COLLEGE VAN BEROEP VOOR DE EXAMENS Uitspraak inzake het beroep d.d. 10 februari 2012, ontvangen op 14 februari 2012, aangevuld op 15 februari 2012, van X, hierna te noemen appellant, tegen het besluit van de examencommissie van de Tilburg Law School van 10 februari 2012, hierna te noemen verweerster, waarbij appellant werd meegedeeld dat hij niet kan deelnemen aan de cursus ‘Oefenrechtbank’ en het besluit van 16 februari 2012 waarbij appellant op schrift werd meegedeeld dat hij geen extra tentamengelegenheid krijgt voor de cursussen ‘Elementair Privaatrecht A’ en ‘Ondernemings- en Insolventierecht’. Appellant heeft, naast zijn beroep in de hoofdzaak, tevens verzocht om een voorlopige voorziening, inhoudende dat hij voorlopig kan deelnemen aan de cursus Oefenrechtbank. De voorzitter van het college heeft, na verweerster haar zienswijze op het verzoek te hebben gevraagd, op 15 februari 2012 een voorlopige voorziening getroffen, inhoudende dat verweerster wordt opgedragen zijn deelname aan het vak Oefenrechtbank voorlopig toe te staan, met dien verstande dat afhankelijk van de uitkomst van het ingestelde beroep de toelating tot de cursus al dan niet gecontinueerd kan worden. In reactie op de uitnodiging van het college om na te gaan of een minnelijke schikking van het geschil mogelijk zou zijn liet verweerster weten dat dit niet mogelijk bleek. Verweerster heeft op 17 februari 2012 verweer ingediend. Op donderdag 23 februari 2012 heeft het college een openbare zitting gehouden ter behandeling van het beroep. Appellant was daarbij aanwezig. Namens verweerster verscheen Y. Tijdens de zitting zijn partijen in de gelegenheid gesteld hun standpunt nader toe te lichten en vragen van het college te beantwoorden. Appellant stelt beroep in tegen het besluit hem geen toegang te geven tot de cursus Oefenrechtbank. Om deel te mogen nemen aan de Oefenrechtbank moet men 119 ECTS hebben behaald. Appellant heeft op het moment van instellen van beroep 110 ECTS behaald. Appellant betoogt dat er sprake is geweest van bijzondere familieomstandigheden ten tijde van de tentamens die in december 2011 plaatsvonden. Door deze omstandigheden zijn niet al deze tentamens met een voldoende afgerond, aldus appellant. In zijn beroepschrift geeft appellant aan dat hij voor drie cursussen, met een totale studielast van 22 ECTS in overleg met de studieadviseur een vervangend tentamen heeft aangevraagd. Voor een van de drie cursussen, ‘Strafrechtelijke aansprakelijkheid’, heeft appellant een extra tentamengelegenheid gekregen en voor de cursussen ‘Elementair Privaatrecht A’ en ‘Ondernemings- en Insolventierecht’ niet. Indien appellant namelijk deze cursussen zou behalen, zou hij voldoende studiepunten hebben om aan de Oefenrechtbank deel te mogen nemen. Appellant geeft aan dat hij op 12 december 2011 twee tentamens had, zowel voor de cursus Elementair Privaatrecht A als voor de cursus Ondernemings- en Insolventierecht. Appellant stelt dat hij tijdens het eerste tentamen zijn mobiele telefoon aan de surveillant had gegeven en werd weggeroepen, omdat zijn vrouw op het punt stond te bevallen. In het ziekenhuis aangekomen bleek het ‘vals alarm’ te zijn en is appellant teruggegaan naar de universiteit om zijn tweede tentamen te gaan maken. Appellant geeft ter zitting aan dat hij voor het tweede tentamen te laat binnenkwam en dat hij tijdens dit tweede tentamen wederom is weggeroepen. Appellant toont een bewijsstuk van het Uitspraak 868
ziekenhuis waaruit blijkt dat zijn vrouw op de bewuste dag in het ziekenhuis opgenomen is geweest. Op de vraag van het college of appellant een en ander tijdig heeft gemeld bij verweerster toont hij een contactformulier dat hij heeft ingevuld en uitgeprint en, aldus appellant, enige dagen na de geboorte van zijn dochter per post heeft opgestuurd naar verweerster. Appellant stelt bovendien dat hij voor de tweede gelegenheid van de cursus Elementair Privaatrecht A op 16 januari 2012 een 4.8 heeft behaald. Dat is hoger dan een 4.5 zoals vermeld op de website; appellant stelt hiermee te voldoen aan de voorwaarden om voor een extra tentamen in aanmerking te komen. Dit geldt ook voor Ondernemings- en Insolventierecht: voor de herkansing op 16 januari 2012 behaalde hij een 5. Volgens appellant is er sprake van bijzondere omstandigheden en hij stelt bovendien een en ander tijdig bij verweerster te hebben gemeld. Het is appellant niet duidelijk waarom hij voor één cursus wel een extra tentamengelegenheid heeft gekregen en voor de twee andere cursussen niet. Ter zitting geeft appellant aan van mening te zijn dat er een uitzondering op de regel, dat men 119 ECTS moet hebben behaald voor deelname aan de Oefenrechtbank, gemaakt zou moeten kunnen worden. Daarnaast meldt appellant er