Bekijk uw gebruiksaanwijzing via de website van Peugeot, rubriek "Persoonlijke pagina". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie over het onderhoud van uw auto.
Als u de gebruiksaanwijzing online raadpleegt, kunt u ook de nieuwste informatie bekijken. Deze informatie is gemakkelijk te herkennen aan de paginamarkeringen die worden weergegeven met dit pictogram:
Belangrijke informatie: Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Automobiles PEUGEOT voorkomen, kan storingen in het elektronisch systeem van uw auto veroorzaken. Wij verzoeken u hier rekening mee te houden en raden u aan contact op te nemen met een vertegenwoordiger van het merk PEUGEOT om u te laten informeren over het assortiment uitrustingen en accessoires voorzien van het betreffende artikelnummer.
Als de rubriek "Persoonlijke pagina" op de website van het merk voor uw land niet beschikbaar is, kunt u uw gebruiksaanwijzing op het volgende internetadres inzien: http://public.servicebox.peugeot.com
Selecteer: de link in het gedeelte voor "Particulieren", de taal, het model van uw auto, de uitgiftedatum die overeenkomt met de datum van deel 1A van het kentekenbewijs van uw auto. U kunt zo uw gebruiksaanwijzing in dezelfde lay-out bekijken.
WELKOM Wij danken u voor uw keuze voor de 208. Dit instructieboekje is ontwikkeld om u in de gelegenheid te stellen onder alle omstandigheden optimaal gebruik te maken van de mogelijkheden van uw auto. In het eerste deel van het boekje is de belangrijkste informatie samengevat om u in korte tijd vertrouwd te maken met de bediening van uw auto. Vervolgens komen alle details van uw auto op het gebied van comfort, veiligheid en praktische informatie uitgebreid aan bod, zodat u en uw passagiers maximaal van de auto kunnen genieten. Elk geleverd model kan, afhankelijk van het uitrustingsniveau, de carrosserievarianten, de uitvoeringen en de specifieke kenmerken voor het land waarvoor de auto bestemd is, slechts van een deel van de in dit boekje vermelde uitrustingen zijn voorzien.
Symbolen
! Waarschuwing: dit symbool geeft waarschuwingen weer die u absoluut dient te respecteren omwille van uw veiligheid en die van anderen en om schade aan uw auto te voorkomen.
i Informatie: dit symbool vestigt uw aandacht op aanvullende informatie die u helpt de gebruiksmogelijkheden van uw auto optimaal te benutten.
Bescherming van het milieu: dit symbool verschijnt bij adviezen met betrekking tot de bescherming van het milieu.
Verwijzing: dit symbool verwijst naar de bladzijde waar meer informatie over de desbetreffende functie is te vinden.
Inhoud
In één oogopslag
Eco-rijden
. .
Toegang tot de auto Sleutel met afstandsbediening Alarm Elektrisch bedienbare ruiten Achterklep Panoramadak
Rijden 43 50 52 54 55
Controle tijdens het rijden Instrumentenpanelen Verklikkerlampjes Meters Boordcomputer Boordcomputer met touchscreen
21 23 33 38 40
Starten-afzetten van de motor Handbediende parkeerrem Handgeschakelde versnellingsbak Opschakelindicator Gestuurde handgeschakelde versnellingsbak Automatische versnellingsbak Stop & Start-systeem Hill Holder Snelheidsbegrenzer Snelheidsregelaar Parkeerhulp
Comfort Voorstoelen Achterbank Achterbank Spiegels Stuurwielverstelling Ventilatie Verwarming Handbediende airconditioning Automatische airconditioning met gescheiden regeling Achterruitverwarming Indeling van het interieur Voorzieningen bagageruimte
80 81 82 83 84 87 90 93 94 96 99
Zicht 56 59 61 62 64 65 67 67 69 72 73 77
Lichtschakelaar LED-verlichting Verlichting overdag Automatische verlichting Koplampen verstellen Statische bochtverlichting Ruitenwisserschakelaar Automatische ruitenwissers Plafonnier Sfeerverlichting interieur
101 104 104 106 107 108 109 111 113 114
Inhoud
Veiligheid Richtingaanwijzers Alarmknipperlichten Urgence-oproep of Assistance-oproep Claxon ESP Veiligheidsgordels Airbags Kinderzitjes ISOFIX-kinderzitjes Kinderbeveiliging
Onderhoud 115 115 116 116 117 120 123 127 133 136
Praktische informatie Bandenreparatieset Wiel verwisselen Een lamp vervangen Zekering vervangen 12V-accu Eco-mode Wisserbladen vervangen Slepen van de auto Trekken van een aanhanger Allesdragers monteren Accessoires
Motorkap Benzinemotoren Dieselmotoren Brandstoftank Tankbeveiliging (diesel) Brandstoftank leeg (Diesel) Niveaus controleren Controles
Audio en telematica 176 177 178 179 181 183 184 187
Technische gegevens 137 143 150 157 163 166 167 168 170 172 173
Benzinemotoren Gewichten (benzine) Dieselmotoren Gewichten (diesel) Afmetingen Identificatie
189 190 192 194 196 197
Urgence-oproep of Assistance-oproep Touchscreen Autoradio / Bluetooth Autoradio
199 201 255 279
Visuele index
.
Index
.
In één oogopslag
Buitenzijde Stop & Start Dit systeem zet de motor tijdelijk af als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch weer gestart als u weer weg wilt rijden. Het Stop & Start-systeem, dat volledig is aangepast aan rijden in de stad, zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van s stoffen en minder geluid tijdens het wac 90
Statische bochtverlichting Bij lage snelheid zorgt deze verlichting automatisch voor extra zicht in bochten, op kruispunten, bij parkeermanoeuvres, enzovoort, dankzij de mistlamp aan de desbetreffende zijde. 108
4
Elektronisch stabiliteitsprogramma Dit programma zorgt voor koersstabiliteit van de auto binnen de grenzen van de natuurkundige wetten. 117
In één oogopslag
.
Buitenzijde Bandenreparatieset
Panoramadak
Met deze complete set, bestaande uit een compressor en een flacon met afdichtmiddel, kunt u een noodreparatie aan een band uitvoeren.
Dit grote panoramadak, dat is voorzien van lichtgeleiders, zorgt voor bijzonder veel lichtinval en zicht in het interieur. 55
137
Parkeerhulp achter Deze functie waarschuwt u tijdens het achteruitrijden voor obstakels achter de auto.
99
5
In één oogopslag
Openen Sleutel met afstandsbediening
Brandstoftank
A. Uitklappen/inklappen van de sleutel. B. Ontgrendelen van de auto.
1. 2.
i
Motorkap
Openen van de brandstofvulklep. Openen van de brandstoftankdop.
Overige beschikbare functies... C. Vergrendelen van de auto. Lokaliseren van de auto.
A. Hendel in het interieur. B. Hendel aan de buitenzijde. C. Motorkapsteun.
43
176 3. Ophangen van de brandstoftankdop. Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 50 liter. 179
6
In één oogopslag
.
Interieur Sfeerverlichting interieur Het gedimde licht van de sfeerverlichting verbetert bij weinig buitenlicht het zicht in het interieur. De verlichting bestaat uit een aantal lampen die zich bevinden onder het instrumentenpaneel, in de beenruimte, in de plafonnier en aan beide zijden van het panoramadak. 114
Audio- en communicatiesystemen Deze systemen zijn voorzien van de nieuwste technologie: autoradio met MP3-afspeelmogelijkheid, USB-aansluiting, Bluetooth handsfree set, navigatiesysteem met kleurenscherm, AUX-aansluitingen, hifi-audiosysteem, ... Touchscreen 201 Autoradio Bluetooth 255 Autoradio 279
Gestuurde handgeschakelde versnellingsbak Met dit systeem kunt u tijdens het rijden kiezen tussen automatisch en handmatig schakelen. 84
Automatische airconditioning met gescheiden regeling Deze functie maakt het mogelijk de airconditioning op een bepaald comfortniveau in te stellen. Aan de hand van deze instelling en de weersomstandigheden wordt de airconditioning vervolgens automatisch geregeld. 69
7
In één oogopslag
Cockpit 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
8
Schakelaars snelheidsregelaar/-begrenzer. Stuurkolomschakelaars touchscreen. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. Schakelaar ruitenwissers/ruitensproeiers/ boordcomputer. Hendel motorkapontgrendeling. Hendel stuurwielverstelling. Airbag bestuurder. Claxon. Koplampverstelling. Rij drukschakelaars.
10. Verstelbare en afsluitbare zijventilatieroosters. 11. Zijruitontwaseming. 12. Instrumentenpaneel. 13. Voorruitontwaseming. 14. Zonnesensor. 15. Dashboardkastje / Uitschakeling passagiersairbag. 16. Airbag passagier. 17. Multifunctioneel display / Autoradio. 18. Middelste verstelbare en afsluitbare ventilatieroosters.
19. Schakelaar alarmknipperlichten en centrale vergrendeling. 20. Bedieningspaneel verwarming/ airconditioning. 21. 12V-aansluiting. USB-/Jack-aansluiting. Extra USB-aansluiting. 22. Open opbergvak. Bekerhouder. 23. Versnellingshendel. 24. Middenarmsteun met opbergvakken. 25. Handrem.
In één oogopslag
.
9
In één oogopslag
Juiste zitpositie Voorstoelen Handmatig verstellen 1. 2. 3. 4.
Hoogteverstelling van de hoofdsteun. Rugleuningverstelling. Hoogteverstelling van de zitting. Verstelling in lengterichting. 56
10
In één oogopslag
.
Juiste zitpositie Verstellen van de hoofdsteun
Stuurwiel verstellen
Bediening stoelverwarming
Trek de hoofdsteun omhoog om deze hoger te zetten. Druk tegelijkertijd op de knop A en op de hoofdsteun om de hoofdsteun lager te zetten.
1.
0: uit. 1: laag. 2: gemiddeld. 3: hoog.
57
Ontgrendelen van het stuurwiel met de hendel. Verstellen in hoogte en diepte. Vergrendelen van het stuurwiel met de hendel.
2. 3.
!
Deze handelingen moeten uit veiligheidsoverwegingen uitsluitend worden uitgevoerd als de auto stilstaat.
58
64
11
In één oogopslag
Comfort Buitenspiegels
Binnenspiegel
Verstellen
Uitvoering met handbediende dag-/nachtstandinstelling
A. Selecteren van de buitenspiegel. B. Verstellen van de buitenspiegel. C. In de neutraalstand zetten van de selectieschakelaar van de buitenspiegel. 62
i
1. 2.
Selecteren van de dagstand van de spiegel. Verstellen van de binnenspiegel.
Uitvoering met automatische dag-/nachtstandinstelling Overige beschikbare functies... Inklappen/uitklappen.
1. 2.
Automatisch instellen van de dag- of nachtstand. Verstellen van de binnenspiegel. 64
12
Veiligheidsgordels vóór
A. Vastmaken. B. Hoogteverstelling (5-deurs). 120
In één oogopslag
.
Zicht Verlichting
Ruitenwissers
Ring A
Schakelaar A: ruitenwissers vóór Uit. Automatische verlichting. Parkeerlicht. Dimlicht/grootlicht.
2. 1. Int. 0. AUTO È
Hoge snelheid. Normale snelheid. Interval. Uit. Automatische ruitenwissers. Een keer wissen: trek de hendel één keer naar u toe. Ruitensproeiers: trek de hendel naar u toe en houd de hendel enige tijd in deze stand.
Ring B Mistlampen vóór en mistachterlicht.
102
109
Inschakelen van de stand "AUTO" ) Beweeg de hendel één keer omlaag.
Uitschakelen van de stand "AUTO" ) Beweeg de hendel nogmaals één keer omlaag of zet de hendel in een andere stand: Int., 1 of 2. 111
Ring B: ruitenwisser achter Uit. Interval. Ruitensproeier. 110
13
In één oogopslag
Ventilatie Tips voor instellingen in het interieur Verwarming of handbediende airconditioning Gewenste werking Luchtverdeling
Luchtopbrengst
Luchtrecirculatie/ Toevoer van buitenlucht
Temperatuur
Handbediende airconditioning
WARM
KOUD
ONTWASEMEN ONTDOOIEN
Automatische airconditioning : het is raadzaam het automatische programma van de airconditioning te gebruiken door op de toets "AUTO" te drukken.
14
In één oogopslag
.
Controle tijdens het rijden Instrumentenpanelen
Wanneer u het contact aanzet, slaan alle meters uit en keren vervolgens terug naar de '0"-stand. A. Als het contact wordt aangezet, moet de meter het resterende brandstofniveau weergeven. B. Bij draaiende motor moet het verklikkerlampje laag brandstofniveau uitgaan.
Verklikkerlampjes
C. Als het contact wordt aangezet, wordt op het display van het instrumentenpaneel het motorolieniveau weergegeven. Ga indien nodig tanken of vul olie bij. 21
1.
Als het contact wordt aangezet, gaan de oranje en rode waarschuwingslampjes branden. 2. Bij draaiende motor moeten deze lampjes weer uitgaan. Raadpleeg de desbetreffende bladzijde als er lampjes blijven branden. 23, 28
15
In één oogopslag
Controle tijdens het rijden Veiligheid voor alle inzittenden Rij drukschakelaars
Airbag voorpassagier
Het branden van een verklikkerlampje geeft u informatie over de status van de desbetreffende functie. A. Uitschakeling van de parkeerhulp achter.
1. 2. 3.
100 B. Uitschakeling van het CDS-/ASR-systeem. 119 C. Uitschakeling van het Stop & Start-systeem. 91 D. Uitschakeling van de interieurbeveiliging. 51 E. Inschakeling van het elektrisch kinderslot. 136
16
4.
Open het dashboardkastje. Steek de sleutel in de schakelaar. Selecteer de stand: "ON" (inschakelen) wanneer een passagier op de voorstoel zit of een kinderzitje met het gezicht in de rijrichting is bevestigd, "OFF" (uitschakelen) wanneer een kinderzitje met de rug in de rijrichting is bevestigd. Verwijder de sleutel zonder de stand van de schakelaar te veranderen. 124
Veiligheidsgordels vóór en frontairbag aan passagierszijde
A. Verklikkerlampje niet-vastgemaakte/ losgemaakte veiligheidsgordels vóór. B. Verklikkerlampje storing van één van de airbags. 32 C. Verklikkerlampje uitschakeling frontairbag aan passagierszijde. 27
In één oogopslag
.
Onder het rijden Stop & Start-systeem Overgang naar de STOP-stand van de motor
Overgang naar de START-stand van de motor
Het verklikkerlampje "ECO" op het instrumentenpaneel gaat branden en de motor komt in de stand-bystand: -
-
bij auto's met een handgeschakelde versnellingsbak, bij een snelheid lager dan 20 km/h, als u de versnellingshendel in de neutraalstand zet en het koppelingspedaal loslaat, bij auto's met een gestuurde handgeschakelde versnellingsbak met 5 versnellingen, bij een snelheid lager dan 8 km/h, als u het rempedaal intrapt of als u de versnellingshendel in de stand N zet.
Het verklikkerlampje "ECO" gaat uit en de motor wordt gestart: -
-
● ●
● Onder bepaalde omstandigheden is de STOPstand niet beschikbaar; het verklikkerlampje "ECO" knippert enkele seconden en gaat dan uit. 90
bij auto's met een handgeschakelde versnellingsbak, als u het koppelingspedaal intrapt, bij auto's met een gestuurde handgeschakelde versnellingsbak met 5 versnellingen: als de versnellingshendel in de stand A of M staat, als u het rempedaal loslaat, of als u de versnellingshendel in de stand A of M zet als deze in de stand N staat en het rempedaal niet ingetrapt is, of als u de achteruitversnelling inschakelt.
Onder bepaalde omstandigheden wordt de START-stand automatisch geactiveerd; het verklikkerlampje "ECO" knippert enkele seconden en gaat dan uit.
Uit-/inschakelen U kunt deze functie op elk willekeurig moment uitschakelen door de schakelaar "ECO OFF" in te drukken; het verklikkerlampje in de schakelaar gaat branden.
i
Het systeem wordt automatisch opnieuw ingeschakeld zodra u het contact weer aanzet.
!
Zet tijdens het tanken en als u handelingen onder de motorkap wilt uitvoeren, altijd het contact af en neem de sleutel uit het contactslot.
91 91
17
In één oogopslag
Onder het rijden Snelheidsbegrenzer "LIMIT"
Snelheidsregelaar "CRUISE"
1. 2. 3. 4.
1. 2. 3. 4.
Selecteren van de snelheidsbegrenzer. Verlagen van de ingestelde snelheid. Verhogen van de ingestelde snelheid. Inschakelen/uitschakelen van de snelheidsbegrenzer.
Het instellen van de snelheid is alleen mogelijk bij draaiende motor. 94
Selecteren van de snelheidsregelaar. Verlagen van de ingestelde snelheid. Verhogen van de ingestelde snelheid. Uitschakelen/inschakelen van de snelheidsregeling.
Het instellen van een snelheid en het activeren van de snelheidsregelaar is alleen mogelijk bij een wagensnelheid hoger dan 40 km/h, vanaf de 4e versnelling bij een handgeschakelde versnellingsbak (2e bij een gestuurde handgeschakelde versnellingsbak of een automatische transmissie). 96
18
Weergave op het instrumentenpaneel Als de snelheidsregelaar of -begrenzer is ingeschakeld, verschijnen de instellingen van het systeem op het instrumentenpaneel.
Snelheidsregelaar
Snelheidsbegrenzer
In één oogopslag
.
Eco-rijden
Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot van uw auto verminderen.
Maak optimaal gebruik van de versnellingsbak
Gebruik op slimme wijze de elektrische voorzieningen
Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde versnellingsbak, rijd dan rustig weg, schakel zo snel mogelijk de tweede versnelling in en schakel bij voorkeur relatief snel over naar een hogere versnelling. Volg de aanwijzingen van de schakelindicator (indien aanwezig) die op het instrumentenpaneel worden weergegeven. Als uw auto is voorzien van een automatische transmissie of een gestuurde handgeschakelde versnellingsbak, laat de selectiehendel dan in de stand Drive "D" of Auto "A" (afhankelijk van het type versnellingsbak) staan en trap het gaspedaal niet bruusk of diep in.
Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur in de auto hoog is opgelopen, open dan alle ruiten en de ventilatieroosters alvorens de airconditioning in te schakelen. Sluit vanaf een snelheid van 50 km/h de ruiten, maar laat de ventilatieroosters geopend. Gebruik de voorzieningen in het interieur die de temperatuurstijging kunnen beperken (blinderingspaneel van het panoramadak, zonneschermen, enz.). Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste temperatuur is bereikt (behalve bij auto's met een automatische airconditioning). Schakel de achterruitverwarming en de ontwaseming uit zodra deze niet meer nodig zijn als deze niet automatisch worden aangestuurd. Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit.
Kies voor een soepele rijstijl Houd afstand van de auto's voor u, rem bij voorkeur af op de motor in plaats van het rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal geleidelijk in. Als u deze aanwijzingen naleeft, neemt het brandstofverbruik en de CO2uitstoot af en wordt de geluidsoverlast door het verkeer beperkt.
Laat de motor vooral 's winters na het starten niet stationair warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk weg: uw auto warmt sneller op als u rijdt. Sluit als passagier zo min mogelijk multimedia-apparatuur (DVD-speler, MP3-speler, spelcomputer, enz.) op de auto aan om het elektriciteitsverbruik, en dus het brandstofverbruik, te beperken. Koppel externe apparatuur los als u de auto verlaat.
Schakel de verlichting en de mistlampen uit als het zicht voldoende is.
Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik dan vanaf een snelheid van ongeveer 40 km/h de snelheidsregelaar (indien aanwezig).
19
In één oogopslag
Beperk de oorzaken van een hoger brandstofverbruik Verdeel het gewicht evenwichtig over de auto: plaats de zwaarste voorwerpen in de bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de achterbank. Beperk de belading en de luchtweerstand (dakdragers, imperiaal, fietsendrager, aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik liever een dakkoffer. Verwijder na gebruik de dakdragers en het imperiaal.
Vervang na de winter zo snel mogelijk de winterbanden door zomerbanden.
20
Houd u aan de onderhoudsvoorschriften Controleer regelmatig de bandenspanning (bij koude banden), houd u daarbij aan de bandenspanning die staat vermeld op de sticker op de portiersponning aan bestuurderszijde. Controleer de bandenspanning met name: voor een lange rit, bij de wisseling van de seizoenen, als de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt. Vergeet niet de bandenspanning van het reservewiel en van de wielen van de aanhanger of de caravan te controleren. Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie verversen, oliefilter en luchtfilter vervangen, enz.) en houd u daarbij aan het door de fabrikant voorgeschreven interval.
Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan drie keer afslaan; zo voorkomt u dat brandstof uit de tank stroomt.
U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na 3000 km het gemiddelde brandstofverbruik zich stabiliseert.
Controle tijdens het rijden
1
Instrumentenpaneel met LCD-display
Meters en displays 1. 2.
3. 4.
5.
Koelvloeistoftemperatuurmeter. Toerenteller (x 1000 t/min of rpm), schaalverdeling afhankelijk van de motoruitvoering (benzine of diesel). Motorolieniveaumeter. Opschakelindicator (handgeschakelde versnellingsbak) of weergave positie selectiehendel (gestuurde handgeschakelde versnellingsbak of automatische transmissie). Digitale snelheidsmeter (km/h of mph). Door lang op de toets C te drukken kan deze functie worden uitgeschakeld.
Bedieningstoetsen 6.
Aanwijzingen van de snelheidsregelaar of de snelheidsbegrenzer. 7. Onderhoudsindicator, vervolgens kilometerteller (km of miles). Deze functies worden na het aanzetten van het contact achter elkaar weergegeven. 8. Dagteller (km of miles). 9. Snelheidsmeter (km/h of mph). 10. Brandstofniveaumeter.
A. Dimmer verlichting. C. Informatie over het onderhoud. Resetten van de geselecteerde functie (onderhoudsindicator of dagteller). Instellen van de tijd. Inschakelen/uitschakelen van de digitale snelheidsmeter.
21
Controle tijdens het rijden
Instrumentenpaneel met matrixdisplay
Meters en displays 1. 2.
3. 4.
5.
22
Koelvloeistoftemperatuurmeter. Toerenteller (x 1000 t/min of rpm), schaalverdeling afhankelijk van de motoruitvoering (benzine of diesel). Aanwijzingen van de snelheidsregelaar of de snelheidsbegrenzer. Opschakelindicator (handgeschakelde versnellingsbak) of weergave positie selectiehendel (gestuurde handgeschakelde versnellingsbak of automatische transmissie). Digitale snelheidsmeter (km/h of mph).
Bedieningstoetsen 6.
7. 8. 9.
Onderhoudsindicator, vervolgens kilometerteller (km of miles). Deze functies worden na het aanzetten van het contact achter elkaar weergegeven. Dagteller (km of miles). Snelheidsmeter (km/h of mph). Brandstofniveaumeter.
A. Dimmer verlichting. B. Sfeerverlichting van het instrumentenpaneel. C. Informatie over het onderhoud. Resetten van de geselecteerde functie (onderhoudsindicator of dagteller).
Controle tijdens het rijden
Verklikkerlampjes De verklikkerlampjes geven de bestuurder informatie over de werking van een systeem (ingeschakeld of uitgeschakeld) of waarschuwen de bestuurder in het geval van een storing (waarschuwingslampje).
Bij het aanzetten van het contact
Bijbehorende waarschuwingen
Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde waarschuwingslampjes op het instrumentenpaneel en/of op het display van het instrumentenpaneel enkele seconden branden. Zodra de motor wordt gestart, moeten deze lampjes weer uitgaan. Als het lampje blijft branden, controleer dan voordat u gaat rijden welke functie het betreft.
Sommige verklikkerlampjes kunnen gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel of op het multifunctionele display. Verklikkerlampjes kunnen constant branden of knipperen.
!
1
Een aantal verklikkerlampjes heeft beide mogelijkheden. Of het constant branden of knipperen van een controlelampje duidt op een storing, is afhankelijk van de werkingsfase van de auto.
23
Controle tijdens het rijden
Verklikkerlampjes ingeschakelde functies De volgende verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel en/of op het display van het instrumentenpaneel geven aan dat de desbetreffende functie is ingeschakeld. Controlelampje
i 24
Status
Oorzaak
Richtingaanwijzer links
knippert, met geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omlaag beweegt.
Richtingaanwijzer rechts
knippert, met geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omhoog beweegt.
Parkeerlichten
permanent.
De lichtschakelaar staat in de stand "Parkeerlichten".
Dimlicht
permanent.
De lichtschakelaar staat in de stand "Dimlicht".
Grootlicht
permanent.
Als u de lichtschakelaar naar u toe trekt.
Trek aan de lichtschakelaar om terug te schakelen naar dimlicht.
Mistlampen vóór
permanent.
De mistlampen vóór zijn ingeschakeld.
Draai de ring twee standen naar achteren om de mistlampen vóór uit te schakelen.
Mistachterlicht
permanent.
Het mistachterlicht is ingeschakeld.
Draai de ring naar achteren om het mistachterlicht uit te schakelen.
Raadpleeg voor meer informatie over de lichtschakelaar het hoofdstuk "Zicht".
Acties / Opmerkingen
Controle tijdens het rijden
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Voorgloeien dieselmotor
permanent.
Het contactslot staat in de tweede stand (Contact).
Wacht met starten tot het controlelampje uitgaat. De wachttijd is afhankelijk van de weersomstandigheden (in extreme gevallen 30 seconden). Als de motor niet wil aanslaan, zet dan het contact af. Zet het contact dan weer aan en wacht opnieuw tot het lampje uitgaat voordat u de motor start.
Handrem
permanent.
De handrem is aangetrokken of niet goed vrijgezet.
Zet de handrem vrij zodat het controlelampje uitgaat; trap het rempedaal in. Houd u aan de veiligheidsvoorschriften. Raadpleeg het hoofdstuk "Rijden" voor meer informatie over de handrem.
Voet op het rempedaal
permanent.
Het rempedaal moet worden ingetrapt.
Trap bij de gestuurde handgeschakelde versnellingsbak het rempedaal in om de motor te starten (selectiehendel in stand N). Bij de automatische versnellingsbak moet u bij een draaiende motor en voordat u de handrem vrijzet het rempedaal intrappen om de selectiehendel vanuit stand P in een andere stand te kunnen zetten. Als u de handrem vrijzet zonder het rempedaal in te trappen, zal dit controlelampje blijven branden.
knippert.
Als u de auto met een gestuurde handgeschakelde versnellingsbak op een helling te lang probeert tegen te houden door het gaspedaal in te trappen, raakt de koppeling oververhit.
Gebruik het rempedaal en/of de handrem.
1
25
Controle tijdens het rijden
Controlelampje
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Voet op het koppelingspedaal*
permanent.
In de STOP-stand van het Stop & Start-systeem wordt de motor niet gestart als u het koppelingspedaal slechts gedeeltelijk intrapt.
Trap het koppelingspedaal helemaal in zodat de motor gestart kan worden.
Automatische ruitenwissers
permanent.
De ruitenwisserschakelaar is naar beneden bewogen.
De automatische stand van de ruitenwissers vóór is geactiveerd.
Stop & Start
permanent.
Het Stop & Start-systeem heeft de motor afgezet (rood licht, opstoppingen enz.).
Het lampje gaat uit en de motor wordt automatisch gestart als u wilt wegrijden.
knippert een paar seconden en gaat dan uit.
De STOP-stand is nu niet beschikbaar. of De motor wordt automatisch gestart.
Raadpleeg het hoofdstuk "Rijden - § Stop & Start" voor de bijzonderheden van het Stop&Start-systeem.
* Uitgezonderd instrumentenpaneel type 2.
26
Controle tijdens het rijden
De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld. Soms klinkt er ook een geluidssignaal en verschijnt er een bericht op het display. Controlelampje
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Passagiersairbag
permanent.
De schakelaar in het dashboardkastje staat in de stand "OFF". De frontairbag aan passagierszijde is uitgeschakeld. In dit geval kunt u een kinderzitje met de "rug in de rijrichting" plaatsen.
Zet de schakelaar in de stand "ON" om de frontairbag aan passagierszijde in te schakelen. Bevestig in dit geval op deze zitplaats geen kinderzitje met de "rug in de rijrichting".
CDS/ASR
permanent.
De toets linksonder op het dashboard wordt ingedrukt. Het bijbehorende verklikkerlampje gaat branden. De functie CDS/ASR wordt uitgeschakeld. CDS: dynamische stabiliteitscontrole. ASR: antislipregeling.
Druk op de toets om de functie CDS/ASR in te schakelen. Het verklikkerlampje dooft. De functie CDS/ASR wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart. Na uitschakelen van het systeem, wordt het automatisch opnieuw ingeschakeld bij snelheden hoger dan ongeveer 50 km/h.
1
27
Controle tijdens het rijden
Waarschuwingslampjes Als bij draaiende motor of tijdens het rijden een van de volgende verklikkerlampjes gaat branden, wijst dit op een storing in het desbetreffende systeem en moet de bestuurder actie ondernemen. Lees in het geval van een storing waarbij een waarschuwingslampje gaat branden de aanvullende informatie, die via een melding op het display wordt weergegeven. Raadpleeg indien nodig het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Controlelampje
28
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
STOP
permanent, in combinatie met een ander waarschuwingslampje.
Dit waarschuwingslampje brandt bij een te lage motoroliedruk of bij een te hoge koelvloeistoftemperatuur.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Zet het contact af en neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats.
Service
tijdelijk.
Er is een kleine storing opgetreden waarbij geen specifiek verklikkerlampje gaat branden.
Identificeer de storing met behulp van de melding op het display zoals bijvoorbeeld: het motorolieniveau, de mate van vervuiling van het roetfilter (diesel), de stuurbekrachtiging, een kleine elektrische storing, ... Raadpleeg in andere gevallen het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
permanent.
Er is een ernstige storing opgetreden waarbij geen specifiek verklikkerlampje gaat branden.
Identificeer de storing met behulp van de melding op het display en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Controle tijdens het rijden
Controlelampje Remsysteem
+
Te hoge koelvloeistoftemperatuur
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
permanent.
Het remvloeistofniveau is te laag.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Vul het niveau bij met een vloeistof voorzien van een artikelnummer van PEUGEOT. Als het probleem zich blijft voordoen, laat het systeem dan controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
permanent, in combinatie met het waarschuwingslampje ABS.
Er is een storing in de elektronische remdrukregelaar (REF).
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Laat het systeem controleren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
permanent, met de wijzer in het rode gebied.
De temperatuur van de koelvloeistof is te hoog.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Wacht met het eventueel bijvullen van de koelvloeistof tot de motor is afgekoeld. Als het probleem zich blijft voordoen, raadpleeg dan het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
1
29
Controle tijdens het rijden
Controlelampje
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Antiblokkeersysteem (ABS)
permanent.
Er is een storing in het antiblokkeersysteem.
De normale remwerking blijft behouden. Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Dynamische stabiliteitscontrole (CDS/ASR)
knippert.
De CDS-/ASR-regeling is actief.
Deze functie verbetert de aandrijving en zorgt voor een betere koersstabiliteit.
permanent.
Storing in het CDS-/ASR-systeem, tenzij deze is uitgeschakeld (toets ingedrukt en verklikkerlampje van de toets brandt).
Laat het systeem controleren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
permanent.
Er is een storing in de emissieregeling.
Het controlelampje moet doven als de motor wordt gestart. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
knippert.
Er is een storing in het motormanagementsysteem.
Kans op beschadiging van de katalysator. Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
permanent, met de wijzer in het rode gebied.
Als het lampje gaat branden zit er nog ongeveer 5 literr brandstof in de tank. Vanaf dit moment worden de laatste liters brandstof in de tank aangesproken.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met een lege tank strandt. Dit controlelampje gaat elke keer na het aanzetten van het contact branden zolang er niet voldoende brandstof getankt is. Inhoud brandstoftank: ongeveer 50 liter. r Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is, hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en het injectiesysteem beschadigd raken.
Zelfdiagnose motor
Laag brandstofniveau
30
Controle tijdens het rijden
Controlelampje
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Motoroliedruk
permanent.
Er is een storing in de motorsmering.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Parkeer de auto, zet het contact af en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Laadstroom accu
permanent.
Er is een storing in het laadstroomcircuit van de accu (vervuilde of losgeraakte accuklemmen, aandrijfriem dynamo ontspannen of gebroken...).
Het lampje moet bij het starten van de motor uitgaan. Parkeer de auto op een veilige plek. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
Een of meer portieren geopend
permanent, in combinatie met een melding die het desbetreffende portier aangeeft, bij een snelheid lager dan 10 km/h.
Een portier of de achterklep is niet goed gesloten.
Sluit het desbetreffende carrosseriedeel.
1
permanent, in combinatie met een melding die het desbetreffende portier aangeeft en een geluidssignaal, bij een snelheid hoger dan 10 km/h.
31
Controle tijdens het rijden
Controlelampje
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Veiligheidsgordel(s) niet vastgemaakt of weer losgemaaktt
permanent, en knippert vervolgens in combinatie met een in volume toenemend geluidssignaal.
Een van de veiligheidsgordels is niet vastgemaakt of weer losgemaakt.
Trek aan de gordel en klik de gesp vast in de gesphouder.
Airbags
tijdelijk.
Het lampje brandt gedurende enkele seconden en dooft als het contact wordt aangezet.
Het lampje moet doven zodra de motor wordt gestart. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
permanent.
Er is een storing in een van de airbags of de pyrotechnische gordelspanners.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
permanent.
Er is een storing met betrekking tot de stuurbekrachtiging.
Rijd voorzichtig en met lage snelheid. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Stuurbekrachtiging
32
Controle tijdens het rijden
1
Koelvloeistoftemperatuurmeter De temperatuur en de druk in het koelcircuit beginnen na enkele minuten rijden te stijgen. Om koelvloeistof bij te vullen: ) wacht tot de motor is afgekoeld, ) draai de dop twee omwentelingen los om de druk te laten dalen, ) verwijder vervolgens de dop, ) vul bij tot aan het merkteken "MAXI".
Als bij draaiende motor de wijzer zich bevindt in: zone A , is de temperatuur in orde, zone B, is de temperatuur te hoog. Het waarschuwingslampje maximum temperatuur en het waarschuwingslampje STOP gaan branden, in combinatie met een geluidssignaal en een waarschuwingsmelding op het display. Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats. Wacht enkele minuten voordat u de motor afzet. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
!
Wees voorzichtig bij het bijvullen van de koelvloeistof: kans op brandwonden. Vul niet bij tot boven het maximumniveau (aangegeven op het reservoir).
33
Controle tijdens het rijden
U kunt de lichtsterkte van de dashboardverlichting handmatig aanpassen aan het licht van de omgeving.
34
Twee knoppen
Een knop
Druk, als de verlichting brandt, op de knop D om de dashboardverlichting en de sfeerverlichting sterker te laten branden of op de knop C om de verlichting te dimmen. Laat de knop los zodra de gewenste lichtsterkte is bereikt.
Actief ) Druk op de knop om de sterkte van de dashboardverlichting te variëren, ) laat de knop los zodra de gewenste lichtsterkte is bereikt. Niet actief De dashboardverlichting kan niet worden ingesteld als de verlichting van de auto is uitgeschakeld of, bij auto's met dagrijverlichting, in de dagstand staat.
Controle tijdens het rijden
Onderhoudsindicator De onderhoudsindicator geeft aan hoeveel kilometer u nog verwijderd bent van de eerstvolgende onderhoudscontrole volgens het onderhoudsschema van de fabrikant. Deze afstand wordt berekend vanaf de laatste nulstelling van de onderhoudsindicator op basis van twee parameters: het aantal afgelegde kilometers, de verstreken tijd sinds de laatste onderhoudscontrole.
De afstand tot de eerstvolgende beurt is meer dan 3000 km
De afstand tot de eerstvolgende beurt is minder dan 1000 km
Als het contact wordt aangezet, verschijnt er geen onderhoudsinformatie op het display.
Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende onderhoudscontrole bedraagt 900 km. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 7 seconden het volgende aan:
De afstand tot de eerstvolgende beurt is 1000 tot 3000 km Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende 7 seconden de onderhoudssleutel branden. De kilometerteller geeft de resterende kilometers tot de eerstvolgende onderhoudscontrole aan. Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende onderhoudscontrole bedraagt 2800 km. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 7 seconden het volgende aan:
1
7 seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de sleutel branden om aan te geven dat er binnenkort onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd moeten worden.
7 seconden na het aanzetten van het contact verdwijnt de sleutel; de teller geeft weer de kilometerstand en de stand van de dagteller aan.
35
Controle tijdens het rijden
De afstand tot de eerstvolgende beurt is overschreden
Op 0 zetten van de onderhoudsindicator
Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende 7 seconden de sleutel knipperen om aan te geven dat de onderhoudswerkzaamheden zo spoedig mogelijk uitgevoerd moeten worden. Voorbeeld: u hebt de afstand tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt met 300 km overschreden. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 7 seconden het volgende aan:
Opnieuw weergeven van de onderhoudsinformatie U kunt op elk moment de onderhoudsinformatie weergeven. ) Druk op de knop voor nulstelling van de dagteller. De onderhoudsinformatie wordt enkele seconden weergegeven en verdwijnt vervolgens weer.
Tijd instellen
7 seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de sleutel branden.
i
36
De factor tijd kan worden meegewogen bij de nog af te leggen kilometers, afhankelijk van de rijgewoonten van de bestuurder. De sleutel kan ook gaan branden als het interval van twee jaar is overschreden.
De onderhoudsindicator moet na elke onderhoudsbeurt op 0 gezet worden. Voer dit als volgt uit: ) zet het contact af, ) druk op de resetknop van de dagteller en houd deze ingedrukt, ) zet het contact aan; de kilometerteller begint terug te tellen, ) laat de knop los als het display "=0" aangeeft; de sleutel verdwijnt.
i
Als u na deze handeling de accu wilt loskoppelen, vergrendel dan de auto en wacht minimaal 5 minuten. Het op 0 zetten van de onderhoudsindicator zal anders niet worden opgeslagen.
Met instrumentenpaneel met LCD-display ) Druk deze toets in om achtereenvolgens de volgende parameters weer te geven: uren, minuten, tijdsaanduiding in 12 of 24 uur.
Met instrumentenpaneel met matrixdisplay De tijd kan worden weergegeven en ingesteld via het touchscreen van het audiosysteem. Raadpleeg voor meer informatie het hoofdstuk "Audio en Telematica".
Controle tijdens het rijden
Kilometerteller
1
Motorolieniveaumeter De motorolieniveaumeter geeft aan of het motorolieniveau in orde is. Bij het aanzetten van het contact wordt eerst de onderhoudsindicator weergegeven en vervolgens gedurende enkele seconden het motorolieniveau.
i
Een controle van het olieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor minstens 30 minuten niet heeft gedraaid.
Op het display wordt in het gedeelte A de totale kilometerstand en in het gedeelte B de dagteller weergegeven.
Storing motorolieniveaumeter Als de motorolieniveaumeter defect is, gaat het symbool "OIL_ _ _" knipperen of wordt een melding op het instrumentenpaneel weergegeven. Raadpleeg het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Oliepeilstok
Nulstelling dagteller Olieniveau correct
Raadpleeg het hoofdstuk "Controles" voor de plaats van de peilstok en het bijvullen van motorolie voor het motortype van uw auto. 2 merktekens op de peilstok: -
-
Te weinig olie
Druk, als de dagteller wordt weergegeven, enkele seconden op de knop.
Als het motorolieniveau te laag is, gaat het L" knipperen of wordt een melding symbool "OIL op het instrumentenpaneel weergegeven. Controleer het olieniveau met de peilstok. Als blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie worden bijgevuld om te voorkomen dat ernstige motorschade ontstaat.
A = maxi; het olieniveau mag nooit boven dit niveau uitkomen, B = mini; als het olieniveau niet boven het niveau B uitkomt, moet het voor de motor van uw auto voorgeschreven type motorolie worden bijgevuld via de vuldop.
37
Controle tijdens het rijden
Boordcomputer De boordcomputer geeft actuele informatie over het rijden (actieradius, brandstofverbruik...).
Weergave van de informatie
-
Actuele informatie: ● actieradius, ● actueel brandstofverbruik, ● de teller van het Stop & Start-systeem.
-
Traject "1": ● gemiddelde snelheid, ● gemiddeld brandstofverbruik, ● de afgelegde afstand, voor het eerste traject.
-
Traject "2" : ● gemiddelde snelheid, ● gemiddeld brandstofverbruik, ● de afgelegde afstand, voor het tweede traject.
Display y van het instrumentenpaneel
) Druk op de toets op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaarr om achtereenvolgens de verschillende functies weer te geven.
