISFUNCTIES Ingedrukt houden: resetten van het systeem.
Selecteren van de geluidsbron: CD, USB, AUX, Apple®-speler, Bluetooth Streaming, Radio.
Functie TA (verkeersinformatie) aan/uit.
Selecteren van het FM-golfbereik.
Toets MODE: selecteren van het type permanente weergave.
Annuleren van de bewerking, omhoog in de menustructuur. Lang indrukken: terug naar de permanente weergave.
Draaien: volumeregeling (voor elke geluidsbron afzonderlijk, inclusief de TA-meldingen en navigatieaanwijzingen).
Toegang tot de " Audioinstellingen ": klankkleur, bassen, hoge tonen, loudness, geluidsverdeling, balans links/rechts, balans voor/achter, snelheidsafhankelijke volumeregeling.
Aan/uit. Kort indrukken: onderbreken/ herstellen van het geluid.
Display uitschakelen. Selecteren: automatisch zoeken naar radiozenders in aflopende/ oplopende volgorde. van het vorige/volgende nummer op de CD, MP3-bestand of mediabestand. De kaart naar links/naar rechts verplaatsen in de stand " De kaart verplaatsen ". 236
Weergave van de lijst met ontvangen radiozenders, nummers of CD/MP3/Apple®-speellijsten. Lang indrukken: beheer van de structuur van de MP3/ WMA-bestanden/bijwerken van de lijst met ontvangen radiozenders.
Kort indrukken: selecteren van een in het geheugen opgeslagen radiozender. Lang indrukken: de radiozender waar u op dat moment naar luistert opslaan als voorkeuzezender.
Selecteren: van het vorige/volgende item in een lijst of in een menu. van de vorige/volgende afspeellijst van de mediadrager. stapsgewijs zoeken naar een radiozender met een hogere/lagere frequentie. van de vorige/volgende MP3-afspeellijst. De kaart omhoog/omlaag verplaatsen, met de functie " De kaart verplaatsen ".
01 BASISFUNCTIES Toegang tot het menu "Telefoon" en weergave van de laatste gesprekken of aannemen van een inkomend gesprek.
Annuleren van de bewerking, omhoog in de menustructuur. Lang indrukken: terug naar de permanente weergave.
Weigeren van een inkomend gesprek of gesprek beëindigen.
Toegang tot het menu " Navigatie " en weergave van de laatst gekozen bestemmingen.
Toegang tot het menu " Verkeersinformatie TMC " en weergave van de actuele verkeersinformatie.
Met de radio als geluidsbron, toegang tot het menu " RADIO " en weergave van de lijst met ontvangen radiozenders.
Media als geluidsbron, toegang tot het menu " MEDIA " en weergave van de tracklist.
Toegang tot het menu " Configuratie ". Lang indrukken: toegang tot het GPS-bereik en de demo-modus.
Draaiknopje voor selecteren en bevestigen: Selecteer een item op het display en bevestig uw keuze door het knopje kort in te drukken. Druk als er geen menu of lijst wordt weergegeven het knopje kort in om een contextmenu op te vragen, afhankelijk van de weergave op het scherm. Draaien bij weergave van de kaart: in-/uitzoomen op de kaart.
Weergave van de lijst met contacten / Toegang tot het menu " Contacten ".
237
02 STUURKOLOMSCHAKELAARS
-
Indrukken: toegang tot het menu van het display van het instrumentenpaneel. Draaien: scrollen binnen het menu van het display van het instrumentenpaneel.
-
-
-
Volume verhogen.
-
Geluidsweergave onderbreken / hervatten. -
-
238
Volume verlagen.
-
Draaien. Radio: automatische selectie van vorige/volgende zender. Media: volgende/vorige track. Drukken en draaien: naar 6 opgeslagen voorkeurzenders. Geluidsbron wijzigen. Toets TEL/SRC (kort indrukken): Binnenkomend gesprek aannemen. Tijdens een telefoongesprek: toegang tot het menu Telefoon: Gesprek beëindigen, privé-modus, handsfree functie. Toets TEL/SRC (even ingedrukt houden): Binnenkomend gesprek weigeren of telefoongesprek beëindigen. Buiten een telefoongesprek om: toegang tot het menu Telefoon (nummer ( kiezen, contacten, lijst met gesprekken, voice mail). Selecteren van permanente weergave op het display. Radio: weegave van zenders. Media: weergave van tracklist.
03 ALGEMENE WERKING Druk een paar keer achter elkaar op de toets MODE om naar de volgende menu's te gaan:
"RADIO"
"KAART OP VOLLEDIG SCHERM"
"TELEFOON" (tijdens communicatie)
"KAART OP VERKLEIND SCHERM" (tijdens navigatie)
ENERGIESTROMEN HYBRIDESYSTEEM Raadpleeg voor meer informatie de rubriek "Weergave van de energiestromen van het hybridesysteem" van het hoofdstuk "Hybridesysteem".
VERBRUIK HYBRIDEAUTO Raadpleeg voor meer informatie de rubriek "Verbruik van uw hybrideauto" van het hoofdstuk "Hybridesysteem".
SETUP : INSTELLINGEN: datum en tijd, configuratie weergave, geluid.
Gebruik voor het schoonmaken van het display een zacht, niet-schurend doekje (bijvoorbeeld een brillendoekje) zonder schoonmaakmiddel.
Geluidsbron veranderen: RADIO : RADIO als geluidsbron. MUSIC : MUSIC als geluidsbron.
Raadpleeg het hoofdstuk "Menustructuur display" voor een gedetailleerd overzicht van de keuzemogelijkheden binnen de menu's. 239
03 ALGEMENE WERKING WEERGAVE AFHANKELIJK VAN DE CONTEXT
Door de draaiknop in te drukken krijgt u toegang tot de snelkeuzemenu's.
RADIO: 1
TA in-/uitschakelen
1
1
DTMF-tonen Ophangen
MULTIMEDIASPELERS, CD OF USB (afhankelijk van media):
Bestemming kiezen
1
2
2
2
RDS in-/uitschakelen
Afspeelwijze:
2
2
Opties 1
Veranderen van frequentieband 1
In-/uitschakelen verkeersinformatie (TA)
1
Normaal 2
Willekeurig 2
Willekeurig op elk medium 2
TELEFOON (tijdens communicatie): 1
1
240
Privémodus In de wacht zetten
1
Herhalen 2
KAARTWEERGAVE OP VOLLEDIG OF VERKLEIND SCHERM: 1
Navigatie stoppen/hervatten
GPS-coördinaten
Kaart verplaatsen
1 1
Adresboek
Alternatieve route
1 1
Adres invoeren
2
1
Info plaats Als bestemming kiezen Als etappe kiezen Deze plaats opslaan (contacten) Kaartmodus verlaten Navigatiecriteria
04 NAVIGATIE Naar het menu "NAVIGATIE" Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om updates voor de kaartgegevens te verkrijgen.
"Navigatie" "N Navigatie ig tii "
Druk op NAV.
Houd het uiteinde van de lichtschakelaar even ingedrukt om de laatste gesproken instructie te herhalen.
Selecteerr "Opties" in het navigatiemenu en vervolgens "Laatste bestemmingen wissen" en bevestig uw keuze om de laatste bestemmingen te wissen. Selecteer "Ja" en bevestig uw keuze. Het is niet mogelijk om één enkele bestemming te wissen.
Wissel tussen het menu en de lijst (links/rechts).
of
241
04 NAVIGATIE EEN BESTEMMING KIEZEN
Selecteer een plaats uit de lijst en bevestig uw keuze. U kunt ook een lijst met plaatsen in het opgegeven land opvragen door een paar letters op te geven en dit te bevestigen met "Lijst".
EEN NIEUWE BESTEMMING KIEZEN
Druk op NAV voor het menu "Navigatie".
Selecteer "Een bestemming kiezen" en bevestig uw keuze, selecteer dan "Adres invoeren" en bevestig uw keuze.
Selecteer "Land" en bevestig uw keuze.
Selecteer "Plaats" en bevestig uw keuze om de plaats van bestemming op te slaan.
Selecteer één voor één de letters van de plaats en bevestig elke letter steeds met het draaiknopje. 242
Draai aan de draaiknop en selecteer OK om uw keuze te bevestigen.
Vul de gegevens zoals "Weg" en "Nummer/Kruising" op dezelfde manier in.
Selecteer "Opslaan" om de adreskaart op te slaan. U kunt maximaal 400 kaarten opslaan.
Bevestig met "OK" om het navigeren te starten.
Selecteer een navigatiecriterium: "Snelste route", "Kortste route" of beste route "Afstand/Tijd", en selecteer indien gewenst, aanvullende criteria zoals: "Met tolwegen", "Met veerpont", of "Verkeersinformatie" en bevestig uw keuze met "OK".
04 NAVIGATIE EEN BESTEMMING KIEZEN NAAR EEN VAN DE LAATSTE BESTEMMINGEN
Druk op NAV voor het menu "Navigatie".
Selecteer de gewenste bestemming en bevestig uw keuze om het navigeren te starten.
NAAR EEN CONTACT UIT HET ADRESBOEK
Navigeren naar een uit het adresboek van de telefoon geïmporteerd adres is alleen mogelijk als het adresbestand compatibel is met het systeem.
