Zaaknummer
:
CBHO 2015/293 en 2015/293.1
Rechter(s)
:
mr. Olivier
Datum uitspraak
:
12 januari 2016
Partijen
:
Appellant en Haagse Hogeschool
Trefwoorden
:
Artikelen
:
Uitspraak
:
Hoofdoverwegingen
:
bindend negatief studieadvies BNSA duidelijkheid herkansing kwalitatief onverwijlde spoed persoonlijke omstandigheden propedeuse propedeutisch examen studievoortgangsnorm termijn uitstel voorlopige voorziening voorwaarden zorgvuldigheid WHW: artikel 7.8b, eerste lid artikel 7.9, eerste lid artikel 7.66, tweede lid Awb:artikel 3:2 van de Awb artikel 8:81 artikel 8:86 Onderwijs en Examenregeling van de Opleiding tot Leraar basisonderwijs 2014-2015: artikel 7.2, eerste lid artikel 7.9, eerste lid Beroep: ongegrond Verzoek: afgewezen 2.6. Verzoekster betoogt dat het CBE ten onrechte heeft overwogen dat de examencommissie haar in redelijkheid een bindend negatief studieadvies heeft kunnen geven. Daartoe voert zij aan dat de examencommissie in de beslissing van 21 juli 2014, waarbij het geven van een bindend studieadvies is uitgesteld, onder voorwaarden “geen” heeft opgenomen en derhalve niet heeft toegelicht dat zij binnen twee jaar de propedeuse diende te behalen. Verzoekster voert verder aan dat voor haar de studievoortgangsnorm voor het eerste jaar zou moeten gelden, nu zij zich opnieuw in jaar één moest inschrijven, en dat zij aan die norm voldoet. Tot slot voert verzoekster aan dat zij de potentie heeft om de opleiding met succes af te ronden. Dit wordt volgens haar onderschreven door haar studieloopbaanbegeleider, stagebegeleiders en haar docent van het vak Rekenen B. 2.6.1. Uit de e-mail van 16 juli 2014 blijkt niet ondubbelzinnig aan welke studievoortgangsnorm verzoekster na studiejaar 2014-2015 moest voldoen. De mededeling dat uitstel van een bindend studieadvies wordt verleend mits verzoekster volgend studiejaar in jaar één start, doet veronderstellen dat zij in het studiejaar 2014 2015 opnieuw in jaar één mocht starten als ware dat voor haar het eerste jaar van inschrijving voor de opleiding Opleiding tot Leraar Basisonderwijs, zodat zij aan het einde van dat studiejaar de studievoortgangsnorm voor het eerste jaar moest hebben behaald. Anderzijds staat in de e-mail van 16 juli 2014 vermeld dat verzoekster uiterlijk op 31 augustus 2015 de propedeuse moet hebben behaald. In de beslissing van 21 juli 2014 staan geen voorwaarden en is voorts niet vermeld aan welke studievoortgangsnorm verzoekster na studiejaar 2014-2015 moest voldoen. Dit is in strijd met artikel 7.9, eerste lid, van de OER. In de e-mail van 16 juli 2015 heeft de examencommissie vermeld
dat verzoekster 54 studiepunten van de propedeuse heeft behaald. Ter zitting van het CBE is aan de examencommissie gevraagd om uit te leggen dat op een uitdraai van door verzoekster behaalde cijfers staat dat zij 45 studiepunten heeft gehaald van het “basisprogramma” en zij 9 studiepunten heeft gehaald die als “overig” zijn aangemerkt. De examencommissie heeft daarop geantwoord dat de 9 als “overig” aangemerkte studiepunten in het studiejaar 2013-2014 zijn behaald. In het bij het College ingediende verweerschrift heeft het CBE zich op het standpunt gesteld dat verzoekster van het propedeuseprogramma slechts 45 studiepunten heeft gehaald en dat de 9 als “overig” aangemerkte studiepunten buiten het programma zijn behaald, zodat zij na studiejaar 2014 2015 niet aan de studievoortgangsnorm voor het eerste jaar voldeed. Gelet hierop is niet duidelijk hoeveel studiepunten van het propedeuseprogramma verzoekster aan het eind van studiejaar 2014-2015 had behaald. Het is aan de examencommissie om voorafgaand aan het geven van een bindend negatief studieadvies daarover duidelijkheid te verkrijgen. Door bij het nemen van de beslissing van 20 juli 2015 hierover kennelijk geen duidelijkheid te hebben, heeft de examencommissie Educatie van De Haagse Hogeschool in strijd met artikel 3:2 van de Awb gehandeld. Ter zitting van het CBE is aan de orde gesteld dat verzoekster op 1 juli 2015, kort voor de beslissing waarbij het bindend negatief studieadvies is gegeven, heeft verzocht om een extra herkansing voor het vak Rekenen B. Ter zitting van het College is namens het CBE toegelicht dat geen beslissing is genomen op dit verzoek. Het had op de weg van de examencommissie gelegen om in de beslissing van 20 juli 2015 te motiveren waarom het verzoek om een extra herkansing volgens de examencommissie niet aan het geven van een bindend negatief studieadvies in de weg stond. Het CBE heeft, gelet op het voorgaande, ten onrechte niet onderkend dat de examencommissie bij het nemen van de beslissing van 20 juli 2015 onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht en tevens de beslissing onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd. Het betoog slaagt. Uitspraak in de zaak tussen: [naam], wonende te [woonplaats], appellante, en het College van Beroep voor de Examens van de Haagse Hogeschool (hierna: het CBE), verweerder. 1.
