2012
Herstelrecht "Herstelbemiddeling als instrument bij vermindering van recidive en gevoelens van overlast."
E. van Noord L. Swennen 16-1-2012
REGIONAAL VEILIGHEIDSHUIS MAAS EN LEIJGRAAF
Herstelrecht "Herstelbemiddeling als instrument bij vermindering van recidive en gevoelens van overlast."
Namen: Organisatie: Stagebegeleider: Docentbegeleider: Tweede beoordelaar: Locatie: Opleiding: Plaats/datum:
Edwin van Noord Lennard Swennen Regionaal Veiligheidshuis Maas en Leijgraaf Mevr. A. de Winter Dhr. J. Bergman Mevr. M. Swaans Avans Hogeschool ’s-Hertogenbosch Integrale Veiligheid Oss, 16-01-2012
1
Voorwoord Dit onderzoeksrapport is geschreven in het kader van ons afstudeerproject aan de opleiding Integrale Veiligheid aan de Hogeschool Avans in 's-Hertogenbosch. We hebben onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van een gecoördineerde aanpak van herstelrecht binnen de huidige organisatiestructuur van het Regionaal Veiligheidshuis Maas en Leijgraaf. Wij hebben beiden tijdens onze opleiding al eerder kennis gemaakt met de werking van veiligheidshuizen. Het is zeer interessant om te zien op welke manier alle partners in een veiligheidshuis samenwerken, dit is één van de redenen dat wij onze afstudeeropdracht bij het RVML hebben gedaan. Het RVML was benieuwd naar de mogelijkheden van herstelrecht en wat dit voor hen zou kunnen betekenen. Wij hebben deze vraag uitgewerkt en onderzocht met als resultaat dit onderzoeksrapport. Gedurende dit onderzoek hebben we veel gehad aan de visie en vakinhoudelijke kennis van vele personen. In het bijzonder willen wij Shirley van de Laar, Amy Groeneveld en Audrey Allards bedanken voor het meedenken en het geven van feedback. Ook willen wij graag onze stagebegeleidster Annemieke de Winter bedanken voor de ondersteuning tijdens het onderzoek en voor het bieden van de mogelijkheid voor ons om af te studeren in het veiligheidshuis. Tevens bedanken wij onze twee afstudeerbegeleiders Jack Bergman en Marianne Swaans voor de begeleiding tijdens het afstudeerproces. Verder willen we graag alle respondenten bedanken voor de interviews die we met hen gevoerd hebben alsook alle collega's van het RVML. Ten slotte willen wij ook graag onze naaste omgeving bedanken voor hun steun en tijd het afgelopen half jaar. Edwin van Noord Lennard Swennen Oss, 16 januari 2012
2
Leeswijzer Het rapport is als volgt opgebouwd. In het eerste hoofdstuk wordt de onderzoeksopzet met de centrale vraag van het onderzoek toegelicht. Dit hoofdstuk maakt duidelijk wat de aanleiding van het onderzoek is geweest en welke vragen er gesteld zijn om tot de doelstelling te bereiken. Daarom wordt de afbakening en de methodologische verantwoording ook in dit hoofdstuk behandeld. Vervolgens gaat hoofdstuk 2 over het Regionaal Veiligheidshuis Maas en Leijgraaf (RVML). In dit hoofdstuk wordt er verteld wat de doelstelling is van het RVML en wat de kernactiviteit van het RVML is. Daarna wordt in hoofdstuk 3 de theoretische afbakening gegeven met daarin het belangrijkste onderwerp van dit onderzoek, namelijk herstelrecht. Waarbij ook de verschillende vormen en de effecten daarvan besproken worden. De gevonden resultaten van de interviews en het literatuuronderzoek worden in hoofdstuk 4 geanalyseerd. Hoofdstuk 4 geeft een beeld van waar de mogelijkheden liggen voor de gecoördineerde toepassing van herstelbemiddeling binnen het RVML. Ook wordt in dit hoofdstuk duidelijk wat de meerwaarde kan zijn van een gecoördineerde aanpak van herstelbemiddeling binnen het RVML. Tot slot worden er in hoofdstuk 5 de conclusies getrokken. De conclusies zijn getrokken door middel van het beantwoorden van de onderzoeksvragen. Bovendien worden er aanbevelingen gedaan omtrent het toepassen van herstelbemiddeling binnen het RVML.
3
Samenvatting Binnen het Regionaal Veiligheidshuis Maas en Leijgraaf werken justitiële- en zorgpartners binnen een keten met elkaar samen met als gezamenlijk doel het verminderen van recidive en overlastgevoelens. Deze samenwerking is gestructureerd binnen het casusoverleg. ‘Jeugd’, ‘veelplegers’, ‘huiselijk geweld’ en ‘nazorg’ zijn de vier thema’s van waaruit gewerkt wordt binnen het veiligheidshuis. Elk thema heeft zijn eigen casusoverleg. Het Regionaal Veiligheidshuis Maas en Leijgraaf wil haar kennis op het gebied van herstelrecht verbreden en wil inzicht krijgen in de mogelijkheden voor een gecoördineerde aanpak van herstelrecht binnen het veiligheidshuis.
Centrale vraag: “Wat zijn de mogelijkheden voor een gecoördineerde aanpak van herstelrecht binnen de huidige organisatiestructuur van het Regionaal Veiligheidshuis Maas en Leijgraaf?” Dit adviesrapport is tot stand gekomen door middel van een literatuuronderzoek, een observatieonderzoek en interviews. Het literatuuronderzoek richtte zich op de huidige structuur binnen het veiligheidshuis en op herstelrecht. Ook het observatieonderzoek richtte zich op het in kaart brengen van de huidige structuur. De interviews hadden tot doel de huidige situatie omtrent herstelrecht in kaart te brengen, een inzicht te geven in de mogelijke toepassing van herstelrecht binnen het veiligheidshuis en het draagvlak onder de ketenpartners te peilen. Dit onderzoek richt zich enkel op één van de twee vormen van herstelrecht, namelijk herstelbemiddeling. Dit omdat de mogelijkheden van financiële restitutie, de tweede vorm, al worden benut door Bureau Schadebemiddeling. Slachtoffer-dader gesprekken, conferenties, pendelbemiddeling en herstelgerichte activiteiten zijn de vier vormen van herstelbemiddeling. Al deze vormen behoren te voldoen aan de eisen van vrijwilligheid, vertrouwelijkheid en neutraliteit. Daarnaast moet er altijd sprake zijn van een bekennende dader en een horizontaal karakter. Alle vormen van herstelbemiddeling kunnen een positieve invloed hebben op het verminderen van recidive en overlastgevoelens. Per zaak zal moeten worden overwogen of herstelbemiddeling gewenst is en vervolgens welke bemiddelingsvorm het meest doeltreffend is. Herstelbemiddeling is dus maatwerk. Niet elk casusoverleg biedt evenveel ruimte voor herstelbemiddeling. De casusoverleggen ‘jeugd’ en ‘nazorg’ bieden de meeste ruimte voor een gecoördineerde aanpak van herstelbemiddeling. De respondenten zijn van mening dat herstelbemiddeling binnen die overleggen van meerwaarde kan zijn voor het veiligheidshuis. Het casusoverleg ‘huiselijk geweld’ biedt, net als het nazorg- en jeugdoverleg, ruimte voor de inzet van herstelbemiddeling. De meeste ketenpartners zijn echter van mening dat herstelbemiddeling binnen dit overleg niet van meerwaarde kan zijn omdat bij deze zaken sprake is van een persoonlijke relatie. Deze persoonlijke relatie kan er voor zorgen dat er geen horizontaal karakter (voorwaarde voor herstelbemiddeling) bestaat tussen slachtoffer en dader omdat dat het slachtoffer (vaak) in een afhankelijkheidspositie staat van de dader. 4
Het veelplegersoverleg biedt weinig ruimte voor het toepassen van herstelbemiddeling omdat dit casusoverleg gebaseerd is op een persoonsgerichte aanpak. Het delict en het slachtoffer komen binnen dit overleg in de meeste gevallen niet in beeld. Onder de ketenpartners bestaat er een groot draagvlak voor het toepassen van herstelbemiddeling maar zij geven wel aan dat herstelbemiddeling op een juiste manier moet worden ingezet zodat het ook een meerwaarde heeft voor het veiligheidshuis. Dit onderzoek bevat een aantal aanbevelingen. Ten eerste wordt geadviseerd een pilot op te starten waarbij herstelbemiddeling wordt uitgezet binnen de casusoverleggen ‘jeugd’ en ‘nazorg’. Herstelbemiddeling zal binnen deze overleggen moeten worden opgenomen als agendapunt. Ten tweede wordt geadviseerd SIB te betrekken binnen het RVML als deskundige organisatie op het gebied van herstelbemiddeling. In samenwerking met een deskundige organisatie zal moeten worden bekeken in hoeveel huiselijk geweld zaken het horizontale karakter niet in het geding komt. Wanneer het blijkt dat het horizontale karakter bij veel zaken niet in het geding komt kan herstelbemiddeling ook binnen dit overleg worden geïmplementeerd.
5
Belangrijke definities en afkortingen Herstelrecht
=
Een proces waarin partijen die belang hebben bij een bepaald delict gezamenlijk een oplossing zoeken voor de vraag hoe om te gaan met de gevolgen van het delict en de gevolgen die dit heeft voor de toekomst.
Ketenpartner
=
Een organisatie met een specifieke rol binnen het RVML.
Externe partner
=
Een organisatie die geen specifieke rol heeft binnen het RVML maar wel samenwerkt met het veiligheidshuis of in de toekomst mogelijk gaat samenwerken.
Veelpleger
=
Een persoon van 18 jaar of ouder die in het gehele criminele verleden meer dan tien processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt, waarvan tenminste één in het peiljaar.
Jeugdige veelpleger
=
Een jongere in de leeftijd van 12 t/m 17 jaar die in het gehele criminele verleden meer dan vijf processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt, waarvan tenminste één in het peiljaar.