Druk op NAV voor het menu "Navigatie".
Selecteer en bevestig "Bestemming kiezen", selecteer vervolgens "Adresboek" en bevestig uw keuze.
Selecteer de gewenste bestemming en bevestig uw keuze met "OK" om het navigeren te starten.
243
04 NAVIGATIE GPS-COÖRDINATEN ALS BESTEMMING INVOEREN
NAAR EEN PUNT OP DE KAART
Druk op NAV voor het menu "Navigatie".
Druk, als de kaart op het scherm wordt weergegeven, op OK om naar het contextmenu te gaan. Selecteer dan "Kaart verplaatsen" en bevestig uw keuze.
Selecteer en bevestig "Bestemming kiezen", selecteer "GPS-coördinaten" en bevestig uw keuze.
Verplaats de cursor op het scherm met de navigatietoets om een bestemmingspunt te kiezen.
Voer de GPS-coördinaten in en bevestig uw invoer met "OK" om het navigeren te starten.
Druk op OK voor het contextmenu van de functie "Kaart verplaatsen".
Selecteer "Als bestemming kiezen" of "Als tussenstop kiezen" en bevestig uw keuze.
244
04 NAVIGATIE NAAR POINTS OF INTEREST (POI)
Druk op NAV voor het menu "Navigatie".
Selecteer "Een bestemming kiezen" en bevestig dit, selecteer vervolgens "Een adres invoeren" en bevestig dit.
Selecteer en bevestig "POI" en selecteer en bevestig dan "Rondom huidige plaats" om een POI in de buurt te zoeken. Selecteer en bevestig "POI" om een POI in een etappe op te nemen, selecteer vervolgens "Op de route" en bevestig uw keuze. Om een POI als bestemming op te geven moet u eerst het land en de plaats opgeven (zie "Naar nieuwe bestemming"), vervolgens "POI" selecteren en bevestigen en dan "Dichtbij" selecteren en bevestigen.
Points of interest (POI) zijn openbare gebouwen en diensten in de omgeving (hotels, bedrijven, vliegvelden...).
Selecteer "Zoeken op Naam" om POI's op naam in plaats van op afstand te zoeken.
Zoek een POI in één van de rubrieken op de volgende pagina's.
Selecteer de gewenste POI en bevestig uw keuze met "OK" om het navigeren te starten.
245
04 NAVIGATIE
Dit pictogram verschijnt als er zich meerdere Points of Interest in hetzelfde gebied bevinden. Door op dit pictogram in te zoomen kunt u de verschillende Points of Interest bekijken.
POI-LIJST
246
* Afhankelijk van beschikbaarheid in het land.
04 NAVIGATIE UPDATEN RISICOZONE-POI'S De uitgebreide procedure is beschikbaar bij het PEUGEOTnetwerk.
Download vanaf internet het updatebestand voor de Risicozone POI'S en zet het op een CD-Rom of USB-stick. Deze dienst * is beschikbaar via http://peugeot. navigation.com of https://www.peugeot-connectdownloads.co.uk. De bestanden moeten in zijn geheel worden gekopieerd op het gekozen medium.
Plaats de CD-Rom of de USB-stick met het bestand voor Points Of Interest in de CD- of USBspeler van het systeem. Het systeem detecteert automatisch welk medium is geplaatst. Start de update door "JA" te bevestigen. Een melding geeft aan dat het downloaden succesvol is afgerond. Er mogen geen andere gegevens op de CD-Rom of USB-stick zijn opgeslagen. * Beschikbaar in bepaalde landen. 247
04 NAVIGATIE INSTELLEN WAARSCHUWINGSMELDINGEN RISICOGEBIEDEN
Druk op NAV voor het menu "Navigatie".
Selecteer " Opties " en bevestig uw keuze, selecteer vervolgens " Risicogebieden instellen " en bevestig uw keuze.
U kunt nu kiezen uit: "Zichtbare meldingen" "Meldingen met geluidssignalen" "Alleen meldingen weergeven bij het navigeren" "Alleen meldingen geven bij een te hoge snelheid". U kunt de tijd tussen het moment van de waarschuwing voor een Risicogebied en het passeren van het risicogebied instellen. Selecteer "OK K" om de instellingen te bevestigen. 248
Deze functies zijn alleen beschikbaar als de risicogebieden zijn gedownload en in het systeem zijn geïnstalleerd. De gedetailleerde procedure voor het updaten van de risicogebieden is beschikbaar op de website www.peugeot.com.
04 NAVIGATIE EEN ETAPPE TOEVOEGEN
ETAPPES BEHEREN
Druk op NAV voor het menu "Navigatie".
Herhaal de handelingen 1 en 2, selecteer "Etappes Ordenen/Wissen" en bevestig uw keuzes om etappes te beheren.
Selecteer "Etappes en routes" en bevestig uw keuze.
Selecteer de etappe die u wilt verplaatsen.
Selecteer "Etappe toevoegen" en bevestig uw keuze. Het adres van de etappe geeft u als bestemming op via "Adres invoeren", een kaart uit het "Adresboek", of uit "Laatste bestemmingen".
Selecteer en bevestig uw keuze om de wijzigingen op te slaan.
Selecteer "Verwijderen" om een etappe te verwijderen. Selecteer "Dichtbij" om in de buurt van de etappe te komen of "Strikt" om de etappe heel precies te rijden. Bevestig met "OK" om het navigeren te starten en globaal de richting aan te geven. 249
04 NAVIGATIE NAVIGATIEOPTIES CRITERIA VOOR DE BEREKENING
Druk op NAV voor het menu "Navigatie".
Selecteer "Rekencriteria definiëren" en bevestig uw keuze. Met deze functie kunt u de verschillende criteria voor het berekenen van de route instellen: de soort route ("Snelste route", "Kortste route", "Afstand/Tijd"), aanvullende criteria zoals ("Met tolwegen" of "Met veerpont"), al of niet rekening houden met de verkeersinformatie ("Verkeersinformatie"). Als u opgeeft dat het systeem rekening moet houden met de verkeersinformatie, wordt er automatisch een nieuwe route berekend als de verkeerssituatie daar aanleiding toe geeft.
Selecteer "Opties" en bevestig uw keuze.
Selecteer "OK" en bevestig uw keuze om de instellingen op te slaan.
250
04 NAVIGATIE KAARTEN BEHEREN POINTS OF INTEREST OP DE KAART KIEZEN
Druk op NAV voor het menu "Navigatie".
Selecteer "Kaartbeheer" r en bevestig uw keuze.
Selecteer "Gegevens van de kaart" en bevestig uw keuze.
Selecteer één of meer categorieën die u op het scherm wilt zien.
Selecteer "Standaard" om alleen "Tankstations, garages" en "Risicogebieden" (indien gedownload) weer te geven op de kaart.
Selecteer "OK" en bevestig uw keuze, selecteer nogmaals "OK" en bevestig dit opnieuw om de instellingen op te slaan.
251
04 NAVIGATIE ORIËNTERING VAN DE KAART
Druk op NAV voor het menu "Navigatie".
252
Selecteer: "Op auto georiënteerd" om de kaart op de auto te richten, "Op noorden georiënteerd" om de kaart altijd naar het noorden te richten, "Perspectief" f om de kaart in perspectief te zien.
Selecteer "Kaartbeheer" r en bevestig uw keuze.
In het menu "SETUP" kunt u de kleur van de kaart veranderen door weergave bij "Dag" of "Nacht" te kiezen.
Selecteer "Oriëntering van de kaart" en bevestig uw keuze.
De straatnamen worden op de kaart weergegeven bij een schaal van 100 m of kleiner.
04 NAVIGATIE GESPROKEN NAVIGATIEBERICHTEN INSTELLEN VOLUMEREGELING/UITSCHAKELEN
Het instellen van het volume is mogelijk door de volumeknop te bedienen tijdens de weergave van een route-aanwijzing.
Druk op NAV voor het menu "Navigatie".
Het volume van de instructies kunt u ook instellen via het menu "SETUP" / "Spraaksynthese".
Selecteer de volumeweergave en bevestig uw keuze.
Stel het gewenste volume in en bevestig uw keuze.
Selecteer "Opties" en bevestig uw keuze.
Selecteer "Uitschakelen" om de gesproken instructies uit te schakelen.
Selecteer "Instellen gesproken berichten" en bevestig uw keuze.
Selecteer "OK" en bevestig uw keuze.
253
04 NAVIGATIE MANNENSTEM/VROUWENSTEM
Druk op SETUP voor het configuratiemenu.
Selecteer "Spraaksynthese" en bevestig uw keuze.
Selecteer "Mannenstem kiezen" of "Vrouwenstem kiezen" en bevestig uw keuze met "Ja". Het systeem wordt vervolgens opnieuw opgestart.
254
05 VERKEERSINFORMATIE Naar het menu "VERKEERSINFORMATIE" "V Verkeersinformatie e kee si fo attie TMC C"
Druk op "TRAFFIC".