38
Controle tijdens het rijden
1 Traject resetten
) Druk zodra het gewenste traject wordt aangegeven de toets op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar langer dan twee seconden in. De trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en hebben dezelfde eigenschappen. Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor een dagelijks verbruik en traject "2" voor een maandelijks verbruik.
39
Controle tijdens het rijden
Boordcomputer met touchscreen De boordcomputer geeft tijdens het rijden verschillende informatie (actieradius, brandstofverbruik ...).
Weergave van de informatie
) Druk op MODE op het touchscreen om de verschillende functies weer te geven. ) Selecteer de gewenste functie met uw vinger.
40
-
Actuele informatie: ● actieradius, ● huidig brandstofverbruik, ● de teller van het Stop & Start-systeem.
-
Traject "1": ● gemiddelde snelheid, ● gemiddeld brandstofverbruik, ● afgelegde afstand. voor het eerste traject.
-
Traject "2": ● gemiddelde snelheid, ● gemiddeld brandstofverbruik, ● afgelegde afstand. voor het tweede traject.
Controle tijdens het rijden
1 Traject resetten
) Druk op het gedeelte voor het resetten, rechtsonder op het touchscreen, zodra het gewenste traject wordt weergegeven. De trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en hebben dezelfde eigenschappen. Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor een dagelijks verbruik en traject "2" voor een maandelijks verbruik.
41
Controle tijdens het rijden
Enkele definities...
i
Actieradius
Momenteel verbruik
Afgelegde afstand
(km of miles) De actieradius geeft aan hoeveel kilometer u nog met de resterende hoeveelheid brandstof kunt rijden, berekend op basis van het gemiddelde verbruik over de laatste afgelegde kilometers.
(l/100 km, km/l of mpg) Dit is het gemiddelde brandstofverbruik over de laatste seconden.
(km of miles) Deze afstand wordt berekend sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer.
Deze waarde kan variëren door een gewijzigde rijstijl of het rijden op een helling, waardoor het momentele brandstofverbruik aanzienlijk kan wijzigen.
Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt, verschijnen streepjes op het display. Na het tanken van minimaal 5 liter brandstof wordt de actieradius opnieuw berekend en weergegeven als deze meer dan 100 km bedraagt.
i
42
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als tijdens het rijden de streepjes continu worden weergegeven.
i
Deze functie wordt alleen weergegeven bij snelheden vanaf 30 km/h.
Gemiddeld verbruik
Stop & Start-teller
(l/100 km, km/l of mpg) Dit is het gemiddelde verbruik sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer.
(minuten/seconden of uren/ minuten)
Gemiddelde snelheid (km/h of mph) Dit is de gemiddelde snelheid sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer (contact aan).
Als uw auto is uitgerust met Stop & Start, registreert een teller hoelang de STOP-stand tijdens een traject is geactiveerd. De teller wordt, elke keer als u het contact met de sleutel aanzet, weer op nul gezet.
Toegang tot de auto
Sleutel met afstandsbediening
U kunt om de auto te ontgrendelen of vergrendelen de centrale vergrendeling bedienen met de sleutel in het portierslot of met de afstandsbediening. De sleutel met afstandsbediening dient tevens voor de lokalisatie en het starten van de auto en maakt deel uit van de diefstalbeveiliging.
Openen van de auto Volledig ontgrendelen
i
Het ontgrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden snel knipperen van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de uitvoering van de auto, de buitenspiegels uitgeklapt.
2
Uitklappen van de sleutel ) Druk op deze knop om de sleutel uit te klappen.
Met de sleutel ) Draai de sleutel in de richting van de voorzijde van de auto om de auto te ontgrendelen.
Met de afstandsbediening ) Druk op het geopende hangslot om de auto te ontgrendelen.
43
Toegang tot de auto
Selectieve ontgrendeling
Sluiten van de auto Normale vergrendeling
De selectieve ontgrendeling kan worden ingesteld met behulp van het configuratiemenu. Standaard is de volledige ontgrendeling geactiveerd.
i
Het vergrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden branden van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de uitvoering van de auto, de buitenspiegels ingeklapt.
!
Verlaat om veiligheidsredenen (kinderen in de auto) de auto nooit, zelfs niet voor een korte tijd, zonder de sleutel mee te nemen.
Met de afstandsbediening ) Alleen het bestuurdersportier ontgrendelen: druk één keer op het geopende hangslot.
Met de sleutel ) De overige portieren en de achterklep ontgrendelen: druk nogmaals op het geopende hangslot.
i
44
Het ontgrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden snel knipperen van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de uitvoering van de auto, de buitenspiegels uitgeklapt.
) Draai de sleutel in de richting van de achterzijde van de auto om de auto volledig te vergrendelen.
Met de afstandsbediening ) Druk op het gesloten hangslot om de auto volledig te vergrendelen. Wanneer u de sleutel in de vergrendelstand gedraaid houdt of de knop van de afstandsbediening ingedrukt houdt, worden ook de ruiten gesloten (met elektrisch bedienbare ruiten).
Toegang tot de auto
Supervergrendeling
i
Als één van de portieren of de achterklep geopend is, werkt de centrale vergrendeling niet. Als de auto is vergrendeld en per ongeluk wordt ontgrendeld zonder dat binnen ongeveer 30 seconden een van de portieren wordt geopend, wordt de auto automatisch weer vergrendeld.
!
De supervergrendeling blokkeert het van buitenaf en van binnenuit openen van de portieren. Als de supervergrendeling is ingeschakeld, is ook de vergrendelingsschakelaar in het interieur buiten werking. Schakel daarom nooit de supervergrendeling in als er zich iemand in de auto bevindt.
Het in- en uitklappen van de buitenspiegels kan worden uitgeschakeld door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Met de afstandsbediening ) Druk op het gesloten hangslot om de auto volledig te vergrendelen.
2
) Druk binnen 5 seconden nogmaals op het gesloten hangslot om de supervergrendeling van de auto in te schakelen.
i
De supervergrendeling wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden branden van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de uitvoering, de buitenspiegels ingeklapt.
Met de sleutel ) Draai de sleutel richting de achterzijde van de auto om de auto volledig te vergrendelen. ) Draai binnen 5 seconden de sleutel nogmaals richting de achterzijde van de auto om de supervergrendeling van de auto in te schakelen.
45
Toegang tot de auto
Diefstalbeveiliging Lokaliseren van de auto ) Druk op het symbooltje van het gesloten hangslot om de eerder vergrendelde auto te lokaliseren op een parkeerplaats. De plafonniers gaan branden en de richtingaanwijzers knipperen gedurende enkele seconden.
Inklappen van de sleutel ) Druk op deze knop om de sleutel in te klappen.
Follow me home-verlichting Met de afstandsbediening
!
Wanneer u deze knop niet indrukt bij het inklappen van de sleutel, kan het mechanisme beschadigd raken.
Druk op deze toets om de follow me home-verlichting te activeren (inschakelen van het parkeerlicht, het dimlicht en de kentekenplaatverlichting).
Door de toets een tweede keer in te drukken terwijl de verlichting nog brandt, wordt de follow me home-verlichting weer uitgeschakeld.
46
Elektronische startblokkering In de sleutel is een chip aangebracht die over een specifieke code beschikt. Om te kunnen starten, moet bij het aanzetten van het contact de code van de sleutel worden herkend door de startblokkering. Deze elektronische startblokkering blokkeert het motormanagementsysteem zodra het contact wordt afgezet en voorkomt zo het starten van de motor bij een inbraak. Bij een storing in het systeem wordt u gewaarschuwd door dit verklikkerlampje in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display. De auto kan dan niet gestart worden. Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk.
i
Bewaar zorgvuldig de sticker die u bij de aflevering van uw auto samen met de sleutels is overhandigd.
Toegang tot de auto
Vergrendelen / ontgrendelen van binnenuit
2
) Druk op de knop. De portieren en de bagageruimte worden ver- of ontgrendeld.
i !
Als één van de portieren is geopend of niet goed is gesloten, werkt de centrale vergrendeling niet.
Bij vergrendeling / supervergrendeling van buitenaf Als de auto van buitenaf is vergrendeld of als de supervergrendeling van buitenaf is ingeschakeld, is de knop buiten werking. ) Trek de portierhandgreep aan de binnenzijde naar u toe om de auto te ontgrendelen. ) Als de supervergrendeling is ingeschakeld moet de afstandsbediening of de sleutel worden gebruikt om de auto te ontgrendelen.
Automatische centrale vergrendeling van de portieren De portieren kunnen tijdens het rijden automatisch worden vergrendeld (bij een snelheid hoger dan 10 km/h). Om deze functie in of uit te schakelen (standaard is deze ingeschakeld): ) Druk op de knop tot een geluidssignaal klinkt en/of een melding op het display wordt weergegeven.
!
Het rijden met vergrendelde portieren kan bij een noodgeval de toegang tot de auto voor de hulpdiensten belemmeren.
47
Toegang tot de auto
Noodbediening vergrendelen en ontgrendelen in het geval van een storing in de centrale vergrendeling of van de accu.
Storing afstandsbediening
Batterij vervangen
Na het losnemen en weer aansluiten van de accukabels, het vervangen van de batterij van de afstandsbediening of een storing in de afstandsbediening kan de auto niet meer met de afstandsbediening ontgrendeld, vergrendeld en gelokaliseerd worden. ) Ontgrendel of vergrendel de auto eerst met de sleutel in het slot. ) Synchroniseer vervolgens de afstandsbediening. Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOTnetwerk als de storing niet is verholpen.
Batterij ref.: CR1620 / 3 V.
Synchroniseren Bestuurdersportier Steek de sleutel in het slot om het portier te vergrendelen of ontgrendelen.
Overige portieren ) Controleer bij de achterportieren of de kinderbeveiliging is uitgeschakeld. ) Verwijder met de sleutel het zwarte afdekkapje op de zijkant van het portier. ) Steek de sleutel zonder te forceren in de opening en duw vervolgens, zonder te draaien, de nok het portier in. ) Verwijder de sleutel en plaats het afdekkapje terug.
48
) Zet het contact af. ) Zet de sleutel in de stand 2 (Contact). ) Druk zo snel mogelijk gedurende enkele seconden op de vergrendelknop (gesloten hangslot) van de afstandsbediening. ) Zet het contact af en verwijder de sleutel uit het contactslot. De afstandsbediening werkt nu weer.
Als de batterij van de afstandsbediening leeg is, wordt u gewaarschuwd door dit lampje op het dashboard, een geluidssignaal, en een melding op het display. ) Wip het deksel los door een kleine schroevendraaier in de uitsparing te steken. ) Til de deksel op. ) Verwijder de lege batterij. ) Plaats de nieuwe batterij in de juiste richting. ) Klik het deksel vast. Gooi de lege batterijen van de afstandsbediening niet weg: ze bevatten metalen die schadelijk zijn voor het milieu. Lever lege batterijen in bij een speciaal verzamelpunt.
Toegang tot de auto
! Sleutels verloren Ga met het kentekenbewijs van de auto, uw legitimatiebewijs en indien mogelijk de sticker met de sleutelcode naar het PEUGEOT-netwerk. Het PEUGEOT-netwerk kan de speciale code van de sleutel en de transponder opzoeken en voor nieuwe sleutels zorgen.
2
Afstandsbediening De radiografische afstandsbediening is een systeem met een groot bereik. Het is raadzaam om niet met de knop van de afstandsbediening te spelen, om te voorkomen dat de portieren per ongeluk ontgrendeld worden. Druk nooit op de knoppen van uw afstandsbediening buiten het bereik en het zicht van uw auto. De afstandsbediening kan dan onbruikbaar worden en moet in dat geval opnieuw worden gesynchroniseerd. De afstandsbediening kan niet functioneren als de sleutel in het contactslot zit, zelfs als het contact uitstaat, behalve voor het synchroniseren.
Vergrendelen van de auto Het rijden met vergrendelde portieren kan in geval van nood de toegang tot het interieur belemmeren. Neem uit veiligheidsoverwegingen (kinderen in de auto) de sleutel met afstandsbediening mee als u de auto verlaat, zelfs al is dit voor korte duur.
Diefstalbeveiliging Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering; dit kan tot storingen leiden.
Bij het aanschaffen van een gebruikte auto Laat door het PEUGEOT-netwerk controleren of alle in uw bezit zijnde sleutels met uw auto zijn gelinkt, zodat u er zeker van kunt zijn dat deze sleutels de enige zijn waarmee uw auto ontgrendeld en gestart kan worden.
49
Toegang tot de auto
Alarm !
Automatische beveiligingsfunctie Dit systeem treedt in werking als iemand probeert het alarm te saboteren. Het alarm gaat af als iemand probeert de accu, de bedieningseenheid of de kabels van de sirene uit te schakelen of te beschadigen. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats alvorens wijzigingen aan het alarmsysteem aan te brengen.
Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak en diefstal. Het systeem bestaat uit de volgende typen beveiliging:
-
Omtrekbeveiliging
Dit systeem houdt de te openen carrosseriedelen van de auto in de gaten. Het alarm gaat af als iemand een portier, de achterklep of de motorkap probeert te openen.
-
Interieurbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er bewegingen in het interieur worden waargenomen. Het alarm gaat af als er een ruit wordt ingeslagen, als iets of iemand de auto binnendringt of als iets of iemand in de auto beweegt.
50
De omtrekbeveiliging wordt 5 seconden nadat de vergrendelknop van de afstandsbediening is ingedrukt, geactiveerd. De interieurbeveiliging wordt 45 seconden nadat de vergrendelknop van de afstandsbediening is ingedrukt, geactiveerd. Indien een portier of de achterklep niet goed is gesloten, wordt de auto niet vergrendeld, maar worden de omtrek- en interieurbeveiliging na 45 seconden wel ingeschakeld.
Vergrendelen van de auto met volledig ingeschakeld alarm Inschakelen
Uitschakelen
) Zet het contact af en verlaat de auto. ) Druk op de vergrendelknop van de afstandsbediening. Het alarmsysteem is geactiveerd: het verklikkerlampje van de knop zal één keer per seconde knipperen.
) Druk op de ontgrendelknop van de afstandsbediening.
Het alarmsysteem wordt uitgeschakeld; het verklikkerlampje van de knop gaat uit.
Toegang tot de auto
Vergrendelen van de auto met alleen de omtrekbeveiliging ingeschakeld Schakel de interieurbeveiliging uit om te voorkomen dat het alarm onnodig wordt ingeschakeld als bijvoorbeeld: een huisdier in de auto wordt gelaten, een ruit op een kier blijft staan, de auto wordt gewassen.
Uitschakelen van de interieurbeveiliging ) Zet het contact af. ) Druk binnen 10 seconden op de knop tot het verklikkerlampje blijft branden. ) Verlaat de auto. ) Druk onmiddellijk op de vergrendelknop van de afstandsbediening. Alleen de omtrekbeveiliging wordt ingeschakeld; het verklikkerlampje van de knop zal één keer per seconde knipperen.
i
De interieurbeveiliging wordt uitsluitend uitgeschakeld als deze procedure elke keer na het afzetten van het contact wordt uitgevoerd.
Opnieuw inschakelen van de interieurbeveiliging
Storing afstandsbediening
) Druk op de ontgrendelknop van de afstandsbediening om de omtrekbeveiliging uit te schakelen.
Om de alarmsystemen uit te schakelen: ) Ontgrendel de auto met de sleutel in het slot van het bestuurdersportier. ) Open het portier; het alarm gaat af. ) Zet het contact aan; het alarm stopt. Het verklikkerlampje van de knop gaat uit.
) Druk op de vergrendelknop van de afstandsbediening om alle alarmsystemen in te schakelen.
Vergrendelen van de auto zonder het alarm in te schakelen
Het verklikkerlampje van de knop zal opnieuw één keer per seconde knipperen.
Afgaan van het alarm Als het alarm afgaat, treedt de sirene in werking en knipperen de richtingaanwijzers gedurende dertig seconden. Als het alarm voor de 11e keer afgaat, worden de alarmsystemen uitgeschakeld. Als het verklikkerlampje van de knop snel knippert bij het ontgrendelen van de auto met de afstandsbediening, is het alarm tijdens uw afwezigheid afgegaan. Het lampje stopt met knipperen als het contact wordt aangezet.
2
) Vergrendel de auto of schakel de supervergrendeling in met de sleutel in het slot van het bestuurdersportier.
Storing Als bij het aanzetten van het contact het verklikkerlampje van de knop blijft branden, duidt dit op een storing in het systeem. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Automatisch inschakelen* Het systeem wordt 2 minuten nadat het laatste portier of de achterklep is gesloten, automatisch ingeschakeld. ) Om het afgaan van het alarm bij het openen van een portier of de achterklep te voorkomen, moet eerst op de ontgrendelknop van de afstandsbediening worden gedrukt. * Volgens land van bestemming.
51
Toegang tot de auto
Elektrisch bedienbare ruiten Handbediening Duw of trek de schakelaar tot het zware punt om de ruit te openen of sluiten. De ruit stopt zodra de schakelaar wordt losgelaten.
Automatische bediening (volgens uitvoering) 2. 3. 4. 5.
52
Schakelaar ruitbediening links voor. Schakelaar ruitbediening rechts voor. Schakelaar ruitbediening rechts achter. Schakelaar ruitbediening links achter. Blokkeerschakelaar elektrisch bedienbare ruiten achter.
Duw of trek de schakelaar voorbij het zware punt om de ruit te openen of sluiten. Als u de schakelaar hebt losgelaten, opent of sluit de ruit volledig. Druk opnieuw op de schakelaar om het openen of sluiten te stoppen. Ongeveer 1 minuut nadat de sleutel uit het contact is genomen, kunnen de ruiten niet meer worden bediend. Zet het contact aan om de ruiten weer te kunnen bedienen.
Beveiliging tegen beknellen (volgens uitvoering) Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit, stopt de ruit en gaat deze direct gedeeltelijk weer open. Als de ruit niet wil sluiten, druk dan op de schakelaar om de ruit helemaal te openen en trek vervolgens de schakelaar omhoog tot de ruit volledig is gesloten. Houd de schakelaar na het sluiten nog ongeveer 1 seconde vast. Tijdens deze handelingen is de beveiliging tegen beknellen uitgeschakeld.
Blokkering van de ruitbediening achter Druk, voor de veiligheid van uw kinderen, op de schakelaar 5 om de ruitbediening achter, ongeacht de stand van de ruiten, te blokkeren. De binnenportiergrepen van de achterportieren worden in dat geval ook geblokkeerd. Als de schakelaar is ingedrukt (het lampje brandt), is de ruitbediening geblokkeerd. Als de schakelaar niet is ingedrukt (het lampje is gedoofd), is de ruitbediening niet geblokkeerd.
Toegang tot de auto
Resetten van de ruitbediening Als de accu is losgekoppeld geweest, moet de ruitbediening gereset worden. Tijdens deze handelingen is de beveiliging tegen beknellen uitgeschakeld: open de ruit volledig en sluit de ruit. Telkens als de schakelaar omhoog wordt getrokken, sluit de ruit enkele centimeters. Laat de schakelaar los en trek hem opnieuw omhoog totdat de ruit volledig is gesloten, houd de schakelaar na het sluiten nog minimaal 1 seconde vast.
!
Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor een korte periode, altijd de sleutel uit het contact. Wanneer tijdens het bedienen van de ruit iets tussen de ruit en de sponning bekneld raakt, moet de ruit weer worden geopend. Druk daarvoor op de desbetreffende schakelaar. Wanneer de bestuurder de ruit aan passagierszijde bedient, moet deze ervan verzekerd zijn dat niets het correcte sluiten van de ruit verhindert. De bestuurder moet ervan verzekerd zijn dat de passagiers op de juiste manier gebruik maken van de elektrische ruitbediening. Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens het bedienen van de ruit niet kunnen bezeren.
2
53
Toegang tot de auto
Achterklep Openen
Sluiten
Noodbediening
) Trek de achterklep omlaag aan de handgreep aan de binnenzijde. Als de achterklep niet goed is gesloten:
Hiermee kan bij een eventuele storing in de centrale vergrendeling, de achterklep mechanisch ontgrendeld worden.
-
-
) Ontgrendel de achterklep of de auto met de afstandsbediening of de sleutel, druk op de knop en til de achterklep omhoog.
bij draaiende motorr gaat het controlelampje branden in combinatie met een waarschuwingsmelding gedurende enkele seconden,
tijdens het rijden (snelheid hoger dan 10 km/h) gaat het controlelampje branden in combinatie met een geluidssignaal en een waarschuwingsmelding gedurende enkele seconden.
Ontgrendelen ) Klap de achterbank naar voren om bij het slot in de bagageruimte te komen. ) Steek een kleine schroevendraaier in de opening A van het slot om de achterklep te ontgrendelen.
54
Toegang tot de auto
Panoramadak
U hebt de beschikking over een panoramadak met sfeerverlichting en getint glas, waardoor de lichtinval en het zicht in het interieur worden vergroot. Het dak is voorzien van een handmatig bedienbaar tweedelig zonnescherm, ter verbetering van het thermische comfort in het interieur.
2
Openen
) Trek het zonnescherm met de handgreep naar achteren tot de gewenste stand is bereikt.
Sluiten ) Trek het zonnescherm met de handgreep naar voren tot de gewenste stand is bereikt.
55
Comfort
Voorstoelen 1. 2.
3.
4.
56
Hoofdsteun in hoogte verstellen Kantelen van de rugleuning Beweeg de hendel naar achter en zet de rugleuning in de gewenste hellingshoek. Instellen van de zithoogte van de stoel Beweeg de hendel net zo lang omhoog of omlaag tot de gewenste instelling is bereikt. Verstellen van de stoel in lengterichting Til de beugel op en schuif de stoel naar voren of naar achteren.
Comfort
Aanvullende instellingen
3 Hoogteverstelling hoofdsteun ) Trek de hoofdsteun omhoog om hem hoger te zetten. ) Druk op de pal A en trek de hoofdsteun omhoog om hem te verwijderen. ) Steek om de hoofdsteun terug te zetten de pennen van de hoofdsteun recht in de openingen van de rugleuning tot de hoofdsteun op zijn plaats blijft. ) Druk gelijktijdig op de pal A en op de hoofdsteun om deze lager te zetten.
!
Voor de veiligheid is het frame van de hoofdsteun gekarteld om te voorkomen dat de hoofdsteun zakt in het geval van een aanrijding. De juiste stand van de hoofdsteun is als de bovenzijde van de hoofdsteun zich ter hoogte van de bovenzijde van het hoofd bevindt. Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd. De hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.
Toegang tot de achterbank (3-deurs) ) Trek alleen deze hendel omhoog om de rugleuning naar voren te klappen en schuif de stoel vooruit. Als de stoel wordt teruggeduwd, komt deze automatisch weer in de oorspronkelijke stand terug.
!
Controleer of het terugschuiven van de stoel in de oorspronkelijke stand niet wordt verhinderd; deze stand is noodzakelijk om de stoel te vergrendelen in de lengterichting. Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels correct zijn opgerold zodat de achterpassagiers gemakkelijk kunnen instappen.
57
Comfort
Middenarmsteun
Voor het comfort en als opbergmogelijkheid voor de bestuurder en voorpassagier.
Opbergvakken
Bediening stoelverwarming Bij draaiende motor is de stoelverwarming voor beide voorstoelen afzonderlijk regelbaar. ) Met de draaiknop naast de voorstoel kan de stoelverwarming ingeschakeld worden en kan een verwarmingsstand worden geselecteerd: 0: Uit. 1: Laag. 2: Gemiddeld. 3: Hoog.
58
) Toegang tot het afgesloten opbergvak: til de handgreep op om het deksel op te tillen.
) Toegang tot het open opbergvak onder de armsteun: klap de armsteun in zijn geheel naar achteren.
Comfort
Niet-gescheiden achterbank
Niet-gescheiden achterbank met zitting die niet opgeklapt kan worden en vaste rugleuning.
Neerklappen van de rugleuning
Terugplaatsen van de rugleuning
3 ) Schuif de desbetreffende voorstoelen indien nodig naar voren. ) Plaats de veiligheidsgordels tegen de rugleuning en maak ze vast.
) Zet de hoofdsteunen in de laagste stand. ) Druk de knoppen 1 gelijktijdig in om de rugleuning 2 te ontgrendelen. ) Klap de rugleuning 2 op de zitting.
!
Bij het neerklappen van de rugleuning mag de middelste veiligheidsgordel niet worden vastgemaakt, deze moet plat op de rugleuning worden gelegd.
) Zet de rugleuning 2 rechtop en vergrendel deze. ) Controleer of de rode markering bij de knoppen 1 niet meer zichtbaar is. ) Maak de veiligheidsgordels los en plaats ze naast de rugleuning.
!
Let erop dat bij het terugplaatsen van de rugleuning van de achterbank de veiligheidsgordels niet klem komen te zitten.
59
Comfort
Hoofdsteunen achter De hoofdsteunen hebben een gebruiksstand (hoog) en een ingeklapte stand (laag).
De hoofdsteunen kunnen worden verwijderd onderling worden uitgewisseld. Verwijderen van een hoofdsteun: ) trek de hoofdsteun omhoog tot aan de aanslag, ) druk vervolgens de pal A in.
!
60
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.
Comfort
Achterbank U kunt het linkerdeel (2/3) en/of het rechterdeel (1/3) van de rugleuning van de achterbank neerklappen om de bagageruimte te vergroten. De zitting bestaat uit één deel en kan niet opgeklapt worden.
Neerklappen van de rugleuning
Terugplaatsen g van de rugleuning
3 ) Schuif de desbetreffende voorstoel indien nodig naar voren. ) Houd de desbetreffende veiligheidsgordel tegen de rugleuning en maak deze vast. ) Zet de hoofdsteunen in de laagste stand.
) Duw op de knop 1 om de rugleuning 2 te ontgrendelen. ) Klap de rugleuning 2 op de zitting.
) Zet de rugleuning 2 rechtop en vergrendel deze. ) Controleer of de rode markering bij de knop 1 niet meer zichtbaar is. ) Maak de veiligheidsgordel los en plaats deze naast de rugleuning.
!
Let erop dat bij het terugplaatsen van de rugleuning van de achterbank de veiligheidsgordels niet klem komen te zitten.
61
Comfort
Spiegels Buitenspiegels De verstelbare buitenspiegels zorgen voor het benodigde zicht naar achteren bij een inhaalmanoeuvre of het parkeren van de auto. De buitenspiegels kunnen ook worden ingeklapt voor het parkeren in een smalle straat.
Handmatig verstelbare buitenspiegels
Elektrisch verstelbare buitenspiegels
Verstellen
Verstellen
) Beweeg de hendel in de vier richtingen om de spiegel in de gewenste stand te verstellen.
) Zet de knop A naar links of rechts om de desbetreffende spiegel te selecteren. ) Duw de knop B in de 4 richtingen om de spiegel af te stellen. ) Zet de knop A weer in het midden.
Ontwaseming - ontdooiing Deze functie kunt u inschakelen door bij draaiende motor op de toets van de achterruitverwarming te drukken (zie paragraaf "Ontwaseming Ontdooiing achterruit").
Inklappen ) Tijdens het parkeren kunt u de spiegels handmatig inklappen.
Uitklappen ) Klap voordat u de motor start de spiegels uit.
62
i
De waargenomen objecten in de buitenspiegels lijken verder af dan ze in werkelijkheid zijn. Hiermee moet rekening worden gehouden om de afstand ten opzichte van achteropkomend verkeer goed in te schatten.
Comfort
Inklappen -
Automatisch: vergrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel. Handmatig: trek bij aangezet contact de schakelaar A naar achteren.
-
i
Automatisch kantelen buitenspiegels bij het achteruitrijden De buitenspiegels kunnen bij het achteruit inparkeren naar de grond worden gericht.
Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met behulp van de schakelaar A, worden ze niet automatisch uitgeklapt als de auto wordt ontgrendeld. Trek nogmaals de schakelaar A naar achteren om de buitenspiegels uit te klappen.
Inschakelen ) Schakel bij draaiende motor de achteruitversnelling in. ) Beweeg de schakelaar A naar rechts of links om de desbetreffende buitenspiegel te selecteren. De geselecteerde buitenspiegel wordt in de geprogrammeerde stand gericht.
Uitklappen
Uitschakelen
-
) Haal de versnellingsbak uit de achteruitversnelling en wacht tien seconden. of ) Zet de schakelaar A in de middelste stand. De buitenspiegel keert terug naar de oorspronkelijke stand. De buitenspiegel keert ook terug naar de oorspronkelijke stand: zodra sneller wordt gereden dan 10 km/h, als de motor wordt afgezet.
Automatisch: ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel. Handmatig: trek bij aangezet contact de schakelaar A naar achteren.
-
i
Het automatisch in- en uitklappen van de buitenspiegels kan worden gedeactiveerd door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Klap de buitenspiegels in als u uw auto in een automatische autowasstraat laat wassen.
Programmeren ) Schakel bij draaiende motor de achteruitversnelling in. ) Selecteer en verstel achtereenvolgens de linker en rechter buitenspiegel. De ingestelde standen worden direct opgeslagen.
3
63
Comfort
Stuurwielverstelling Binnenspiegel Verstelbare spiegel voor het zicht recht achter de auto. De binnenspiegel is voorzien van een nachtstand waardoor de spiegel donkerder wordt en de bestuurder minder hinder ondervindt van de koplampverlichting van achteropkomend verkeer, zon ... (antiverblindingsstand).
Om veiligheidsrdenen moeten de spiegels zo zijn ingesteld dat de "dode hoek" zo klein mogelijk is.
Binnenspiegel met handbediende dag-/nachtstand
Automatisch dimmende binnenspiegel
Verstellen
Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en automatisch over van de dag- in de nachtstand.
) Stel de spiegel af als deze in de dagstand staat.
Dag-/nachtstand ) Trek aan het hendeltje om de spiegel in de nachtstand te zetten. ) Duw het hendeltje naar voren om de spiegel terug te zetten in de dagstand.
64
!
i
Zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld, wordt de spiegel in de dagstand gezet voor een maximaal zicht naar achteren.
) Zorg dat de auto stilstaat en trek aan de hendel om het stuurwiel te ontgrendelen. ) Verstel het stuurwiel in hoogte en diepte voor een optimale zithouding. ) Druk de hendel goed vast om het stuurwiel te vergrendelen.
!
Voer deze handelingen om veiligheidsredenen uitsluitend uit bij stilstaande auto.
Comfort
Ventilatie Luchttoevoer De lucht in het interieur, die overigens wordt gefilterd, wordt van buitenaf toegevoerd via het luchtrooster onder de voorruit, of is lucht die in het interieur wordt gerecirculeerd.
3
Luchtgeleiding De lucht kan afhankelijk van de instellingen van de bestuurder via verschillende circuits worden toegevoerd: rechtstreekse toevoer naar het interieur (toevoer van buitenlucht), toevoer via het verwarmingscircuit, toevoer via het circuit van de airconditioning.
Bedieningspaneel Het systeem wordt bediend via het bedieningspaneel A van de middenconsole.
Luchtverdeling 1. 2. 3.
Uitstroomopeningen voor het ontdooien of ontwasemen van de voorruit. Uitstroomopeningen voor het ontdooien of ontwasemen van de zijruiten. Afsluitbare en verstelbare zijventilatieroosters.
4. 5.
Afsluitbare en verstelbare middelste ventilatieroosters. Uitstroomopeningen beenruimte voorpassagiers.
65
Comfort
Gebruiksadviezen voor de verwarming, ventilatie en airconditioning i
i
Neem voor een optimale werking van de verwarming, ventilatie en airconditioning de volgende gebruiksadviezen in acht: ) Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters en overige uitstroomopeningen alsmede de ventilatieopening in de bagageruimte vrij blijven. ) Let erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt. Deze sensor dient voor de regeling van de automatische airconditioning. ) Zet de airconditioning minstens één tot twee keer per maand vijf tot tien minuten aan om het systeem in perfecte staat te houden. ) Controleer regelmatig de staat van het interieurfilter en laat de filterelementen periodiek vervangen (zie het hoofdstuk "Controles"). Wij raden u een gecombineerd interieurfilter aan. Dankzij het toegevoegde speciale actieve middel draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schoon interieur (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag). ) Laat de airconditioning regelmatig controleren zoals voorgeschreven in het onderhoudsboekje, om het systeem in perfecte staat te houden. ) Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een optimale trekkracht van de motor.
Stop & Start-systeem De verwarming en de airconditioning werken uitsluitend bij draaiende motor. Als u het thermische comfort in de auto op het door u gewenste niveau wilt houden, kunt u tijdelijk de functie Stop & Start uitschakelen (zie het hoofdstuk "Rijden").
66
Als de auto lange tijd in de zon heeft gestaan en de temperatuur in het interieur hoog is opgelopen, zet dan de ruiten enige tijd open. Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid voldoende hoog is ingesteld, zodat de lucht in het interieur goed ververst wordt. Het airconditioningssysteem is chloorvrij en is niet schadelijk voor de ozonlaag. Condensvorming in de airconditioning kan ertoe leiden dat zich een klein plasje water onder de auto vormt. Dit is een normaal verschijnsel.
Comfort
Verwarming / ventilatie
Handbediende airconditioning
De airconditioning werkt alleen als de motor draait.
3 1. Temperatuurregeling ) Draai de knop van blauw (koel) naar rood (warm) om de temperatuur naar behoefte in te stellen.
2. Luchtopbrengstregeling ) Draai de knop in één van de zes standen om de gewenste luchtopbrengst te verkrijgen.
i
Wanneer de knop van de luchtopbrengstregeling in de stand 0 staat (uitschakeling van het systeem), wordt het thermische comfort niet meer geregeld. Er blijft door de rijwind echter nog wel een kleine luchtstroom gehandhaafd.
67
Comfort
3. Luchtverdeling Voorruit en zijruiten.
Voorruit, zijruiten en beenruimte.
4. Toevoer van buitenlucht/ luchtrecirculatie De toevoer van buitenlucht voorkomt het beslaan van de voorruit en zijruiten. De recirculatiestand dient om de luchttoevoer af te sluiten bij stank en stofoverlast. Schakel zo snel mogelijk de toevoer van buitenlucht weer in om te voorkomen dat de luchtkwaliteit in het interieur achteruitgaat en de ruiten beslaan.
Beenruimte.
Middelste ventilatieroosters en zijventilatieroosters.
De luchtstroom kan worden gevarieerd door de knop in een middenstand te zetten.
5. Airconditioning aan/uit De airconditioning kan tijdens alle seizoenen effectief gebruikt worden, mits de ruiten zijn gesloten. Het systeem stelt u in staat: de temperatuur in het interieur 's zomers te verlagen, in de winter bij temperaturen boven 3°C beslagen ruiten snel te ontwasemen.
Aan ) Druk op de toets om de lucht in het interieur te laten recirculeren. Het controlelampje gaat branden. ) Druk nogmaals op de toets om de toevoer van buitenlucht weer in te schakelen. Het controlelampje gaat uit.
) Druk op de toets "A/C": het lampje van de toets gaat branden.
i
De airconditioning werkt niet als de aanjagerknop 2 in de stand "0" staat.
Om de toevoer van koele lucht te versnellen kunt u gedurende enkele ogenblikken de recirculatie van de interieurlucht inschakelen. Schakel daarna weer over op de toevoer van buitenlucht.
Uit ) Druk nogmaals op de toets "A/C": het lampje van de toets gaat uit. Door het uitschakelen van de airconditioning kan hinder ontstaan (vocht, beslaan van ruiten).
68
Comfort
Automatische airconditioning met gescheiden regeling De airconditioning werkt uitsluitend bij draaiende motor.
Automatische werking
i
3
2 - 3. Temperatuurregeling aan bestuurders-/ passagierszijde
1. Automatisch programma "comfort" Er zijn drie standen waaruit de bestuurder en zijn passagier kunnen kiezen voor het gewenste comfort in het interieur. ) Druk herhaaldelijk op de toets "AUTO". Het lampje gaat branden zodra de toets wordt ingedrukt; de ingeschakelde stand verschijnt op het display van de automatische airconditioning.
Om bij koude motor de toevoer van koude lucht te beperken, wordt de ventilatie geleidelijk op het optimale niveau gebracht. Bij koud weer wordt de warme lucht uitsluitend naar de voorruit, de zijruiten en de beenruimte van de passagiers verdeeld.
Voor een aangenaam comfort en een zo laag mogelijk geluidsniveau, aangezien de aanjagersnelheid beperkt wordt. Voor het beste compromis tussen thermisch comfort en een laag geluidsniveau. Voor een doeltreffende en dynamische luchttoevoer.
De bestuurder en voorpassagier kunnen de temperatuur afzonderlijk naar wens instellen. De op het display weergegeven waarde heeft betrekking op een bepaald comfortniveau en niet op de temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit. ) Duw de impulstoets 2 of 3 omlaag (blauw) om de waarde te verlagen of omhoog (rood) om de waarde te verhogen.
69
Comfort
een optimaal comfort. Desgewenst kunt u een andere waarde instellen, die gebruikelijk tussen 18 en 24 ligt. Het is raadzaam het verschil tussen de instellingen links en rechts niet meer dan 3 te laten bedragen.
i
Als de temperatuur in de auto bij het instappen veel lager of hoger is dan de ingestelde waarde, heeft het geen zin om voor een optimale temperatuur de ingestelde waarde te wijzigen. Het systeem compenseert automatisch en zo snel mogelijk het temperatuurverschil.
4. Automatisch programma "zicht" Raadpleeg de paragraaf "Ontwasemen - Ontdooien voor".
Handmatig instellen Het is mogelijk één of meer functies van de airconditioning handmatig in te stellen, terwijl de overige functies automatisch worden geregeld. ) Druk op de toets "AUTO" om de automatische werking van de airconditioning te hervatten.
i
70
Voor een maximale afkoeling of opwarming van het interieur kan de temperatuurregeling op een waarde lager dan 14 of hoger dan 28 worden ingesteld. ) Duw de toets 2 of 3 omlaag tot "LO" wordt weergegeven of omhoog tot "HI" wordt weergegeven.
5. Airconditioning AAN/UIT De airconditioning functioneert, als de ruiten gesloten zijn, optimaal in elk seizoen. Dit systeem maakt het mogelijk om: in de zomer de temperatuur in het interieur te verlagen, in de winter, bij temperaturen hoger dan 3°C, de ruiten sneller te ontwasemen. Inschakelen ) Druk op de toets A/C, het desbetreffende lampje gaat branden en het symbool "A/C" verschijnt. De airconditioning werkt niet als de regeling voor de luchtopbrengst is uitgeschakeld. Uitschakelen ) Druk de toets "A/C" nogmaals in, het desbetreffende lampje gaat uit en het symbool "A/C" verdwijnt. Het uitschakelen van de airconditioning kan negatieve effecten hebben (vocht, condens).
Comfort
6. Regeling luchtverdeling
8. Toevoer van buitenlucht/ luchtrecirculatie
) Druk deze toets herhaaldelijk in om de luchtstroom te verdelen naar: -
de voorruit, de zijruiten en de beenruimte, de voorruit en zijruiten (ontwasemen of ontdooien), de middelste ventilatieroosters en zijventilatieroosters, de middelste ventilatieroosters, de zijventilatieroosters en de beenruimte, de beenruimte.
7. Regeling luchtopbrengst ) Druk op deze toets "gevulde ventilator" om de luchtopbrengst te verhogen. Het symbool van de luchtopbrengst, de ventilator, wordt afhankelijk van de ingestelde waarde geleidelijk voller.
Uitschakelen van het systeem
) Druk deze toets in om de lucht in het interieur te laten recirculeren. Het lampje van de toets gaat branden en het symbool van de luchtrecirculatie wordt weergegeven. Deze stand dient om de toevoer van buitenlucht bij stank en stofoverlast af te sluiten. De luchtrecirculatie wordt automatisch ingeschakeld als de ruitensproeiers worden geactiveerd. ) Druk zodra de omstandigheden het toelaten de toets nogmaals in om de toevoer van buitenlucht weer te activeren en het beslaan van de ruiten te voorkomen. Het lampje van de toets gaat uit.
!
Gebruik de luchtrecirculatie alleen als dit echt nodig is (kans op beslaan van de ruiten en vermindering van de luchtkwaliteit).
) Druk op de toets "lege ventilator" tot het symbool van de ventilator is verdwenen en "---" wordt weergegeven.
3
Hierdoor worden alle functies van de airconditioning uitgeschakeld. Het thermische comfort wordt niet meer geregeld. Door de rijwind blijft er nog wel een kleine luchtstroom gehandhaafd.
!
Vermijd het te lang rijden met een uitgeschakeld systeem om te voorkomen dat de ruiten beslaan of de luchtkwaliteit vermindert. Als u op de toets "gevulde ventilator" r drukt, wordt het systeem weer ingeschakeld waarbij de instellingen van vóór de uitschakeling worden toegepast.
) Druk op deze toets "lege ventilator" om de luchtopbrengst te verlagen.
71
Comfort
Ontwasemen - Ontdooien voorruit en zijruiten Achterruitverwarming Deze opdruk op het bedieningspaneel geeft aan in welke stand de knoppen moeten staan om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien.
