DIENST STEDELIJKE ONTWIKKELING Aantal klachten: Waarvan: - Beëindigd - Deels gegrond en deels ongegrond - Deels gegrond, deels informatie verstrekt - Deels gegrond, deels onbevoegd - Deels ongegrond en deels onbevoegd - Gegrond - Informatie verstrekt - Ingetrokken (zou gegrond geweest zijn) - Onbevoegd - Ongegrond
62 16 1 1 1 1 3 14 5 18 2
Behoorlijkheidsnormen* Materiële behoorlijkheid - rechtszekerheid - redelijkheid
2 1
Zorgvuldigheid:instructienormen - actieve en adequate informatie verstrekking - actieve en adequate informatieverwerving - adequate organisatorische voorzieningen - administratieve nauwkeurigheid - correcte bejegening - voortvarendheid
3 1 3 3 1 7
*Dit overzicht kan dubbeltellingen bevatten omdat in een zaak meerdere ‘behoorlijkheidsnormen’ aan de orde kunnen zijn. Het aantal door de ombudsman behandelde klachten als hierboven aangegeven komt niet overeen met het aantal samenvattingen van klachten hieronder. Deels gegrond en deels ongegrond Dossier 2004.0180 (zie ook de NVWB) (Bouwen en wonen/aanschrijving) Het bouwfraudetijdperk Klager schrijft de ombudsman een brief met drie klachten. De eerste klacht betreft het feit dat hij in het kader van “Hebben is (onder)houden” een aanschrijving heeft ontvangen. In de lijst van aanschrijvingswaardig achterstallig onderhoud staan naar de mening van klager onzinnige zaken die alleen van cosmetische aard zouden zijn. Er is naar zijn mening geen sprake van aanschrijvingswaardige gebreken. Ook staan er in de lijst allerlei onjuistheden met betrekking tot klagers woning. De tweede klacht gaat over de hoogte van de herstelkosten die in de lijst staan vermeld. Klager meent dat deze kostenopgave te hoog is. Ten derde vraagt hij zich af of er frauduleuze banden bestaan tussen de dienst Stedelijke Ontwikkeling (DSO), Woningbeheer N.V. en aannemers. De ombudsman stelt na onderzoek de volgende feiten vast. Klager woont in een aanwijzingsgebied, waarin de toestand van de woningen wordt gecontroleerd. Indien er sprake is van achterstallig onderhoud vindt een aanschrijvingsprocedure plaats. Om het onderhoud aan de woningen te stimuleren is een subsidieregeling in het leven geroepen. Van alle woningen in het gebied worden bouwkundige rapporten opgesteld door Woningbeheer N.V. in opdracht van de DSO. Deze rapporten worden vervolgens doorgestuurd naar de DSO, die verder beslist over een eventuele aanschrijving. In klagers geval is er een bouwkundig rapport van een andere woning aan zijn adres gekoppeld, waarna het rapport naar de DSO werd doorgestuurd. Klagers huis is een zeer goed onderhouden pand en behoefde geen aanschrijving. Aan de zijde van Woningbeheer N.V. is een fout gemaakt. Klagers
klacht hierover is dan ook gegrond. Een eventuele aanbeveling van de ombudsman over deze gegronde klacht zou overigens niets meer toevoegen, nu het gehele project “Hebben is (onder)Houden” op dat moment al is afgesloten. Er worden geen bouwkundige rapporten meer gemaakt door Woningbeheer N.V. Dan de klacht over de hoogte van de herstelkosten. Het is de ombudsman niet gebleken dat medewerkers van de DSO of Woningbeheer N.V. onoorbare banden zouden hebben met offrerende aannemers. Het prijsverschil tussen klagers offerte en de prijzen in de lijst van de DSO zijn te verklaren. De DSO vraagt een offerte van een NVOB-aannemer (Nederlands Verbond van Ondernemers in de Bouwnijverheid-red.), die de werkzaamheden volgens de garanties van BouwGarant moet uitvoeren. Meerdere aannemers worden benaderd en de aannemer met de laagste offerte krijgt het werk. De offertes worden getoetst aan een door de DSO opgestelde schaduwbegroting. Deze procedure is door de DSO vastgelegd in een protocol. Klager vraagt direct bij een aannemer een offerte waarbij hij uitgebreid kan onderhandelen over de prijs. Verder kan klager om het even welke aannemer inschakelen, zoals niet NVOB erkende aannemers en ook niet volgens BouwGarant werkende bedrijven, die daardoor wellicht een lagere offerte kunnen uitbrengen. Klagers klacht hierover is dan ook ongegrond. Tenslotte is de ombudsman niets gebleken van eventuele frauduleuze zaken in het kader van dit project. Niet bij de DSO, noch bij Woningbeheer