BJZ
=
Bureau Jeugdzorg
EKC
=
Eigen-Kracht Centrale
GGZ
=
Geestelijke Gezondheidszorg
OM
=
Openbaar Ministerie
RJN
=
Restorative Justice Nederland
RvdK
=
Raad voor de Kinderbescherming
RVML
=
Regionaal Veiligheidshuis Maas en Leijgraaf
SIB
=
Slachtoffer in Beeld
SHN
=
Slachtofferhulp Nederland
OTT en de RB
=
Onderzoek ter terechtzitting en de rechterlijke beraadslaging
6
Inhoud Voorwoord ........................................................................................................................................ 2 Leeswijzer……………………………………………………………………………………………………………………………………3 Samenvatting .................................................................................................................................... 4 Belangrijke definities en afkortingen ................................................................................................ 6 1. Inleiding......................................................................................................................................... 9 1.1
Aanleiding ............................................................................................................................. 9
1.2
Doelstelling ........................................................................................................................... 9
1.3
Centrale vraag ...................................................................................................................... 9
1.4
Deelvragen.......................................................................................................................... 10
1.5
Definiëring .......................................................................................................................... 10
1.6
Afbakening.......................................................................................................................... 11
1.7
Methodologische verantwoording ..................................................................................... 12
2. Regionaal Veiligheidshuis Maas en Leijgraaf .............................................................................. 14 2.1
Strategie en doelstelling ..................................................................................................... 14
2.2
Organisatie ......................................................................................................................... 14
2.3
Het casusoverleg ................................................................................................................ 15
2.4
Thema’s .............................................................................................................................. 16
3. Herstelbemiddeling ..................................................................................................................... 19 3.1
Voorwaarden van herstelbemiddeling ............................................................................... 19
3.3
Vormen van herstelbemiddeling ........................................................................................ 20
3.4
Effecten van herstelbemiddeling........................................................................................ 21
3.5
Relatie tussen herstelbemiddeling en het strafproces ....................................................... 22
4. Analyse ........................................................................................................................................ 24 4.1
Strategie en doelstelling ..................................................................................................... 24
4.2
Meerwaarde ....................................................................................................................... 24
4.3
Strafprocesketen ................................................................................................................ 25
7
4.4
Deskundige partner ............................................................................................................ 26
4.5
Herstelbemiddeling binnen de huidige organisatiestructuur ............................................ 29
4.6
Draagvlak ............................................................................................................................ 33
5. Conclusies en aanbevelingen ...................................................................................................... 34 5.1
Conclusies ........................................................................................................................... 34
5.2
Aanbevelingen .................................................................................................................... 36
Literatuurlijst ................................................................................................................................... 37 Bijlagen............................................................................................................................................ 39
8
1. Inleiding 1.1
Aanleiding
De laatste jaren komt er op landelijk niveau steeds meer aandacht voor herstelrecht. Dit komt onder andere doordat op Europees niveau wordt aangestuurd om regelingen te treffen die het mogelijk maken herstelbemiddeling (een vorm van herstelrecht) toe te passen in strafzaken. De Europese lidstaten worden gestimuleerd herstelbemiddeling in strafzaken te regelen, rekening houdend met de bestaande wettelijke kaders. Om die reden vinden er binnen het ministerie van Veiligheid en Justitie verkennende gesprekken plaats of herstelrecht een plek zou moeten krijgen binnen de veiligheidshuizen in Nederland. De opdrachtgever, het Regionaal Veiligheidshuis Maas en Leijgraaf (RVML), laat dit onderzoek uitvoeren om alvast voorbereid te zijn wanneer het ministerie op zoek gaat naar veiligheidshuizen waar een eventueel pilotproject gedraaid zou kunnen worden. Tevens laat het RVML dit onderzoek doen omdat zij haar kennis wil verbreden op het gebied van herstelrecht. Het RVML is een netwerkorganisatie waarin door een groot aantal ketenpartners op het gebied van jeugd, veelplegers, huiselijk geweld en nazorg voor ex-gedetineerden wordt samengewerkt. Zij wil met dit onderzoek haar kennis vergroten over de mogelijkheden van een gecoördineerde aanpak van herstelrecht binnen het veiligheidshuis. Met het uiteindelijke adviesrapport zal het RVML voorbereid zijn op een eventueel pilotproject ‘herstelrecht’ van het ministerie van Veiligheid en Justitie.
1.2
Doelstelling
De doelstelling is inzicht te krijgen in de mogelijkheden voor een gecoördineerde aanpak van herstelrecht binnen de huidige organisatiestructuur van het Regionaal Veiligheidshuis Maas en Leijgraaf.
1.3
Centrale vraag
Wat zijn de mogelijkheden voor een gecoördineerde aanpak van herstelrecht binnen de huidige organisatiestructuur van het Regionaal Veiligheidshuis Maas en Leijgraaf?
9
1.4
Deelvragen
1.
Wat zijn de kernactiviteiten binnen het Regionaal Veiligheidshuis Maas en Leijgraaf?
2.
Wat is herstelrecht?
3.
Op welke wijze wordt herstelrecht in de huidige situatie toegepast door de partners van het Regionaal Veiligheidshuis Maas en Leijgraaf?
4.
Welke vormen van herstelrecht kunnen van meerwaarde zijn binnen het Regionaal Veiligheidshuis Maas en Leijgraaf?
5.
Bestaat er onder de ketenpartners draagvlak voor een gecoördineerde aanpak van herstelrecht binnen het Regionaal Veiligheidshuis Maas en Leijgraaf?
1.5
Definiëring
In deze paragraaf zal de doelstelling van het huidige onderzoek nader worden toegelicht. Herstelrecht Herstelrecht wordt op veel verschillende manieren gedefinieerd, dit ligt voornamelijk in het verschil in interpretatie van de definitie op herstelrecht door criminologen en sociologen. De verscheidenheid aan definities komt ook voort uit het feit dat er veel verschillende vormen van herstelrecht zijn, om die reden is het lastig om een eenduidige definitie te geven van herstelrecht. Marshall (1999), één van de grondleggers van herstelrecht, heeft een definitie gevormd waarbij herstelrecht als proces wordt geduid: “Herstelrecht is een proces waarin partijen die belang hebben bij een bepaald delict gezamenlijk een oplossing zoeken voor de vraag hoe om te gaan met de gevolgen van het delict en de gevolgen die dit heeft voor de toekomst.” (Marshall, 1999) Deze definitie is gekozen omdat het de meeste aspecten van herstelrecht omvat. Een vergelijking met andere definities is te vinden in de bijlagen. Een van de elementen uit de bovenstaande definitie is: ‘de partijen die belang hebben bij een bepaald delict’. In dit onderzoek maken we onderscheid tussen drie partijen die een belang kunnen hebben bij een bepaald delict: het slachtoffer, de dader en de maatschappij. Marshall (1999) gebruikt in zijn definitie het woord ‘partijen’ omdat het belang niet alleen de dader of het slachtoffer aangaat maar ook de directe verwanten zoals familie, partner of vrienden. In het figuur op de volgende pagina staat een schematische vertaling van bovenstaande definitie.
10
FIGUUR 1: HERSTELDRIEHOEK
De zwarte lijnen in figuur één staan voor een directe relatie, de stippellijn geeft een indirecte relatie weer. Zo bestaat er dus geen directe relatie tussen slachtoffer en maatschappij, maar wel tussen dader/slachtoffer en dader/maatschappij. Vervolgens maakt het huidige onderzoek onderscheid tussen twee vormen van herstelrecht, namelijk herstelbemiddeling en financiële restitutie (Sherman, 2007). De eerste vorm, herstelbemiddeling, richt zich op het herstellen van schade na een bepaald delict. De betrokken partijen zoeken, onder begeleiding van een bemiddelaar, gezamenlijk naar een oplossing om de geleden schade te verminderen. De tweede vorm, financiële restitutie is een vorm van herstelrecht waarbij door middel van een financiële vergoeding op herstel wordt aangestuurd.
1.6
Afbakening
De doelstelling van dit onderzoek bevat een aantal elementen die in deze paragraaf nader zullen worden toegelicht. Omdat de doelstelling breed omschreven is vereisen deze elementen een afbakening. Gecoördineerde aanpa k Een deel van de doelstelling van dit onderzoek is inzicht krijgen in een gecoördineerde aanpak van herstelrecht. Hiermee wordt bedoeld dat verschillende ketenpartners op een integrale wijze met elkaar samenwerken onder coördinatie van het RVML. Huidige or ganisa tiestructuur Dit onderzoek richt zich op de mogelijkheden binnen de huidige organisatiestructuur. De bestaande thema’s waarmee het RVML werkt (jeugd, veelplegers, huiselijk geweld, en nazorg) worden in dit onderzoek gebruikt als leidraad bij het vinden van mogelijkheden voor een gecoördineerde aanpak van herstelrecht binnen het RVML. Mogelijk heden De mogelijkheden zoals bedoeld in de doelstelling moeten voldoen aan de succesvolle combinatie van de volgende drie factoren. Ten eerste is het een vereiste dat herstelrecht van 11
toegevoegde waarde is voor het RVML. Ten tweede zal er draagvlak moeten zijn bij de partners voor een eventuele gecoördineerde aanpak van herstelrecht en als laatste moet herstelbemiddeling toepasbaar zijn binnen de huidige organisatiestructuur. Herstelrecht In de definiëring zijn de twee vormen van herstelrecht genoemd. Dit onderzoek richt zich enkel op herstelbemiddeling omdat de mogelijkheden van financiële restitutie volledig worden benut door Bureau Schadebemiddeling (Wingerden, 2007). De wettelijke basis voor deze schadebemiddeling is gewaarborgd in de Wet Terwee.
1.7
Methodologische verantwoording
Er is gestart met een onderzoek naar de huidige structuur van het veiligheidshuis, dit is gedaan door middel van een literatuuronderzoek en een observatieonderzoek. Tijdens het literatuuronderzoek zijn verschillende typen bronnen geraadpleegd. Om meer te weten te komen over de globale structuur en de recente ontwikkelingen rondom het RVML is voornamelijk gebruik gemaakt van jaarverslagen. Procesbeschrijvingen en recentelijk uitgevoerde onderzoeken naar de werkwijze van het RVML zijn geraadpleegd om meer diepgaande informatie te verzamelen over de huidige structuur en werkwijzen binnen het veiligheidshuis. Naast het literatuuronderzoek heeft er ook een observatieonderzoek plaatsgevonden met als doel de huidige structuur binnen het veiligheidshuis in kaart te brengen. Tijdens het tweede deel van het literatuuronderzoek is herstelrecht in kaart gebracht. Dit is voornamelijk gedaan vanuit de Nederlandse literatuur, aangezien herstelrecht in het buitenland aan andere wetten en regels is gebonden en zodoende ook over andere mogelijkheden beschikt. Aan het eind van het literatuuronderzoek zijn er interviews afgenomen. Deze interviews hadden tot doel de huidige situatie omtrent herstelrecht in kaart te brengen. Er werd onderzocht welke ketenpartners en welke externe partners zich bezighouden met herstelrecht. Daarnaast hadden de interviews het doel om de mogelijkheden van herstelrecht binnen het RVML in kaart te brengen en het draagvlak voor herstelrecht onder de ketenpartners te peilen. In de loop van het huidige onderzoek zijn een aantal brainstormsessies gehouden met een medewerkster van Reclassering Nederland en een medewerkster van de stuurgroep ‘Doorontwikkeling Veiligheidshuizen’. Deze brainstormsessies zijn ook van invloed geweest op de uitkomsten van het huidige onderzoek. In het schema op de volgende pagina zijn de onderzoeksmethoden schematisch weergegeven:
12
Onderzoekstype
Wat is onderzocht?
Bronnen/respondenten
Literatuuronderzoek
De huidige structuur binnen het RVML
- Jaarverslagen - Procesbeschrijvingen - Bestaande onderzoeken
Literatuuronderzoek
Herstelrecht
- Nederlandse onderzoeken - Onderzoeken vanuit het buitenland
Interviews
Huidige situatie herstelrecht binnen en buiten het RVML Mogelijke toepassing van herstelrecht binnen het RVML
Ketenpartners binnen de vier casusoverleggen, slachtoffer in beeld, eigen kracht centrale, stichting restorative justice, Veiligheidshuis Tilburg en Ido Weijers.
Het draagvlak voor herstelbemiddeling binnen het veiligheidshuis Observatieonderzoek
De huidige structuur binnen het RVML
Bijwonen van casusoverleggen
FIGUUR 2: METHODEN VAN ONDERZOEK
13
2. Regionaal Veiligheidshuis Maas en Leijgraaf 2.1
Strategie en doelstelling
In het RVML (bijlage 1) werken lokale en regionale partners met elkaar samen binnen een keten. Deze samenwerking is voornamelijk gericht op een gecoördineerde aanpak in casusvorm waarmee de sociale veiligheid wordt bevorderd. In het visiedocument (Hoefnagel, 2011) van het RVML staan de strategie en doelstelling beschreven.
Strategie “Veilig wonen en leven zijn belangrijke zaken die burgers van een gemeentebestuur verwachten. Criminaliteit, overlast en gevoelens van onveiligheid hebben grote invloed op de leefbaarheid in stad en dorp. Problemen op het gebied van deze sociale veiligheid kunnen het best worden opgelost door vroegtijdig ingrijpen, preventieve actie en een gezamenlijk optreden. Bij de aanpak van deze veiligheidsproblemen kunnen diverse instanties gezamenlijk optrekken. (..) Indien al deze organisaties goed samenwerken is een optimale aanpak op het gebied van sociale veiligheid mogelijk. Deze gezamenlijke aanpak is uitvoerbaar in het Regionale Veiligheidshuis Maas en Leijgraaf.”