Procesverloop
Bij beslissing van 20 juli 2015 heeft de examencommissie Educatie namens de faculteitsdirecteur verzoekster een bindend negatief studieadvies gegeven voor de opleiding Opleiding tot Leraar Basisonderwijs. Bij beslissing van 9 november 2015 heeft het CBE het door verzoekster daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing heeft verzoekster beroep ingesteld. Voorts heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter van het College heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 januari 2016, waar verzoekster, bijgestaan door mr. M. Leijstra, advocaat te Den Haag, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.J.A.W. Franssen, secretaris van het CBE, zijn verschenen. 2.
Overwegingen
2.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 7.66, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW), gelezen in verbinding met artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Ingevolge artikel 7.66, tweede lid, van de WHW, gelezen in verbinding met artikel 8:86, eerste lid, van de Awb, kan de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. 2.2. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Verzoekster en het CBE hebben ter zitting toestemming gegeven. 2.3. Ingevolge artikel 7.8b, eerste lid, van de WHW brengt het instellingsbestuur van een bekostigde universiteit of hogeschool iedere student uiterlijk aan het einde van diens eerste jaar van inschrijving voor de propedeutische fase van een voltijdse of duale bacheloropleiding advies uit over de voortzetting van zijn studie binnen of buiten de bacheloropleiding. Ingevolge het tweede lid kan het instellingsbestuur onverminderd het eerste lid het advies aan de student uitbrengen zolang deze het propedeutisch examen niet met goed gevolg heeft afgelegd. Ingevolge het derde lid kan het instellingsbestuur aan een advies, als bedoeld in het eerste of tweede lid, ten aanzien van opleidingen die daartoe door het instellingsbestuur zijn aangewezen, binnen het in het tweede lid bedoelde tijdvak, doch niet eerder dan tegen het einde van het eerste jaar van inschrijving, een afwijzing verbinden. Deze afwijzing kan slechts worden gegeven, indien de student naar het oordeel van het instellingsbestuur, met inachtneming van zijn persoonlijke omstandigheden, niet geschikt moet worden geacht voor de opleiding doordat zijn studieresultaten niet voldoen aan de vereisten die het bestuur daaromtrent heeft vastgesteld. Ingevolge het zesde lid stelt het instellingsbestuur ter uitvoering van de voorgaande leden nadere regels vast. Ingevolge artikel 7.2, eerste lid, van de Onderwijs en Examenregeling van de opleiding Opleiding tot Leraar basisonderwijs 2014-2015 (hierna: de OER) is aan de studievoortgangsnorm voor het eerste jaar van inschrijving voldaan indien de student ten minste 50 studiepunten uit de propedeutische fase heeft behaald en heeft voldaan aan het kwalitatief criterium. Ingevolge het vierde lid is aan de studievoortgangsnorm voor het tweede jaar van inschrijving voldaan indien de student het propedeutisch examen heeft behaald. Ingevolge artikel 7.9, eerste lid, kan de examencommissie beslissen om het uitbrengen van het studieadvies uit te stellen indien de persoonlijke omstandigheden van de student hiertoe aanleiding geven. Aan dit uitstel wordt een termijn verbonden, waarna alsnog een studieadvies wordt uitgebracht. Ook wordt aangegeven aan welke studievoortgangsnorm de student na deze termijn dient te voldoen. Tevens kan de examencommissie beslissen om nadere voorwaarden aan het uitstel te verbinden. De beslissing tot uitstel, inclusief de termijn, de studievoortgangsnorm waaraan na uitstel moet zijn voldaan en de eventuele nadere voorwaarden, wordt schriftelijk of per e-mail uitgebracht door de examencommissie. 