Wissel tussen het menu en de lijst (links/rechts).
of
255
05 INSTELLEN VAN DE FILTERS EN DE WEERGAVE VAN TMC-BERICHTEN Een TMC-bericht (Trafic Message Channel) is informatie met betrekking tot het verkeer en het weer die in real time wordt ontvangen en doorgestuurd naar de bestuurder in de vorm van gesproken berichten en visuele waarschuwingen op de navigatiekaart. Het navigatiesysteem kan in dat geval een alternatieve route voorstellen.
Druk op TRAFFIC voor weergave van het menu "Verkeersinformatie TMC".
Selecteer de functie "Geografisch filter" en bevestig uw keuze.
Wij adviseren: een filter op de route en een filter rondom de auto van: - 20 km in de stad, - 50 km op de snelweg. 256
Het systeem biedt de keuze: "Bewaar alle berichten :", of "Bewaar de berichten :" ● "Rondom de auto", (bevestig de opgegeven kilometers om dit te wijzigen en de afstand te kiezen), ● "Op de route".
Bevestig met "OK" om de wijzigingen op te slaan.
05 BELANGRIJKSTE PICTOGRAMMEN TMC
VERKEERSBERICHTEN BELUISTEREN
Zwart-blauwe driehoek: algemene informatie, bijvoorbeeld:
De functie TA (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar verkeersberichten. Om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen. Zodra een verkeersbericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven (Radio, CD, USB, ...) automatisch onderbroken en wordt het verkeersbericht weergegeven. Zodra het verkeersbericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.
Druk op RADIO om het menu weer te geven. Rood-gele driehoek: verkeersberichten, bijvoorbeeld: Selecteer "Opties" en bevestig uw keuze.
Selecteer "TA in-/uitschakelen" en bevestig uw keuze.
Het geluidsvolume van de verkeersberichten kunt u alleen instellen tijdens de weergave van een dergelijk bericht. U kunt de functie op elk moment in- of uitschakelen door op de toets te drukken. Druk tijdens een verkeersbericht op de toets wanneer u het bericht wilt onderbreken. 257
06 TELEFONEREN Toegang tot het menu "TELEFOON"
"T Telefoon elefoo " Druk op deze toets.
In de bovenbalk wordt steeds aangegeven Geen verbinding met een telefoon. Verbinding met een telefoon. Binnenkomend gesprek. Uitgaand gesprek. Bezig met synchroniseren van adresboek. Telefoongesprek bezig.
Selecteer in "Lijst gesprekken" een nummer en bevestig uw keuze met OK om een gesprek te starten. Binnenkomende gesprekken. Uitgaande gesprekken. 258
Als u verbinding met een andere telefoon maakt, wordt de lijst met de laatste gesprekken gewist.
06 TELEFONEREN BLUETOOTH-TELEFOON KOPPELEN EERSTE KOPPELING Ga voor meer informatie (compatibiliteit, extra hulp, enz.) naar www.peugeot.nl.
Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan de handsfree-set mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling de volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd als de auto stilstaat.
Selecteer "Randapparatuur zoeken" en bevestig uw keuze. Er verschijnt een overzicht van de apparatuur die waargenomen is. Wacht tot de knop "Verbinden" verschijnt.
Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon en stel deze zo in dat de telefoon "gezien" wordt. Selecteer het gewenste apparaat in de lijst, kies dan "Verbinden" en bevestig uw keuze.
Druk op deze toets.
Selecteer "Bluetooth-functies" en bevestig uw keuze.
Het systeem stelt voor: het profiel "Handsfree functie" (alleen telefoon), het profiel "Audio" (streaming: lezen van muziekbestanden van de telefoon), of beide profielen "Alle". Selecteer met "OK" en bevestig uw keuze.
259
06 TELEFONEREN De beschikbaarheid van diensten hangt af van het GSM-netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-apparatuur. Controleer in de gebruiksaanwijzing van uw telefoon en informeer bij uw provider welke diensten voor u toegankelijk zijn.
Kies het profiel "Handsfree functie" als u geen muziek wilt beluisteren.
Het systeem kan maar één profiel kiezen als de telefoon geen extra functies heeft. U kunt allebei de profielen als standaardinstelling kiezen.
Kies een code voor de verbinding en bevestig uw invoer met "OK".
Voer dezelfde pincode als die van de telefoon in om de verbinding tot stand te brengen.
260
Accepteer een automatische verbinding met de telefoon als u wilt dat de telefoon automatisch aangesloten wordt bij het starten van de auto.
Het is afhankelijk van het type telefoon of het systeem u vraagt om toestemming voor de overdracht van uw telefoonboek.
Bij terugkomst in de auto wordt de verbinding met de laatst aangesloten telefoon binnen ongeveer 30 seconden na het aanzetten van het contact, automatisch weer tot stand gebracht (Bluetooth actief en apparatuur "zichtbaar"). Om het profiel van de automatische verbinding te veranderen, moet u de koppeling met de desbetreffende telefoon ongedaan maken en de telefoon daarna met het nieuwe profiel opnieuw koppelen.
06 TELEFONEREN BELLEN
Gebruik de telefoon liever niet onder het rijden. Stop op een veilige plaats of gebruik de toetsen op het stuur.
EEN NIEUW NUMMER BELLEN
EEN CONTACT BELLEN
Druk op deze toets.
Druk op deze toets of houd TEL/SRC op het stuurwiel ingedrukt.
Selecteer "Contacten" en bevestig uw keuze. Selecteer "Bellen" en bevestig uw keuze. Selecteer het gewenste contact en bevestig uw keuze.
Toets het nummer in op het virtuele toetsenbord door de cijfers te selecteren en daarna te bevestigen. Bevestig met "OK" om het ingevoerde telefoonnummer te bellen.
Selecteer het nummer en bevestig uw keuze om het bellen te starten.
261
06 TELEFONEREN EEN GESPREK BEËINDIGEN LAATSTE NUMMERS BELLEN
Druk op deze toets of houd TEL/SRC ingedrukt, selecteer "Gesprekkenlijst" en bevestig uw keuze.
Selecteer het gewenste nummer en bevestig uw keuze.
Druk op PHONE, selecteer "Telefoonopties" en bevestig uw keuze, en selecteer vervolgens "De gesprekkenlijst wissen" als u de lijst met gesprekken wilt wissen, en bevestig uw keuze.
U kunt altijd rechtstreeks met uw telefoon bellen. Zet in dat geval de auto uit veiligheidsoverwegingen stil. 262
Druk op GESPREK BEËINDIGEN.
of Houd de toets TEL/SRC op het stuurwiel even ingedrukt.
06 TELEFONEREN EEN GESPREK AANNEMEN Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een pop-upvenster op het scherm.
Standaard is het systeem ingesteld op "Ja" om het gesprek aan te nemen. Druk op "OK" om het gesprek aan te nemen. Selecteer "Nee" en bevestig uw keuze om het gesprek te weigeren.
Houd deze toets of TEL/SRC langer ingedrukt
of druk op OPHANGEN om een gesprek te weigeren.
Druk deze toets of TEL/SRC even in om een gesprek aan te nemen.
263
06 OPTIES TIJDENS EEN GESPREK*
Druk tijdens het gesprek een paar keer op de toets MODE om het telefoonmenu te selecteren en druk vervolgens op "OK" om naar het contextmenu te gaan.
Selecteer " DTMF-tonen " om het numerieke toetsenbord te kunnen gebruiken voor het kiezen van eventuele opties die u in een gesprek worden aangegeven.
Selecteer " Verbreken " om het gesprek te beëindigen. Of druk deze toets even in.
Selecteer " Privé-modus " en bevestig uw keuze om het gesprek rechtstreeks via de telefoon te voeren. Of selecteer " Hands-freefunctie " en bevestig uw keuze om het gesprek via de luidsprekers van de audio-installatie weer te geven. Selecteer en bevestig " In de wacht zetten " om het gesprek in de wacht te zetten. Of selecteer " Gesprek hervatten " en bevestig uw keuze om een gesprek dat in de wacht is gezet, voort te zetten. * Afhankelijk van het type telefoon en het abonnement. 264
U kunt ook een conference-call met 3 deelnemers houden. Start daarvoor eerst 2 afzonderlijke gesprekken* en selecteer dan "Conference" in het contextmenu dat verschijnt als u deze toets indrukt.
06 TELEFONEREN BEHEER VAN TELEFOONVERBINDINGEN
Druk op deze toets.
BELTONEN INSTELLEN
Druk op deze toets.
Selecteer "Telefoonopties" en bevestig uw keuze. Selecteer "Bluetooth-functies".
Selecteer "Opties beltonen" en bevestig uw keuze. Selecteer "Lijst met gekoppelde randapparatuur" r en bevestig uw keuze. U kunt nu: verbinding maken met de geselecteerde telefoon via "Verbinden" of de verbinding "Verbreken", de koppeling met de geselecteerde telefoon verbreken. U kunt ook alle koppelingen tegelijk verbreken.
U kunt het volume en het type beltoon instellen.
Selecteer "OK" en bevestig uw keuze om de wijzigingen op te slaan.
265
07 INDEX - ADDR BOOK Toegang tot het menu "CONTACTEN"
"C Contacten t t "
Druk op ADDR BOOK.
"C Co ttacte Contacten t weergeven ee ge g e " (O (" " "I "I t "
De manier waarop de contactenlijst geordend is, hangt af van de gebruikte telefoon.