N.V. Dat klager die vermoedens had is in de geest van de tijd te verklaren, in combinatie met de fouten die gemaakt werden met betrekking tot het bouwkundig rapport voor zijn woning. Klager wordt door de ombudsman schriftelijk ingelicht over de bevindingen van het onderzoek. Deels gegrond en deels informatie verstrekt Dossier 2006.0245 (Klantenservice/bezwaar en beroep) Een ongewenste straatnaam Klagers nieuwe huis wordt gebouwd in een nieuwbouw wijk aan een straat waarvan hij de naamkeuze buitengewoon onhandig vindt. Hij dient een bezwaarschrift in. Een reactie van de dienst laat lang op zich wachten. Voordat hij zelfs een uitnodiging heeft om toelichting te geven op zijn bezwaarschrift, ontdekt hij dat de gewraakte naam op het straatbordje staat. Hij schrijft een brief naar de ombudsman. Wat voor zin heeft het om bezwaar aan te tekenen als de gemeente toch gewoon doorgaat zonder dat je er maar iets van hoort. De ombudsman achterhaalt het één en ander. Navraag bij de afdeling die belast is met de behandeling van bezwaarschriften leert dat er een flinke achterstand is opgelopen bij de afhandeling. Er zijn intussen wel maatregelen genomen. De behandeling van een deel van de ingediende bezwaarschriften is uitbesteed. Klager is onlangs op de hoogte gesteld van de opgelopen vertraging. De ombudsman betreurt de achterstand. Het is niet voor het eerst dat dit gebeurt. Het is blijkbaar erg moeilijk de organisatorische capaciteit af te stemmen op de binnenkomende bezwaren en de wettelijke termijnen. Het minste dat men mag verwachten is dat burgers op tijd over de vertraging worden ingelicht. Op dit punt heeft klager terecht geklaagd. Tegen de plaatsing van het straatnaambordje valt op zich weinig in te brengen. De gemeente hoeft conform de geldende wettelijke bepalingen - niet te wachten op de uitkomst van een bezwaarschrift, schrijft de ombudsman aan klager. Bovendien is het lastig als in een nieuwbouwwijk lang gewacht moet worden met het plaatsen van straatnaambordjes. Als de gemeente de juridische procedure verliest, moet de gemeente natuurlijk wel alle gevolgen voor zijn rekening nemen. Het bezwaarschrift is overigens ongegrond verklaard. Deels gegrond en deels onbevoegd Dossier 2005.0159 (Bouwen en wonen /bestemmingsplan) De keerzijde van de medaille? De toekomst van de Manege de Ruygenhoek in Scheveningen staat al enige tijd op de politieke agenda als de advocaat van de manege zich tot de ombudsman wendt. Al begin mei 2005 heeft hij namens zijn cliënt een brief gestuurd naar de gemeente, maar eind juni is daarop nog steeds geen antwoord gekomen. In de bewuste brief wordt gevraagd haast te maken met het verlenen van een
sloopvergunning en de afhandeling van een bezwaarschriftenprocedure. De ombudsman vraagt de dienst om het dossier. Dat blijkt een zeer omvangrijk dossier te zijn. Er wordt veelvuldig geprocedeerd; talrijke bezwaarschriften en voorlopige voorzieningen zijn erin te vinden. Een antwoord op de brief van begin mei 2005 zit er echter niet bij. Pas medio november 2005 wordt een antwoord verstuurd onder vermelding, dat men veronderstelde dat het antwoord al in mei 2005 was verstuurd. Men kan dat echter niet met zekerheid zeggen. De gemeente biedt wel zijn verontschuldigingen aan. Als de ombudsman vraagt hoe het komt, dat men geen zekerheid heeft over de briefverzending, wordt dit verklaard door het grote aantal interventies van de kant van klager. Men is de draad kwijtgeraakt. De trage beantwoording maakt het een gegronde klacht. Het feit dat een burger de overheid veel werk bezorgt, kan tenslotte geen excuus zijn om sommige zaken uit het zicht te verliezen. Over de zaak zelf laat de ombudsman zich niet uit: zowel de rechter als de gemeenteraad zijn al bezig met de zaak en dan blijft de ombudsman erbuiten. Deels ongegrond en deels onbevoegde klacht Dossier 2006.0075 (zie ook het College van B&W) (Bouwen en wonen/zonnecollectoren) Oud zeer blijft schrijnen Drie klagers delen met elkaar het gevoel door de gemeente op het verkeerde been te zijn gezet. Twee van hen zijn daardoor rijkssubsidie voor hun zonnepaneel misgelopen. Hoewel de klacht zijn oorsprong in 2002 heeft, dateert de laatste brief