Doelstelling “Het in operationele zin voorkomen van recidive van criminaliteit en overlastgevoelens door een effectieve en efficiënte ketenaanpak met bovenlokale samenwerking en afstemming tussen gemeenten, justitie, politie en ketenpartners, waarbij persoonsgerichte afspraken tot stand komen.”
Essentie De essentie van dit veiligheidshuis en eigenlijk van alle veiligheidshuizen is een verbinding te faciliteren tussen de strafrechtketen en de lokale dan wel regionale zorgketen zodat zaken waarbij een samenwerking is vereist tussen de justitiële- en de zorgpartners snel en effectief kunnen worden uitgezet binnen het netwerk.
2.2
Organisatie
De organisatiestructuur van het RVML is gebaseerd op het casusoverleg. Dit overleg vindt één keer per twee weken of één keer per maand plaats. Ieder thema (jeugd, huiselijk geweld, veelplegers en nazorg uit detentie) heeft zijn eigen casusoverleg, het veelplegersoverleg is gesplitst in jeugdige en volwassen veelplegers. Het casusoverleg kan worden beschouwd als de kernactiviteit van het RVML. Naast het casusoverleg vinden er ook andere activiteiten plaats binnen het veiligheidshuis. Zo houden de verscheidene ketenpartners gesprekken met cliënten in ‘het huis’ en worden er Taakstraf-Officiers-Model-zittingen (bijlage 8) georganiseerd. Ook administratieve taken zijn binnen het RVML gehuisvest. 14
2.3
Het casusoverleg
Zoals eerder genoemd in dit hoofdstuk is het casusoverleg de kernactiviteit binnen het RVML. Binnen dit overleg werken justitiële- en zorgpartners met elkaar samen om via een persoonsgebonden aanpak de recidive van criminaliteit en overlastgevoelens te reduceren. Door de gecoördineerde aanpak van de casusproblematiek kan er voor gezorgd worden dat er snel en adequaat gereageerd kan worden op de hulpbehoefte van de cliënten. De ketenpartners worden speciaal geselecteerd op de hulpbehoefte van de te bespreken cliënten, zodoende kan de samenstelling van ketenpartners per thema verschillen. In onderstaand schema (Plantenga, 2011) is te zien hoe de aanvoer en afhandeling van informatie voor het casusoverleg geregeld wordt. Intake Melding via politie of andere partners Verdachte wordt als casus in overleg ingebracht Slachtoffer (kan) als casus ingebracht worden Invoering in het informatiesysteem
Informatie verzamelen/input Iedere partner verzamelt zijn of haar eigen informatie over de persoon Deze informatie wordt meegenomen naar het casusoverleg
Casusoverleg
Output
Justitieketen wordt aan de zorgketen gekoppeld
Persoonsgerichte afspraken
Als input informatie over de dader, als output een samenstel van afspraken die en/of curatief en/of repressief van aard zijn
Iedere partner heeft een eigen verantwoordelijkheid t.o.v. gemaakte afspraken
Koppelen en delen van informatie en het gezamenlijk uitzetten van een koers Ketenaanpak
FIGUUR 3: INFORMATIESCHEMA CASUSOVERLEG (PLANTENGA, 2011)
Het casusoverleg is geen eenmalige uitvoering per zaak maar een proces. Het proces begint met een intake waarbij nieuwe of al bestaande zaken worden ingebracht. In de meeste gevallen is het de politie die zaken inbrengt nadat deze eerst zijn gefilterd op relevantie en voldoen aan de aanmeldcriteria (zie hoofdstuk 2.4). Zowel de verdachte als het slachtoffer kan worden ingebracht binnen het overleg. Nadat een zaak is ingebracht verzamelt elke aan het casusoverleg participerende ketenpartner informatie betreffende de zaak. Deze verzamelde informatie vormt de input voor het casusoverleg. Tijdens het casusoverleg wordt deze input omgezet in output, vormgegeven door concrete persoonsgerichte afspraken. Deze persoonsgerichte afspraken kunnen pas gerealiseerd worden wanneer de participerende ketenpartners alle relevante informatie met elkaar hebben gedeeld. De zaak blijft terugkomen in het casusoverleg totdat deze helemaal is afgehandeld. Wanneer de verdachte nogmaals in de fout gaat zal de zaak weer worden heropend en wordt deze weer besproken in het overleg.
15
2.4
Thema’s
Binnen de huidige organisatiestructuur van het RVML wordt gewerkt vanuit vier thema’s. Sinds de invoering van deze organisatiestructuur zijn er in zowel het visiedocument (Hoefnagel, 2011) als in het convenant (Hoefnagel, 2011) vier thema’s opgenomen (jeugd, huiselijk geweld, veelplegers en nazorg). In onderstaand schema wordt aangegeven welke ketenpartners participeren per casusoverleg (bijlage 2). In het vervolg van deze paragraaf wordt de werkwijze binnen verschillende casusoverleggen nader toegelicht.
FIGUUR 4: OVERZICHT KETENPARTNERS
2.4.1 Jeugd Tijdens het casusoverleg 'jeugd' worden er per zaak persoonsgerichte afspraken gemaakt voor zowel slachtoffer als dader. De zaken worden voornamelijk ingebracht door de politie en de leerplichtambtenaar van de gemeente. Onder de jeugdzaken vallen zaken van jongeren tussen de twaalf en achttien jaar die een strafbaar feit hebben begaan en niet in aanmerking komen voor een Halt-afdoening (Halt, 2011). Zaken komen niet in aanmerking voor een Halt-afdoening wanneer ze niet voldoen aan de Halt-voorwaarden (bijlage 9), dit zijn bijvoorbeeld de zwaardere strafzaken. Maar zaken kunnen ook niet in aanmerking komen voor een Halt-afdoening wanneer een jongere zijn gepleegde strafbare feit niet bekent. Lichte strafbare feiten komen wel in aanmerking voor een Halt-afdoening, mits de jongere de feiten ook bekent. Jongeren die in aanmerking komen voor een Halt-afdoening worden naar Halt doorverwezen door de politie. 16
Wanneer een jongere niet in aanmerking komt voor een Halt-afdoening of hij weigert de voorgestelde Halt-afdoening dan wordt de zaak overgedragen aan het OM en zal de zaak instromen in het justitiële traject. Alle jeugdzaken die worden afgedaan door het OM worden besproken in het jeugdoverleg. Naast de eerder genoemde zaken kunnen ook zorgzaken worden ingebracht binnen het overleg. Bij zorgzaken is er (nog) geen sprake van een gepleegd strafbaar feit, maar zijn de zorgen wel zo groot dat er wordt besloten deze zaak mee te nemen in het overleg.
2.4.2 Huiselijk geweld Net als bij het jeugdoverleg wordt tijdens het casusoverleg ‘huiselijk geweld’ per zaak persoonsgerichte afspraken gemaakt voor zowel slachtoffer als dader. De politie brengt ‘huiselijk geweld’ zaken in en het is slechts een enkele keer voorgekomen dat een andere partner een zaak inbracht, dit werd dan gedaan door middel van een zorgmelding (Haaf, 2010). 2.4.3 Veelplegers Binnen het thema ‘veelplegers’ wordt er onderscheid gemaakt tussen volwassen en jeugdige veelplegers. De begripsbepaling ‘veelpleger’ is een standaardbepaling. “Een veelpleger is een persoon van 18 jaar of ouder die in het gehele criminele verleden meer dan tien processenverbaal tegen zich zag opgemaakt, waarvan tenminste één in het peiljaar” (Haaf, 2010). Dit betekent dus dat wanneer een zaak aan deze bepaling voldoet deze niet per definitie wordt ingebracht in het casusoverleg ‘veelplegers’. Slechts de hoogst geprioriteerde veelplegers (top 30) worden besproken binnen het overleg. Voor deze veelplegers worden persoonsgerichte afspraken gemaakt. Zowel op het gebied van zorg als vanuit het strafrechtelijke kader worden persoonsgerichte afspraken gemaakt. Veelplegers kenmerken zich vaak door verslavingsproblemen, psychische stoornissen en/of problemen in het kader van schulden, inkomen en huisvesting. Met de juiste informatie over de problemen van de betreffende veelpleger wordt een integraal zorgplan opgesteld zodat de voorkomende problemen kunnen worden aangepakt. Naast het integrale zorgplan wordt er per zaak ook een veelplegersdocument aangemaakt. Met behulp van dit veelplegersdocument kan aan de rechtbank voldoende informatie worden verstrekt, zodat eventueel een Wet plaatsing in een Inrichting voor Stelselmatige Daders (ISD) kan worden gevorderd. ISD is gericht op langdurig detineren van veelplegers op basis van hun criminele verleden. Het gepleegde delict speelt tijdens het veelplegersoverleg een veel kleinere rol dan bij de andere overleggen, in tegenstelling tot de andere casusoverleggen is het veelplegersoverleg puur dadergericht. Een veelpleger kan worden besproken binnen het overleg terwijl hij recentelijk geen strafbaar feit meer heeft gepleegd. Bij de andere overleggen is er altijd sprake van een strafbaar feit, uitgezonderd van de zorgzaken.
2.4.4 Jeugdige veelplegers “Een minderjarige veelpleger is een jongere in de leeftijd van 12 t/m 17 jaar die in het gehele criminele verleden meer dan vijf processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt, waarvan tenminste één in het peiljaar” (Haaf, 2010).
17
Het jeugdige veelplegersoverleg is op dezelfde manier vormgegeven als het casusoverleg voor meerderjarige veelplegers, dit betekent dat het gepleegde strafbaar feit niet het uitgangspunt is in het overleg. Het jeugdige veelplegersoverleg is wel een overleg wat niet tegelijkertijd met het veelplegersoverleg loopt maar is wel hetzelfde opgezet.
2.4.5 Nazorg In het casusoverleg nazorg ligt de nadruk op de zorg van (aanstaande) ex-gedetineerden. De coördinator nazorg is verantwoordelijk voor de inbreng van de zaken. Hij of zij brengt in kaart welke gedetineerden zich na detentie gaan vestigen in één van de participerende gemeenten binnen het RVML. Aan de hand van vijf landelijk gedefinieerde leefgebieden (zorg, wonen, werk/inkomen, schuldhulpverlening en identiteit) wordt binnen het casusoverleg getracht op een zo juist mogelijke wijze nazorg te verlenen aan de ex-gedetineerde(Evaluatie RVML, 2010).
