Het beroepsbeeld van de HBO-V student Leidt dit beeld tot mogelijke uitval?
Bianca Dijkstra Hinke Wiegmink
(253033) (257819)
Hanzehogeschool Groningen Academie voor Verpleegkunde
Hbo verpleegkunde
1
Het beroepsbeeld van hbo-v studenten Leidt dit beeld tot uitval?
Studenten: Naam: Studentennummer
Bianca Dijkstra 253033
Naam: Studentennummer
Hinke Wiegmink 257819
Datum:
Januari 2010
Opleiding:
Hanzehogeschool Groningen Academie voor Verpleegkunde Hbo-verpleegkunde
Opdrachtgever:
Lectoraat Verpleegkundige Innovatie en Positionering (VIP) Yvonne Zelders-Steyn Petrie Roodbol Project de S-factor Jelly Zuidersma
Begeleider Hanzehogeschool:
Yvonne Zelders-Steyn
2
Voorwoord Voor u ligt ons afstudeeronderzoek dat is geschreven in het kader van onze opleiding tot hbo- verpleegkundige. Na het afronden van de opleiding tot mbo-verpleegkundige, hebben wij besloten door te studeren tot hboverpleegkundige aan de Hanzehogeschool te Groningen. Dankzij onze achtergrond was het mogelijk om een doorstroomprogramma te volgen, waardoor wij in de mogelijkheid gesteld zijn om binnen twee jaar af te studeren als hbo-verpleegkundige. Wij bevinden ons momenteel in het afstudeerjaar van de opleiding. Onze interesse in dit onderwerp is gewekt door onze eigen ervaringen op het gebied van doorstromen van de mbo-v naar de hbo-v. Wij ondervonden een aantal opvallende verschillen tussen de manier van lesgeven op het mbo en het hbo. Het schrijven van dit afstudeeronderzoek hebben wij als een leerzame tijd ervaren. Graag willen wij van deze gelegenheid gebruik maken om een aantal mensen te bedanken. Onze dank gaat uit naar Yvonne Zelders en Jelly Zuidersma, voor de begeleiding en ondersteuning die zij ons geboden hebben bij het tot stand komen van dit afstudeeronderzoek. Verder willen wij Ruud Gortworst bedanken voor zijn hulp bij het verspreiden van de enquêtes op de INHolland hogeschool in Amsterdam. Ook dank aan de docenten van de Hanzehogeschool Groningen, namelijk Jannie Boomsma, Carlien Dusseldorp en Hyllan Weijer, voor hun goedkeuring dat wij een deel van hun lestijd mochten gebruiken om de enquêtes persoonlijk uit te delen aan hun studenten. Tenslotte willen wij Aaltje van der Zwaag en Tjitske Bosma bedanken voor hun hulp. Tot slot willen wij onze familieleden bedanken voor hun steun. Wij wensen u veel leesplezier! Hinke Wiegmink Bianca Dijkstra Groningen, januari 2010
3
Samenvatting Uit onderzoek is gebleken dat van het aantal mbo-’ers die besluiten door te studeren op een hbo opleiding 22,2% uitvalt in het eerste studiejaar. Dit is een opmerkelijk hoog percentage. Bij de ingestroomde studenten op de opleiding tot hbo-verpleegkundige, was in 2007 het uitvalspercentage 21,6%. Dit percentage lag hoger dan de uitval van havisten. De oorzaak hiervan is niet bekend. Voor deze uitval worden verschillende redenen gegeven. Zo zouden er problemen zijn in de mbo-hbo aansluiting. Tevens laat onderzoek zien dat de verwachtingen van de nieuwe studenten betreffende hun hbo-opleiding onrealistisch kan zijn, evenals hun beroepsbeeld. Om de uitval te beperken zijn er verschillende interventies en onderzoeken gestart, zo ook het project de S(ucces)-factor. In dit project wordt beoogd om de studenten van de sector zorg en welzijn een studieloopbaan te bieden met een goede overgang tussen verschillende onderwijsniveaus. Bij de opleiding tot hbo-verpleegkundige ligt de nadruk op de theoretische onderbouwing van het handelen, dit in tegenstelling tot de opleiding tot mbo-verpleegkundige. De verschillen tussen beide niveaus komt onder meer naar voren in verantwoordelijkheid, complexiteit en transfer. Zo heeft de mbo-verpleegkundige een uitvoerende rol waarbij zij gebruikt maakt van de aanwezige standaarden en protocollen. De hbo-verpleegkundige heeft overwegend een coördinerende rol en is in staat om in alle complexe zorgsituaties te handelen, ook als daar geen standaarden en protocollen voor zijn. Zoals al benoemd, kan het beroepsbeeld van invloed zijn op de uitval van studenten. In de literatuur wordt veelal gesproken van een ‘verkeerd beroepsbeeld’. Voor het begrip beroepsbeeld wordt echter geen definiëring gegeven, maar sluit het meest aan bij het begrip beroepsprofiel. Voor de hbo-verpleegkundige is geen vastomlijnd beroepsbeeld beschreven. Om te onderzoeken in hoeverre de aansluiting van de mbo-v naar de hbo-v en het beroepsbeeld van invloed zijn op mogelijke uitval van ingestroomde studenten is er een kwalitatief onderzoek opgezet. Bij aanvang van het onderzoek is dan ook de volgende probleemstelling geformuleerd: vanuit welk beroepsbeeld beginnen mbo-v studenten aan de opleiding tot hbo-verpleegkundige en heeft het beroepsbeeld invloed op de mogelijke uitval? Om een antwoord te krijgen op deze probleemstelling is een enquête verspreid onder ingestroomde hbo-v studenten op de Hanzehogeschool Groningen en de INHolland hogeschool Amsterdam. Het resultaat betrof een respons van 85 studenten (72%). Uit het onderzoek kwam naar voren dat studenten zich over het algemeen goed laten voorlichten over de hbo-v als vervolgopleiding. Wel kwam naar voren dat er meer aandacht zou kunnen worden besteed aan het leertraject van de instromers. Verder bleek dat veel studenten met de opleiding beginnen, omdat ze willen werken op een gespecialiseerde afdeling. Uit de onderzoeksresultaten kwamen een aantal elementen naar voren die betrekking hebben op het beroepsbeeld. Zo zijn de studenten van mening dat de hbo-verpleegkundige meer carrièremogelijkheden heeft, in staat is om wetenschappelijke literatuur te integreren in haar werkzaamheden, kritisch te kan redeneren en een grotere kans heeft om te werken in een gespecialiseerde zorgsetting. Dit beeld van het beroep is bij de meeste studenten niet veranderd sinds zij zijn begonnen met de opleiding. Slechts één student gaf aan te overwegen om voortijdig te stoppen met de opleiding, omdat deze niet voldeed aan haar beroepsbeeld. De conclusie van het onderzoek is dat het beroepsbeeld bij weinig instromers leidt tot mogelijke uitval. Het onderzoek is uitgevoerd onder studenten die in september 2009 zijn begonnen met de opleiding. Hierdoor is er nog een oncompleet beeld over de totale uitval bij de populatie en de redenen hiervan. Vervolgonderzoek is daarom aanbevolen. Tevens kan door het bevorderen van de samenwerking tussen mbo-v en hbo-v opleidingen worden gestreefd naar een effectievere aansluiting tussen beide opleidingsniveaus. Tenslotte wordt het ontwerpen van een beroepsbeeld/profiel voor de hbo-verpleegkundige aanbevolen, om een betere profilering van de hbo-verpleegkundige te creëren.
4
Inhoudsopgave Inleiding .................................................................................................................................................. 6 1. Theoretisch kader .............................................................................................................................. 7 §1.1 Van de mbo-v naar de hbo-v ....................................................................................................... 7 §1.2 Redenen van Uitval ..................................................................................................................... 9 §1.3 Interventies ................................................................................................................................ 11 §1.4 Het beroepsbeeld ...................................................................................................................... 12 2. Onderzoeksmethodiek..................................................................................................................... 14 § 2.1 Onderzoeksdesign.................................................................................................................... 14 § 2.2 Populatie en steekproef ............................................................................................................ 14 § 2.3 Dataverzameling....................................................................................................................... 15 § 2.4 Data-analyse............................................................................................................................. 16 § 2.5 Ethische verantwoording ....................................................................................................... 16 3. Resultaten………………………………………………………………………………… .......................... 11 4. Discussie .......................................................................................................................................... 24 5. Conclusie.......................................................................................................................................... 24 6. Aanbevelingen.................................................................................................................................. 27 Bijlagen................................................................................................................................................. 30 Bijlage I onderzoeksvoorstel.............................................................................................................. 31 Bijlage II Enquête............................................................................................................................... 36 Bijlage III uitwerking open vragen ...................................................................................................... 41
5
Inleiding De uitval van studenten in het hoger beroepsonderwijs (hbo) is landelijk al jaren een aandachtsgebied: in het eerste jaar van de hbo wordt een opvallend hoog percentage, namelijk 22,2 %, van deze uitval bepaald door studenten die vanuit het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) doorstromen. Onderzoek van de hbo-raad (2009) maakt duidelijk dat deze uitval hoger is, dan die van de studenten die vanuit de havo instromen in de hbo (15%). De studenten stoppen voortijdig met de opleiding of kiezen voor een andere studie (Punt, 2008). Eén van de oorzaken van deze relatief grote uitval bij mbo doorstromers lijkt te zitten in de aansluitingsproblematiek tussen mbo en hbo (‘Zorgen Balkenende over hbo-uitval’, 2008). Op basis van dit gegeven is de regering gestart met een onderzoek, waarvan de gegevens nog op zich laten wachten. De uitval van mbo doorstromers wordt binnen verschillende sectoren van het onderwijs waargenomen, zo ook binnen de sector zorg en welzijn. Dit kwam naar voren uit een onderzoek van de hbo-raad uit 2006. Tevens bleek hieruit dat 13,4% van alle studenten, die zijn afgestudeerd aan de opleiding mbo-verpleegkunde (mbo-v), besluit zich verder te ontwikkelen in hun vakgebied door te gaan studeren aan de hbo verpleegkunde (hbo-v). Uit landelijke cijfers is gebleken dat 21,6% van de doorstromers van de mbo-v in het eerste jaar van de hbo-v (in de afstudeerfase) uitvallen. Hoewel de inzet van mbo verpleegkundigen hard nodig is binnen de zorgverlening, is het voor de beroepsgroep ook van belang om over voldoende hoger opgeleid personeel te beschikken. Naast havisten, is het van belang dat mbo-v studenten doorstromen naar de hbo-v, vanwege hun praktijkervaring. Het hoger opgeleid personeel speelt namelijk een belangrijke rol in de ontwikkeling van het verpleegkundig beroep. Zo wordt van hoger opgeleid personeel onder meer verwacht dat zij in staat zijn kritisch te redeneren en een actieve bijdrage leveren aan praktijkgericht en wetenschappelijk onderzoek. Dit leidt tot kwaliteitsverbetering op de afdeling en kan de kwaliteit van zorg beter waarborgen (Nationale beroepscode voor verpleegkundigen, 2007). Een goede aansluiting tussen mbo-v en hbo-v is essentieel om mbo-v studenten te laten slagen op de hbo-v. Om deze aansluiting te kunnen verbeteren, is het van belang onderzoek te doen naar de oorzaken van de uitval en naar de mogelijkheden om deze te beperken. Landelijk zijn al verschillende projecten en onderzoeken opgezet om uitval te verminderen. Zo is er een project opgezet door de provincies Groningen, Drenthe, (Noord) Overijssel en Noord-Holland, genaamd de S(ucces)-factor (innovatiearrangement de S-factor, 2009). Met dit project wordt beoogd de studenten een studieloopbaan te bieden met een goede aansluiting tussen de verschillende onderwijsniveaus (vmbo tot en met hbo) binnen de sector zorg en welzijn. In dit afstudeeronderzoek zal de aandacht gericht zijn op de overgang tussen de mbo-v en de hbo-v. Een reden van uitval die genoemd wordt binnen het project de S-factor, is het hebben van een niet- adequaat beroepsbeeld. Dit onderwerp is dan ook een punt van aandacht binnen het project de S-factor (Sijp en Zuidersma 2009). ‘Het beroepsbeeld van hbo-v’ers, die zijn doorgestroomd vanuit de mbo-v, wordt gedomineerd door de Algemene Gezondheidszorg’, zo stelde Bos in 2004. Binnen dat veld gaat de voorkeur van veel studenten uit naar de complexe, klinische zorgverlening (spoedeisende hulp en intensive care). De studenten willen voornamelijk praktisch bezig zijn met hun beroep. Tijdens de opleiding kan blijken dat dit beeld niet klopt, waardoor de studenten kunnen overwegen om voortijdig te stoppen met de opleiding (Bos, 2004). Echter, tot nu toe zijn er geen onderzoeksresultaten bekend, die inspelen op dit gegeven. In dit onderzoeksverslag staat de volgende probleemstelling centraal: vanuit welk beroepsbeeld beginnen mbo-v studenten aan de opleiding tot hbo-verpleegkundige en heeft het beroepsbeeld invloed op de mogelijke uitval? Het onderzoeksverslag heeft als doelstelling de doorstroom van de mbo-v naar de hbo-v effectiever maken, zodat de mogelijke uitval vermindert. Het verslag is als volgt ingedeeld: in het eerste hoofdstuk komt de uitvals- en aansluitingsproblematiek van instroomstudenten op de hbo-v aan bod. Vervolgens gaat het tweede hoofdstuk in op de onderzoeksmethodiek gevolgd door de resultaten van het praktijkonderzoek. Tenslotte zal aan de hand van de uitkomsten van het praktijkonderzoek een discussie beschreven zijn, worden er conclusies getrokken en aanbevelingen gegeven.
6
1. Theoretisch kader In dit hoofdstuk komen de volgende onderwerpen aan de orde: in §1.1 zal aandacht besteed worden aan de opleidingen tot mbo- én hbo-verpleegkundige. Er zal tevens worden besproken welke verschillen kenmerkend zijn voor de 2 opleidingsniveaus en zal er ingegaan worden op het doorstromen van de mbo-v naar de hbo-v. §1.2 zal ingaan op de redenen studenten overwegen/besluiten om voortijdig te stoppen met hun opleiding. Het gaat hierbij om hbo studenten in het algemeen en om studenten die vanuit de mbo-v zijn doorgestroomd naar de hbo-v. In §1.3 worden de interventies besproken die uitgevoerd worden om de uitval van hbo-v studenten terug te dringen. Tenslotte wordt in §1.4 het beroepsbeeld van de hbo-verpleegkundige besproken. Hierbij is ook aandacht voor het beroepsbeeld van hbo-studenten.