van de betrokken wethouder aan de derde klager van begin 2005. Net op tijd dus om nog een onderzoek te starten naar de gang van zaken. De ombudsman kan daarbij putten uit een veelheid van stukken: dossiers van klagers, dossiers van de dienst Stedelijke Ontwikkeling en schriftelijke vragen van een raadslid en schriftelijke antwoorden van het College van burgemeester en wethouders . Het blijkt te gaan om de actie “Zonnestroom voor particulieren” uit 2002. De gemeente besloot in dat jaar op de valreep subsidie te geven in aansluiting op de rijkssubsidie aan eigenaren die een zonnepaneel aanschaften als alternatieve, milieuvriendelijke manier van energievoorziening. De rijkssubsidie werd door het ministerie van Financiën uitgekeerd en verleend op basis van door dat ministerie gestelde voorwaarden. Gedurende het traject bleek er onenigheid te zijn gekomen tussen burgers, leveranciers van de panelen en het ministerie over de wijze van aanvragen. Het ministerie weigerde de rijkssubsidie aan een aantal burgers uit te keren. Uiteindelijk werd het ministerie door het Gerechtshof in het ongelijk gesteld. Burgers die tegen het ministerie in het geweer waren gekomen, kregen hun subsidie alsnog. Ondanks pogingen van de toenmalige wethouder was het niet gelukt burgers die zich niet in de rechtszaak hadden gevoegd, ook in aanmerking te brengen voor de subsidie. Twee klagers behoorden tot de groep van mensen die niet hadden meegedaan. Hoofdvraag was of de gemeente, gelet op de rol in het gemeentelijke project “Zonnestroom voor particulieren” verantwoordelijk kon worden gehouden voor het niet uitkeren van de rijkssubsidie. Als de gemeente wist dat burgers door de bestelprocedure, zoals die door de leveranciers was gehanteerd, gevaar liepen, had de gemeente dan niet meer moeten doen richting de burgers. Men had kunnen waarschuwen of de subsidie voor eigen rekening kunnen nemen. Klagers meenden zelfs dat de gemeente heel goed wist dat de bestelprocedure fout was, wat het allemaal nog erger maakte. Het bleek dat de gemeente in de voorlichtingsfolder over de actie duidelijk had gesteld dat het verkrijgen van rijkssubsidie een zaak van burgers en leveranciers was. Ook bleek dat de gemeente de leveranciers er op had gewezen, dat zij zelf verantwoordelijk waren voor goedkeuring van het ministerie voor hun bestelprocedure. Verder bleek dat de gemeente inderdaad wist dat de rijkssubsidie door de gehanteerde procedure in gevaar zou kunnen komen, maar juristen van de betrokken firma’s hadden verzekerd dat de bestelprocedure wel door de beugel kon. Toen het uitkeren van de rijkssubsidie achterwege bleef, had de betrokken wethouder de leveranciers gevraagd hun verantwoordelijkheid te nemen. Een leverancier keerde de subsidie uit en namen het procesrisico van de betrokken burgers over. Andere leveranciers organiseerden de juridische procedure ten behoeve van hun klanten. Uiteindelijk kregen zij het gelijk aan hun kant. De bestelprocedure werd correct bevonden. Zij die hadden geprocedeerd kregen hun geld. Toen het ministerie weigerde ook anderen van de uitspraak van het Gerechtshof te laten profiteren, schreef de wethouder naar de betrokken bewindsman. Deze weigerde dit, en gaf aan dat gerechtelijke uitspraken alleen gelden voor de betrokken procespartijen en voor toekomstige gevallen. Uit het onderzoeksdossier bleek dat de gang van zaken twee keer aanleiding was geweest tot schriftelijke vragen van één der raadsleden. Daarbij had de wethouder vermeld, dat men wist van de
problemen tijdens de bestelperiode, maar dat men gelet op de beperkte rol van de gemeente hierbij geen verdergaande bemoeienis of inzet van de gemeente op zijn plaats vond. De antwoorden hadden de gemeenteraad niet om een andere handelwijze van de gemeente doen vragen. Dit gegeven maakte de ombudsman onbevoegd de gang van zaken van zaken te beoordelen.. Daarnaast hadden klagers de gelegenheid gehad juridische procedures te voeren; ook in dergelijke gevallen bemoeit de ombudsman zich niet met de gang van zaken. Tot slot was er dan het antwoord van de wethouder van begin 2005. Daarin had hij één van de drie klagers geschreven, dat de gemeente niet wist dat de