ADVIES Raad Hoger Onderwijs 10 maart 2009 RHO/IDR/ADV/005
Advies over het sociaal statuut van de student
VLAAMSE ONDERWIJSRAAD, KUNSTLAAN
w w w. v l o r . b e
6
BUS
6, 1210
BRUSSEL
Advies over het sociaal statuut van de student
1
Situering
In december 2007 rondde de Raad Hoger Onderwijs een probleemverkenning af over de meerwaarde en de gevolgen van de flexibilisering van het hoger onderwijs (uitgegeven bij Garant). Deze probleemverkenning stelde vast dat de implementatie van flexibilisering naast pedagogisch-didactische en organisatorische gevolgen ook een aantal sociale gevolgen heeft. Vanuit sociaal oogpunt heeft het decreet namelijk belangrijke consequenties voor het sociaal statuut van studenten en voor hun ouders (kinderbijslag, combinatie werkenstuderen, onderhoudsplicht, studentenjobs, studeren met behoud van werkloosheidsuitkeringen, etc.). In het kader van de probleemverkenning flexibilisering, werd een inventaris opgesteld die het statuut van de student in de verschillende rechtsdomeinen in kaart brengt (pp. 276 – 281). Men stelde al snel vast dat een coherent studentenstatuut ontbreekt in Vlaanderen. Zo is bijvoorbeeld de definitie van “student” alvast in de verschillende rechtsdomeinen anders. De resultaten van dit overzicht zette de Raad Hoger Onderwijs aan om na te gaan hoe het sociaal statuut van de student coherenter en transparanter kan en welke aanpassingen dit zou vergen aan de bestaande regelgeving. De raad zet zijn bedenkingen en standpunten hierover uiteen in dit advies op eigen initiatief. Dit advies en het bijbehorende technisch rapport werd voorbereid door de werkgroep Sociaal statuut van de student, voorgezeten door Philippe Ruysschaert en waarin alle geledingen van de Vlor vertegenwoordigd waren. De Raad Hoger Onderwijs besprak dit advies in zijn vergadering van 10 februari 2009 en keurde het eenparig goed in aanwezigheid van 16 stemgerechtigde leden.
2
Technisch rapport
In opdracht van de raad bekeek een groep deskundigen het statuut van de student in verschillende domeinen van de regelgeving en verschillende sociale voorzieningen. Deze deskundigen maakten deel uit van de Vlor-werkgroep sociaal statuut. Hun bevindingen werden opgenomen in een technisch rapport dat bij dit advies wordt gevoegd. De volgende rechtsdomeinen en sociale voorzieningen komen hierbij aan bod: -
studietoelagen van de Vlaamse overheid; studiegelden en leerkrediet; toegang tot studentenvoorzieningen; kinderbijslag; studentenarbeid; ziekteverzekering; fiscaliteit; onderhoudsplicht; domicilie; 1
-
leefloon; werkloosheidsuitkeringen; opleidingscheques; tijdskrediet; betaald educatief verlof; openbaar vervoer; maatregelen voor studenten met een functiebeperking; verblijfswet.
Voor elk domein beschrijft men volgende parameters: -
definitie van de student; soort contract; invloed van het aantal studiepunten; leeftijd; studievoortgang.
Per beleidsdomein formuleren de auteurs ook knelpunten en beleidsaanbevelingen. Deze beleidsaanbevelingen bieden een oplossing voor specifieke problemen in de regelgeving van vandaag. De uiteindelijke doelstelling is een meer coherente regelgeving en een transparanter studentenstatuut. De raad heeft kennisgenomen van de bevindingen van de deskundigen in het technisch rapport en stelt vast dat deze door het werkveld gedragen worden. De raad waardeert de inspanningen van de auteurs. Hij maakt het rapport bij dit advies over aan de overheid met de sterke aanbeveling om het geheel grondig te bekijken en te overleggen met de verschillende betrokken beleidsdomeinen. De raad vraagt de overheid expliciet om werk te maken van een afgestemde regelgeving en de dringende knelpunten op zeer korte termijn op te lossen. Het zijn knelpunten waarmee studentenvoorzieningen, studenten, hun ouders en derde organisaties dagdagelijks geconfronteerd worden.