18
3. Herstelbemiddeling 3.1
Voorwaarden van herstelbemiddeling
Herstelbemiddeling richt zich op het herstellen van de beschadigde relatie tussen de dader en het slachtoffer alsmede de beschadigde relatie tussen de dader en de maatschappij. Lochs (2010) onderscheidt vier doelen van herstelbemiddeling: -
verzoening
-
herstellen van het verstoorde evenwicht
-
herstel van (im)materiële schade
-
herstellen van een basis voor een gezamenlijke toekomst
Om deze doelen te bereiken moet er sprake zijn van een succesvolle bemiddeling. Daarom zijn er vijf voorwaarden opgesteld waar herstelbemiddeling aan moet voldoen voordat gestart kan worden met de bemiddeling (Lochs, 2010): Ten eerste is het van belang dat er sprake is van een horizontaal karakter, dit in tegenstelling tot het verticale karakter van strafrecht. Het verticale karakter van strafrecht wordt gekenmerkt door het feit dat de overheid namens het slachtoffer en de maatschappij een conflict oplost. Het horizontale karakter bij herstelbemiddeling is belangrijk omdat dan namelijk de dader, het slachtoffer en de eventuele bemiddelaar op een rechte lijn zitten. Hierdoor kan er samen een oplossing gevonden worden voor het conflict. Ten tweede moet er voldaan zijn aan de voorwaarde van vrijwilligheid. Volgens de Beginselverklaring bemiddeling in strafzaken (Platform Mediation in strafzaken, 2006) is vrijwilligheid van de partijen de grondslag van de bemiddeling. Volgens Lochs (2010) houdt vrijwilligheid in dat:
de partijen voldoende worden geïnformeerd
slachtoffer en dader goed worden ingelicht over hun rechten en de mogelijke juridische en andere gevolgen van de bemiddeling
de partijen in elke fase van de bemiddeling de gelegenheid hebben om hun deelname te beëindigen.
Vrijwilligheid is belangrijk omdat men herstelbemiddeling niet kan opleggen aan slachtoffer en dader. Deze vrijwilligheid komt in het geding wanneer er niet voldaan wordt aan de bovenstaande punten en wanneer omgevingsfactoren een rol spelen bij de keuzes van het slachtoffer dan wel de dader om deel te nemen aan herstelbemiddeling. Ten derde is het van belang is dat gesprekken tijdens de fase van herstelbemiddeling vertrouwelijk zijn zodat de gesprekken open en eerlijk kunnen zijn. Wanneer beide partijen
19
overeenstemmen dat bepaalde informatie vrijgegeven mag worden aan derden kan op deze voorwaarde een uitzondering gemaakt worden. Neutraliteit is de vierde voorwaarde voor herstelbemiddeling, deze wordt gekenmerkt door subjectieve en objectieve onpartijdigheid van de bemiddelaar. ‘Subjectief’ betekent in dit verband dat de bemiddelaar beide partijen gelijkwaardig behandeld. ‘Objectief’ betekent hier dat de bemiddelaar geen persoonlijke banden heeft met de deelnemende partijen. De laatste voorwaarde voor herstelbemiddeling is de bekennende dader. Om iemand als een dader te kunnen bestempelen moet deze eerst bekennen. Want het uitgangspunt van herstelbemiddeling is dat de dader erkent wat hij of zij gedaan heeft en de volledige verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden. Kort samengevat zijn dit de volgende kenmerken:
3.3
horizontaal karakter vrijwilligheid vertrouwelijkheid neutraliteit bekennende dader
Vormen van herstelbemiddeling
Het huidige onderzoek onderscheidt vier vormen van herstelbemiddeling. In het vervolg van dit hoofdstuk zullen deze vormen nader worden toegelicht.
3.3.1 Pendelbemiddeling Pendelbemiddeling is een indirecte vorm van een slachtoffer-dadergesprek. De dialoog tussen slachtoffer en dader verloopt via de bemiddelaar die de boodschappen doorgeeft. Slachtoffer en dader hebben bij deze vorm van bemiddeling dus geen direct contact met elkaar. Voor pendelbemiddeling kan bijvoorbeeld worden gekozen wanneer het slachtoffer geen direct contact met de dader wenst maar wel een dialoog met hem wil aangaan. 3.3.2 Slachtoffer -dadergesprekken Een slachtoffer-dadergesprek vindt in de meeste gevallen eenmalig plaats, in sommige gevallen kan dit gesprek twee keer plaatsvinden. Nadat een zaak wordt aangemeld bij een bemiddelaar benadert deze zowel slachtoffer als dader. Wanneer beide partijen instemmen wordt gestart met de pendelbemiddeling. Het verschil met alleen maar pendelbemiddeling voeren, zoals hierboven is uitgelegd, is dat de pendelfase bij slachtoffer-dadergesprekken als doel heeft de verwachtingen van de andere partij duidelijk te maken voor het gesprek. Wanneer beide partijen na de pendelfase nog steeds met elkaar willen spreken volgt het slachtoffer-dadergesprek. 3.3.3 Conferenties Bij conferenties worden er ook gesprekken gehouden tussen slachtoffer en dader. Het verschil met een slachtoffer-dadergesprek zit hem in de opzet van het gesprek. Het slachtofferdadergesprek wordt gevoerd tussen enkel het slachtoffer en de dader, conferenties worden gehouden in het bijzijn van familieleden van het slachtoffer en de dader. Daarnaast worden er bij conferenties vaker concrete afspraken gemaakt, deze worden opgenomen in een plan. De
20
inhoud van het plan is geheel afhankelijk van de gemaakte afspraken tussen de beide partijen. De bemiddelaar toetst het plan op haalbaarheid. 3.3.4 Overige herstelge richte activiteiten Naast de bovengenoemde vormen van herstelbemiddeling bestaan er nog een aantal vormen van herstelgerichte activiteiten zoals een excuus, een briefwisseling en een videoboodschap waarin de dader zijn excuses aanbiedt.
3.4
Effecten van herstelbemiddeling
De afgelopen jaren zijn er een aantal onderzoeken verschenen die de effecten van herstelbemiddeling in kaart hebben gebracht. Volgens deze onderzoeken heeft herstelbemiddeling een positieve invloed op de gevoelens van zowel slachtoffer als dader (Zebel, 2010; Lünnemann, 2010; Lochs, 2010; Steketee, 2006). Helaas zijn er nog geen onderzoeken die een directe relatie aantonen tussen herstelbemiddeling en het verminderen van recidive.
3.4.1 Slachtoffer -dadergesprek en brief - of pendelbemiddeling Lünnemann (2010) heeft onderzoek gedaan naar drie pilotprojecten waarbij herstelbemiddeling werd toegepast. Bemiddelaars boden zowel slachtoffer als dader herstelbemiddeling aan en wanneer beiden instemden werd gestart met het bemiddelingsproces. Bijna de helft van de aangemelde zaken leidde tot bemiddeling. Wanneer het niet tot bemiddeling leidde was weigering door het slachtoffer de voornaamste reden. In slechts een aantal gevallen weigerde de dader. De bemiddeling kwam in de meeste gevallen tot stand in de vorm van een slachtofferdadergesprek. In bijna een kwart van de gevallen werd gebruik gemaakt van pendelbemiddeling, ditzelfde geldt voor briefwisseling. In slechts enkele gevallen kwam de bemiddeling tot stand in de vorm van een conferentie. De resultaten van het onderzoek zijn gebaseerd op de ervaringen van de bemiddelaars. Over het algemeen zijn de bemiddelaars tevreden over herstelbemiddeling. Ten eerste constateerden zij dat daders na bemiddeling meer inzicht in de gevolgen van de daad en meer spijtbesef hadden dan voor de bemiddeling. Ten tweede signaleerden ze een verbetering in de verhouding tussen het slachtoffer en de dader en zijn ze van mening dat de bemiddeling de slachtoffers helpt om het incident beter te begrijpen en te verwerken. Ten derde vermindert de bemiddeling de angst die het slachtoffer zal overhouden aan het incident. Tot slot waren de bemiddelaars van mening dat de recidive vermindert wanneer daders zich meer bewust zijn van de gevolgen van hun daad. Ook Zebel (2010) heeft onderzoek gedaan naar de effecten van herstelbemiddeling. In de periode tussen februari 2009 en maart 2010 werden onder de slachtoffers en daders interviews afgenomen. De resultaten van deze interviews geven een beeld van de effecten van herstelbemiddeling. Zo wordt onder andere aangetoond dat de behoeften van slachtoffers en daders ruimschoots aan bod zijn gekomen tijdens de bemiddeling en dat zij hier tevreden over zijn. De hoge mate van tevredenheid komt ook overeen met andere onderzoeken naar de tevredenheid na herstelbemiddeling (e.g. Umbreit e.a., 2004; Walgrave,2006; Steketee, 2006). Het onderzoek liet tevens zien dat herstelbemiddeling ook een positieve invloed heeft op de verwerking van de gevolgen van het delict bij zowel dader als slachtoffer. In het onderzoek wordt onderscheid gemaakt tussen een daadwerkelijk gesprek (slachtoffer-dadergesprek of conferentie), brief- of pendelbemiddeling en een poging (bij een poging komt het niet tot bemiddeling). Bij slachtoffers daalt de angst voor de dader(s) wanneer zij hebben deelgenomen 21
aan een gesprek, dit geldt ook wanneer zij hebben deelgenomen aan brief- of pendelbemiddeling. Wanneer er geen bemiddeling heeft plaatsgevonden wordt er een lichte stijging van angst geconstateerd. Ook de woede onder de slachtoffers over de dader(s) daalt wanneer zij hebben deelgenomen aan het gesprek, wanneer zij hebben deelgenomen aan briefof pendelbemiddeling is er geen significant verschil te constateren. Ditzelfde geldt wanneer de bemiddeling niet heeft plaatsgevonden. Daders die na herstelbemiddeling de gevolgen erger of groter schatten (wanneer het slachtoffer nog erg boos of angstig is) dan andere daders na herstelbemiddeling, denken negatiever over zichzelf door het delict. Hieruit kan worden geconcludeerd dat herstelbemiddeling invloed heeft op het beeld dat de dader van zichzelf heeft, er wordt dus bewustwording gecreëerd bij de dader.
3.4.2 Conferent ie Steketee (2006) heeft onderzoek gedaan naar de resultaten van herstelbemiddeling voor jeugdigen. Herstelbemiddeling werd, tijdens de zes pilotprojecten waarop dit onderzoek is gebaseerd, uitgevoerd in de vorm van conferenties. De resultaten van dit onderzoek tonen aan dat, net als bij de slachtoffer-dadergesprekken, de deelnemers van conferenties tevreden zijn over de uitkomsten van de bemiddeling. Bovendien beoordelen de deelnemers de conferentie als positief en vinden ze dat er een dusdanige sfeer werd gecreëerd zodat ze alles hebben kunnen en durven zeggen. Daarnaast is er in het onderzoek van Stetekee (2006) is nog een overeenkomst te vinden met het onderzoek van Zebel (2010), namelijk dat de confrontatie met het slachtoffer bewustwording van zijn daden creëert bij de dader. Tot slot kan uit het onderzoek van Stetekee (2006) worden geconcludeerd dat de helft van de slachtoffers na de conferentie hun leed beter kunnen verwerken.
3.5
Relatie tussen herstelbemiddeling en het strafproces
Herstelbemiddeling kan op ieder moment worden ingezet mits het voldoet aan de voorwaarden voor herstelbemiddeling (zoals genoemd in hoofdstuk 3). De status van het strafproces kan de bemiddeling dus niet belemmeren. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat een verdachte gedurende het strafproces niet bekent, zodoende kan op grond van de voorwaarden voor herstelbemiddeling (en niet ten gevolge van belemmering vanuit het strafproces) nog niet worden gestart met de bemiddeling. Het strafproces heeft dus geen invloed op de toepassing van herstelbemiddeling. Aan de andere kant kan herstelbemiddeling, theoretisch gezien, wel van invloed zijn op de uitkomsten van het strafproces. Dit zal nader worden toegelicht aan de hand van de strafprocesketen. De strafrechtsketen kent vier fases (Lochs, 2010):
Fase van opsporing Fase van vervolging Fase van het onderzoek ter terechtzitting (OTT) en de rechtelijke beraadslaging (RB) Fase van de tenuitvoerlegging
22
3.5.1 Fase van opsporing In de fase van opsporing kan herstelbemiddeling niet van invloed zijn op de afdoening binnen het strafproces. De politie kan, in tegenstelling tot het OM in de fase van vervolging, herstelbemiddeling niet opleggen als voorwaarde voor een sepot (Lochs, 2010). 3.5.2 Fase van vervolging Nadat een proces-verbaal is opgemaakt wordt de zaak ingebracht in het casusoverleg en start het OM met de fase van vervolging. Theoretisch gezien kan het OM een voorwaardelijk sepot opleggen, met herstelbemiddeling als voorwaarde (Lochs, 2010). 3.5.3 Fase van het OTT en de RB Herstelbemiddeling heeft, wettelijk gezien, geen invloed op de afdoening door de rechter (Lochs, 2010). 3.5.4 Fase van de tenuitvoerlegging De fase van de tenuitvoerlegging bevindt zich na het strafproces. Herstelbemiddeling tijdens en na deze fase kan zodoende geen invloed hebben op de uitkomsten van het strafproces.