bestelprocedure fout was. Dat nu, leek de ombudsman wat kort door de bocht. Zij vroeg de betrokken ambtenaar naar de achtergrond van die zin. Hij legde uit dat bedoeld was te zeggen, dat men wel wist van problemen. Men wist niet wat de einduitkomst zou zijn, want er waren goede juristen geweest die stelden dat de procedure wel degelijk de toets der kritiek zou kunnen doorstaan. Deze hadden gelijk gehad. Fout was de procedure dus niet geweest. De betrokken ambtenaar meende dat klager goed genoeg was ingevoerd in het hele dossier om de zinsnede op zijn waarde te schatten. De ombudsman kon dit billijken al adviseerde zij de gemeente wel om voortaan zo precies mogelijk te antwoorden, ook als het burgers betreft die van de hoed en de rand weten. Gegronde klachten Dossier 2006.0186 (zie ook het College van B&W) (Bouwen en wonen/bouw en verbouw, vergunning) Eén college: meer collegeleden Soms werken diensten van de gemeente prima samen. Jammer, dat zoiets dan voor buitenstaanders niet altijd meteen duidelijk is. Een voorbeeld. Burgers schrijven de gemeente een brief over de plaatsing van een zogenaamde C-2000 mast. Deze masten zijn belangrijk voor de communicatie tussen hulpdiensten. Ze worden op last van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties geplaatst. Klagers hadden de indruk gekregen dat de gemeente hierin een eigen positie kon innemen en voelden zich als burgers gepasseerd toen de mast onverhoeds opdook in hun straat. Medio december 2004 schrijven ze daarom een brief naar het College van burgemeester en wethouders. Eind januari 2005 sturen ze er nog een e-mail achteraan, nu gericht aan de wethouder die verantwoordelijk is voor de ruimtelijke ordening. Omdat ze taal noch teken ontvangen, schrijven ze een brief naar de Nationale ombudsman. Eind maart 2005 beklagen ze zich ook bij de Burgemeester met een e-mail over het uitblijven van een reactie. Op deze laatste e-mail wordt gereageerd; ze krijgen een ontvangstbevestiging met de belofte dat spoedig antwoord zal worden gegeven. Dat antwoord komt, maar is ondertekend door de betrokken Wethouder, overigens zonder enige vorm van excuus voor de trage afhandeling. Omdat dit antwoord de klagers niet tevreden stelt, sturen ze opnieuw een brief. Het blijft weer lang stil. Intussen bereikt hun klacht via de Nationale ombudsman de Gemeentelijke ombudsman. Na enig navragen bij de betrokken dienst krijgen klagers nogmaals het antwoord zoals dat door de Wethouder is ondertekend. In februari 2006 bellen klagers opnieuw met de mededeling niets te hebben gehoord. Dan blijkt bij doorvragen dat klagers het antwoord van de Wethouder niet hebben opgevat als een antwoord op hun brief aan de burgemeester. Klagers wachten op antwoord op de vragen aan de Burgemeester die meer omvatten dan de vragen die men indertijd aan de Wethouder stelde. De betrokken diensten reageren snel als hen gewezen wordt op de elkaar kruisende brieven en antwoorden en de intussen ontstane misverstanden. Het antwoord van de Wethouder was wel degelijk bedoeld als antwoord op de brief aan de Burgemeester, maar men was vergeten dat te vermelden. De brief met de nadere vragen is niet als een nieuwe brief beschouwd, maar als een herhaling van de al gestelde vragen en als “al beantwoord” in de bureaula verdwenen. Er gaat nu een brief met verontschuldigingen uit waarbij alle openstaande vragen worden beantwoord. Men geeft aan dat de vragen de portefeuille betreffen van de wethouder: de regel is dat de verantwoordelijke wethouder antwoordt ongeacht wie wordt aangeschreven. Betere postregistratie, zeker als brieven ter beantwoording binnen de gemeente worden doorgezonden, en brievenschrijvers informeren over de doorzending kan misschien voorkomen dat misverstanden zo lang blijven bestaan en burgers ontevreden wachten op antwoord. Overigens valt inhoudelijk gesproken de gemeente niets te verwijten. De gemeente is verplicht mee te werken aan de plaatsing van de C-2000 masten en wordt slechts gevraagd welke locatie de minste problemen zal opleveren. Er is geen vergunning nodig en burgers komen er niet rechtstreeks aan te pas. In de brief wordt dat nog eens helder uiteengezet, zij het wel erg laat.