§1.1 Van de mbo-v naar de hbo-v Een onderwerp dat altijd veel discussie oproept, is de vraag wat nou eigenlijk de verschillen zijn tussen de mbo-v en de hbo-v en welke meerwaarde het heeft om door te studeren. Pool (2007) stelt echter dat er niet gesproken moet worden van meerwaarde, maar van het feit dat innovatie, dynamiek en deskundigheid centraal staan in de bacheloropleiding. In dit hoofdstuk zal worden toegelicht wat het verschil is tussen de mbo en hbo verpleegkunde opleiding en waarom het zinvol is om na de mbo-v verder te studeren op de hbo-v. Opleiding tot mbo-verpleegkundige Binnen de mbo-v opleiding staat het opdoen van praktijkervaring centraal. Deze praktijkervaring wordt opgedaan door gedurende de hele opleiding in verschillende werkvelden stages te lopen. Tijdens de stages wordt intensief aandacht geschonken aan de drie kerntaken die een mbo-verpleegkundige dient te beheersen. Eén van deze kerntaken is het bieden van verpleegkundige zorg en ondersteuning op basis van het verpleegplan. De andere twee kerntaken zijn gericht op het begeleiden van de zorgvrager(s) op basis van het verpleegplan en het uitvoeren van organisatie- en professiegebonden taken. Binnen de kerntaken worden werkprocessen onderscheiden die de student in de praktijk moet uitvoeren en behalen. Hierbij wordt van de studenten verwacht dat zij zich verdiept in de theoretische achtergronden die behoren bij de werkprocessen, bijvoorbeeld medische aandoeningen en behandelingen en sociale- en communicatieve vaardigheden. (Calabris, 2008/2009) Doordat deze kerntaken ieder leerjaar en tijdens elke stage worden behandeld, kan de student deze kerntaken steeds verder ontwikkelen en verdiepen in de materie, tot zij in het vierde jaar van de opleiding laat zien dat zij deze kerntaken dusdanig beheerst dat zij kan afstuderen.
Opleiding tot hbo-verpleegkundige Tijdens de opleiding tot hbo-verpleegkundige leert de student om haar handelen theoretisch te onderbouwen. Dit staat centraal gedurende de gehele opleiding en wordt op verschillende manieren vormgegeven. Zo zal de student zich tijdens de propedeuse periode verdiepen in de theorie, waarbij de praktijk wordt nagebootst. Hierbij kan worden gedacht aan het bespreken van casussen en het oefenen van vaardigheden. De student leert het waarom van haar handelen te beargumenteren. Hierbij ligt de nadruk op best practice. Dit houdt in dat een beslissing wordt genomen op basis van het best beschikbare bewijs. De kennis en ervaring van de verpleegkundige speelt hierin ook mee (Cox, 2008). Wetenschappelijke artikelen spelen hierin een belangrijke rol. De student leert op de hbo-v dan ook om deze artikelen te beoordelen en te analyseren. Hierdoor wordt zij in staat gesteld om haar handelen te baseren op best practice en de kwaliteit van de zorg te waarborgen. Daarnaast gaat de student stage lopen binnen een zorgzetting om praktijkervaring op te doen en om opdrachten uit te voeren. Op de hbo-v wordt gesproken van kerncompetenties, waarbij onderscheid wordt gemaakt in algemene hbo-competenties en kerncompetenties die specifiek gericht zijn op de hbo-v. Dit komt tot uiting in de 5 centrale rollen van de hbo-verpleegkundige en de uitvoering hiervan. De rollen zijn: zorgverlener, regisseur, ontwerper, coach en beroepsbeoefenaar (Pool, 2008). Verschillen tussen mbo-v en hbo-v Het BIG register stelt dat verpleegkundigen van mbo- en hbo-niveau gelijkwaardig zijn aan elkaar. Deze gelijkwaardigheid geldt ook voor de beroepscode, gedragregels, standaarden, richtlijnen, protocollen en juridische aspecten.
7
Het verschil tussen beide niveaus komt naar voren in de volgende drie criteria, namelijk verantwoordelijkheid, complexiteit en transfer, aldus Pool (2008) en de commissie kwalificatiestructuur in 1996. Deze criteria heeft voor de hbo-verpleegkundigen een andere invulling dan voor mbo-verpleegkundigen. Per criterium zullen de verschillen tussen de mbo-verpleegkundige en hbo-verpleegkundige weergegeven worden. Verantwoordelijkheid Van zowel mbo-, als hbo-verpleegkundigen wordt verwacht dat zij in staat zijn om verantwoordelijkheid te dragen voor de zorgverlening en deze te plannen, uit te voeren en registreren volgens de standaardprocedures. Kenmerkend voor de hbo-verpleegkundige is dat zij hiertoe ook in staat is wanneer er voor een situatie geen standaarden of voorschriften voorhanden zijn. Ook wordt van een hbo-verpleegkundige verwacht dat zij een coördinerende rol speelt op het gebied van preventie, gezondheidsvoorlichting en opvoeding. Van de mboverpleegkundige wordt hierin een uitvoerende rol verwacht. Complexiteit Van hbo-verpleegkundigen wordt verwacht dat zij in staat zijn om complexe zorg uit te voeren. In complexe situaties waarin niet kan worden teruggevallen op standaard procedures moet zij in staat zijn om best practice toe te passen en hierin een voorbeeldfunctie te vervullen voor andere verpleegkundigen. Verder moet een hboverpleegkundige complexe zorgsituaties snel overzien en flexibel en efficiënt kunnen inspelen op (snel) veranderende situaties. Tenslotte ligt het zwaartepunt van de hbo-verpleegkundige op het bedenken, ontwikkelen en (laten) uitvoeren van nieuwe procedures, handelingen en vaardigheden. Dit in tegenstelling tot de mboverpleegkundige. Van haar wordt verwacht dat zij in staat is om de zorg te plannen en uit te voeren volgens de standaardprocedures. Transfer De mbo-verpleegkundige dient met name over beroepsgerelateerde kennis en vaardigheden te beschikken. Daarnaast wordt, in mindere mate, een beroep gedaan op de beroepsonafhankelijke kennis en vaardigheden. Een hbo-verpleegkundige dient over zowel beroepsspecifieke als –onafhankelijke kennis en vaardigheden te beschikken. Zij is daarnaast in staat om te reflecteren op zowel haar eigen handelen als op het handelen van anderen in multidisciplinair verband.
Hbo-v als vervolgopleiding?! Voor studenten die na het behalen van hun mbo-v diploma verder willen studeren, is de hbo-v één van de mogelijke opties. De studenten kunnen (over het algemeen) in de tweejarige vervolgopleiding worden geschoold tot hbo-verpleegkundigen. Zij krijgen tijdens de vervolgopleiding een programma, waarin alle kerncompetenties van de hbo-verpleegkundige aan bod komen. Met name de eerder genoemde criteria, verantwoordelijkheid, complexiteit en transfer komen sterk naar voren. Niet iedereen ziet de zin van de vervolgopleiding in. Een mbo-verpleegkundige zegt er het volgende over: ‘Het verschil tussen hbo en mbo is in de praktijk niet erg groot, allemaal staan we aan het bed en werken we even hard. De één heeft wellicht meer ervaring, de ander misschien meer kennis, maar het salaris is volgens dezelfde functieschaal’(http://www.nursing.nl/leren-en-loopbaan/studenten/blog/3524/het-verschil-tussen-mbo-v-ers-enhbo-v-ers). Van der Meer (2009, p.1) stelt echter: ‘Bachelorverpleegkundigen moeten niet wachten tot er passende stappen genomen worden, maar zichzelf actief profileren. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor het niveau van hun beroepsuitoefening’. Volgens haar zouden ziekenhuizen zich meer moeten verdiepen in de functiedifferentiatie en er daarbij voor moeten zorgen dat hbo-verpleegkundigen zich kunnen profileren op de hetgeen waarvoor zij gekwalificeerd zijn. In de praktijk zijn er wel degelijk verschillen op te merken tussen mbo-v’ers en hbo-v’ers. Zo zijn er in het ziekenhuis bepaalde afdelingen waar alleen hbo-verpleegkundigen worden aangenomen. Dit geldt bijvoorbeeld voor kinder- en kraamafdelingen, ambulanceverpleegkundigen en intensivecareverpleegkundigen. Hoewel enkele uitzonderingen voor kunnen komen. Zo kan het zijn dat een mbo-verpleegkundige met veel ervaring wel werkzaam is op de genoemde afdelingen. Verder is het voor hbo-verpleegkundigen mogelijk om leidinggevende functies te bekleden of managementtaken uit te voeren.
8
In deze paragraaf is een overzicht gegeven van de verschillen in de opleidingen tot mbo-verpleegkundige en hboverpleegkundige. Hierbij is onder meer aandacht besteed aan de kerntaken en -competenties die een verpleegkundige dient te beheersen. Tevens is beschreven waarom het zinvol kan zijn voor een mboverpleegkundige om door te studeren op de hbo-v. Een deel mbo-verpleegkundigen kiest hier voor. Toch valt een deel van deze studenten na het eerste studiejaar weer uit om diverse redenen. In de volgende paragraaf zal aandacht besteed worden aan dit onderwerp.
§1.2 Redenen van Uitval Op zeventien hogescholen in Nederland wordt de opleiding hbo-v aangeboden. Aan de studenten die doorstromen vanaf de mbo-v, wordt op de hogescholen een aangepast programma aangeboden. Deze opleiding duren gemiddeld 2 tot 2,5 jaar. De animo om na de mbo-v door te studeren neemt de laatste jaren toe. Zo besloot 39,9% van de studenten, die een opleiding aan de mbo sector zorg en welzijn volgden, dat zij zich verder willen specialiseren in hun beroep in 2007 (tabel 1). Tabel 1: doorstroom mbo’ers naar hbo leerjaar 2006-2007 leerweg Gediplomeerd mbo Ingeschreven hbo Sector zorg en welzijn 18.130 7.238 Verpleegkunde 3.469 464
Doorstroom 39.9% 13.4%
Ondanks deze animo, valt een deel van deze doorstromers uit. Voor deze uitval worden verschillende redenen genoemd, die later in dit hoofdstuk aan bod zullen komen. De doorstromers hebben een diverse achtergrond op het gebied van vooropleidingen. Zo is een deel van de studenten, nadat zij het voortgezet middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) hebben afgerond, gestart met een opleiding binnen de zorg en welzijn sector op niveau 2 of 3. Daarna hebben zij doorgestudeerd, tot en met de mbo-v opleiding. Ook zijn er studenten die een niet-aanverwante opleiding hebben gevolgd, voordat zij besloten te gaan studeren voor hbo verpleegkundige. Bij een niet-aanverwante opleiding kan bijvoorbeeld gedacht worden aan sociaal pedagogisch werk (spw) of klassenassistent. Er zijn geen documenten die berichten over een grotere of kleinere uitval bij studenten met een niet-aanverwante opleiding. In tabel 2 is te zien dat doorstromers een hoger uitvalspercentage hebben in vergelijking met de studenten die vanaf de havo zijn gestart met de opleiding. Zo vielen er gemiddeld 4,7% meer doorstromers uit dan de havisten in 2007. Waarom meer doorstromers uitvallen dan havisten is nog niet onderzocht. De percentages verschillen overigens sterk per hogeschool. Tabel 2: uitvalspercentage doorstromers en havisten (cijfers havisten staan tussen haakjes) Hogescholen 2005 2006 2007 Avans Hs. Chr. Hs. Ede Chr. Hs. Windesheim Fontys Hs. Gereformeerde Hs. Haagse Hs. Hanzehogeschool Groningen Hs. INHOLLAND Hs. Leiden Hs. Rotterdam Hs. Utrecht Hs. Van Amsterdam Hs. Van Arnhem en Nijmegen Hs. Zeeland Hs. Zuyd Noordelijke Hs. Leeuwarden
9,1% 28,6% 18,0% 16,9% 42,9% 12,5% 17,1% 13,5% 20,0% 10,0% 3,7% 21,2% 8,1% 23,5% 25,0% 24,4%
(11,5%) (13,3%) (25,6%) (7,00%) (12,8%) (11,1%) (6,80%) (12,5%) (9,80%) (14,0%) (18,3%) (24,8%) (14,2%) (35,1%) (14,3%) (23,1%)
5,9% 18,2% 22,2% 12,5% 42,9% 14,3% 13,7% 21,9% 16,7% 7,7% 19,4% 21,4% 23,3% 27,3% 29,0% 39,2%
(17,2%) (18,5%) (21,2%) (14,0%) (25,5%) (17,6%) (14,0%) (18,9%) (18,7%) (11,1%) (10,0%) (19,8%) (17,1%) (32,5%) (26,0%) (17,6%)
0,0% 9,1% 21,6% 12,3% 0,0% 28,6% 24,3% 14,7% 44,4% 27,3% 15,9% 40,0% 27,8% 23,8% 55,6% 17,9%
(8,20%) (26,7%) (15,1%) (9,70%) (19,6%) (7,70%) (14,9%) (11,1%) (15,3%) (11,5%) (21,6%) (21,1%) (21,0%) (26,4%) (23,6%) (25,9%)
9
Saxion Hs. Totaal (Hbo-raad, 2008)
19,6% (11,5%) 17,5% (14,8%)
17,1% (10,9%) 19,8% (17,0%)
21,1% (10,9%) 21,6% (16,9%)
Hbo-raad over de doorstroming De landelijke mbo Raad en hbo Raad hebben tijdens bijeenkomsten in 2007/2008 afspraken gemaakt om mbo’ers goed voor te bereiden op het hbo. Want er is op de beroepsmarkt zowel behoefte aan middelbaar- als hoger opgeleid personeel. Om de doorstroom zo goed mogelijk te begeleiden, zijn samenwerkingsverbanden ontstaan tussen mbo en hbo instellingen. Deze verbanden zijn voornamelijk gericht op regionale samenwerking. Om de doorstroom van studenten goed in kaart te kunnen brengen, is het noodzakelijk om over gedetailleerde informatie te beschikken. Deze doorstroomgegevens geven inzicht in het aantal geslaagden per mbo-instelling en -opleiding, hoeveel van deze geslaagden doorstromen naar een hogeschool en om welke hogeschool en opleiding het gaat. In een latere fase zal in kaart worden gebracht welke routes de studenten gevolgd hebben binnen de hogeschool en in welke mate er sprake was van uitval, switchen en (diploma)rendement. In verschillende regio’s zijn al stappen ondernomen om deze gegevens zichtbaar te maken en worden deze gegevens ook onderling uitgewisseld. Deze samenwerking wordt als positief ervaren; het initiatief levert veel bruikbare informatie op (hbo raad 2009). Redenen uitval Voor de uitstroom van hbo studenten worden verschillende redenen genoemd. Een belangrijke reden kan zijn dat de student onvoldoende is voorgelicht over de opleiding, of dat de student zelf te weinig initiatieven heeft genomen om informatie op te doen over de opleiding. Dit kan tot het gevolg hebben dat de student erachter komt dat de opleiding niet bij hem of haar past. De verschillen tussen mbo-v en hbo-v, zijn op te merken in zowel het didactische als pedagogische vlak, zo stelt LICA in 2006. Op het hbo ligt de nadruk op de theoretische benadering, het lestempo is hoger en worden er hoorcolleges gegeven. Ook wordt er in grotere mate een beroep gedaan op de zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van de studenten. Wanneer een student zich niet bewust is van deze verschillen, voordat hij of zij zich aanmeldt voor de hbo-opleiding, kan dit leiden tot ernstige studievertraging of voortijdige beëindiging van de studie. Dit geldt ook voor het opleidingsniveau. Zo kan er voor de student een te groot verschil zitten in het lestempo, lesstof, zelfstandigheid en de begeleiding door de docenten. Ook dit kan leiden tot tegenvallende studieresultaten of demotivatie van de student. Echter, het kan nadelige gevolgen hebben wanneer de overgang tussen mbo en hbo te klein is. Hierdoor zal er teveel overlapping zijn van lesstof, waardoor er te weinig uitdaging geboden wordt aan de studenten. De verdieping en complexiteit van de hbo zal dan niet begrepen worden door de studenten. Een andere reden voor uitstroom kan zijn dat de student ontevreden is over het onderwijssysteem. Zo zal de begeleiding en communicatie door docenten anders vormgegeven zijn dan op het mbo. Op het hbo is over het algemeen genomen minder gelegenheid om de docent te raadplegen. De student heeft een grotere verantwoordelijkheid voor het verloop van zijn of haar studie. Betreft de mate van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid, op het hbo worden andere eisen gesteld aan de student dan op het mbo. Niet iedere student is in staat om aan deze eisen te voldoen. Een ander knelpunt kan liggen in het onvoldoende beheersen van de volgende vaardigheden: De standaardvakken: wiskunde, statistiek, moderne vreemde talen en Nederlands. Taalvaardigheden en het kunnen interpreteren van numerieke gegevens, grafieken en tabellen. Deze vaardigheden worden niet of onvoldoende behandeld op het mbo-onderwijs. Dit kan tot gevolg hebben dat studenten hiervan moeilijkheden ervaren op het hbo-onderwijs. Wat ook mee kan spelen in het al dan niet slagen van de hbo-opleiding, is dat de student in verhouding veel meer zal moeten studeren om het lesmateriaal te beheersen, terwijl hij of zij op het mbo de lesstof gemakkelijk en snel opnam. Wanneer studenten hier onvoldoende op zijn voorbereid, kan dit een negatief effect hebben op hun leerproces en zelfbeeld. Tevens kan het zo zijn dat zij niet om kunnen gaan met de ‘nieuwe vrijheden’, zoals het inplannen van eigen lesactiviteiten, waardoor zij aan het einde van het programma in de knel komen. Hiervan moeten opleiders van hogescholen zich bewust zijn. Zij moeten naast hun wetenschappelijke kijk op de doorstroom van mbo naar het hbo, ook oog hebben voor de pedagogische aspecten.