2.4. Verzoekster is in september 2013 gestart met de opleiding Opleiding tot Leraar Basisonderwijs. Vanaf januari 2014 heeft zij hinder ondervonden van een ziekte. Bij e-mail van 16 juli 2014 is verzoekster medegedeeld dat de examencommissie heeft besloten wegens deze medische problemen uitstel te verlenen van het geven van een bindend negatief studieadvies, mits zij volgend studiejaar in jaar één start. Voorts heeft de examencommissie vermeld dat zij uiterlijk op 31 augustus 2015 de propedeuse moet hebben behaald. Tot slot is vermeld dat zij hierover nog een officiële brief ontvangt. Bij beslissing van 21 juli 2014 heeft de examencommissie verzoekster medegedeeld dat het geven van een bindend studieadvies wordt uitgesteld tot 1 september 2015 en de examencommissie, indien verzoekster op die datum niet voldoet aan de vermelde voorwaarden, alsnog kan besluiten een bindend negatief studieadvies te geven. Onder het kopje “voorwaarden” staat vermeld “geen”. Bij e-mail van 1 juli 2015 heeft verzoekster de examencommissie verzocht om een extra herkansing voor het vak Rekenen B. Bij e-mail van 16 juli 2015 is verzoekster medegedeeld dat de examencommissie heeft besloten een bindend negatief studieadvies aan verzoekster te geven, omdat zij op dat moment 54 studiepunten heeft gehaald en nog 6 studiepunten van de propedeuse mist. Voorts is vermeld dat verzoekster hierover ook nog een brief per post ontvangt.
Bij beslissing van 20 juli 2015 heeft de examencommissie namens de faculteitsdirecteur een bindend negatief studieadvies gegeven, omdat verzoekster niet binnen twee jaar na inschrijving de propedeuse van de opleiding heeft behaald. 2.5. Het CBE heeft overwogen dat er geen causaal verband bestaat tussen het niet halen van vakken in de maanden maart tot en met juni 2015 en de ziekte die verzoekster had, nu zij in die maanden geen hinder van de ziekte meer ondervond. Voorts heeft het CBE overwogen dat voor verzoekster, net als voor anderen die na het eerste jaar een uitgesteld of aangehouden advies hebben gekregen, geldt dat zij in het tweede jaar de propedeuse diende te behalen. 2.6. Verzoekster betoogt dat het CBE ten onrechte heeft overwogen dat de examencommissie haar in redelijkheid een bindend negatief studieadvies heeft kunnen geven. Daartoe voert zij aan dat de examencommissie in de beslissing van 21 juli 2014, waarbij het geven van een bindend studieadvies is uitgesteld, onder voorwaarden “geen” heeft opgenomen en derhalve niet heeft toegelicht dat zij binnen twee jaar de propedeuse diende te behalen. Verzoekster voert verder aan dat voor haar de studievoortgangsnorm voor het eerste jaar zou moeten gelden, nu zij zich opnieuw in jaar één moest inschrijven, en dat zij aan die norm voldoet. Tot slot voert verzoekster aan dat zij de potentie heeft om de opleiding met succes af te ronden. Dit wordt volgens haar onderschreven door haar studieloopbaanbegeleider, stagebegeleiders en haar docent van het vak Rekenen B. 2.6.1. Uit de e-mail van 16 juli 2014 blijkt niet ondubbelzinnig aan welke studievoortgangsnorm verzoekster na studiejaar 2014-2015 moest voldoen. De mededeling dat uitstel van een bindend studieadvies wordt verleend mits verzoekster volgend studiejaar in jaar één start, doet veronderstellen dat zij in het studiejaar 2014-2015 opnieuw in jaar één mocht starten als ware dat voor haar het eerste jaar van inschrijving voor de opleiding Opleiding tot Leraar Basisonderwijs, zodat zij aan het einde van dat studiejaar de studievoortgangsnorm voor het eerste jaar moest hebben behaald. Anderzijds staat in de e-mail van 16 juli 2014 vermeld dat verzoekster uiterlijk op 31 augustus 2015 de propedeuse moet hebben behaald. In de beslissing van 21 juli 2014 staan geen voorwaarden en is voorts niet vermeld aan welke studievoortgangsnorm verzoekster na studiejaar 2014-2015 moest voldoen. Dit is in strijd met artikel 7.9, eerste lid, van de OER. In de e-mail van 16 juli 2015 heeft de examencommissie vermeld