3
Visie
De raad is het volledig eens met de emancipatorische visie die aan de basis ligt van het technisch rapport. Hierbij wordt de student gezien als een zelfstandig individu, dat functioneert in een samenleving waarin de gezinsrealiteit de afgelopen decennia sterk is geëvolueerd. In dit advies gaat de raad dieper in op de theoretische grondslagen die volgens hem aan de basis moeten liggen van een toekomstig coherent en transparant studentenstatuut.
4
Het huidige studentenstatuut
4.1
Pedagogisch
Wanneer is men student volgens de hogeronderwijsregelgeving? In deze regelgeving wordt een student vaak omschreven als “de persoon ingeschreven in een
2
hogeronderwijsinstelling” 1 . Het flexibiliseringsdecreet 2 voegt hieraan toe “voor zover hij voldoet aan de decretale en reglementaire toelatingsvoorwaarden” (artikel 21). Het flexibiliseringsdecreet expliciteert dat een student zich inschrijft voor (artikel 22): 1 2 3 4
één opleiding of meer opleidingen tegelijk, en/of één opleidingsonderdeel of meer opleidingsonderdelen, die behoren tot één of meer opleidingen, en/of een schakel- of voorbereidingsprogramma. de voorbereiding van een doctoraatsproefschrift.
Een student die zich inschrijft aan een hogeronderwijsinstelling, sluit een toetredingsovereenkomst met het instellingsbestuur. In die overeenkomst wordt geopteerd voor een bepaalde doelstelling en voor een bepaald studietraject (flexibiliseringsdecreet, artikel 25). In het contract wordt aangegeven op welke wijze de studie zal worden geordend. Daarbij wordt rekening gehouden met de tijdsperiode waarop de inschrijving betrekking heeft, de deliberatie- en evaluatieregels, de voorwaarden voor het behalen van een creditbewijs, enz.: 3 1
2
3
Diplomacontract Dit is het contract dat de instelling aangaat met de student die inschrijft met het oog op het behalen van een graad of een diploma van een bachelors- of mastersopleiding of van een schakel- of voorbereidingsprogramma. Creditcontract Dit is het contract dat de instelling aangaat met de student die inschrijft met het oog op het verwerven van een creditbewijs van één of meerdere opleidingsonderdelen. Examencontract Dit is het contract dat de instelling aangaat met de student die inschrijft voor het afleggen van examens, met het oog op het behalen van een graad of diploma van een bachelors- of mastersopleiding of van een schakelprogramma of voorbereidingsprogramma of met het oog op het behalen van een creditbewijs voor één of meerdere opleidingsonderdelen.
De invoering van het flexibiliseringsdecreet heeft niet alleen de hogeronderwijsregelgeving complexer gemaakt, maar heeft ook repercussies op de sociaal-juridische en sociaalfinanciële regelgeving. De Vlaamse regelgeving hoger onderwijs bevat ook een aantal definities van student die gekoppeld zijn aan financiële implicaties, zowel voor de student als de hogeronderwijsinstelling. Zo definieert het flexibiliseringsdecreet beurstariefstudent (artikel 2, 5°) en bijna-beurstariefstudent (artikel 2, 7°). Voor beide categorieën worden aangepaste studiegelden voorzien. Het financieringsdecreet 4 voorziet een definitie van financierbare student (artikel 7). De voorwaarden hiervoor hebben betrekking op inschrijving, nationaliteit 1
2 3
4
Bijvoorbeeld Decreet van 19 maart 2004 betreffende rechtspositieregeling van de student, de medezeggenschap in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen (art II. 1. 15°). Decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hoger onderwijs maatregelen Memorie van Toelichting bij het Decreet betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen (30 april 2004), pp. 7-8. (decreet, artikel 2 voor de definities). Decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en universiteiten in Vlaanderen
3
en het beschikken over een leerkrediet 5 . Het financieringsdecreet voorziet ook een definitie van studenten met een functiebeperking, beursstudent en werkstudent (artikel 2). Zij worden immers aan 1.5 gewogen in de financiering van de instelling. 4.2
Sociaal-juridisch
Het sociaal-juridisch studentenstatuut van vandaag is problematisch omdat -
het versnipperd is over alle takken van het recht; de federale wetgeving en de Vlaamse regelgeving niet op elkaar zijn afgestemd; er te weinig afstemming is tussen de verschillende betrokken Vlaamse beleidsdomeinen; het weinig rekening houdt met de noden van de student zelf.