10
Ten slotte spelen de verwachtingen van de student een belangrijke rol. Zo heeft iedere student die begint aan een nieuwe opleiding bepaalde verwachtingen. Ook zal de student een bepaald beeld hebben over de vorm van studiemateriaal, de nieuwe leeromgeving en de begeleiding. Deze verwachtingen kunnen al dan niet kloppen met de werkelijkheid. Bij aanvang van de opleiding kan het zijn dat het beroepsbeeld van de hbo-verpleegkundige veranderd. Op het beroepsbeeld zal dieper worden ingegaan in §1.4. In deze paragraaf is ingegaan op de verschillende redenen die kunnen bijdragen aan de overwegingen van studenten om vroegtijdig hun hbo-opleiding af te breken. Om te voorkomen dat dit gebeurt, kunnen een aantal interventies uitgevoerd worden. Deze interventies zullen aan de orde komen in de volgende paragraaf.
§1.3 Interventies Door de jaren heen zijn al verschillende interventies verricht als het gaat om de uitval van mbo-v’ers op het hbo te beperken (Curaat, 2008). Hieronder wordt een globaal overzicht van de interventies gegeven: Het doorstroomportfolio: Binnen verschillende hogescholen wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde doorstroomportfolio. Met behulp van deze portfolio maakt de student actief inzichtelijk op welke wijze hij of zij functioneert op de mboopleiding. Ook moet de student weergeven met welke motivatie hij of zij besloten heeft om door te willen studeren op de hbo, welke verwachtingen er zijn betreft de hbo-opleiding enzovoort. Naar aanleiding van deze doorstroomportfolio vindt een intakegesprek plaats tussen de student en een docent van de hbo-instelling, met voorkeur een studieloopbaanbegeleider. Deze interventie heeft tot doel om voortijdig onrealistische verwachtingen ten aanzien van de hbo-opleiding te signaleren en hierop in te spelen. Ook krijgt de school een beeld van de student en kan de student in een voor hem of haar geschikte groep geplaatst worden (www.mbohbo.org). Uitvalpreventie Op enkele hogescholen zijn interne en externe onderzoeken gestart over uitvalpreventie, waarbij de hogescholen ernaar streven om de uitval terug te dringen en het studiesucces van studenten te verhogen. Tot nu toe zijn al veel ontwikkelingen en projecten omtrent de onderzoeken aan bod gekomen. Van één van de onderzoeken is een eindrapportage verschenen, namelijk het rapport van uitvalpreventie naar studieloopbaanbegeleiding (2005). Hierin worden aanbevelingen gedaan ten aanzien van het terugdringen van de uitval van studenten. Op basis van de PUP-rapportage (Project Uitval Preventie) in 2005, is een checklist ontwikkeld, die hogescholen kan helpen bij het beperken van uitval. Hierbij moet worden gedacht aan vragenlijsten ten aanzien van de motivatie van studenten. Waarom besluiten zij om door te gaan met hun opleiding of op grond van welke redenen besluiten zij om te stoppen met hun studie. Door deze checklist krijgen de hogescholen inzicht in de beweegredenen van studenten om al dan niet voortijdig te stoppen met hun studie. Op grond van de uitkomsten kunnen er veranderingen worden toegepast in bijvoorbeeld de voorlichting, studieloopbaanbegeleiding of mogelijk in het onderwijssysteem. Op dit moment zijn verschillende hogescholen en praktijkinstellingen aan het brainstormen over de vraag hoe binnen de studieloopbaanbegeleiding meer aandacht kan worden besteed aan het bevorderen van studiesucces (Bragt,2005). Het Fontys Aaansluitings Centrum Het aantal mbo’ers, dat verder studeert in het hbo stijgt sinds een aantal jaren. Hogescholen gaan daarom samenwerken met mbo-scholen om studenten op deze manier optimaal te ondersteunen bij de doorstroom naar het hbo. In de afgelopen jaren hebben hogescholen en de mbo-scholen zich beziggehouden met de ontwikkeling van een effectief systeem betreft doorlopende studieonderdelen, zoals studieloopbaanbegeleiding. De bijbehorende interventies daarbij zijn bijvoorbeeld een digitaal zelfassessment-instrument, het loopbaangesprek met een studieloopbaanbegeleider en de Fontys Competentie Wijzer (FCW). Hiermee wordt een speciaal doorstroomprogramma voor mbo’ers op hbo niveau bedoeld. De meeste programma’s kunnen in het laatste jaar van het mbo worden gevolgd, in een aantal gevallen zijn het activiteiten die pas na de start van de propedeuse plaatsvinden (Bragt, 2004).
11
De Fontys Competentie Wijzer (FCW) Er is een digitale vragenlijst ontwikkeld voor mbo studenten, die gericht is op competentiegericht opleiden. Deze digitale vragenlijst wordt de Fontys Competentie Wijzer genoemd. Deze competentiewijzer is ontwikkeld met het doel om mbo studenten, mits zij kiezen voor een vervolgopleiding op hbo niveau, voor te bereiden op hun hbo studie. Er wordt onder andere ingegaan op de studieloopbaan van de student, op welke wijze de student zich georiënteerd heeft op de vervolgopleiding en het studiegedrag van de student tijdens de mbo-periode. Tenslotte moeten zij een beschrijving maken van hun beroepsbeeld. De S factor Ook worden er samenwerkingsverbanden en projecten opgericht met als doel de aansluiting tussen onderwijsniveaus te verbeteren en zo de uitval van studenten te beperken. Eén van deze projecten is het project de S(ucces)-factor. Dit project richt zich op studenten die binnen de sector zorg en welzijn studeren. Het project is gericht op de onderwijsniveaus van vmbo tot en met het hbo. Volgens de oprichters van dit project is een succesvolle leerloopbaan de sleutel tot succes (curaat, 2009). Het project is gestart door twee grote samenwerkingsverbanden, welke in het noorden en midden van het land zijn ontstaan. De volgende provincies nemen deel aan het project: zo vormen Noord-Holland en Groningen een samenwerkingsverband, net als Drenthe en Noord-Overijssel. Deze twee werken nauw samen aan het project. De samenwerkingsverbanden bestaan uit praktijkinstellingen, calibris (een kenniscentrum voor leren in de praktijk verbonden aan de sector zorg en welzijn) en onderwijsinstellingen van het vmbo, mbo en hbo. De onderwijsinstellingen van het samenwerkingsverband zullen hun bestaande instrumenten blijven gebruiken en verder doorontwikkelen. De deelnemers van het project de S-factor zullen al hun bevindingen en verrichtingen meten en reflecteren. Tevens zijn er verschillende werkgroepen opgericht. Deze zullen zich bezig houden met specifieke onderdelen van het project. Zo is er een werkgroep die zich richt op de overgang van het mbo naar het hbo. De werkgroepen vertegenwoordigen de deelnemende onderwijsinstellingen, de praktijkinstellingen en Calibris (Curaat, 2009). In deze paragraaf is inzichtelijk gemaakt welke interventies door hogescholen en samenwerkingsverbanden zijn ontwikkeld en gebruikt. Over de effectiviteit van de interventies zijn tot dusver geen onderzoeksresultaten bekend. Een opmerkelijk punt dat naar voren kwam bij project de S-factor was het feit dat 30% van de studenten die een opleiding volgen in de sector zorg en welzijn, deze voortijdig beëindigen, omdat de opleiding tegenviel of hun beroepsbeeld onrealistisch bleek te zijn (Curaat, 2009). In de volgende paragraaf zal worden ingegaan op het beroepsbeeld van de verpleegkundige. Hierbij zal onder meer aandacht zijn voor de het heersende beroepsbeeld van hbo-v studenten.
§1.4 Het beroepsbeeld In de (wetenschappelijke) literatuur is geen begripsdefinitie te vinden voor de term beroepsbeeld. Wel worden er een aantal begrippen genoemd die deze term beschrijven. Zo wordt er bij het beroepsbeeld ook wel onderscheid gemaakt in de wijze waarop men naar het beroep kijkt en welke beroepshouding men hierbij moet aannemen (rapportage uitstroomcijfers, 2008). Ook wordt er wel gesproken van een beroepsprofiel. Een beroepsprofiel beschrijft de essentie van het beroep en de daarbij behorende belangrijkste taken en activiteiten. Een beroepsprofiel is ook geschreven voor het verpleegkundig beroep. In dit beroepsprofiel wordt weergegeven welke taakgebieden de hbo-verpleegkundige heeft. Hieraan zijn de bijbehorende kerncompetenties gekoppeld. Een duidelijk onderscheid wordt niet gemaakt tussen verpleegkundigen van niveau 4 en 5. Hoegen, (2001) pleit dan ook voor een beroepsprofiel voor de hbo-verpleegkundige. Dit zou bijdragen aan de duidelijkheid binnen de verpleegkundige beroepsgroep. Het zou onder meer in moeten gaan op de manier waarop de hboverpleegkundige om moet gaan met vraagstukken uit de beroepspraktijk. Ook zou de positionering van de hboverpleegkundige binnen de algemene zorgverlening duidelijker omschreven kunnen worden.
Het beroepsbeeld van hbo-v studenten Uit het onderzoeksrapport ‘de beeldvorming van het verpleegkundig beroep’ komt naar voren dat het beeld van eerstejaars studenten op de hbo-verpleegkundige is dat een verpleegkundige in het ziekenhuis werkt. Daarbij voert zij taken uit die de patiënt ondersteunen bij de algemene dagelijkse levensbehoeften. Ook komen verpleegtechnische handelingen sterk naar voren, zoals het geven van medicatie. De exacte functiebeschrijving van de verpleegkundige is voor studenten grotendeels onduidelijk. Eén van de conclusies die in dit
12
onderzoeksrapport naar voren komen is dat de eerstejaars studenten op de hbo-v een onduidelijke en geromantiseerd beroepsbeeld hebben, waarbij zeer handelingsgericht wordt gedacht. Tevens kwam uit het onderzoek naar voren dat tijdens het eerste jaar van de opleiding te weinig aandacht wordt gegeven aan het beroepsprofiel van de verpleegkundige (Hooiveld & Slim, 2009). Het onderzoek betrof studenten die na het afronden van de havo, gestart waren met de opleiding hbo-v. Verder kwam naar voren dat het beroepsbeeld wordt gedomineerd door de algemene gezondheidszorg (AGZ). Binnen dat veld gaat de voorkeur van veel studenten uit naar de kinderafdeling of de spoedeisende hulp. Dit geld ook voor de ambulance en de intensive care (IC). Deze werkplekken worden door de studenten als aantrekkelijke ervaren voor in de toekomst (Bos, 2004). Over het beroepsbeeld van studenten, die gestart zijn met de hbo-v na het afronden van mbo-v, is nog geen onderzoek bekend.