Met handbediende airconditioning
Met automatische airconditioning met gescheiden regeling
) Zet de knoppen van de luchttemperatuur en de luchtverdeling in de met de desbetreffende opdruk weergegeven stand. ) Schakel de airconditioning in door de toets "A/C" in te drukken; het controlelampje in de toets gaat branden.
Automatisch programma "Zicht" ) Selecteer dit programma om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien. Het systeem werkt volledig automatisch en regelt de luchttemperatuur, de aanjagersnelheid, de luchttoevoer en stelt de luchtverdeling zodanig in dat de voorruit en de zijruiten zo snel mogelijk schoon worden. ) Druk nogmaals op de toets "Zicht" of op "AUTO" om deze functie uit te schakelen; het lampje in de toets gaat uit en dat van de toets "AUTO" gaat branden. Het systeem keert terug naar dezelfde instellingen als die van vóór het uitschakelen.
i 72
Bij auto's met een Stop & Startsysteem geldt dat zolang de voorruitontwaseming in werking is, de STOP-functie niet beschikbaar is.
De achterruitverwarming kan worden ingeschakeld met de toets op het bedieningspaneel van de airconditioning.
Aan De achterruitverwarming werkt uitsluitend bij draaiende motor. ) Druk op deze toets om de achterruit en de buitenspiegels (afhankelijk van de uitvoering) te ontwasemen. Het controlelampje van de toets gaat branden.
Uit De achterruitverwarming wordt automatisch uitgeschakeld om onnodig stroomverbruik te voorkomen. ) U kunt de achterruitverwarming ook eerder uitschakelen door nogmaals op de toets te drukken. Het controlelampje van de toets gaat uit. ) Schakel, zodra de omstandigheden het toelaten, de achterruit- en buitenspiegelverwarming uit, omdat een geringer stroomverbruik leidt tot een verlaging van het brandstofverbruik.
Comfort
Indeling van het interieur 1.
2. 3.
4.
5. 6. 7. 8.
Dashboardkastje met verlichting (zie de volgende bladzijde voor meer informatie) Groot open opbergvak (zonder autoradio) 12 V-aansluiting (120 W) Houd u, om te voorkomen dat uw accessoires beschadigd raken, aan deze sterkte. USB-/Jack-aansluiting (zie de volgende bladzijden voor meer informatie) Open opbergvakken Bekerhouder Middenarmsteun Portiervak
3
73
Comfort
74
Dashboardkastje met verlichting
12V-aansluiting
In het dashboardkastje kunnen een fles mineraalwater, de boorddocumentatie enz. worden opgeborgen. In het deksel zijn voorgevormde vakken aangebracht voor o.a. een bril. ) Trek de handgreep omhoog om het dashboardkastje te openen. De verlichting treedt in werking zodra het dashboardkastje wordt geopend (volgens uitvoering). De schakelaar voor het uitschakelen van de airbag aan passagierszijde A bevindt zich in het dashboardkastje. Als uw auto is voorzien van airconditioning, bevat het dashboardkastje een ventilatieopening B die dezelfde gekoelde lucht aanvoert als de uitstroomopeningen in het interieur.
) Til, wanneer u een accessoire van 12 V (maximaal vermogen: 120 W) wilt aansluiten, het deksel op en sluit een geschikte adapter aan.
Comfort
USB-/Jack-aansluiting
Extra USBaansluiting
3 Deze aansluitmodule, die bestaat uit een JACK-aansluiting en een USB-poort, bevindt zich op de middenconsole. Hierop kunt u draagbare apparatuur aansluiten, zoals een iPod® of een USB-stick. Dankzij de aansluitmodule kunt u de audiobestanden op uw draagbare apparatuur beluisteren via de luidsprekers van uw audiosysteem. U kunt deze bestanden beheren met de toetsen op het stuurwiel of het bedieningspaneel van de autoradio en ze weergeven op het display van het instrumentenpaneel.
Tijdens het gebruik van de USB-poort kan de draagbare apparatuur automatisch worden opgeladen.
i
Raadpleeg voor meer informatie over het gebruik van deze uitrusting het hoofdstuk "Audio en Telematicasysteem".
Afhankelijk van de uitvoering is uw auto voorzien van een tweede USB-aansluiting op de middenconsole. Tijdens het gebruik mag de USB-/Jackaansluiting niet worden gebruikt voor het opladen van draagbare apparatuur (kans op overbelasting).
75
Comfort
Matten
De matten zijn uitneembaar en beschermen de vloerbedekking van de auto.
Bevestigen
Terugplaatsen Terugplaatsen van de mat aan de bestuurderszijde: ) leg de mat goed op zijn plaats, ) druk de bevestigingen vast, ) controleer of de mat goed vastzit.
! Gebruik, wanneer u een nieuwe mat bevestigt aan bestuurderszijde, uitsluitend de bevestigingen uit het bijgeleverde zakje. De overige matten worden gewoon op de vloerbedekking gelegd.
Verwijderen Verwijderen van de mat aan de bestuurderszijde: ) zet de stoel in de achterste stand, ) maak de bevestigingen los, ) verwijder vervolgens de mat.
76
Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen: gebruik uitsluitend matten die op de bevestigingen van de auto passen; het gebruik van deze bevestigingen is verplicht, gebruik nooit meer dan één mat per plaats. Bij gebruik van niet door PEUGEOT goedgekeurde matten kan de bediening van de pedalen worden gehinderd en kan de werking van de snelheidsregelaar/begrenzer negatief worden beïnvloed.
Comfort
Voorzieningen bagageruimte 1.
2.
3. 4. 5.
Hoedenplank (zie de volgende bladzijde voor meer informatie) Haken (zie de volgende bladzijde voor meer informatie) Verlichting bagageruimte Riem Sjorogen (volgens uitvoering)
3
77
Comfort
Haken
Verwijderen van de hoedenplank: ) maak de twee koorden los, ) til de hoedenplank iets op en verwijder hem. Er zijn meerdere mogelijkheden om de hoedenplank op te bergen: rechtop achter de voorstoelen, rechtop achter de achterbank.
78
Hieraan kunt u een tas ophangen.
Comfort
Gevarendriehoek (opbergen) Onder de passagiersstoel is plaats voor een opgevouwen gevarendriehoek, al dan niet in een koker.
!
Trek voordat u uit de auto stapt om de gevarendriehoek uit te vouwen en te plaatsen uw reflecterende veiligheidsvest aan.
Op de weg plaatsen van de gevarendriehoek ) Plaats de gevarendriehoek achter de auto op de in de onderstaande tabel aangegeven afstand, afhankelijk van het wegtype en de hoeveelheid buitenlicht.
Plaatsingsafstand (in meter) Binnenweg
i
Deze waarden zijn gebaseerd op internationale richtlijnen. Houd u bij het plaatsen van de gevarendriehoek aan de ter plaatse geldende wettelijke voorschriften.
3
De gevarendriehoek is leverbaar als accessoire, raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Snelweg Overdag
's Nachts
50 m
80 m
150 m
De opgevouwen gevarendriehoek (of de koker) moet de volgende afmetingen hebben: A: lengte = 438 mm, B: hoogte = 56 mm, C: breedte = 38 mm. Raadpleeg voor gebruik van de gevarendriehoek de gebruiksaanwijzing van de fabrikant.
79
Rijden
Starten-afzetten van de motor
Handgeschakelde versnellingsbak: zet de versnellingshendel in de neutraalstand. Gestuurde handgeschakelde versnellingsbak: zet de selectiehendel in de stand N. Automatische transmissie: zet de selectiehendel in de stand P of N.
Starten van de motor
Afzetten van de motor ) Zet de auto stil. ) Draai de sleutel linksom in de stand 1 (Stop). ) Verwijder de sleutel uit het contactslot.
i ) Steek de sleutel in het contactslot. Het systeem herkent de code van de startblokkering. ) Draai de sleutel rechtsom in de stand 3 (Starten). ) Laat zodra de motor draait de sleutel los.
80
Zorg dat er geen gewicht (bijvoorbeeld een zware sleutelhanger...) aan de sleutel hangt: dit kan namelijk storingen aan het contactslot veroorzaken.
i
Sleutel vergeten Als de sleutel nog in het contactslot zit en in de stand 1 (Stop) staat, wordt bij het openen van het bestuurdersportier een waarschuwingsmelding weergegeven in combinatie met een geluidssignaal. Als de sleutel onbedoeld in de stand 2 (Contact) van het contactslot blijft staan, zal het contact na een uur automatisch worden afgezet. Draai de sleutel in de stand 1 (Stop) en vervolgens opnieuw in de stand 2 (Contact) om het contact weer aan te zetten.
Rijden
Handbediende parkeerrem
4 Vrijzetten ) Trek de hefboom van de parkeerrem aan om uw auto stil te zetten.
) Trek de hefboom van de parkeerrem licht omhoog, druk de ontgrendelknop in en duw de hefboom geheel omlaag. Als tijdens het rijden dit verklikkerlampje en het verklikkerlampje STOP branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, geeft dit aan dat de parkeerrem nog (iets) is aangetrokken.
!
Draai bij het parkeren van de auto op een helling de wielen vast tegen het trottoir, trek de parkeerrem aan, schakel een versnelling in bij auto's met een handgeschakelde versnellingsbak of zet de selectiehendel in de stand P bij auto's met een automatische transmissie, en zet het contact uit.
81
Rijden
Handgeschakelde 5-versnellingsbak
Handgeschakelde 6-versnellingsbak
Inschakelen van de achteruitversnelling
Inschakelen van de 5e of de 6e versnelling ) Beweeg de versnellingshendel zo ver mogelijk naar rechts om de 5e of de 6e versnelling in te schakelen.
Inschakelen van de achteruitversnelling
) Beweeg de versnellingshendel naar rechts en vervolgens naar achteren.
82
!
Schakel de achteruitversnelling alleen in als de auto stilstaat en de motor stationair draait.
i
Voor uw veiligheid en om het starten van de motor te vergemakkelijken: zet de versnellingshendel altijd in de neutraalstand, trap het koppelingspedaal in.
) Druk de ontgrendelknop in en beweeg de versnellingshendel eerst naar links en dan naar voren.
!
Schakel de achteruitversnelling alleen in als de auto stilstaat en de motor stationair draait.
i
Voor uw veiligheid en om het starten van de motor te vergemakkelijken: zet de versnellingshendel altijd in de neutraalstand, trap het koppelingspedaal in.
Rijden
Opschakelindicator*
Dit systeem adviseert de bestuurder op te schakelen om het brandstofverbruik te verminderen (auto's met handgeschakelde versnellingsbak).
Werking Het systeem geeft uitsluitend adviezen als u rustig rijdt. Afhankelijk van de rijomstandigheden en de uitrusting van uw auto kan het systeem u adviseren één of meer versnellingen op te schakelen. U kunt deze aanwijzingen opvolgen zonder de tussenliggende versnellingen in te hoeven schakelen. Het is niet verplicht om de aanbevolen versnellingen ook daadwerkelijk in te schakelen. De keuze van de optimale versnelling hangt namelijk altijd af van de situatie op de weg, de verkeersdrukte en de veiligheid. De bestuurder blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen van een schakeladvies van het systeem. De functie kan niet worden uitgeschakeld.
Voorbeeld:
4 -
Het systeem kan u in dit geval adviseren een hogere versnelling in te schakelen.
-
De informatie wordt in de vorm van een pijl op het instrumentenpaneel weergegeven, in combinatie met het nummer van de aanbevolen versnelling.
i -
* Afhankelijk van de motoruitvoering.
U rijdt in de derde versnelling.
U trapt het gaspedaal geleidelijk in.
In rijsituaties waarin veel van de motor wordt gevraagd (diep intrappen van het gaspedaal, bijvoorbeeld tijdens een inhaalmanoeuvre...) zal het systeem geen schakeladvies geven. Het systeem zal u nooit adviseren om: de eerste versnelling in te schakelen, de achteruitversnelling in te schakelen, terug te schakelen.
83
Rijden
Gestuurde handgeschakelde versnellingsbak Bij de gestuurde handgeschakelde versnellingsbak met vijf versnellingen kunt u kiezen tussen automatische bediening en handmatig schakelen. Deze transmissie heeft drie gebruiksmogelijkheden: een automatische stand om automatisch te schakelen, zonder dat de bestuurder iets hoeft te doen, een handmatige stand om zelf te schakelen, met behulp van de selectiehendel of de stuurkolomschakelaars, een auto-sequentiële stand, waarmee u in de automatische stand op ieder moment zelf kunt schakelen, bijvoorbeeld voor een inhaalmanoeuvre.
84
Selectiehendel
R. Achteruit. ) Trap het rempedaal in en beweeg de selectiehendel naar voren om deze stand te selecteren. N. Neutraalstand. ) Trap het rempedaal in en selecteer deze stand om de motor te kunnen starten. A. Automatische stand. ) Beweeg de selectiehendel naar achteren om deze stand te selecteren. M. + / - Handmatig schakelen. ) Beweeg de selectiehendel naar achteren en vervolgens naar links om deze stand te selecteren en: beweeg de selectiehendel kort naar voren om op te schakelen, of beweeg de selectiehendel kort naar achteren om terug te schakelen.
Stuurkolomschakelaars
+. Opschakelen. ) Druk op de achterzijde van de stuurkolomschakelaars "+" om op te schakelen. -. Terugschakelen. ) Druk op de achterzijde van de stuurkolomschakelaars "-" om terug te schakelen.
i
Het selecteren van de neutraalstand en het in- en uitschakelen van de achteruitversnelling is niet mogelijk met de stuurkolomschakelaar.
Rijden
Weergave op het instrumentenpaneel
Starten van de auto ) Selecteer de stand N. ) Trap het rempedaal helemaal in. ) Start de motor. De aanduiding N wordt weergegeven op het instrumentenpaneel.
i Standen van de selectiehendel N. Neutral (neutraalstand). R. Reverse (achteruitversnelling). 1, 2, 3, 4, 5. Versnellingen in de handgeschakelde stand. AUTO. Verschijnt bij de selectie van de automatische stand en verdwijnt weer als de handbediende stand wordt geselecteerd. 7 Als in de automatische stand dit pictogram verschijnt, geeft dit aan dat de transmissie detecteert dat de wielen onvoldoende grip hebben. ) Trap het rempedaal in als dit pictogram knippert (bijv.: starten van de motor).
i
Bij het inschakelen van de achteruitversnelling klinkt een geluidssignaal.
De aanduiding N op het display knippert als u de motor probeert te starten zonder dat de selectiehendel in de stand N staat.
) Selecteer de eerste versnelling (stand M of A) of de achteruitversnelling (stand R). R ) Zet de handrem los. ) Laat het rempedaal geleidelijk los en geef gas. De aanduidingen AUTO en 1 of R worden weergegeven op het instrumentenpaneel. Tijdens het starten van de motor moet het rempedaal worden ingetrapt.
Stoppen - Wegrijden op een helling Gebruik nooit het gaspedaal om de auto op een helling stil te laten staan, maar gebruik daarvoor de handrem.
i
Geef bij het wegrijden op een helling geleidelijk gas terwijl u de handrem loszet.
Handbediende stand ) Beweeg na het starten van de auto de selectiehendel in de stand M om de handbediende stand in te schakelen. De aanduiding AUTO verdwijnt en de ingeschakelde versnellingen verschijnen achtereenvolgend op het instrumentenpaneel. Het schakelen naar een andere versnelling is alleen mogelijk als de snelheid van de auto en het motortoerental dit toestaan. Als de auto vrijwel geheel tot stilstand is gekomen, bijvoorbeeld voor een verkeerslicht, schakelt de versnellingsbak automatisch terug naar de eerste versnelling.
4
Automatische stand ) Selecteer vanuit de handbediende stand de stand A om terug te keren naar de automatische stand. Op het instrumentenpaneel verschijnen de aanduiding AUTO en de ingeschakelde versnelling. De versnellingsbak werkt dan automatisch, zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De versnellingsbak kiest voortdurend de meest geschikte versnelling, afhankelijk van de volgende parameters: optimaal brandstofverbruik, de rijstijl, het profiel van de weg, de belading van de auto.
85
Rijden
i
Trap om krachtig te accelereren, bijvoorbeeld voor een inhaalmanoeuvre, het gaspedaal met kracht in, tot voorbij het zware punt.
Automatische stand "sneeuw" Als de transmissie detecteert dat de wielen onvoldoende grip hebben, wordt automatisch overgeschakeld op de sneeuwstand. Op het instrumentenpaneel verschijnen de aanduidingen AUTO en 7.
Auto-sequentiële stand In de automatische stand kan de bestuurder altijd zelf ingrijpen door gebruik te maken van de stuurkolomschakelaar. De stuurkolomschakelaar kan gebruikt worden in omstandigheden waarbij sneller terugschakelen gewenst is (naderen van een rotonde, verlaten van een parkeergarage met een steile helling, inhalen...). De transmissie wordt dan in de desbetreffende versnelling geschakeld, als de snelheid van de auto en het motortoerental dit toestaan. De aanduiding AUTO blijft op het display staan. Na enige tijd gaat de transmissie weer over op de automatische stand.
Storing Parkeren van de auto Voordat u de motor afzet, kunt u de selectiehendel in de stand N bewegen om de neutraalstand te selecteren. Trek in dat geval altijd de handrem aan om de auto volledig stil te zetten.
Resetten Nadat de accukabels los zijn geweest, moet de versnellingsbak gereset worden. ) Zet het contact aan. Op het instrumentenpaneel verschijnen de aanduidingen AUTO, 7 en -.
86
) Selecteer de stand N. ) Trap het rempedaal in. ) Wacht ongeveer 30 seconden tot op het instrumentenpaneel de aanduiding N of de ingeschakelde versnelling verschijnt. ) Laat het rempedaal los. De versnellingsbak werkt dan weer normaal.
Als bij aangezet contact dit verklikkerlampje gaat branden en de aanduiding AUTO gaat knipperen in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een storing in de versnellingsbak. Laat het systeem controleren door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
!
Zet de selectiehendel tijdens het rijden nooit in de stand N (neutraalstand). Zet de selectiehendel alleen in de stand R (achteruit) als de auto volledig stilstaat en het rempedaal is ingetrapt. Trek altijd de handrem aan om de auto volledig stil te zetten.
Rijden
Automatische versnellingsbak Bij de automatische versnellingsbak met vier versnellingen kunt u kiezen uit automatisch schakelen, aangevuld met de programma's Sport en Sneeuw, en handmatig schakelen. Deze versnellingsbak heeft dus vier gebruiksmogelijkheden: automatisch schakelen: het schakelen wordt elektronisch aangestuurd door de versnellingsbak, programma Sport: dit schakelprogramma maakt een meer dynamische rijstijl mogelijk, programma Sneeuw: dit schakelprogramma vereenvoudigt het rijden op een ondergrond met weinig grip, handmatig schakelen: deze stand maakt het zelf schakelen met de selectiehendel mogelijk.
Schakelpatroon
1. 2. 3.
Selectiehendel. Toets "S" (sport). Toets "7 " (sneeuw).
Selectiehendel
Weergave g op het instrumentenpaneel
4 P. -
Parkeerstand. Stilzetten van de auto, met of zonder aangetrokken handrem. Starten van de motor. R. Achteruitversnelling. Achteruitrijden, stilstaande auto, stationair toerental. N. Neutraalstand. Stilzetten van de auto, met aangetrokken handrem. Starten van de motor. D. Automatische werking. M + / -. Zelf schakelen tussen de vier versnellingen. ) Beweeg de selectiehendel kort naar voren om één versnelling op te schakelen. of ) Beweeg de selectiehendel kort naar achteren om één versnelling terug te schakelen.
Wanneer u de selectiehendel door het schakelpatroon beweegt, verschijnt het desbetreffende pictogram op het instrumentenpaneel. P. Parking (parkeerstand) R. Reverse (achteruitversnelling) N. Neutral (neutraalstand) D. Drive (automatisch schakelen) S. Programma Sport 7. Programma Sneeuw 1 2 3 4. Ingeschakelde versnelling bij handmatig schakelen -. Ongeldige waarde bij handmatig schakelen
Intrappen van het rempedaal ) Als dit pictogram op het instrumentenpaneel verschijnt, trap dan het rempedaal in (bijv.: starten van de motor).
87
Rijden
Wegrijden ) Trek de handrem aan. ) Selecteer de stand P of N. ) Start de motor. Als niet aan de bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, klinkt een geluidssignaal in combinatie met een waarschuwingsmelding. ) Trap bij draaiende motor het rempedaal in. ) Zet de handrem los. ) Selecteer de stand R, D of M. ) Laat het rempedaal geleidelijk los. De auto begint te rijden.
88
i
Als tijdens het rijden per ongeluk de stand N wordt geselecteerd, laat het motortoerental dan zakken tot stationair toerental, zet de selectiehendel in de stand D en trap het gaspedaal weer in.
!
Als de motor stationair draait, het rempedaal is losgelaten en de stand R, D of M is geselecteerd, zet de auto zich zelfs al in beweging als het gaspedaal niet is ingetrapt. Laat bij draaiende motor daarom geen kinderen alleen in de auto achter. Trek de handrem aan en selecteer de stand P indien er onderhoudswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd bij draaiende motor.
Automatisch schakelprogramma ) Selecteer de stand D om automatisch te laten schakelen tussen de vier versnellingen. De versnellingsbak werkt dan in de autoadaptieve stand, zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De versnellingsbak kiest voortdurend de meest geschikte versnelling, afhankelijk van de rijstijl, het profiel van de weg en de belading van de auto. Voor een maximale acceleratie zonder de stand van de selectiehendel te wijzigen, moet het gaspedaal volledig worden ingetrapt (kickdown). De versnellingsbak schakelt automatisch terug of handhaaft de ingeschakelde versnelling totdat de motor het maximumtoerental bereikt. Bij het remmen schakelt de versnellingsbak automatisch terug om sterker op de motor af te remmen. Om de veiligheid te verbeteren schakelt de versnellingbak niet naar een hogere versnelling als u het gaspedaal plotseling loslaat.
!
Zet de selectiehendel nooit in de stand N als de auto rijdt. Zet de selectiehendel nooit in de stand P of R als de auto niet volledig stilstaat.
Programma's g Sport en Sneeuw Deze twee specifieke programma's vullen de automatische werking aan onder bijzondere rijomstandigheden.
Programma Sport "S" ) Druk op de toets "S" als de motor is gestart. Het schakelprogramma maakt dan automatisch een dynamische rijstijl mogelijk. Op het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding S.
Programma Sneeuw "7" ) Druk op de toets "7" als de motor is gestart. De versnellingsbak past zich aan voor het rijden op gladde wegen. Het schakelprogramma zorgt ervoor dat u gemakkelijker kunt rijden op een ondergrond met weinig grip. Op het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding 7.
Terugkeren naar het automatische programma ) Om terug te keren naar het automatische programma kunt u het programma Sport of Sneeuw op elk gewenst moment uitschakelen door opnieuw op de desbetreffende toets te drukken.
Rijden
Storing
Handmatig schakelen ) Selecteer de stand M om sequentieel te schakelen tussen de vier versnellingen. ) Duw de selectiehendel naar het symbool + om één versnelling op te schakelen. ) Trek de selectiehendel naar het symbool - om één versnelling terug te schakelen. Het schakelen naar een andere versnelling kan alleen als de snelheid van de auto en het toerental van de motor dit toestaan, anders wordt er tijdelijk overgegaan op de automatische bediening. Op het instrumentenpaneel verdwijnt de aanduiding D en verschijnen achtereenvolgens de ingeschakelde versnellingen. Als het motortoerental te laag of te hoog is, knippert de geselecteerde versnelling enkele seconden en vervolgens wordt de werkelijk ingeschakelde versnelling weergegeven. Er kan elk moment van de stand D (rijden in de automatische stand) naar de stand M (rijden in de handbediende stand) worden geschakeld. Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de versnellingsbak automatisch de stand M1. De programma's Sport en Sneeuw kunnen niet worden ingeschakeld in de handbediende stand.
Onjuiste waarde bij handmatige bediening Dit symbool verschijnt als een versnelling niet goed is ingeschakeld (de selectiehendel bevindt zich tussen twee standen in).
Parkeren van de auto Voordat u de motor afzet, kunt u de selectiehendel in de stand P of N bewegen om de neutraalstand te selecteren. Trek in beide gevallen de handrem aan om de auto stil te zetten.
i
Als de selectiehendel niet in de stand P staat, verschijnt bij het openen van het bestuurdersportier of na ongeveer 45 seconden een waarschuwingsmelding op het display. ) Zet de selectiehendel in de stand P; de melding verdwijnt.
Als bij aangezet contact dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een waarschuwingsmelding op het display, duidt dit op een storing in de versnellingsbak. In dit geval werkt de versnellingsbak met een noodprogramma en blijft de 3e versnelling ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok voelen bij het selecteren van R vanuit de stand P, of R vanuit de stand N. Dit beschadigt de versnellingsbak niet. Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van de geldende snelheidslimiet). Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
!
4
De automatische versnellingsbak kan beschadigd raken: als u gelijktijdig het gas- en het rempedaal intrapt, als u, wanneer de accu geen stroom levert, de selectiehendel geforceerd in de stand P of een andere stand zet. Als u langere tijd stilstaat met draaiende motor (files...), kunt u, om brandstof te besparen, de selectiehendel in de stand N zetten en de handrem aantrekken.
89
Rijden
Stop & Start-systeem
Het Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch gestart (START-stand) als u weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel en stil. Het Stop & Start-systeem is perfect afgestemd op stadsgebruik en zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en een aangename rust in het interieur tijdens het wachten.
Werking Overgang naar de STOP-stand Het controlelampje "ECO" op het instrumentenpaneel gaat branden en de motor wordt in de STOP-stand gezet: -
als u, bij een handgeschakelde versnellingsbak, bij een snelheid lager dan 20 km/h de versnellingshendel in de neutraalstand zet en vervolgens het koppelingspedaal loslaat.
-
als u, bij een gestuurde handgeschakelde versnellingsbak bij een snelheid lager dan 8 km/h het rempedaal intrapt of de selectiehendel in de stand N zet. Een teller telt de duur van de momenten dat de motor afgezet is, op. Elke keer als u het contact opnieuw aanzet, wordt deze teller op 0 gezet.
90
Bijzonderheden: STOP-stand niet beschikbaar
i
Het systeem werkt de eerste 10 seconden na het inschakelen van de achteruitversnelling niet. Als de motor door het systeem in de STOP-stand wordt gezet, blijven alle andere componenten zoals de remmen en de stuurbekrachtiging normaal functioneren.
!
Tank nooit als de motor door het Stop & Start-systeem in de STOP-stand is gezet. Zet in dat geval altijd het contact af en neem de sleutel uit het contactslot.
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als: het bestuurderportier geopend is, de veiligheidsgordel van de bestuurder losgemaakt is, de auto sinds de laatste start met de sleutel niet sneller dan 10 km/h heeft gereden, de klimaatregeling in het interieur dat niet toelaat, de voorruitontwaseming is ingeschakeld, er bepaalde bijzondere omstandigheden zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur, rembekrachtiging, buitentemperatuur...).
Het controlelampje "ECO" knippert een paar seconden en gaat vervolgens uit. Deze werking van het systeem is volkomen normaal.
Rijden
Uitschakelen Bijzonderheden: automatisch activeren van de START-stand Het controlelampje "ECO" gaat uit en de motor wordt automatisch gestart: -
-
bij een handgeschakelde versnellingsbak, als u het koppelingspedaal intrapt, bij een gestuurde handgeschakelde versnellingsbak met 5 versnellingen: ● met de selectiehendel in de stand A of M, wanneer u het rempedaal loslaat, ● met de selectiehendel in de stand N en het rempedaal niet ingetrapt, wanneer u de selectiehendel in de stand A of M zet, ● of wanneer u de achteruitversnelling inschakelt.
Uit veiligheids- of comfortoverwegingen kan de START-stand automatisch worden geactiveerd als: -
-
het bestuurderportier wordt geopend, de veiligheidsgordel van de bestuurder wordt losgemaakt, de snelheid van de auto hoger is dan 11 km/h (gestuurde handgeschakelde versnellingsbak), er bepaalde bijzondere omstandigheden zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur, rembekrachtiging, instelling airconditioning...). Het controlelampje "ECO" knippert een paar seconden en gaat vervolgens uit.
Dat onder deze omstandigheden de STARTstand wordt geactiveerd, is volkomen normaal.
4 U kunt deze functie op elk willekeurig moment uitschakelen door de schakelaar "ECO OFF" in te drukken. Het controlelampje in de schakelaar gaat branden en er verschijnt een melding op het display.
!
Als het systeem in de STOP-stand wordt uitgeschakeld, dan wordt de motor direct weer gestart.
91
Rijden
Inschakelen
Storingen
Druk nogmaals op de schakelaar "ECO OFF". Het systeem is dan weer ingeschakeld; het controlelampje in de schakelaar gaat uit en er wordt een melding op het display weergegeven.
i
!
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld zodra u het contact opnieuw aanzet. Bij een storing in het systeem gaat het controlelampje in de schakelaar "ECO OFF" knipperen en vervolgens constant branden. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Als er in de STOP-stand een storing zou optreden, kan het zijn dat de motor niet meer wil aanslaan of direct afslaat. Alle controlelampjes op het instrumentenpaneel gaan branden. Zet in dat geval het contact af en start de auto dan met behulp van de sleutel.
92
Onderhoud Schakel omwille van de veiligheid het Stop & Start-systeem altijd uit als u handelingen onder de motorkap wilt uitvoeren.
Dit systeem heeft specifieke kenmerken en maakt gebruik van een speciale accu (raadpleeg voor meer informatie het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats). Het gebruik van een andere dan de door PEUGEOT voorgeschreven accu's kan leiden tot storingen in het systeem.
!
Het Stop & Start-systeem maakt gebruik van geavanceerde technologie. Laat eventuele werkzaamheden aan dit type accu uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Rijden
Hill Holder Dit systeem houdt uw auto bij het wegrijden op een helling ongeveer 2 seconden op zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen. Deze functie is alleen actief: als de auto volledig stilstaat terwijl u het rempedaal intrapt, als de hellingshoek aan bepaalde voorwaarden voldoet, als het bestuurdersportier is gesloten. De Hill Holder kan niet worden uitgeschakeld.
!
Verlaat de auto niet in de korte periode dat u de Hill Holder gebruikt. Als u de auto moet verlaten terwijl de motor draait, bedien dan de parkeerrem met de hand. Controleer of het controlelampje van de parkeerrem op het instrumentenpaneel constant brandt.
Werking
4 Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt deze even op zijn plaats gehouden als u het rempedaal loslaat en: bij een handgeschakelde versnellingsbak de eerste versnelling of de neutraalstand hebt ingeschakeld, bij een gestuurde handgeschakelde versnellingsbak de stand A of M hebt geselecteerd, bij een automatische versnellingsbak de stand D of M hebt geselecteerd.
Als de auto bergafwaarts stilstaat en de achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt de auto even op zijn plaats gehouden als u het rempedaal loslaat.
Storing
Bij een storing in het systeem gaan deze controlelampjes branden. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.
93
Rijden
Snelheidsbegrenzer De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de auto de door de bestuurder ingestelde maximumsnelheid overschrijdt. Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt, heeft het dieper intrappen van het gaspedaal geen effect. Het inschakelen van de snelheidsbegrenzer geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid dient minimaal 30 km/h te bedragen.
Stuurkolomschakelaars
Weergave op het display
De bediening van de snelheidsbegrenzer is ondergebracht in de hendel A. 1. Knop voor het selecteren van de snelheidsbegrenzer 2. Toets voor het verlagen van de ingestelde snelheid 3. Toets voor het verhogen van de ingestelde snelheid 4. Toets voor het in-/uitschakelen van de snelheidsbegrenzer
De informatie van de snelheidsbegrenzer wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. 5. Snelheidsbegrenzer AAN/UIT 6. Snelheidsbegrenzer geselecteerd 7. Ingestelde snelheid 8. Selecteren van een opgeslagen snelheid. (zie paragraaf "Snelheden opslaan")
Het uitschakelen van de snelheidsbegrenzer geschiedt eveneens handmatig met de hendel. Door het gaspedaal tot voorbij het zware punt in te trappen, kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden. Als het gaspedaal vervolgens geleidelijk weer wordt losgelaten en de wagensnelheid onder de ingestelde maximumsnelheid komt, wordt de snelheidsbegrenzer weer geactiveerd. De ingestelde maximumsnelheid blijft na het afzetten van het contact opgeslagen in het geheugen.
i
94
Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
Rijden
Programmeren ) Draai de knop 1 in de stand "LIMIT": de snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (PAUSE). Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de begrenzer in te schakelen.
Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer ) Draai de knop 1 in de stand "0": de selectie van de snelheidsbegrenzer wordt ongedaan gemaakt. Op het display wordt weer de kilometerteller weergegeven.
Storing ) Stel de snelheid in door op de toets 2 of 3 te drukken (bijv.: 90 km/h). U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3: +/- 1 km = kort indrukken, +/- 5 km = lang indrukken, +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
) Inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets 4. ) Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets 4: het uitschakelen wordt bevestigd op het display (PAUSE). ) Weer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets 4.
Overschrijden van de ingestelde snelheid Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet verhoogd. Als het gaspedaal met kracht wordt ingetrapt, tot voorbij het zware punt, wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen. Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als het gaspedaal wordt losgelaten.
4
In het geval van een storing in de snelheidsbegrenzer wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display. Laat het systeem controleren door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
!
Bij een steile afdaling of bij het krachtig intrappen van het gaspedaal kan de snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen: controleer of de mat goed op zijn plaats ligt, leg nooit meerdere matten op elkaar.
95
Rijden
Snelheidsregelaar Met behulp van de snelheidsregelaar kan de bestuurder met een constante ingestelde snelheid rijden zonder gas te hoeven geven. Het inschakelen van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig waarbij de ingestelde snelheid minimaal 40 km/h dient te bedragen en: de vierde versnelling moet zijn ingeschakeld bij een handgeschakelde versnellingsbak, de tweede versnelling moet zijn ingeschakeld bij rijden in de handmatige stand bij een gestuurde handgeschakelde versnellingsbak of automatische transmissie, bij een gestuurde handgeschakelde versnellingsbak moet de stand A zijn geselecteerd en bij een automatische versnellingsbak moet de stand D zijn geselecteerd. Het uitschakelen van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig met de hendel, door het rem- of koppelingspedaal in te trappen of, uit veiligheidsoverwegingen, door activering van de "dynamische stabiliteitscontrole". Door het gaspedaal in te trappen, kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden. Na het afzetten van het contact worden alle ingestelde snelheden gewist. Om weer terug te keren naar de ingestelde snelheid is het voldoende het gaspedaal los te laten. Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
96
Stuurkolomschakelaars
Weergave op het display
De bediening van de snelheidsregelaar is ondergebracht in de hendel A . 1. Knop voor het selecteren van de snelheidsregelaar 2. Toets voor het verlagen van de ingestelde snelheid 3. Toets voor het verhogen van de ingestelde snelheid 4. Toets voor het in-/uitschakelen van de snelheidsregelaar
De informatie van de snelheidsregelaar wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. 5. Snelheidsregelaar AAN/UIT 6. Snelheidsregelaar geselecteerd 7. Ingestelde snelheid 8. Selecteren van een opgeslagen snelheid. (zie paragraaf "Snelheden opslaan")
i
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
Rijden
Programmeren ) Draai de knop 1 in de stand "CRUISE": de snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (PAUSE). ) Stel de snelheid in door de wagensnelheid op het gewenste niveau te brengen en vervolgens op de toets 2 of 3 te drukken (bijv.: 110 km/h). U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3: +/- 1 km = kort indrukken, +/- 5 km = lang indrukken, +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden. ) Uitschakelen van de snelheidsregelaar: druk op de toets 4: het uitschakelen wordt bevestigd op het display (PAUSE). ) Weer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk nogmaals op de toets 4.
Overschrijden van de ingestelde snelheid Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen. Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als de snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid.
Uitschakelen van de snelheidsregelaar ) Draai de knop 1 in de stand "0": de selectie van de snelheidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. Op het display wordt weer de kilometerteller weergegeven.
Storing
In het geval van een storing in de snelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display. Laat het systeem controleren door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
!
4
Let tijdens het gebruik van de snelheidsregelaar op wanneer u de snelheid met de toetsen instelt; dit kan een plotselinge verandering van de wagensnelheid veroorzaken. Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde wegen of bij zeer druk verkeer. Bij een steile afdaling kan de snelheidsregelaar niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Om te voorkomen dat de werking van de pedalen wordt geblokkeerd: controleer of de mat goed op zijn plaats ligt, gebruik nooit meer dan één mat per plaats.
97
Rijden
Snelheden opslaan
Het opslaan van snelheden geldt voor de snelheidsbegrenzer en voor de snelheidsregelaar. U kunt vijf snelheden opslaan in het geheugen van het systeem. Standaard zijn er al enkele snelheden opgeslagen.
Opslaan
Selecteren
Selecteren van een opgeslagen snelheid: ) druk op de toets "+" of "-" en houd deze ingedrukt; het systeem stopt bij de dichtstbijzijnde opgeslagen snelheid, ) druk nog eens op de toets "+" of "-" en houd de toets ingedrukt om een andere opgeslagen snelheid te kiezen. Op het instrumentenpaneel wordt de snelheid en de status van het systeem (in-/uitgeschakeld) weergegeven.
) Druk op MENU om naar het algemene menu te gaan. ) Selecteer het menu "Instellingen" en vervolgens "Instellingen Auto". ) Selecteer het menu "Configuratie van de auto" en vervolgens "Opgeslagen snelheden". ) Kies de snelheid die u wilt wijzigen en selecteer "Snelheid wijzigen". ) Voer de gewenste snelheid in en druk op "Bevestigen" om de wijzigingen op te slaan.
98
!
Voer deze handelingen omwille van de veiligheid alleen uit als de auto stilstaat.
Rijden
Parkeerhulp Parkeerhulp achter De functie wordt geactiveerd zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Hierbij klinkt een geluidssignaal. Zodra de achteruitversnelling wordt uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.
Deze functie signaleert met behulp van sensoren in de bumper obstakels in de nabijheid van de auto (personen, auto's, bomen, slagbomen, enz.) die binnen het detectiebereik vallen. Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.) die aanvankelijk wel worden gedetecteerd, worden door dode hoeken in het detectiebereik mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich vlak bij de auto bevinden.
!
Deze functie is een hulpsysteem: de bestuurder dient altijd alert te blijven en is zelf verantwoordelijk.
4 Grafische weergave
Geluidssignalen
De grafische weergave is een aanvulling op het geluidssignaal. Op het multifunctionele display worden blokjes weergegeven die het pictogram van de auto steeds dichter naderen. Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is, verschijnt ook het symbool "Gevaar" op het display.
De bestuurder wordt via een onderbroken geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van obstakels. De frequentie van het geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert. Aan de weergave van het geluidssignaal via de luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt. Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel kleiner wordt dan dertig centimeter, klinkt het geluidssignaal ononderbroken.
99
Rijden
Storing
Uitschakelen/activeren van de parkeerhulp achter
Als er een storing optreedt, gaat bij het inschakelen van de achteruitversnelling dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel branden en/of wordt er een bericht op het display weergegeven, in combinatie met een geluidssignaal (korte pieptoon). Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
i De functie kan worden uitgeschakeld door deze knop in te drukken. Het controlelampje in de knop gaat branden. Door de knop opnieuw in te drukken wordt de functie weer geactiveerd. Het controlelampje dooft.
100
i
De functie wordt automatisch uitgeschakeld zodra een aanhanger wordt aangekoppeld of een fietsendrager wordt gemonteerd (auto's voorzien van een door PEUGEOT aanbevolen trekhaak of fietsendrager).
Controleer bij slecht weer of in winterse omstandigheden of de sensoren soms bedekt zijn met modder, ijs of sneeuw. Bij het inschakelen van de achteruitversnelling geeft een geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat de sensoren vuil kunnen zijn. Als de snelheid van de auto lager is dan 10 km/h, kan de parkeerhulp geluidssignalen geven als reactie op bepaalde omgevingsgeluiden (motoren, vrachtwagens, drilboren, enz.).
Zicht
Lichtschakelaar
Met de lichtschakelaar kunt u de verlichting en signalering van de auto selecteren en inschakelen.
Hoofdverlichting
Aanvullende verlichting
Automatische functies
Uw auto is voorzien van verschillende verlichtingsfuncties: parkeerlicht: om gezien te worden, dimlicht: voor een optimaal zicht zonder medeweggebruikers te verblinden, grootlicht: voor een optimaal zicht op wegen zonder ander verkeer, meedraaiende koplampen: voor een optimaal zicht in bochten.