Terwijl het studentenstatuut op onderwijsvlak in Vlaanderen met de recente hervormingen steeds duidelijker wordt omschreven (toegang tot het onderwijsgebeuren, het examenrecht, het recht op studentenvoorzieningen, het recht op medebestuur etc.), stelt men vast dat er in de wetgeving geen op zich staand coherent studentenstatuut bestaat. Aspecten ervan zijn terug te vinden in de verschillende rechtsdomeinen. Die hanteren elk een eigen definitie van wat een student is. Bovendien is het statuut verstrengeld op verschillende federale, gewestelijke en gemeenschapsniveaus. Het huidige studentenstatuut geeft dus een zeer versplinterd beeld. Om een precies beeld te schetsen, is een grondige kennis van de gehele context van de wetgeving noodzakelijk 6 . Daarnaast is het duidelijk dat er geen afstemming is tussen de federale wetgeving en de Vlaamse wetgeving waar het flexibiliseringsdecreet een nieuwe terminologie en definities heeft ingevoerd. De federale wetgeving speelt ook nog onvoldoende in op de maatschappelijke evoluties. Er is nood aan afstemming tussen de Vlaamse en de federale wetgeving. De federale wetgeving moet uiteraard ook afgestemd zijn op de Waalse onderwijsregelgeving. Daarom is er overleg nodig tussen de verschillende niveaus onderling. Er is echter ook nood aan een afstemming tussen de verschillende Vlaamse beleidsdomeinen onderling. Het technisch rapport dat bij dit advies wordt gevoegd stelt bijvoorbeeld vast dat een “student” anders gedefinieerd wordt in verschillende rechtsdomeinen. In de huidige wetgeving, is de student zelden het onderwerp van de wetgeving, eerder lijdend voorwerp of een onderdeel van een complex geheel 7 . De bestaande regelgeving houdt onvoldoende rekening met de noden en behoeften van de student. 4.3
Sociaal-financieel
4.3.1
Financieringsstromen
Een aantal financieringsstromen maakt studeren vandaag mogelijk: -
Studietoelagen: de Vlaamse studiebeurzen zijn vooral gebaseerd op het gezinsinkomen (fiscaliteit en kadastraal inkomen) maar worden sinds enkele jaren
5
Elke student die zich inschrijft aan een Vlaamse hogeschool of universiteit voor een basisopleiding onder diplomacontract of onder creditcontract (financieringsdecreet). Zie ook Van Hoestenberghe, L. 2003. Leerkrediet, een goede optie? Alert, 29(3), pp. 28 – 38. Zie ook Van Hoestenberghe, L. 2003. Leerkrediet, een goede optie? Alert, 29(3), pp. 28 – 38.