De mogelijkheden van hbo-verpleegkundigen Net afgestudeerde hbo-verpleegkundigen krijgen te maken met een breed scala aan organisaties, waarvan sommige vooroplopen in de ontwikkeling en andere vasthouden aan tradities en gewoontes. Ook zijn ze voorbereid op het feit dat veel zorgvernieuwing projectmatig verloopt, waarbij sommige afdelingen al met deze vernieuwing werken, maar anderen nog niet. Op deze manier ontstaan nieuwe functies, bijvoorbeeld in de huisartsenpraktijk. Om in deze ontwikkelingen te participeren, worden hbo-verpleegkundigen opgeleid met een flexibel beroepsbeeld (Pool, 2008). Veel afgestudeerde verpleegkundigen beginnen met een functie bij een zorginstelling, zoals een ziekenhuis, verpleeghuis, verzorgingshuis. Anderen kiezen ervoor om zich te specialiseren via een post-hbo studie. Met een opleiding als hbo-verpleegkunde, zijn hier voldoende mogelijkheden voor, bijvoorbeeld de opleiding tot ambulanceverpleegkundige, intensive care verpleegkundige, kinderverpleegkundige, geriatrisch verpleegkundige, sociaal pedagogisch verpleegkundige, psychiatrisch verpleegkundige enzovoort. Het is ook mogelijk om eerst enkele jaren praktijkervaring op te doen en tijdens de loopbaan te kiezen voor een specialisatie. Verpleegkundigen die een baan willen met leidinggevende taken, hebben twee mogelijkheden: er kan voor de langzame route worden gekozen, waarbij de verpleegkundige naast haar werk, een opleiding in deeltijd volgt, zoals de opleiding management in de zorg. Na afloop van de opleiding kan er naar leidingevende functies worden gesolliciteerd. En er is een snelle route, waarbij de verpleegkundige na zijn/haar studie een universitaire masteropleiding volgt. Hierbij kan worden gedacht aan het opleidingsbeleid, management en gezondheidszorg of zorgwetenschappen. Met deze opleidingen kan de verpleegkundige ook een functie bekleden op verschillende ministeries en in het onderwijs. In dit hoofdstuk is ingegaan op het de uitvalsproblematiek van mbo-v studenten op het hbo-v. Hierbij was aandacht voor de redenen van de uitval en op welke manier de hogescholen deze tegengaan. Zij hebben een interventies, onderzoeken en projecten opgezet, waarvan een aantal zijn weergegeven en toegelicht. Zo is gebleken dat het hebben van een onjuist beroepsbeeld bij studenten kan leiden tot voortijdige beëindiging van hun opleiding. In §1.4 wordt ingegaan op het beroepsbeeld van de verpleegkundige. In het volgende hoofdstuk wordt de onderzoeksmethodiek besproken.
13
2.
Onderzoeksmethodiek
In dit hoofdstuk zal aandacht worden geschonken aan de onderzoeksmethodiek die gehanteerd is voor dit onderzoek. In §2.1 wordt het onderzoeksdesign beschreven. In §2.2 wordt weergegeven welke populatie is benaderd voor het onderzoek en waarom gekozen is voor deze benadering. Vervolgens wordt in §2.3 ingegaan op de wijze waarop de informatieverzameling en het praktijkonderzoek heeft plaatsgevonden. Tenslotte wordt in §2.4 beschreven op welke wijze de informatie is geanalyseerd en verwerkt en vindt er een ethische verantwoording plaats.
§2.1 Onderzoeksdesign Dit onderzoek is kwalitatief van aard, met een uitzoekend karakter. Er is onder meer onderzocht met welke reden de mbo-v studenten, na het behalen van hun diploma, zijn begonnen aan de hbo-v opleiding, wat hun kijk is op de het beroep en of ze overwogen hebben om te stoppen met de opleiding. Dit is kenmerkend voor kwalitatief onderzoek, welke zich richt op ervaringen, belevingen en achterliggende redenen voor keuzes die gemaakt worden. Het uitzoekende karakter houdt in dat tijdens eerder onderzoek een aanleiding is gevonden om iets verder uit te zoeken. Het kwalitatieve onderzoek bevat een cyclisch proces. Dit houdt in dat het proces van waarneming, analyse, reflectie en toetsing elkaar afwisselen. Gedurende het onderzoek is gezocht naar de best mogelijke informatie. Deze informatie werd door één of beide onderzoekers doorgenomen en beoordeeld op basis van relevantie en bruikbaarheid voor het onderzoek. Vervolgens werd het verwerkt in het verslag en ter beoordeling opgestuurd naar de begeleidend docent en de projectmanager van project de S-factor. Zij gaven feedback op hetgeen dat opgestuurd was en deze feedback werd weer meegenomen in de verdere ontwikkeling van dit onderzoeksverslag. Dit proces is gedurende het onderzoek meerdere malen herhaald.
§2.2 Populatie en steekproef Om te onderzoeken in welke mate het beroepsbeeld uitval veroorzaakt bij de studenten die doorstromen van de mbo-v naar de hbo-v, is er een populatie benaderd. Deze bestaat uit twee hogescholen die meewerken aan het project de S-factor. Het gaat hierbij om de Hanzehogeschool te Groningen en de INHolland hogeschool te Amsterdam. Het Windesheim te Zwolle en de INHolland hogeschool te Alkmaar zijn ook gevraagd om mee te werken aan dit onderzoek, maar deze hogescholen wilden of konden niet meewerken. De provincie Drenthe werkt ook mee aan het project de S-factor. Deze provincie heeft echter geen hogeschool die de opleiding hbo-v aanbiedt. Daarom is deze provincie niet benaderd om mee te werken aan dit onderzoek. Er heeft een doelgerichte steekproef plaatsgevonden; vooraf aan het praktijkonderzoek zijn kenmerken opgesteld waaraan de populatie moest voldoen. Zo moest het gaan om studenten die de voltijd hbo-v opleiding volgen, die als vooropleiding de mbo-v succesvol doorlopen hebben en die in september 2009 begonnen zijn met de opleiding. Er zijn in totaal 118 studenten benaderd om mee te doen aan het onderzoek. Hiervan hebben 85 studenten meegedaan aan het onderzoek. In samenwerking met de projectmanager van de S-factor, Jelly Zuidersma, zijn de INHolland hogescholen telefonisch en per e-mail benaderd met de vraag om mee te werken aan het onderzoek. De Hanzehogeschool is in samenwerking met de begeleidend docente per e-mail benaderd met de vraag of zij mee wilden werken en op welke wijze deze medewerking tot stand zou kunnen komen.
14
§2.3 Dataverzameling Literatuurstudie De literatuurstudie is gestart met het zoeken in databanken. In de volgende databanken is gezocht naar, zowel internationale –als nationale artikelen en rapporten: Bohn Stafleu van Loghum vakbibliotheek; Pubmed; Science direct; Wiley; The Cochrane Collaboration. Om te zorgen dat er bruikbare, interessante en relevante artikelen en rapporten werden gevonden, is er gebruik gemaakt van de volgende lijst met zoektermen, welke tijdens het zoeken in de databanken zijn gebruikt: Uitval Failure Motivatie Motivation Instromers Entrants Doorstroom Flow Ervaringen Experience Onderwijs Education Mbo Intermediate vocational education Hbo Higher vocational education Beroepsbeeld Professional image In totaliteit zijn er drie artikelen gevonden, zowel nationaal als internationaal, welke mogelijk iets te maken hadden met het beroepsbeeld. Echter, na grondig analyseren, bleken twee van de drie artikelen niet relevant voor het onderzoek, omdat deze artikelen gingen over religieuze zaken die van invloed kunnen zijn op het beroepsbeeld in Israel en in Nigeria. Het overgebleven bruikbare artikel was van nationale afkomst en gevonden in de Bohn Stafleu van Loghum vakbibliotheek. Omdat het vinden van (internationale) wetenschappelijke artikelen erg moeizaam verliep, is de hulp van een mediatheekmedewerkster ingeschakeld. Met haar hulp kwam één artikel naar voren dat mogelijk bruikbaar kon zijn voor ons onderzoek. Echter, na het bestuderen van het artikel bleek deze niet bruikbaar te zijn voor dit onderzoek. Vervolgens is er gezocht op de hbo kennisbank. In deze databank zijn verschillende nationale artikelen en rapporten gevonden die van belang bleken voor het onderzoek. De overige informatie is gevonden op het internet, actuele nieuwsbladen en verpleegkundige tijdschriften, zoals TVZ (tijdschrift voor verpleegkundigen), Curaat en Nursing. Tenslotte hebben de projectmanager van project de S-factor en de begeleidend docent ook diverse documenten aangereikt met bruikbare informatie. Tevens is gezocht naar onderzoeksrapporten en artikelen van het ministerie van onderwijs, cultuur en wetenschap en van onderwijsinstellingen. Ook vonden er verkennende oriëntatiegesprekken plaats met de opdrachtgeefster/ begeleidend docent van het lectoraat Verpleegkundige Innovatie en Positionering en de projectmanager van het project de S-factor. Op deze wijze heeft de literatuurstudie plaatsgevonden, waarbij inzicht is verworven in het onderwerp. Praktijkonderzoek De deelnemende hogescholen, betreffend Hanzehogeschool te Groningen en Hogeschool INHolland te Amsterdam zijn benaderd met de vraag om mee te werken aan het onderzoek. Er is voor gekozen om via enquêtes praktijkonderzoek te doen, om op deze wijze zoveel mogelijk studenten te kunnen benaderen. Enquêtes kunnen namelijk, naast een numerieke aanpak, ook een kwalitatief karakter hebben. Bij het uidelen van de enquêtes is gekozen voor een persoonlijke, directe benadering van de studenten, om zo een zo hoog mogelijke respons te creëren. Er is gekozen om de studenten tijdens het vak Integrale Opdrachten Extra te benaderen. Tijdens deze les zijn 2 klassen samengevoegd, waardoor ongeveer 23 studenten per les zijn benaderd en dit tijd bespaarde. Doordat de
15
studenten de enquêtes gelijk invulden en teruggaven, konden de gegevens direct worden verwerkt. In totaal zijn zes klassen met instromers benaderd. De enquêtes zijn eerst geselecteerd op basis van volledigheid betreffende het invullen. Alle (mogelijk) belangrijke uitspraken zijn afzonderlijk van elkaar gemarkeerd en later met elkaar gezamenlijk besproken. Hierdoor kon erachter worden gekomen of de onderzoekers dezelfde conclusie en uitslagen voor ogen hadden. Aan de hand van de uitslagen van de enquêtes zijn conclusies getrokken en aanbevelingen gegeven. Uit de geënquêteerde deelnemers van de Hanzehogeschool, bleek dat alle enquêtes volledig zijn ingevuld. Hogeschool INHolland Amsterdam was één enquête niet volledig ingevuld, waardoor deze niet meegenomen is in het onderzoek. De gegevens uit het theoretisch kader en de gegevens uit de ingevulde enquêtes, vullen elkaar in de conclusie aan. Kwaliteit van het onderzoek Er zijn personen benaderd, welke een juiste afspiegeling zijn van de populatie, om de validiteit van het onderzoek zo goed mogelijk te garanderen. De studenten die meewerkte aan het onderzoek, moesten voldoen aan vooraf opgestelde kanmerken, welke benoemd zijn in de populatie en steekproef. Tijdens de verwerking van de enquêtes, is gebleken dat vraag 2 door veel studenten verkeerd werden geïnterpreteerd, de overige vragen zijn naar onze bedoeling ingevuld, wat van invloed is geweest op de betrouwbaarheid van het onderzoek. Bovendien zijn de enquêtes in de klas in stilte ingevuld, wat maximale concentratie opleverde. Het volgende is gedaan om de betrouwbaarheid van het onderzoek verder te verhogen: De enquête is vooraf beoordeeld door de begeleidend docenten, de contactpersoon van het project de S-factor en twee medestudenten; Het onderzoek heeft plaatsgevonden op meerdere hogescholen, waardoor de steekproef groter werd. Hierdoor kon er een nauwkeurige conclusie worden getrokken uit de resultaten van de enquête; Tot slot zullen de resultaten door de begeleiden docent nagelezen worden.
§2.4 Data-analyse De onderzoeksartikelen en rapporten, welke zijn gevonden, zijn onder de onderzoekers verdeeld, waardoor de documenten afzonderlijk op relevantie en bruikbaarheid werden beoordeeld. Tijdens het analyseren van de artikelen en rapporten is gelet op betrouwbare feiten en bronnen en relevante informatie en cijfers voor verdere literatuurstudie. De documenten uit deze selectie, die daaruit overbleven, zijn nauwkeurig bestudeert en besproken. Door deze informatie in thema’s te verdelen, kon het theoretisch kader tot stand worden gebracht.
§2.5 Ethische verantwoording De geënquêteerden zijn voor aanvang van het invullen van de enquête geïnformeerd over het doel van het onderzoek en hun rol daarin. Er was onder de geënquêteerden sprake van een vrijwillige medewerking, waarbij voor aanvang van het uitdelen van de enquête gevraagd is of er studenten waren, die niet mee wilden doen aan het onderzoek. De enquêtes zijn door de geënquêteerden anoniem ingevuld. De uitkomsten hebben geen nadelig effect aan de studenten gegeven. Het onderzoek is op een transparante, eerlijke en objectieve manier uitgevoerd, waarbij geen gegevens aan derden zijn verstrekt. De bronnen uit het theoretisch kader zijn in hun waarde gelaten, door naam en toenaam correct te vermelden in de bronnenlijst. In dit hoofdstuk is de onderzoeksmethodiek besproken behorende bij het kwalitatieve karakter van dit onderzoeksverslag. Hierin kwam onder meer naar voren welk onderzoeksdesign gebruikt is. Tevens werd er ingegaan op de populatie en de steekproef. Vervolgens zijn de dataverzameling en –analyse besproken. Tenslotte is er een ethische verantwoording gegeven. In het volgende hoofdstuk zal er inzicht gegeven worden in de uitslagen van de enquête.
16
3. Resultaten In dit hoofdstuk zijn de resultaten van de enquêtes weergegeven. In bijlage 2 is de enquête te vinden die uitgedeeld is aan de studenten. In bijlage 3 is een volledige weergave van de open vragen te lezen. Totaal benaderde studenten/uitgedeelde enquêtes: 118 Respons: 85 (72%) Non-respons: 33 (28%)
Vraag 1: Na het behalen van mijn mbo-v diploma….
Resultaat 1: Van alle geënquêteerde studenten, zowel van de Hanzehogeschool te Groningen, als Hogeschool INHolland te Amsterdam, zijn de meeste studenten na het behalen van hun mbo-v diploma gelijk ingestroomd. 19 studenten (22%) hebben na het behalen van hun mbo-v diploma eerst gewerkt, voordat ze aan de opleiding tot hbo-verpleegkundige begonnen. 2 studenten (3%) hebben na het behalen van hun mbo-v diploma eerst een andere opleiding gedaan, voordat ze aan de opleiding tot hbo-verpleegkundige begonnen. Tot slot hebben 2 studenten (3%) een niet-aanverwante opleiding gevolgd. Dit waren de opleidingen mondzorgkunde en maatschappelijk werk en dienstverlening.
Vraag 2: Ik heb mijn mbo-v diploma in … jaar behaald.
17
Resultaat 2: Van alle geënquêteerde studenten, zowel van de Hanzehogeschool te Groningen, als Hogeschool INHolland te Amsterdam, zijn 44 studenten (52%) in 4 jaar afgestudeerd tot mbo verpleegkundige. 26 studenten (31%) hebben onjuist of niet geantwoord. 7 studenten (8%) hebben 4,5 jaar over hun mbo-v opleiding gedaan.
Vraag 3: Op dit moment volg ik de hbo-v opleiding op…
Resultaat 3: 62 studenten van de Hanzehogeschool te Groningen zijn benaderd voor dit onderzoek. Er was sprake van een respons van 62 studenten (100%). 56 studenten van de Hogeschool INHolland te Amsterdam zijn benaderd voor dit onderzoek. Er was sprake van een respons van 23 studenten (41%).