Uw auto is voorzien van aanvullende verlichting voor specifieke rijomstandigheden: een mistachterlicht voor een optimale zichtbaarheid van achteren bij mist, mistlampen vóór met statische verlichting voor goed zicht op kruispunten, dagrijverlichting: voor een betere zichtbaarheid van uw auto overdag, follow me home- en instapverlichting voor toegang tot de auto.
Het verlichtingssysteem van uw auto heeft verschillende extra automatische functies die afzonderlijk kunnen worden ingesteld: follow me home-verlichting, statische bochtverlichting, instapverlichting, dagrijverlichting, automatische verlichting.
i
5
Onder bepaalde weersomstandigheden (lage temperatuur, vochtigheid) kan zich een laagje condens aan de binnenzijde van de koplampen en de achterlichten vormen; dit verdwijnt enkele minuten na het ontsteken van de koplampen.
101
Zicht
Ring voor de selectie van de stand van de hoofdverlichting Draai aan de ring om het symbool van de gewenste stand tegenover het merkteken te zetten. Lichten uit. Automatische verlichting. Alleen parkeerlicht. Dimlicht of grootlicht.
Uitvoering zonder automatische inschakeling
Grootlichtschakelaar Trek de hendel naar u toe om over te schakelen van dim- naar grootlicht en terug. Als de verlichting is uitgeschakeld of wanneer alleen de parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt u een lichtsignaal geven door de hendel naar u toe te trekken.
Verklikkerlampjes Een verklikkerlampje op het instrumentenpaneel geeft aan dat de geselecteerde verlichting is ingeschakeld.
Uitvoering met automatische inschakeling 102
Zicht
Ring voor de selectie van de mistverlichting De mistverlichting werkt in combinatie met het dimlicht en het grootlicht.
!
Mistlampen vóór en mistachterlicht Verdraai de ring: ) één stand naar voren om de mistlampen vóór in te schakelen, ) twee standen naar voren om het mistachterlicht in te schakelen, ) één stand naar achteren om het mistachterlicht uit te schakelen, ) twee standen naar achteren om de mistlampen vóór uit te schakelen.
Bij helder of regenachtig weer, zowel overdag als 's nachts, zijn de mistlampen vóór en het mistachterlicht verblindend voor medeweggebruikers en daarom niet toegestaan. Gebruik de mistlampen vóór en het mistachterlicht uitsluitend bij mist of sneeuwval. Onder deze weersomstandigheden dient u de mistlampen vóór en het dimlicht handmatig in te schakelen, omdat de lichtsensor voldoende licht kan waarnemen. Vergeet niet de mistlampen uit te zetten zodra ze niet meer nodig zijn.
5
Als de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld (uitvoeringen met automatische verlichting) of als het dimlicht handmatig wordt uitgeschakeld, blijven de mistverlichting en de parkeerlichten branden. ) Draai de ring naar achteren om de mistverlichting uit te schakelen. De parkeerlichten worden dan ook uitgeschakeld.
103
Zicht
LED-verlichting
i
De verlichting overdag is verplicht in sommige landen en wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart zodat de auto overdag beter zichtbaar is voor de overige weggebruikers.
Uitschakelen van de verlichting bij het afzetten van het contact Bij het afzetten van het contact gaat alle verlichting onmiddellijk uit, behalve het dimlicht als de automatische follow me home-verlichting is geactiveerd.
i
Inschakelen van de verlichting na het afzetten van het contact Draai om de lichtschakelaar weer te activeren terwijl de verlichting uit is, de ring A in de stand "0" en vervolgens in de stand van uw keuze. Als het bestuurdersportier wordt geopend, klinkt een geluidssignaal om aan te geven dat de verlichting nog brandt. De verlichting, met uitzondering van het parkeerlicht, wordt na maximaal 30 minuten automatisch uitgeschakeld om het ontladen van de accu te voorkomen.
104
Verlichting overdag
Deze wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart. Afhankelijk van het land van bestemming doet deze verlichting dienst als: verlichting overdag* en als parkeerlicht 's nachts (bij de verlichting overdag is de lichtsterkte groter), of als parkeerlichten overdag en 's nachts.
De verlichting overdag is beschikbaar: in landen waar dit volgens de wetgeving verplicht is; het dimlicht brandt in combinatie met de parkeerlichten en de kentekenplaatverlichting; deze functie kan niet worden uitgeschakeld. in overige landen; er branden speciale lichtunits (gloeilampen of LED's); deze functie kan worden in- en uitgeschakeld via het configuratiemenu van de auto. De lichtschakelaar moet in de stand "0" of "AUTO" (verlichting overdag) staan. Het uitschakelen van de verlichting overdag vindt plaats als de lichtschakelaar wordt bediend of als de motor weer wordt gestart; het inschakelen van de verlichting overdag vindt onmiddellijk plaats.
* functie kan worden ingesteld via het configuratiemenu van de auto.
De verlichting van de cockpit (instrumentenpaneel, multifunctioneel display, bedieningspaneel airconditioning, ...) gaat niet branden, behalve wanneer deze bij donker automatisch wordt ingeschakeld of wanneer de verlichting wordt ingeschakeld (handmatig of automatisch).
Zicht
Handbediende follow me home-verlichting
Parkeerlichten
van het contact de dimlichten nog even blijven branden om het uitstappen in het donker te vergemakkelijken.
5 Inschakelen
Uitschakelen
) Geef bij afgezet contact een "lichtsignaal" met de lichtschakelaar. ) Geef nogmaals een "lichtsignaal" om de functie uit te schakelen.
Na het vergrendelen van de auto wordt de handbediende follow me home-verlichting na een bepaalde tijd automatisch uitgeschakeld.
De handbediende follow me home-verlichting kan ook worden ingeschakeld met de verlichtingsknop van de afstandsbediening (zie hoofdstuk "Openen - § Sleutel met afstandsbediening").
De zijkant van de auto wordt gemarkeerd door het inschakelen van de parkeerlichten aan de kant van het verkeer. ) Duw de lichtschakelaar binnen één minuut na het afzetten van het contact omhoog of omlaag om de parkeerlichten aan de kant van het verkeer in te schakelen (voorbeeld: rechts van de weg parkeren: lichtschakelaar omlaag duwen; parkeerlichten links gaan branden). Het inschakelen wordt bevestigd door een geluidssignaal en het branden van het controlelampje van de desbetreffende richtingaanwijzer op het instrumentenpaneel. Zet om de parkeerlichten uit te schakelen de lichtschakelaar in de middenstand of zet het contact aan.
105
Zicht
Automatische verlichting Het parkeerlicht en het dimlicht worden automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is of in bepaalde gevallen dat de ruitenwissers worden ingeschakeld. De verlichting wordt uitgeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is of nadat het wissen is gestopt.
Automatische follow me home-verlichting De koppeling van de automatische follow me home-verlichting aan de automatische verlichting biedt de volgende extra mogelijkheden: instellen van de duur van de follow me home-verlichting (15, 30 of 60 seconden), automatische inschakeling van de follow me home-verlichting als de automatische verlichting is ingeschakeld.
Instellen Inschakelen ) Draai de ring in de stand "AUTO". Het inschakelen wordt bevestigd door een melding op het display.
Uitschakelen ) Draai de ring in een andere stand. Het uitschakelen wordt bevestigd door een melding op het display.
106
De tijdsduur van de follow me home-verlichting kan via het configuratiemenu van de auto worden ingesteld.
Storing Bij een storing in de lichtsensor gaat de verlichting branden, wordt dit pictogram weergegeven op het instrumentenpaneel en/of verschijnt een melding op het display in combinatie met een geluidssignaal. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
!
Als de lichtsensor bij mist of sneeuw voldoende licht waarneemt, wordt de verlichting niet automatisch ingeschakeld. Dek de met de regensensor gecombineerde lichtsensor die zich in het midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af. De aan de sensor gekoppelde functies worden dan niet meer bediend.
Zicht
Koplampen verstellen
5 Verstel de koplampen afhankelijk van de belading van uw auto om verblinding van medeweggebruikers te voorkomen. 0. 1 of 2 personen op de voorstoelen. -. Tussenstand. 1. 5 personen. -. 5 personen + maximaal toegestane belading. 2. Bestuurder + maximaal toegestane belading.
i
Stand "0": basisinstelling.
107
Zicht
Statische bochtverlichting Statische bochtverlichting ingeschakeld De bochtverlichting wordt in de volgende gevallen ingeschakeld: bij het inschakelen van een richtingaanwijzer, of als het stuurwiel ver genoeg wordt verdraaid.
Tijdens het rijden met dim- of grootlicht wordt de mistlamp vóór ingeschakeld om de binnenkant van de bocht extra te verlichten bij snelheden tot 40 km/h (handig in de stad, op bochtige wegen, kruispunten, parkeergarages enz.).
met statische bochtverlichting
Statische bochtverlichting werkt niet De verlichting werkt in de volgende gevallen niet: bij een geringe stuuruitslag, bij snelheden boven 40 km/h, als de achteruit is ingeschakeld.
Programmeren
zonder statische bochtverlichting
108
U kunt de statische bochtverlichting desgewenst uitschakelen via het configuratiemenu van de auto. Standaard is de statische bochtverlichting ingeschakeld.
Zicht
Ruitenwisserschakelaar De ruitenwissers voor en achter zorgen voor een optimaal zicht voor de bestuurder, ongeacht de weersomstandigheden.
Handmatige functies De bestuurder schakelt de ruitenwissers handmatig in.
Ruitenwissers vóór
Instellen
Wissnelheid:
Afhankelijk van de uitvoering zijn de volgende automatische functies van de ruitenwissers mogelijk: automatische werking van de ruitenwissers vóór, automatisch inschakelen van de ruitenwisser achter bij het inschakelen van de achteruitversnelling.
hoge snelheid (hevige neerslag), normale snelheid (matige regenval), interval (wissnelheid aangepast aan de wagensnelheid),
5
uit,
Uitvoering zonder automatisch wissen
één keer wissen (duw de hendel even omlaag), of automatisch (omlaag duwen en loslaten), één keer (de hendel even naar u toe trekken).
Uitvoering met automatische ruitenwissers
109
Zicht
!
Ruitenwisser achter
Achteruitversnelling
Ruitensproeiers voor
Ring voor de selectie van de ruitenwisser achter:
Als de ruitenwissers vóór zijn ingeschakeld op het moment dat u de achteruitversnelling inschakelt, wordt automatisch de ruitenwisser achter ingeschakeld.
Trek de hendel naar u toe: de ruitensproeiers treden in werking en na enige tijd worden ook de ruitenwissers ingeschakeld.
uit,
interval,
wissen en sproeien (gedurende enige tijd).
110
Schakel de automatische werking van de ruitenwisser achter uit bij sneeuwval of strenge vorst en bij montage van een fietsendrager op de achterklep. Dit kan worden uitgevoerd via het configuratiemenu van de auto.
Instellen Deze functie kan worden geactiveerd of gedeactiveerd via het configuratiemenu van de auto. Deze functie is standaard geactiveerd.
Zicht
Automatische ruitenwissers vóór De ruitenwissers worden automatisch ingeschakeld als de sensor achter de binnenspiegel regen detecteert. De snelheid van de ruitenwissers wordt aangepast aan de hoeveelheid neerslag.
5 Inschakelen Duw de hendel één keer omlaag. Dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat branden en er verschijnt een melding.
Uitschakelen Duw de hendel nog een keer omlaag of zet de hendel in een andere stand (Int., 1 of 2). Dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat uit en er verschijnt een melding.
i
Elke keer als het contact meer dan 1 minuut is afgezet, moet u de automatische werking van de ruitenwissers opnieuw activeren door de hendel één keer omlaag te duwen.
111
Zicht
Speciale stand van de ruitenwissers voor Storing In het geval van een storing in de automatische werking van de ruitenwissers werken deze in de intervalstand. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
!
112
Dek de regensensor, die zich gecombineerd met de lichtsensor in het midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af. Schakel de automatische werking van de ruitenwissers uit als de auto wordt gewassen in een wasstraat. Wacht 's winters met het inschakelen van de automatische ruitenwissers tot de voorruit ontdooid is.
Deze stand maakt het mogelijk de ruitenwissers los te zetten van de voorruit. In deze stand kunnen de ruitenwisserbladen worden gereinigd of de ruitenwissers worden vervangen. In de winter kan deze stand tevens worden gebruikt om de ruitenwissers los te zetten van de voorruit. ) Als de ruitenwisserschakelaar binnen een minuut nadat het contact is afgezet wordt bediend, bewegen de ruitenwissers naar het midden van de voorruit. ) Zet het contact aan en bedien de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers na de werkzaamheden weer in de ruststand te zetten.
i
Om een goede werking van de flatblade ruitenwissers te behouden, adviseren wij u: voorzichtig met de ruitenwissers om te gaan, de ruitenwissers regelmatig te reinigen met zeepsop, de ruitenwissers niet te gebruiken om een stuk karton tegen de voorruit te houden, de ruitenwissers te vervangen zodra ze tekenen van slijtage vertonen.
Zicht
Plafonnier Kaartleeslampjes vóór In deze stand gaat de interieurverlichting geleidelijk branden: -
als de auto wordt ontgrendeld, als de sleutel uit het contact wordt verwijderd, als een portier wordt geopend, als op de vergrendelingsknop van de afstandsbediening wordt gedrukt om de auto te lokaliseren.
De interieurverlichting gaat geleidelijk uit: als de auto wordt vergrendeld, als het contact wordt aangezet, 30 seconden na het sluiten van het laatste portier.
) Druk bij aangezet contact op de desbetreffende schakelaar.
!
Zorg ervoor dat er geen voorwerpen in contact zijn met de plafonnier.
5
Permanent uit.
Permanent aan. 1. 2.
Plafonnier vóór Kaartleeslampjes
i
In de stand "interieurverlichting permanent ingeschakeld", blijft de interieurverlichting afhankelijk van de omstandigheden gedurende een bepaalde tijd branden: bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten, in de eco-mode: ongeveer 30 seconden, bij draaiende motor: onbeperkt.
113
Zicht
Sfeerverlichting interieur
De gedempte interieurverlichting verbetert het zicht in de auto als deze zich in een donkere omgeving bevindt.
Uitschakelen De sfeerverlichting gaat automatisch uit als de parkeerlichten worden uitgeschakeld.
114
Inschakelen
Instellen
Als het buiten donker is, gaan de leds van de sfeerverlichting (plafonnier, instrumentenpaneel, voetenruimte, panoramadak) automatisch branden als de parkeerlichten worden ingeschakeld.
De verlichting van de middenconsole en het panoramadak kan via het audiosysteem worden ingesteld.
Veiligheid
Richtingaanwijzers
Alarmknipperlichten
Gebruik de alarmknipperlichten om het overige verkeer te waarschuwen in het geval van file, pech, slepen of een ongeval.
Automatisch inschakelen van de alarmknipperlichten Bij een noodstop worden de alarmknipperlichten, afhankelijk van de mate van remvertraging, automatisch ingeschakeld. Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de alarmknipperlichten uit. ) U kunt de alarmknipperlichten echter ook uitschakelen door de knop in te drukken.
) Links: duw de hendel helemaal omlaag. ) Rechts: duw de hendel helemaal omhoog.
i
) Druk deze knop in: de richtingaanwijzers knipperen tegelijkertijd. De alarmknipperlichten werken ook als het contact is afgezet.
6
Wanneer de richtingaanwijzers na meer dan 20 seconden nog niet zijn uitgeschakeld, wordt bij een snelheid van meer dan 60 km/h automatisch het knippergeluid versterkt.
Functie "snelweg" Beweeg de hendel iets omhoog of omlaag, zonder het zware punt te passeren; de desbetreffende richtingaanwijzers knipperen vervolgens drie keer.
115
Veiligheid
Urgence-oproep of Assistance-oproep
Claxon Systeem om uw medeweggebruikers met een geluidssignaal te waarschuwen voor direct gevaar.
Hiermee kunt u een noodoproep of hulpoproep doen naar de hulpdiensten of de desbetreffende PEUGEOT-helpdesk. Raadpleeg het hoofdstuk "Audio en telematica" voor meer informatie over het gebruik van deze voorziening.
) Druk op het middelste gedeelte van het stuur met bedieningstoetsen.
i
116
Beperk het gebruik van de claxon tot de volgende gevallen: direct gevaar, inhalen van een fietser of voetganger, naderen van een onoverzichtelijke situatie.
Veiligheid
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) Elektronisch stabiliteitsprogramma dat de volgende systemen omvat: het antiblokkeersysteem (ABS) en de elektronische remdrukregelaar (EBD), noodremassistentie (AFU), de antislipregeling (ASR), de dynamische stabiliteitscontrole (CDS).
Begrippen Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische remdrukregelaar (EBD) Deze systemen zorgen tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto en voor een betere controle in bochten, vooral op een slecht of glad wegdek. Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen in het geval van een noodstop. De EBD verdeelt de remdruk over de wielen.
Noodremassistentie (AFU) Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de remafstand kleiner wordt. Het systeem wordt ingeschakeld als het rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt ervoor dat de benodigde bedieningskracht wordt verminderd en de effectiviteit van het remmen wordt vergroot.
Antislipregeling (ASR) De ASR past de aandrijfkracht aan om het doorspinnen van de wielen te voorkomen via de remmen van de aangedreven wielen en de motor. De ASR zorgt ook voor meer koersstabiliteit bij het accelereren.
Dynamische stabiliteitscontrole (CDS)
6
De CDS houdt de vier wielen in de gaten en grijpt, als de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting, automatisch in via de remmen van een of meerdere wielen en het motorkoppel om de auto voor zover mogelijk weer in de juiste koers te brengen.
117
Veiligheid
Werking Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische remdrukregelaar (REF) Als dit lampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een storing in het ABSsysteem, waardoor u tijdens het remmen de controle over uw auto zou kunnen verliezen. Als dit lampje gaat branden in combinatie met het lampje STOP, P een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een storing in de elektronische remdrukregelaar waardoor u tijdens het remmen de controle over uw auto zou kunnen verliezen. Stop onmiddellijk. Raadpleeg in beide gevallen het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
118
i
Zorg er bij vervanging van de wielen (banden en velgen) voor dat wielen worden gemonteerd die voor uw auto zijn gehomologeerd. De normale werking van het antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn door het trillen van het rempedaal.
!
Trap het rempedaal bij een noodstop krachtig en volledig in en laat het niet los.
Veiligheid
Storing
Het is echter aanbevolen het systeem zo snel mogelijk weer in te schakelen. ) Druk op de knop.
Dynamische stabiliteitscontrole (CDS)
Als het lampje op de knop gaat branden, grijpt het CDS-systeem niet meer in op de werking van de motor.
Inschakelen
Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een storing in het systeem. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.
!
Dit systeem wordt automatisch ingeschakeld zodra de motor wordt gestart. Het systeem wordt geactiveerd zodra de wielen te weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt. In dat geval gaat dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel knipperen.
Uitschakelen
Opnieuw inschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...) kan het nuttig zijn het CDS-systeem uit te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en weer grip kunnen krijgen.
Het systeem wordt automatisch weer ingeschakeld als het contact opnieuw wordt aangezet of vanaf snelheden boven 50 km/h. ) Druk nogmaals op de knop om het systeem handmatig weer in te schakelen.
Het CDS-systeem zorgt voor meer veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder mag zich echter nooit laten verleiden tot het nemen van meer risico's of te hard rijden. De goede werking van het systeem wordt verzekerd door de naleving van de voorschriften van de constructeur met betrekking tot de wielen (banden en velgen), onderdelen van het remsysteem, elektronische onderdelen alsmede de montageprocedure en het uitvoeren van werkzaamheden door het PEUGEOT-netwerk. Laat het systeem na een aanrijding controleren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
6
119
Veiligheid
Veiligheidsgordels Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van een pyrotechnische gordelspanner en een spankrachtbegrenzer. Deze systemen zorgen voor extra bescherming van de bestuurder en passagier bij frontale en zijdelingse aanrijdingen. Bij een krachtige aanrijding zorgen de pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de inzittenden worden getrokken. De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra het contact wordt aangezet. De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee de gordel tegen het lichaam van de inzittenden getrokken wordt en bevordert daarmee de veiligheid.
120
Vastmaken
Hoogteverstelling (5-deurs)
) Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting. ) Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken.
) Knijp de knop A in en schuif deze omlaag om het bevestigingspunt lager te plaatsen. ) Schuif de knop A omhoog om het bevestigingspunt hoger te plaatsen.
Losmaken ) Druk op de rode knop van de gordelsluiting. ) Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.
Veiligheid
Veiligheidsgordels achter Controlelampje veiligheidsgordel losgemaakt/niet vastgemaakt (op instrumentenpaneel) Als het contact wordt aangezet, gaat dit controlelampje branden om aan te geven dat de bestuurder en/of voorpassagier zijn gordel nog niet heeft vastgemaakt. Als de snelheid hoger is dan 20 km/h, knippert het controlelampje gedurende 2 minuten in combinatie met een steeds sterker wordend geluidssignaal. Na deze 2 minuten blijft het controlelampje branden zolang de bestuurder en/of voorpassagier zijn veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt.
Losmaken ) Druk op de rode knop van de gordelsluiting. ) Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt. ) Breng bij de veiligheidsgordels van de buitenste zitplaatsen de gesp naar de bovenzijde van de rugleuning om te voorkomen dat de gesp tegen de zijbekleding klappert.
Waarschuwingslampje veiligheidsgordel (op instrumentenpaneel) De zitplaatsen achter zijn voorzien van een driepuntsveiligheidsgordel met op de buitenste zitplaatsen een spankrachtbegrenzer.
Vastmaken ) Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting. ) Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken.
Als een achterpassagier zijn gordel losmaakt, gaat dit waarschuwingslampje branden. Als de snelheid hoger is dan 20 km/h, knippert het waarschuwingslampje gedurende twee minuten in combinatie met een steeds sterker wordend geluidssignaal. Na deze twee minuten blijft het waarschuwingslampje branden zolang de achterpassagiers hun gordels niet hebben vastgemaakt.
6
121
Veiligheid
i
122
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle passagiers hun veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en vastgemaakt. Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al betreft het een korte rit. Draai de gespen van de veiligheidsgordels niet om; de gordels zijn dan niet voldoende effectief. De veiligheidsgordels zijn voorzien van een oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte van de gordel automatisch wordt aangepast aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De gordel wordt automatisch opgerold als deze niet wordt gebruikt. Controleer zowel voor en na het gebruik van de gordel of deze goed is opgerold. De heupgordel moet zo laag mogelijk op het bekken worden geplaatst. De schoudergordel moet langs het holle gedeelte van de schouder worden geplaatst. De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische blokkeerinrichting die in werking treedt bij een aanrijding, een noodstop of het over de kop slaan van de auto. U kunt de blokkeerinrichting deblokkeren door stevig aan de riem te trekken en deze weer los te laten, zodat de riem weer een stukje wordt opgerold.
Voor een effectieve werking van de veiligheidsgordel: dient deze strak om het lichaam te worden gedragen, moet deze in een vloeiende beweging naar voren worden getrokken, zonder dat de gordel gedraaid raakt, mag deze door niet meer dan één persoon worden gedragen, mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen, mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt, niets aan worden gewijzigd. Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften moeten werkzaamheden en controles aan de veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats, die tevens voor de garantie zorgt en de werkzaamheden volgens de voorschriften uitvoert. Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig controleren door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats, vooral als de gordels beschadigingen vertonen. Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij het PEUGEOT-netwerk. Controleer na het neerklappen of verstellen van een stoel of de achterbank of de gordel zich op de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.
Voorschriften voor kinderen Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan 1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje. De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één persoon gedragen worden. Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden.
Bij aanrijdingen De gordelspanners kunnen, afhankelijk van de aard en de kracht van de aanrijding, vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan. Het activeren van de gordelspanners gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd. In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van de airbag branden. Laat het systeem na een aanrijding controleren en eventueel vervangen door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheid
Airbags De airbags zijn speciaal ontworpen om de veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd de middelste passagier achter) bij ernstige aanrijdingen te verbeteren. Ze vormen een aanvulling op de werking van de veiligheidsgordels met spanbegrenzers (behalve bij de middelste passagier achter). De elektronische schoksensoren registreren de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan de registratiezones voor een aanrijding worden blootgesteld: bij een ernstige aanrijding gaan de airbags onmiddellijk af om de inzittenden van de auto (uitgezonderd de middelste passagier achter) te beschermen. Direct na de aanrijding ontsnapt het gas snel uit de airbags, zodat het zicht niet wordt belemmerd en de inzittenden de auto eventueel kunnen verlaten, bij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding van achteren en in bepaalde gevallen waarbij de auto over de kop slaat, treden de airbags niet in werking. De veiligheidsgordels zorgen in deze situaties voor een afdoende bescherming.
!
De airbags werken alleen als het contact aan is. De airbags werken slechts eenmaal. Als er een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een volgend ongeval), worden de airbags niet meer opgeblazen.
Airbags vóór
Registratiezones voor een aanrijding A. Impactzone vóór. B. Impactzone opzij.
i
Het activeren van de airbags gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd. De rook is niet schadelijk, maar kan voor personen die hier gevoelig voor zijn, irriterend zijn. De knal die bij het afgaan wordt geproduceerd, kan het gehoor gedurende een korte periode enigszins verminderen.
De airbags vóór beschermen de bestuurder en voorpassagier bij een ernstige frontale aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel te verkleinen. De bestuurdersairbag is geïntegreerd in het stuurwiel en de passagiersairbag in het dashboard boven het dashboardkastje.
6
Activering De airbags worden gelijktijdig opgeblazen, behalve als de airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone vóór (A), in de lengterichting van de auto en vanaf de voorzijde richting de achterzijde van de auto, die zich op een horizontale ondergrond moet bevinden. De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de bestuurder en het stuur of tussen de passagier voorin en het dashboard om te verhinderen dat deze naar voren wordt geslingerd.
123
Veiligheid
!
Uitschakelen
Opnieuw inschakelen
Storing
Alleen de airbag aan passagierszijde kan worden uitgeschakeld: ) steek de sleutel in de schakelaar voor uitschakelen van de airbag aan passagierszijde, ) draai deze in de stand "OFF", ) verwijder de sleutel zonder de stand van de schakelaar te veranderen.
Als u het kinderzitje hebt verwijderd, zet dan met afgezet contact de schakelaar weer op "ON" om de airbag opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van uw passagier te garanderen.
Als dit lampje op het instrumentenpaneel gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, laat het systeem dan controleren door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd. Als dit lampje knippert, raadpleeg dan het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. De kans bestaat dat de airbag aan passagierszijde bij een ernstige aanrijding niet wordt geactiveerd.
Dit waarschuwingslampje brandt op het instrumentenpaneel bij aangezet contact en zolang de airbag is uitgeschakeld.
124
Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag aan passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel plaatst. Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
!
Plaats geen kinderzitje op de voorstoel als minimaal één van beide waarschuwingslampjes van de airbags permanent blijft branden. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheid
Activering De windowairbag wordt gelijktijdig met de zijairbag aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij (B), waarbij de krachten loodrecht op de lengterichting van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto worden uitgeoefend. De windowairbag wordt opgeblazen tussen de inzittenden vóór en achter en de ruiten. De zijairbags beschermen de bestuurder en de voorpassagier bij een ernstige zijdelingse aanrijding om de kans op letsel te verkleinen. De zijairbags zijn aangebracht in het frame van de rugleuning, aan de portierzijde.
Detectiezones voor een aanrijding
Activering
Windowairbags
De zijairbags worden aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij (B), loodrecht op de lengteas van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto. De zijairbag wordt opgeblazen tussen de inzittende voorin en het desbetreffende portierpaneel.
De windowairbags beschermen de bestuurder en passagiers (uitgezonderd de middelste passagier achter) bij een ernstige zijdelingse aanrijding, om de kans op letsel aan de zijkant van het hoofd te verkleinen. De windowairbags zijn aangebracht in de stijlen en in de hemelbekleding.
A. Impactzone vóór. B. Impactzone opzij.
Storing Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, raadpleeg dan het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd.
!
6
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij over de kop slaan, kan het zijn dat de airbag niet wordt geactiveerd. Bij een aanrijding van achteren of een frontale aanrijding wordt de airbag niet geactiveerd.
125
Veiligheid
!
Houd u aan de volgende veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags: Maak er een gewoonte van om normaal rechtop in de voorstoelen te zitten. Draag altijd een correct afgestelde autogordel. Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten...). Dit kan de goede werking van de airbag belemmeren en/of de inzittende bij het opblazen van de airbag verwonden. Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de airbagsystemen controleren. Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen uitsluitend door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd. Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel of lichte brandwonden aan het hoofd, de borst of de armen als de airbag wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk zeer snel opgeblazen (binnen enkele milliseconden) en loopt vervolgens even snel leeg, waarbij de warme gassen via de daarvoor bestemde openingen naar buiten stromen.
126
Airbags vóór
Zijairbags
Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuurwielkussen rusten. De voorpassagier mag zijn voeten niet op het dashboard laten rusten. Het is raadzaam niet te roken in de auto. Als de airbag wordt opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken. Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet op.
Bedek de stoelen uitsluitend met daarvoor goedgekeurde stoelhoezen, die in combinatie met actieve zijairbags gebruikt kunnen worden. Voor informatie over de stoelhoezen die geschikt zijn voor uw auto kunt u zich wenden tot het PEUGEOTnetwerk (zie hoofdstuk "Praktische informatie - § Accessoires"). Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de stoelen (kleding...): dit zou bij het afgaan van de airbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of borstkas. Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten.
Windowairbags Bevestig nooit iets op de hemelbekleding; dit zou bij het afgaan van de windowairbags kunnen leiden tot hoofdletsel. Demonteer nooit de handgrepen van het dak (indien aanwezig); deze maken deel uit van de bevestiging van de windowairbags.
Veiligheid
Algemene informatie met betrekking tot kinderzitjes Hoewel PEUGEOT bij het ontwerp van uw auto veel aandacht heeft besteed aan veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van uzelf. Volg voor een optimale veiligheid de volgende adviezen op: conform de Europese wetgeving dienen kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner dan 1,50 m in gehomologeerde, aan het lichaamsgewicht aangepaste kinderzitjes op met veiligheidsgordels of ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen te worden vervoerd*, de veiligste plaats voor het vervoeren van een kind is volgens de statistieken een plaats op de achterbank van uw auto, kinderen tot 9 kg moeten zowel voorals achterin met de rug in de rijrichting worden vervoerd.
i
PEUGEOT beveelt u aan kinderen op de achterzitplaatsen van uw auto te vervoeren: met de rug in de rijrichting tot 2 jaar, met het gezicht in de rijrichting vanaf 2 jaar.
6
* De regels voor het vervoeren van kinderen zijn per land verschillend. Informeer hiervoor naar de wetgeving in uw land.
127
Veiligheid
Kinderzitje op de passagiersstoel voor
128
"Met de rug in de rijrichting"
"Met het gezicht in de rijrichting"
Wanneer een kinderzitje voor het vervoeren met de rug in de rijrichting op de passagiersstoel voorr wordt geplaatst, moet de airbag aan passagierszijde zijn uitgeschakeld. Gebeurt dit niet, dan kan het kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Wanneer een kinderzitje met het gezicht in de rijrichting op de passagiersstoel voor wordt geplaatst, moet de stoel in de middelste stand van de voor-/achterwaartse verstelling worden gezet met de rugleuning rechtop en mag de airbag aan passagierszijde niet worden uitgeschakeld.
Middelste stand
Veiligheid
Airbag aan passagierszijde OFF
Raadpleeg de voorschriften op de sticker die zich aan beide zijden van de zonneklep aan passagierszijde bevindt.
6 i
Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag aan passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel plaatst. Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
129
Veiligheid
Door PEUGEOT aanbevolen kinderzitjes PEUGEOT levert een complete reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een driepuntsveiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt: Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg
Groep 1, 2 en 3: van 9 tot 36 kg
L1 "RÖMER Baby-Safe Plus" Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.
L2 "KIDDY Comfort Pro" Voor het vervoer van jonge kinderen (van 9 tot 18 kg) is het gebruik van de beschermband verplicht.
Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L3 "RECARO Start"
L4 "KLIPPAN Optima" Vanaf 6 jaar (ongeveer 22 kg): gebruik alleen de zitverhoging.
L5 "RÖMER KIDFIX" Kan aan de ISOFIX-verankeringen van de auto worden bevestigd. Het kind wordt beschermd door de veiligheidsgordel.
130
Veiligheid
Bevestiging kinderzitjes met de veiligheidsgordel
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen met de veiligheidsgordel van een universeel gehomologeerd kinderzitje (a) in uw auto, gerangschikt naar het gewicht van het kind en de plaats in de auto.
Gewicht van het kind// leeftijdsindicatie Tot 13 kg (groep 0 (b) en 0+) Tot ± 1 jaar
9 tot 18 kg (groep 1) Van ± 1 tot ± 3 jaar
15 tot 25 kg (groep 2) Van ± 3 tot ± 6 jaar
22 tot 36 kg (groep 3) Van ± 6 tot ± 10 jaar
U(R)
U(R)
U(R)
U(R)
U
U
U
U
Zitplaats links of rechts achter
U
U
U
U
Middelste zitplaats achter
U
U
U
U
Plaats
Passagiersstoel vóór (c) -
met hoogteverstelling
-
zonder hoogteverstelling
6
(a) Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle auto's met de veiligheidsgordel kan worden bevestigd. (b) Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg. Reiswiegen en "autobedjes" mogen niet op de passagiersstoel vóór worden bevestigd. (c) Raadpleeg de wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen. U: plaats geschikt voor het bevestigen van een universeel goedgekeurd kinderzitje met de veiligheidsgordel. Kinderzitje geplaatst met de rug in de rijrichting of het gezicht in de rijrichting. U(R) : als U, waarbij de stoel van de auto in de hoogste stand en zo ver mogelijk naar achteren moet staan.
131
Veiligheid
Adviezen voor kinderzitjes !
132
De onjuiste bevestiging van een kinderzitje brengt de veiligheid van het kind in gevaar bij een aanrijding. Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten, worden vastgemaakt waarbij de speling ten opzichte van het lichaam van het kind zoveel mogelijk moet worden beperkt. Zorg er bij het bevestigen van het kinderzitje met de veiligheidsgordel voor dat de veiligheidsgordel correct tegen het kinderzitje is gespannen en dat de gordel het kinderzitje stevig op zijn plaats houdt. Schuif de passagiersstoel, wanneer deze versteld kan worden, indien nodig naar voren. Zorg er voor een optimale bevestiging van het kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" voor dat de rugleuning van het zitje tegen de rugleuning van de stoel van de auto aandrukt en dat de hoofdsteun geen belemmering vormt. Als de hoofdsteun verwijderd moet worden, berg deze dan zorgvuldig op om te voorkomen dat de hoofdsteun door de auto vliegt bij krachtig afremmen.
Kinderen jonger dan 10 jaar mogen niet met het gezicht in de rijrichting op de passagiersstoel voor worden vervoerd, behalve als de achterzitplaatsen al bezet zijn door andere kinderen of als de achterbank niet bruikbaar, neergeklapt of verwijderd is. Schakel de airbag aan passagierszijde uit zodra een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel wordt geplaatst. Het kind kan anders bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Plaatsen van een stoelverhoger Het bovenste gedeelte van de veiligheidsgordel moet over de schouder van het kind liggen zonder de hals te raken. Controleer of de heupgordel goed over de bovenbenen van het kind ligt. PEUGEOT beveelt aan een stoelverhoger met rugleuning te gebruiken voorzien van een gordelgeleider ter hoogte van de schouder.
Laat uit veiligheidsoverwegingen: geen kinderen zonder toezicht achter in een auto, nooit een kind of een dier in een auto achter wanneer alle ruiten gesloten zijn en de auto in de zon staat, de sleutels nooit binnen bereik van de kinderen achter in de auto. Gebruik de kindersloten om te voorkomen dat de portieren en de portierruiten achter per ongeluk geopend worden. Zorg er voor dat de portierruiten achter niet verder dan voor 1/3 deel geopend worden. Plaats zonneschermen om uw jonge kinderen tegen de zon te beschermen.
Veiligheid
ISOFIX-bevestigingen Uw auto voldoet aan de nieuwe ISOFIXnormen. De hieronder aangegeven zitplaatsen zijn uitgerust met de voorgeschreven ISOFIXbevestigingen:
-
één bevestigingsring B achter de stoel, Top Tetherr genoemd, voor de bevestiging van de bovenste riem.
De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor een veilige, degelijke en snelle montage van het kinderzitje in uw auto. Voor u een ISOFIX-kinderzitje op de linker achterstoel kunt plaatsen, moet u eerst de middelste veiligheidsgordel achter naar het midden van de auto duwen op een zodanige manier dat de gordel normaal blijft werken. De ISOFIX-kinderzitjes zijn voorzien van twee sloten die aan de twee bevestigingsringen A kunnen worden verankerd. Sommige kinderzitjes zijn bovendien voorzien van een bovenste bevestigingsriem die kan worden vastgemaakt aan de bevestigingsring B. Zet om de bovenste bevestigingsriem vast te maken de hoofdsteun van de zitplaats omhoog en steek de haak tussen de hoofdsteun en de rugleuning door. Bevestig de haak aan de bevestigingsring B en trek de riem aan.
! Elke zitplaats is voorzien van drie bevestigingsringen: twee bevestigingsringen A , die zich tussen de rugleuning en de zitting van de zitplaats bevinden, aangegeven met een sticker,
6
Bij een onjuist geplaatst kinderzitje kan het kind bij een aanrijding ernstig letsel oplopen.
Raadpleeg het overzicht voor de bevestiging van ISOFIX-kinderzitjes in uw auto, waarin staat vermeld welke kinderzitjes voor welke zitplaatsen geschikt zijn.
133
Veiligheid
ISOFIX-kinderzitje aanbevolen door PEUGEOT en gehomologeerd voor uw auto "RÖMER Duo Plus ISOFIX" (gewichtsgroep B1) Groep 1: van 9 tot 18 kg
Dit wordt uitsluitend met het gezicht in de rijrichting geplaatst. Het is voorzien van een bovenste riem voor verankering aan de bovenste bevestiging B, de TOP TETHER. Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand. ) Verstel de voorstoel van de auto om te voorkomen dat de voeten van het kind de rugleuning raken.
i
134
Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-bevestigingen. Het is in dat geval verplicht het kinderzitje met de normale driepunts veiligheidsgordel op de zitplaats van de auto te bevestigen. Volg bij het plaatsen van het kinderzitje de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.
Veiligheid
Overzicht van zitplaatsen geschikt voor ISOFIX-kinderzitjes Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen. A t/m G). Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een letter (A Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie
Type ISOFIX-kinderzitje ISOFIX-maat
Tot 10 kg (groep 0) Tot ca. 6 maanden
Tot 10 kg (groep 0) Tot 13 kg (groep 0+) Tot ca. 1 jaar
Reiswieg
"rug in de rijrichting"
"rug in de rijrichting"
C
C
F
G
D
E
Passagiersstoel voor Buitenste zitplaatsen achter Middelste zitplaats achter
Van 9 tot 18 kg (groep 1) Van 1 tot ca. 3 jaar
D
"gezicht in de rijrichting" A
B
B1
Geen ISOFIX X
IL-SU*
IL-SU
IL-SU*
IL-SU
6
IUF IL-SU
Geen ISOFIX
IUF: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd ISOFIX- kinderzitje met het gezicht in de rijrichting en een bovenste riem. IL-SU: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een semi-universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje: rug in de rijrichting voorzien van een bovenste riem of een steun, gezicht in de rijrichting voorzien van een steun, reiswieg voorzien van een bovenste riem of een steun. Raadpleeg de paragraaf "Isofix-bevestigingen" voor meer informatie over de bevestiging van de bovenste riem. X : zitplaats die niet geschikt is voor een kinderzitje voor de aangegeven gewichtscategorie. * De hoofdsteun moet verwijderd worden.
135
Veiligheid
Mechanisch kinderslot Beide achterportieren zijn voorzien van een kinderslot om het openen van binnenuit te verhinderen. De knop bevindt zich op de zijkant van beide achterportieren.
Elektrische kinderbeveiliging geopend en blokkeert de bediening van de achterportierruiten.
Uitschakelen ) Druk nogmaals bij ingeschakeld contact op deze knop. Het verklikkerlampje van de knop gaat uit in combinatie met een melding die het uitschakelen bevestigt. Het lampje blijft uit zolang de elektrische kinderbeveiliging is uitgeschakeld.
!
Als het lampje een ander signaal geeft, wijst dit op een storing in de elektrische kinderbeveiliging. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
!
Dit systeem werkt onafhankelijk van de centrale vergrendeling; gebruik het nooit in plaats daarvan. Controleer bij het aanzetten van het contact altijd de stand van de kinderbeveiliging. Neem vóór het verlaten van de auto altijd de sleutel uit het contact, zelfs voor korte periodes. Bij een ernstige aanrijding wordt de elektrische kinderbeveiliging automatisch uitgeschakeld, zodat de achterpassagiers de auto ongehinderd kunnen verlaten.