6 7
4
-
-
-
4.3.2
aan de student zelf uitgekeerd. Ze houden rekening met de gezinslast (een puntensysteem voor kinderen ten laste met een dubbeltelling voor hogeronderwijsstudenten). In Vlaanderen is 23% van de studenten in het hoger onderwijs studiebeursgerechtigd 8 . Kinderbijslag: kinderbijslag wordt federaal geregeld. Voor studenten tot 25 jaar wordt kinderbijslag uitgekeerd. De kinderbijslag wordt in principe niet aan de student zelf uitbetaald. De kinderbijslag is in beperkte mate afhankelijk van het sociaal statuut van de ouders (werknemer of zelfstandige, gepensioneerd of werkloos…) en van de rangorde van het kind in het gezin. De ouders van bijna 97% van de studenten ontvangt kinderbijslag, maar de bedragen verschillen sterk 9 . Belastingvoordeel: de belastingsvermindering voor studerende kinderen hangt samen met het inkomen van de ouders. Ook bij deze federale maatregel zijn het de ouders die het fiscale voordeel genieten en niet de student zelf. Net als bij de kinderbijslag is het fiscale voordeel sterk rangprogressief: het vierde kind verleent een groter voordeel dan het eerste. De ouders van 78% van de studenten tussen 18 en 25 jaar genieten deze belastingvermindering 10 . Andere financiële tussenkomsten voor studenten: reducties in het studiegeld, leefloon voor studenten, studeren met behoud van werkloosheidsuitkering, educatief verlof, opleidingscheques... Dit zijn maatregelen die telkens slechts voor een bepaalde groep studenten van toepassing zijn. Daarnaast zorgen de studentenvoorzieningen voor een aantal voordelen voor de student (bijvoorbeeld goedkopere huisvesting, voordelige maaltijden), een overbrugging of een tussenkomst bij noodsituaties. Een groot deel van de studentenvoorzieningen is toegankelijk voor alle studenten en kan dus als universeel gekarakteriseerd worden. De universele werking omvat o.a. voeding, huisvesting, psycho-sociale dienstverlening, gezondheidszorg, medische hulp, vervoer, sport, cultuur. Bepaalde voorzieningen worden echter selectief aangeboden en zijn slechts toegankelijk voor bepaalde groepen van studenten. De decreetgever heeft voor de selectieve voorzieningen een aantal doelgroepen omschreven, zoals studenten uit minvermogende milieu’s, studenten met een BSOvooropleiding, allochtonen en studenten met functiebeperkingen. Kenmerken van het Belgisch (Vlaamse) sociaal-financiële studentenstatuut
Het socio-financieel studentenstatuut wordt in België (Vlaanderen) gekenmerkt door ouderafhankelijkheid met een sterk gezinsgericht karakter. Ouderafhankelijke systemen beschouwen de student in de eerste plaats als kind van de ouders die financieel instaan voor het verder studeren van hun zoon of dochter. Dit in tegenstelling tot ouderonafhankelijke systemen die de student als een meerderjarige beschouwen die van zijn of haar socioculturele en financiële afkomst moet kunnen emanciperen. 8
9
10
Cantillon, B., Verbist G. Segal, I. 2005. Student in de 21e eeuw. Onderzoek in opdracht van het Departement Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap. http://www.ond.vlaanderen.be/obpwo/projecten/2003/Student_%2021ste_%20eeuw_rapport.h tm#_Toc119460636 (zie sectie 2.2) Cantillon, B., Verbist G. Segal, I. 2005. Student in de 21e eeuw. Onderzoek in opdracht van het Departement Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap. http://www.ond.vlaanderen.be/obpwo/projecten/2003/Student_%2021ste_%20eeuw_rapport.h tm#_Toc119460636 Cantillon, B., Verbist G. Segal, I. 2005. Student in de 21e eeuw. Onderzoek in opdracht van het Departement Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap. http://www.ond.vlaanderen.be/obpwo/projecten/2003/Student_%2021ste_%20eeuw_rapport.h tm#_Toc119460636
5
Het Belgische (Vlaamse) systeem valt ook op door zijn rangprogressiviteit. Zo zijn een aantal bepalingen afhankelijk van de positie van het kind in het gezin (bijvoorbeeld de kinderbijslag, het fiscaal voordeel). Daarnaast bereiken bepaalde maatregelen die als universeel worden beschouwd, niet alle studenten. Bovendien gaat het bij de universele tegemoetkomingen zelden om hetzelfde bedrag voor iedereen. Het Belgisch-Vlaamse systeem is dus eerder selectief, sterk ouderafhankelijk en werd uitgetekend voor de zogenaamde “modale” student. Het houdt onvoldoende rekening met de hogeronderwijsrealiteit van vandaag, waarbij de studentenpopulatie ook bestaat uit herintreders, die de facto ouder zijn dan 18.