van op de hoogte te zijn dat er studenten zijn die deelnemen aan de Oefenrechtbank terwijl zij nog geen 119 ECTS hebben behaald. Verweerster meldt dat een student op grond van artikel 14 lid 3 van de Onderwijs- en examenregeling van de bacheloropleidingen van Tilburg Law School 2011-2012 (hierna te noemen: de regeling) mag deelnemen aan de Oefenrechtbank als de student op het moment dat het onderwijs in die cursus begint ten minste 119 ECTS in de desbetreffende bacheloropleiding heeft behaald. Appellant heeft 110 ECTS behaald en voldoet niet aan de ingangseis. Appellant beroept zich op bijzondere omstandigheden die hem recht zouden geven op vervangende tentamens voor drie cursussen. Verweerster legt uit beleid te hebben met betrekking tot het al dan niet verlenen van extra tentamengelegenheden, dat zij op haar website toelicht. Verweerster kan een vervangend tentamen toestaan aan een student die tijdig meldt dat hij door bijzondere omstandigheden niet kan deelnemen aan een tentamenkans. In beginsel moet de student dat melden vóór aanvang van het tentamen. Verweerster wil voorkomen dat studenten zich pas melden nadat het tentamen is gezien en na het bekend worden van de uitslag van het tentamen. De student moet daarnaast aan de andere tentamengelegenheid hebben deelgenomen en daarvoor een serieuze poging hebben gedaan (dat wil zeggen: een 4,5 of een 5 hebben behaald). Volgens verweerster heeft appellant aangegeven van deze regels op de hoogte te zijn. Appellant heeft bij verweerster nimmer melding gemaakt van bijzondere omstandigheden betreffende de tentamens van 12 december 2012, aldus verweerster. Appellant geeft aan dat hij het contactformulier vrij snel na de tentamens ook heeft gepost; volgens verweerster is dit echter niet bij haar aangekomen. Verweerster laat weten dat het verzoek van appellant om drie extra tentamengelegenheden is gedateerd op 15 januari 2012, maar pas door verweerster is ontvangen op 13 februari 2012. Verweerster geeft aan het verzoek om een vervangend tentamen voor de cursus Strafrechtelijke aansprakelijkheid te hebben gehonoreerd, aangezien door de surveillant een proces-verbaal is opgemaakt dat appellant tijdens het tentamen onwel werd. Appellant kon tevens een verklaring van een arts overleggen. Verweerster is in principe van mening dat het gezien hebben van een tentamen geldt als het benutten van een kans maar verweerster heeft het ziek worden tijdens het tentamen toch geaccepteerd als bijzondere omstandigheid en “tijdige” Uitspraak 868
melding. Bovendien heeft hij voor de andere tentamengelegenheid een 5 behaald. Appellant is om die reden de gelegenheid geboden van een vervangend tentamen. Verweerster geeft aan dat appellant te kennen heeft gegeven bij het tentamen van Elementair Privaatrecht A, dat plaatsvond op 12 december 2011, te zijn weggeroepen. Appellant heeft die dag het tentamen gezien en (deels) gemaakt. Appellant heeft derhalve deelgenomen en daarmee een kans benut, aldus verweerster. Ter zitting geeft verweerster aan dat het voor haar nu ook niet meer te controleren is of appellant vanwege bijzondere omstandigheden is weggeroepen. Appellant had namelijk van het bestaan van bijzondere omstandigheden bij verweerster tijdig melding kunnen doen maar heeft dit, ondanks het feit dat hij op de hoogte was van de regeling, niet gedaan. Een en ander werd verweerster pas bekend op 13 februari 2012. Bovendien heeft appellant op 16 januari 2012 de herkansing van deze cursus gemaakt, waarvoor appellant een lager cijfer behaalde dan een 4.5. Appellant stelt een 4.8 te hebben behaald, maar volgens verweerster is dat het cijfer nadat het verrekend is met andere cijfers die voor deze cursus zijn behaald; voor het tentamen op 16 januari 2012 haalde hij een 4.1 Verweerster heeft het verzoek om een extra gelegenheid, conform haar beleid, dan ook niet gehonoreerd. Het tentamen voor de cursus Ondernemings- en Insolventierecht vond eveneens plaats op 12 december 2011, na het tentamen van Elementair Privaatrecht A. Appellant heeft die dag het tentamen gezien en (deels) gemaakt. Appellant heeft derhalve deelgenomen en een kans benut, aldus verweerster. Hieruit heeft verweerster geconcludeerd dat er geen bijzondere omstandigheden waren die appellant verhinderden deel te nemen. Appellant heeft daar bij verweerster of een studieadviseur geen melding van gemaakt –althans tot 13 februari 2012. Volgens verweerster was appellant niet verhinderd een en ander eerder te melden. Verweerster stelt daarnaast dat het haar, tot tijdens de zitting, niet bekend was dat appellant ook bij dit tentamen zou zijn weggeroepen. Gezien bovenstaande heeft verweerster het verzoek van appellant om een vervangend tentamen niet gehonoreerd. Op de vraag van het college of er