Inschakelen
Vergrendelen ) Draai de rode knop met de contactsleutel tot de aanslag: - naar links bij het linker achterportier, - naar rechts bij het rechter achterportier.
Ontgrendelen ) Draai de rode knop met de contactsleutel tot de aanslag: - naar rechts bij het linker achterportier, - naar links het rechter achterportier.
136
) Druk bij ingeschakeld contact op deze knop. Het verklikkerlampje van de knop gaat branden in combinatie met een melding die het inschakelen bevestigt. Het lampje blijft branden zolang de elektrische kinderbeveiliging is ingeschakeld. Het blijft mogelijk de portieren van buitenaf te openen en de elektrisch bedienbare achterste zijruiten te bedienen vanaf de bestuurdersstoel.
Praktische informatie
Bandenreparatieset De volledige set voor de reparatie van een band bestaat uit een compressor en een flacon met afdichtmiddel. Hiermee kunt u de band tijdelijk repareren, zodat u de dichtstbijzijnde garage kunt bereiken. Met deze reparatieset kunnen de meeste lekke banden worden gerepareerd, als het lek zich in het loopvlak of de hiel van de band bevindt.
Toegang tot de set
Overzicht gereedschap Al het gereedschap is specifiek bestemd voor uw auto, gebruik het niet voor andere doeleinden. Afhankelijk van de uitvoering is uw auto voorzien van het volgende gereedschap. 1. 12V-compressor. De compressor bevat een afdichtingsproduct voor het tijdelijk repareren van een band en regelt de bandenspanning. 2. Afneembaar sleepoog. Zie paragraaf "Slepen van de auto".
7
Deze set bevindt zich in de opbergbak onder de vloerplaat van de bagageruimte.
137
Praktische informatie
Beschrijving van de set
A. Schakelaar stand "Reparatie" of "Op spanning brengen". B. Aan/uit schakelaar "I/O". C. Knop voor leeg laten lopen. D. Manometer (bar of psi). E. Opbergvak met: - kabel + adapter voor 12V-aansluiting, - diverse opblaasnippels voor accessoires als ballonnen, fietsbanden, ...
138
F. Flacon met afdichtmiddel. G. Witte slang met dop voor de reparatie. H. Zwarte slang voor het op spanning brengen. I. Sticker met snelheidslimiet.
i
De sticker met snelheidslimiet I moet op het stuurwiel worden geplakt om u te herinneren aan het feit dat de band tijdelijk is gerepareerd. Rijd na het repareren met behulp van de bandenreparatieset niet sneller dan 80 km/h.
Praktische informatie
Reparatiemethode
1. Afdichting van het lek ) Zet het contact af. ) Zet de schakelaar A in de stand "Reparatie". ) Controleer of de schakelaar B in de stand "O" staat.
i
Verwijder het voorwerp dat de lekkage heeft veroorzaakt niet uit de band.
) Rol de witte slang G volledig uit. ) Draai de dop van de witte slang los. ) Sluit de witte slang aan op het ventiel van de lekke band.
) Sluit de stekker van de compressor aan op de 12V-aansluiting in de auto. ) Start de motor en laat deze draaien.
7 !
Let op: dit product is schadelijk (ethyleenglycol, colofonium...) bij inname en irriterend voor de ogen. Houd het middel buiten het bereik van kinderen.
139
Praktische informatie
) Activeer de compressor door de schakelaar B in de stand "I" te zetten, tot de bandenspanning 2,0 bar bedraagt. Het afdichtmiddel wordt onder druk in de band gespoten; neem gedurende deze handeling de slang niet los van de aansluiting (kans op spatten).
i
140
Schakel de compressor niet in voordat de witte slang is aangesloten op het ventiel van de band: het afdichtmiddel wordt anders buiten de band gespoten.
) Verwijder de set en draai de dop van de witte slang vast. Zorg ervoor dat restanten van de vloeistof niet op of in de auto terecht kunnen komen. Houd de set binnen handbereik. ) Maak direct een rit van ongeveer vijf kilometer met matige snelheid (tussen 20 en 60 km/h), zodat het afdichtmiddel het lek kan dichten. ) Zet de auto stil en controleer de reparatie en de bandenspanning met de set.
i
Als na vijf tot zeven minuten de gewenste bandenspanning niet is bereikt, is de band niet te repareren met de bandenreparatieset; neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om u verder te helpen.
Praktische informatie
2. Op spanning brengen ) Zet de schakelaar A in de stand "Bandenspanning". ) Rol de zwarte slang H volledig uit. ) Sluit de zwarte slang aan op het ventiel van de gerepareerde band.
) Sluit de stekker van de compressor weer aan op de 12V-aansluiting in de auto. ) Start de motor opnieuw en laat de motor draaien.
!
) Neem zo snel mogelijk contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Vertel de technicus direct dat u gebruik hebt gemaakt van de bandenreparatieset. Na nadere inspectie kan de technicus u vertellen of de band gerepareerd kan worden of dient te worden vervangen.
) Breng de band met behulp van de compressor op de voorgeschreven spanning (spanning verhogen: schakelaar B in stand "I"; spanning verlagen: schakelaar B in stand "O" en knop C indrukken), zoals vermeld op de bandenspanningssticker in de portieropening aan bestuurderszijde. Als de bandenspanning sterk daalt, is het lek niet goed gedicht; neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om u verder te helpen. ) Verwijder de set en berg deze op. ) Rijd niet harder dan 80 km/h en niet verder dan 200 km.
7
141
Praktische informatie
Uitnemen van de flacon
) Berg de zwarte slang op. ) Neem het gebogen aansluitstuk van de witte slang los. ) Houd de compressor rechtop. ) Draai de flacon aan de onderzijde los.
!
142
Let op dat er geen afdichtmiddel uit de flacon stroomt. De uiterste gebruiksdatum staat op de patroon vermeld. De patroon met afdichtmiddel kan slechts één keer gebruikt worden en moet daarna worden vervangen, ook als hij niet leeg is. Werp de patroon na gebruik niet weg, maar lever deze in bij het PEUGEOTnetwerk of een officieel inzamelpunt. Vergeet niet om bij het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats een nieuwe patroon met afdichtmiddel te kopen.
Controle / aanpassen bandenspanning
U kunt de compressor, zonder inspuiting van het afdichtmiddel, ook gebruiken om: uw bandenspanning te controleren of uw banden op spanning te brengen, andere opblaasbare voorwerpen op te pompen (ballen, fietsbanden...). ) Draai de schakelaar A in de stand "Op spanning brengen". ) Rol de zwarte slang H volledig uit. ) Sluit de zwarte slang aan op het ventiel van de band of van de accessoire. Breng indien nodig eerst een van de meegeleverde verloopstukken aan.
) Sluit de stekker van de compressor aan op de 12V-aansluiting van de auto. ) Start de auto en laat de motor draaien. ) Breng de band op spanning met behulp van de compressor (op spanning brengen: schakelaar B in stand "I"; leeg laten lopen: schakelaar B in stand "O" en druk op de knop C), zoals staat aangegeven op de bandenspanningssticker van de auto of het opblaasbare voorwerp. ) Verwijder de set en berg deze op.
Praktische informatie
Wiel verwisselen In het geval van een lekke band kunt u het wiel met het bij de auto geleverde gereedschap verwisselen volgens de onderstaande procedure.
Toegang tot het gereedschap 3.
4.
5. Het gereedschap bevindt zich onder de vloer van de bagageruimte: ) open de achterklep, ) til de vloerplaat op en verwijder deze, ) haal de houder met het gereedschap er uit.
Beschikbaar gereedschap Dit gereedschap is specifiek voor uw auto en kan, afhankelijk van de uitvoering van uw auto, verschillen. Gebruik het niet voor andere doeleinden. 1. Wielsleutel. Hiermee kan de wieldop worden verwijderd en kunnen de wielbouten worden losgedraaid. 2. Krik met geïntegreerde slinger. Hiermee kan de auto worden opgekrikt.
Gereedschap voor het verwijderen van sierdoppen. Hiermee kunnen bij lichtmetalen velgen de sierdoppen van de wielbouten worden verwijderd. Dop voor het verwijderen van slotbouten (in het dashboardkastje). Hiermee kunnen met behulp van de wielsleutel de speciale slotbouten worden verwijderd. Sleepoog. Zie de paragraaf "Slepen van de auto".
7
143
Praktische informatie
Toegang tot het reservewiel
i
Wiel met wieldop Monteren: plaats de wieldop, begin bij de ventielopening en druk de wieldop rondom met de hand vast.
Het reservewiel bevindt zich onder de vloer van de bagageruimte. Afhankelijk van het land van bestemming, is er een stalen reservewiel, een lichtmetalen reservewiel of noodreservewiel aanwezig. Zie de paragraaf "Toegang tot het gereedschap" voor meer informatie.
144
Verwijderen van het reservewiel ) Draai de gele centrale bout los. ) Til het reservewiel aan de achterzijde op en trek het naar u toe. ) Verwijder het wiel uit de bagageruimte.
Praktische informatie
Terugplaatsen van het reservewiel ) Leg het reservewiel in de reservewielbak. ) Draai de gele centrale bout een aantal omwentelingen los en plaats de bout in het hart van het reservewiel. ) Draai de centrale bout vast tot deze klikt en het reservewiel goed vastzit.
) Plaats de houder met het gereedschap in het hart van het reservewiel en maak de houder vast.
7
145
Praktische informatie
Demonteren van het wiel
i
Stilzetten van de auto Zet de auto op een plaats waar het verkeer niet gehinderd wordt en zorg ervoor dat de auto op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond staat. Trek de handrem aan, zet het contact af en schakel de eerste versnelling* in om de wielen te blokkeren. Controleer of de verklikkerlampjes van de parkeerrem op het instrumentenpaneel branden. Controleer of de inzittenden de auto hebben verlaten en zich op een veilige plaats bevinden. Ga nooit onder een auto liggen die alleen op de krik steunt; gebruik een bok.
* Stand R van de gestuurde handgeschakelde versnellingsbak of stand P van de automatische transmissie.
146
Procedure ) Verwijder de sierdop van de wielbouten met het gereedschap 3 (volgens uitvoering). ) Bevestig de dop 4 op de wielsleutel 1 en draai de slotbout een omwenteling los (volgens uitvoering). ) Draai de overige wielbouten een omwenteling los met alleen de wielsleutel 1.
Praktische informatie
) Plaats de krik 2 onder één van de twee steunpunten aan de voorzijde A of achterzijde B (bij het te verwisselen wiel).
) Draai de krik 2 uit tot het voetstuk op de grond staat. Zorg ervoor dat het voetstuk zich loodrecht onder het gebruikte steunpunt A of B bevindt. ) Krik de auto op tot er voldoende ruimte tussen het wiel en de grond is om het (niet lekke) reservewiel te monteren.
) Verwijder de wielbouten en leg ze op een schone plaats weg. ) Verwijder het wiel.
7
147
Praktische informatie
Monteren van het wiel
i
Bevestiging van het noodreservewiel Indien uw auto is voorzien van lichtmetalen velgen is het normaal dat bij het monteren van het noodreservewiel de ringen van de bouten de velg niet raken. Als de bouten volledig zijn aangedraaid, zorgt het conische draagvlak van de bouten voor de bevestiging van het reservewiel.
Na het verwisselen van het wiel Verwijder de naafdop van het wiel om het op de juiste manier in de bagageruimte op te bergen. Rijd met een noodreservewiel niet sneller dan 80 km/h. Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment van de wielbouten en de bandenspanning van het reservewiel controleren door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Laat de lekke band zo spoedig mogelijk repareren en verwissel hem met het reservewiel.
148
Procedure ) Plaats het wiel op de naaf. ) Draai de wielbouten met de hand vast. ) Draai de slotbout met de wielsleutel 1 en de dop 4 enigszins vast (volgens uitvoering). ) Draai de overige wielbouten enigszins vast met alleen de wielsleutel 1.
Praktische informatie
) Laat de krik zakken. ) Vouw de krik 2 op en verwijder hem.
) Draai de slotbout vast met de wielsleutel 1 en de dop 4 (volgens uitvoering). ) Draai de overige wielbouten vast met alleen de wielsleutel 1. ) Bevestig de doppen op de overige wielbouten (volgens uitvoering). ) Berg het gereedschap op in de houder.
7
149
Praktische informatie
Een lamp vervangen Verlichting vóór
!
De koplampunits zijn voorzien van glas van polycarbonaat met een speciale vernislaag: ) reinig de koplampen nooit met een droge of schurende doek en gebruik geen oplosmiddelen, ) gebruik een spons met zeepwater, ) wanneer u met een hogedrukreiniger hardnekkig vuil probeert te verwijderen, houd de straal dan nooit langdurig op de koplampen, de achterlichten en de randen ervan gericht, om beschadiging van de vernislaag en de afdichtrubbers te voorkomen. ) Raak de lamp niet met de vingers aan, maar gebruik een nietpluizende doek. Bij het vervangen van lampen moet de verlichting minstens enkele minuten uitgeschakeld zijn (risico van ernstige verbranding). In verband met het behoud van de kwaliteit van de koplampen mogen uitsluitend anti-UV-lampen worden gebruikt. Vervang een kapotte lamp altijd door een nieuwe lamp met dezelfde specificaties.
150
A. Uitvoering met LED-verlichting
B. Uitvoering zonder LED-verlichting
1. 2. 3.
1. 2. 3. 4. 5.
4. 5.
Grootlicht (H7-55W). Dimlicht (H7-55W). Dagrijverlichting/.parkeerlicht (LEDverlichting). Richtingaanwijzers (PWY-24W). Mistlampen (volgens uitvoering: bochtverlichting) (H11-55W).
Grootlicht (H7-55W). Dimlicht (H7-55W). Dagrijverlichting/parkeerlicht (W5-5W). Richtingaanwijzers (PWY-24W). Mistlampen (volgens uitvoering: bochtverlichting) (H11-55W).
i
Onder bepaalde weersomstandigheden (lage temperatuur, vochtigheid) kan zich een laagje condens aan de binnenzijde van de koplampen en de achterlichten vormen; dit verdwijnt enkele minuten na het ontsteken van de koplampen.
Praktische informatie
Lamp van richtingaanwijzer vervangen
i
Wanneer het controlelampje van de richtingaanwijzer (rechts of links) met een hogere frequentie dan normaal knippert, duidt dit op een defecte lamp aan de desbetreffende zijde.
) Draai de fitting een kwart slag en verwijder deze. ) Trek de lamp uit de fitting en vervang de lamp. Verricht voor het monteren van de lampen de genoemde handelingen in de omgekeerde volgorde.
Lampen dimlicht vervangen
i
De amberkleurige lampen, zoals die van de richtingaanwijzers, moeten worden vervangen door lampen met dezelfde kleur en specificaties. Sluit bij het monteren uiterst zorgvuldig de beschermkap om ervoor te zorgen dat de lampunit goed wordt afgedicht.
) Trek aan de borglip om de beschermkap te verwijderen. ) Neem de stekker van de lamp los. ) Druk de veer uit elkaar om de lamp te kunnen verwijderen (uitvoering A). ) Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp.
7
Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde; richt daarbij de pasnok van de lamp naar beneden (uitvoering A) of naar boven (uitvoering B).
151
Praktische informatie
Lampen grootlicht vervangen ) Trek via de lip de beschermkap los. ) Trek de stekker van de lamp los. ) Verwijder de lamp en vervang deze.
Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde; richt daarbij de pasnok van de lamp naar beneden.
152
Dagrijverlichting / parkeerlicht vervangen
Dagrijverlichting / parkeerlicht vervangen (LED's)
) Draai de lamphouder een kwart omwenteling en verwijder deze. ) Verwijder en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
Neem voor het vervangen van dit type lamp met LED’s contact op met het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Praktische informatie
Lampen van mistlampen / bochtverlichting vervangen
Geïntegreerde zijknipperlichten vervangen
) Via de opening onder de voorbumper kunt u de mistlampen vóór bereiken. ) Neem de stekker van de lamphouder los door aan de bovenkant op de borglip te drukken. ) Verwijder de lamphouder door op de twee klemmen te drukken (boven en onder). ) Vervang de unit. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
) Steek een platte schroevendraaier tussen het spiegelglas en de houder van de buitenspiegel. ) Wip het spiegelglas met de schroevendraaier los en verwijder het. ) Maak de kap van de buitenspiegel los door de twee bevestigingsclips in te drukken.
i
) Duw de middelste lip in en verwijder het zijknipperlicht. ) Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de defecte lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. Voor het vervangen van deze lampen kunt u ook het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats raadplegen.
7
U kunt deze unit bestellen bij het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Voor het vervangen van deze lampen kunt u ook terecht bij het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
153
Praktische informatie
Achterlichten
2. 3. 4.
154
Remlicht (P21W). Achteruitrijlicht (R10W). Richtingaanwijzers (PY21W amberkleurig). Parkeerlicht (LED).
5.
Mistachterlicht (P21W).
LED's vervangen Neem voor het vervangen van LED's contact op met het PEUGEOT-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats.
Praktische informatie
Lampen van remlichten, achteruitrijlichten en richtingaanwijzers vervangen Deze drie lampen kunnen van buitenaf worden vervangen: ) open de achterklep, ) duw de vier borglippen in en trek de fitting ) verwijder het rooster in de bekleding aan los, de desbetreffende zijkant, ) draai de lamp een kwart slag en vervang de lamp. ) draai de moer los en verwijder deze, Voer het monteren uit in de omgekeerde ) neem de stekker van de lamp los, volgorde. ) maak de lampunit los en verwijder deze voorzichtig door de unit in een rechte Druk de lichtunit goed in de steungoot in de beweging naar u toe te trekken, lengteas van de auto. Draai de moer zodanig vast dat een goede afdichting is gewaarborgd. Draai de moer echter niet al te vast, om te voorkomen dat de lichtunit beschadigd raakt.
7
155
Praktische informatie
Lamp derde remlicht vervangen ) Draai de borgpennen aan weerszijden van het derde remlicht los zonder deze helemaal te verwijderen. ) Duw op de bouten om de lampunit los te maken. ) Neem de stekker van de lampunit los. ) Trek het derde remlicht naar buiten. ) Draai de lamphouder van de defecte lamp een kwart omwenteling en verwijder deze. ) Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
156
Vervangen van de kentekenplaatverlichting
Vervangen van de mistlamp
Open de achterklep tot halverwege om het vervangen te vergemakkelijken. ) Steek een kleine schroevendraaier in een van de buitenste openingen van het lampglas. ) Duw de schroevendraaier naar buiten. ) Verwijder het lampglas. ) Vervang de defecte lamp. Druk het glaasje vast in de houder.
De mistlamp is vanaf de onderzijde van de bumper bereikbaar. ) Draai de fitting een kwart omwenteling en verwijder het geheel. ) Neem de stekker van de lamp los. ) Verwijder en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. Voor het vervangen van deze lampen kunt u ook het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats raadplegen.
Praktische informatie
Zekering vervangen Toegang tot het gereedschap
De tang voor het verwijderen van zekeringen is bevestigd aan de binnenzijde van het deksel van de zekeringkast in het dashboard. ) trek het deksel eerst rechtsboven en dan linksboven los, ) verwijder het deksel en keer het om,
) neem de steun, waarop aan de achterzijde de tang is bevestigd, uit.
7
157
Praktische informatie
Vervangen van een zekering Voordat u een zekering vervangt, dient u: ) de oorzaak van de storing te achterhalen om deze te verhelpen, ) alle stroomverbruikers uit te schakelen, ) de auto stil te zetten met het contact uit, ) de defecte zekering te achterhalen met behulp van de zekeringtabel en de schema's op de volgende bladzijden.
Voor ingrepen aan een zekering geldt: ) gebruik een speciale tang om de zekering uit de zekeringkast te verwijderen en controleer of het smeltdraadje van de zekering intact is, ) vervang een defecte zekering altijd door een zekering met dezelfde stroomsterkte (zelfde kleur); een afwijkende stroomsterkte kan storingen veroorzaken (brand). Mocht de storing kort na het vervangen van de zekering terugkeren, laat dan de elektrische uitrusting controleren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
158
i
Goed
!
Bij het ontwerp van het elektrische circuit van uw auto is reeds rekening gehouden met de montage van zowel de standaarduitrusting als eventuele opties. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voordat u andere elektrische voorzieningen of accessoires in de auto monteert of laat monteren.
Defect
Tang
Het vervangen van een zekering door een andere dan in de volgende tabellen genoemd, kan tot ernstige storingen leiden. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Montage van elektrische accessoires
!
PEUGEOT is niet aansprakelijk voor kosten die voortvloeien uit storingen veroorzaakt door het monteren van extra accessoires die niet door PEUGEOT aanbevolen en geleverd worden, en niet volgens haar voorschriften zijn gemonteerd. Dit geldt met name als het totale stroomverbruik van alle extra accessoires meer dan 10 milliampère bedraagt.
Praktische informatie
Zekeringen dashboard
De zekeringkast bevindt zich aan de onderzijde van het dashboard (linkerzijde).
Toegang tot de zekeringen ) Zie de paragraaf "Toegang tot het gereedschap".
Overzicht zekeringen Zekeringnummer
Stroomsterkte
Functies
F02
5A
Buitenspiegels, koplampen, diagnoseaansluiting.
F09
5A
Alarm.
F10
5A
Afzonderlijke telematica-eenheid, servicecentrale trekhaakaansluiting.
F11
5A
Elektrochromatische binnenspiegel, extra verwarming.
F13
5A
HiFi-versterker, parkeerhulp.
F16
15 A
12V-aansluiting vóór.
F17
15 A
Autoradio, autoradio (montage achteraf).
F18
20 A
Touchscreen.
7
159
Praktische informatie
160
Zekeringnummer
Stroomsterkte
Functies
F23
5A
Verlichting dashboardkastje, make-upspiegels, kaartleeslampen.
F26
15 A
Claxon.
F27
15 A
Ruitensproeierpomp.
F28
5A
Stuurslot.
F29
15 A
Aircocompressor.
F30
15 A
Ruitenwisser achter.
Praktische informatie
Zekeringkast achter het dashboardkastje
Zekering
Stroomsterkte
Functies
F01
40 A
Achterruitverwarming.
F02
10 A
Verwarmde buitenspiegels.
F03
30 A
Impulsruitbediening vóór.
F04
-
F05
30 A
Impulsruitbediening achter.
F06
10 A
Inklapbare buitenspiegels.
F07
10 A
Inklapbare buitenspiegels.
F08
-
F09
15 A
Stoelverwarmingen vóór.
F10
20 A
Hifi-versterker.
F11
-
Niet gebruikt.
F12
-
Niet gebruikt.
Niet gebruikt.
Niet gebruikt.
7
161
Praktische informatie
Zekeringkast in de motorruimte
De zekeringkast bevindt zich onder de motorkap, naast de accu (links).
Toegang tot de zekeringen ) Maak het deksel los. ) Vervang de zekering (zie de desbetreffende paragraaf). ) Sluit na het vervangen van de zekering zorgvuldig het deksel voor een goede afdichting van de zekeringkast.
162
Overzicht zekeringen Zekering
Stroomsterkte
Functies
F16
15 A
Mistlampen vóór.
F18
10 A
Grootlicht rechts.
F19
10 A
Grootlicht links.
F25
30 A
Relais koplampsproeiers (montage achteraf).
F29
40 A
Ruitenwissermotor vóór.
F30
80 A
Gloeibougies (diesel).
Praktische informatie
12V-accu Procedure voor het opladen van de accu en het gebruik van een hulpaccu voor het starten van de motor met behulp van startkabels.
!
i
speciale 12V-loodaccu is gebruikt die alleen losgekoppeld en/of vervangen mag worden bij het PEUGEOT-netwerk of bij een gekwalificeerde werkplaats. Het negeren van deze aanwijzing kan ertoe leiden dat de accu vroegtijdig aan vervanging toe is.
Na het monteren van de accu kan het, afhankelijk van de weersomstandigheden en de laadtoestand van de accu, enkele uren (tot ongeveer 8 uur) duren voordat het Stop & Start-systeem weer zal werken.
Toegang tot de accu
Accukabels loskoppelen
De accu bevindt zich in de motorruimte. Toegang tot de accu: ) open de motorkap via hendel in het interieur en bedien gebruik vervolgens de veiligheidshaak aan de buitenzijde, ) bevestig de motorkapsteun, ) verwijder de kunststof afdekkap voor toegang tot de twee accupolen, ) maak indien nodig de zekeringkast los om de accu te verwijderen.
) Trek de vergrendelingshendel zo ver mogelijk omhoog.
Weer aansluiten van de kabels ) Plaats de geopende accupoolklem 1 op de pluspool (+) van de accu. ) Druk verticaal op de accupoolklem 1 om hem goed tegen de accu aan te drukken. ) Zet de accupoolklem vast door de pasnok opzij te bewegen en vervolgens de hendel 2 omlaag te duwen.
!
7
Forceer de hendel niet, aangezien de accupoolklem niet kan worden vergrendeld als deze niet correct is geplaatst; herhaal de procedure.
163
Praktische informatie
Starten van de motor met een hulpaccu en startkabels
Laden met behulp van een acculader ) Maak de accupoolklemmen los. ) Volg de aanwijzingen van de fabrikant van de acculader. ) Sluit de accukabels weer aan, te beginnen met de (-) kabel. ) Controleer of de accupolen en de klemmen schoon zijn. Indien ze bedekt zijn met een (witte of groene) oxidatielaag, neem dan de accukabels los en reinig de polen en klemmen.
i ) Sluit de rode kabel aan op de (+) pool van de ontladen accu A en vervolgens op de (+) pool van de hulpaccu B. ) Sluit de groene of zwarte kabel aan op de (-) pool van de hulpaccu B.
164
) Sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte kabel aan op het massapunt C van uw auto (motorsteun). ) Stel de startmotor in werking en laat de motor draaien. ) Wacht tot de motor stationair draait en neem dan de kabels los.
Voor het opladen van de accu van het Stop & Start-systeem hoeven de accukabels niet losgenomen te worden.
Praktische informatie
Spaarfase
Accu's bevatten schadelijke stoffen, zoals zwavelzuur en lood. Accu's moeten volgens de wettelijke voorschriften worden afgevoerd en mogen in geen geval bij het huisvuil terechtkomen. Lever lege batterijen en accu's in bij een speciaal afvalstoffendepot.
i
Het is raadzaam de accu los te koppelen als uw auto langer dan een maand buiten gebruik is.
!
Keer de polariteiten niet om en gebruik uitluitend een 12-volts accu. Maak de accupoolklemmen niet los bij draaiende motor. Laad de accu niet op zonder de accupoolklemmen los te nemen. Het aanduwen van een auto met een gestuurde handgeschakelde zesversnellingsbak of een automatische transmissie om de motor te starten is niet toegestaan.
Vóór het loskoppelen van de accukabels Wacht 2 minuten na het afzetten van het contact. Sluit de ruiten en de voorportieren voordat u de accukabels loskoppelt.
De spaarfase stuurt de elektrische functies van de auto aan om het ontladen van de accu te voorkomen. Tijdens het rijden kunnen in verband met de laadtoestand van de accu enkele functies (airconditioning, achterruitverwarming, ...) tijdelijk worden uitgeschakeld. Deze functies worden automatisch ingeschakeld zodra de laadtoestand van de accu dit toelaat.
Na het weer aansluiten van de accukabels Zet het contact aan en wacht 1 minuut alvorens de motor te starten, zodat de elektronische systemen geïnitialiseerd kunnen worden. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als er zich na deze handeling toch nog problemen voordoen. Raadpleeg het desbetreffende hoofdstuk voor het zelf opnieuw initialiseren van: de sleutel met afstandsbediening, het GPS-navigatiesysteem.
7
165
Praktische informatie
Eco-mode De eco-mode bepaalt de maximale gebruiksduur van een aantal functies om te voorkomen dat de accu ontladen raakt. Nadat de motor is afgezet, kunt u een aantal elektrische functies zoals het audioen telematicasysteem, de ruitenwissers, dimlichten, plafonniers, ... nog in totaal maximaal 30 minuten gebruiken.
166
Inschakelen van de eco-mode
Uitschakelen van de eco-mode
Als deze tijd is verstreken, geeft een melding op het display aan dat de eco-mode is ingeschakeld en worden de actieve functies in de ruststand gezet. Als u op het moment dat de eco-mode wordt ingeschakeld aan het telefoneren bent, kan het gesprek nog gedurende ongeveer 10 minuten worden voortgezet via de handsfree set van uw autoradio.
De functies worden automatisch weer ingeschakeld als de motor gestart wordt. ) Start om de functies direct weer te kunnen gebruiken de motor en laat deze minstens 5 minuten draaien.
!
Als de accu ontladen is, kan de motor niet gestart worden (zie de desbetreffende paragraaf).
Praktische informatie
Wisserbladen vervangen Voordat u een wisserblad demonteert ) Bedien de ruitenwisserschakelaar binnen één minuut na het afzetten van het contact om de ruitenwissers naar het midden van de voorruit te verplaatsen.
Demonteren ) Til de desbetreffende ruitenwisserarm op. ) Maak het wisserblad los en verwijder het.
Monteren ) Breng het nieuwe wisserblad aan en klik het vast. ) Zet de ruitenwisserarm voorzichtig terug.
Na het monteren van een wisserblad vóór ) Zet het contact aan. ) Bedien nogmaals de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers in de ruststand te zetten.
7
167
Praktische informatie
Slepen van de auto U kunt de auto laten slepen door een andere auto of een andere auto slepen met behulp van het verwijderbare sleepoog.
Toegang tot het gereedschap
Het sleepoog bevindt zich onder de vloerplaat van de bagageruimte: ) open de achterklep, ) til de vloerplaat op en verwijder deze, ) neem het sleepoog uit de houder.
168
! Algemene aanwijzingen Volg de huidige wetgeving in uw land op. Controleer of het gewicht van de trekkende auto hoger is dan van de auto die wordt gesleept. De bestuurder van de auto die wordt gesleept moet achter het stuur blijven zitten. Tijdens het slepen mag geen gebruik worden gemaakt van de autosnelweg. Gebruik bij het slepen met 4 wielen op de grond altijd een goedgekeurde sleepstang; touwen en riemen zijn verboden. Bij het slepen van de auto met stilstaande motor zijn de rem- en stuurbekrachtiging uitgeschakeld. Laat uw auto in de volgende gevallen slepen door een professioneel bergingsbedrijf : bij stranding met de auto op de autosnelweg, als het niet mogelijk is de versnellingsbak in de neutraalstand te zetten, het stuurslot te ontgrendelen of de handrem los te zetten, bij takelen met slechts twee wielen op de grond, bij het ontbreken van een goedgekeurde sleepstang...
Praktische informatie
Slepen van uw auto
Slepen van een andere auto
i
) Maak het klepje in de voorbumper los door op de onderkant ervan te drukken. ) Draai het sleepoog vast tot de aanslag. ) Bevestig de sleepstang.
) Zet de versnellingshendel in de neutraalstand (stand N bij de gestuurde handgeschakelde versnellingsbak of automatische versnellingsbak). Het niet opvolgen van dit voorschrift kan er toe leiden dat bepaalde componenten (remsysteem, transmissie...) beschadigd raken en dat de rembekrachtiger na het starten mogelijk niet meer werkt.
) Ontgrendel de stuurinrichting door de sleutel in het contact één stand te verdraaien en zet de handrem vrij. ) Schakel de alarmknipperlichten van beide auto's in. ) Rijd voorzichtig weg en houd zowel de snelheid als het af te leggen traject beperkt.
) Maak het klepje in de achterbumper los door op de onderkant ervan te drukken. ) Draai het sleepoog vast tot de aanslag. ) Bevestig de sleepstang. ) Schakel de alarmknipperlichten van de twee auto's in. ) Rijd voorzichtig weg en houd zowel de snelheid als het af te leggen traject beperkt.
7
169
Praktische informatie
Trekken van een aanhanger, ...
De trekhaak bestaat uit een mechanisch systeem voor het aankoppelen van een aanhanger en een elektrische aansluiting voor de verlichting en signalering. Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor het vervoer van personen en bagage, maar is tevens geschikt voor het trekken van een aanhanger.
170
i
Wij raden u aan gebruik te maken van een speciaal door PEUGEOT geteste en goedgekeurde trekhaak inclusief bedrading en deze door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats te laten monteren. Als de trekhaak wordt gemonteerd door een bedrijf dat niet tot het PEUGEOTnetwerk behoort, moet de montage altijd volgens de voorschriften van de fabrikant worden uitgevoerd.
i
Het rijden met een aanhanger heeft veel invloed op het rijgedrag van de auto en vergt daarom extra aandacht van de bestuurder.
Praktische informatie
Adviezen Gewichtsverdeling
Koeling
Remmen
) Verdeel het gewicht in de caravan/ aanhanger gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en houd u aan de toegestane kogeldruk. Door een geringere luchtdichtheid nemen de prestaties van de motor af als men op grotere hoogte boven de zeespiegel komt. Trek boven de 1000 m 10% van het maximale aanhangergewicht af en herhaal dit voor elke volgende 1000 m. Raadpleeg het hoofdstuk "Technische gegevens" voor de gewichten en aanhangergewichten die voor uw auto van toepassing zijn.
Het trekken van een aanhanger op een helling veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur. De koelventilator wordt elektrisch bediend en is niet afhankelijk van het motortoerental. ) Pas uw snelheid aan om het toerental te beperken. Het maximale aanhangergewicht is afhankelijk van het hellingspercentage en de buitentemperatuur. Let in elk geval goed op de aanwijzing van de koelvloeistoftemperatuurmeter.
Het trekken van een aanhanger verlengt de remweg. Bij een lange afdaling is het, om te voorkomen dat de remmen oververhit raken, raadzaam om op de motor af te remmen.
Zijwind ) Houd er rekening mee dat de zijwindgevoeligheid van de auto groter is.
) Als het waarschuwingslampje van de koelvloeistoftemperatuur gaat branden in combinatie met het waarschuwingslampje STOP, P stop dan zo snel mogelijk en zet de motor af.
Banden ) Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien nodig op de juiste waarde.
Verlichting ) Controleer de verlichting van de aanhanger.
i
7
De parkeerhulp wordt automatisch uitgeschakeld als bij het aankoppelen van een aanhanger een originele PEUGEOT-trekhaak wordt gebruikt.
171
Praktische informatie
Allesdragers monteren Houd u bij het monteren van de dwarsdragers aan hun montageplaats, deze zijn herkenbaar aan de bevestigingspennen in de portiersponningen.
!
172
Gebruik door PEUGEOT goedgekeurde accessoires en houd u aan de aanwijzingen en instructies in de montagehandleiding van de fabrikant om beschadiging van de carrosserie (vervorming, krassen, ...) te voorkomen.
i
Max. toegestane daklast op allesdrager, bij een maximale laadhoogte van 40 cm (m.u.v. fietsendrager): 65 kg. Pas bij een belading hoger dan 40 cm de rijsnelheid aan aan de rijomstandigheden om schade aan de allesdragers en de bevestigingsplaatsen op het dak te voorkomen. Raadpleeg de wetgeving van uw land met betrekking tot het vervoeren van voorwerpen die langer zijn dan de auto.
Praktische informatie
Accessoires Een ruime keuze aan accessoires en originele onderdelen wordt u aangeboden door het PEUGEOT-netwerk. Deze accessoires en onderdelen zijn getest en goedgekeurd ten aanzien van bedrijfszekerheid en veiligheid. Ze zijn volledig aangepast aan uw auto, zijn voorzien van een artikelnummer en beschikken over de garantie van PEUGEOT.
Ombouwsets
"Transportoplossingen":
"Veiligheid":
Het is mogelijk om sets te bestellen genaamd "Entreprise" voor het ombouwen van een bedrijfsauto naar een personenauto en omgekeerd.
kunststof bak bagageruimte, bagagenet, allesdragers, fietsendrager voor bevestiging op de trekhaak, fietsendrager voor bevestiging op de allesdragers, skidrager, dakkoffer, ...
inbraakalarm, graveren van ruiten, wielbouten met slot, zitverhogingen en kinderzitjes, alcolholtest, verbandtrommel, gevarendriehoek, veiligheidsvest, lokalisatiesysteem gestolen auto, bandenreparatieset, sneeuwkettingen, sneeuwsokken, mistlampen vóór, ...
!
De trekhaak moet door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats worden gemonteerd.
"Comfort":
"Styling":
"Bescherming":
windgeleiders, zonneschermen opzij en zonnescherm achter, aansteker, bagagestoppers, kledinghanger voor bevestiging aan de hoofdsteun, middenarmsteun vóór, opbergruimte onder hoedenplank, parkeerhulp voor en achter, ...
aluminium pookknop, achterspoiler, gestyleerde spatlappen, lichtmetalen velgen, wieldoppen, verchroomde buitenspiegelkappen, carrosserieset, ...
matten*, stoelhoezen geschikt voor stoelen met zij-airbags, spatlappen, zijstootlijsten, aluminium of PVC dorpellijsten...
*
7
Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen: - controleer of de mat goed op zijn plaats ligt en goed is bevestigd, - leg nooit meerdere matten boven op elkaar.
173
Praktische informatie
"Multimedia": autoradio's, portable navigatiesystemen, semi-geïntegreerde steun voor een navigatiesysteem, handsfree set, CDwisselaar, luidsprekers, DVD-speler, kit voor de aansluiting van een MP3- of portable CDspeler, USB Box, WiFi on board, ...
i
Installeren van radiocommunicatiezenders Voordat u radiozenders als uitrusting achteraf monteert, kunt u bij het PEUGEOT-netwerk informeren naar de technische gegevens (frequentieband, maximaal uitgangsvermogen, positie antenne, specifieke installatievoorschriften) van de voor montage geschikte zenders ter beschikking, volgens de Richtlijn Elektromagnetische Compatibiliteit (2004/104/EG).
174
U kunt bij het PEUGEOT-netwerk ook terecht voor het aanschaffen van producten voor reiniging, onderhoud (interieur en exterieur), waaronder de ecologische producten uit het gamma "TECHNATURE", en bijvullen (ruitensproeiervloeistof, ...), lakstiften en spuitbussen met de kleur die exact overeenkomt met die van uw auto en producten voor navullen (flacon voor bandenreparatieset...), ...
i
Afhankelijk van de lokale wetgeving kan de aanwezigheid van een veiligheidsvest, een gevarendriehoek en een set reservelampen en -zekeringen in de auto verplicht zijn.
!
Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van PEUGEOT voorkomen, kan leiden tot storingen in het elektronisch systeem van uw auto en een verhoogd stroomverbruik veroorzaken. Houdt u rekening met deze te nemen voorzorgmaatregel. Wij raden u aan contact op te nemen met een vertegenwoordiger van het merk PEUGEOT om u te laten informeren over het assortiment uitrustingen en accessoires voorzien van een artikelnummer.
Onderhoud
PEUGEOT & TOTAL
8 175
Onderhoud
Motorkap !
Schakel het Stop&Start-systeem altijd uit als u handelingen onder de motorkap wilt uitvoeren, om letsel door het automatisch activeren van de STARTstand te voorkomen.
Openen
) Duw de hendel omhoog en til de motorkap op.
) Open het linker voorportier. ) Trek de hendel aan de onderzijde van het portierkader naar u toe.
176
!
Open de motorkap niet als het hard waait. Wees bij warme motor voorzichtig met het bedienen van de veiligheidshaak en de motorkapsteun (kans op brandwonden).
) Neem de motorkapsteun uit de houder en bevestig deze in de uitsparing om de motorkap geopend te houden.
Sluiten ) Haal de motorkapsteun uit de uitsparing. ) Bevestig de motorkapsteun in de houder. ) Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat deze aan het einde van de slag in het slot vallen. ) Trek aan de motorkap om te controleren of deze goed vergrendeld is.
Onderhoud
Benzinemotoren Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus en het vervangen van bepaalde onderdelen. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Reservoir ruitensproeiervloeistof. Reservoir koelvloeistof. Reservoir remvloeistof. Accu/zekeringen. Zekeringkast. Luchtfilter. Oliepeilstok. Motorolie (bij)vullen.
8 177
Onderhoud
Dieselmotoren Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus, het vervangen van bepaalde onderdelen. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
178
Reservoir ruitensproeiervloeistof. Reservoir koelvloeistof. Reservoir remvloeistof. Accu/zekeringen. Zekeringkast. Luchtfilter. Oliepeilstok. Motorolie (bij)vullen.
Onderhoud
Brandstoftank Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 50 liter.
Waarschuwing g brandstofniveau
Tanken
Als dit controlelampje gaat branden, is het minimale niveau in de brandstoftank bereikt. Op het moment dat het lampje gaat branden, bevindt zich nog ongeveer 5 liter brandstoff in de tank. Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met een lege tank strandt. Raadpleeg indien u strandt met een lege tank (Diesel) het hoofdstuk "Controles-Niveaus".