Vraag 4: Ben je begeleid/voorgelicht bij het maken van een keuze om verder te studeren op de hbo-v?
Resultaat 4: Van alle geënquêteerde studenten hebben 61 studenten (40%) de open dag van de desbetreffende school bezocht. 34 studenten (23%) hebben hun informatie via internet en brochures verkregen. 17 studenten (11%) hebben hun informatie via familie en vrienden verkregen. 15 studenten (10%) hebben een voorlichtingsdag over de hbo-v bezocht, welke op hun mbo-v school werd gehouden. Tot slot hebben 5 studenten (3%) een ander antwoord gegeven dan in de keuzemogelijkheden die bij deze vraag werden gegeven Zo hebben twee studenten een hbo-doorstroommodule gevolgd en hbo lessen gehad in het laatste jaar van hun mbo-v opleiding.
18
Vraag 5: Geef aan in welke mate je het eens bent met de stellingen
Resultaat 5: Stelling 1: De informatie op de open dagen van de hbo-v was duidelijk Het merendeel van de studenten vindt dat de informatie die gegeven wordt op de open dagen duidelijk is, gevolgd door een groep studenten die het hier een beetje mee eens zijn. Stelling 2: De voorlichting werd op tijd aangekondigd Verreweg de grootste groep studenten geeft aan dat de open dagen op tijd worden aangekondigd door de hogescholen. Stelling 3: Er was voldoende aandacht voor het doorstroomprogramma De studenten waren verdeeld over deze vraag. Zo was de grootste groep het een beetje een met deze stelling. Gevolgd door een groep die het helemaal eens is met de stelling. Stelling 4: Er werd voldoende informatie gegeven over het leertraject, bijvoorbeeld stages en specialisaties De meningen omtrent deze vraag liggen dicht bij elkaar. Het merendeel van de studenten waren het een beetje eens met de stelling. Stelling 5: Het was duidelijk wat er van mij wordt verwacht gedurende de hbo-v Het merendeel van de studenten is het een beetje eens tot een beetje oneens met de stelling die gaat over hoe duidelijk het is wat er van studenten verwacht wordt op de hbo-v. Stelling 6: Het was duidelijk waar je informatie over de opleiding kunt vinden Het merendeel van de studenten was het eens tot een beetje eens met deze stelling.
Vraag 6: Met welke reden ben je begonnen met de opleiding tot hbo verpleegkundige?
19
Resultaat 6: Van alle geënquêteerde studenten zijn 43 studenten (27%) met de opleiding begonnen, om meer kennis en ervaring op te doen. 36 studenten (22%) hebben voor de opleiding tot hbo-verpleegkundige gekozen, omdat ze graag op een gespecialiseerde afdeling willen werken. 25 studenten (16%) gaven aan nog geen zin te hebben om te werken. 23 studenten (14%) gaven aan in de toekomst als gespecialiseerde verpleegkundige te willen werken.
Vraag 6A: Licht je antwoord toe. (open vraag) Veel studenten geven aan dat zij nog niet wisten wat ze precies wilden doen na hun mbo-v opleiding en dat ze zichzelf nog te jong en onervaren vinden om te gaan werken. Tijdens het studeren aan de hbo-v willen de studenten zich oriënteren op de verschillende werkvelden en erachter komen wat ze nou precies willen. Verder kwam sterk naar voren dat studenten zich willen specialiseren. Met name de gespecialiseerde afdelingen zijn favoriet bij de studenten, namelijk; de kinderafdeling, spoedeisende hulp en intensive care. Vervolgens geven veel studenten aan te willen werken als gespecialiseerd verpleegkundige. Hierbij kan gedacht worden aan nurse practisioner, sociaal verpleegkundige en psychiatrisch verpleegkundige. Een aantal studenten willen de hbo-v gebruiken als opstap voor een andere opleiding. Zo werden de volgende opleidingen genoemd door de studenten; medische sociologie, verplegingswetenschappen, verloskunde en anesthesiemedewerker. Een deel van de studenten geeft aan dat ze vinden dat ze te weinig kennis hebben opgedaan tijdens de mbo-v. Uit de uitslagen van de enquêtes kwam verder naar voren dat de studenten van mening zijn dat een hbo-v diploma meer mogelijkheden biedt dan de mbo-v, betreft het specialiseren en carrièremogelijkheden.
Vraag 6B: De meerwaarde van de hbo-v is voor mij, dat…
Resultaat 6B: Van alle geënquêteerde studenten vinden 70 studenten (22%) dat ze door de hbo-v opleiding kritisch(er) leren denken. 41 studenten (13%) vinden dat de meerwaarde van de hbo-v is, dat ze complexere zorg leren verlenen. 38 studenten (12%) gaven aan dat ze de meerwaarde van de hbo-v zien in het probleemgerichter denken en werken. 36 studenten (11%) gaven aan dat de meerwaarde van de hbo-v de wetenschappelijke literatuur is, die ze leren beoordelen en toepassen in de praktijk. 35 studenten (11%) zien de meerwaarde van de hbo-v meer als het feit dat ze een regisserende rol kunnen vervullen. 30 studenten (10%) gaven aan dat de meerwaarde van de hbo-v te maken heeft met het methodisch en reflectief denken en handelen, wat met deze opleiding meer op de voorgrond staat. 30 studenten (10%) gaven aan dat de meerwaarde van de hbo-v te maken heeft met het feit dat ze leren om stagiaires en (nieuwe) collega’s op een coachende manier leren begeleiden.
20
Vraag 7: Welk beeld had je van een hbo-verpleegkundige, voordat je met de opleiding begon?
Resultaat 7: Van alle geënquêteerde studenten zien 66 studenten (28%) de hbo-v als een mogelijkheid tot meer carrièremogelijkheden. 41 studenten (17%) geven aan dat ze het beeld van een hbo-verpleegkundige zagen als de mogelijkheid tot het werken in een gespecialiseerde zorgsetting. Ook 41 studenten (17%) zagen het feit dat je als hbo-verpleegkundige kennis en inzicht toe moet kunnen passen op basis van wetenschappelijke kennis, als beeld van een hbo-verpleegkundige. 25 studenten (11%) gaven aan dat zij het feit dat je op een overstijgende manier multidisciplinair moet kunnen denken en werken, als beeld van een hbo-verpleegkundige zagen. 23 studenten(10%) hadden, voordat ze aan de hbo-v begonnen, als beeld dat een hbo-verpleegkundige meer verdiend. 17 studenten (7%) geven aan dat zij een hbo-verpleegkundige zagen als iemand die nieuwe protocollen en/of zorgprogramma’s ontwikkeld. 13 studenten (5%) hadden voor aanvang van de hbo-v, de gedachte dat hbo-verpleegkundigen meer status hebben.
Vraag 8: Is dit beeld veranderd sinds je gestart bent met de opleiding hbo-v? (open vraag) Resultaat 8: Meer dan de helft van de ondervraagde studenten geeft aan dat hun beroepsbeeld niet verandert is sinds ze met de opleiding zijn begonnen. De hbo-v biedt volgens de studenten voornamelijk verdieping en verbreding van het verpleegkundig beroep. Ook is sinds de aanvang van de studie bij veel studenten duidelijker geworden wat de verschillen zijn tussen de mbo-v en de hbo-v. Het kritisch leren denken en omgaan met wetenschappelijke artikelen komen volgens de studenten duidelijk naar voren in de opleiding. Door het goed oriënteren voor is het beeld van de hbo-v duidelijk geworden voor studenten en dit bleek volgens hun ook in de praktijk te kloppen. De hbo-v biedt meer carrièremogelijkheden en is nodig om te specialiseren. Ook zijn er een aantal studenten bij wie het beeld in negatieve zin veranderd is. Zo heeft de opleiding volgens hen weinig meerwaarde in vergelijking met de mbo-v. Ook zou er teveel herhaling zijn in de hoorcolleges en een student gaf aan dat er te weinig overstijgend gedacht werd. Verder gaven een aantal studenten aan dat ze anatomie en fysiologie lessen hadden verwacht.
Vraag 9: Heb je overwogen om te stoppen met de opleiding?
21
Resultaat 9: Van alle geënquêteerde studenten zeggen 79 studenten (93%) nee op deze vraag. 6 studenten (7%) zegt wel ooit te hebben overwogen om te stoppen met de opleiding.
Vraag 9A: Wat waren overwegingen voor jou om te stoppen met de opleiding tot hboverpleegkundige?
Resultaat 9A: Van alle geënquêteerde studenten zeggen 3 studenten (34%) dat de opleiding niet voldeed aan hun verwachtingen. 2 studenten (22%) gaven een ander antwoord dan de aangegeven keuzemogelijkheden. Eén student gaf hier een reden bij. De opleiding zou van haar teveel tijd vragen die ze om persoonlijke redenen niet heeft. 1 student (11%) gaf aan ontevreden te zijn over het onderwijssysteem. 1 student (11%) gaf aan dat de opleiding niet aan zijn/haar beroepsbeeld voldeed. 1 student (11%) gaf aan de opleiding te moeilijk te vinden. 1 student (11%) gaf aan dat persoonlijke redenen overwegingen waren. Vraag 9B: Waarom heb je besloten om toch door te gaan met de opleiding? (open vraag) Resultaat 9B: De studenten gaven verschillende redenen om door te gaan met de opleiding. Zo wordt genoemd dat de opleiding slechts twee jaar duurt en dat het zonde is om alle geïnvesteerde tijd te verspillen door de opleiding te beëindigen. Een student geeft aan dat ze altijd al hbo heeft willen doen en daarom niet gestopt is met de opleiding. Verder geeft een student aan dat zij haar draai heeft gevonden in haar klas en een realistischer beeld heeft gekregen van de vervolgopleiding. Een andere student wil graag werken op de kinderafdeling en om dit doel te behalen heeft ze besloten om door te gaan met de opleiding. Tenslotte wordt nog genoemd dat een student om persoonlijke redenen is doorgegaan, een student de hbo wil halen om meer carrièremogelijkheden te hebben en zegt een student dat zij alleen zou opgeven als ze echt niet anders kon.
Vraag 10: Ik vind dat de opleiding aansluit op de mbo-verpleegkunde opleiding, omdat…
22
Resultaat 10: Van alle geënquêteerde studenten vinden 55 studenten (38%) dat beide opleidingen goed op elkaar aansluiten, omdat de lesstof op de hbo-v aanvullend en verdiepend is. 27 studenten (19%) gaven aan dat de aansluiting goed is, omdat het werktempo voor hun goed is bij te houden. 21 studenten (21%) gaven aan dat beide opleidingen goed op elkaar aansluiten, omdat er veel zelfstandig wordt gewerkt. 16 studenten (11%) vinden dat de begeleiding van de docenten goed is. 11 studenten (8%) gaven een ander antwoord dan de aangegeven keuzemogelijkheden, namelijk dat de studenten voornamelijk aangeven dat de hbo-v niet aansluit op de mbo-v. Zo zou er te veel herhaling zijn, zouden de hoorcolleges geen meerwaarde hebben voor het leerproces van de student en is er wel veel verdieping, maar weinig begeleiding.
Vraag 10A: Ik vind dat de opleiding niet aansluit op de mbo-verpleegkunde opleiding, omdat
Resultaat 10A: Van alle geënquêteerde studenten vinden 36 studenten (30%) dat de lesstof van de hbo-v niet goed aansluit op de lesstof van de mbo-v. Maar liefst 32 studenten (27%) gaven een ander antwoord dan de aangegeven keuzemogelijkheden. Ze geven aan dat zij vinden dat de opleiding niet goed aansluit. Hiervoor worden veel uiteenlopende redenen genoemd. De meest genoemde meningen zijn: De manier van lesgeven en de methoden die op de mbo-v en hbo-v worden gehanteerd, verschillen erg van elkaar, waardoor de twee opleidingen niet goed op elkaar aansluiten. Ook zouden de hoorcolleges onvoldoende inspelen op de zijinstromers. De docenten die de colleges geven, gaan ervan uit dat de studenten de colleges van voorgaande jaren ook hebben gevolgd. Ook zijn sommige colleges herhaling. Volgens enkele studenten werd er op de mbo-v niet geleerd om kritisch te denken en zelfstandig te werken, dit in tegenstelling tot de hbo-v, waardoor de overgang groot is. Tevens zou er op de mbo-v te weinig aandacht worden besteed bij het schrijven van een verslag en anatomie en fysiologie. Ook zeggen de studenten dat op de hbo-v te weinig begeleiding wordt gegeven en er geen voorlichting wordt gegeven over toetsen. Ze krijgen te horen dat ze het maar op moeten zoeken op blackboard. Ook zou de opleiding te onpersoonlijk zijn. Tenslotte zijn er ook nog een aantal studenten wel tevreden over de aansluiting. Ze geven aan dat de opleiding een niveau hoger is en je dus een andere manier word begeleidt door de docenten. Het maakt de studenten zelfstandiger.
23
4. Discussie In dit hoofdstuk zal aandacht worden geschonken aan de discussie, die is geformuleerd naar aanleiding van het literatuur-en praktijkonderzoek. In de discussie staat de interpretatie centraal, waar aandacht wordt gegeven aan de resultaten uit de literatuurstudie en het praktijkonderzoek.
§4.1 Methodologische beperkingen Na het verwerken van alle ingevulde enquêtes, kwam het volgende naar voren bij vraag 2. Deze vraag werd namelijk door 26 studenten verkeerd geïnterpreteerd. Dit betreft 31%. Tijdens het benaderen van de laatste groep studenten van de Hanzehogeschool te Groningen, is door de onderzoekers ingegrepen. Hierdoor hebben 23 studenten uit deze laatste groep deze vraag wel goed beantwoord. Deze verkeerde interpretatie kan mogelijk de uitslag uit deze vraag beïnvloeden en hierdoor onbetrouwbaar worden. Deze verkeerd geïnterpreteerde vraag heeft weinig invloed op de eindconclusie van het onderzoek, omdat deze vraag ter introductie was. De respons vanuit Hogeschool INHolland te Amsterdam was relatief laag in tegenstelling tot de respons van de Hanzehogeschool te Groningen, namelijk 27%. Dit heeft te maken gehad met het feit dat de studenten van Hogeschool INHolland te Amsterdam, wegens omstandigheden via de mail zijn benaderd. De studenten van de Hanzehogeschool te Groningen zijn persoonlijk benaderd. Bovendien hadden de studenten van Hogeschool INHolland te Amsterdam door een miscommunicatie slechts vier werkdagen de tijd om de enquête in te vullen. Het onderzoek heeft slechts op twee hogescholen plaatsgevonden. Hierdoor is de uitslag van dit onderzoek niet generaliseerbaar voor de gehele populatie, maar alleen voor de twee hogescholen. Er is alleen onderzoek gedaan naar de studenten die dit jaar zijn ingestroomd. Er zijn geen studenten benaderd in het tweede jaar. Hierdoor kan niet worden gezegd of het beroepsbeeld mogelijkerwijs van invloed is op de uitval.