een proces-verbaal van is opgemaakt dat appellant is weggeroepen, antwoordt verweerster dat dit niet is gebeurd omdat appellant kennelijk zijn tentamen heeft ingeleverd en is weggegaan. Op de vraag van appellant of het voorkomt dat studenten aan de Oefenrechtbank deelnemen zonder dat zij 119 ECTS hebben behaald geeft verweerster aan dit zich mogelijk in een uitzonderingssituatie heeft voorgedaan maar dat dit slechts weinig zal voorkomen. In principe houdt men strikt aan de regel vast. Na kennisneming van de gedingstukken, alsmede gelet op het verhandelde ter zitting, acht het college het beroep ontvankelijk en overweegt als volgt. Artikel 7.61 lid 2 WHW bepaalt dat het beroep kan worden ingesteld ter zake dat een beslissing in strijd is met het recht. Daaruit vloeit voort dat de toetsing door het college beperkt dient te blijven tot rechtmatigheidscriteria, zoals de vraag of verweerster zorgvuldig heeft gehandeld dan wel de vraag of gezegd zou moeten worden dat verweerster niet in redelijkheid tot het onderhavige besluit heeft kunnen komen. Het college concludeert uit hetgeen appellant in zijn beroepschrift heeft gesteld en ter zitting heeft aangevoerd, dat hij vraagt om twee uitzonderingen. Appellant vraagt om een extra tentamengelegenheid voor twee cursussen, waarmee appellant, indien hij deze gelegenheden krijgt en daarvoor een voldoende resultaat behaald, voldoende ECTS heeft om aan de Uitspraak 868
Oefenrechtbank te beginnen. Bovendien vraagt appellant deel te mogen nemen aan de Oefenrechtbank zonder dat hij 119 ECTS heeft behaald. In het besluit van 10 februari 2012 werd appellant meegedeeld dat hij niet kan deelnemen aan de Oefenrechtbank omdat hij geen 119 ECTS heeft behaald in zijn bachelorprogramma, zoals artikel 14.3 van de regeling dat vereist. Het college begrijpt dat er voor deelname aan de betreffende cursus een bepaalde mate van basiskennis is vereist, waarmee het strikt toepassen van deze regel door het college niet onredelijk wordt geacht, ook al zou er sprake zijn van bijzondere omstandigheden. De gronden van het beroep zien alleen op het niet honoreren van een extra tentamengelegenheid voor twee cursussen. Volgens artikel 15 lid 1 van de regeling wordt tot het afleggen van een tentamen in een onderdeel van de opleiding in elk academisch jaar waarin het onderdeel wordt aangeboden, tweemaal de gelegenheid gegeven. Nu appellant vraagt om een derde tentamengelegenheid, buiten de reguliere gelegenheden om, vraagt hij om een uitzondering op de hoofdregel. Dat verweerster een strikt beleid voert met betrekking tot uitzonderingen, vindt het college niet onbegrijpelijk. Volgens dit beleid moet een student voor aanvang van het tentamen melden dat hij of zij door omstandigheden niet aan het tentamen kan deelnemen. Verweerster heeft aangegeven het zien van het tentamen door een student in beginsel als een tentamenkans te beschouwen, waardoor men niet meer voor een aangepaste regeling in aanmerking komt. In afwijking hierop heeft verweerster aan appellant voor het tentamen Strafrechtelijke aansprakelijkheid wel een extra kans geboden. De reden hiervoor was dat er sprake was van controleerbare omstandigheden tijdens het tentamen, omdat daarvan een proces verbaal is opgemaakt en een doktersverklaring is verstrekt. In geval de omstandigheden zich hebben voorgedaan bij de eerste tentamengelegenheid wordt men in eerste instantie verwezen naar de herkansingsmogelijkheid. Heeft men de cursus dan nog niet gehaald, kan men een vervangend tentamen aanvragen mits men voor de herkansing een 4.5 of een 5 heeft behaald. Het college is van mening dat dit beleid niet onredelijk is en bovendien acht het college het op basis van de overgelegde stukken en de door partijen gegeven toelichting voldoende aannemelijk dat appellant dit beleid voor het aanvragen van een extra tentamen kende of had kunnen kennen. Met betrekking tot de cursus Elementair privaatrecht A is verweerster niet overgegaan tot het verlenen van een extra tentamengelegenheid. Allereerst omdat appellant pas in februari 2012 kenbaar maakte dat er omstandigheden speelden waardoor hij bij het tentamen van 12 december 2011 werd weggeroepen. Appellant kan niet aantonen dat hij de melding eerder heeft verstuurd, zodat daar hier niet van kan worden uitgegaan. Dat appellant al veel eerder zoals hij ter zitting heeft trachten aan te tonen het contactformulier op de site heeft ingevuld, maakt dat niet anders. Onder het contactformulier staat immers expliciet vermeld dat het moet worden geprint en per post moet worden verstuurd. Op de site wordt het formulier niet gelezen. Daarnaast heeft verweerster dit verzoek afgewezen, omdat appellant bij de herkansing op 16 januari 2012 een lager cijfer dan een 4.5 heeft behaald.