Op een label aan de binnenzijde van de tankklep staat de voorgeschreven soort brandstof voor uw auto aangegeven. Voor een juiste weergave van de brandstofmeter is het noodzakelijk minimaal 5 liter brandstof te tanken.
i !
Tank nooit als de motor door het Stop & Start-systeem is afgezet; zet in dat geval altijd het contact af met de sleutel.
Zolang de brandstoftankdop niet is vastgedraaid, kan de sleutel niet uit de dop worden verwijderd. Bij het openen van de brandstoftankdop kan een aanzuiggeluid van lucht hoorbaar zijn. Dit is normaal en komt doordat de afdichting van het brandstofcircuit een onderdruk veroorzaakt.
Veilig tanken: ) zet altijd de motor af, ) open de brandstoftankklep, ) steek de sleutel in de dop en draai de sleutel linksom, ) verwijder de dop en bevestig deze aan de haak aan de binnenzijde van de klep, ) u kunt de auto aftanken, maar laat het vulpistool nooit meer dan 3 keer afslaan. Indien dit wel gebeurt, kunnen er storingen optreden.
8 179
Onderhoud
Brandstofafsluiter Na het tanken: ) breng de dop aan, ) draai de sleutel naar rechts en verwijder deze vervolgens uit de dop, ) sluit de brandstoftankklep.
!
180
Wanneer er brandstof wordt getankt die niet geschikt is voor de motor van uw auto, moet de tank worden afgetapt en weer met de juiste brandstof worden gevuld alvorens de motor opnieuw kan worden gestart.
Voor uw veiligheid wordt bij een aanrijding de brandstoftoevoer door de brandstof-afsluiter onderbroken.
Onderhoud
Tankbeveiliging (diesel)*
Dit mechanisme is aangebracht in auto's met een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is om benzine te tanken. Hiermee wordt schade aan motoren, ontstaan door het tanken van de verkeerde brandstof, voorkomen. Deze voorziening, die in de tankopening is ingebouwd, is zichtbaar zodra u de brandstoftankdop verwijdert.
Werking Wanneer u bij een dieseluitvoering een benzinetankpistool in de tankopening plaatst, wordt dit tegengehouden door een klep, waardoor het vergrendeld blijft en er dus niet getankt kan worden. Probeer in dat geval niet toch te tanken maar kies een dieseltankpistool.
* Volgens land van bestemming.
i
Het voorzichtig vullen van de brandstoftank met behulp van een jerrycan is wel mogelijk. Houd de tuit van de jerrycan recht en druk deze niet tegen de klep van de vulpistoolrestrictie, om ervoor te zorgen dat de brandstof netjes in de vulopening stroomt.
i
Reizen naar het buitenland Omdat de tankpistolen voor het tanken van Diesel per land kunnen verschillen, kan de aanwezigheid van een tankbeveiliging op de auto er toe leiden dat tanken niet mogelijk is. Wij adviseren u daarom voordat u naar het buitenland afreist bij het PEUGEOTnetwerk te informeren of uw auto geschikt is om in het desbetreffende land te kunnen tanken.
Uitschakelen Om te kunnen tanken bij tankstations met dieselvulpistolen die niet van het juiste type zijn (aanwezig in sommige landen), is er gereedschap waarmee u tijdelijk de tankbeveiliging kunt uitschakelen.
Gebruik ) Steek het gereedschap in de tank tot de handgreep tegen de aanslag stoot. ) Verwijder het gereedschap volledig. ) Vul de tank.
i
8
De tankbeveiliging treedt automatisch weer in werking zodra wordt getankt met een vulpistool dat aan de normen voldoet.
Dit gereedschap zal in de loop van het jaar beschikbaar zijn.
181
Onderhoud
182
Brandstofkwaliteit voor benzinemotoren
Brandstofkwaliteit voor dieselmotoren
Auto's met benzinemotoren kunnen probleemloos rijden op biobrandstoffen van het type E10 (deze bevatten 10% ethanol) die voldoen aan de Europese richtlijnen EN 228 en EN 15376. Brandstoffen van het type E85 (deze bevatten tot 85% ethanol) zijn uitsluitend geschikt voor auto's die speciaal bestemd zijn voor dit type brandstof (BioFlex-auto's). De kwaliteit van de ethanol moet voldoen aan de Europese richtlijn EN 15293. Auto's die kunnen rijden op brandstoffen met een ethanolgehalte tot 100% (type E100), worden alleen verkocht in Brazilië.
Auto's met dieselmotoren kunnen probleemloos rijden op biobrandstoffen die aan de huidige en toekomstige Europese richtlijnen voldoen (diesel die voldoet aan de richtlijn EN 590 gemengd met biobrandstof die voldoet aan de richtlijn EN 14214) en die aan de pomp getankt kunnen worden (met een gehalte aan methyl-estervetzuren van 0 tot 7%). Het gebruik van biobrandstof B30 is mogelijk bij bepaalde dieselmotoren op voorwaarde dat de bijzondere onderhoudsvoorschriften strikt worden nageleefd. Raadpleeg het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof (zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...) is nadrukkelijk verboden (kans op schade aan de motor en het brandstofcircuit).
Onderhoud
Brandstoftank leeg (Diesel) Bij auto's met HDI-motor is het in het geval van een lege brandstoftank noodzakelijk om het brandstofsysteem te ontluchten: raadpleeg de afbeelding van de motorruimte in de paragraaf "Dieselmotoren".
i
Als de motor niet direct aanslaat, beëindig dan uw startpogingen. Bedien de opvoerpomp opnieuw, en probeer de motor vervolgens weer te starten.
1,4 liter HDi motor
1,6 liter HDi turbodieselmotor
) Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel. ) Open de motorkap. ) Bedien de handopvoerpomp totdat er weerstand wordt gevoeld (de eerste keer indrukken kan zwaar zijn). ) Bedien de startmotor tot de motor aanslaat. ) Sluit de motorkap.
) Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel. ) Open de motorkap. ) Maak indien nodig de sierkap los om de handopvoerpomp te kunnen bereiken. ) Bedien de handopvoerpomp totdat er weerstand wordt gevoeld (de eerste keer indrukken kan zwaar zijn). ) Bedien de startmotor tot de motor aanslaat (als de motor niet gelijk aanslaat, wacht dan ongeveer 15 seconden en start de motor opnieuw). ) Als de motor na meerdere pogingen niet aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp en vervolgens de startmotor opnieuw. ) Plaats de sierkap terug en klem deze vast. ) Sluit de motorkap.
8 183
Onderhoud
Niveaus controleren Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Controleer de onderstaande niveaus regelmatig en vul indien nodig bij, tenzij anders aangegeven.
!
Let bij werkzaamheden onder de motorkap goed op, want bepaalde delen van de motor kunnen zeer heet zijn (kans op brandwonden).
Motorolieniveau Het motorolieniveau kan bij aangezet contact worden gecontroleerd via de motorolieniveaumeter op het instrumentenpaneel, of met de oliepeilstok. Een handmatige controle van het motorolieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor minstens 30 minuten niet heeft gedraaid.
i
Het is normaal dat u tussen twee onderhoudsbeurten door olie moet bijvullen. PEUGEOT adviseert u om elke 5000 km het olieniveau te controleren en, indien nodig, olie bij te vullen.
Na het bijvullen zal de olieniveaumeter op het dashboard bij het aanzetten van het contact na 30 minuten de juiste waarde aangeven.
184
Remvloeistofniveau Olie verversen Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het verversingsinterval voor uw auto. Om een verminderde betrouwbaarheid van de motor en de emissieregeling te voorkomen, is het gebruik van additieven in de motorolie niet toegestaan.
Type motorolie Gebruik de door de fabrikant aanbevolen motorolie voor uw auto en motoruitvoering.
Het remvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden. Controleer indien dit niet het geval is of de remblokken van uw auto zijn versleten.
Remvloeistof verversen Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het voorgeschreven verversingsinterval.
Type remvloeistof Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven remvloeistof die voldoet aan de DOT4-norm.
Onderhoud
Koelvloeistofniveau Het koelvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden, maar mag beslist niet hoger zijn. Als de motor warm is, wordt de temperatuur van de koelvloeistof geregeld door de koelventilator. Deze kan ook bij afgezet contact werken. Bij uitvoeringen voorzien van een roetfilter kan de koelventilator bij afgezet contact nog (gaan) werken, zelfs bij koude motor. Wacht bovendien alvorens werkzaamheden aan het koelsysteem uit te voeren ten minste 1 uur nadat de motor gedraaid heeft, omdat het koelsysteem onder druk staat. Draai om brandwonden te voorkomen de dop eerst 2 omwentelingen los om de druk te laten dalen. Verwijder, als de druk eenmaal gedaald is, de dop en vul koelvloeistof bij.
Niveau ruitensproeiervloeistof Koelvloeistof verversen De koelvloeistof behoeft niet te worden ververst.
Type koelvloeistof Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven koelvloeistof.
Vul het reservoir bij wanneer dit nodig is.
Type ruiten- en koplampsproeiervloeistof Voor een optimale reiniging en om het bevriezen van de sproeiers te voorkomen, is het (bij)vullen van het reservoir met water niet toegestaan.
8 185
Onderhoud
Niveau brandstofadditief (diesel met roetfilter) Een te laag additiefniveau wordt aangegeven door het verklikkerlampje Service in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display.
Bijvullen Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
186
Afgewerkte producten
!
Vermijd langdurig huidcontact met afgewerkte olie en andere vloeistoffen. De meeste van deze vloeistoffen zijn bijtend en schadelijk voor de gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en andere vloeistoffen niet in het riool, in het water of op de grond. Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor bestemde containers bij het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Onderhoud
Controles Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, de bladzijden in het onderhoudsboekje die betrekking hebben op de motoruitvoering van uw auto voor het laten controleren van bepaalde onderdelen volgens het onderhoudsschema van de constructeur. Laat de controles eventueel uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
12V-accu
Luchtfilter en interieurfilter
Roetfilter (diesel)
De accu is onderhoudsvrij. Niettemin is het raadzaam om regelmatig te controleren of de accupolen en -klemmen schoon zijn, vooral bij warm weer en in de winter. Raadpleeg voordat u de accukabels losneemt het hoofdstuk "Praktische informatie" voor meer informatie over de te nemen voorzorgsmaatregelen.
Laat de filters periodiek vervangen volgens de in het onderhoudsboekje aangegeven intervallen. Als de omgeving (veel stof...) en het gebruik (veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding geven, moeten de filters twee keer zo vaak worden vervangen (zie paragraaf "Motoren"). Een verstopt interieurfilter kan de prestaties van de airconditioning verstoren en onaangename geuren veroorzaken.
Als het roetfilter vervuild is, wordt u hierop geattendeerd door het tijdelijk branden van dit lampje in combinatie met een waarschuwingsmelding op het display. Ga om het roetfilter te regenereren, zodra de omstandigheden het toelaten, met een snelheid van minimaal 60 km/h rijden tot het lampje dooft. Als het lampje blijft branden is het minimum brandstofadditiefniveau bereikt: raadpleeg de paragraaf "Niveau brandstofadditief".
i Deze sticker, die hoort bij het Stop & Startsysteem, geeft aan dat er een speciale 12 V loodaccu is gebruikt die alleen losgekoppeld en/of vervangen mag worden door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Het negeren van deze aanwijzing kan ertoe leiden dat de accu vroegtijdig aan vervanging toe is.
Oliefilter Laat bij het olie verversen tevens het oliefilter vervangen. Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het vervangingsinterval.
Bij een nieuwe auto kunt u de eerste paar keer dat het roetfilter geregenereerd wordt een brandlucht ruiken; dit is volkomen normaal. Als langdurig met zeer lage snelheid wordt gereden of de motor langdurig stationair draait, kan bij gasgeven soms rook uit de uitlaat waargenomen worden. Dit heeft geen invloed op de prestaties en heeft geen gevolgen voor het milieu.
8 187
Onderhoud
Handgeschakelde versnellingsbak De versnellingsbak is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het interval van de niveaucontrole.
Gestuurde handgeschakelde versnellingsbak De versnellingsbak is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het interval van de niveaucontrole.
Automatische versnellingsbak De automatische versnellingsbak is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het interval van de niveaucontrole.
188
Remblokken
Handrem
De slijtage van de remblokken is sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral bij stadsverkeer en veel korte ritten. Hierdoor kan het noodzakelijk blijken om de remblokken vaker, tussen twee onderhoudscontroles door, te laten controleren. Als het remsysteem vrij is van lekkages, duidt een te laag remvloeistofniveau erop dat de remblokken versleten zijn.
Als de handrem een te grote slag heeft of als het systeem minder goed werkt, moet de handrem, zelfs tussen twee onderhoudsbeurten door, worden afgesteld. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Staat van remschijven Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voor informatie over het controleren van de slijtage van de remschijven.
!
Gebruik uitsluitend door PEUGEOT aanbevolen producten of gelijkwaardige kwaliteitsproducten. Om de werking van belangrijke organen als het remsysteem te optimaliseren, selecteert en biedt PEUGEOT specifieke producten aan. Vanwege de kans op beschadiging van het elektrisch systeem is het reinigen van de motorruimte met een hogedrukreiniger niet toegestaan.
Technische gegevens
MOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN 1,2 l. VTi 80 pk
Benzinemotoren Versnellingsbak Type Variant Uitvoering: CC... CA... Cilinderinhoud (cm3) Boring x slag (mm) Max.vermogen: ECE-norm (kW) Toerental bij max.vermogen (t/min) Max.koppel: ECE-norm (Nm) Toerental bij max.koppel (t/min) Brandstof Katalysator
1,4 l VTi 95 pk
1,6 l VTi 120 pk
Handgeschakeld (5 versnellingen)
Gestuurd handgeschakeld g (5 versnellingen)
Handgeschakeld (5 versnellingen)
Handgeschakeld (5 versnellingen)
HMZ0 - HMX0
HMZ0/PS
8FP0 - 8FN0
5FS0
1 199
1 397
1598
75 x 90,5
77 x 75
77 x 85,8
60
70
88
5750
6000
6000
118
136
160
2750
4000
4250
Loodvrij
Loodvrij
Loodvrij
Ja
Ja
Ja
3,2
4,25
4,25
INHOUD CARTER (in liter) Motor (met vervangen filter)
9 .../S : uitvoering met Stop & Start-systeem.
189
Technische gegevens
1,2 l VTi 80 pk
Benzinemotoren Versnellingsbak Type Variant Uitvoering: CC... CA... Carrosserievariant
1,4 l VTi 95 pk
Handgeschakeld (5 versnellingen)
Gestuurd handgeschakeld (5 versnellingen)
Handgeschakeld (5 versnellingen)
HMZ0 - HMX0
HMZ0/PS
8FP0 - 8FN0
3-deurs
5-deurs
3-deurs
5-deurs
3-deurs
5-deurs
-
Ledig gewicht
-
Gewicht rijklaar*
-
Maximum technisch toegestane massa totaal
1 530
1 540
1 590
-
Maximum toegestaan treingewicht helling max. 12%
2 350
2 040
2 530
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12%
820
500
940
1 150
825
1 150
960
975
965
980
1 055
1 070
1 035
1 050
1 040
1 055
1 130
1 145
-
Aanhanger geremd** (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
-
Aanhanger ongeremd
520
500
570
-
Aanbevolen kogeldruk
46
29
46
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg). ** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
190
Technische gegevens
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg) 1,6 l VTi 120 pk
Benzinemotor
Handgeschakeld (5 versnellingen)
Versnellingsbak Type variant uitvoering: CC... CA... Carrosserievariant
5FS0 3-deurs
5-deurs
-
Ledig gewicht
1080
1090
-
Gewicht rijklaar*
1155
1165
-
Maximum technisch toegestane massa totaal
1605
-
Maximum toegestaan treingewicht helling max.12%
2565
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max 10% of 12%
960
-
Aanhanger geremd** (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1150
-
Aanhanger ongeremd
-
Aanbevolen kogeldruk
577
582 46
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg). ** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
9 191
Technische gegevens
MOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN 1,4 l HDi 70 pk
Dieselmotoren Versnellingsbak Type Variant Uitvoering: CC... CA... Cilinderinhoud (cm3) Boring x slag (mm) Max.vermogen: ECE-norm (kW) Toerental bij max.vermogen (t/min)
Handgeschakeld (5 versnellingen)
Gestuurd handgeschakeld (5 versnellingen)
8HR0
8HR0/PS 1398 73,7 x 82 50 4000
Max.koppel: ECE-norm (Nm)
160
Toerental bij max.koppel (t/min)
1750
Brandstof
Diesel
Katalysator
Ja
Roetfilter
Ja
INHOUD CARTER (in liter) Motor (met vervangen filter)
.../S : uitvoering e-HDi met Stop & Start-systeem.
192
3,75
Technische gegevens
MOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN 1,6 l e-HDi 90 pk
1,6 l e-HDi 110 pk
Handgeschakeld (5 versnellingen)
Handgeschakeld (6 versnellingen)
9HP0/S
9HR8/S
1560
1 560
75 x 88,3
75 x 88,3
68
82
4000
3600
Max. koppel: ECE-norm (Nm)
230
270
Toerental bij max. koppel (t/min)
1750
1750
Diesel
Diesel
Katalysator
Ja
Ja
Roetfilter
Ja
Ja
3,75
3,75
Dieselmotor Versnellingsbak Type Variant Uitvoering: CC... CA... Cilinderinhoud (cm3) Boring x slag (mm) Max. vermogen: ECE-norm (kW) Toerental bij max. vermogen (t/min)
Brandstof
INHOUD CARTER (in liter) Motor (met vervangen filter)
9
.../S : uitvoering e-HDi met Stop & Start-systeem.
193
Technische gegevens
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg) Dieselmotoren Versnellingsbak Type Variant Uitvoering : CC... CA... Carrosserievariant
1,4 l HDi 70 pk
1,4 l e-HDi 70 pk
Handgeschakeld (5 versnellingen)
Gestuurd handgeschakeld (5 versnellingen)
8HR0
8HR0/PS
3-deurs
5-deurs
3-deurs
5-deurs
-
Ledig gewicht
1035
1050
1045
1060
-
Gewicht rijklaar*
1110
1125
1120
1135
-
Maximaal technisch toegestane massa totaal
1580
1580
-
Maximaal toegestaan treingewicht helling max. 12%
1980
2080
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12%
400
500
-
Aanhanger geremd** (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
675
725
-
Aanhanger ongeremd
400
500
-
Aanbevolen kogeldruk g
29
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg). ** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
194
Technische gegevens
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg) Dieselmotoren Versnellingsbak Type Variant Uitvoering: CC... CA... Carrosserievariant
1,6 l e-HDi 90 pk
1,6 l e-HDi 110 pk
Handgeschakeld (5 versnellingen)
Handgeschakeld (5 versnellingen)
9HP0/S
9HR8/S
3-deurs
5-deurs
3-deurs
5-deurs
-
Ledig gewicht
1067
1080
1075
1090
-
Gewicht rijklaar*
1142
1155
1150
1165
-
Maximaal technisch toegestane massa totaal
1625
1665
-
Maximaal toegestaan treingewicht helling max. 12%
2595
2645
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12%
970
980
Aanhanger geremd** (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1150
1150
-
Aanhanger ongeremd
570
-
Aanbevolen kogeldruk
-
580 46
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg). ** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
9 195
Technische gegevens
Afmetingen (in mm)
196
Technische gegevens
Identificatie De auto is voorzien van verschillende zichtbare merktekens voor de identificatie en registratie van de auto. De sticker bevat de volgende informatie: bandenspanning, onbeladen en met volle belading, velgmaat en bandenmaat, door de constructeur aanbevolen bandenmerken, bandenspanning van het reservewiel, kleurcode van de lak.
i A. Serienummer onder de motorkap. Dit nummer is ingeslagen in de carrosserie, bij de schokdempersteun.
C. Constructeurssticker. Dit nummer staat op een eenmalige sticker op de middenstijl aan passagierszijde.
B. Serienummer op de onderste voorruittraverse. Dit nummer staat op een sticker en is zichtbaar door de voorruit.
D. Sticker bandenspanning/kleurcode van de lak. Deze sticker is op de middenstijl aan bestuurderszijde bevestigd.
Controleer de bandenspanning minimaal één keer per maand, bij koude banden.
Een te lage bandenspanning veroorzaakt een hoger brandstofverbruik.
9 197
Technische gegevens
198
URGENCE-OPROEP OF ASSISTANCE-OPROEP 199
URGENCE-OPROEP OF ASSISTANCE-OPROEP Druk in geval van nood langer dan 2 seconden op deze toets. Het knipperen van het groene LED-lampje en een geluidssignaal bevestigen dat de oproep naar de alarmcentrale PEUGEOT-Urgence is verstuurd*. Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de oproep geannuleerd. Het groene LED-lampje dooft. Wanneer u deze toets op een willekeurig moment langer dan 8 seconden ingedrukt houdt, annuleert u de oproep. Het groene LED-lampje blijft branden (zonder te knipperen) wanneer de verbinding tot stand is gebracht. Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit. Deze oproep wordt beheerd door de PEUGEOT-Urgence alarmcentrale die de informatie over de lokalisatie van de auto ontvangt en een waarschuwing kan zenden naar de gekwalificeerde hulpdiensten. In landen waar de alarmcentrale niet operationeel is of wanneer de lokalisatie uitdrukkelijk is geweigerd, wordt de oproep meteen doorgestuurd naar de hulpdiensten (112), zonder lokalisatie. Wanneer de elektronische eenheid airbags een botsing heeft waargenomen, wordt onafhankelijk van het eventueel afgaan van de airbags, automatisch een noodoproep gedaan. * Deze diensten zijn afhankelijk van bepaalde voorwaarden en beschikbaarheid. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk. 200
Druk langer dan 2 seconden op deze toets voor het aanvragen van hulp bij het stranden van de auto. Een gesproken bericht bevestigt dat de oproep is verstuurd*. Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de aanvraag geannuleerd. Dit wordt bevestigd door een gesproken bericht.
WERKING VAN HET SYSTEEM Bij het aanzetten van het contact, gaat het groene lampje 3 seconden branden. Dit duidt op een goede werking van het systeem. Het oranje lampje knippert: er is een storing in het systeem. Het oranje lampje blijft branden: de noodbatterij moet vervangen worden. Raadpleeg in beide gevallen het PEUGEOT-netwerk. Wanneer u uw auto buiten het PEUGEOT-netwerk hebt gekocht, raden wij u aan de aanwezigheid van deze diensten bij het netwerk te laten controleren en eventueel configureren. In een meertalig land kunt u het systeem laten configureren in de officiële landstaal van uw voorkeur. Om technische redenenen, zoals het verbeteren van de diensten PEUGEOT CONNECT aan de klant, behoudt de constructeur zich het recht voor om op elk willekeurig moment het telematicasysteem in de auto te wijzigen.
TOUCHSCREEN GPS-NAVIGATIE MULTIMEDIA-AUTORADIO BLUETOOTH-TELEFOON INHOUD
Dit systeem is zodanig gecodeerd dat het uitsluitend in uw auto functioneert.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto. Wanneer de ECO-modus is geactiveerd schakelt het systeem zichzelf na het afzetten van de motor automatisch uit om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.
01 02 03 04
Basisfunctie - Bedieningspaneel Bediening op stuur Algemene werking Navigatie: bestemming, verkeer, kaart
05 Media Center: radio, muziek, foto 06 Communicatie: contacten, logboek oproepen, bluetooth 07 Instellingen: systeem, auto, geluid
blz. blz. blz. blz.
202 203 204 206
blz. 224 blz. 238
blz. 248
01 BASISFUNCTIES
Volumeregeling (voor elke bron afzonderlijk, ook voor verkeersmeldingen en navigatieaanwijzingen).
Selecteren van de geluidsbron (volgens uitvoering): Radio "FM" / "AM". "USB"-stick. CD (in het dashboardkastje). Telefoon aangesloten via Bluetooth en streaming-verzending. Mediaspeler aangesloten via de AUX-aansluiting (Jack, kabel niet meegeleverd).
Aan/uit.
MODE: selecteren van type permanente weergave.
Gebruik voor het schoonmaken van het display een zacht, niet-schurend doekje (bijvoorbeeld een brillendoekje) zonder schoonmaakmiddel.
202
Raak de velden op het scherm aan met uw vinger. Selecteren van het "ALGEMENE MENU": "Navigatie" om de routebegeleiding in te stellen en de bestemming te kiezen (volgens uitvoering). "Media-center" om de radio of MP3-bestanden (vanaf een USB-stick) te selecteren en om foto's te bekijken. "Communicatie" om een telefoon met bluetooth te verbinden om veilig te kunnen bellen of verbinding te maken met internet. "Instellingen" om de autoradio in te stellen, de parameters van de auto in te stellen en het geluid in te stellen. Druk nogmaals op MENU om het "ALGEMENE MENU" te verlaten en terug te keren naar de permanente weergave.
02 STUURKOLOMSCHAKELAARS
54%
-
Indrukken: onderbreken/hervatten van de geluidsweergave.
-
Volume verhogen.
-
Volume verlagen.
-
Indrukken: geluidsbron wijzigen: radio, media. Herhaaldelijk indrukken: navigeren door de menu's.
-
Draaien. Radio: automatische selectie van vorige/volgende zender. Media: volgende/vorige track. Menu's: verplaatsen. Indrukken. Radio: naar opgeslagen voorkeuzezenders. Menu's: bevestigen.
-
Binnenkomend gesprek: aannemen. Tijdens een gesprek: Toegang g g tot het menu Telefoon ((telefoonboek, logboek gesprekken). Gesprek beëindigen.
-
Radio: weergave van de lijst met zenders. Media: weergave van de lijst met albums/nummers. 203
03 ALGEMENE WERKING Druk een paar keer achter elkaar op MODE om naar de volgende menu's te gaan:
"Boordcomputer" r (zie het hoofdstuk "Controle tijdens het rijden") "Radio" (of geluidsbron tijdens het luisteren: CD, USB, extern)
OF
"Kaart" op verkleind scherm (tijdens navigatie)
"Telefoon" (tijdens het gebruik van de telefoon)
"Kaart" op volledig scherm
204
03 ALGEMENE WERKING Invoertoetsenborden (voorbeelden) Terugkeren naar het vorige scherm.
Bevestigen aan het einde van elke invoer.
Wissen van een karakter.
Keuzegebied dat kan variëren afhankelijk van de informatie die is opgeslagen in de autoradio.
Klik elke keer dat deze pijl wordt weergegeven op het desbetreffende gebied.
205
04 NAVIGATIE A31
Druk op MENU.
A31
A32 A31
Zie het hoofdstuk "Communicatie" voor het beheren van de contacten en de adressen.
A41
A42
A
A1 A2
A3
A4
A5
A6
A7
A8
Zie het hoofdstuk "Communicatie" voor het gebruik van de functies van de telefoon.
A51
Druk op "Navigatie". A52
A81
206
A82
A83
A84
A85
Toegang tot het menu "Navigatie"
A1 A2 A6 A7
"Navigatie" - Lijst van laatste bestemmingen. Selecteer een adres en druk op "Route berekenen" om de navigatie te starten. - Druk op de kaart om deze op een volledig scherm weer te geven. - Toon de kaart en zoom in om de routes te bekijken. - Maak een etappe, voeg een etappe toe/verwijder een etappe of toon de route op de kaart.
Op de kaart Druk op een icoon voor extra informatie en snelmenu's.
"Berekenen van de route" A3 - Kies de instellingen voor het berekenen van de route. A31 - Kies de navigatiecriteria: "Snelste", "Kortste", "Beste verhouding tijd / afstand", "Inclusief tolwegen", "Inclusief veerboten", "Passeren in de buurt van de etappes". Op de kaart wordt de route weergegeven op basis van het criterium/de criteria. A32 - Toon de kaart en start de navigatie.
"ADRES INVOEREN" A4 - Voer een adres in. A41 - Voer het land, de plaats, het adres of de geografische coördinaten in. A42 - Na het kiezen van een adres indrukken om de route te berekenen. "Contacten" A5 - Kies een adres. A51 - Selecteer een contact uit de lijst. A52 - Na het kiezen van een contact indrukken om de route te berekenen.
"Navigatie-opties" - Stel uw voorkeuren in. - Sla de criteria voor de berekening op in het geheugen. - Wijk in bepaalde mate af van uw oorspronkelijke route. - Schakel de melding voor risicogebieden in. - Kies het volume van de stem en het opnoemen van straatnamen. A85 - Toon de kaartversie. A8 A81 A82 A83 A84
207
04 NAVIGATIE Druk op MENU. Bevestig, na de verschillende keuzes om de wijzigingen op te slaan.
B2 B1
B3
B4
B5
B C
Druk op "Navigatie". C1
C2
Wisselen tussen twee menu's. C3
208
C4
C5
Toegang tot het menu "Navigatie" (vervolg) B4
B1 B2 B3
"Verkeersinformatie" - Lijst met verkeersinformatie. - Selecteer de kaart of de beschrijving. - Verfijn de lijst met verkeersinformatie op de route, in een straal van 50 km of op de bestemming. B5
C1 C2
"Geluidsinstelling / Spraaksynthese" - Kies het volume van de stem en het opnoemen van straatnamen.
"Opties verkeersinformatie" - Stel de keuzes voor de meldingen en het filter in.
C3
"Kaartoriëntatie" - Kies de weergave van de kaart in perspectief of op een plat vlak en vervolgens op het noorden of op de rijrichting van de auto georiënteerd (bij platte weergave).
C4
"KLEUR VAN KAART" - Kies de weergave van de kaart in de dag- of in de nachtstand of automatisch (met behulp van de lichtsensor van de auto).
"Points of interest op de kaart" - Lijst van beschikbare categorieën. - Kies de categorie en vervolgens de points of interest.
209
04 BESTEMMING EEN BESTEMMING KIEZEN
5 Selecteer "Route berekenen".
NAAR EEN NIEUWE BESTEMMING 1
6 Druk op MENU om het "ALGEMENE MENU" weer te geven en selecteer "Navigatie".
2
7 Selecteer "Bestemming".
3
4
210
Selecteer de navigatiecriteria: "Snelste" of "Kortste" of "Beste verhouding tijd / afstand". Op de kaart (rechts) wordt het gekozen traject weergegeven.
Kies de overige criteria: "Inclusief tolwegen", "Inclusief veerboten", "Passeren in de buurt van etappes".
8 Selecteer "Adres invoeren".
Selecteer "Navigatie starten" om de navigatie te starten.
Kies het "Land" in de weergegeven lijst en vervolgens op dezelfde manier: de "Plaats" of de postcode, de "Straat", het "Nr.". Bevestig elke keer uw keuze.
U komt op elk moment tijdens de navigatie op de pijl drukken die uw auto voorstelt, voor toegang tot het "Navigatiemenu" en de snelkeuzes.
Selecteer "Archiveren" om het adres als item op te slaan. U kunt maximaal 200 items opslaan.
Druk vervolgens op Terug om terug te keren naar de navigatie of druk, indien gewenst, op "Navigatie annuleren".
04 BESTEMMING NAAR EEN VAN DE LAATSTE BESTEMMINGEN
NAAR EEN CONTACT UIT HET TELEFOONBOEK
Druk op MENU om het "ALGEMENE MENU" weer te geven en selecteer "Navigatie".
Navigatie naar een contact dat is geïmporteerd vanuit de telefoon is alleen mogelijk als het adres compatibel is met het systeem.
1
1
2 Selecteer "Bestemming".
Druk op MENU om het "ALGEMENE MENU" weer te geven en selecteer "Navigatie".
2 Selecteer "Bestemming".
3 Selecteer het adres in de weergegeven lijst. 3
Selecteer "Via contact". 4
Selecteer "Route berekenen". Selecteer de criteria en vervolgens "Navigatie starten" om de navigatie te starten.
4
5
Selecteer de bestemming uit de contacten in de weergegeven lijst.
Selecteer "Navigeren naar". r Selecteer de criteria en vervolgens "Navigatie starten" om de navigatie te starten. 211
04 BESTEMMING NAAR EEN PUNT OP DE KAART 1
1 Druk op MENU om het "ALGEMENE MENU" weer te geven en selecteer "Navigatie".
2
2 Selecteer "Bestemming".
Selecteer "Bestemming".
3
3 Selecteer "Adres invoeren".
4
5
212
Druk op MENU om het "ALGEMENE MENU" weer te geven en selecteer "Navigatie".
Selecteer "Op kaart".
4 Stel de "Lengtegraad" en vervolgens de "Breedtegraad" in.
Zoom in op de kaart en selecteer vervolgens het punt.
Selecteer "Route berekenen". Selecteer de criteria en vervolgens "Navigatie starten" om de navigatie te starten.
Door lang indrukken worden toeristische trekpleisters in de omgeving weergegeven.
04 BESTEMMING NAAR POINTS OF INTEREST (POI) 1
Points of interest (POI) zijn openbare gebouwen en diensten in de omgeving (hotels, bedrijven, vliegvelden, ...). 6 Selecteer points of interest in de weergegeven lijst.
Druk op MENU om het "ALGEMENE MENU" weer te geven en selecteer "Navigatie".
7a
2
Selecteer "Bevestigen".
Selecteer "Bestemming". of 7b
3 Selecteer "Adres invoeren".
8
4
Selecteer een point of interest in de weergegeven lijst.
Selecteer "Points of interest".
5
Selecteer "Langs de route" of "Rondom het voertuig" of "Op een bestemming" of "Op een adres" om de points of interest te filteren.
Selecteer een categorie in de weergegeven lijst (de categorieën worden op de volgende pagina's weergegeven).
9
Selecteer "Route berekenen". Selecteer de criteria en vervolgens "Navigatie starten" om de navigatie te starten.
213
04 BESTEMMING LIJST MET BELANGRIJKSTE POINTS OF INTEREST (POI) Transport
Zakencentra
Parkeerplaatsen
Benzinestations
Winkelcentra
Overnachtingen
De exacte procedure voor het updaten van POI's is beschikbaar op de website "wipinforadars.fr". 214
Restaurants
04 BESTEMMING INSTELLEN WAARSCHUWINGSMELDINGEN RISICOGEBIEDEN 1
5 Druk op MENU om het "ALGEMENE MENU" weer te geven en selecteer "Navigatie".
U kunt nu de melding voor risicogebieden inschakelen en vervolgens kiezen voor: "Met geluidssignalen" "Alleen waarschuwen tijdens navigatie" "Instellen waarschuwingsmelding": u kunt de tijd tussen het moment van de radarwaarschuwing en het passeren van het risicogebied instellen.
2 Selecteer "Bestemming".
3
6 Selecteer "Navigatieopties".
Selecteer "Bevestigen".
Selecteer "Risicozones".
Deze functies zijn alleen beschikbaar als de risicogebieden zijn gedownload en in het systeem zijn geïnstalleerd.
4
215
04 BESTEMMING EEN ETAPPE TOEVOEGEN 1
2
Druk op MENU om het "ALGEMENE MENU" weer te geven en selecteer "Navigatie".
Selecteer "Bestemming".
ETAPPES BEHEREN 4
Herhaal de vorige stappen 1 tot en met 3 om etappes te beheren (een etappe toevoegen).
5 Selecteer de etappe die u wilt verplaatsen.
3
Selecteer "Etappes route". 6a
4
Selecteer "Etappe toevoegen". 6b
5 Het adres van een etappe geeft u als bestemming op via de "Plaats" of postcode, de "Straat", het "Nr.". Bevestig elke keuze. Selecteer vervolgens "Als etappe".
6
216
Selecteer "Omhoog verplaatsen".
Selecteer "Route berekenen". Selecteer de criteria en vervolgens "Navigatie starten" om de navigatie te starten en een algemene richting te geven aan de navigatieroute.
6c
Selecteer "Omlaag verplaatsen".
Selecteer "Verwijderen".
Selecteer "Routebeschrijving" om de wijzigingen in de aanwijzingen op de route te tonen.
04 BESTEMMING NAVIGATIEOPTIES CRITERIA VOOR DE BEREKENING 1 Druk op MENU om het "ALGEMENE MENU" weer te geven en selecteer "Navigatie".
5
2 Selecteer "Bestemming".
3
Nu kunt u het volgende kiezen: navigatiecriteria: "Beste verhouding tijd / afstand", "Kortste", "Snelste", aanvullende criteria: "Passeren in de buurt van de etappes", "Inclusief Tolwegen", "Inclusief veerboten", al of niet rekening houden met de verkeersinformatie om een alternatieve route voor te stellen als er problemen zijn op de navigatieroute.
6 Selecteer "Navigatieopties".
Selecteer "Bevestigen".
4 Selecteer "Berekenings criteria".
217
04 VERKEER VERKEERSINFORMATIE FILTERS INSTELLEN
WEERGAVE VAN BERICHTEN 1
Druk op MENU om het "ALGEMENE MENU" weer te geven en selecteer "Navigatie".
1
Druk op MENU om het "ALGEMENE MENU" weer te geven en selecteer "Navigatie". Selecteer "Verkeersinformatie".
2 Selecteer "Verkeersinformatie".
2 Selecteer "Opties".
3
Stel de filters "Op de route", "Rondom het voertuig", "Op een bestemming" in om een meer gedetailleerd overzicht van meldingen te krijgen. Druk nogmaals op de knop om het filter ongedaan te maken.
3
4 Selecteer de melding in de weergegeven lijst. Selecteer "Kaart" of "info" voor meer informatie.
Selecteer: "Nieuwe berichten melden", "Alleen berichten over de verkeerssituatie", "Alle berichten". Verfijn vervolgens het gebied van het filter.
4 Selecteer "Bevestigen".
Een TMC-bericht (Trafic Message Channel) is informatie met betrekking tot het verkeer en het weer die in real time wordt ontvangen en doorgestuurd naar de bestuurder in de vorm van gesproken berichten en visuele waarschuwingen op de navigatiekaart.
Wij adviseren een filtergebied van: 20 km in de stad, 50 km op de snelweg.
04 VERKEER BELANGRIJKSTE PICTOGRAMMEN MET BETREKKING TOT HET VERKEER 1
Rood-gele driehoek: verkeersinformatie, bijvoorbeeld:
VERKEERSBERICHTEN BELUISTEREN 1
Druk de toets MODE totdat "RADIO" wordt weergegeven.
2 Selecteer "TA".
3 Selecteer "Gesproken verkeersinformatie (TA)".
4 2
Zwart-blauwe driehoek: algemene informatie, bijvoorbeeld:
Selecteer "Bevestigen".
De functie TA (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar verkeersberichten. Om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen. Zodra een verkeersbericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven (radio, CD, USB, ...) automatisch onderbroken en wordt het verkeersbericht weergegeven. Zodra het verkeersbericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat. 219
04 VERKEER ROUTE OMLEIDEN 1
Druk op MENU om het "ALGEMENE MENU" weer te geven en selecteer "Navigatie".
5
6
2 Selecteer "Bestemming".
3
Selecteer "Route herberekenen". De route wordt qua tijd en afstand aangepast.
7 Selecteer "Navigatie-opties".
Selecteer "Bevestigen".
Selecteer "Route omleiden".
Er kan een omleiding worden ingesteld als er verkeersinformatie wordt ontvangen.
4
220
Selecteer de afstand van de omleiding door op + of - te drukken.
04 KAART KAART BEHEREN POINTS OF INTEREST OP DE KAART KIEZEN 1
Druk op MENU om "ALGEMENE MENU" weer te geven en selecteer "Navigatie".
5
Selecteer de points of interest die u op het scherm wilt zien.
6
2 Selecteer "Kaart configureren".
Selecteer "Bevestigen".
3 Selecteer "Points of interest".
4
Selecteer een categorie uit de weergegeven lijst (de categorieën zijn op de vorige pagina's beschreven).
221
04 KAART ORIËNTERING VAN DE KAART 1
2
3
4
222
Druk op MENU om "ALGEMENE MENU" weer te geven en selecteer "Navigatie".
Selecteer "Kaart configureren".
Selecteer "Kaartoriëntatie". Selecteer: "Kaart als plat vlak" om de kaart in 2D te zien, "Kaart in perspectief" f om de kaart in perspectief te zien. Met "Kaart als plat vlak": "Oriëntatie op het noorden" om de kaart altijd naar het noorden te richten, "Oriëntatie auto" om de kaart op de rijrichting van de auto te richten, "Snelheidslimieten" om de toegestane snelheden op de kaart weer te geven. Druk vervolgens op "Bevestigen" om de wijzigingen op te slaan.
KLEUR VAN DE KAART 1
2
3
4
Druk op MENU om "ALGEMEEN MENU" weer te geven en selecteer "Navigatie".
Selecteer "Kaart configureren".
Selecteer "Kleur kaart". Selecteer: "Dag/nacht automatisch" om de weergave van de kaart automatisch aan te passen aan de hoeveelheid buitenlicht, met behulp van de lichtsensor van de auto, "Kleur dag" om de kaart altijd in de dagstand weer te geven, "Kleur nachtt" om de kaart altijd in de nachtstand weer te geven. Druk vervolgens op "Bevestigen" om de wijzigingen op te slaan. De straatnamen worden op de kaart weergegeven bij een schaal van 100 m of kleiner.