§4.2 Resultaten versus literatuurstudie In de literatuur wordt gesproken van grote uitval bij studenten die na een mbo-opleiding instromen op een hboopleiding. Om deze uitval tegen te gaan worden veel interventies ingezet. Uitval van studenten hoeft echter niet altijd als negatief te worden gezien. Zo zijn er studenten die het niveau niet aankunnen of vanwege een ander reden niet goed functioneren op de hbo. Uit de onderzoeksresultaten komt naar voren dat weinig tot geen van de ingestroomde studenten hebben overwogen om voortijdig hun opleiding te beëindigen, in de eerste vier maanden van hun opleiding. De studenten die dit wel overwogen gaven hiervoor redenen aan die ook worden genoemd in de literatuur, zo voldeden de opleiding en het beroepsbeeld niet aan de verwachtingen van de studenten. Er zijn geen specifieke onderzoeken bekend die ingaan op de redenen van uitval van ingestroomde hbo-v studenten.
De overgang tussen het mbo en het hbo wordt veelal als groot ervaren door de studenten. Dit zou leiden tot slechte studieresultaten en uitval. Uit de enquêtes kwam naar voren dat de meningen van hbo-v studenten hierover verdeeld zijn. De studenten gaven zowel positieve als negatieve punten aan. Een opvallend punt is dat 30% van de studenten aangeeft dat de lesstof van de mbo-v niet aansluit bij die van de hbo-v. Toch wordt door 38% van de studenten de lesstof wel als aanvullend en verdiepend gezien. Eén van de redenen van uitval die vaak genoemd wordt in de literatuur is het hebben van een ‘verkeerd beroepsbeeld’ genoemd. Er is echter geen begripsdefiniëring bekend van het begrip beroepsbeeld. Ook wordt niet toegelicht wat wordt verstaan onder het hebben van een verkeerd beroepsbeeld. Veelal wordt er een omschrijving gegeven die het meest aansluiting vind bij het begrip beroepsprofiel. Voor de hbo-verpleegkunde is geen beroepsbeeld bekend.
24
5. Conclusies In dit hoofdstuk zal een antwoord worden gegeven op de probleemstelling die de leidraad was binnen dit onderzoek. Deze luidde als volgt: vanuit welk beroepsbeeld beginnen mbo-v studenten aan de opleiding tot hboverpleegkundige en heeft het beroepsbeeld invloed op de mogelijke uitval? Uit de onderzoeksresultaten kwam naar voren dat het beroepsbeeld weinig van invloed is op de mogelijke uitval van ingestroomde hbo-v studenten. Deze conclusie is getrokken op basis van de volgende onderdelen. Studenten vormen zich een bepaald beeld van de opleiding en het toekomstige beroep. Tijdens de opleiding kunnen zij erachter komen dat dit beeld niet realistisch is en hierdoor besluiten om zijn of haar opleiding voortijdig te beëindigen. Een goede voorbereiding op de nieuwe opleiding is dan ook gewenst, om onjuiste verwachtingen te voorkomen. Uit de enquête bleek dat een ruime meerderheid van de studenten informatie inwonnen over de opleiding door naar open dagen en voorlichtingsdagen te gaan. Mede hierdoor konden zij zich een beeld vormen van de opleiding en de hbo-verpleegkundige. Het hielp hen om een weloverwogen keuze te kunnen maken voor het al dan niet starten met de opleiding. Bij de meerderheid van de studenten is het beroepsbeeld dan ook niet gewijzigd gedurende de tijd sinds zij zijn begonnen met de hbo-v. Hieruit blijkt dat het krijgen van voorlichting over de opleiding en het beroep een belangrijk onderdeel is in het ontwikkelen van een realistisch beroepsbeeld. Voor een aantal studenten geldt dat hun kijk op de opleiding en het beroep is veranderd. Er zou te veel herhaling zijn in de hoorcolleges en er werd verwacht dat er meer aandacht zou zijn voor anatomie en fysiologie van het menselijk lichaam. Hetgeen van de studenten wordt verwacht op de hbo-v, kwam op de open dagen niet altijd duidelijk naar voren, zo bleek uit de enquête. De mbo-verpleegkundigen zijn om verschillende redenen gestart met de hbo-v. Eén van deze redenen was dat zij meer kennis en ervaring op willen doen. Een ander veelgenoemd argument is dat zij willen gespecialiseerde afdeling. De studenten geven tevens aan dat ze het moeilijk vinden om een keuze te maken betreft hun toekomstige werkomgeving en functie. Door te gaan studeren op de hbo-v hopen zij hierin meer duidelijkheid te vinden. Er is geen vastomlijnde beschrijving van het beroepsbeeld van de hbo-verpleegkundige. Wel zijn er een aantal elementen die sterk naar voren komen uit de enquête. Het beoordelen en integreren van wetenschappelijke literatuur binnen het verpleegkundig beroep, het kritisch kunnen denken en redeneren en het hebben van meer carrièremogelijkheden zijn hier belangrijke onderdelen van. Er is geen (wetenschappelijk) onderzoek gedaan om te onderzoeken in welke mate het beroepsbeeld van invloed is op de uitval van mbo-verpleegkundigen op de hbo-v. Uit de enquête kwam onvoldoende naar voren in hoeverre het beroepsbeeld van invloed is op de mogelijke uitval van deze studenten. Van de ondervraagde studenten gaf 9% aan dat zij overwogen om de opleiding voortijdig te beëindigen. Slechts één student gaf aan dat de opleiding niet aansloot op haar beroepsbeeld. Naast deze reden gaf zij nog een aantal zaken aan die meespeelden bij haar overweging om te stoppen met de opleiding. Over de aansluiting van de mbo-v op de hbo-v zijn de meningen verdeeld. Door deel van de studenten wordt de lesstof als aanvullend en verdiepend ervaren. Andere studenten vinden juist dat de lesstof niet aansluit op hetgeen dat aan de orde kwam op de mbo-v. De lesmethoden van de mbo-v en hbo-v verschillen sterk van elkaar. Dit wordt door de studenten zowel positief als negatief ervaren. Genoemde argumenten zijn dat het opleidingsniveau hoger is, dus wordt de student op een andere manier begeleidt. Dit zou de zelfstandigheid ten goede komen. De studenten die de aansluiting als negatief ervaren geven hiervoor een aantal argumenten. Het onderzoek is uitgevoerd bij studenten die sinds september 2009 zijn begonnen met de hbo-v. Dit houdt in dat zij vier maanden bezig waren met hun studie, ten tijde van de verspreiding van de enquête. Hierdoor kan niet worden vastgesteld hoeveel studenten er in totaal zijn uitgevallen aan het einde van de opleiding. Tevens is onbekend hoeveel studenten tot nu toe zijn uitgevallen en met welke redenen. Deze studenten zijn niet betrokken bij het onderzoek, omdat dit erg lastig was om te achterhalen. Dit geldt voor zowel de Hanzehogeschool Groningen als de INHolland hogeschool te Amsterdam.
25
Aan de hand van de conclusies die beschreven zijn, zijn er een aantal aanbevelingen tot stand gekomen. Deze zijn te lezen in het volgende hoofdstuk.
26
6.
Aanbevelingen
In dit hoofdstuk worden aanbevelingen gegeven aan het lectoraat VIP en de S-factor. De aanbevelingen zijn opgesteld naar aanleiding van de resultaten van het literatuur- en praktijkonderzoek. Aanbeveling 1: Meer aandacht voor het instroomprogramma voor mbo-verpleegkundigen. Besteed tijdens de open dagen meer aandacht aan het instroomprogramma voor mboverpleegkundigen. Dit kan onder meer gedaan worden door studenten bij de voorlichting te betrekken die bezig zijn met de vervolgopleiding. Zij hebben ervaring met de overgang van het mbo naar het hbo en zij zijn in staat om een realistisch beeld te geven van de opleiding en het beroep. Aanbeveling 2: Tijdens hoorcolleges meer rekening houden met het niveau van de mbo-v instroomstudenten. Stem de hoorcollege af op het niveau van de instroomstudenten. Hierdoor kan worden voorkomen dat er herhaling van lesstof plaatsvindt of dat er tijdens hoorcolleges worden verwezen naar hoorcolleges uit het eerste en tweede studiejaar van de hbo-v. Deze hoorcolleges hebben studenten van het instroomprogramma niet gevolgd. Aanbeveling 3: Schenk meer aandacht aan de samenwerking met mbo-opleidingen. Hierdoor kunnen hogescholen en mbo-scholen inzicht krijgen in elkaars lesmethodes, lesstof en begeleiding van docenten, waardoor gestreefd kan worden naar een effectieve aansluiting tussen de mbo-v en de hbo-v. Dit kan worden gedaan door ervaring uit te wisselen tussen docenten van de twee onderwijsniveaus. Aanbeveling 4: Vervolgonderzoek is nodig, bij onder andere de huidige populatie. Hierdoor kan onderzocht worden hoeveel studenten daadwerkelijk voortijdig hun opleiding hebben beëindigd en met welke reden. Pas dan kan uitsluitsel worden gegeven of het beroepsbeeld mogelijk aanleiding heeft gegeven voor uitval. Door het onderzoek uit te breiden onder meer hogescholen kan er generaliseerbaar en betrouwbaar beeld worden gegeven. Aanbeveling 5: Het ontwerpen van een beroepsprofiel voor het beroep hbo-verpleegkundige. Studenten krijgen daardoor mogelijk een beter beeld van de hbo-verpleegkundige. Uit dit onderzoek is gebleken dat studenten eigenlijk hele verschillende beelden hebben van een hbo-verpleegkundige. Er is momenteel ook geen concrete begripsdefinitie voor het beroepsbeeld.
27
Bronnenlijst Boeken Baarda. D.B. , De Goede. M.P.M. (1998). Basisboek methoden en technieken. Houten: Stenfert Kroese. Cox. K., de Louw. D., Verhoef. J., Kuiper.C. (2008). Evidence-based practice voor verpleegkundigen. Methodiek en toepassing. Den Haag: Lemma. De Jong. A., Vandenbroele. H. , Glorieux. M., De Maesschalck. L.,& Visser. M. (2008). Inleiding wetenschappelijk onderzoek voor het gezondheidsonderwijs. Maarssen: Elsevier gezondheidszorg. De Schampheleire. W. (1991). De techniek van de enquête, een inleiding. Amersfoort: Uitgeverij Acco. Jansen. E.P.W.A. , Joostens. Th. H. , Kemper. D.R. (2004). Enquêteren, het opstellen en gebruiken van vragenlijsten. Groningen/Houten: Wolters-Noordhoff. Luttenberg. J. (2000). Wat te doen? Een onderzoek naar normatieve professionaliteit van docenten. LeuvenApeldoorn: Garant. Pool. A., Pool-Tromp. C., Veltman-van Vugt. F., Vogel.S. (2008). Met het oog op de toekomst. Beroepscompetenties van hbo-verpleegkundigen. Utrecht: Vilans. Verhoeven. N. (2007). Wat is onderzoek? Praktijkboek methoden en technieken voor het hoger onderwijs. Den Haag: Boom onderwijs. Witte. J., Berkers. N. ,& Visser. G. (2007). Nationale Beroepscode van verpleegkundigen en verzorgenden. Hilversum: Van der Weij Drukkerijen. (Kranten)artikelen, folders en (digitale) tijdschriften Bos, M. (2004). Breed opleiden mislukt als psychiatrie buiten beeld blijft. Onderwijs en gezondheidszorg, 28, pagina 3-8. Retrieved: 14 oktober 2009, http://www.bsl.nl/corp/common/framecreator.asp?ak=welkom&ap=vakb Brink, D. (2009). Aanval op schooluitval in de praktijk. curaat, over zorg, welzijn en beroepsonderwijs in Groningen en Drenthe, 4, 5-6. Het verschil tussen mbo-v’ers en hbo-v’ers. Januari 2007. Nursing. Hoger uitval eerstejaars hbo. (2008, 09 juni). Punt onafhankelijke krant van Avans Hogeschool. Informatiefolder mbo-hbo traject verpleegkunde. December 2008. Hogeschool Zeeland. Positionering van verpleegkundigen, verpleegkundigen in hoger beroep?! Januari 2009. Tijdschrift voor verpleegkundigen (TvZ). Sijp, T., & Zuidersma, J. (2009). De S-factor voor een succesvolle leerloopbaan. Curaat, over zorg, welzijn en beroepsonderwijs in Groningen en Drenthe, 4, 6-8. Van Meer, D., & Gobbens, R. (2009). Positionering van verpleegkundigen, verpleegkundigen in hoger beroep?! Tijdschrift voor verpleegkundigen (TvZ), 119, pp.30-31. Zorgen Balkenende over hbo-uitval. (2008, 24 april). NRC Handelsblad.
28
Rapporten Bragt. C. Van. (2005). Van uitvalpreventie naar studieloopbaanbegeleiding. Eindrapportage Onderzoek Project Uitvalpreventie. Eindhoven. Retrieved: 4 oktober 2009, www.fontys.nl/generiek/bronnenbank/sendfile.aspx?id=54299 Bragt. C. van. (2004). Inzicht in uitval. Een inventarisatie van activiteiten en instrumenten om uitval van studenten te beperken of te voorkomen; de stand van zaken bij fontys hogescholen. Retrieved: 16 december 2009, http://www.fontys.nl/generiek/bronnenbank/sendfile.aspx?id=22081 Commissie kwalificatiebestuur. (1996). Kwalificatiestructuur en eindtermen voor Verpleging en Verzorging. Retrieved: 28 december 2009, http://www.hbo-raad.nl/images/stories/competenties/verpleegkunde.pdf HBO raad (2009). Doorstroom MBO HBO. Den Haag: Vereniging van hogescholen. Retrieved: 16 september 2009, www.mboraad.nl/data/uploads/Doorstroom%20mbo-hbo%20feb2009.pdf Het stagebureau (2006). Handreiking regeling innovatiearrangement. Bijlage 2 projectplan. Haren. Retrieved: 26 oktober 2009. Hoegen. P. (2001). Voorstel tot een HBO specifiek beroepsprofiel van de verpleegkundige. Retrieved: 31 december 2009. Hooiveld. Y., Slim. K., (2009). Beeldvorming van het verpleegkundig beroep. Analyse visiedocumenten eerstejaars studenten HBO-V. Retrieved: 31 december 2009. LICA(2006). Duurzaamheid en versterking doorstroom mbo-hbo. Enschede: Landelijke expertise- en informatiepunt aansluiting hbo. Retrieved: 16 september 2009, www.lica.nl/downloads/VERSLAG_HERONTWERP_DEFINITIEF.pdf Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2009). Casestudies naar uitval en rendement in het hoger onderwijs. Den Haag: OCW. Retrieved: 16 september 2009, www.nieuwsbank.nl/inp/2009/08/27/R135.htm MOVISIE beroepsontwikkelingen en Vilans (2007). Beroepscompetentieprofiel mbo-verpleegkundige, ten behoeve van onderwijsexperimenten. Retrieved: 12 oktober 2009, www.venv.nl
29
Bijlagen
30
Bijlage I onderzoeksvoorstel
Het beroepsbeeld van hbo-v studenten Leidt dit beeld tot mogelijke uitval?