Dossier 2005.0478 (Subsidieverlening) Druk, druk en moeilijk Geen antwoord op brieven die men stuurt. Ook deze klacht begint er mee. Het bestuur van één van de buurtbeheerbedrijven is ongerust over de vermindering van de subsidie en vraagt nadere onderbouwing. Een maand later nog eens, en een maand later waagt men er nog een brief aan. Een reactie blijft uit. Navraag leert dat niet alleen capaciteitsproblemen de oorzaak zijn. De beantwoording vroeg ook veel napluiswerk bij een groot aantal dienstonderdelen van de eigen dienst en andere diensten. Bovendien was men druk met de gedachtevorming over de toekomst van de buurtbeheerbedrijven. De ombudsman vraagt om een tussenbericht te sturen. Dat bericht komt er, vergezeld van excuses en de belofte om het antwoord nu wel snel te geven. Twee maanden later blijkt opnieuw dat een brief is uitgebleven, de belofte is niet waar gemaakt. Tijdens een mondeling overleg dat toch zou plaatshebben, zou het bestuur worden geïnformeerd. Twee maanden en een excuusbrief verder zijn klagers nog altijd niet in het bezit van een onderbouwing. Ze vragen de ombudsman om een schriftelijk oordeel. De ombudsman gaat hiertoe over al was het haar liever geweest dit moment te laten samenvallen met ontvangst van het beloofde antwoord. De beoordeling van de klacht is op zich eenvoudig. Deze is gegrond. Van de gemeente mag men namelijk verwachten dat brieven met de nodige voortvarendheid worden beantwoord. Indien men binnen een redelijke termijn nog niet geantwoord heeft, dan stuurt men uit eigen beweging een tussenbericht en meldt wanneer de brievenschrijver wel een antwoord kan verwachten. Een inhoudelijke beoordeling ligt in deze niet op de weg van de ombudsman. Het betreft een subsidierelatie, waarmee de gemeenteraad zich juist in die periode intensief bemoeit. Dossier 2006.0428 (zie ook het College van B&w) (Bouwen en wonen/bouwplan) Kop in het zand Per brief heeft de voorzitter van een belangenvereniging het College uitgebreid geïnformeerd over de problemen bij een nieuwbouwplan rond het Zwarte Pad in Scheveningen. Er werden bedenkingen en bezwaren geuit tegen de voorgenomen bebouwing op en rond de tramkeerlus in het gebied. Na herhaalde verzoeken kwamen er schriftelijke toezeggingen dat de wethouder binnen enkele maanden zou antwoorden. Zonder nadere uitleg bleef het echter stil. Daarop nam men contact op met de ombudsman. Aanvankelijk resulteerde dat bij wijze van tussenbericht in een kort briefje aan de belangenvereniging geschreven door het hoofd van de Afdeling Ruimtelijke Ordening en Monumentenzorg. Ten overstaan van de ombudsman erkende de afdeling dat men ten onrechte de belangenvereniging niet had geïnformeerd over de vertraging van de beantwoording, mede als gevolg van het ontbreken van politiek draagvlak voor een concept antwoord, en de wethouderswisseling daarna. Toegezegd werd dat definitieve en schriftelijke beantwoording van de vragen en op- en aanmerkingen van de vereniging alsnog zou plaatsvinden en dat daartoe een overleg tussen de vereniging en de gemeente zou plaatsvinden. Met de toezegging dat de ombudsman een kopie van het definitieve antwoord van de Wethouder zou ontvangen werd deze gegronde klacht afgesloten. Ingetrokken klachten (zouden gegrond geweest zijn) Dossier 2005.0589 (Bouwen en wonen/bezwaar en beroep) Misverstandje Na het aanvragen van een subsidie in het kader van onderhoudsstimulering van woningen, krijgt klaagster maanden later bericht dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen, omdat die niet is ondertekend. Dat gebeurt alsnog waarop klaagster bericht ontvangt dat de aanvraag aan de voorwaarden voldoet. Nadat de onderhoudswerkzaamheden zijn uitgevoerd en de rekening naar de gemeente wordt gestuurd, krijgt klaagster te horen dat de aanvraag wordt afgewezen, omdat……. de aanvraag niet is ondertekend! Klaagster maakt keurig bezwaar en na weer enkele maanden beklaagt zij zich maar eens over de lange afhandelingstermijn. Wanneer er weer niets gebeurt wendt ze zich tot