266
Bestemming: afkomstig van de contacten die in de mobiele telefoon en op de SIM-kaart zijn opgeslagen (afhankelijk van de synchronisatie-opties van het Bluetooth-menu en de compatibiliteit van de telefoon), opgeslagen in het systeem.
Telefooncontacten: van de mobiele telefoon en de SIM-kaart (afhankelijk van de synchronisatie-opties van het Bluetooth-menu en de compatibiliteit van de telefoon), opgeslagen in het systeem.
Selecteer een contact en bevestig uw keuze. Selecteer vervolgens "Navigeren naar" r en bevestig uw keuze.
Selecteer een telefooncontact en bevestig uw keuze om het desbetreffende nummer te bellen.
07 INDEX - ADDR BOOK ADRESBOEK / SYNCHRONISEREN CONTACTEN
Druk twee keer op ADDR BOOK en selecteer vervolgens "Nieuw contact" om een nieuw contact op te slaan.
Druk twee keer op ADDR BOOK , selecteer vervolgens "Configuratie" en bevestig uw keuze.
Selecteer "Alle contacten wissen" om de opgeslagen contacten uit het geheugen te verwijderen.
Selecteer "Synchronisatie-opties" en bevestig uw keuze: Geen synchronisatie: alleen de in het geheugen van het systeem opgeslagen contacten (altijd aanwezig). Contacten van telefoon weergeven: alleen de contacten die in het geheugen van de telefoon zijn opgeslagen. Contacten van SIM-kaart weergeven: alleen de contacten die op de SIMkaart van de telefoon zijn opgeslagen. Alle contacten weergeven: de contacten die in het geheugen van de telefoon én op de SIM-kaart zijn opgeslagen. Druk twee keer op ADDR BOOK en selecteer vervolgens "Status van contactengeheugen" als u wilt weten hoeveel contacten er in het geheugen zijn opgeslagen en hoeveel ruimte er nog over is.
Selecteer "Alles importeren" om alle contacten van de telefoon te importeren en op te slaan.
267
07 INDEX - ADDR BOOK CONTACTEN BEHEREN
Druk twee keer op ADDR BOOK, selecteer vervolgens "Contacten weergeven" en bevestig uw keuze.
Selecteer "Importeren" om één contact naar het systeem te kopiëren.
Selecteer het gewenste contact en bevestig uw keuze.
Selecteer "Verwijderen" om een opgeslagen contact uit het systeem te verwijderen.
Selecteer "Openen" om een extern contact weer te geven of een opgeslagen contact te wijzigen. Selecteer OK of ESC om dit menu te verlaten. Een extern contact moet altijd eerst geïmporteerd worden voordat u het kunt wijzigen. Het contact wordt in het geheugen van het systeem opgeslagen. Contacten in het adresboek van de telefoon of op de SIM-kaart kunnen niet verwijderd of gewijzigd worden via de Bluetooth-verbinding. 268
08 RADIO Naar het menu "RADIO"
"FM FM-band band b d" d"
Druk op RADIO.
Houd LIST even ingedrukt om het overzicht van zenders te verversen.
Wissel tussen het menu en de lijst (links/rechts). Druk op of of gebruik het draaiknopje om de vorige of volgende zender van de lijst te kiezen. of Dit overzicht verschijnt ook als u de toets LIST op het stuur indrukt. 269
08 RADIO SELECTEREN VAN EEN ZENDER
EEN ZENDER OPSLAAN
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio. De kwaliteit van de ontvangst wordt aangegeven door het aantal actieve golven in dit symbool.
Alfabetisch Druk op RADIO of LIST, kies de gewenste zender en bevestig uw keuze.
Automatisch zoeken Druk op off om automatisch naar lagere of hogere frequenties te zoeken. Of draai het knopje van de bediening op het stuur.
Handmatig zoeken Druk op of om stapsgewijs naar een andere frequentie te zoeken. 270
Houd, nadat u een zender hebt geselecteerd, een van de toetsen van het numerieke toetsenbord gedurende 2 seconden ingedrukt om deze zender op te slaan in het geheugen. Er klinkt een piepje ter bevestiging.
Druk op een van de toetsen van het numerieke toetsenbord om de onder dat nummer opgeslagen zender op te vragen. Of druk en draai aan het knopje op het stuur.
08 RADIO RDS INSCHAKELEN EN UITSCHAKELEN Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren zonder dat u zelf de frequentie hoeft te wijzigen. Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.
Druk op RADIO.
Druk, als de radiogegevens worden weergegeven op "OK" om het contextmenu op te vragen. Selecteer "RDS inschakelen/uitschakelen".
Selecteer "Opties" en bevestig uw keuze.
Selecteer "RDS inschakelen/ uitschakelen" en bevestig uw keuze.
271
09 MULTIMEDIASPELERS Naar het menu "MUZIEK-MEDIA" "MEDIA MEDIA""
Druk op MEDIA.
Wisselen van de lijst in het menu (links/rechts). Deze lijst verschijnt ook als u op toets LIST van de bediening op het stuur drukt. of
272
09 MULTIMEDIASPELERS CD, MP3-CD, USB-SPELER INFORMATIE EN ADVIEZEN De autoradio speelt bestanden met de extensie "wma, .aac, .flac, .ogg, .mp3" met een bitrate van 32 kbps tot 320 kbps af. Ook bestanden met een VBR (Variable Bit Rate) kunnen worden afgespeeld. Geluidsbestanden met een andere extensie (.mp4, .m3u, ...) kunnen niet worden afgespeeld. WMA-bestanden moeten van het type WMA9 Standaard zijn. De bemonsteringsfrequenties (sampling rates) zijn 11, 22, 44 en 48 kHz.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en vermijd speciale tekens (bijv.: " ", ?, ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen.
Het systeem is geschikt voor externe geluidsdragers (USB of iPod via USB-kabel - niet meegeleverd). U kunt deze apparatuur bedienen via de audioinstallatie van de auto. Andere randapparatuur, die bij het aansluiten niet door het systeem wordt herkend, moet met een kabel (niet meegeleverd) op de Jack-plug worden aangesloten.
Een USB-stick moet geformatteerd zijn naar FAT 16 of 32 om te kunnen worden afgespeeld.
Selecteer bij het branden van een CD-R of CD-RW de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen. Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld. Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid in (maximaal 4 x) voor een optimale geluidskwaliteit. Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken. 273
09 AUDIOBRONNEN
Plaats de CD in de speler, steek de USB-stick in de USB-poort of sluit de USB-apparatuur via een kabel (niet meegeleverd) op de USB-poort aan. Het systeem maakt gebruik van afspeellijsten (in het tijdelijke geheugen). Het maken van deze lijsten kan enkele seconden of soms enkele minuten duren nadat het apparaat voor de eerste keer is aangesloten. Het verwijderen van alle andere dan muziekbestanden en het verminderen van het aantal afspeellijsten zal het aanmaken van deze afspeellijsten versnellen. De afspeellijsten worden iedere keer na het opnieuw aanzetten van het contact of het aansluiten van een USB-stick vernieuwd. De autoradio slaat de lijsten echter wel op en als ze niet zijn gewijzigd, is de laadtijd korter. Het afspelen volgt na een korte tijd, afhankelijk van de capaciteit van de USB-stick.
GELUIDSBRON KIEZEN Via de toets SOURCE of SRC op het stuur kunt u van de ene naar de andere geluidsbron overschakelen. "CD/CD MP3"
"RADIO"
"STREAMING"
"USB, iPod"
"AUX"
Druk op MEDIA voor weergave van het menu "MEDIA".
Selecteer "Andere Media" en bevestig uw keuze.
274
09 MULTIMEDIASPELERS EEN TRACK SELECTEREN
Vorige track.
/
Volgende track.
/
LIST: Overzicht van tracks en afspeellijsten op USB of CD
Omhoog en omlaag in de lijst.
/
Bevestigen, verder in de menustructuur.
/
/
Vorige afspeellijst.
/
Volgende afspeellijst.
Snel vooruit.
Even ingedrukt houden
Snel achteruit.
Even ingedrukt houden
+
/
Terug in de menustructuur.
/ Pauze: SRC even ingedrukt houden. 275
09 MULTIMEDIASPELERS APPLE®-SPELER AANSLUITEN
276
STREAMING AUDIO
Sluit een Apple®-speler met behulp van een geschikte kabel (niet meegeleverd) aan op de USB-aansluiting. Het afspelen begint automatisch.
Streaming audio biedt de mogelijkheid om muziekbestanden op de telefoon via de audio-installatie in de auto af te spelen.
De bediening gebeurt via de audio-installatie in de auto.
Maak een verbinding met de telefoon: zie het hoofdstuk "TELEFONEREN". Kies het profiel "Audio" of "Alle".
De beschikbare indeling is die van het aangesloten apparaat (artiesten / albums / genres / playlists / audiobooks / podcasts). De standaardindeling is de indeling per artiest. Om dit te veranderen moet u terug naar het eerste niveau in de structuur om vervolgens een andere indeling te selecteren (bijvoorbeeld playlists). Bevestig uw keuze voordat u in de structuur weer afzakt naar de gewenste track.