Studenten:
Bianca Dijkstra (253033) Hinke Wiegmink (257819)
Datum:
12 november 2009
Opleiding:
Hanzehogeschool Groningen Academie voor Verpleegkunde Hbo-verpleegkunde
Opdrachtgever:
Lectoraat Verpleegkundige Innovatie en Positionering (VIP) Yvonne Zelders-Steyn Petrie Roodbol Project de S-factor Jelly Zuidersma
Begeleider Hanzehogeschool:
Yvonne Zelders-Steyn
31
Inleiding De uitval van studenten in het hoger beroepsonderwijs (hbo) is landelijk al jaren een aandachtsgebied: in het eerste jaar van de hbo wordt een opvallend hoog percentage, namelijk 22,2 %, van deze uitval bepaald door studenten die vanuit het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) doorstromen. Onderzoek van de hbo-raad (2009) maakt duidelijk dat deze uitval hoger is, dan die van de studenten die vanuit de havo instromen in de hbo (15%). De studenten stoppen voortijdig met de opleiding of kiezen voor een andere studie (Punt, 2008). Eén van de oorzaken van deze relatief grote uitval bij mbo doorstromers lijkt te zitten in de aansluitingsproblematiek tussen mbo en hbo (‘Zorgen Balkenende over hbo-uitval’, 2008). Op basis van dit gegeven is de regering gestart met een onderzoek, waarvan de gegevens nog op zich laten wachten. De uitval van mbo doorstromers wordt binnen verschillende sectoren van het onderwijs waargenomen, zo ook binnen de sector zorg en welzijn. Dit kwam naar voren uit een onderzoek van de hbo-raad uit 2006. Tevens bleek hieruit dat 13,4% van alle studenten, die zijn afgestudeerd aan de opleiding mbo-verpleegkunde (mbo-v), besluit zich verder te ontwikkelen in hun vakgebied door te gaan studeren aan de hbo verpleegkunde (hbo-v). Uit landelijke cijfers is gebleken dat 21,6% van de doorstromers van de mbo-v in het eerste jaar (van de afstudeerfase) uitvallen. Hoewel de inzet van mbo verpleegkundigen hard nodig is binnen de zorgverlening, is het voor de beroepsgroep ook van belang om over voldoende hoger opgeleid personeel te beschikken. Naast havisten, is het van belang dat mbo-v studenten doorstuderen naar de hbo-v, vanwege hun praktijkervaring. Het hoger opgeleid personeel speelt namelijk een belangrijke rol in de ontwikkeling van het verpleegkundig beroep. Zo wordt van hoger opgeleid personeel onder meer verwacht dat zij in staat zijn kritisch te redeneren en een actieve bijdrage leveren aan praktijkgericht en wetenschappelijk onderzoek. Dit leidt tot kwaliteitsverbetering op de afdeling en kan de kwaliteit van zorg beter waarborgen (Nationale beroepscode voor verpleegkundigen, 2007). Een goede aansluiting tussen mbo-v en hbo-v is essentieel om mbo-v studenten te laten slagen op de hbo-v. Om deze aansluiting te kunnen verbeteren, is het van belang onderzoek te doen naar de oorzaken van de uitval en naar de mogelijkheden om deze te beperken. Landelijk zijn al verschillende projecten en onderzoeken opgezet om uitval te verminderen. Zo is er een project opgezet door de provincies Groningen, Drenthe, (Noord) Overijssel en Noord-Holland, genaamd de S(ucces)-factor (innovatiearrangement de S-factor, 2009). Met dit project wordt beoogd de studenten een studieloopbaan te bieden met een goede aansluiting tussen de verschillende onderwijsniveaus (vmbo tot en met hbo) binnen de sector zorg en welzijn. In dit afstudeeronderzoek zal de aandacht gericht zijn op de overgang tussen de mbo-v en de hbo-v. Een reden van uitval die genoemd wordt binnen het project de S-factor, is het hebben van een niet- adequaat beroepsbeeld. Dit onderwerp is dan ook een punt van aandacht binnen het project de S-factor (Sijp en Zuidersma 2009). ‘Het beroepsbeeld van hbo-v’ers, die zijn doorgestroomd vanuit de mbo-v, wordt gedomineerd door de Algemene Gezondheidszorg’, zo stelde Bos in 2004. Binnen dat veld gaat de voorkeur van veel studenten uit naar de complexe, klinische zorgverlening (spoedeisende hulp en intensive care). De studenten willen voornamelijk praktisch bezig zijn met hun beroep. Tijdens de opleiding kan blijken dat dit beeld niet klopt, waardoor de studenten kunnen overwegen om voortijdig te stoppen met de opleiding (Bos, 2004). Echter, tot nu toe zijn er geen onderzoeksresultaten bekend, die inspelen op dit gegeven.
32
Probleemstelling: Vanuit welk beroepsbeeld beginnen mbo-v studenten aan de opleiding tot hbo-verpleegkundige en heeft het beroepsbeeld invloed op de mogelijke uitval? Doelstelling: De doorstroom van de mbo-v naar de hbo-v effectiever maken, zodat de mogelijke uitval vermindert. Deelvragen: Welke redenen worden gegeven voor de uitval van doorstromende mbo-v’ers op de hbo-v, behalve het hebben van een niet adequaat beroepsbeeld? In hoeverre zijn er verschillen in uitval op te merken tussen doorstromers en havisten en hoe zijn deze verschillen te verklaren? Welke interventies zijn er tot nu toe uitgevoerd om uitval te beperken en zijn deze effectief gebleken? Uit welke elementen bestaat het beroepsbeeld bij doorstromers voor ze beginnen met de opleiding? Vindt er een verandering plaats in het beroepsbeeld van mbo-verpleegkundigen, nadat ze gestart zijn met de hbo-v? Begripsdefiniëring Enkele begrippen die genoemd worden in de inleiding zullen nader gedefinieerd worden. Beroepsbeeld:
In de (wetenschappelijke) literatuur is geen begripsdefinitie te vinden voor de term beroepsbeeld. Wel worden er een aantal begrippen genoemd die deze term beschrijven of omschrijven. Zo wordt er gesproken over: de wijze waarop men tegen het beroep aankijkt.
Niet-adequaat beroepsbeeld:
Het hebben van een onduidelijk, vaag of onjuist beeld van het beroep. In de literatuur wordt het ook wel gespecificeerd in twee elementen, namelijk het beroepsbeeld en de beroepshouding. Hiermee wordt bedoeld dat het beroep van de student tegenvalt en/of de student is niet in staat de juiste beroepshouding aan te nemen.
Mogelijke uitval:
In de probleemstelling wordt gesproken van mogelijke uitval. In de literatuur kwam naar voren dat binnen de sector zorg en welzijn het hebben van een niet-adequaat beroepsbeeld leidt tot uitval. Het is echter niet onderzocht of dit ook van toepassing is bij studenten die, na het afronden van de mbo-v, gestart zijn met de opleiding hbo-v.
33
Onderzoeksmethodiek Om een beeld te scheppen van de onderzoeksmethodiek die gehanteerd zal worden tijdens het onderzoek, zal aandacht geschonken worden aan het onderzoeksdesign, de populatie en de steekproef. Tevens komen de dataverzameling, de kwaliteit van het onderzoek en de data-analyse aan bod. Tot slot wordt er een ethische verantwoording gegeven. Onderzoeksdesign Dit onderzoek is kwalitatief van aard, met een uitzoekend karakter. Er zal onder meer onderzocht worden met welk doel de mbo-v studenten, na het behalen van hun diploma, zijn begonnen aan de opleiding tot hboverpleegkundige en of ze overwegen om te stoppen met de opleiding. Dit is kenmerkend voor kwalitatief onderzoek, welke zich richt op ervaringen, belevingen en achterliggende redenen voor keuzes die gemaakt worden. Het uitzoekende karakter houdt in dat tijdens eerder onderzoek een aanleiding is gevonden om iets verder uit te zoeken. Het kwalitatieve onderzoek zal een cyclisch proces bevatten. Dit houdt in dat het proces van waarneming, analyse, reflectie en toetsing elkaar afwisselen. Dit proces kan gedurende het onderzoek meerdere malen worden herhaald. Populatie/steekproef Om te onderzoeken in welke mate het beroepsbeeld uitval veroorzaakt bij de studenten die doorstromen van de mbo-v naar de hbo-v, is er een populatie benaderd. Deze bestaat uit een aantal hogescholen die meewerken aan het project de S-factor. Het gaat hierbij om de volgende hogescholen: De Hanzehogeschool in Groningen, het Windesheim in Zwolle en de InHolland hogeschool in Amsterdam. De provincie Drenthe werkt ook mee aan het project de S-factor. Deze provincie heeft echter geen hogeschool die de opleiding hbo-v aanbiedt. Daarom zal deze provincie niet worden benaderd om mee te werken aan dit onderzoek. Er zal een doelgerichte (purposive) steekproef plaatsvinden. Dit houdt in dat de selectie van de steekproef plaats zal vinden op basis van een aantal kenmerken. Zo moeten de studenten de voltijd opleiding hbo-verpleegkunde volgen, hebben zij de mbo-v als vooropleiding en zijn ze in september 2009 begonnen met de opleiding tot hboverpleegkundige. Er zullen in totaal 100 studenten worden benaderd, om op deze wijze een betrouwbaar beeld te creëren. In samenwerking met de projectmanager van de S-factor zullen de hogescholen worden benaderd met de vraag om mee te werken aan het onderzoek. Dataverzameling Literatuurstudie Gedurende het onderzoek zal literatuurstudie worden verricht. Er zal worden gezocht in zowel Nederlandse als internationale databanken. In de volgende databanken zal worden gezocht: Bohn Stafleu van Loghum vakbibliotheek; Pubmed; Science Direct; Wiley; The Cochrane Collaboration. Hierbij zullen de volgende zoektermen worden gebruikt: Uitval Failure Motivatie Motivation Instromers Entrants Doorstroom Flow Ervaringen Experience Onderwijs Education Mbo Intermediate vocational education Hbo Higher vocational education Beroepsbeeld Professional image
34
Tevens zal gezocht worden naar onderzoeksrapporten en artikelen van het ministerie van onderwijs, cultuur en wetenschap en van onderwijsinstellingen. Ook actuele artikelen in (verpleegkundige) tijdschriften (Curaat, Nursing en TVZ; tijdschrift voor verpleegkundigen) en nieuwsbladen zullen meegenomen worden in de literatuurstudie. In het theoretisch kader zal deze informatie aan bod komen. Ook vinden er verkennende oriëntatiegesprekken plaats met de opdrachtgeefster/ begeleidend docent van het lectoraat Verpleegkundige Innovatie en Positionering en de projectmanager van het project de S-factor. Op deze wijze zal de oriëntatie plaatsvinden, waarbij inzicht wordt verworven in het onderwerp. Praktijkonderzoek De deelnemende hogescholen worden benaderd met de vraag om mee te werken aan het onderzoek. Door middel van enquêtes voor studenten, welke verbonden zijn aan de desbetreffende hogescholen, wordt onderzocht welk beroepsbeeld heerst bij de studenten en of dit van invloed is op de mogelijke uitval van studenten. Enquêtes kunnen naast een numerieke aanpak ook een kwalitatief karakter hebben. Aan de hand van de antwoorden, welke naar voren komen uit de enquêtes, zal inhoudelijke informatie worden verzameld over het onderwerp dat centraal staat in het onderzoek. Kwaliteit van het onderzoek Voor een valide onderzoek is een respons van 33,3% nodig. Om een zo hoog mogelijk percentage te behalen, zal aan de hogescholen worden gevraagd om de enquêtes tijdens de reguliere lessen in te laten vullen. De studenten, die meewerken aan het onderzoek, moeten voldoen aan vooraf opgestelde kenmerken, welke benoemd zijn in de populatie en steekproef. Op deze wijze vormen zij een juiste afspiegeling van de populatie. Tijdens een onderzoek kunnen er echter toevallige fouten worden gemaakt, wat van invloed is op de betrouwbaarheid van het onderzoek. Zo kan het voorkomen dat de enquêtevragen niet worden begrepen of op meerdere manieren worden geïnterpreteerd. Ook kunnen de enquêtes in een onrustige omgeving zijn ingevuld, waardoor de concentratie van geënquêteerde is verminderd. Om de betrouwbaarheid van het onderzoek te verhogen, zal het volgende worden gedaan: Om te voorkomen dat vragen verkeerd worden geïnterpreteerd, zal de enquête vooraf beoordeeld worden door de begeleidend docente, de projectmanager van het project de S-factor en twee medestudenten, Het onderzoek zal plaats vinden op meerdere hogescholen, waardoor de steekproef groter wordt. Hierdoor kan er een nauwkeurigere conclusie worden getrokken uit de resultaten van de enquête. Tot slot zullen de resultaten door de begeleidend docente worden nagelezen. Data-analyse Dit onderzoek is gestart met literatuurstudie. De onderzoeksartikelen en rapporten die gevonden zijn, zullen onderling worden verdeeld. De documenten zullen afzonderlijk worden beoordeeld op relevatie en bruikbaarheid. De documenten die overgebleven zijn na deze selectie, zullen worden bestudeerd en hiermee zullen de eerste drie deelvragen in het theoretische kader worden beantwoord. De overige deelvragen zullen worden beantwoord op basis van de resultaten uit de enquêtes. De enquêtes zullen eerst worden geselecteerd op basis van volledigheid betreffende het invullen, dan zullen de gegevens door de twee onderzoekers afzonderlijk worden verwerkt. Tenslotte worden deze gegevens met elkaar vergeleken en schriftelijk verwerkt. Ethische verantwoording De gegevens worden anoniem verwerkt, waarbij de uitkomsten geen nadelige effecten zullen geven voor de respondenten. Het onderzoek zal op een transparante, eerlijke en objectieve manier worden uitgevoerd, waarbij geen gegevens aan derden verstrekt zullen worden. De respondenten zullen voor het onderzoek worden gevraagd om mee te werken aan het onderzoek. Zij zullen worden geïnformeerd over het doel van het onderzoek en hun rol daarbinnen. Tot slot is er sprake van een vrijwillige medewerking van de respondenten aan het onderzoek (Baarda en De Goede, 1998).