04 INSTELLINGEN GESPROKEN NAVIGATIEBERICHTEN VOLUME/STRAATNAMEN 1
Druk op MENU om "ALGEMEEN MENU" weer te geven en selecteer "Instellingen".
2 Selecteer "Geluidsinstellingen".
3 Selecteer "Spraaksynthese".
4 Stel "Volume van de spraaksynthese" en/of "Straatnamen opnoemen" in (opnoemen tijdens de navigatie).
5 Selecteer "Bevestigen".
223
05 MEDIA CENTER Druk op MENU.
A1
A2
Maak de verschillende keuzes en bevestig om de wijzigingen op te slaan.
A1
A3
A4
A5
A6
A B
Druk op "Media Center". r
B22
B21
B1
B2
B3
224
B4
B5
Ga naar het menu "Media Center"
A1 A2 A3 A5
B1 B3 B4
"Radiozender" - Lijst van beschikbare radiozenders en omschrijving van de geselecteerde zender. Twee keer indrukken om de radio in te schakelen. - Invoeren van de gewenste radiofrequentie. - Updaten van de lijst op basis van de ontvangst. - Instellen van de geluidsverdeling in de auto, de geluidssfeer, de geluidseffecten, de spraaksynthese, de beltonen van de telefoon.
"Muziek" - Lijst van beschikbare mappen of bestanden. - Indelen op basis van map, afspeellijst (playlist) of soort/artiest. Druk twee keer op de map om een niveau lager te gaan. Druk op of op de toets Terug om één niveau terug te gaan. - Instellen van de geluidsverdeling in de auto, de geluidssfeer, de geluidseffecten, de spraaksynthese, de beltonen van de telefoon.
A4
"Opgeslagen zenders" - Lijst van radiozenders die in het geheugen zijn opgeslagen. Druk op een zender om deze te selecteren.
A6
"Ontvangstopties" - Activeren van TA-berichten, het volgen van frequenties (RDS), tekstinformatie, verkeersinformatie, algemene informatie, programma-informatie, waarschuwingsmeldingen.
"Selecteren van een album" B2 - Een album kiezen via de hoes die wordt weergegeven. B21 - Twee keer op de hoes drukken om de lijst met albums in de vorm van tekst weer te geven. Selecteer de bestanden met behulp van de pijl of . B22 - Indrukken om de geluidsbron te wijzigen (CD, USB, AUX).
B5
"Afspeelopties" - Willekeurig of herhaaldelijk afspelen instellen. De externe aansluiting versterken voor meer geluidsvermogen.
225
05 MEDIA CENTER Druk op MENU.
C
C1
C2
C3
C4
C5
C6
Druk op "Media Center". r C61 C62
226
Ga naar het menu "Media Center" (vervolg)
C2 C1 C3 C4 C5
"SELECTIE FOTO" - Een foto kiezen op basis van een preview.
"FOTO'S" - Lijst van beschikbare foto's die zijn opgeslagen op een USB-stick (niet meegeleverd, maximaal 2 GB). - De geselecteerde foto weergeven op een volledig scherm. - De foto 90° draaien. - Alle foto's in de lijst selecteren. Nogmaals indrukken om de selectie ongedaan te maken.
"Diavoorstelling" - Achtereenvolgens weergeven van de foto's op een volledig scherm. C61 - Druk op of om de vorige of volgende foto te kiezen. C62 - Druk op pauze/afspelen om de diavoorstelling te starten/ onderbreken. C6
227
05 RADIO SELECTEREN VAN EEN ZENDER OF 1a Druk op MENU om "ALGEMEEN MENU" weer te geven en selecteer "Media Center". r
2a
1b
Druk op de toets MODE totdat RADIO wordt weergegeven.
2b Selecteer "Radio".
3a Selecteer de radiozender in de weergegeven lijst.
Selecteer indien nodig een andere geluidsbron.
3b Selecteer de radio "FM-radio" of "AM-radio".
Selecteer "Bijwerken" om de lijst bij te werken.
De omgeving waarin u rijdt (bergen, hoge gebouwen, bruggen, tunnels enz.) kan leiden tot een slechte ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de radio. 228
05 RADIO WIJZIGEN VAN EEN FREQUENTIE OF 1a
Druk op MENU om "ALGEMEEN MENU" weer te geven en selecteer "Media Center". r
2a
1b Selecteer het wijzigen van de geluidsbron.
2b Selecteer de radio "FM-radio" of "AM-radio".
Selecteer "Radio".
3a
Handmatig zenders zoeken
Druk op "Frequentie invoeren", voer de frequentie in met behulp van het toetsenbord en bevestig uw keuze.
3b
3c
Via een alfabetische lijst Druk op de huidige radiozender en kies vervolgens de zender uit de weergegeven lijst.
Automatisch zenders zoeken Druk op of of verplaats de cursor om automatisch te zoeken naar de zender met een hogere of lagere frequentie.
229
05 RADIO EEN ZENDER OPSLAAN
1
Selecteer een zender of een frequentie (zie het desbetreffende hoofdstuk).
2 Druk vanuit de permanente weergave op "Opsl".
3 Selecteer een nummer in de lijst om de eerder gekozen/ingestelde zender op te slaan.
Oproepen van opgeslagen zenders Druk op MENU om het "ALGEMENE MENU" weer te geven en selecteer "Media Center". r Selecteer "Radio".
Selecteer "Opgeslagen zenders".
230
05 RADIO RDS INSCHAKELEN EN UITSCHAKELEN 1 Druk op de toets MODE totdat RADIO/MEDIA wordt weergegeven.
2 Selecteer "RDS".
3 Selecteer "RDS-volgsysteem".
4 Selecteer "Bevestigen".
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren zonder dat u zelf de frequentie hoeft te wijzigen. Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen. 231
05 MUZIEK CD-, MP3-, USB-SPELER, AUX-AANSLUITING Plaats de CD in de speler, steek de USB-stick in de USB-aansluiting of sluit de USB-apparatuur via een kabel (niet meegeleverd) op de USB-aansluiting aan. Het systeem maakt gebruik van afspeellijsten (in het tijdelijke geheugen). Het maken van deze lijsten kan enkele seconden of soms enkele minuten duren nadat het apparaat voor de eerste keer is aangesloten. Het verwijderen van alle andere dan muziekbestanden en het verminderen van het aantal afspeellijsten zal het aanmaken van deze afspeellijsten versnellen. De afspeellijsten worden iedere keer na het opnieuw aanzetten van het contact of het aansluiten van een USB-stick vernieuwd. De autoradio slaat de lijsten echter wel op en als ze niet zijn gewijzigd, is de laadtijd korter. Het afspelen start automatisch na een korte tijd, afhankelijk van de capaciteit van de USB-stick.
GELUIDSBRON KIEZEN 1
Druk op de toets MODE totdat RADIO/MEDIA wordt weergegeven.
2
Selecteer het wijzigen van de geluidsbron en kies vervolgens de geluidsbron.
De geluidsbron kan ook worden gewijzigd via de bovenste balk. Via de toets SRC (bron) op het stuur kunt u van de ene naar de andere geluidsbron overschakelen. "CD/CD MP3" "USB, iPod"
"Radio"
"Aux" 232
"Bluetooth (streaming)"
05 MUZIEK CD, MP3-CD, USB-SPELER INFORMATIE EN ADVIEZEN De autoradio speelt bestanden met de extensie "m4a, .wma, .m4b, .aac, .flac, .ogg, .mp3" met een bitrate van 32 kbps tot 320 kbps af. Ook bestanden met een VBR (Variable Bit Rate) kunnen worden afgespeeld. Geluidsbestanden met een andere extensie (.mp4, .m3u, ...) kunnen niet worden afgespeeld. WMA-bestanden moeten van het type WMA9 Standaard zijn. De bemonsteringsfrequenties (sampling rates) zijn 11, 22, 44 en 48 kHz.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en vermijd speciale tekens (bijv.:" ", ?, ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen.
Het systeem is geschikt voor externe geluidsdragers (USB of iPod via USB-kabel niet meegeleverd). U kunt deze apparatuur bedienen via de audio-installatie van de auto. Andere randapparatuur, die bij het aansluiten niet door het systeem wordt herkend, moet met een kabel (niet meegeleverd) op de Jack-plug worden aangesloten.
Een USB-stick moet geformatteerd zijn naar FAT 16 of 32 om te kunnen worden afgespeeld.
Selecteer bij het branden van een CD-R of CD-RW de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen. Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld. Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid in (maximaal 4 x) voor een optimale geluidskwaliteit. Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken. 233
05 MUZIEK EEN TRACK SELECTEREN
Vorige track.
/
Overzicht van tracks en afspeellijsten op USB of CD.
Volgende track.
/
Omhoog en omlaag in de lijst.
Vorige afspeellijst.
Bevestigen, verder in de menustructuur.
Volgende afspeellijst.
Terug in de menustructuur.
Pauze.
234
05 MUZIEK APPLE®-SPELER AANSLUITEN
STREAMING AUDIO
Sluit een Apple®-speler met behulp van een geschikte kabel (niet meegeleverd) aan op de USB-aansluiting. Het afspelen begint automatisch.
Streaming audio biedt de mogelijkheid om muziekbestanden op de telefoon via de audio-installatie in de auto af te spelen.
1
2
1 Maak een verbinding met de telefoon: zie het hoofdstuk "Communicatie", "Bluetooth". Kies het profiel "Audio" of "Alle".
De bediening gebeurt via de audio-installatie in de auto.
De beschikbare indeling is die van het aangesloten apparaat (artiesten / albums / genres / playlists / audiobooks / podcasts). De standaardindeling is de indeling per artiest. Om dit te veranderen moet u terug naar het eerste niveau in de structuur om vervolgens een andere indeling te selecteren (bijvoorbeeld playlists). Bevestig uw keuze voordat u in de structuur weer afzakt naar de gewenste track.
De softwareversie van de autoradio kan incompatibel zijn met de generatie van uw Apple®-speler. De lijst van compatibele uitrusting en een update voor de software zijn verkrijgbaar bij het PEUGEOT-netwerk.
2 Als de weergave niet automatisch begint, kan het zijn dat u de audioweergave moet starten via de telefoon. Het bedienen is mogelijk via de randapparatuur of met de toetsen van de autoradio.
Als de streaming audio eenmaal is gestart, wordt uw telefoon als een geluidsbron beschouwd. Wij adviseren de functie "Herhalen" van de Bluetooth-apparatuur in te schakelen.
235
05 MUZIEK AUX-INGANG GEBRUIKEN Audio-kabel niet meegeleverd 1
Sluit het externe apparaat (MP3-speler enz.) met een geschikte kabel aan op de JACK-aansluiting.
2
Druk op de toets MODE totdat RADIO wordt weergegeven.
3 Selecteer het wijzigen van de geluidsbron.
4 Selecteer de geluidsbron "AUX-INGANG".
Stel eerst het volume van het externe apparaat in (luid). Regel daarna het volume van de autoradio. De bediening gebeurt via het externe apparaat.
236
05 INSTELLINGEN AUDIO 1
Druk op MENU om het "ALGEMENE MENU" weer te geven en selecteer "Instellingen".
2 Selecteer "Geluidsinstellingen".
3 Selecteer "Sfeer" r of "Geluidsverdeling".
De verdeling van het geluid (of de ruimtelijke verdeling dankzij het Arkamys©-systeem) in de auto is belangrijk voor de kwaliteit van de weergave en biedt de mogelijkheid de weergave af te stemmen op het aantal inzittenden.
-
"Sfeer" (6 verschillende opties) "Lage tonen" "Hoge tonen" "Loudness" (In-/uitschakelen) "Geluidsverdeling" ("Bestuurderr", "Alle passagiers", "Alleen luidsprekers vóór") r
Arkamys©: de geluidskwaliteit in de auto wordt benadeeld door de eisen die aan auto's worden gesteld op het gebied van veiligheid en binnenruimte. De luidsprekers zijn in de portieren aangebracht, waardoor het geluid voor de bestuurder en de passagiers te veel van de zijkanten (ofwel van links, ofwel van rechts) lijkt te komen. De Arkamys©-software in uw autoradio bewerkt het digitale signaal van alle mediaspelers (autoradio, CD, MP3, enz.) waardoor een natuurlijke geluidsweergave wordt verkregen, waarbij het geluid van voren, ter hoogte van de voorruit, lijkt te komen waardoor zowel stemmen als muziekinstrumenten optimaal tot hun recht komen.
De audio-instellingen (Sfeer, Lage tonen, Hoge tonen, Loudness) zijn voor elke geluidsbron apart in te stellen. De instellingen van de verdeling van het geluid en de balans zijn voor alle geluidsbronnen gelijk.
237
06 COMMUNICATIE Druk op MENU.
A41 A44 A2
A42
A45
A1 A43
A3
A4
A5
A
Maak de verschillende keuzes en kies "BELLEN" om het nummer te bellen.
B B31 B31
Druk op "Communicatie".
B1
B2
B3
238
B4
B32
B33
B34
B35
B36
Ga naar het menu "Communicatie" A4
A1 A2
A3 A5
"Contacten" - Lijst van contacten die zijn opgeslagen in de telefoon. Twee keer indrukken om het nummer te bellen. - Selecteer de beschrijving van het contact of de positie van het contact op de kaart op basis van het adres. Als de informatie wordt weergegeven, druk dan op een nummer om het telefoongesprek tot stand te brengen of op het adres om de navigatie te starten. - Weergeven van de lijst van contacten die zijn opgeslagen in het systeem van de auto. - Indrukken om de navigatie naar het geselecteerde contact te starten op basis van het adres.
B1 B2
"Gesprekkenlijst" - Lijst van uitgaande, geweigerde en binnenkomende oproepen. - Details van de geselecteerde oproep. Druk op het nummer om het telefoongesprek tot stand te brengen.
B4
- Een nieuwe contact toevoegen.
A41 A42
A43 A44 A45
"Toetsenbord" - Kies een nummer met behulp van de cijfers op het toetsenbord. Druk op Bevestigen om het nummer te bellen. - Een ander nummer invoeren. - "Micro OFF": tijdelijk uitschakelen van de microfoon zodat het contact uw conversatie met een passagier niet hoort. - "Handset modus": overschakelen naar uw telefoon om een privégesprek te voeren of de auto te verlaten zonder het gesprek te beëindigen. - Een ander contact in de lijst kiezen. - Het telefoongesprek beëindigen. - "Omwisselen": een ander contact kiezen terwijl het huidige contact behouden blijft. - "Conference call": een binnenkomende oproep aannemen en met verschillende personen communiceren.
"Beheer van contacten" B3 - Beheren van de opgeslagen contacten: B31 - Gebruik het alfabet of de pijlen om een contact op naam te zoeken. B32 - Een nieuw contact maken. B33 - Het weergegeven contact wijzigen. B34 - Het weergegeven contact verwijderen. B35 - Alle informatie over het weergegeven contact verwijderen. B36 - Status van het telefoonboek: gebruikte of beschikbare items, gebruikspercentage van het interne telefoonboek en de contacten via Bluetooth.
239
06 COMMUNICATIE Druk op MENU. C1 C2
C71 C3
C4
C5
C6
C7 C72
C
D1
D
D2
Druk op "Communicatie". D2
D3
D4
D5
D6 D7
D8
of
D3
D4
D5
D6
D7 D8 D9
Tijdens een gesprek (snelmenu). 240
Maak de verschillende keuzes en druk vervolgens op Bevestigen om de wijzigingen op te slaan.
Ga naar het menu "Communicatie" (vervolg)
C4
"Zoeken" - Starten van het zoeken naar andere randapparatuur om deze via Bluetooth te koppelen aan de autoradio.
C1 C2 C3
"Bluetooth-verbinding" - Lijst van telefoons die al opgeslagen zijn in de autoradio. - De beschrijving van de telefoon weergeven. - Verbinding maken met de geselecteerde telefoon of de verbinding verbreken.
C5 C6
- De geselecteerde telefoon verwijderen. - De contacten van de geselecteerde telefoon importeren om ze in de autoradio op te slaan.
D1 D2
- Lijst van uitgaande, geweigerde en binnenkomende oproepen. - Kies een nummer met de cijfers op het toetsenbord. Druk vervolgens op "BELLEN" om het nummer te bellen. - Lijst van contacten, opgeslagen in de telefoon. Zie voor meer informatie het menu "Contacten". - Beëindigen van het huidige gesprek. - Duur, naam en nummer van het contact van het huidige gesprek. - "Omwisselen" : een ander contact kiezen terwijl het huidige contact behouden blijft. "Groepsgesprek": een binnenkomende oproep accepteren en met verschillende personen communiceren. - "Micro OFF" : tijdelijk uitschakelen van de microfoon zodat het contact uw conversatie met een passagier niet hoort. - "Handset modus" : overschakelen naar uw telefoon om een privégesprek te voeren of de auto te verlaten zonder het gesprek te beëindigen. - Dit snelmenu verlaten.
"Bluetooth-opties" C7 - Instellen van uw Bluetooth. C71 - Importeren van de contacten van uw telefoon naar de autoradio. C72 - Zichtbaar maken van de autoradio (telefoon, ...) met behulp van Bluetooth. Programmeren van de tijd tot het aannemen van een binnenkomende oproep.
"BELLEN" (snelmenu)
D3 D4 D5 D6 D7 D8 D9
241
06 BLUETOOTH Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan de handsfree set mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling de volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd als de auto stilstaat.
BLUETOOTH-TELEFOON KOPPELEN EERSTE KOPPELING 1
2
Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon en stel deze zo in dat de telefoon "waarneembaar is" (configuratie van de telefoon).
Druk op MENU om het "ALGEMENE MENU" weer te geven en selecteer "Communicatie".
6 Het systeem stelt voor: het profiel "Handsfree" (alleen telefoon), het profiel "Audio" (streaming: lezen van muziekbestanden van de telefoon), of "Alle" (om beide profielen te selecteren). Selecteer en bevestig uw keuze.
3 Selecteer "Bluetooth-verbinding".
4
Selecteer "Zoeken". Er verschijnt een overzicht van de randapparatuur die waargenomen is.
Kies het profiel "Handsfree" als u geen muziek wilt beluisteren.
Het systeem kan maar één profiel kiezen als de telefoon geen extra functies heeft. U kunt beide profielen als standaardinstelling kiezen.
5 Selecteer het gewenste apparaat en kies "Bevestigen".
242
Raadpleeg voor meer informatie (compatibiliteit, extra hulp, enz.) de site www.peugeot.nl.
06 BLUETOOTH De beschikbaarheid van diensten hangt af van het GSM-netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-apparatuur. Controleer in de gebruiksaanwijzing van uw telefoon en informeer bij uw provider welke diensten voor u toegankelijk zijn.
7
Kies een pincode voor de verbinding en klik op "Bevestigen".
Het is afhankelijk van het type telefoon of het systeem u vraagt om toestemming voor de overdracht van uw telefoonboek. Zo niet, selecteer dan "Contacten importeren".
8 Voer dezelfde pincode in de telefoon in om de verbinding tot stand te brengen.
9
Bij terugkomst in de auto wordt de verbinding met de laatst aangesloten telefoon binnen ongeveer 30 seconden na het aanzetten van het contact automatisch weer tot stand gebracht (Bluetooth actief en apparatuur "waarneembaar"). Om het profiel van de automatische verbinding te veranderen, moet u de koppeling met de desbetreffende telefoon ongedaan maken en de telefoon daarna met het nieuwe profiel opnieuw koppelen.
De telefoon wordt toegevoegd aan de lijst.
10
Accepteer een automatische verbinding met de telefoon als u wilt dat de telefoon automatisch aangesloten wordt bij het starten van de auto.
243
06 BLUETOOTH BEHEER VAN TELEFOONVERBINDINGEN
EEN GESPREK AANNEMEN
1
1 Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een pop-upvenster op het scherm.
2a
Druk kort op de toets TEL op het stuur om het gesprek aan te nemen.
2b
Druk op MENU om "ALGEMEEN MENU" weer te geven en selecteer "Communicatie".
2 Selecteer "Bluetooth-verbinding".
3 Houd de toets TEL op het stuur langer ingedrukt om het gesprek te weigeren. of Selecteer "Ophangen".
Selecteer de naam van de randapparatuur in de lijst.
4
Selecteer: "Verbinden" of "Verbreken" om via Bluetooth verbinding te maken met de randapparatuur of de verbinding te verbreken. "Randapparatuur verwijderen" om deze te verwijderen uit de lijst. Selecteer "Bluetooth-opties" voor de waarneembaarheid van bluetooth, het automatisch aannemen en het importeren van contacten.
244
06 CONTACTEN BELLEN
Gebruik de telefoon liever niet onder het rijden. Stop op een veilige plaats of gebruik de stuurkolomschakelaars.
EEN NIEUW NUMMER BELLEN
1
Druk op MENU om het "ALGEMENE MENU" weer te geven en selecteer "Communicatie".
EEN CONTACT BELLEN
1 Druk op MENU om het "ALGEMENE MENU" weer te geven en selecteer de telefoon of houd TEL op het stuur lang ingedrukt.
2 Selecteer "Contacten". 2 Selecteer "Contacten". 3 Selecteer "Toetsenbord". 3 4
Toets het nummer in op het toetsenbord en kies "Bevestigen" om het ingevoerde telefoonnummer te bellen.
Druk op MENU om het "ALGEMENE MENU" weer te geven en selecteer de telefoon. Toets het telefoonnummer in en selecteer "BELLEN".
4
Selecteer het gewenste contact in de weergegeven lijst.
Selecteer "BELLEN".
Selecteer de mobiele telefoon of de vaste lijn in het deel "info".
06 GESPREKKENLIJST EEN GESPREK BEËINDIGEN LAATSTE NUMMERS BELLEN
1
Druk op MENU om het "ALGEMENE MENU" weer te geven en selecteer "Communicatie".
1 Selecteer de telefoon op het scherm. of
2
Houd de toets TEL op het stuur lang ingedrukt. of
Selecteer "Gesprekkenlijst".
Druk op de toets MODE totdat TELEFOON wordt weergegeven.
3 Selecteer het contact in de weergegeven lijst.
2 U kunt altijd rechtstreeks met uw telefoon bellen. Zet in dat geval de auto uit veiligheidsoverwegingen stil.
246
Selecteer "Ophangen".
06 INSTELLINGEN BELTONEN VOOR EEN OPROEP
1
Druk op MENU om het "ALGEMENE MENU" weer te geven en selecteer "Instellingen".
CONTACTEN/ITEMS BEHEREN
1
Druk op MENU om het "ALGEMENE MENU" weer te geven en selecteer "Communicatie".
2
2
Selecteer "Contacten".
Selecteer "Geluidsinstellingen".
3
3
Selecteer "Items raadplegen".
Selecteer "Beltonen".
4
4 U kunt de melodie en het volume van de beltoon instellen.
5 Selecteer "Bevestigen".
Selecteer: "Nieuw item" om een nieuw contact toe te voegen. "Item wijzigen" om het geselecteerde contact te wijzigen. "Item verwijderen" om het geselecteerde contact te verwijderen. "Alles verwijderen" om alle informatie van het geselecteerde contact te verwijderen. Selecteer "Status telefoonboek" om bijvoorbeeld het aantal gebruikte of beschikbare items te controleren. 247
07 INSTELLINGEN Druk op MENU.
A11
A13 A12
A A1
A2
A3
A33 A31 A34 A32
Druk op "Instellingen".
A4
A5
A6
A41
248
A42
Maak de verschillende keuzes en druk vervolgens op Bevestigen om de wijzigingen op te slaan.
Ga naar het menu "Instellingen"
"Systeeminstellingen" A2 A5 A6
"Lichtsterkte" A1 - Instellen van de lichtsterkte. A11 - Wijzigen van de lichtsterkte van het scherm overdag. A12 - Inschakelen van het automatisch tonen van teksten en animaties. A13 - Indrukken om het scherm uit te schakelen. Nogmaals op (een willekeurig deel van) het scherm drukken om het in te schakelen.
- Selecteer de taal en bevestig uw keuze. - Selecteer de gegevens in de lijst en druk op "Wissen". - Terugkeren naar de oorspronkelijke instellingen.
A3 A31 A32 A33 A34
"Datum Tijd" - Instellen van de datum en tijd. - Wijzigen van de tijd. - Wijzigen van de datum. - Wijzigen van de tijdzone. - Synchroniseren van de tijd met het GPS, wijzigen van het formaat van de tijdsweergave.
"Eenheden" A4 - Instellen van de eenheden. A41 - Kiezen van de eenheid voor de weergave van de afstand en het verbruik. A42 - Kiezen van de eenheid voor de weergave van de temperatuur.
249
07 INSTELLINGEN Druk op MENU. B2
B2
B41 B1
B3
B41
B4
B B42
B43
B44
B45
C
Druk op "Instellingen". C2
C1
250
C2
C3
C4
C5
Maak de verschillende keuzes en bevestig om de wijzigingen op te slaan.
Ga naar het menu "Instellingen" (vervolg)
B1 B2
"Instellingen auto" - Kies uit de categorieën: "Hulp bij het rijden", "Toegang tot de auto", "Verlichting". Als geen categorie wordt geselecteerd, wordt de volledige lijst met functies weergegeven. - Selecteer de functie, de bijzonderheden van deze functie worden aan de hand van tekst en afbeeldingen uitgelegd. Sommige elementen zijn instelbaar. U kunt een functie inschakelen/uitschakelen door deze aan of uit te vinken.
i
Zie het bij de functie horende hoofdstuk voor meer informatie over de instellingen.
B3
B4
"DIAGNOSE AUTO" - Lijst van gesignaleerde storingen (volgens uitvoering) in de auto.
"Opgeslagen snelheden" - Opslaan van de snelheden die worden gebruikt voor de snelheidsregelaar of -begrenzer.
B41 - Selecteer een snelheid voor meer informatie. Druk er nogmaals op om deze aan te vinken. B42 - Als de snelheid/snelheden zijn aangevinkt, druk dan op "Snelheid activeren" om de snelheden in het geheugen op te slaan. Druk op "Snelheid activeren" om alle snelheden uit te schakelen. B43 - Selecteren van alle snelheden of selectie ongedaan maken. B44 - Programmeren van de snelheden met de standaardwaarden. B45 - Wijzigen van de geselecteerde snelheid.
"Geluidsinstelling" C2
C3 C5
- Verdeling: instellen waar in de auto het geluid het beste hoorbaar is met behulp van het Arkamis©-systeem. Verplaats het punt tussen links (L: left)/rechts (R: right) en voor (F: front)/achter (R: rear). - Kiezen van het geluidsniveau door met de vinger het scherm aan te raken (geluidssignaal toetsenbord). Activeren van de functie "snelheidsafhankelijke volumeregeling". - Kiezen van het volume van de stem en het opnoemen van straatnamen.
"Sfeer" C1 - Kiezen van de geluidssfeer (Jazz, Klassiek, Pop Rock, Techno, Vocaal) of aan de persoonlijke voorkeur aanpassen van de sfeer door de hoge en lage tonen in te stellen en de loudness te activeren.
C4
"Beltonen" - Kiezen van de melodie en het volume van de beltoon als de telefoon overgaat.
251
07 INSTELLINGEN SYSTEEM DE INSTELLINGEN VAN HET SYSTEEM WIJZIGEN
1
Druk op MENU om het "ALGEMENE MENU" weer te geven en selecteer "Instellingen".
2 Selecteer "Systeemconfiguratie".
Selecteer "Overige opties" om de overige instellingen weer te geven.
3
Selecteer: "Lichtsterkte" om het scherm uit te schakelen of de lichtsterkte te regelen. "Talen" om de taal te wijzigen. "Eenheden" om de eenheid van afstand, verbruik en temperatuur te wijzigen. "Datum Tijd" om de tijdzone, de synchronisatie met het GPS, de tijd en het formaat en vervolgens de datum te wijzigen.
Selecteer "Gegevens wissen" om de lijst met laatste bestemmingen, de persoonlijke points of interest en de contacten uit het telefoonboek te wissen. Vink de instelling(en) aan en selecteer "Gegev. wissen".
Selecteer "Fabrieksinstellingen" om terug te gaan naar de standaardinstellingen. 252
07 INSTELLINGEN AUTO DATUM EN TIJD INSTELLEN
1
Druk op MENU om het "ALGEMENE MENU" weer te geven en selecteer "Instellingen".
INSTELLINGEN WIJZIGEN
1
2
2
Selecteer "Instellingen auto".
Selecteer "Systeemconfiguratie".
3
3 Selecteer "Datum Tijd".
4
Druk op MENU om het "ALGEMENE MENU" weer te geven en selecteer "Instellingen".
Selecteer de datum of tijd die wordt weergegeven, gebruik het toetsenbord om de instellingen te wijzigen en selecteer "Bevestigen".
4
Selecteer de instelling in de lijst om de beschrijving weer te geven en, volgens uitvoering, de instellingen te wijzigen. Vink vervolgens de instelling(en) aan om deze te activeren.
Selecteer "Bevestigen" om de instellingen op te slaan. Selecteer "Hulp bij het rijden" en/of "Toegang tot de auto" en/of "Verlichting" om de categorieën te filteren. Maak alle selecties ongedaan om de volledige lijst weer te geven. 253
254
AUTORADIO / BLUETOOTH
INHOUD
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto. Als de motor is afgezet schakelt het systeem zichzelf, na het inschakelen van de eco-mode, uit om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.
01 Basisfuncties
blz.
256
02 Radio
blz.
257
03 Audio
blz.
260
04 Telefoon
blz.
266
05 Audio-instellingen
blz.
272
06 Configuratie
blz.
273
07 Menustructuur display
blz.
274
Veelgestelde vragen
blz.
275
01 BASISFUNCTIES Selecteren van de geluidsbron: FM1, FM2, AM, CD, USB, AUX, Streaming. een binnenkomend gesprek aannemen. Lang indrukken: toegang tot het logboek gesprekken van de gekoppelde telefoon. of beëindigen van het telefoongesprek.
Weergave van de lijst met radiozenders, de nummers van een CD/USB. Lang indrukken: lijst met voorkeuzezenders wijzigen. 256
Instellen van de geluidsweergave: klankkleur, hoge tonen, bassen, loudness, balans, fader, automatische volumeregeling.
Toegang tot het algemene menu.
Aan/uit en volumeregeling.
Huidige bewerking annuleren. Omhoog in de menustructuur (menu of afspeellijst).
Automatisch zoeken naar zenders in aflopende/ oplopende volgorde. Selecteren van het vorige/volgende nummer van de CD, USB. Zoeken in een lijst. Ingedrukt houden: snel vooruit of terug.
Uitwerpen van de CD.
Selecteren van een opgeslagen voorkeuzezender. Radio: lang indrukken: opslaan van een zender als voorkeuzezender. Andere geluidsbron: zie het desbetreffende hoofdstuk.
02 RADIO RADIO De omgeving waarin u rijdt (bergen, hoge gebouwen, bruggen, tunnels enz.) kan leiden tot een slechte ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de radio. LIJST BEHEREN
OPSLAAN EN SELECTEREN VAN EEN ZENDER 1
Houd LIST even ingedrukt om een nieuwe lijst met voorkeuzezenders te maken; de radio-ontvangst wordt dan tijdelijk onderbroken.
Druk een paar keer achter elkaar op SRC/TEL en selecteer het golfbereik FM1, FM2 of AM.
2
1 Druk op LIST voor een overzicht van de opgeslagen zenders in alfabetische volgorde.
Druk lang op een toets om de huidige zender op te slaan. De naam van de zender wordt weergegeven en er klinkt een geluidssignaal om te bevestigen dat de zender is opgeslagen. 2
Selecteer de gewenste zender en bevestig uw keuze door op "OK" te drukken.
Druk op een toets om de desbetreffende opgeslagen zender te beluisteren. 3 Als tijdens het beluisteren van een opgeslagen zender de ontvangstkwaliteit slecht is, zal de autoradio een andere frequentie zoeken die hetzelfde programma uitzendt. Er verschijnt hiervan een melding op het display.
Druk een keer om naar de volgende of vorige letter te gaan (bijv.: A, B, D, F, G, J, K, ...). 257
02 RADIO RDS Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren. Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.
HANDMATIG INVOEREN VAN EEN FREQUENTIE 1 Druk op MENU, selecteer "Radio" en vervolgens "Invoeren freq.". 1 2 Druk op + of - om de gewenste frequentie te selecteren en bevestig uw keuze met "OK".
258
2
Druk MENU en selecteer vervolgens "Radio" als de FM1 of FM2 is weergegeven.
Vink "RDS" aan of uit om het RDSsysteem in of uit te schakelen en bevestig uw keuze door op "OK" te drukken.
02 RADIO VERKEERSINFORMATIE BELUISTEREN De functie TA (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar verkeersberichten TA. Om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen. Zodra een verkeersbericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven (Radio, CD, USB, ...) automatisch onderbroken en wordt het verkeersbericht weergegeven TA. Zodra het verkeersbericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat. 1
Druk op MENU, selecteer "Radio" en vink vervolgens "TA" aan of uit om de weergave van verkeersinformatie in- of uit te schakelen.
TEKSTBERICHTEN WEERGEVEN Tekstberichten worden door een radiozender tijdens het luisteren naar de muziek meegestuurd.
1
Druk als de radiogegevens op het scherm worden weergegeven op MENU en selecteer vervolgens "Radio".
2 Vink "TXT" aan of uit om de weergave van tekstberichten in of uit te schakelen.
259
03 AUDIO AUDIO-CD EEN CD AFSPELEN
Gebruik alleen ronde CD's met een diameter van 12 cm. Bepaalde beveiligingssystemen op de originele CD of zelfgebrande CD's kunnen storingen veroorzaken, ongeacht de kwaliteit van de CD-speler. Plaats zonder op de toets EJECT te drukken een CD in de CD-speler; deze zal de CD automatisch afspelen.
1 Als er in de CD-speler al een CD is geplaatst die u wilt beluisteren, druk dan herhaalde malen op de toets SRC/TEL tot de CD-speler wordt weergegeven op het display.
2 Druk op een van de toetsen om een nummer van de CD te selecteren. Houd een van de toetsen ingedrukt om versneld vooruit of terug te spoelen.
260
03 AUDIO CD, USB INFORMATIE EN TIPS
De autoradio speelt via een CD uitsluitend bestanden met de extensie ".mp3", ".wma", ".wav" af en via een USB-stick bestanden met de extensie".ogg".
Als de bestanden sterk zijn gecomprimeerd, kan dat de geluidskwaliteit negatief beïnvloeden.
Afspeellijsten op de CD, de MP3-speler, de iPod of de USB-stick moeten van het type ".m3u" of ".wpl" zijn. Het maximum aantal herkende bestanden bedraagt 5.000 verdeeld over 500 afspeellijsten op maximaal 8 verschillende niveaus.
Op een CD kunt u maximaal 255 MP3-bestanden zetten, verdeeld over maximaal 192 afspeellijsten op maximaal 8 niveaus. Wij raden echter aan om ze over hooguit 2 niveaus te verdelen om de duur van het lezen van de CD beperkt te houden. Bij het lezen van de CD wordt de menustructuur genegeerd.
Selecteer voor het branden van een CD-R of CD-RW de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen. Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld. Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid (maximaal 4x) in voor een optimale geluidskwaliteit. Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken.
Sluit geen externe harde schijf of USB-apparaten die niet bestemd zijn voor audioweergave aan op de USB-poort; hierdoor zou namelijk de audio-installatie beschadigd kunnen raken.
261
03 AUDIO CD, USB
1 Als er al een CD in het apparaat zit of een USB-stick is aangesloten die u wilt beluisteren, druk dan een paar keer op SRC/TEL en kies dan "CD" of "USB".
EEN PLAYLIST AFSPELEN
Plaats een MP3-CD in de speler of sluit een USBstick aan op de USB-aansluiting.
Het systeem leest alle afspeellijsten en slaat ze op in het tijdelijke geheugen; dit kan enkele seconden tot enkele minuten duren. Elke keer als het contact wordt aangezet en als er een nieuwe verbinding via de USB-stick wordt gemaakt, worden de afspeellijsten bijgewerkt. Het afspelen begint vanzelf na enige tijd; hoe lang dit duurt is afhankelijk van de capaciteit van de USB-stick.
2 Druk op een van de toetsen om het vorige of volgende nummer te selecteren.
3 Druk op een van de toetsen om de vorige of volgende afspeellijst te kiezen.
4 De eerste keer dat er verbinding wordt gemaakt, wordt voorgesteld om een indeling per bestand te maken. Als er later opnieuw verbinding wordt gemaakt, blijft de bestaande indeling behouden.
262
Houd een van de toetsen ingedrukt om snel vooruit of terug te spelen.
03 AUDIO 5
9 Druk op MENU, selecteer "Media" en vink vervolgens "TA" aan of uit om de ontvangst van verkeersinformatie te activeren of te deactiveren.
Druk op LIST om de menustructuur van de bestanden weer te geven.
10
6 Selecteer een regel uit de lijst.
Selecteer de afspeelmodus: "Normaal", "Random", "TA", "Alle random" of "Herhaling".
7
Een pagina overslaan.
8 Omhoog in de menustructuur.
Ga terug naar de eerste map om de indeling te kiezen. Op Mappen (CD of USB): alle mappen met audio-bestanden worden in een algemeen overzicht en alfabetisch geordend weergegeven, zonder dat daarbij rekening is gehouden met de mappenstructuur. Op Artiest (alleen USB): alle artiestennamen worden weergegeven in ID3 Tag en in alfabetische volgorde. Op Genre (alleen USB): alle genres worden weergegeven in ID3 Tag. Op Playlist (CD of USB): zoals weergegeven in de playlist. -
03 AUDIO IPOD® of DRAAGBARE APPARATUUR
U kunt bestanden op draagbare apparatuur van het type Mass Storage Device* via de luidsprekers van de audio-installatie in de auto beluisteren door het apparaat met een geschikte kabel (niet meegeleverd) op de USB-aansluiting aan te sluiten.
Het bedienen van de randapparatuur gebeurt via de audioinstallatie in de auto. Raadpleeg de paragraaf "CD, USB".
Zorg voor een regelmatige update van de software van de iPod® om zeker te zijn van een goede verbinding.
* Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw draagbare apparatuur. 264
De afspeellijsten zijn dezelfde als die op de iPod®.
De iPod® moet er een van de derde generatie of een recentere versie zijn.
03 AUDIO STREAMING-AUDIO VIA BLUETOOTH AFHANKELIJK VAN DE TECHNISCHE SPECIFICATIES VAN DE TELEFOON
In sommige gevallen moet het afspelen van audiobestanden via het toetsenbord van de telefoon gestart worden.
Met streaming-audio kunt u muziekbestanden op uw telefoon via de luidsprekers van de audio-installatie in de auto beluisteren. De telefoon moet de desbetreffende Bluetooth® -profielen (A2DP/AVRCP) ondersteunen.
De kwaliteit van de weergave is afhankelijk van de kwaliteit van het signaal van de telefoon.
1 Maak een verbinding met de telefoon: zie het hoofdstuk TELEFOON.
2
Kies Streaming-audio als geluidsbron door op de toets SRC/TEL te drukken. Via de toetsen van de radio kunt u op de gebruikelijke wijze de muziekstukken aansturen. De informatie over de muziekstukken kan op het display worden weergegeven.
04 TELEFONEREN EEN TELEFOON KOPPELEN / EERSTE VERBINDING De beschikbare functies zijn afhankelijk van het netwerk, de SIM-kaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth apparaten. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon of neem contact op met uw provider voor meer informatie over de beschikbare functies. Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan het Bluetooth-systeem van uw autoradio mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto en met aangezet contact. Ga naar www.peugeot.nl voor meer informatie (compatibiliteit, extra hulp…).
Er kunnen maximaal 5 telefoons gekoppeld worden. Druk op MENU en selecteer "Bluetooth". Selecteer "Verbindingen beheren". Als er al 5 telefoons gekoppeld zijn, kies er dan een die verwijderd mag worden, druk op "OK" en selecteer "Verwijderen" (raadpleeg de paragraaf "Verbindingen beheren").
3
Selecteer "Zoeken". 4
1
Er wordt een venster weergegeven met de tekst "Zoeken randapparaat bezig".
Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon.
5
2 Druk op MENU en selecteer dan "Bluetooth".
266
Selecteer in de lijst de te koppelen telefoon en bevestig met "OK". U kunt slechts één telefoon per keer koppelen.
04 TELEFONEREN 8 Soms verschijnt het bluetooth adres in plaats van de naam van de telefoon.
Accepteer de koppeling op de telefoon.
6 9
Op het scherm wordt een toetsenbord weergegeven: voer een code van minimaal 4 cijfers in en bevestig uw invoer met "OK".
Op het scherm verschijnt een bericht ter bevestiging van de koppeling.