Als de weergave niet automatisch begint, kan het zijn dat u de audioweergave moet starten via de telefoon. Het bedienen is mogelijk via de randapparatuur of met de toetsen van de autoradio.
De softwareversie van de autoradio kan incompatibel zijn met de generatie van uw Apple®-speler. De lijst van compatibele uitrusting en een update voor de software zijn verkrijgbaar bij het PEUGEOT-netwerk.
Als de streaming audio eenmaal is gestart, wordt uw telefoon als een geluidsbron beschouwd. Wij adviseren de functie "Herhalen" voor Bluetooth-apparatuur in te schakelen.
09 MULTIMEDIASPELERS AUX-INGANG GEBRUIKEN Audio-kabel niet meegeleverd
Sluit het externe apparaat (MP3-speler enz.) met een geschikte kabel aan op de JACK-aansluiting.
Druk op MEDIA voor weergave van het menu "MEDIA".
Selecteer "AUX-ingang inschakelen/ uitschakelen" en bevestig uw keuze. Stel eerst het volume van het externe apparaat in (luid). Regel daarna het volume van de audio-installatie in de auto.
De bediening gebeurt via het externe apparaat.
277
10 AUDIO-INSTELLINGEN Deze zijn op te vragen met de toets MUSIC op het bedieningspaneel of door de toets RADIO of MEDIA (afhankelijk van de geluidsbron) even ingedrukt te houden.
-
" Klankkleurr " (6 verschillende opties) " Bassen " " Hoge tonen " " Loudness " (In-/uitschakelen) "Verdeling" (" Bestuurderr ", " Alle passagiers ") " Balans " (Links/Rechts) " Faderr " (Voor/Achter) " Autom. volume " afhankelijk van de rijsnelheid (In-/uitschakelen)
De verdeling van het geluid (of de ruimtelijke verdeling dankzij het Arkamys©-systeem) in de auto is belangrijk voor de kwaliteit van de weergave en kan worden afgestemd op het aantal inzittenden. De (Klankkleurr, Bassen, Hoge tonen en Loudness) zijn voor elke geluidsbron apart in te stellen. De instellingen van de verdeling van het geluid en de balans zijn voor alle geluidsbronnen gelijk. 278
Geïntegreerd audiosysteem: Sound Staging van Arkamys©. Dankzij het Sound Staging-systeem krijgen de bestuurder en de passagiers het gevoel bij een live-uitvoering aanwezig te zijn: het geluid lijkt van voren te komen en omgeeft de inzittenden volledig. Deze nieuwe ervaring wordt mogelijk gemaakt door de software van de autoradio die de digitale signalen van de mediaspelers (radio, CD, MP3, ...) bewerkt zonder dat de instellingen van de luidsprekers veranderd hoeven te worden. Bij de bewerking van de signalen wordt rekening gehouden met de vorm van het interieur, zodat de muziek optimaal wordt weergegeven. De Arkamys©-software in uw autoradio bewerkt het digitale signaal van alle mediaspelers (autoradio, CD, MP3, enz.) waardoor een natuurlijke geluidsweergave wordt verkregen, waarbij het geluid van voren, ter hoogte van de voorruit, lijkt te komen waardoor zowel stemmen als muziekinstrumenten optimaal tot hun recht komen.
11 CONFIGURATIE WEERGAVE INSTELLEN
Druk op SETUP voor het menu "Configuratie".
Selecteer " Kies de kleurr " en bevestig uw keuze om de weergave van de kleuren en de kaart op het scherm in te stellen: stand "Dag", stand "Nacht", automatische dag/nacht-stand, op basis van het branden van de verlichting.
Selecteer "Configuratie weergave" en bevestig uw keuze.
Selecteer " Lichtsterkte instellen " en bevestig uw keuze om de lichtsterkte in te stellen. Druk op "OK" om de wijzigingen op te slaan. De instellingen voor dag en nacht zijn onafhankelijk van elkaar.
279
12 MENUSTRUCTUUR DISPLAY BASISFUNCTIE
2
KEUZE A
1
2
3
2
3
keuze A1
2
keuze A2
2
KEUZE B...
1
2
MENU "Navigatie"
2
2
Een bestemming kiezen
1
2
2
2
1
Index
2
GPS-coördinaten (Opslaan)
2
Etappes en route
1
2
3
3
280
Adres invoeren
2
2
Een etappe toevoegen
2
Adres invoeren Adresboek
2
1
Laatste bestemmingen
MENU "TRAFFIC"
Etappes Ordenen / Wissen Alternatieve route
Geografisch filter
1
Gekozen bestemming
2
Opties
2
Bewaar alle berichten Bewaar de berichten
Definiëren rekencriteria
3
Instellen gesproken berichten
3
Laatste bestemmingen wissen
2
Kaartbeheer
2
Oriëntering van de kaart
2
De kaart verplaatsen / "Volgen auto" Cartografie en update Beschrijving van bestand met risicogebieden Navigatie stoppen / hervatten
1
Op de route
TMC-zender kiezen
1
Risicozones instellen
Gegevens van de kaart
Rondom de auto
TMC automatisch volgen TMC handmatig volgen Lijst van TMC-zenders Verkeersinformatie aan / uit
12 MENUSTRUCTUUR DISPLAY MENU "Telefoon" Bellen
1
MENU "Contacten"
Contacten
1
2
Opties beltonen De gesprekkenlijst wissen
2
3
3
3
3
2
2
Alles importeren
2
Verbinden
Synchronisatie-opties
2
Verbreken
3
Wissen
3
Alles wis.
3
Randapparatuur zoeken Naam van radiotelefoon wijzigen
Alle contacten wissen
2
Lijst met gekoppelde randapparatuur
2
Configuratie
1
Bluetooth-functies
1
Nieuw contact
1
3
1
Geen synchronisatie Contacten van telefoon weergeven Contacten van SIM-kaart weergeven
Opties (radio)
1
2
Wissen
2
Volgende band
1
Importeren
2
Telefoonfuncties
1
Openen
2
Lijst gesprekken
1
Contacten weergeven
1
MENU "RADIO"
2
TA inschakelen / uitschakelen RDS inschakelen / uitschakelen Audio-instellingen
1
2
Omgeving 3
3
3
3
3
3
Geen Klassiek Jazz Rock Techno Spraak
Alle contacten weergeven Staat van de contacten
281
12 MENUSTRUCTUUR DISPLAY Lage tonen
2
2
2
3
3
2
2
1
MENU "SETUP"
Hoge tonen
2
2
MENU "MEDIA"
Volume
1
Verdeling
1
Bestuurder
Volgende medium USB-medium uitwerpen
2
Balans L-R
2
Balans V-A
2
Autom. volume
2
Radiolijst updaten
1
1
Harmonie
3
Normaal
Cartografie
3
Willekeurig
4
Willekeurig op hele medium
4
Herhalen
4
Audio-instellingen (idem RADIO)
2
AUX-ingang inschakelen / uitschakelen
2
Dagstand Nachtstand Dag/Nacht auto
Lichtsterkte instellen Datum en tijd instellen Spraaksynthese
1
2
2
282
Kies de kleur
2
Afspeelmodus
1
Alle passagiers
Configuratie display
1
Volume van de instructies Mannenstem kiezen / Vrouwenstem kiezen n
VEELGESTELDE VRAGEN In de volgende tabel vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw radio. VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
De route wordt niet berekend.
De criteria kunnen tegenstrijdig zijn met de huidige plaatsbepaling (bijv. geen tolwegen terwijl de auto zich op een autosnelweg met tol bevindt).
Controleer de criteria in het Menu "Navigatie"\ "Opties"\"Rekencriteria definiëren".
De POI's worden niet aangegeven.
De POI's zijn niet geselecteerd.
Selecteer de POI's in de lijst met POI's.
De POI's zijn niet gedownload.
Download de POI's van de website: "http://peugeot.navigation.com".
Het geluidssignaal van de Risicogebieden functioneert niet.
Het geluidssignaal is niet geactiveerd.
Activeer het geluidssignaal in het menu "Navigatie"\"Opties"\"Risicogebieden instellen".
Het systeem stelt bij belemmeringen geen alternatieve routes voor.
Er wordt geen rekening gehouden met de actuele verkeersinformatie.
Selecteer de functie "Verkeersinformatie" in het overzicht met criteria.
Ontvangst van een melding van een Risicogebied dat niet op mijn route ligt.
Het systeem meldt alle Risicogebieden die zich buiten de route in een bepaalde zone rondom de auto bevinden. Hierdoor worden ook Risicogebieden gesignaleerd die zich op nabij gelegen routes of op parallelbanen bevinden.
Zoom in op de kaart om de exacte positie van het Risicogebied te kunnen bepalen. Selecteer "Op de route" om de waarschuwingen buiten de route uit te schakelen of om de tijdsduur tussen het moment van de melding en het passeren van het risicogebied te verkorten.
283
VEELGESTELDE VRAGEN VRAAG Sommige files op de route worden niet direct gemeld.
De hoogte wordt niet weergegeven.
Het lukt me niet om mijn Bluetooth-telefoon te koppelen.
Het signaal van de aangesloten Bluetoothtelefoon is niet hoorbaar.