5
Een nieuw statuut: achtergrond
5.1
Een veranderde maatschappelijke context
De maatschappelijke context is het laatste decennium steeds complexer geworden. Zo is de gezinsrealiteit de afgelopen jaren sterk geëvolueerd en neemt het aantal mozaïkgezinnen, eenoudergezinnen en alleenstaanden toe. Gezinnen zijn kleiner geworden en minder stabiel. Het aantal zelfstandige studenten dat met een leefloon of een werkloosheidsuitkering studeert neemt toe. Het is positief dat in de regelgeving met betrekking tot studietoelage deze groep studenten een aparte categorie vormt. Maar ook in het hoger onderwijs neemt de complexiteit toe. In het kader van het Bolognaproces, werd het Vlaamse hoger onderwijs aan de structuur van bachelor en master aangepast, wat gepaard ging met een modularisering van het onderwijs en het aanmoedigen van de internationale mobiliteit van studenten en docenten. Door de invoering van de BaMastructuur en flexibilisering is het hoger onderwijs een nieuwe realiteit geworden. Er wordt afgestapt van het begrip studiejaar en studietrajecten worden vertaald in op te nemen en te verwerven studiepunten. Nieuwe studiecontracten werden ingevoerd: een diplomacontract, een creditcontract en een examencontract. Deze contracten, die ook combineerbaar zijn, vervangen de vroegere inschrijvingen als “regulier student”, “afzonderlijke vakken” en “examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap” maar hebben wel een andere inhoud. Studeren is vandaag ook niet meer leeftijdsgebonden. Flexibilisering biedt versterkte mogelijkheden om werken en studeren te combineren. Maar men kan ook studeren in combinatie met een sociale uitkering (tijdskrediet, leefloon, werkloosheidsuitkeringen, knelpuntberoepen etc.). Er is dus een duidelijk onderscheid tussen de zogenaamde doorstromingsstudenten die een inbedding hebben in de gezinsstructuur en de groep van herintreders die kunnen terugvallen op gedeeltelijke financiering vanuit de sociale zekerheid. De tweede democratiseringsgolf staat op de agenda van het hoger onderwijs. Studenten met een zwakkere socio-economische achtergrond vinden hun weg naar het hoger onderwijs. Rekening houden met hun noden en behoeftes is een van de grote uitdagingen van het hoger onderwijs van vandaag. Studeren loont want het opent perspectieven voor het latere maatschappelijke rendement en verhoogt de kansen op de arbeidsmarkt. Studeren kost echter. Naast de gewone leefkosten, heeft een student ook bijkomende kosten voor het studeren zelf: inschrijvingskosten, huurkosten en kosten van comfort, handboek, cursussen en kopieën, computer, duurzame
6
uitrusting, verbruiksmaterialen en grondstoffen, studiebegeleiding, studiereizen en studiebezoeken, stages, eindwerk of eindverhandeling en buitenlandse studieverblijven 11 . Verschillende studies geven aan dat de studietoelagen niet volstaan om deze kosten te dekken. Studiekostdekking gebeurt dan ook grotendeels dankzij kinderbijslag en belastingvermindering voor kinderen. De Vlor heeft in vorige adviezen reeds gepleit voor een aanpassing van de inkomensgrenzen en een verhoging van de studiefinanciering. 12 5.2
Naar een emancipatorisch model
De Raad Hoger Onderwijs pleit voor een studentenstatuut dat sterker ouderonafhankelijk is en meer inspeelt op de noden van de student. Op die manier krijgt de wet op de meerderjarigheid (19 januari 1990) meer inhoud. Voor de raad is het belangrijk dat de familiale solidariteit niet verlaten wordt, maar zij moet sterker geflankeerd worden door een systeem van maatschappelijke solidariteit, waarbij de autonomie van de student meer erkend wordt. Deze visie sluit aan bij de veranderde maatschappelijke context. 5.3
Uitgangspunten voor een nieuw studentenstatuut
De raad gaat uit van een aantal basisprincipes. Het nieuwe studentenstatuut moet: -
-
coherent en transparant zijn. Er is nood aan een eenvormige definitie van student in de verschillende rechtsdomeinen; rekening houden met de veranderde maatschappelijke context en aangepast zijn aan nieuwe uitdagingen als onderwijsdemocratisering en levenslang leren; emancipatorisch zijn en rekening houden met de behoeftes van de student.