de ombudsman. Na de nodige telefoontjes komt het bericht dat de getekende aanvraag boven water is, de subsidie is uitbetaald en het bezwaarschrift wordt ingetrokken. Dossier 2005.0355 (Bouwen en wonen/erfpacht in Den Haag) Mijn boom? Dijn boom! Klager moet van de gemeente een boom laten weghalen, omdat deze een gevaar oplevert voor de omgeving. Vreemd, naar de mening van klager, want het betreft hier een zogenaamde erfpachtboom. Dat is een boom die zich op in erfpacht uitgegeven grond bevindt en waarbij de onderhoudsplicht bij de gemeente ligt. Een zeer oude regeling, maar volgens klager nog steeds van toepassing op deze boom. De dienst denkt daar echter anders over. In 1997 heeft klager de erfpacht afgekocht, waarbij hij ook de eigenaar is geworden van de boom, aldus de dienst. Klager stelt echter dat hem hierover niets is medegedeeld. Sterker nog, klager weet te melden dat de gemeente na 1997 de boom nog regelmatig heeft onderhouden. Klager is van mening dat de dienst moet opdraaien voor de kosten die gemoeid zullen zijn met de verwijdering van de zieke boom. De ombudsman laat zich nader informeren door een medewerker van de dienst. Deze vertelt dat de dienst meer van dit soort bomen heeft, maar dat niet duidelijk is hoeveel bomen het betreft, zodat er aan een toezegging aan klager wellicht grote financiële gevolgen kunnen kleven. De dienst heeft opdracht gegeven om uit te zoeken hoeveel bomen het nu exact betreft. Ook is de medewerker van mening dat de boom wel degelijk onderhouden dient te worden door klager, maar dat gelet op de onduidelijke situatie, niet uitgesloten kan worden dat de dienst Stadsbeheer de boom na 1997 inderdaad nog heeft onderhouden. Gelet op deze administratieve chaos lijkt het de ombudsman redelijk dat de dienst de kosten voor de verwijdering van de boom voor zijn rekening neemt. De communicatie rond de overdracht van de erfpachtbomen bij de afkoop van de erfpacht, was door de dienst ook al niet te achterhalen en in het erfpachtcontract werd met geen woord gerept over de nieuwe status van de erfpachtbomen. Uiteindelijk zegt de dienst toe de verwijderingskosten coulancehalve te zullen dragen. De dienst geeft de groenbeheerder van het stadsdeel opdracht de boom te kappen. Klager trekt hierop zijn klacht in die uiteraard gegrond zou zijn geweest. Dossier 2006.0175 (Bouwen en wonen/kopen van woning) Goede informatie voorkomt wantrouwen Klager is al jaren geïnteresseerd in de projectenlijst Nieuwbouwwoningen. Als hij zich voor de meest recente uitgave tot de baliemedewerkster van het Gemeentelijk ContactCentrum (GCC) wendt, krijgt hij te horen dat de lijst niet meer gemaakt wordt. Er is geen behoefte meer aan, zegt ze. De informatie is ook via makelaars beschikbaar. Dan is het ook begrijpelijk dat de gemeente de lijst niet meer maakt. Na enig zoeken achterhaalt de ombudsman wie bij de dienst Stedelijke Ontwikkeling verantwoordelijk was en is voor het opstellen van de lijst. Dan blijkt de informatie bij het GCC en op het gemeentelijke internet niet correct. De lijst komt er wel maar de uitgave is door capaciteitsproblemen vertraagd. Men belooft de juiste informatie via internet