284
ANTWOORD
OPLOSSING
Bij het opstarten heeft het systeem enkele minuten nodig om de verkeersinformatie te ontvangen.
Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt ontvangen (weergave van de icoontjes van de verkeersinformatie op de kaart).
Het filter is te krap ingesteld.
Verander de instellingen via "Geografisch filter".
In bepaalde landen is alleen voor de hoofdwegen (autosnelwegen...) verkeersinformatie beschikbaar.
Dit is een normaal verschijnsel. Het systeem is afhankelijk van de beschikbare verkeersinformatie.
Bij het opstarten kan de initialisatie van het GPS tot 3 minuten duren voordat er meer dan 4 satellieten correct worden ontvangen.
Wacht tot het systeem volledig is opgestart. Controleer of het GPS van ten minste 4 satellieten een signaal ontvangt (druk lang op de toets SETUP, selecteer vervolgens "GPS-bereik").
De kwaliteit van de GPS-ontvangst kan worden beïnvloed door de omgeving (tunnel...) en het weer.
Dit is een normaal verschijnsel. De werking van het systeem is afhankelijk van de ontvangst van het GPS-signaal.
Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie van de telefoon is uitgeschakeld of dat uw telefoon niet zichtbaar is voor het systeem.
-
Controleer of de Bluetooth-functie van uw telefoon is ingeschakeld. Controleer bij de instellingen van uw telefoon of deze op "Vind mij" staat.
De Bluetooth-telefoon is niet compatibel met het systeem.
Een overzicht van compatibele Bluetoothtelefoons is verkrijgbaar bij het netwerk.
Het geluid is afhankelijk van zowel het systeem als de telefoon.
Verhoog het volume van de radio eventueel tot het maximum en verhoog het geluidsniveau van de telefoon indien nodig.
Het geluid wordt verstoord door omgevingsgeluiden.
Beperk het omgevingsgeluid (ramen sluiten, aanjager lager zetten, snelheid verminderen enz.).
VEELGESTELDE VRAGEN VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
Sommige contacten komen dubbel voor in de lijst.
Bij het synchroniseren worden de contacten op de simkaart en/of die in het geheugen van de telefoon overgenomen. Als beide geheugens worden gesynchroniseerd kan het voorkomen dat sommige contacten dubbel worden overgenomen.
Kies "Contacten van simkaart weergeven" of "Contacten van telefoon weergeven".
De contacten worden niet in alfabetische volgorde weergegeven.
Sommige telefoons hebben speciale weergave-opties. Afhankelijk van de instellingen kunnen contacten in een bepaalde volgorde worden overgenomen.
Verander de instellingen voor de weergave van contacten in de telefoon.
Het systeem ontvangt geen SMS-berichten.
De Bluetooth-functie stuurt geen SMS-berichten door naar het systeem.
De CD wordt steeds uitgeworpen of kan niet worden afgespeeld door de CD-speler.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de autoradio gelezen kunnen worden.
-
De gebrande CD is niet compatibel met de CD-speler.
-
Controleer of de CD op de juiste wijze in de speler is geplaatst. Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd. Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk "Audio". De CD-speler van de autoradio kan geen DVD's afspelen. De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's is onvoldoende om deze door de autoradio te laten afspelen.
De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de audioinstallatie wordt herkend.
-
Na het laden van een CD of het aansluiten van een USB-stick moet u enige tijd wachten.
Bij het plaatsen van een nieuwe gegevensdrager leest het systeem een aantal gegevens uit (index, titel, artiest, enz.). Dit kan enkele seconden tot enkele minuten duren.
Dit is een normaal verschijnsel.
De CD-speler levert een slechte geluidskwaliteit.
De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit.
Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op de CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op 0 en kies geen klankkleur. 285
VEELGESTELDE VRAGEN VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
Soms wordt de informatie tijdens de weergave van een mediaspeler niet correct weergegeven.
De audio-installatie kan sommige karakters niet weergeven.
Gebruik standaard karakters voor de benaming van nummers en afspeellijsten.
Bij streaming audio start het lezen van bestanden niet.
De aangesloten randapparatuur biedt geen mogelijkheid om het lezen automatisch te starten.
Start het afspelen via de aangesloten randapparatuur.
De namen van de nummers en de speelduur verschijnen niet op het scherm bij streaming audio.
De Bluetooth-verbinding biedt deze mogelijkheid niet.
De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.
Activeer de functie "RDS" via het snelmenu om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is.
De omgeving waarin u rijdt (bergen, hoge gebouwen, bruggen, tunnels enz.) kan leiden tot een slechte ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de radio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of een parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het PEUGEOT-netwerk.
Ik kan sommige opgeslagen zenders uit de lijst niet ontvangen.
De naam van de zender verandert. 286
De zender wordt niet meer ontvangen of de naam van de zender in de lijst is veranderd. Sommige zenders sturen in plaats van een naam andere informatie mee (titel van het actuele nummer enz.). Het systeem beschouwt deze informatie als de naam van de zender.
VEELGESTELDE VRAGEN VRAAG Na het instellen van de bassen en hoge tonen is de geluidssfeer niet meer geselecteerd.
ANTWOORD
OPLOSSING
De geluidssfeer is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen. Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in te stellen.
Wijzig de instelling van de bassen en de hoge tonen of de geluidssfeer om de gewenste geluidskwaliteit te verkrijgen.
De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans. Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in te stellen.
Wijzig de instelling van de balans of de geluidsverdeling om de gewenste geluidskwaliteit te verkrijgen.
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (Volume, Bassen, Hoge tonen, Klankkleur, Loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
Controleer of de audio-instellingen (Volume, Bassen, Hoge tonen, Klankkleur, Loudness) zijn afgestemd op de verschillende geluidsbronnen. Het is raadzaam de AUDIO-functies (Bassen, Hoge tonen, Fader, Balans) in de middelste stand te zetten, de klankkleur "Lineair" te selecteren en de functie Loudness AAN te zetten als de CD-speler is geselecteerd en UIT te zetten als de radio is geselecteerd.
Na het selecteren van een geluidssfeer staan de bassen en hoge tonen weer op 0. Bij het veranderen van de balans wordt de gekozen geluidsverdeling uitgeschakeld. Bij het veranderen van de geluidsverdeling worden de instellingen van de balans uitgeschakeld. Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen (radio, CD...).
287
VEELGESTELDE VRAGEN VRAAG
ANTWOORD
Na het afzetten van de motor wordt het systeem na enkele minuten automatisch uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft het systeem nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat. Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-mode van het systeem is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
Het afspelen van de muziek op mijn USB-stick begint pas na lang wachten (ongeveer 2 tot 3 minuten).
Door bepaalde bestanden die standaard op een USB-stick kunnen staan kan het erg lang duren tot de muziek op de USB-stick wordt afgespeeld (tot 10 keer de fabrieksopgave).
Wis de bestanden die standaard op de USB-stick staan en beperk het aantal submappen in de mappenstructuur van de USB-stick.
Als ik met mijn iPhone verbinding maak met de telefoonfunctie en ik hem gelijktijdig op de USBpoort aansluit, kan ik de muziekbestanden niet afspelen.
Als de iPhone automatisch verbinding maakt met de telefoonfunctie, forceert deze de streamingfunctie. De streamingfunctie krijgt voorrang boven de USB-functie die daardoor niet gebruikt kan worden. Bij apparatuur van Apple® wordt in dat geval een gedeelte van de track niet afgespeeld.
Koppel de USB-aansluiting los en sluit deze weer aan (de USB-functie krijgt dan voorrang boven de streamingfunctie).