6
Een nieuw statuut: vorm
6.1
Sociaal-juridisch: een eenvormige definitie van student
-
De Raad Hoger Onderwijs is voorstander van een eenvormige definitie van student omdat dit de transparantie van de regelgeving sterk ten goede zal komen. De raad stelt hieronder een definitie voor. Deze definitie is gebaseerd op de grootste gemene deler van de definities in de verschillende beleidsdomeinen en sociale voorzieningen uit het technisch rapport. De raad ziet deze definitie als richtingaangevend en als het vertrekpunt voor de regelgeving van elk rechtsdomein en sociale voorziening. Elke specifieke regelgeving kan hierop beperkingen of uitbreidingen invoegen. De raad is ervan overtuigd dat verder onderzoek rond een dergelijke definitie noodzakelijk is. De raad formuleert hieronder een voorstel voor een eenvormige definitie van een student die in aanmerking komt voor rechten en/of sociale voorzieningen. Deze definitie is dus niet geldig in de onderwijs- en financieringswetgeving:
11
12
Bollens, J, Groenez, S., Vleugels, I., Verhaeghe, J.P. & Ackaert, L. 2000, Studiekosten in het hoger onderwijs: Wat kost het om deel te nemen aan het hogeschool- en universitair onderwijs, HIVA: Leuven (p 53). Raad Hoger Onderwijs. 10 februari 2004. Advies over het voorontwerp van decreet over studiefinanciering en studentenvoorzieningen.
7
Een student is een persoon die ingeschreven is in een ambtshalve geregistreerde instelling hoger onderwijs voor -
-
eender welke opleiding (initiële bachelor en master, ba-na-ba’s en ma-na-ma’s, postgraduaten, schakel- en voorbereidingsprogramma’s, specifieke lerarenopleiding,… 13 ); voor minstens 27 studiepunten per academiejaar (met uitzondering van het diplomajaar); met eender welk contract (diploma, credit- of examencontract).
Hierbij gelden de nationaliteitsvoorwaarden zoals in het financieringsdecreet gestipuleerd. De persoon die aan bovenstaande definitie beantwoordt komt in aanmerking voor een aantal rechten / sociale voorzieningen. Mits hij of zij beantwoordt aan een aantal bijkomende of specifieke voorwaarden eigen aan de betreffende wetgeving. 6.2
Sociaal-financieel
Sommige wetenschappers pleiten voor een wijziging in het sociaal financiële systeem. Cantillon 14 bijvoorbeeld pleit voor een getrapt systeem van (1) matige inschrijvingsgelden voor de basisopleidingen, uniform voor alle onderwijsinstellingen en gelijk voor alle studenten maar met een sociale correctie; (2) een basisstudiefinanciering gelijk voor iedereen die in de plaats zou kunnen komen van de kinderbijslagen en de belastingverminderingen voor kinderen ten laste; (3) een middelengetoetste studietoelage voor studenten uit lage inkomensgezinnen waarvoor de basisfinanciering tekortschiet; (4) een leefloon voor studenten die niet kunnen terugvallen op de familiale onderhoudsplicht. De Raad Hoger Onderwijs heeft in het verleden reeds gepleit voor het aanpassen van de inkomensgrenzen voor studiefinanciering en het verhogen van de studiebeurzen. Het is noodzakelijk dat studiebeurzen aangepast worden aan de reële studiekost en niet alleen de directe maar ook een deel van de indirecte studiekosten drukken. Hier en daar wordt in het werkveld gepleit voor de invoering van een universele basisbeurs. Concreet betekent dit dat elke student in het hoger onderwijs maandelijks een bedrag krijgt van de eerste maand dat hij zijn studies aanvangt tot het behalen van het basisdiploma. Men stelt dat de basisbeurs o.a. een democratiserend effect zal hebben (iedereen kan studeren, ongeacht de financiële mogelijkheden van de thuissituatie), beantwoordt aan de sociologische realiteit (studenten komen er meer en meer alleen voor te staan), eenvoudig en transparant is. De raad heeft het idee van een basisbeurs overwogen, maar is van mening dat de tijdsgeest niet rijp is voor een dergelijke ingrijpende verandering aan het socio-financieel systeem. Hij denkt bovendien dat een dergelijke universele basisbeurs budgettair niet haalbaar is. De raad stelt ook vast dat de familiale solidariteit een belangrijk gegeven is in het gehele sociale zekerheidsysteem. Het is moeilijk en niet wenselijk hier vandaag aan te raken. Er zijn ook nogal wat politieke bezwaren want verschillende van deze bevoegdheden zijn verdeeld over 13 14
Deze omschrijving moet nog verder uitgewerkt worden (zie ook punt 7 “Uitbreiding van de groep ‘studenten’”). Cantillon, B., Verbist G. Segal, I. 2005. Student in de 21e eeuw. Onderzoek in opdracht van het Departement Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap.