door te geven. Dat voorkomt ook dat de medewerkers van het GCC zich op de verkeerde informatie baseren. Gerustgesteld trekt klager zijn, overigens terechte, klacht in. Dossier 2006.0184 (Bouwen en wonen/subsidie voor samenvoegen appartementen van eigenaar) De computer heeft het gedaan Klaagster maakt gebruik van de mogelijkheid subsidie te krijgen voor het samenvoegen van woningen. Haar wordt een voorschot in het vooruitzicht gesteld. Een niet onaanzienlijk bedrag voor klaagster, waarmee zij ook haar aannemer tevreden kan houden. Als het beloofde geld maar niet komt en ook de betrokken afdeling maar niet reageert op haar vraag waar het geld blijft, mailt ze de ombudsman. Deze informeert bij de betrokken afdeling en krijgt te horen dat het voorschot net betaald is. Klaagster is daarmee niet helemaal tevreden. Ze heeft haar aannemer niet op tijd kunnen betalen. Pas twee maanden na de gereedmelding vindt de eindcontrole plaats en wordt het eindbedrag aan subsidie
vastgesteld. De afdeling stuurt klaagster dan, mede op verzoek van de ombudsman, een brief met excuses voor de vertraging bij het uitbetalen van het voorschot. Klaagster kan zich als er aantoonbaar financieel nadeel is opgetreden, alsnog tot de betrokken afdeling richten. Hiermee is klaagster wel tevreden. De ombudsman vraagt naar de achtergrond van de late betaling. Dit blijkt zijn oorzaak te hebben in de ingebruikname van een nieuw geautomatiseerd financieel systeem. Een tijdje lang werken het oude en het nieuwe systeem naast elkaar en dat geeft vertraging bij de uitbetalingen. De ambtenaar heeft intussen wel zijn leidinggevende op de hoogte gesteld van deze vertragingen en het bedrijfsbureau benaderd om te bekijken of er toch enige versnelling kan worden aangebracht. Er kunnen best redenen kunnen zijn om de systemen naast elkaar te laten draaien. Vertraging is misschien niet te voorkomen. Geen reden is er om burgers daarvan niet op de hoogte te stellen en hen een financieel risico te laten lopen. De klacht zou zeker gegrond zijn geweest. Dossier 2005.0270 (zie ook de DSZW) (Bouwen en wonen/vergunning en Zorg en welzijn/rolstoelen) De wet van Murphy Sommige mensen moeten tijd van leven hebben om van de voorzieningen waar zij recht op hebben, te kunnen genieten. Zo ook klaagster. Oktober 2004 begint voor haar de teller te lopen met een aanvraag voor een scootmobiel. Maart 2005 ontvangt ze een positieve beslissing. Omdat haar huis niet geschikt is voor het stallen van dit mobiel vraagt ze haar huisbaas de stalling te regelen. Daar is een bouwvergunning voor nodig. Op 26 juni 2005 is nóch de stalling nóch de scootmobiel er. Ze vraagt een rolstoel aan. Een maand later wendt ze zich, hartje zomer en gekluisterd aan de woontafel, tot de ombudsman. Rond die tijd komt de mededeling dat de stalling er mag komen zij het dat de kosten voor de bouw omlaag moeten: zo’n mededeling midden in de bouwvakvakantie. De aannemer heeft andere dingen aan zijn hoofd. Er volgt dus weer een lange periode van wachten op actie van de aannemer. Als de herfst komt, is de rolstoel er wel, maar de daarbij passende regenbescherming, zo handig in die tijd van het jaar, heeft men vergeten erbij te leveren. Ondanks aanmaningen van de ombudsman duurt het tot 23 november 2005 voordat de aanvraag voor de bouwvergunning voor het oprichting van de stalling van de scootmobiel in de Posthoorn staat, waarna de aanvraag gelet op de wettelijke termijn nog vier weken ter inzage moet liggen. Ga maar vast een aannemer regelen, adviseert de ombudsman, wetende dat in de winter de bouw ook stilligt als de