288
OPLOSSING
Index
A Aanhanger..................................................... r 210 Aanhangergewichten ....................................227 Aansluiting 12V ...............................................97 ABS ............................................................... 170 Accessoires............................................. 27, 213 Accessoirestand .............................................27 Accu ................ 4, 22, 40-42, 101, 202-204, 222 Accu laden ........................................... 202, 204 Achterruitverwarming ............................. 94, 116 Achteruitrijlicht ..............................................195 Afmetingen ....................................................228 Afstandsbediening ........................ 66-68, 70, 75 Afzetten van de motor............................... r 28, 29 Airbags ............................................................56 Airbags vóór.......................................... r 176, 179 Airconditioning ................................................37 Airconditioning (handbediend)......................107 Airconditioning met gescheiden regeling ..... 116 Airconditioning quadrizone ............ 111, 114, 116 Alarmknipperlichten ..............................103, 168 Alarmsysteem .................................................76 Allesdragers .................................................. 212 Antiblokkeersysteem (ABS).......................... 170 Antispinregeling (ASR) ...........................54, 170 Armleuning......................................................97 Armleuning achter........................................... r 98 ASR ............................................................... 170 Audio-aansluitingen ........................................99 Automatische airconditioning ........107, 108, 111 Automatische ruitenwissers..................152, 154 Automatisch inschakelen alarmknipperlichten ....................................168 Automatisch inschakelen verlichting .... 143, 147
B Bagageafdekking ..........................................102 Bagagenet voor hoge belading.....................104
D Bagageruimte............................................ 80-82 Bagageruimte (openen) ..................................69 Banden ............................................................37 Bandenreparatieset ......................................180 Bandenspanning ..................................... 37, 229 Bandenspanningscontrole (met set).............180 Batterij afstandsbediening ........................ 73-75 Batterij afstandsbediening vervangen ...............................................73, 74 Bediening autoradio aan stuurkolom............238 Bekerhouder....................................................97 Beladen ................................................... 37, 212 Binnenspiegel .................................................96 Bluetooth (handsfree set) .............................259 Bluetooth (telefoon).......................................259 Bochtverlichting .................................... 151, 191 Bodemvrijheid .........................................31, 228 Boordcomputerr .........................................62, 64 Brandstof................................................... f 37, 87 Brandstofniveaumeter..................................... r 85 Brandstoftank ..................................................85 Brandstof tanken.......................................85, 87 Brandstoftank leeg (diesel)........................... 217 Brandstofverbruik...................................... 37, 39 Brandstofvuldop..............................................85 Brandstofvulklep .............................................85 Buitenspiegels...........................................94, 95
C Centrale vergrendeling ...................................70 Claxon ...........................................................169 Cockpit ............................................................ 12 Contact ............................................................27 Contact aangezet ............................................27 Controle motorolieniveau................................61 Controles....................................... 218, 222-224
Dagrijverlichting ............................................145 Datum (instellen) .............................................65 Derde remlicht...............................................197 Diesel ................................................. 35, 36, 48 Dieselmotor..................... r 87, 217, 218, 226, 227 Dimlicht .................................... 47, 142, 191-193 Display instrumentenpaneel .....................46, 62 Dynamische noodrem ................................... 119
E Eco-mode......................................................205 Eco offf ............................................................. 36 Electronic Stability Program (ESC) .............................54, 170, 172 Elektrisch bedienbaar kofferdeksel .......... 81, 82 Elektrisch bediende handrem ....................... 119 Elektronische remdrukregelaar (REF) ......... 170 Elektronische sleutel..................... 28, 66-70, 73 Elektronische startblokkering ................... 27, 75 Energiestromen hybridesysteem..........4, 22, 33
F Follow me home verlichting .................. 146, 147 Functie snelweg (richtingaanwijzers).....................................168
G
Geheugen instellingen bestuurderr ................. 89 Gereedschap ................................................186 Gestuurde handgeschakelde versnellingsbak...................................126, 223
. 289
Index
L Gevarendriehoek ..........................................103 Gewichten .....................................................227 GPS...............................................................244 Grootlicht .................................. 47, 142, 191-194 Grootlichtassistent ..........................................47
H Halogeenlampen ................................... 191, 193 Handrem ...................................... 122, 223, 224 Handsfree set ................................................259 Head-up display ............................ 131, 134, 136 Hill-Holderr ..................................................... 130 Hoofdsteunen achterr ...................................... 92 Hoofdsteunen verstellen .................................90 Hoofdsteunen vóór.......................................... r 90 Hoogspanning........... 40-42, 101, 175, 204, 216 Hoogspanningskabel ...................................... 41 Hoogte- en diepteverstelling stuurwiel ...........96 Hoogteverstelling veiligheidsgordels............ 174 Hulpoproep............................................169, 232 Hybride................................... 4, 22, 29, 33, 202 Hybridesysteem ........................... 4, 22, 23, 239
I Identificatie (stickers) ....................................229 Identificatie auto............................................229 Identificatiegegevens....................................229 Identificatieplaatjes constructeur..................229 Indeling bagageruimte ..................................100 Indeling interieurr ............................................. 97 Inhoud brandstoftank ......................................85 Instapfunctie....................................................89 Instapverlichting ............................................149
290
Instellingen bestuurder (opslaan) .......................................................89 Instrumentenpaneel ........................................45 Instrumentenpanelen ......................................46 Intelligente tractiecontrole ............................ 171 Interieurfilter.................................................. r 222 Interieurfilter (vervangen) .............................222 Interieurverlichting ................................156, 157 ISOFIX...........................................................165 ISOFIX (bevestigingen).................................164 ISOFIX kinderzitjes ............................... 164-166
J JBL (audiosysteem) ..................................9, 233
K Kaartleeslampjes ..........................................156 Kentekenplaatverlichting ..............................197 Keuzeschakelaar hybride ...............................29 Keyless entrée and start..................... 67, 68, 75 Kinderbeveiliging ..................................162, 167 Kinderen........................................162, 165, 166 Kinderzitjes ...........................................158, 163 Kinderzitjes (conventioneel) ................. 161, 162 Kleurcode lak ................................................229 Kleurendisplay met kaartweergave DT ..............................239, 280 Klokje (instellen)..............................................65 Kofferdeksel sluiten ........................................80 Koplampsproeiers.........................................153 Koplampverstelling........................................150 Krik ................................................................186
Laden accu........................................... 202, 204 Lampen (vervangen)..................... 191, 195, 197 Lekke band....................................................180 Lichtschakelaarr ..................................... 142, 146 Lokaliseren van de auto..................................72 Luchtfilterr ......................................................222 Luchtfilter (vervangen) ..................................222
M Massagefunctie ...............................................91 Matten .............................................................98 Mat verwijderen ..............................................98 Menustructuren display ................................280 Milieu ..................................................... 5, 37, 74 Milieubewust rijden .........................................37 Mistachterlicht.......................................144, 195 Mistlampen vóór............................................ r 144 Monteren allesdragers .................................. 212 Motoren ................................................. 225-227 Motorolieniveaumeterr ............................. 61, 219 Multimediaspelers.........................................272
N Navigatiesysteem.......................... 241, 242, 250 Neerklappen stoelen achter............................ r 92 Niveau brandstofadditief diesel ....................221 Niveau koelvloeistof...................................... f 220 Niveau koplampsproeiervloeistoff .........153, 220 Niveau remvloeistoff ...................................... 219 Niveau ruitensproeiervloeistof.............. f 153, 220 Niveaus controleren.............................. 219-221 Niveaus en controles ............................ 218-221
Index
S Niveau stuurbekrachtigingsvloeistof............. f 219 Noodbediening achterklep..............................83 Noodoproep ..........................................169, 232 Noodprocedure afzetten van de motor........... r 28 Noodprocedure starten .................................203 Noodremassistentie ...................................... 170 Noodremassistentie (AFU) ........................... 170 Nulstelling onderhoudsindicatorr ..................... 60
O Oliefilter......................................................... r 222 Oliefilter (vervangen) ....................................222 Olieniveau ............................................... 61, 219 Oliepeilstok ............................................. 61, 219 Onder de motorkap .................................43, 218 Onderhoudscontroles .....................................37 Onderhoudsindicatorr ...................................... 59 Ontdooien................................................ 94, 116 Ontgrendelen ............................................66, 67 Ontgrendelen bagageruimte...........................69 Ontluchten brandstofsysteem....................... 217 Opbergvakken...................................97, 98, 100 Openen bagageruimte ....................... 66, 69, 80 Openen portieren............................................66 Openen zonnescherm panoramadak .............84 Oprijwagen..............................................44, 209 Overzicht brandstofverbruik .....................39, 63 Overzicht gewichten .....................................227 Overzicht motoren ................................ 225-227 Overzicht zekeringen ....................................198