23
4. Analyse De mogelijkheden voor een gecoördineerde aanpak van herstelbemiddeling zijn afhankelijk van een aantal factoren. In deze analyse zal stapsgewijs worden toegelicht waar deze mogelijkheden zich bevinden. Ten eerste is het van belang dat herstelbemiddeling een positieve bijdrage kan leveren aan de doelstelling van het RVML. Wanneer herstelbemiddeling niet van meerwaarde kan zijn voor het veiligheidshuis is het toepassen hiervan dus ook niet gewenst. Ten tweede zijn de invloeden van herstelbemiddeling op het strafproces en de invloeden van het strafproces op herstelbemiddeling bepalend voor de mate van toepasbaarheid van herstelbemiddeling. Deze invloeden van het strafproces kunnen de inzet van herstelbemiddeling bijvoorbeeld belemmeren. Aan de andere kant is het mogelijk dat herstelbemiddeling bepalend kan zijn voor het verloop en de afdoening van het strafproces. Tot slot zal dit hoofdstuk toelichten op welke wijze herstelbemiddeling integraal kan worden aangepakt binnen het RVML. Er zal worden aangegeven door welke partijen dit zou kunnen worden bewerkstelligd. Daarnaast zal worden ingegaan op de toepassing binnen de huidige structuur van het RVML.
4.1
Strategie en doelstelling
In het visiedocument van Hoefnagel (2011) zijn de strategie en de doelstelling van de organisatie opgenomen, deze zijn weergegeven in hoofdstuk 2. De strategie van het RVML is gericht op het voorkomen van sociale onveiligheid en het tijdig ingrijpen wanneer deze vorm van onveiligheid zich voordoet. Door middel van een goede en gecoördineerde samenwerking is een optimale aanpak op het gebied van sociale veiligheid mogelijk. Het hoofddoel van het RVML is het voorkomen van recidive van criminaliteit en overlastgevoelens.
4.2
Meerwaarde
Herstelbemiddeling kan van meerwaarde zijn voor het RVML wanneer de effecten hiervan bijdragen aan het behalen van de doelstellingen van de organisatie. Uit de interviews bleek dat alle respondenten van mening zijn dat de inzet herstelbemiddeling van positieve invloed kan zijn op de doelen van het RVML. De respondenten geven daarentegen wel aan dat herstelbemiddeling op de juiste wijze moet worden ingezet. Een casusmedewerker van Geestelijke gezondheidszorg (GGZ) onderschrijft deze mening: “Herstelbemiddeling kan pas worden ingezet wanneer aan de basisvoorwaarden is voldaan”. Deze mening komt overeen met de visie van Lochs (2010) die in haar onderzoek stelt dat herstelbemiddeling aan de vijf voorwaarden moet voldoen. De respondenten zijn dus van mening dat een effectieve inzet van herstelbemiddeling leidt tot een vermindering van recidive en overlastgevoelens, dit wordt nog eens bekrachtigd door verscheidene onderzoeken die gedaan zijn naar de effecten van herstelbemiddeling. Ondanks dat er in de Nederlandse literatuur geen onderzoeken zijn te vinden die een directe relatie aantonen tussen het toepassen van herstelbemiddeling en het verminderen van recidive en overlastgevoelens kunnen we met grote zekerheid aannemen dat dit wel het geval is. Aan de hand van een koppeling tussen de onderzoeken van Zebel (2010) en Lünnemann (2010) kan aangenomen worden dat de recidive vermindert na een effectieve inzet van herstelbemiddeling. Ten eerste concludeert Zebel (2010) in zijn onderzoek dat 24
herstelbemiddeling bewustwording creëert bij de dader. Een dader zal zich na een succesvolle bemiddeling dus meer bewust zijn van de gevolgen van delict dan voor de bemiddeling. Ten tweede zijn de respondenten uit het onderzoek van Lünnemann (2010) van mening zijn dat recidive vermindert wanneer daders zich meer bewust zijn van de gevolgen van hun daad. Het eerstgenoemde onderzoek concludeerde al dat herstelbemiddeling bewustwording creëert bij de dader. Vervolgens kan vanuit het tweede onderzoek geconcludeerd worden dat de recidive verminderd wanneer deze bewustwording wordt gecreëerd. Ten tweede kan herstelbemiddeling bijdragen aan het verminderen van overlastgevoelens. In het voorgaande hoofdstuk is aangegeven dat zowel slachtoffer als dader minder haat- en wraakgevoelens overhoudt, dat de verhouding tussen slachtoffer en dader is verbeterd na herstelbemiddeling en dat het slachtoffer minder angst heeft na de bemiddeling. Wanneer het slachtoffer minder overlastgevoelens ervaart zal dit ook doorwerken op zijn of haar omgeving, zodoende zullen de overlastgevoelens onder de burgers verminderen.
4.2.1 Maatwerk Alle respondenten van dit onderzoek delen de mening dat herstelbemiddeling maatwerk is. Dit komt overeen met de werkwijze binnen het RVML, namelijk dat per zaak persoonsgerichte afspraken worden gemaakt. De heer Weijers, bijzonder hoogleraar Jeugdrechtpleging aan de Universiteit van Utrecht: “Herstelbemiddeling is een instrument dat kan worden ingezet binnen het casusoverleg, per zaak zal moeten worden bekeken of herstelbemiddeling gewenst is”. Wanneer herstelbemiddeling gewenst is bij een bepaalde zaak zal er moeten worden bekeken welke bemiddelingsvorm kan leiden tot het grootst gewenste effect. De keuze voor de meest geschikte bemiddelingsvorm is afhankelijk van de behoeften van zowel slachtoffer als dader.
4.3
Strafprocesketen
In het voorgaande hoofdstuk is aangegeven dat er op ieder moment kan worden gestart met herstelbemiddeling, mits de zaak aan de voorwaarden van herstelbemiddeling heeft voldaan. Het strafproces vormt dus geen belemmering voor het starten met herstelbemiddeling. Aan de andere kant kan herstelbemiddeling wel van invloed zijn op het strafproces. Ondanks dat deze twee parallel lopen aan elkaar kan herstelbemiddeling op bepaalde momenten van invloed zijn op het strafproces. De fase van vervolging is de eerste mogelijkheid binnen de strafprocesketen dat herstelbemiddeling van invloed kan zijn op het strafproces. Vanuit de theorie gezien kan herstelbemiddeling op dit moment worden ingezet als voorwaarde voor een sepot door het OM. In de praktijk bestaat er echter weinig ruimte voor herstelbemiddeling als voorwaarde voor een sepot. Volgens een officier van justitie, parket ’s Hertogenbosch, is tijdsgebrek de voornaamste reden. Zaken moeten steeds sneller worden afgedaan, tijdrovende voorwaardelijke sepots passen dus niet binnen het huidige beleid van het OM. Daarnaast geeft de officier van justitie aan dat het motief van de dader om mee te werken aan herstelbemiddeling zal zijn gebaseerd op de hoop op strafvermindering. Dit ‘verkeerde’ motief zal volgens haar een negatieve invloed hebben op de effectiviteit van de bemiddeling omdat er niet aan de voorwaarden van herstelbemiddeling kan worden voldaan. Ten eerste komt de vrijwilligheid van de dader in het geding doordat omgevingsfactoren (strafvermindering) invloed hebben op de keuze van de dader om deel te nemen aan herstelbemiddeling. Ten tweede is het de vraag of de dader de volledige verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden wanneer zijn 25
motief is gebaseerd op de hoop op strafvermindering. Wanneer dit niet het geval is zal herstelbemiddeling in dit geval niet kunnen voldoen aan de voorwaarde van een bekennende dader. Herstelbemiddeling als voorwaarde voor een sepot zal in veel gevallen dus niet wenselijk zijn omdat er niet voldaan kan worden aan deze voorwaarden. Ook tijdens de fase OTT en de RB kan herstelbemiddeling van invloed zijn op de strafprocesketen. Wanneer er voorafgaand aan of tijdens deze fase herstelbemiddeling heeft plaatsgevonden wordt er in de meeste gevallen een melding opgenomen in het strafdossier dat herstelbemiddeling heeft plaatsgevonden. Ondanks dat herstelbemiddeling, wettelijk gezien, niet van invloed is op de afdoening door de rechter is het de vraag in hoeverre de rechter hierdoor niet wordt beïnvloed. Herstelbemiddeling kan theoretisch gezien dus tijdens twee fases van invloed zijn op het strafproces, maar in de praktijk blijkt dat deze invloeden minimaal zijn. Ondanks dat deze invloeden minimaal zijn is het wel van belang dat men bewust is van het feit dat herstelbemiddeling wel van invloed kan zijn op het strafproces.
4.4
Deskundige partner
Omdat herstelbemiddeling een nieuw begrip is binnen het RVML is onder de ketenpartners gepeild hoeveel kennis zij hebben van herstelbemiddeling. Uit de interviews bleek dat alleen Bureau Halt zich bezig houdt met het toepassen van herstelbemiddeling, van de overige ketenpartners houdt geen enkele organisatie zich hiermee bezig. Bovendien geven de ketenpartners in de interviews aan dat zij niet over voldoende deskundige kennis beschikken om herstelbemiddeling zelf adequaat toe te passen. Tijdens een interview met de heer Weijers kwamen twee organisaties in beeld die zich hebben gespecialiseerd in het toepassen van herstelbemiddelingsvormen. Zowel Slachtoffer in Beeld (SIB) als Eigen-Kracht Centrale (EKC) beschikken over de kennis en expertise om één of meerdere vormen van herstelbemiddeling toe te passen. In het onderstaande schema staat weergegeven welke bemiddelingsvormen worden toegepast door de deskundige organisaties. Daarnaast staat weergegeven of het een ketenpartner betreft of een externe partner.