35
Bijlage II Enquête Beste student(e), Wij zijn Hinke Wiegmink en Bianca Dijkstra. Momenteel zijn wij bezig met ons afstudeeronderzoek van de opleiding tot hbo-verpleegkundige aan de Hanzehogschool te Groningen. In samenwerking met het lectoraat Verpleegkundige Innovatie en positionering en het project de S(ucces) factor, onderzoeken wij welk beroepsbeeld studenten hebben, die doorgestroomd zijn van de mbo-v naar de hbo-v. Ook willen wij weten of dit beeld invloed heeft op de mogelijke uitval van deze studenten. De uitval van studenten in het hoger beroepsonderwijs (hbo) is landelijk al jaren een aandachtsgebied. In het eerste jaar van de hbo-v wordt een opvallend hoog percentage, namelijk 22,2 %, van deze uitval bepaald door studenten die vanuit de mbo-v doorstromen. De studenten stoppen voortijdig met de opleiding of kiezen voor een andere studie. Zij kunnen een ander beeld koesteren van de hbo-v opleiding, dan daadwerkelijk het geval is. Graag vragen wij je medewerking aan dit onderzoek. Aan de hand van de resultaten die naar voren komen uit deze enquête, kan in kaart worden gebracht wat jullie beeld is van de hbo-verpleegkunde opleiding. De enquête bestaat uit zowel open, als gesloten vragen. Het invullen van de enquête neemt ongeveer 10 minuten in beslag. De gegevens, die naar voren komen uit deze enquête, zullen anoniem worden verwerkt. Tevens zullen de gegevens uitsluitend voor dit onderzoek worden gebruikt. Hebben jullie nog opmerkingen of zijn jullie nieuwsgierig naar de uitkomsten van deze enquête? Neem dan contact op met Bianca Dijkstra (
[email protected]) Wij stellen je medewerking zeer op prijs! Bij voorbaat dank Met vriendelijke groet, Hinke Wiegmink Bianca Dijkstra
36
Enquête Je opleiding tot mbo-verpleegkundige 1. Na het behalen van mijn mbo-v diploma: o Ben ik gelijk ingestroomd op de hbo-v; o Heb ik eerst gewerkt en ben daarna ingestroomd op de hbo-v; o Heb ik eerst een andere opleiding gevolgd; o Heb ik een (rond)reis gemaakt; o
Anders, namelijk……………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………… 2. Ik heb mijn mbo-v diploma in …….. jaar behaald. Je opleiding tot hbo-verpleegkundige 3. Op dit moment volg ik de hbo-v opleiding op…. o Hanzehogeschool te Groningen; o Windesheim te Zwolle; o Hogeschool INHolland te Amsterdam; o Hogeschool INHolland te Alkmaar. 4. Ben je begeleid/voorgelicht bij het maken van een keuze om verder te studeren op de hbo-v? (meerdere antwoorden mogelijk): o Ja, ik ben naar open dagen voor de opleiding hbo-v geweest; o Ja, ik ben naar een meeloopdag voor aankomende hbo-v studenten geweest; o Ja, ik heb een voorlichtingsdag over de hbo-v gehad op de school waar ik mijn mbo-v opleiding heb gevolgd; o Ja, ik heb informatie gekregen van vrienden en/of familie; o Ik heb informatie gekregen via het internet en/of brochures; o Nee, ik heb geen begeleiding of voorlichting gehad bij het maken van mijn keuze; o
Anders, namelijk……………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………
37
5. Geef aan in welke mate je het eens bent met de stellingen. Kruis aan wat voor jou van toepassing is. Stellingen
Eens
Beetje mee eens
Beetje mee oneens
Oneens
De informatie op de open dag van de hbo-v was duidelijk; De voorlichting werd op tijd aangekondigd; Er was voldoende aandacht voor het doorstroomprogramma; Er werd voldoende informatie gegeven over het leertraject bijvoorbeeld stages en specialisaties; Het was duidelijk wat er van mij verwacht wordt gedurende de hbo-v; Het was duidelijk waar je informatie over de opleiding kunt vinden;
6. Met welke reden ben je begonnen met de opleiding tot hbo-verpleegkundige? o Ik wil werken op een gespecialiseerde afdeling (bijvoorbeeld: I.C., SEH of kinderafdeling); o Ik wil als gespecialiseerd verpleegkundige werken (bijvoorbeeld: diabetesverpleegkundige); o Ik wil in de toekomst een bestuurs- of managementfunctie; o Als opstap voor wetenschappelijk onderwijs; o Als opstap voor een ander opleiding; o Meer kennis en ervaringen opdoen; o Ik heb nog geen zin om te werken; o Anders, namelijk………………………………………………………………………... ………………………………………………………………………………………………….... …………………………………………………………………………………………………… 6.a. Licht je antwoord toe: …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… 6.b. De meerwaarde van de hbo-v is voor mij, dat; (Meerdere antwoorden mogelijk) o Ik kritischer leer denken; o De multidisciplinaire integratie een verdiepend vervolg krijgt; o Ik complexere zorg leer verlenen; o Methodisch en reflectief denken en handelen meer op de voorgrond staat; o Ik probleemgerichter leer denken en werken; o De maatschappelijke verantwoordelijkheid wordt vergroot; o Ik een regisserende rol kan vervullen; o Ik wetenschappelijke literatuur leer beoordelen en toepassen in de praktijk; o Ik stagiaires en (nieuwe) collega’s op een coachende manier leer begeleiden; o Anders, namelijk.………………………………………………………………………………... …………………………………………………………………………………………………… Het beroepsbeeld
38
7. Welk beeld had je van een hbo-verpleegkundige, voordat je met de opleiding begon? (Meerdere antwoorden mogelijk) Wanneer je hbo-verpleegkundige bent…… o Heb je meer carrièremogelijkheden; o Moet je op een overstijgende manier multidisciplinair kunnen denken en werken; o Kun je in een gespecialiseerde zorgsetting werken; o Moet je op proactieve wijze intra- en interdisciplinair kunnen werken; o Verdien je meer geld; o Moet je kennis en inzicht toe kunnen passen op basis van wetenschappelijke kennis; o Heb je meer status; o Ontwikkel je nieuwe protocollen, zorgprogramma’s en zorgplannen; o Anders, namelijk………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………........ 8. Is dit beeld veranderd sinds je bent gestart met de hbo-v? Licht je antwoord toe: ……………………………………………………………………………………………………….. ……………………………………………………………………………………………………...... ……………………………………………………………………………………………………….. 9. Heb je overwogen om te stoppen met de opleiding? o Ja; o Nee (Ga door naar vraag 10). 9.a. Wat waren overwegingen voor jou om te stoppen met de opleiding tot hbo-verpleegkundige? o De opleiding voldeed niet aan mijn verwachtingen; o Ik was ontevreden over het onderwijssysteem; o De opleiding voldeed niet aan mijn beroepsbeeld; o Ik vond de opleiding te moeilijk; o Wegens persoonlijke omstandigheden; o Anders, namelijk………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………… 9.b. Waarom heb je besloten om toch door te gaan met de opleiding? …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………
39
10. Ik vind dat de opleiding aansluit op de mbo-verpleegkunde opleiding, omdat………. (Meerdere antwoorden mogelijk) o Het werktempo is voor mij goed bij te houden is; o De lesstof aansluit op de mbo-v; o De lesstof op de hbo-v verdiepend en aanvullend is; o Er veel zelfstandig wordt gewerkt; o De begeleiding van docenten goed is; o
Anders, namelijk………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………
10.a. Ik vind dat de opleiding niet aansluit op de mbo-verpleegkunde opleiding, omdat…… antwoorden mogelijk) o Er in tegenstelling tot de mbo-v weinig/geen praktijklessen worden gegeven; o De lesstof niet aansluit op de lesstof van de mbo-v; o Het werktempo veel hoger ligt o
(Meerdere
Anders, namelijk………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………
Bedankt voor je medewerking!
40
Bijlage III uitwerking open vragen Vraag 1 Na het behalen van mijn mbo-v diploma: Twee studenten hebben een niet-aanverwante opleiding gedaan, voordat zij besloten om de hbo-v opleiding te doen, namelijk: mondzorgkunde en maatschappelijk werk en dienstverlening. Vraag 4
Ben je begeleid/voorgelicht bij het maken van een keuze om verder te studeren op de hbo-v? Een aantal studenten kozen bij deze vraag voor anders. Zo hebben twee studenten een hbodoorstroommodule gevolgd en hbo lessen gehad in het laatste jaar van hun mbo-v opleiding. Ook was er een student die al een jaar hbo-v had gedaan, maar op dat moment het niveau niet aankon. Na het behalen van de mbo-v is zij weer begonnen met de hbo-v.
Vraag 6 Met welke reden ben je begonnen met de opleiding tot hbo verpleegkundige? Bij de meeste studenten kwam voornamelijk naar voren dat zij nog niet precies weten welke kant zij op willen in het verpleegkundige beroep. Ook wordt genoemd dat de hbo-v meer mogelijkheden biedt om aan het werk te kunnen in bepaalde zorgsectoren als de JGZ. Verder noemen twee studenten dat zij het gevoel hebben onvoldoende uit hun mbo-v te hebben gehaald en dat ze vinden dat ze met de mbo-v geen goede verpleegkundige zou kunnen zijn. Vraag 6a
Licht je antwoord toe: Veel studenten geven aan dat zij nog niet weten wat ze precies willen doen na hun mbo-v opleiding en dat ze zichzelf nog te jong en onervaren vinden om te gaan werken. Tijdens het studeren aan de hbo-v willen de studenten zich oriënteren op de verschillende werkvelden en erachter komen wat ze nou precies willen. Verder kwam sterk naar voren dat studenten zich willen specialiseren. Met name de gespecialiseerde afdelingen zijn favoriet bij de studenten, namelijk: De kinderafdeling, spoedeisende hulp en intensive care. Vervolgens geven veel studenten aan te willen werken als gespecialiseerd verpleegkundige. Hierbij kan worden gedacht aan nurse practisioner, sociaal verpleegkundige en psychiatrisch verpleegkundige. Een aantal studenten willen de hbo-v gebruiken als opstap voor een andere opleiding. Zo werden de volgende opleidingen genoemd door de studenten: Medische sociologie, verplegingswetenschappen, verloskunde en anesthesiemedewerker. Eén student gaf aan dat zij graag zou willen werken voor Artsen zonder grenzen. Een deel van de studenten geeft aan dat ze vinden dat ze te weinig kennis hebben opgedaan tijdens de mbo-v. Uit de uitslagen van de enquêtes kwam verder naar voren dat de studenten van mening zijn dat een hbo-v diploma meer mogelijkheden biedt dan de mbo-v, betreft het specialiseren en carrièremogelijkheden. Tenslotte gaf één student aan dat ze wil kijken of ze het hbo-niveau aan kan.
41
Vraag 6b
De meerwaarde van de hbo-v is voor mij dat; 9 studenten gaven een andere reden aan. Zo had de hbo-v geen meerwaarde volgens een student. Andere studenten hopen met een hbo-v diploma meer kennis en diepgang te verwerven (gericht op de Critical care) en sneller naar een gespecialiseerde functie te kunnen solliciteren. Een andere student geeft aan dat het hebben van een hbo diploma beter voelt dan een mbo diploma en dat je er meer mogelijkheden mee hebt. Verder kan de hbo-v als opstap voor de universiteit fungeren
Vraag 7 Welk beeld had je van een hbo-verpleegkundige, voordat je met de opleiding begon? 5 studenten gaven een ander antwoord dan de aangegeven keuzemogelijkheden. Zo vond één van de studenten dat hbo’ers air hebben tegenover mbo’ers. Verder geeft een student aan dat je in het ziekenhuis op een verpleegafdeling als hbo-verpleegkundige niet meer verdient dan een mbo-verpleegkundige. Daarom zou het volgens haar geen zin hebben om als hbo-v’er op een verpleegafdeling te gaan werken. Andere redenen waren dat hbo-v’ers meer een managende taak hebben, bijvoorbeeld als teamleider en dat je sneller een specialisatie kunt doen. Vraag 9a Wat waren overwegingen voor jou om te stoppen met de opleiding tot hboverpleegkundige? Eén student gaf aan dat de opleiding veel tijd vraagt die zij om persoonlijke redenen niet heeft. Vraag 10
Ik vind dat de opleiding aansluit op de mbo-v opleiding, omdat…… De studenten geven voornamelijk aan dat de hbo-v niet aansluit op de mbo-v. Zo zou er te veel herhaling is, zouden de hoorcolleges geen meerwaarde zijn voor het leerproces van de student en is er wel veel verdieping, maar weinig begeleiding. Verder geeft een student aan dat de lesstof alleen aansluit, omdat de docenten veel uitleg geven. Tenslotte is er een student die gewend was aan competentiegericht leren; op de hbo moet de student erg veel zelfstandig werken en alles zelf uitzoeken.
Vraag 10a
Ik vind dat de opleiding niet aansluit op de mbo-v, omdat……… Veel studenten geven aan dat zij vinden dat de opleiding niet goed aansluit. Hiervoor worden veel uiteenlopende redenen genoemd. De meest genoemde meningen zullen worden genoemd. De manier van lesgeven en de methoden die op de mbo-v en hbo-v worden gehanteerd, verschillen erg van elkaar, waardoor de twee opleidingen niet goed op elkaar aansluiten. Ook zouden de hoorcolleges onvoldoende inspelen op de zij-instromers. De docenten die de colleges geven, gaan ervan uit dat de studenten de colleges van voorgaande jaren ook hebben gevolgd. Ook zijn sommige colleges herhaling. Volgens enkele studenten werd er op de mbo-v niet geleerd om kritisch te denken en zelfstandig te werken, dit in tegenstelling tot de hbo-v, waardoor de overgang groot is. Tevens zou er op de mbo-v te weinig aandacht worden besteed aan het schrijven van een verslag en anatomie en fysiologie. Ook zeggen de studenten dat op de hbo-v te weinig begeleiding wordt gegeven, er geen voorlichting wordt gegeven over toetsen, ze krijgen te horen dat ze het maar op moeten zoeken op blackboard. Ook zou de opleiding te onpersoonlijk zijn. Verschillende studenten geven aan de anatomie, fysiologie en pathologie lessen te missen. Ook geeft een student aan dat zij op de mbo meer had willen leren. Eén student had verwacht dat er op het hbo meer zelfstandig zou worden gewerkt. Veel projecten worden in groepjes gedaan. Tenslotte zijn er ook nog een aantal studenten wel tevreden over de aansluiting. Ze geven aan dat de opleiding een niveau hoger is en je dus een andere manier wordt begeleid door de docenten. Het maakt je zelfstandiger. Ook wordt genoemd dat het onmogelijk is om een goede
42
aansluiting te hebben, omdat er veel verschillende scholen zijn met een eigen onderwijssysteem.
43