P Panoramadak ..................................................84 Parkeerhulp achter........................................ r 138
Parkeerhulp vóór........................................... r 139 Parkeerlichten ..............................142, 145, 146, 191, 194, 195 Parkeerplaatsassistent .................................140 PEUGEOT CONNECT ASSISTANCE ..........232 Peugeot Connect Nav+.................................235 Peugeot Connect Plug ....................................99 PEUGEOT CONNECT SOS .........................232 Plafonniers ....................................................156 Portieren sluiten..............................................70
R Radio .....................................................269, 270 Ready ..............................................................29 Regelmatige controles.......................... 222-224 Regelmatig onderhoud ...................................37 Regeneratie roetfilterr ....................................223 Remblokken ..........................................223, 224 Remlichten ....................................................195 Remmen ................................................223, 224 Remschijven..........................................223, 224 Reservewiel ..................................................186 Reservoir koplampsproeiers.........................220 Reservoir ruitensproeiers .............................220 Resetten overzicht brandstofverbruik....................................39, 63 Richtingaanwijzers ........146, 168, 191, 194, 195 Riem ..............................................................100 Roetfilter................................................ r 221, 223 Ruitensproeier achterr ................................... 153 Ruitensproeiers vóór..................................... r 153 Ruitenwisser achterr ...................................... 153 Ruitenwisserbladen (vervangen) ..........155, 206 Ruitenwissers..................................49, 152, 154 Ruitenwisserschakelaar......................... r 152-154
Schakelaars stoelverwarming ........................90 Selectiehendel gestuurde handgeschakelde versnellingsbak .............126 Serienummer auto ........................................229 Set voor tijdelijke bandenreparatie ...............180 Sfeerverlichting .............................................157 Sjorogen ........................................................100 Skiluik..............................................................99 Slepen van een auto .......................44, 207, 209 Sleutel .....................................66-68, 70, 73, 75 Sleutel met afstandsbediening .......................27 Sleutel niet herkend ........................................28 Sneeuwkettingen ..........................................229 Sneeuwscherm ............................................. 210 Snelheidsbegrenzer.............................. r 133, 134 Snelheidsregelaar................................. r 133, 136 Snelmenu's....................................................240 Spaarfase......................................................205 Spraaksynthese ............................................253 Standkachel (Webasto)................................. 117 Starten.....................................................25, 203 Starten van de auto.................................25, 126 Starten van de motorr ..........................28, 29, 35 Stilzetten van de auto .......................25, 28, 126 Stoelen achter................................................. r 92 Stoelen verstellen ...........................................88 Stoelverwarming .............................................90 Stoppen...........................................................25 Stop Start ..................................... 109, 112, 116, 202, 216-219, 222 Streaming audio Bluetooth ...........................276 Stuurslot ..........................................................27 Stuurwiel (verstellen) ......................................96 Supervergrendeling ........................................ 71 Synchroniseren afstandsbediening .................................. 73, 74 Synchroniseren van de afstandsbediening .................................. 73, 74
. 291
Index
T Technische gegevens ........................... 225-227 Te laag brandstofniveau..................................85 Telefoon.................................................259, 261 Teller.......................................................... r 32, 45 Tijdelijke bandenspanning (met set) .............180 Tijd instellen ....................................................65 TMC (verkeersinformatie) .............................256 Trekhaak........................................................210
U Uitschakelen airbag passagierr ..................... 176 Uitschakelen ESP ......................................... 172 USB-aansluiting ..............................................99
V Veiligheidsgordels ..................................173-175 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen ...................... 158, 162, 164-166, 176 Ventilatie............................ 37, 42, 101, 106, 107 Ventilatieroosters ..........................................106 Verbruikscijfers ...............................................39 Verkeersinformatie (TA) ........................ 257, 271 Verkeersinformatie (TMC) ....................256, 257 Verklikkerlampje Ready ............................29, 85 Verklikkerlampjes....................46, 48, 50, 51, 53 Verklikkerlampjes (status) .........................48, 53 Verklikkerlampje service.................................52 Verklikkerlampje voorgloeien (diesel).............48 Verlichting overdag ...............145, 191, 192, 194
292
Vermogen ........................................................32 Vervoer van lange voorwerpen.......................99 Verwarming ......................................37, 114, 117 Voorstoelen ...............................................88, 89
W Waarschuwing vergeten verlichting..............144 Wiel demonteren...........................................187 Wiel monteren...............................................187 Wiel verwisselen ...........................................186 Window-airbags .................................... 178, 179
X Xenonlampen ................................................191
Z Zekeringen ....................................................198 Zekeringen vervangen ..................................198 Zekeringkast dashboard ...............................198 Zekeringkast motorruimte.............................198 Zij-airbags ............................................. 178, 179 Zijknipperlicht................................................194 Zijspots..................................................149, 194 Zijverlichting ..................................................149 Zonnescherm (panoramadak) ........................84 Zuinig rijden ....................................................37
Visuele index
Exterieur Sleutel met afstandsbediening/ elektronische sleutel 25-26, 66-74 - openen/sluiten - diefstalbeveiliging - starten - batterij
Ruitenwissers 152-155 Ruitenwisserbladen vervangen 155, 206 Panoramadak Allesdragers Accessoires
84 212 213-214
Achterklep 80, 83 - openen/sluiten - noodbediening Elektrisch bedienbare achterklep 81-82 Bandenreparatieset 180-185
Lampen vervangen - achterlichten - derde remlicht - kentekenplaatverlichting - mistachterlichten
Parkeerhulp Trekhaak Slepen (autotransporter)
195-197
138-139 210-211 207-209
ESP: ABS, REF, AFU, ASR, CDS Bandenspanning Wiel verwisselen - gereedschap - demonteren/monteren
170-172 229 186-190
Instapverlichting Verlichting buitenspiegels Bochtverlichting Koplampverstelling Lampen vervangen - koplampen - mistlampen vóór - zijknipperlichten
149 149 151 150 191-194
Intelligente parkeerhulp
140-141
Buitenspiegels
94-95
Portieren - Keyless entry and start - openen/sluiten - centrale vergrendeling - noodbediening Alarmsysteem Ruitbediening
66-73
Brandstoftank, tankbeveiliging
76-77 78-79
85-86
. 293
Visuele index
Interieur
Voorzieningen bagageruimte 100 - sjorogen, haken - verlichting - laadvloer - opbergvakken - accessoire-aansluiting Bagageafdekking 102 Bagagenet voor hoge belading 104-105 Gevarendriehoek (opbergruimte) 103 Tractiebatterij 40-42, 225
Achterzitplaatsen ISOFIX-kinderzitjes
Middenarmsteun achter Skiluik
Voorstoelen - hoofdsteunen - stoelverwarming - in-/uitstapfunctie - massage
Matten Airbags
98 176-179
Indeling interieur Uitschakeling passagiersairbag
12-13, 97
Veiligheidsgordels
173-175
160, 177
92-93 164-166
98 99 Conventionele kinderzitjes Elektrisch kinderslot
294
88-91
158-163 167
Visuele index
Cockpit Elektrische parkeerrem Zekeringen dashboard
119-125 198-199
Plafonniers 156 Pictogrammendisplay veiligheidsgordels/ airbag aan passagierszijde 174, 177 Binnenspiegel 96 Panoramadak 84
Peugeot Connect Nav+ Datum/tijd instellen Motorkapontgrendeling
Buitenspiegels Ruitbediening, blokkering
2 Tronic versnellingsbak Hill Holder, kruipfunctie
Peugeot Connect USB
235-288 65
216
94-95 78-79
Zekeringen achter het dashboardkastje
126-129
200
Verwarming, ventilatie 106-107 Automatische airconditioning met gescheiden regeling 108-110 Airconditioning quadrizone 111-115 Ontwasemen/ontdooien 116
124, 130, 129
99
Airconditioning quadrizone, achter
111-115
. 295
Visuele index
Cockpit (vervolg) Head-up display
131-132
Instrumentenpaneel 45-46, 57-61 - check/onderhoudsindicator/dagteller - dimmer dashboardverlichting Verklikkerlampjes 46-56 Verklikkerlampje Ready 29 Meters 57-61 Energiemeter 32
Contactslot, motor starten/afzetten Elektrische parkeerrem
Alarmknipperlichten
Ruitenwisserschakelaar Boordcomputer
25-28 119-125
Rijen drukschakelaars, knoppen 10 Eco off 36 Programmeerbare verwarming 117-118
Koplampverstelling
Keuzeschakelaar HYbrid4
Opslaan van snelheden Snelheidsbegrenzer Snelheidsregelaar
150
Lichtschakelaar Richtingaanwijzers, parkeerverlichting
296
Kleurendisplay 239, 280-282 Energiestromen hybridesysteem 33-34 Verbruik hybride, eco-rijden 37-39
168
152-155 62-64
29-31
133 134-135 136-137
142-148 168, 194
Stuurwiel verstellen Claxon
96 169
Visuele index
Onderhoud - Gegevens Hoogspanningskabels
41, 43
Brandstoftank leeg (diesel)
217
Niveaus controleren 219-221 - olie - remvloeistof - stuurbekrachtigingsvloeistof - koelvloeistof - ruitensproeier-/ koplampsproeiervloeistof Controle van onderdelen 222-224 - 12V-accu - luchtfilter - interieurfilter - oliefilter - elektrische parkeerrem - remblokken/-schijven
Lampen vervangen - voor - achter
191-197
12V-accu Spaarfase accu, eco-mode Zekeringen motorruimte
Motorkapontgrendeling Onder de motorkap Elektromotor, tractiebatterij Dieselmotor
216 218 225 226
Gewichten
227
Identificatie Afmetingen
229 228
202-204 205 198, 201
. 297
Dit instructieboekje behandelt alle beschikbare uitrustingen van dit model. Uw auto is, afhankelijk van het uitrustingsniveau, de uitvoering en de specifieke kenmerken voor het land waarvoor de auto bestemd is, slechts van een deel van de in dit boekje vermelde uitrustingen voorzien. Aansprakelijkheid voor de gegeven beschrijvingen en illustraties wordt niet aanvaard. Automobiles PEUGEOT behoudt zich het recht voor tussentijds wijzigingen aan te brengen in de door haar gevoerde modellen en de bijbehorende uitrusting en accessoires, zonder verplicht te zijn dit instructieboekje aan te passen.
Dit instructieboekje maakt onlosmakelijk deel uit van uw auto. Vergeet niet dit boekje bij doorverkoop van uw auto aan de nieuwe eigenaar te geven.
Reproductie of vertaling, zelfs gedeeltelijk, is verboden zonder schriftelijke toestemming van Automobiles PEUGEOT.
Automobiles PEUGEOT verklaart dat, door toepassing van de voorschriften in de Europese regelgeving (Richtlijn 2000/53) met betrekking tot autowrakken, wordt voldaan aan de in deze richtlijn gestelde doelen en dat recycleerbare materialen worden gebruikt voor de fabricage van producten die door haar worden verkocht.
Neem voor alle werkzaamheden aan uw auto contact op met een gekwalificeerde werkplaats die beschikt over de juiste technische informatie, vakkennis en apparatuur. Het PEUGEOT-netwerk is in staat u dit te bieden.
Néerlandais
Gedrukt in de EU
02-12
Néerlandais
www.peugeot.com
NE. 12RXH.0071