Uitspraak 868
Het college volgt de redenering van appellant niet dat hij op 16 januari 2012 een 4.8 heeft behaald, aangezien duidelijk is geworden dat dit het cijfer is na verrekening met andere voor de cursus behaalde cijfers. Het college is van mening dat de eis die verweerster stelt - dat er een 4.5 of een 5 moet zijn behaald voor de betreffende herkansing - geen onredelijke eis is. Nu appellant niet voldoet aan de tweede eis van het behalen van minstens een 4,5 bij de andere tentamengelegenheid, moet het beroep tegen de weigering van een extra tentamenkans voor dit vak reeds om die reden worden afgewezen. Met betrekking tot de cursus Ondernemings- en Insolventierecht overweegt het college als volgt. In zijn schrijven aan verweerster gedateerd 15 januari 2012, volgens verweerster ontvangen op 13 februari 2012, meldt appellant dat hij te laat kwam voor het tentamen Ondernemings- en Insolventierecht en dat hij het tentamen niet volledig heeft kunnen afmaken gezien zijn stress en de komst van zijn dochter. Kennelijk arriveerde appellant binnen 30 minuten na aanvang van het tentamen hetgeen aan Tilburg University in het algemeen als ‘op tijd’ wordt aangemerkt. Er is daarom geen proces-verbaal opgemaakt door de surveillant en het verslag van het ziekenhuis van de opname van zijn vrouw dat appellant heeft overlegd, geeft evenmin bewijs voor de stelling van appellant dat hij is weggeroepen tijdens het tentamen en dat zich in die zin bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan. Verweerster heeft een en ander niet kunnen verifiëren en heeft hier geen rekening mee hoeven en kunnen houden bij het nemen van het besluit. Dat hij in de nacht volgend op de tentamens vader is geworden, heeft verweerster niet als bijzondere omstandigheid hoeven aan te merken, op grond waarvan hij voor het die middag afgelegde tentamen een extra kans zou dienen te krijgen. Ook het beroep tegen de weigering van de extra tentamenkans voor het vak Ondernemings- en insolventierecht, zal om die reden ongegrond worden verklaard. Het college heeft bij het bovenstaande tevens in haar overweging meegenomen dat appellant in zijn beroepschrift heeft aangegeven dat de bevalling op 1 december 2011 werd verwacht. Het college wijst erop dat appellant derhalve ook al vóór de tentamens van 12 december 2011 bij verweerster of een studieadviseur had kunnen melden dat er sprake was van bijzondere omstandigheden op grond waarvan hij moeilijkheden zou kunnen ondervinden bij het afleggen van de tentamens. Appellant heeft dit niet gedaan en er voor gekozen zonder tijdige expliciete mededeling toch aan beide tentamens deel te nemen, ondanks dat hij van het beleid van verweerster op de hoogte was c.q. behoorde te zijn. Gelet op het bovenstaande verklaart het college het beroep ongegrond. Met de ongegrondverklaring komt de voorlopige voorziening van 15 februari 2012 te vervallen.
Uitspraak 868
Aldus besloten op 28 februari 2012 door het College van Beroep voor de Examens.
Tegen deze uitspraak kunt u, binnen zes weken na bekendmaking van deze uitspraak, beroep aantekenen bij het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs, Postbus 636, 2501 CN Den Haag. Voor meer informatie kunt u kijken op www.cbho.nl.
Uitspraak 868