26
Partner
Keten/Extern
Slachtofferdadergesprek
Bureau Halt
Keten
- Slachtofferdadergesprek
Pendelbemiddeling
Conferentie
Overige herstelgerichte activiteiten
- Conferentie
- excuus
(Enkel Jeugd/Haltwaardige feiten)
- excuusbrief - videoboodschap - etcetera
SIB
Extern
- Slachtofferdadergesprek
- Pendelbemiddeling
- Conferentie
- excuus - excuusbrief - videoboodschap - etcetera
EKC
Extern
- Conferentie
FIGUUR 5: HERSTELBEMIDDELING DOOR PARTNERS
Zoals het bovenstaande schema weergeeft gaat herstelbemiddeling door bureau Halt te allen tijde samen met een Halt-afdoening, dit betekent dat jonge daders alleen in aanmerking komen voor herstelbemiddeling via bureau Halt wanneer hun straf via Halt kan worden afgedaan. Een coördinator van bureau Halt gaf in een interview aan dat bureau Halt vanaf januari 2012 beschikt over de mogelijkheid om jonge daders, naast de herstelgerichte activiteiten die op het moment van het onderzoek al worden aangeboden, ook een slachtoffer-dadergesprek of een conferentie aan te bieden. Bovendien werd aangegeven dat bureau Halt herstelbemiddeling alleen inzet bij jongeren met een Halt-afdoening. Dit betekent dat bij alle zaken die instromen binnen het casusoverleg geen herstelbemiddeling kan worden ingezet door bureau Halt, herstelbemiddeling in deze zaken zal zodoende door een andere deskundige partij moeten worden geborgd. Aangezien het RVML geen andere organisatie in ‘huis’ heeft die gespecialiseerd is in het toepassen van herstelbemiddeling zal er een externe partij moeten worden ‘binnengehaald’. In figuur 5 zijn ook de twee, door de heer Weijers aanbevolen, externe partijen opgenomen. Uit dit figuur kan worden afgelezen dat EKC zich enkel heeft gespecialiseerd in het toepassen van conferenties. Een bestuurder van EKC geeft aan dat in bijna alle zaken conferentiebemiddeling effectief is toe te passen, dit is dan ook de reden dat deze organisatie alleen deze methodiek hanteert. De andere externe partij, SIB, beschikt over de expertise om alle beschreven vormen van herstelbemiddeling toe te passen. Zij hebben voor deze werkwijze gekozen omdat zij op deze manier beter kunnen inspelen op de behoeften van slachtoffers en daders. De manager van SIB geeft aan dat er bij iedere zaak andere behoeften spelen en dat er per zaak moet worden bekeken welke bemiddelingsvorm het grootst gewenste effect tot gevolg heeft. Deze visie van SIB komt overeen met de opvatting van de overige respondenten, namelijk dat herstelbemiddeling maatwerk is.
4.4.1 Bereidheid tot sa menwerking externe partijen Op dit moment wordt herstelbemiddeling (nog) niet op een gecoördineerde wijze aangepakt binnen de veiligheidshuizen in Nederland. In het verleden is dit echter al wel gebeurd, vanaf 27
2002 tot en met 2005 werd herstelbemiddeling uitgezet vanuit het casusoverleg in Veiligheidshuis Tilburg. Ondanks dat de ketenmanager van Veiligheidshuis Tilburg hier graag mee had willen doorgaan werd het veiligheidshuis in 2005 gedwongen om te stoppen met herstelbemiddeling. Ketenmanager van Veiligheidshuis Tilburg: “De komst van SIB zorgde ervoor dat het Veiligheidshuis Tilburg geen subsidie meer kreeg voor herstelgesprekken”. Het feit dat ze moesten stoppen wordt betreurd door deze organisatie. Zij waren van mening dat het veiligheidshuis Tilburg op de goede weg was. Ondanks dat er in drie jaar tijd maar enkele bemiddelingsgesprekken waren gevoerd zag de ketenmanager van Veiligheidshuis Tilburg voldoende handvaten om door te gaan met dit project. De exacte resultaten van deze bemiddelingsgesprekken zijn niet bekend maar de bemiddelingsgesprekken werden positief beoordeeld. Na de komst van SIB heeft het veiligheidshuis Tilburg de mogelijkheden bekeken voor een samenwerking met deze organisatie om zo toch door te gaan met het inzetten van herstelbemiddeling vanuit het veiligheidshuis. Na een aantal gesprekken bleek dat SIB op dat moment geen heil zag in een samenwerking met het veiligheidshuis Tilburg omdat SIB de veiligheidshuizen te dadergericht vond. Ook veiligheidshuis Breda heeft in 2006 een poging gedaan om samen te werken met SIB, ook hier was sprake van onwil bij SIB. Een medewerker van het veiligheidshuis Breda gaf aan dat SIB de veiligheidshuizen te dadergericht vond en zij daarom niet met het veiligheidshuis samen wilden werken. De houding van SIB ten opzichte van de veiligheidshuizen lijkt de afgelopen jaren te zijn omgeslagen. De omslag in de bereidheid tot samenwerking van SIB met de veiligheidshuizen heeft aannemelijk te maken met de ontwikkeling van beide organisaties omdat zowel de veiligheidshuizen als SIB zich een aantal jaar geleden nog in een groeiproces bevonden. Nu de veiligheidshuizen zich min of meer hebben bewezen is de kans op een eventuele samenwerking gestegen. De manager van SIB geeft aan dat zij graag wil samenwerken met de veiligheidshuizen. Haar organisatie heeft voldoende capaciteit om uit te breiden en ze ziet een samenwerking met de veiligheidshuizen als een mogelijkheid voor deze uitbreiding. Naar aanleiding van de interviews met de manager van SIB heeft er in de loop van het huidige onderzoek ook al een oriënterend gesprek plaatsgevonden tussen haar en de coördinator van het RVML. Ook EKC staat open voor een samenwerking met het RVML. In een interview een bestuurder van deze organisatie aan dat zij altijd open staat voor meer zaken en dat iedereen een zaak kan en mag aanmelden bij EKC.
4.4.2 Vergelijking externe partijen Zoals eerder al is aangegeven is het noodzakelijk dat het RVML, wanneer zij herstelbemiddeling op een integrale wijze wil implementeren binnen haar organisatie, een externe partij aantrekt die beschikt over deskundigheid op het gebied van herstelbemiddeling. Zowel SIB en EKC staan open voor een samenwerking met het RVML. Ondanks dat beide partijen zijn gespecialiseerd in het toepassen van herstelbemiddeling zijn er twee essentiële verschillen te constateren die van invloed kunnen zijn voor een eventuele samenwerking met het RVML Het eerste essentiële verschil is gelegen in de toepassing van herstelbemiddeling. SIB past meerdere bemiddelingsvormen toe terwijl EKC zich enkel heeft gespecialiseerd in het toepassen van conferenties. Ondanks dat EKC van mening is dat de conferentiemethodiek in bijna alle 28
gevallen kan worden toegepast gaat de voorkeur uit naar het aanbieden van meerdere vormen van herstelbemiddeling. Zoals eerder aangegeven is herstelbemiddeling maatwerk en zal er per zaak moeten worden gekeken naar de behoeften van slachtoffer en dader. Wanneer het RVML meer dan alleen een conferentie kan aanbieden kan er beter worden ingespeeld op de behoeften van slachtoffer en dader. Een slachtoffer kan bijvoorbeeld behoefte hebben aan herstelbemiddeling maar geen behoefte hebben aan direct contact met de dader, in een dergelijk geval kan pendelbemiddeling een uitkomst bieden. Aangezien SIB meerdere vormen van herstelbemiddeling aan kan bieden gaat in dit geval de voorkeur dan ook uit naar deze organisatie. Het tweede essentiële verschil zit hem in de opzet van financiering van de twee organisaties. EKC wordt in veel gevallen gefinancierd door gemeenten of door particulieren. De bestuurder van EKC gaf aan dat in veel gevallen gemeenten conferenties inkopen zodat zij hun burgers conferenties kunnen aanbieden of zelf conferenties kunnen organiseren. Voor de financiering van herstelbemiddeling binnen het RVML zou dit betekenen dat de kosten van de conferenties door (één van) de participerende partners of door slachtoffer en/of dader zal moeten worden bekostigd. De kosten toerekenen aan slachtoffer en/of dader is geen optie omdat dit de vrijwilligheid (zie: Hoofdstuk 3) om deel te nemen aan herstelbemiddeling beïnvloed. Daarnaast is het de vraag of (één van) de participerende partners bereid zijn om deze kostenpost op zich te nemen, een conferentie door EKC kost tussen de €1900,- en €4000,-. SIB wordt daarentegen gefinancierd door het ministerie van Veiligheid en Justitie, zodoende zijn op deze wijze de kosten voor herstelbemiddeling gedekt. Nu we beide essentiële verschillen tegen elkaar hebben uitgelicht kunnen we stellen dat, in het kader van herstelbemiddeling, SIB de meest ideale samenwerkingspartner lijkt voor het RVML.
4.5
Herstelbemiddeling binnen de huidige organisatiestructuur
Dit onderzoek richt zich op een gecoördineerde aanpak van herstelrecht binnen de huidige organisatiestructuur. Het casusoverleg is de kernactiviteit binnen het RVML. De vraag is dus of er binnen de casusoverleggen mogelijkheden bestaan voor een dergelijke aanpak van herstelbemiddeling.
4.5.1 Jeugd Van de delicten die zijn gepleegd door jongeren worden alle Halt-waardige feiten afgedaan door bureau Halt, zij passen bij elke zaak een vorm van herstelbemiddeling toe. Een coördinator van bureau Halt geeft aan dat een jongere altijd eerst moet bekennen voordat de politie hem doorverwijst naar bureau Halt, wanneer een jongere dit niet doet zal hij niet in aanmerking komen voor een Halt-afdoening. Op deze manier wordt voldaan aan de voorwaarde van een bekennende dader omdat de dader altijd de verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden voordat er herstelbemiddeling plaatsvindt. De zaken die worden besproken binnen het jeugdoverleg worden slechts in sommige gevallen getoetst aan herstelbemiddeling, namelijk na doorverwijzing van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) naar SIB. Casusmedewerkster van de RvdK:”Zaken die binnen het jeugdoverleg worden afgedaan worden bijna nooit doorverwezen naar SIB”. Dit betekent dat slechts een deel van de jeugdzaken wordt getoetst aan herstelbemiddeling, er is hier dus geen 29
sprake van een integrale aanpak. De RvdK geeft vervolgens aan dat zij vinden dat alle jeugdzaken structureel getoetst moeten worden op de behoefte aan herstelbemiddeling, door middel van maatwerk kan er per zaak worden bekeken of de inzet van een herstelbemiddeling gewenst is. Ook de heer Weijers sluit zich hierbij aan: “Herstelbemiddeling kan als instrument worden ingezet binnen het casusoverleg, een gespecialiseerde instantie zal per zaak moeten toetsten of herstelbemiddeling gewenst is”. Deze gespecialiseerde instantie, SIB, is het hier mee eens en staat open voor een samenwerking met het RVML en de ketenpartners binnen het jeugdoverleg. Deze intentie tot samenwerking is wederzijds, zowel het RVML als de ketenpartners binnen het jeugdoverleg geven aan dat de komst van SIB gewenst is. Wanneer herstelbemiddeling op de agenda komt binnen het jeugdoverleg is een doorverwijzing door de RvdK niet meer nodig omdat SIB zelf kan toetsen welke zaken in aanmerking komen voor herstelbemiddeling. Al met al kan gesteld worden dat het jeugdoverleg veel ruimte biedt voor een gecoördineerde aanpak van herstelbemiddeling binnen dit overleg. Alle, bij het jeugdoverleg betrokken, partners zijn van mening dat herstelbemiddeling een meerwaarde kan zijn voor het jeugdoverleg. Dit wil zeggen dat de inzet van herstelbemiddeling een positief effect zal hebben op het verminderen van recidive en overlastgevoelens. Een casusmedewerkster van Bureau Jeugdzorg wijst op de resultaten die bureau Halt bereikt met herstelbemiddeling. Ze is van mening dat deze resultaten ook binnen het justitiële kader kunnen worden waargemaakt.