dat verzoekster 54 studiepunten van de propedeuse heeft behaald. Ter zitting van het CBE is aan de examencommissie gevraagd om uit te leggen dat op een uitdraai van door verzoekster behaalde cijfers staat dat zij 45 studiepunten heeft gehaald van het “basisprogramma” en zij 9 studiepunten heeft gehaald die als “overig” zijn aangemerkt. De examencommissie heeft daarop geantwoord dat de 9 als “overig” aangemerkte studiepunten in het studiejaar 2013-2014 zijn behaald. In het bij het College ingediende verweerschrift heeft het CBE zich op het standpunt gesteld dat verzoekster van het propedeuseprogramma slechts 45 studiepunten heeft gehaald en dat de 9 als “overig” aangemerkte studiepunten buiten het programma zijn behaald, zodat zij na studiejaar 2014-2015 niet aan de studievoortgangsnorm voor het eerste jaar voldeed. Gelet hierop is niet duidelijk hoeveel studiepunten van het propedeuseprogramma verzoekster aan het eind van studiejaar 2014-2015 had behaald. Het is aan de examencommissie om voorafgaand aan het geven van een bindend negatief studieadvies daarover duidelijkheid te verkrijgen. Door bij het nemen van de beslissing van 20 juli 2015 hierover kennelijk geen duidelijkheid te hebben, heeft de examencommissie Educatie van De Haagse Hogeschool in strijd met artikel 3:2 van de Awb gehandeld. Ter zitting van het CBE is aan de orde gesteld dat verzoekster op 1 juli 2015, kort voor de beslissing waarbij het bindend negatief studieadvies is gegeven, heeft verzocht om een extra herkansing voor het vak Rekenen B. Ter zitting van het College is namens het CBE toegelicht dat geen beslissing is genomen op dit verzoek. Het had op de weg van de examencommissie gelegen om in de beslissing van 20 juli 2015 te motiveren waarom het verzoek om een extra herkansing volgens de examencommissie niet aan het geven van een bindend negatief studieadvies in de weg stond. Het CBE heeft, gelet op het voorgaande, ten onrechte niet onderkend dat de examencommissie bij het nemen van de beslissing van 20 juli 2015 onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht en tevens de beslissing onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd. Het betoog slaagt. 2.7. Het beroep is gegrond. De beslissing van het CBE van 9 november 2015 dient te worden vernietigd. Het College ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Het College zal het door verzoekster bij het CBE ingestelde administratief beroep gegrond verklaren en de beslissing van de examencommissie van 20 juli 2015 vernietigen. Hetgeen verzoekster overigens heeft aangevoerd
behoeft geen bespreking. Aangezien de beslissing tot het geven van een bindend negatief studieadvies wordt vernietigd, is er geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. 2.8. Het CBE dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. 3.
Beslissing Het College Rechtdoende: I. II. III. IV. V. VI. VII.
VIII.
verklaart het beroep gegrond; vernietigt de beslissing van het College van Beroep voor de Examens van de Haagse Hogeschool van 9 november 2015; verklaart het bij het College van Beroep voor de Examens van de Haagse Hogeschool ingestelde administratief beroep gegrond; vernietigt de namens de faculteitsdirecteur door de examencommissie Educatie van de Haagse Hogeschool genomen beslissing van 20 juli 2015; bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde beslissing van 9 november 2015; wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af; veroordeelt het College van Beroep voor de Examens van de Haagse Hogeschool tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1488,00 (zegge: veertienhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; verstaat dat het College van Beroep voor de Examens van de Haagse Hogeschool het door verzoekster betaalde griffierecht voor de behandeling van het beroep en het verzoek van € 90,00 (zegge: negentig euro) aan haar vergoedt.