7 Op het scherm van de telefoon wordt een bericht weergegeven: voer dezelfde code in en bevestig uw invoer.
Mocht de koppeling niet gelukt zijn dan kunt u het, een onbeperkt aantal keren, nogmaals proberen.
U kunt ook via de telefoon de koppeling tot stand brengen door naar gedetecteerde Bluetooth-apparatuur te zoeken.
Het telefoonboek en de gesprekkenlijst zijn na de synchronisatie beschikbaar (mits de telefoon compatibel is). De automatische verbinding moet in de telefoon ingesteld worden om elke keer bij het aanzetten van het contact automatisch verbinding te kunnen maken met de telefoon.
04 TELEFONEREN VERBINDINGEN BEHEREN 3
1 Druk op MENU en selecteer vervolgens "Bluetooth".
Selecteer een telefoon en bevestig uw keuze met "OK".
2
4 Selecteer "Verbindingen beheren" en bevestig uw keuze. Er verschijnt nu een lijst van de gekoppelde telefoons.
Geeft aan dat er een geschikte verbinding voor Streaming-audio is. Geeft aan dat er een geschikte verbinding voor een handsfree telefoon is.
Selecteer of deselecteer vervolgens: "Tel.": Bluetooth-verbinding. "Audio": afspelen audiobestanden. Bevestig uw keuze met "OK". Selecteer "Verwijderen" om de koppeling te verbreken.
04 TELEFONEREN BELLEN - LAATST GEKOZEN NUMMERS* 1
4 Houd de toets SRC/TEL even ingedrukt tot de lijst met gesprekken verschijnt.
U kunt ook op MENU drukken, vervolgens "Telefoon" selecteren, dan "Bellen" en ten slotte "Oproep info" voor een overzicht van de gesprekken.
Vorige of volgende bladzijde van de lijst.
5 Druk op "OK" om het nummer te bellen.
2
Kies het gewenste nummer uit de lijst: "Gemiste oproepen", "Gekozen nummers" of "Beantwoorde oproepen". 3
De lijst bevat alle verzonden en ontvangen gesprekken die vanuit de auto met de aangesloten telefoon zijn gevoerd. U kunt ook rechtstreeks met de telefoon bellen, zoek in dat geval altijd eerst een veilige parkeerplaats op voordat u gaat bellen.
Navigeren door de lijst met gesprekken.
* Afhankelijk van de specificaties van de telefoon. 269
04 TELEFONEREN BELLEN - VANUIT HET ADRESBOEK 1
EEN GESPREK AANNEMEN 1
Druk op MENU en selecteer "Telefoon".
Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een pop-upvenster op het display.
2 2
Selecteer "Bellen" en vervolgens "Adresboek". 3
Druk op SRC/TEL of selecteer "JA" om het gesprek aan te nemen, of selecteer "NEE" om het gesprek te weigeren.
Selecteer het gewenste nummer en bevestig uw keuze. Druk op "OK" om het nummer te bellen. U kunt een gesprek ook weigeren door ESC of SRC/TEL even ingedrukt te houden.
270
04 TELEFONEREN GESPREKKEN BEHEREN 1a
OPHANGEN
1b
In het contextmenu: selecteer "Micro OFF" om de microfoon uit te schakelen. selecteer "Micro OFF" uit om de microfoon weer in te schakelen.
Selecteer in het contextmenu "Ophangen" om het gesprek te beëindigen.
1c U kunt ook de toets SRC/TEL even ingedrukt houden om het gesprek te beëindigen.
PRIVÉGESPREK (de gesprekspartner kan niet meeluisteren)
DOORSCHAKELFUNCTIE (om de auto te kunnen verlaten zonder het gesprek te onderbreken) In het contextmenu: selecteer "Doorschakelfunctie" aan om het gesprek via de telefoon voort te zetten. selecteer "Doorschakelfunctie" uit om het gesprek via de auto voort te zetten.
In sommige gevallen moet u deze doorschakelfunctie via de telefoon kiezen. Als het contact is afgezet, wordt de Bluetooth-verbinding automatisch weer tot stand gebracht als het contact weer wordt aangezet (afhankelijk van de specificaties van de telefoon). 271
05 AUDIO-INSTELLINGEN 1 Druk op om het menu met de audio-instellingen op te vragen. Druk op om de volgende instelling op te vragen.
De audio-instellingen AMBIANCE, TREBLE en BASS zijn gescheiden instellingen, die u voor elke geluidsbron apart kunt verrichten.
2 De volgende instellingen zijn mogelijk: AMBIANCE: BASS, TREBLE en LOUDNESS. BALANCE (balans links/rechts), FADER (balans voor/achter). GELUIDSVERDELING (bestuurder of passagier). Automatische volumeregeling.
272
De verdeling van het geluid is een audio-instelling die zorgt voor een optimale geluidsweergave afgestemd op het aantal inzittenden in de auto.
06 CONFIGURATIE WEERGAVE en TAAL INSTELLEN 1
2c Druk op MENU en selecteer "Instelling". Selecteer "Versie" om informatie over de software op te vragen.
2d
2a
Selecteer "Weergave" om het scrollen door de tekst in- of uit te schakelen.
Selecteer "Systeem" om het systeem te updaten. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voor meer informatie.
2b
Selecteer "Taal" om de taal te wijzigen.
273
07 MENUSTRUCTUUR DISPLAY MENU Radio
1
2
2
2
2
Telefoon
1
2
TA
3
RDS
3
Bellen
4
Invoer freq.
4
2 2
2
2
2
2
Normaal Random
1
2
Alle random
2
Herhaling TA
2
3
274
3
Gemiste oproepen
3
Gekozen nummers
3
Ontvangen oproepen
3
Status telefoon
3
Bluetooth
3
Bluetooth beheer
3
Zoeken
3
Instelling
1
3
Oproep info
TXT
Media
3
Directory
4 1
2
Weergave Afrollende tekst
2
2
Taal Deutsch English Español Français Italiano Nederlands Português Português-Brasil Русский Türkçe Versie System
VEELGESTELDE VRAGEN In de volgende tabellen vindt u een antwoord op veelgestelde vragen. VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen (radio, CD...).
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, klankkleur, loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
Controleer of de audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur, loudness) zijn afgestemd op de verschillende geluidsbronnen. Het is raadzaam de audio-functies (bassen, hoge tonen, balans V-A, balans L-R) in de middelste stand te zetten, de klankkleur te selecteren en de functie Loudness in de stand "Actief" te zetten als de CD-speler is geselecteerd en in de stand "Inactief" te zetten als de radio is geselecteerd.
Bij het veranderen van de bassen en hoge tonen wordt de gekozen klankkleur uitgeschakeld. Bij het veranderen van de klankkleur worden de bassen en de hoge tonen op 0 gezet.
De klankkleur is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen. Het is niet mogelijk dit afzonderlijk van elkaar in te stellen, behalve als u een eigen klankkleur hebt ingesteld.
Stel de bassen en hoge tonen of de klankkleur naar eigen wens in.
Bij het veranderen van de balans wordt de geluidsverdeling uitgeschakeld.
De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans.
Stel de balans in of kies een geluidsverdeling naar eigen wens.
275
VEELGESTELDE VRAGEN VRAAG De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).
ANTWOORD
OPLOSSING
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.
Activeer de functie RDS om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is.
De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.) veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het PEUGEOTnetwerk.
Het geluid van de radio valt 1 tot 2 seconden weg.
Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een eventuele sterkere zender voor een betere ontvangst van het station.
Schakel de RDS-functie uit als dit verschijnsel zich te vaak en steeds op hetzelfde traject voordoet.
De functie TA (verkeersinformatie) is ingeschakeld, maar ik krijg geen verkeersinformatie te horen.
De geselecteerde radiozender maakt geen deel uit van het regionale netwerk van zenders die verkeersinformatie uitzenden.
Stem af op een zender die wel verkeersinformatie uitzendt.
De voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).
Het verkeerde golfbereik is geselecteerd.
Druk op de toets SRC/TEL om het golfbereik (FM1 of FM2) te vinden waarin de voorkeuzezenders zijn opgeslagen.
276
VEELGESTELDE VRAGEN VRAAG De CD wordt steeds uitgeworpen of kan niet worden afgespeeld door de CD-speler.
ANTWOORD De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de autoradio gelezen kunnen worden. De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de autoradio wordt herkend.
OPLOSSING -
De CD-speler levert een slechte geluidskwaliteit.
Controleer of de CD met de juiste zijde boven in de speler is geplaatst. Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd. Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk Audio. De CD-speler van de autoradio kan geen DVD's afspelen. De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's is onvoldoende om deze door de autoradio te laten afspelen.
De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit.
Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op de CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op 0, zonder een klankkleurte selecteren.
De Bluetooth-verbinding wordt onderbroken.
De batterijspanning van de randapparatuur is misschien te laag.
Laad de batterij van de randapparatuur op.
Op het display wordt de melding "Storing USB-randapparatuur" of "Randapparatuur niet herkend" weergegeven.
De USB-stick wordt niet herkend. De stick is misschien defect.
Formateer de stick opnieuw.
Een telefoon wordt automatisch aangesloten als een verbinding met een andere telefoon wordt verbroken.
Automatisch verbinding maken heeft voorrang op handmatig verbinding maken.
Verander de instellingen van de telefoon om het automatisch verbinding maken uit te schakelen.
277
VEELGESTELDE VRAGEN VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
De iPod wordt bij het aansluiten op de USBaansluiting niet herkend.
De iPod is niet compatibel met de USB-aansluiting.
De harde schijf of andere randapparatuur wordt bij het aansluiten op de USB-aansluiting niet herkend.
Sommige schijven en randapparatuur hebben meer stroom nodig dan de voeding die de radio levert.
Sluit de randapparatuur op het 230 V- stopcontact, de 12 V-aansluiting of een externe voedingsbron aan. Let op: controleer of de randapparatuur zelf geen signaal van meer dan 5 V afgeeft (kans op schade).
Tijdens streaming audio wordt het geluid tijdelijk onderbroken.
Sommige telefoons geven voorrang aan de handsfree-signaalverbinding.
Schakel de "handsfree"-verbinding uit voor een betere weergave van de streaming-audio.
Bij het afspelen tijdens "Alles random" worden sommige nummers overgeslagen.
De functie "Alles random" kan maximaal 999 nummers lezen.
Na het afzetten van de motor wordt de radio na enkele minuten automatisch uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat. Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
De melding "het audiosysteem is oververhit" verschijnt op het display.
Om het audiosysteem te beschermen tegen een te hoge omgevingstemperatuur, activeert de autoradio automatisch een thermische beveiliging die het geluidsvolume verlaagt of de CD-speler uitschakelt.
Schakel het audiosysteem enkele minuten uit om het systeem te laten afkoelen.
278
AUTORADIO
INHOUDSOPGAVE
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto. Als de motor is afgezet schakelt het systeem zichzelf, na het inschakelen van de eco-mode, uit om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.
01 Basisfuncties
blz.
280
02 Stuurkolomschakelaars
blz.
281
03 Audio
blz.
282
04 Audio-instellingen
blz.
291
05 Menustructuur display
blz.
292
Veelgestelde vragen
blz.
293
279
01 BASISFUNCTIES
Selecteren van de geluidsbron: FM1, FM2, AM, CD, AUX.
Aan/uit en volumeregeling.
280
Instellen van de geluidsweergave: klankkleur, hoge tonen, bassen, loudness, geluidsverdeling links/rechts, voor/achter, automatische volumeregeling.
Weergave van de lijst met radiozenders, de nummers van de CD of de MP3-afspeellijsten. Lang indrukken : updaten van de lijst met radiozenders.
Annuleren van de bewerking. Terugkeren naar het vorige item (menu of afspeellijst).
Automatisch zoeken naar zenders in aflopende/ oplopende volgorde. Selecteren vorige/volgende nummer van de CD. Zoeken in een lijst. Ingedrukt houden : versneld vooruit- of terugspoelen.
Handmatig zoeken naar een vorige / volgende zender. Selecteren vorige/volgende MP3afspeellijst. Zoeken in een lijst.
Toegang tot het algemene menu.
Uitwerpen van de CD.
Selecteren opgeslagen voorkeuzezender. Radio : lang indrukken: opslaan van een zender.
02 STUURKOLOMSCHAKELAARS RADIO : selecteren van vorige/volgende voorkeuzezender. Selecteren van het vorige/volgende item van een menu.
RADIO : automatisch zoeken naar zenders in oplopende volgorde. CD / MP3 : selecteren van het volgende nummer. CD : continu indrukken : versneld vooruitspoelen.
Volume verhogen.
Wijzigen van een geluidsbron. Bevestigen van een selectie.
Mute ; geluid onderbreken : gelijktijdig indrukken van de volumetoetsen. Geluid weer inschakelen: druk op één van de twee volumetoetsen.
Volume verlagen.
RADIO : automatisch zoeken naar zenders in aflopende volgorde. CD / MP3 : selecteren van het vorige nummer. CD : continu indrukken : versneld terugspoelen. 281
03 AUDIO RADIO SELECTEREN VAN EEN ZENDER Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.
Druk op LIST om de lijst met opgeslagen zenders in alfabetische volgorde weer te geven.
1 Druk herhaalde malen op SRC/BAND en selecteer het golfbereik FM1, FM2 of AM.
Selecteer de gewenste zender door op OK te drukken.
SELECTEREN VAN EEN OPGESLAGEN VOORKEUZEZENDER 1
Druk lang op een toets om de zender waar naar geluisterd wordt op te slaan. De naam van de zender wordt weergegeven en er klinkt een geluidssignaal om aan te geven dat de zender is opgeslagen. 1
2 Druk op een toets om de desbetreffende opgeslagen zender te beluisteren.
282
Druk één keer op de toets om naar de volgende of vorige letter te gaan (bijv.. A, B, D, F, G, J, K, ...).
Druk lang op LIST om de lijst met zenders samen te stellen of bij te werken, de audio-ontvangst wordt tijdelijk onderbroken.
03 AUDIO RDS Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren. Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen omdat de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen. 1 Druk op MENU.
2
3
Selecteer "Radio" en bevestig door op OK te drukken. Selecteer "RDS" en bevestig door op OK te drukken.
Selecteer "On" of "Off" om de RDSfunctie in of uit te schakelen, en bevestig de keuze op door OK te drukken.
283
03 AUDIO VERKEERSINFORMATIE BELUISTEREN De functie TA (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar verkeersberichten TA. Om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen. Zodra een verkeersbericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven (Radio, CD, ...) automatisch onderbroken om het verkeersbericht weer te geven TA. Zodra het verkeersbericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.
TEKSTBERICHTEN WEERGEVEN Tekstberichten worden door een radiozender meegestuurd en hebben betrekking op het radiostation of de muziek waar naar geluisterd wordt. 1 Druk op MENU.
1 Druk op MENU om de ontvangst van verkeersinformatie in- of uit te schakelen.
2
2 Selecteer "Radio" en bevestig door op OK te drukken. Selecteer "Trafic TA" en bevestig door op OK te drukken.
3 Selecteer "On" of "Off" om het uitzenden van verkeersinformatie in- of uit te schakelen en bevestig uw keuze door op OK te drukken. 284
Selecteer "Radio" of "Media" (afhankelijk van de geluidsbron) en bevestig door op OK te drukken. Selecteer "INFO TEXT" en bevestig door op OK te drukken.
3 Selecteer "On" of "Off" om de weergave van tekstberichten in- of uit te schakelen en bevestig deze keuze door op OK te drukken.
03 AUDIO CD EEN CD BELUISTEREN
Gebruik alleen CD's met een ronde vorm en een diameter van 12 cm. Bepaalde beveiligingssystemen op de originele CD of zelfgebrande CD's kunnen storingen veroorzaken, ongeacht de kwaliteit van de CD-speler. Plaats zonder op de toets EJECT te drukken, een CD in de CD-speler, deze zal de CD automatisch afspelen.
1 Als er al een CD in de CD-speler is geplaatst die u wilt beluisteren, druk dan herhaalde malen op de toets SRC/BAND tot de CD-functie wordt weergegeven.
2 Druk op een van de toetsen om een nummer van de CD te selecteren. Houd een van de toetsen ingedrukt om versneld vooruit of terug te spoelen.
285
03 AUDIO CD INFORMATIE EN TIPS
De autoradio speelt uitsluitend bestanden met de extensie ".mp3", ".wma", ".wav".
Als de bestanden sterk zijn gecomprimeerd, kan dat een nadelige invloed hebben op de geluidskwaliteit.
Geadviseerd wordt om voor bestandsnamen maximaal 20 karakters te gebruiken en verwijder speciale tekens (bijv. : " ? ; ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen.
De geaccepteerde afspeellijsten moeten van het type .m3u en .pls zijn. Het maximaal aantal herkende bestanden is 5 000 verdeeld over 500 afspeellijsten op maximaal 8 niveaus. 286
De CD-speler kan CD's met maximaal 255 MP3-bestanden afspelen verdeeld over 8 afspeellijsten. Het is echter raadzaam het aantal speellijsten tot twee te beperken om een lange laadtijd van de CD te voorkomen. Bij het afspelen wordt geen rekening gehouden met de mappenstructuur.
Selecteer voor het branden van een CD-R of CD-RW de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joliet. Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld. Het is raadzaam voor een CD niet meer dan één standaard voor het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid (maximaal 4) in voor een optimale geluidskwaliteit. Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken.
03 CD
1 Als er al een CD in het apparaat zit die u wilt beluisteren, druk dan een paar keer op SRC/BAND totdat "CD" wordt weergegeven.
EEN MP3-CD AFSPELEN
2 Plaats een MP3-CD in de speler.
Druk op een van de toetsen om het vorige of volgende nummer te selecteren.
3 Het systeem leest alle afspeellijsten en slaat ze op in het tijdelijke geheugen; dit kan enkele seconden tot enkele minuten duren.
Druk op een van de toetsen om de vorige of volgende afspeellijst te selecteren.
4 Houd een van de toetsen ingedrukt om versneld vooruit of terug te spoelen.
287
03 AUDIO 5
9 Druk op LIST om de menustructuur van de mappen weer te geven.
6 Selecteer een regel uit de lijst.
7
Een pagina overslaan.
8 Selecteer een map /Playlist. Start het afspelen van het gekozen nummer.
288
Omhoog in de menustructuur.
Ga terug naar de eerste map om de indeling te kiezen: Op Mappen : alle mappen met audio-bestanden worden in een algemeen overzicht en alfabetisch geordend weergegeven, zonder dat daarbij rekening is gehouden met de mappenstructuur. Op Playlist : zoals weergegeven in de playlist. -
03 AUDIO AUX-INGANG (AUX) JACK-AANSLUITING 2 De Jack AUX-aansluiting is bedoeld om een extern apparaat aan te sluiten.
1
Druk herhaalde malen op SRC/BAND totdat "AUX" wordt weergegeven.
3 Sluit het externe apparaat met behulp van een adapterkabel (niet meegeleverd) op de Jack-aansluiting aan.
Stel eerst het geluidsvolume op het externe apparaat in.
4 Stel dan het geluidsvolume van de autoradio van de auto in.
De weergave van de informatie en de bediening gebeurt via het externe apparaat.
289
03 AUDIO AFSPEELMETHODE 3 Er zijn verschillende afspeelmethodes : Normaal : de tracks worden in de normale volgorde volgens de afspeellijst afgespeeld. Random : de tracks van een album of een map worden in een willekeurige volgorde afgespeeld. Alle random : alle tracks van alle mediaspelers worden in een willekeurige volgorde afgespeeld. Herhaling : alleen de tracks van dit album of deze map worden afgespeeld.
1 Druk op MENU.
2 Selecteer "Media" en bevestig door op OK te drukken.
290
Kies de gewenste afspeelmethode en bevestig uw keuze met OK om de instellingen op te slaan.
04 AUDIO-INSTELLINGEN 1 Druk op om het menu met de audioinstellingen op te vragen.
2
De audio-instellingen BASS, TREBLE en AMBIANCE kunt u voor elke geluidsbron apart instellen.
De volgende instellingen zijn mogelijk: AMBIANCE, BASS, TREBLE, LOUDNESS, BALANCE, AUTOMATISCHE VOLUMEREGELING.
3 Kies de te wijzigen instelling.
4 Wijzig de instelling en bevestig door op OK te drukken.
291
05 MENUSTRUCTUUR DISPLAY BASISFUNCTIE 1
KEUZE A
2
Keuze A1
2
Keuze A2
1
MENU Radio
1
2
2
2
KEUZE B...
2
Tekstinfo
3
3
Eenheid
1
Afspelen
3
292
TXT DEFIL
RDS
3
2
2
Verkeersinfo
Media
1
Weergave
1
2
Normaal
2
Celsius Farhenheit
Random Alle random Herhaling
Tekstinfo
1
Taal
VEELGESTELDE VRAGEN In de volgende tabellen vindt u een antwoord op veelgestelde vragen. VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen (radio, CD...).
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, klankkleur, loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
Controleer of de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, klankkleur, loudness) zijn afgestemd op de verschillende geluidsbronnen. Het is raadzaam de AUDIO-functies (bassen, hoge tonen, balans V-A, balans L-R) in de middelste stand te zetten, de klankkleur "Geen" te selecteren en de functie Loudness in de stand "Actief" te zetten als de CDspeler is geselecteerd en in de stand "Inactief" te zetten als de radio is geselecteerd.
Bij het veranderen van de bassen en hoge tonen wordt de gekozen klankkleur uitgeschakeld. Bij het veranderen van de klankkleur worden de bassen en de hoge tonen op 0 gezet.
De klankkleur is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen. Het is niet mogelijk dit afzonderlijk van elkaar in te stellen.
Stel de bassen en hoge tonen of de klankkleur naar eigen wens in.
293
VEELGESTELDE VRAGEN VRAAG De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).
ANTWOORD
OPLOSSING
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.
Activeer de functie RDS om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is.
De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.) veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het PEUGEOTnetwerk.
Het geluid van de radio valt 1 tot 2 seconden weg.
Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een eventuele sterkere zender voor een betere ontvangst van het station.
Schakel de RDS-functie uit als dit verschijnsel zich te vaak en steeds op hetzelfde traject voordoet.
De functie TA (verkeersinformatie) is ingeschakeld, maar ik krijg geen verkeersinformatie te horen.
De geselecteerde radiozender maakt geen deel uit van het regionale netwerk van zenders die verkeersinformatie uitzenden.
Stem af op een zender die wel verkeersinformatie uitzendt.
De voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).
Het verkeerde golfbereik is geselecteerd.
Druk op de toets SRC om het golfbereik (AM, FM1, FM2 ) te vinden waarin de voorkeuzezenders zijn opgeslagen.
294
VEELGESTELDE VRAGEN VRAAG De CD wordt steeds uitgeworpen of kan niet worden afgespeeld door de CD-speler.
ANTWOORD De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de autoradio gelezen kunnen worden. De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de autoradio wordt herkend.
OPLOSSING -
De CD-speler levert een slechte geluidskwaliteit.
Controleer of de CD met de juiste zijde boven in de speler is geplaatst. Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd. Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk Audio. De CD-speler van de autoradio kan geen DVD's afspelen. De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's is onvoldoende om deze door de autoradio te laten afspelen.
De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit.
Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op de CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op 0, zonder een klankkleurte selecteren.
Bij het lezen tijdens "Shuffle voor alle media" worden sommige nummers overgeslagen.
De "Shuffle voor alle media" kan maximaal 999 nummers lezen.
Na het afzetten van de motor wordt de radio na enkele minuten automatisch uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat. Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
De melding "het audiosysteem is oververhit" verschijnt op het display.
Om het audiosysteem te beschermen tegen een te hoge omgevingstemperatuur, activeert de autoradio automatisch een thermische beveiliging die het geluidsvolume verlaagt of de CD-speler uitschakelt.
Schakel het audiosysteem enkele minuten uit om het systeem te laten afkoelen.
295
Visuele index
Exterieur Sleutel met afstandsbediening - openen/sluiten - diefstalbeveiliging - follow me home-verlichting - starten - batterij
Lichtschakelaar Led-verlichting Dagrijverlichting Koplampverstelling Statische bochtverlichting Lampen vervangen - koplampen - mistlampen vóór - zijknipperlichten
Buitenspiegels
Portieren - openen/sluiten - centrale vergrendeling - noodbediening Alarmsysteem Ruitbediening
296
43-49
Panoramadak Allesdragers Accessoires
55 172 173-174
101-106 104 104 107 108 150-153
Ruitenwissers Ruitenwisserbladen vervangen
109-112 112, 167
Bagageruimte - openen/sluiten - noodbediening Bandenreparatieset
54 137-142
Parkeerhulp Trekhaak Slepen
99-100 170 168-169
Lampen vervangen - achterlichten - derde remlicht - kentekenplaatverlichting - mistachterlicht
154-156
Brandstoftank, tankbeveiliging
179-182
62-63
43-48
50-51 52-53
Elektronisch stabiliteitsprogramma Bandenspanning Wiel verwisselen - gereedschap - demonteren/monteren
117-119 197 143-149
Visuele index
Interieur
Indeling bagageruimte - hoedenplank - haken - verlichting - riem - sjorogen
77-78
Achterbank Achterzitplaatsen
59-60 61
Kinderzitjes ISOFIX-kinderzitjes Mechanisch kinderslot Elektrisch kinderslot
Voorstoelen
56-58
Airbags
123-126
Indeling interieur 73-76 verlicht dashboardkastje 12V-accessoireaansluiting USB-aansluiting/Jack-aansluiting matten Uitschakeling passagiersairbag 124
127-135 133-135 136 136 Veiligheidsgordels Gevarendriehoek
120-122 79
. 297
Visuele index
Cockpit Plafonnier Sfeerverlichting interieur Binnenspiegel Noodoproep of hulpoproep
Zekeringen dashboard
Touchscreen Datum/tijd instellen
201-254 253
Bluetooth autoradio
255-278
Autoradio
279-295
157-160
Motorkapontgrendeling
Buitenspiegels Ruitbediening, blokkering
USB-aansluiting/Jack-aansluiting Extra USB-aansluiting
176
Zekeringen dashboardkastje
161
Verwarming, ventilatie 65-67 Handbediende airconditioning 67-68 Automatische airconditioning met gescheiden regeling 69-71 Ontwasemen/ontdooien voor 72 Ontwasemen/ontdooien achterruit 72
62-63 52-53
75 75
Handrem
298
113 114 64 116, 199
81
Handgeschakelde vijf-/ zesversnellingsbak Opschakelindicator Gestuurde handgeschakelde versnellingsbak Automatische transmissie Stop & Start-systeem Hill Holder
82 83 84-86 87-89 90-92 93
Visuele index
Cockpit (vervolg) Instrumentenpaneel Verklikkerlampjes Meters Opschakelindicator
Stop & Start-systeem Alarm Parkeerhulp
Boordcomputer met touchscreen
21-22 23-32 33-37 83
Ruitenwisserschakelaar Boordcomputer
90-92 50-51 99-100
Koplampverstelling
107
Lichtschakelaar Richtingaanwijzers
101-106 115 Opslaan van snelheden Snelheidsbegrenzer Snelheidsregelaar
40-42
109-112 38-39, 42
Alarmknipperlichten Vergrendelen/ontgrendelen vanuit het interieur
115
Stuurwiel verstellen Claxon
64 116
47
98 94-95 96-97
. 299
Visuele index
Onderhoud - Gegevens
Niveaus controleren - olie - remvloeistof - koelvloeistof - ruitensproeiervloeistof - brandstofadditief (diesel met roetfilter) Controle van onderdelen - accu - luchtfilter/interieurfilter - oliefilter - roetfilter (diesel) - remblokken/-schijven
184-186
Lampen vervangen - voor - achter
150-156
Brandstoftank leeg (diesel)
12V-accu Spaarfase accu, eco-mode Zekeringen motorruimte
163-165 165, 166 158, 162
Gewichten (benzine) Gewichten (diesel)
190-191 194-195
187-188
Motorkapontgrendeling Onder de motorkap (benzine) Onder de motorkap (diesel) Benzinemotoren Dieselmotoren
300
183
176 177 178 189-191 192-195
Identificatie Afmetingen
197 196
Index
A Aanhangergewichten ............................190, 194 Aansluiting 12V ............................................... 74 ABS ............................................................... 117 Accessoires................................................... 173 Accu ......................................................163, 187 Accu laden ....................................................163 Achterbank ......................................................59 Achterruitverwarming .....................................72 Achteruitrijlicht ......................................154, 155 Afmetingen ....................................................196 Afstandsbediening ............................. 43, 44, 49 Airbags ............................................................32 Airbags vóór.......................................... r 123, 126 Airconditioning ................................................19 Airconditioning (handbediend)...... 14, 66, 67, 72 Airconditioning met gescheiden regeling .......72 Alarmknipperlichten ................................ 79, 115 Alarmsysteem .................................................50 Allesdragers .................................................. 172 Antiblokkeersysteem (ABS).......................... 117 Antispinregeling (ASR) ..................... 27, 30, 117 Armleuning......................................................73 Armleuning vóór.............................................. r 58 ASR ............................................................... 117 Audio-aansluitingen ................................75, 289 Automatische airconditioning .............14, 66, 69 Automatische ruitenwissers.................. 109, 111 Automatische transmissie....................... 87, 188 Automatisch inschakelen alarmknipperlichten .................................... 115 Automatisch inschakelen verlichting ....102, 106 Aux-aansluitingen .........................................289
B Bagageruimte..................................................54 Banden ............................................................19 Bandenreparatieset ......................................137
Bandenspanning .....................................19, 197 Bandenspanningscontrole (met set)............. 137 Batterij afstandsbediening ........................48, 49 Batterij afstandsbediening vervangen ............48 Bekerhouder....................................................73 Beladen ................................................... 19, 172 Benzinemotor................................ r 177, 182, 189 Binnenspiegel .................................................64 Bluetooth (handsfree set) .............................266 Bochtverlichting ............................................108 Boordcomputerr ...................................38, 40, 42 Brandstof................................................. f 19, 182 Brandstofniveaumeter................................... r 179 Brandstoftank........................................ 179, 181 Brandstof tanken........................... 179, 181, 182 Brandstoftank leeg (diesel) ...........................183 Brandstofverbruik............................................19 Brandstofvulklep ................................... 179, 181 Buitenspiegels...........................................62, 63
C CD-/MP3 -speler................................... r 261, 262 CD MP3 ................................................. 260-262 Centrale vergrendeling ...................................44 Claxon ........................................................... 116 Contact ............................................................80 Controle motorolieniveau................................37 Controles................................177, 178, 187, 188
D Dagrijverlichting ............................104, 150, 152 Dashboardkastje ............................................. 74 Derde remlicht...............................................156 Dieselmotor................... r 178, 182, 183, 192, 194
Dimlicht ......................................... 101, 150, 151 Display instrumentenpaneel .............. 38, 40, 83
E Eco-mode......................................................166 Eco-rijden (adviezen) ......................................19 Electronic Stability Program (ESC) ........................ 27, 30, 117, 119 Elektronische remdrukregelaar (REF) .............................. 117 Elektronische startblokkering ...................46, 49 Extra ingang ..................................................289
F Follow me home verlichting ........... 46, 105, 106 Functie snelweg (richtingaanwijzers)............ 115
G Gereedschap ........................................143, 144 Gestuurde handgeschakelde versnellingsbak.............................. 84, 90, 188 Gevarendriehoek ............................................79 Gewichten .............................................190, 194 Grootlicht ....................................... 101, 150, 151
. 301
Index
H Haken ..............................................................78 Halogeenlampen ...........................................150 Handgeschakelde versnellingsbak........................ 82, 83, 90, 188 Handrem .................................................81, 188 Handsfree set ................................................266 Hill-Holderr ....................................................... 93 Hoedenplank ...................................................78 Hoofdsteunen ..................................................56 Hoofdsteunen achterr ...................................... 59 Hoofdsteunen verstellen ...........................56, 57 Hoofdsteunen vóór.......................................... r 57 Hoogte- en diepteverstelling stuurwiel ...........64 Hoogteverstelling veiligheidsgordels.... 120, 121 Hulpoproep............................................116, 200
I Identificatie (stickers) ....................................197 Identificatie auto............................................197 Identificatieplaatjes constructeur..................197 Indeling bagageruimte ....................................77 Indeling interieurr ....................................... 73, 74 Inhoud brandstoftank .................................... 179 Instrumentenpanelen ......................................21 Interieurfilter.................................................. r 187 Interieurfilter (vervangen) .............................187 Interieurverlichting ................................ 113, 114 ISOFIX bevestigingen...................................133 ISOFIX kinderzitjes................................133-135
J JACK-aansluiting ............................................75
302
K Kaartleeslampjes .......................................... 113 Kentekenplaatverlichting ..............................156 Kinderbeveiliging ..........................................136 Kinderen.........................................131, 133-135 Kinderen (veiligheid) .....................................136 Kinderzitjes .................................... 127, 130-132 Kleurcode lak ................................................197 Klokje (instellen)..............................................36 Koelvloeistoftemperatuur................................ r 33 Koelvloeistoftemperatuurmeterr ...................... 33 Kofferdeksel sluiten ........................................54 Koplampverstelling........................................107 Krik ........................................................143, 144
L Laden accu....................................................163 Lampen vervangen .......................150, 154, 155 Lekke band....................................................137 Lichtschakelaarr ..................................... 101, 105 Lokaliseren van de auto..................................46 Luchtfilterr ...................................................... 187 Luchtfilter (vervangen) ..................................187 Luchtrecirculatie..............................................69
Mistlampen vóór.................... r 103, 108, 153, 156 Monteren allesdragers .................................. 172 Motoren .........................................189, 192, 194 Motorkap ....................................................... 176 Motorkapsteun .............................................. 176 Motorolieniveaumeterr ............................. 37, 184 MP3 (CD) ..............................................261, 262
N Niveau brandstofadditief diesel ....................186 Niveau koelvloeistof................................ f 33, 185 Niveau remvloeistoff ...................................... 184 Niveau ruitensproeiervloeistof...................... f 185 Niveaus controleren.............................. 184-186 Niveaus en controles ............. 177, 178, 184-186 Noodbediening achterklep..............................54 Noodoproep ..........................................116, 200 Noodremassistentie (AFU) ........................... 117 Nulstelling onderhoudsindicatorr ..................... 36
O M Matten .............................................................76 Mat verwijderen ..............................................76 Menustructuren display ........................274, 292 Milieu .........................................................19, 48 Milieubewust rijden .........................................19 Mistachterlicht...............................103, 154, 155 Mistlampen....................................................150
Oliefilter......................................................... r 187 Oliefilter (vervangen) ....................................187 Olieniveau ............................................... 37, 184 Oliepeilstok ............................................. 37, 184 Onder de motorkap ............................... 177, 178 Onderhoudscontroles .....................................19 Onderhoudsindicatorr ...................................... 35 Ontdooien.................................................. 67, 72 Ontgrendelen ..................................................43
Index
Ontgrendelen bagageruimte...........................54 Ontluchten brandstofsysteem.......................183 Ontwasemen............................................. 67, 72 Opbergvakken.....................................58, 73, 74 Opbergvakken portieren .................................73 Openen bagageruimte ....................................54 Openen brandstofvulklep.............................. 179 Openen motorkap ......................................... 176 Openen portieren............................................43 Openen zonnescherm panoramadak .............55 Opschakelindicatorr ......................................... 83 Overzicht gewichten .............................190, 194 Overzicht motoren ........................189, 192, 194 Overzicht zekeringen ....................................157
P Panoramadak ..................................................55 Parkeerhulp achter.......................................... r 99 Parkeerlichten .............................. 101, 104, 105, 150, 152, 154, 155 PEUGEOT CONNECT ASSISTANCE..........200 PEUGEOT CONNECT SOS .........................200 Plafonnierr ...................................................... 113 Portieren sluiten..............................................44
R Radio .............................................................257 Regeling luchtopbrengst .................................69 Regeling luchtverdeling ..................................69 Regelmatige controles .......................... 187, 188 Regelmatig onderhoud ...................................19 Regeneratie roetfilterr .................................... 187 Remblokken ..................................................188
Remlichten ............................................154, 155 Remmen ........................................................188 Remschijven..................................................188 Reservewiel ..........................................143, 144 Reservoir ruitensproeiers .............................185 Richtingaanwijzers ....................... 105, 115, 150, 151, 154, 155 Roetfilter................................................ r 186, 187 Ruitbediening ..................................................52 Ruitensproeier achterr ................................... 110 Ruitensproeiers ............................................. 110 Ruitenwisser achterr ...................................... 110 Ruitenwisserbladen vervangen ............ 112, 167 Ruitenwissers........................................ 109, 111 Ruitenwisserschakelaar......................... r 109-111
S Schakelaars stoelverwarming ........................58 Selectiehendel automatische transmissie ...................................................87 Selectiehendel gestuurde handgeschakelde versnellingsbak .......84, 188 Selectiehendel handgeschakelde versnellingsbak.............................................82 Serienummer auto ........................................197 Set voor tijdelijke bandenreparatie ............... 137 Sfeerverlichting ............................................. 114 Sjorogen..........................................................77 Slepen van een auto .....................................168 Sleutel .......................................................43, 44 Sleutel met afstandsbediening .................46, 49 Snelheidsbegrenzer.................................. r 94, 98 Snelheidsregelaar.................................... r 96, 98 Spaarfase......................................................165 Starten van de auto.............................80, 84, 87 Stilzetten van de auto .........................80, 84, 87 Stoelen achter........................................... r 57, 61
Stoelen verstellen ...........................................56 Stoelverwarming .............................................58 Stop & Start.........42, 72, 90, 163, 176, 179, 187 Streaming audio Bluetooth ...........................265 Stuurslot ..........................................................46 Stuurwiel (verstellen) ......................................64 Supervergrendeling ........................................45 Synchroniseren afstandsbediening ................48
T Tankbeveiliging ............................................. 181 Technische gegevens ...........189, 190, 192, 194 Te laag brandstofniveau................................ 179 Temperatuurregeling.......................................69 Tijdelijke bandenspanning (met set) ............. 137 Tijd instellen ....................................................36 Toegang tot de achterbank ( 3-deurs) ............57 Toevoer van buitenlucht..................................69 Touchscreen....................................................40 Trekhaak........................................................ 170
U Uitschakelen airbag passagierr ..................... 123 USB-aansluiting ......................................75, 263
. 303
Index
V Veiligheidsgordels..................................120-122 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen ....................... 123, 127, 131, 133-135 Ventilatie........................................ 14, 19, 65-67 Ventilatieroosters ............................................65 Vergrendeling kofferdeksel.............................54 Verkeersinformatie (TA)................................259 Verklikkerlampjes................................23, 27, 28 Verlichting overdag .......................104, 150, 152 Versnellingshendel..........................................19 Verwarming .........................................14, 19, 67 Voorstoelen .....................................................56
W Waarschuwingssignaal sleutel in contact ......80 Waarschuwing vergeten verlichting..............103 Wiel demonteren...........................................146 Wiel monteren...............................................146 Wiel verwisselen ...................................143, 144 Window-airbags ....................................125, 126
Z Zekeringen ....................................................157 Zekeringen vervangen ..................................157 Zekeringkast dashboard ...............................157 Zekeringkast motorruimte .............................157 Zij-airbags .............................................125, 126 Zijknipperlicht................................................153 Zonnescherm (panoramadak) ........................55 Zuinig rijden ....................................................19
304
Dit instructieboekje behandelt alle beschikbare uitrustingen van dit model. Uw auto is, afhankelijk van het uitrustingsniveau, de uitvoering en de specifieke kenmerken voor het land waarvoor de auto bestemd is, slechts van een deel van de in dit boekje vermelde uitrustingen voorzien. Aansprakelijkheid voor de gegeven beschrijvingen en illustraties wordt niet aanvaard. Automobiles PEUGEOT behoudt zich het recht voor tussentijds wijzigingen aan te brengen in de door haar gevoerde modellen en de bijbehorende uitrusting en accessoires, zonder verplicht te zijn dit instructieboekje aan te passen.
Dit instructieboekje maakt onlosmakelijk deel uit van uw auto. Vergeet niet dit boekje bij doorverkoop van uw auto aan de nieuwe eigenaar te geven.
Reproductie of vertaling, zelfs gedeeltelijk, is verboden zonder schriftelijke toestemming van Automobiles PEUGEOT.
Automobiles PEUGEOT verklaart dat, door toepassing van de voorschriften in de Europese regelgeving (Richtlijn 2000/53) met betrekking tot autowrakken, wordt voldaan aan de in deze richtlijn gestelde doelen en dat recycleerbare materialen worden gebruikt voor de fabricage van producten die door haar worden verkocht.
Neem voor alle werkzaamheden aan uw auto contact op met een gekwalificeerde werkplaats die beschikt over de juiste technische informatie, vakkennis en apparatuur. Het PEUGEOT-netwerk is in staat u dit te bieden.
Néerlandais
Gedrukt in de EU
09-11
Néerlandais
www.peugeot.com
NE. 11.A9.0070