4.5.2 Huiselijk geweld Bijna alle respondenten geven aan dat herstelbemiddeling niet werkt wanneer er sprake is van een slachtoffer-dader verhouding in de relationele sfeer. De respondenten geven hiermee aan dat het in hun optiek niet mogelijk is dat herstelbemiddeling wordt toegepast bij de zaken huiselijk geweld. Een van de voorwaarden waar herstelbemiddeling aan moet voldoen is dat er sprake moet zijn van een horizontaal karakter. Wanneer het slachtoffer en de dader een persoonlijke relatie hebben kun je ook zeggen dat het slachtoffer (vaak) in een afhankelijkheidspositie staat ten opzichte van de dader. Dan is er niet sprake van een horizontaal karakter omdat bij een horizontaal karakter de dader en het slachtoffer op een en dezelfde lijn behoren te zitten. De politie ziet daarentegen wel mogelijkheden voor de toepassing van herstelbemiddeling binnen het overleg huiselijk geweld. De politie heeft als argument dat zij bij huiselijk geweld zaken vaak zien dat de dader zijn daad bekent en dat is een voorwaarde voor het starten van herstelbemiddeling. Maar daar staat tegenover dat er dan alsnog niet voldaan wordt aan de voorwaarde van een horizontaal karakter. De politie is toch overtuigd dat het toepassen van herstelbemiddeling van meerwaarde kan zijn bij de zaken huiselijk geweld, omdat zij van mening zijn dat niet bij alle huiselijk geweld zaken de voorwaarde van horizontaal karakter in het geding komt. SIB is van mening dat herstelbemiddeling moeilijk toepasbaar zal zijn binnen het casusoverleg huiselijk geweld, dit omdat er niet voldaan kan worden aan de voorwaarde van horizontaal karakter. Ook geeft SIB aan dat zij van mening zijn dat er bij huiselijk geweld zaken specifiekere hulpverlening gewenst is, omdat er hier vaak sprake is van meerdere problemen tussen de dader en het slachtoffer. Voor huiselijk geweld zaken vindt SIB zichzelf niet geschikt omdat ze van 30
mening zijn dat problematiek omtrent huiselijk geweld veel beter op te lossen valt door therapeutische behandeling in plaats van een eenmalig gesprek. 'Dit omdat er na dit eenmalige gesprek geen bemiddeling meer zal plaatsvinden tussen slachtoffer en dader terwijl zij wel bijvoorbeeld na het houden van een slachtoffer-dadergesprek weer samen naar huis rijden en hun leven vervolgen', aldus de manager van SIB. De effectiviteit van het toepassen van herstelbemiddeling bij het casusoverleg huiselijk geweld zal zeer laag zijn omdat er ten eerste niet voldaan wordt aan de voorwaarden voor het toepassen van herstelbemiddeling. Ten tweede is de problematiek die er speelt tussen slachtoffer en dader van huiselijk geweld van dusdanige aard dat een therapeutische behandeling wenselijker is dan het voeren van een eenmalig gesprek. Herstelbemiddeling is toepasbaar binnen het casusoverleg huiselijk geweld, de effectiviteit van deze toepassing zal waarschijnlijk zeer laag zijn. Om deze redenen biedt het overleg huiselijk geweld weinig ruimte voor de toepassing van herstelbemiddeling.
4.5.3 Veelplegers Het veelplegersoverleg is gebaseerd op een persoonsgerichte aanpak. Dit betekent dat tijdens dit overleg de (top 30) veelplegers centraal staan en niet de delicten die zij gepleegd hebben, een veelpleger wordt dus altijd besproken buitenom het feit of hij een nieuw delict heeft gepleegd. De politie en het OM geven aan dat door deze indeling de delicten niet centraal staan en dus vaak niet in beeld komen. Omdat de delicten vaak niet in beeld komen is er ook weinig zicht op de slachtoffers die de veelplegers gemaakt hebben, immers voor het krijgen van slachtoffers moet er zichtbaar zijn welk delict er is gepleegd. Novadic-Kentron houdt zich bezig met de verslavingszorg van de veelplegers en is om die reden betrokken bij het veelplegersoverleg. Een afdelingshoofd van Novadic-Kentron is om zijn mening gevraagd met betrekking tot herstelbemiddeling bij veelplegers. Volgens hem is het toepassen van herstelbemiddeling bij veelplegers in veel gevallen niet effectief omdat een veelpleger vaak 'een flatgebouw vol slachtoffers heeft gemaakt'. Hij is van mening dat de meeste veelplegers geen verantwoordelijkheid zullen nemen voor hun daden. Wanneer zij dit niet doen is dit in strijd met één van de voorwaarden van herstelbemiddeling, namelijk de bekennende dader. Ook de andere ketenpartners die deelnemen aan dit overleg zijn van mening dat een dader de verantwoordelijkheid moet nemen voor zijn daden en dat het zeer de vraag is of deze veelplegers hiertoe bereid zijn. De manager van SIB geeft aan dat haar organisatie niet veel positieve ervaringen heeft met veelplegers. Net als de ketenpartners denk zij dat de meeste veelplegers niet de verantwoordelijkheid zullen nemen voor hun daden. Een casusmedewerkster van Reclassering Nederland geeft aan dat het wenselijk is dat ook in het veelplegersoverleg altijd de vraag moet worden gesteld of er slachtoffers in beeld zijn en of herstelbemiddeling gewenst is. Volgens haar moet herstelbemiddeling zo vaak als mogelijk is worden ingezet. Zoals vermeld zijn het OM en de politie het hier niet mee eens en geven aan dat de structuur van het veelplegersoverleg zich niet leent voor het uitzetten van herstelbemiddeling omdat het veelplegersoverleg is gebaseerd op een persoonsgerichte aanpak. Dit betekent dat, in tegenstelling tot de andere casusoverleggen, de slachtoffers en de delicten in de meeste gevallen niet in beeld komen. Ondanks dat het veelplegersoverleg persoonsgericht is vindt Reclassering Nederland het toch belangrijk dat per zaak wordt bekeken of er slachtoffers in beeld zijn omdat ook bepaalde zaken met veelplegers zich lenen voor herstelbemiddeling. De andere 31
ketenpartners vinden echter dat er binnen het overleg niet moet worden ‘gezocht’ naar het delict en het slachtoffer omdat dit niet zal bijdragen aan het doel van het veelplegersoverleg. Geconcludeerd kan worden dat het veelplegersoverleg geen ruimte biedt voor herstelbemiddeling. Het slachtoffer en het delict komen in veel gevallen niet in beeld binnen dit overleg, maar voordat er gestart kan worden met herstelbemiddeling zullen dader, slachtoffer en delict in beeld moeten zijn. De huidige structuur van het veelplegersoverleg biedt geen ruimte voor het in kaart brengen van slachtoffers en delicten, dit is ook niet het doel van dit overleg. Wanneer slachtoffer, dader en delict wel in beeld zijn is het nog eens zeer de vraag of het wel tot een bemiddeling komt omdat veelplegers vaak geen verantwoordelijkheid nemen voor hun daden. Het zal dus niet effectief zijn om herstelbemiddeling uit te zetten binnen dit overleg.
4.5.4 Jeugdige veelplegers Het casusoverleg voor jeugdige veelplegers is op dezelfde manier opgezet als het casusoverleg voor volwassen veelplegers en kent dezelfde knelpunten. Zowel het probleem van de bekennende dader als de structuur van het overleg beperkt de effectiviteit van herstelbemiddeling binnen dit overleg. Dit betekent dat ook dit overleg geen ruimte biedt voor herstelbemiddeling. 4.5.5 Nazorg De personen die in het nazorgoverleg worden besproken zijn gedetineerd en zijn dus al veroordeeld voor de delicten die zij gepleegd hebben. Om die reden is er bij het nazorgoverleg een beeld van het gepleegde delict en de betrokken slachtoffers. Aangezien er dan voldaan kan worden aan de voorwaarden van herstelbemiddeling biedt dit overleg mogelijkheden om herstelbemiddeling toe te passen. De coördinatoren van het nazorgoverleg geven aan dat zij hierdoor ook veel ruimte zien voor de gecoördineerde toepassing van herstelbemiddeling, ook omdat het volgens onderzoek aannemelijk is dat herstelbemiddeling invloed heeft in het terugdringen van recidive en overlastgevoelens. De nazorgcoördinatoren geven aan dat herstelbemiddeling als zesde pijler geïntegreerd zou kunnen worden in het nazorgoverleg, zodat op deze manier herstelbemiddeling geborgd wordt binnen het nazorgoverleg. Dit is van belang omdat er dan structureel per zaak gekeken wordt of herstelbemiddeling toegepast kan of moet worden. Op deze manier wordt er voor gezorgd dat herstelbemiddeling als maatwerk wordt toegepast. Het nazorgoverleg biedt veel ruimte voor herstelbemiddeling, omdat er voldaan kan worden aan de eisen van herstelbemiddeling en omdat er veel draagvlak voor is. Tevens is het aannemelijk dat de toepassing van herstelbemiddeling bij het nazorgoverleg er voor kan zorgen dat recidive en overlastgevoelens afneemt. SIB geeft ook aan bij het nazorgoverleg de meeste ruimte te zien voor een gecoördineerde aanpak van herstelbemiddeling, omdat zij hier ook gemakkelijk kunnen aanschuiven aangezien er bij het nazorgoverleg de dader, het delict en het slachtoffer bekend is.
32
4.6
Draagvlak
Onder de respondenten bestaat veel differentiatie in kennis over herstelbemiddeling. Een aantal medewerkers van de ketenpartners wisten veel over herstelbemiddeling en haar mogelijkheden, anderen waren minder op de hoogte van de mogelijkheden van herstelbemiddeling. Dit is onder andere te verklaren door het feit dat sommige ketenpartners, bewust of onbewust, zelf een vorm van herstelbemiddeling toepast. Uit de interviews blijkt dat er een breed draagvlak bestaat voor een gecoördineerde aanpak van herstelbemiddeling binnen het RVML. Dit komt omdat er door de respondenten wordt aangegeven dat zij inzien dat herstelbemiddeling daadwerkelijk een verschil kan maken. De respondenten geven aan dat ze denken dat herstelbemiddeling ervoor kan zorgen dat recidive afneemt, leed verminderd kan worden bij slachtoffers en dat de overlastgevoelens zullen afnemen in de maatschappij. Het meeste draagvlak bestaat er voor de inzet van herstelbemiddeling binnen de casusoverleggen ‘jeugd’ en ‘nazorg’ omdat de partners in de interviews aangeven dat zij hier veel ruimte zien voor de toepassing van herstelbemiddeling op een gecoördineerde wijze. Voor een gecoördineerde aanpak van herstelbemiddeling binnen het veelplegersoverleg bestaat weinig draagvlak. De meeste ketenpartners vinden dat het niet mogelijk is herstelbemiddeling toe te passen binnen de huidige indeling van dit overleg. Ook zijn de ketenpartners niet overtuigd van de mogelijkheden voor de toepassing van herstelbemiddeling binnen het huiselijk geweld overleg. Het uitblijven van draagvlak voor dit overleg komt doordat de partners inzien dat bij huiselijk geweld een complexe relationele situatie ten grondslag van de problematiek ligt en dat dit niet met herstelbemiddeling opgelost kan worden omdat er geen horizontaal karakter bestaat tussen slachtoffer en dader.
33
5. Conclusies en aanbevelingen Dit onderzoek is uitgevoerd omdat het RVML haar kennis wil vergroten over de mogelijkheden van een gecoördineerde aanpak van herstelrecht binnen de huidige organisatiestructuur. Met deze kennis wil het RVML beter voorbereid zijn op een eventueel verzoek van het ministerie van Veiligheid en Justitie om een pilotproject herstelrecht uit te voeren. De centrale vraag die gebaseerd is op de aanleiding luidt als volgt: Wat zijn de mogelijkheden voor een gecoördineerde aanpak van herstelrecht binnen de huidige organisatiestructuur van het Regionaal Veiligheidshuis Maas en Leijgraaf? Om tot een duidelijke beantwoording van de centrale vraag te komen zijn er vijf deelvragen toegevoegd aan het onderzoek. De volgende deelvragen zijn geformuleerd in dit onderzoek: 1. 2. 3. 4. 5.