temperatuur daar aanleiding toe geeft. Op 4 januari 2006 is dan eindelijk de bouwvergunning binnen. De levertijd van de scootmobiel is dan weer opgelopen tot drie weken en het duurt tot begin maart 2006 alvorens dit apparaat in gebruik kan worden genomen. Niet iedereen heeft stil gezeten in die tijd en niet alle vertraging ligt aan de gemeente. Het resultaat is wel dat zestien maanden na het indienen van de aanvraag de scootmobiel pas in gebruik kan worden genomen. Veel te laat. Klaagster is intussen moegestreden en heeft geen behoefte meer aan verdere officiële klachtafhandeling. Dat die klacht gegrond zou zijn geweest, spreekt voor zich. Alle goede voornemens uit het jaar 2005 tot verbetering van de bedrijfsvoering bij de WVG ten spijt. Ongegronde klachten Dossier 2006.0125 (Bouwen en wonen/erfpacht in Den Haag) Beetje hardleers Klager beklaagt zich erover dat de dienst ten aanzien van het aanbod van heruitgifte van het recht van erfpacht de door de gemeenteraad geformuleerde regels voor de heruitgifte van nieuwe erfpachtcontracten niet naleeft en de werkwijze van de ingehuurde taxateurs niet controleert. Uit dossieronderzoek blijkt dat de voorzieningenrechter heeft geconstateerd dat de discussie over de taxatiemethodiek door het rapport van deskundigen ter zake van erfpacht is beslecht en dat de gemeente terecht de methode hanteert waarbij uitgegaan wordt van een grondwaarde, die 55% bedraagt van de waarde van een vergelijkbare onbebouwde kavel grond. Ten aanzien van het handelen van de door de gemeente ingehuurde taxateurs blijkt de rechter de zienswijze van de gemeente te delen dat bij iedere taxatie van de grond door de taxateurs er mede sprake is van op deskundigheid gebaseerde intuïtie, waarbij de getaxeerde waarde niet de uitkomst kan zijn van een cijfermatige benadering of wiskundige optelsom. De rechter laat daarbij uitdrukkelijk meewegen dat de
aanbieding van de gemeente niet bindend is, maar onderwerp kan zijn van een deskundigenprocedure in de zin van arbitrage. De klacht is ongegrond Dossier 2004.0188 (zie ook de GBD) (Gemeentelijke belastingen/WOZ, bouwen en wonen/WOZ)) “Landverdelertje” Na de bouw van zijn woning in een nieuwbouwwijk voelt klager zich bekocht en wil schadevergoeding, omdat de totale oppervlakte van de kavel 17m2 minder bedraagt dan was voorgesteld. Als gevolg daarvan is de erfafscheiding van een belendende vrijstaande woning tegen klagers woning aangebouwd waardoor zijn hoekwoning in de praktijk tot tussenwoning gereduceerd zou zijn. De dienst ziet geen termen aanwezig voor een schadevergoeding, waarop klager naar de ombudsman stapt. Uit uitgebreid dossieronderzoek komt vast te staan dat klager ten tijde van het aanleggen van de erf afscheiding bezwaar had kunnen maken tegen het in afwijking van de tekening opbouwen van de afscheiding. Voor wat betreft de afwijkende grootte van klagers kavel blijkt vastgelegd te zijn dat er pas sprake is van compensatie, wanneer de afwijking groter is dan 10%. Daarvan is in geval van klager geen sprake. Verder blijkt de GBD in het WOZ-aanslagbiljet de oppervlakte van de kavel te hebben aangepast en heeft klager bezwaar gemaakt tegen de omschrijving van zijn woning als “eindeensgezinswoning”. Tot slot blijkt klager van de DSO, gelet op de tegenvallers in zijn ogen, bij wijze van uitzondering toestemming te hebben gekregen om zijn recht van erfpacht eerder dan normaal gesproken is toegestaan, te mogen verkopen. Het geheel overziend vindt de ombudsman dat de betrokken diensten de zaak keurig hebben opgelost en ziet dan ook redenen voor een schadevergoeding.