8
het Vlaamse en het federale niveau. Dit zorgt voor afstemmingsproblemen. Ook over de berekening van een dergelijke basisbeurs moet nog studiewerk verricht worden. Dit onderzoek moet nagaan of men eenzelfde basisbeurs aan iedereen toekent of niet. Ook moet men in verder studiewerk bekijken wat het democratiserend effect ervan zal zijn. Voor de raad is het echter wel mogelijk om een meer ouderonafhankelijk systeem te implementeren. Dit kan eruit bestaan dat de kinderbijslag in bepaalde gevallen rechtstreeks aan de student wordt uitgekeerd, aangevuld met een andere financieringsstroom en op voorwaarde dat de familiale solidariteit niet in het gedrang komt. Deze uitkering bestaat voor de raad naast de bestaande selectieve studiefinanciering (de studietoelage van de Vlaamse overheid en de studiefinanciering van de studentenvoorzieningen) en de onderhoudsplicht of het leefloon (voor die studenten die niet kunnen terugvallen op de onderhoudsplicht). De raad raadt de overheid aan om hierover op korte termijn verder onderzoek uit te voeren. De studentengeleding wil verder gaan dan dit voorstel en vraagt dat de kinderbijslag een recht wordt van de meerderjarige student zelf die de eerste bijslagtrekkende wordt en dus de kinderbijslag zelf ontvangt. Deze hervorming mag uiteraard noch de student, noch het gezin afstraffen. Elke student moet in de toekomst evenveel bijslag krijgen, ongeacht zijn of haar plaats in het gezin. Dat bedrag moet van de orde zijn van wat een derde kind boven de 18 vandaag ontvangt. Om het verlies aan gezinsinkomen te compenseren, moet de student blijven meetellen in de berekening van het bijslagbedrag van de minderjarige kroost.
7
Uitbreiding van de groep “studenten”
De Raad Hoger Onderwijs wijst erop dat HBO-studenten ook recht hebben op een sociaal statuut. De raad vraagt dat de decreetgever zou nagaan in hoeverre een degelijk sociaal statuut voor deze nieuwe groep van studenten ontwikkeld kan worden. Daarnaast heeft de Vlor in het verleden ook al gewezen op het onzekere statuut van de LIObaners. Ook voor hen moet bekeken worden in hoeverre het sociale statuut voor hen van toepassing is. De raad wijst er eveneens op dat het specifieke statuut van doctoraatsstudenten moet bekeken worden en er moet nagegaan worden in hoeverre zij kunnen genieten van de sociale voordelen voor werknemers. Ook hier is vaak onduidelijkheid over het statuut.
8
Bevoegdheid van onderwijs
Dit advies op eigen initiatief is gericht aan de minister bevoegd voor het beleidsdomein Onderwijs en Vorming. Zoals al eerder aangegeven raakt het studentenstatuut aan verschillende beleidsniveaus. De Vlor zal dit advies daarom ook ter informatie bezorgen aan de andere betrokken federale en Vlaamse beleidsdomeinen. De Vlor vraagt dat de Vlaamse minister van onderwijs het debat omtrent het sociaal statuut van de student initieert in overleg met het werkveld en de problematiek aankaart bij zijn collega’s die betrokken zijn op het Vlaamse en/of het federale niveau.
9
9
Opvolging
De Raad Hoger Onderwijs wil het overleg over het sociaal statuut van de student verderzetten en verdiepen. Hij nodigt de Vlaamse en federale overheid uit om deel te nemen aan dit debat.
Isabelle De Ridder secretaris
Harry Martens voorzitter
10