5.1
Wat zijn de kernactiviteiten binnen het Regionaal Veiligheidshuis Maas en Leijgraaf? Wat is herstelrecht? Op welke wijze wordt herstelrecht in de huidige situatie toegepast door de partners van het Regionaal Veiligheidshuis Maas en Leijgraaf? Welke vormen van herstelrecht kunnen van meerwaarde zijn binnen het Regionaal Veiligheidshuis Maas en Leijgraaf? Bestaat er onder de ketenpartners draagvlak voor een gecoördineerde aanpak van herstelrecht binnen het Regionaal Veiligheidshuis Maas en Leijgraaf?
Conclusies
Het casusoverleg is de kernactiviteit van het RVML en is verdeeld over vier verschillende thema’s namelijk: jeugd, huiselijk geweld, veelplegers en nazorg uit detentie. Binnen het overleg werken justitiële- en zorgpartners met elkaar samen om via een persoonsgebonden aanpak de recidive van criminaliteit en overlastgevoelens te reduceren. Dit onderzoek richt zich alleen op herstelbemiddeling omdat de tweede vorm van herstelrecht, financiële restitutie, al wordt geborgd door de werking van Bureau Schadebemiddeling. Herstelbemiddeling is vervolgens ook weer te onderscheiden in vier verschillende vormen en bestaat uit een pendelbemiddeling, het houden van gesprekken tussen het slachtoffer en de dader, een conferentie organiseren waarbij de problemen tussen de dader en het slachtoffer kunnen worden besproken en overige herstelrechtelijke activiteiten zoals het maken van een videoboodschap. Om de effectiviteit van deze vormen te waarborgen moet er worden voldaan aan vijf voorwaarden voordat er gestart kan worden met herstelbemiddeling. Allereerst is in kaart gebracht of herstelrecht op dit moment wordt toegepast door de ketenpartners binnen het RVML. Bureau Halt is als enige partner binnen het RVML bezig met herstelrecht. Deze partner kan alleen herstelrecht toepassen indien er sprake is van een Haltafdoening. Bureau Halt richt zich op jongeren die in aanmerking komen voor een Halt-afdoening en is om die reden niet geschikt om herstelrecht toe te passen bij volwassen daders of bij jeugdige daders die zich bevinden binnen het justitiële traject.
34
Er zal een externe partij moeten worden aangetrokken binnen het veiligheidshuis omdat het RVML geen organisatie in ‘huis’ heeft die, buitenom bureau Halt, gespecialiseerd is in het inzetten van herstelbemiddeling. Er zijn twee externe partners die zich bezig houden met herstelrecht: Eigen-Kracht Centrale en Slachtoffer in Beeld. Eigen-Kracht Centrale is een externe partner die herstelrecht toepast in de vorm van het conferentiemodel. Slachtoffer in Beeld is een zusterorganisatie van Slachtofferhulp Nederland en bezit de expertise om alle beschreven vormen van herstelrecht toe te passen. Na een vergelijking tussen de twee externe partners blijkt Slachtoffer in Beeld de meest ideale samenwerkingspartner te zijn. Vervolgens is onderzocht welke vormen van herstelbemiddeling van meerwaarde kunnen zijn voor het RVML. Geconcludeerd kan worden dat alle vormen van herstelbemiddeling van meerwaarde kunnen zijn voor de doelstelling van het RVML, namelijk vermindering van recidive en overlastgevoelens. Per zaak zal moeten worden overwogen of herstelbemiddeling gewenst is en welke bemiddelingsvorm gewenst is, herstelbemiddeling is dus maatwerk. Voor het toepassen van nieuwe mogelijkheden voor een gecoördineerde aanpak van herstelrecht binnen het RVML moet er draagvlak zijn onder de ketenpartners. Voor niet alle partners was het vanaf het begin meteen duidelijk wat herstelbemiddeling nou precies inhoudt. Een aantal medewerkers van de ketenpartners wisten veel over herstelbemiddeling en haar mogelijkheden, anderen waren minder op de hoogte van de mogelijkheden van herstelbemiddeling. Ondanks het missen van kennis bij sommige medewerkers is er een breed draagvlak voor een gecoördineerde aanpak van herstelbemiddeling binnen het RVML. Tot slot kan geconcludeerd worden dat de mogelijkheden voor een gecoördineerde aanpak van herstelbemiddeling binnen de huidige organisatiestructuur van het RVML liggen in de toepassing van herstelbemiddeling bij de casusoverleggen ‘jeugd’ en ‘nazorg’. Het casusoverleg ‘veelplegers’ biedt weinig ruimte voor een gecoördineerde aanpak van herstelbemiddeling omdat hier het delict en het slachtoffer in de meeste gevallen niet in beeld komt. Het casusoverleg ‘huiselijk geweld’ biedt, net als het nazorg- en jeugdoverleg, wel ruimte voor de inzet van herstelbemiddeling. De meeste ketenpartners zijn echter van mening dat herstelbemiddeling binnen dit overleg niet van meerwaarde kan zijn omdat bij deze zaken sprake is van een persoonlijke relatie. Deze persoonlijke relatie kan er voor zorgen dat er geen horizontaal karakter (voorwaarde voor herstelbemiddeling) bestaat tussen slachtoffer en dader omdat dat het slachtoffer (vaak) in een afhankelijkheidspositie staat van de dader.
35
5.2
Aanbevelingen
Op basis van de conclusies worden de volgende aanbevelingen gedaan: -
Omdat het RVML niet voldoende deskundige kennis in huis heeft in het kader van herstelbemiddeling zal er een externe partner moeten worden aangetrokken. Slachtoffer in Beeld blijkt uit dit onderzoek het meest geschikt te zijn voor een eventuele samenwerking. Het RVML en de ketenpartners zullen, samen met deze organisatie, moeten bekijken op welke manier herstelbemiddeling kan worden geïmplementeerd binnen de organisatiestructuur.
-
Aangezien herstelbemiddeling vrij onbekend is binnen het RVML is het noodzakelijk dat alle ketenpartners in kennis worden gesteld van de mogelijkheden van herstelbemiddeling. Dit kan bijvoorbeeld worden bewerkstelligd door middel van presentaties. Slachtoffer in Beeld heeft als deskundige organisatie al aangegeven deze presentaties te willen verzorgen.
-
De casusoverleggen ‘jeugd’ en ‘nazorg’ bieden ruimte voor de inzet van herstelbemiddeling. Binnen deze overleggen kan herstelbemiddeling van meerwaarde zijn. De mogelijkheden zullen nader onderzocht moeten worden door middel van een pilotproject in samenwerking met een deskundige organisatie (zie de eerste aanbeveling). Herstelbemiddeling moet als agendapunt worden opgenomen binnen deze twee overleggen. Op deze manier wordt ervoor gezorgd dat elke zaak binnen het overleg wordt getoetst aan de behoefte aan herstelbemiddeling, herstelbemiddeling is immers maatwerk.
-
Het casusoverleg ‘huiselijk geweld’ biedt ruimte voor herstelbemiddeling. Maar het is onzeker bij hoeveel zaken herstelbemiddeling kan worden ingezet. De ketenpartners zijn van mening dat er in veel gevallen niet voldaan kan worden aan één van de voorwaarden voor herstelbemiddeling. In samenwerking met een deskundige organisatie zal moeten worden bekeken in hoeveel ‘huiselijk geweld zaken’ het horizontale karakter niet in het geding komt. Wanneer blijkt dat het horizontale karakter bij veel zaken niet in het geding komt, kan herstelbemiddeling ook binnen dit overleg worden geïmplementeerd.
36
Literatuurlijst Bazemore, G. (1999). Restorative Juvenile Justice. Monsey: Criminal Justice Press. Cleas, E. (2008). Herstelrecht en jeugd: nu in het (r)echt. Brugge: Die Keure. De Savornin Lohman, A. (2011, oktober). Forum voor herstelrecht. Opgeroepen op oktober 26, 2011, van Linkedin: http://www.linkedin.com/groupItem?view=&gid=2816315&type=member&item=74676 632&commentID=54497659&qid=3c438953-5265-40ed-97ded97ca1c4c412#commentID_54497659 Gramberg, P. (2011). Eigen Kracht-conferenties voor families en individuen. Jaarcijfers 2010. Voorhout: WESP. Haaf, J. v. (2010). Evaluatie Regionaal Veiligheidshuis Maas en Leijgraaf. Tilburg: IVA. Halt. (2011). bureau Halt. Opgeroepen op september 30, 2011, van Halt: www.halt.nl Hoefnagel, W. (2011). Visiedocument RVML. Oss: RVML. Jagtenberg, R. (2011). Maatschappelijke opbrengsten van Eigen Kracht-conferenties. Utrecht: Eigen Kracht Centrale. Jansen, M. (2008). Plan- en procesevaluatie herstelgerichte detentie Nieuwegein. Amsterdam: Regioplan. Janssen, F. (2011). Het casusoverleg vs het lokale zorgnetwerk. Oss: RVML. Kaptein, H. (2008). Discussie: Strafrecht als herstelrecht, vergelding als vergoeding. Tijdschrift voor herstelrecht, 47-54. Klots, B. S. (2008). Samenwerken aan veiligheid. Oss: RVML. Lochs, M. (2010). Bemiddeling in het Nederlandse strafproces. Den Haag: Boom Juridische uitegevers. Lünnemann, K. (2010). Herstelbemiddeling Reclassering Nederland. Utrecht: Verwey-Jonker Instutuut. Marshall, T. (1999). Restorative Justice: An overview. London: Crown. Platenga, A. (2011). Externe profilering van het veiligheidshuis. Oss: RVML. Platform Mediation in strafzaken. (2006, December). Beginselverklaring bemiddeling in strafzaken. RJN. (2010, December). Nieuwsbrief 1. Opgeroepen op September 26, 2011, van Stichting restorative justice Nederland: www.restorativejustice.nl
37
RJN. (2011, Juni). Nieuwbrief 3. Opgeroepen op September 26, 2011, van Stichting restorative justice Nederland: www.restorativejustice.nl RJN. (2011, Maart). Nieuwsbrief 2. Opgeroepen op September 26, 2011, van Stichting restorative justice nederland: www.restorativejustice.nl RVML. (2010). Jaarverslag 2010. Oss: RVML. Sherman, L. (2007). Restorative justice: The evidence. London: The Smith Institute. Spapens, A. (2000). Bemiddeling tussen dader en Slachtoffer. Tilburg: IVA. Steketee, M. (2006). Herstelbemiddeling voor jeugdigen in Nederland. Assen: Verwey- Jonker Instituut. Straetemans, D. (2006). Herstelrecht. Breda: Juridische Hogeschool Avans-Fontys. Walgrave, L. (2006). Herstelgericht groepsoverleg. Leuven: LannooCampus. Weijers, I. (2005). Het herstelgesprek bij jeugdige delinquenten. Amsterdam: Uitgeverij SWP. Wingerden, S. v. (2007). De praktijk van schadevergoeding voor slachtoffers voor misdrijven. Leiden: WODC. Zebel, S. (2010). Effectonderzoek naar de Nederlandse slachtoffer-dadergesprekken. Utrecht: WODC. Zehr, H. (2002). The little book of Restorative Justice. Intercourse: Good Books.
38
Bijlagen
Bijlage 1
Regionaal Veiligheidshuis Maas en Leijgraaf
Bijlage 2
Participerende partners per casusoverleg
Bijlage 3
Herstelrecht
Bijlage 4
Gespreksverslagen ketenpartners
Bijlage 5
Gespreksverslagen externe partners en deskundigen
Bijlage 6
Verslag bijeenkomst Restorative Justice Nederland (RJN)
Bijlage 7
Processchema onderzoek
Bijlage 8
TOM-zittingen
Bijlage 9
Voorwaarden Halt-afdoening
39