Herhalingsvragen 4 WETa - fysica – examen1 (Dec)
-1-
I. Te kennen leerstof
Map ok
Wet not en omzetten naar de aangegeven eenheid (ook breuken) Rekenen met machten Bewegingsleer: EB • Rust en beweging zijn relatief • Def EB en formules km m • Omzetten → en omgekeerd h s • S-t diagram (helling bepaalt de snelheid) • V-t diagram (opp bepaalt de afgelegde weg) • De veranderlijke beweging Toepassingen kennen / Vraagstukken kunnen oplossen Traagheidswet • Wet kunnen formuleren en toepassen Krachten • Definitie – symbool en eenheid en voorstelling vqn een kracht kennen • Def statische kracht en dynamische kracht • Meten van een kracht • Wet van Hooke kennen en kunnen toepassen in vraagstukken • Samenstellen van krachten (ook verwijzing naar traagheidswet) • Massa, zwaartekracht en gewicht: def kennen en kunnen toepassen in vraagstukken. • Wrijvingskrachten o Def kennen o Toepassingen kennen o Vraagstukken kunnen oplossen EVB • Definitie kennen en kunnen toepassen • Volgende begrippen kunnen omschrijven: snelheid, versnelling • Vraagstukken kunnen oplossen • S-t diagram kunnen tekenen en interpreteren • V-t diagram kunnen tekenen en interpreteren • A-t diagram kunnen tekenen en interpreteren • Beseffen dat v en a vectoriële begrippen zijn en dit kunnen verwerken in een diagram
ok
Tijd die ik hiervoor nodig heb
Herhalingsvragen 4 WETa - fysica – examen1 (Dec)
-2-
II. Extra oefeningen:
1. Wetenschappelijke notatie en omzettingen:
Wetenschappelijke not
omzetting
0,25789 dl
cm 3
0,9258923 m2
Km2
0,0587515 km
µm
895632 µg
g
32 dagen
s
0,4678
g cm 3
987,324
kg m3
N g
0,0006708
kN cm
km h N 0,0078 cm 2 98,78
2. Rekenen met machten van 10:
223,07 ⋅ 10 −7 = .............................................. 0,000045 10 2 = ............................................... = .............................................. 0,000547 10 2
g kg = ...................................... 3 l m kg = ....................................... 3 m
m s Pa
Herhalingsvragen 4 WETa - fysica – examen1 (Dec)
-3-
0,0000105 = ................................................. 0,055 = ................................................. 725,32 ⋅ 10 13 = ............................................... 0,007 ⋅ 10 5
= ..............................................
0,3700 kN ⋅ 507895898 nm = ...................................................J = ..................................................J = ...................................................J
3. De Eenparige beweging Opgave 1: Een fietser vertrekt om 10u00 om een afstand van 100 km af te leggen km en rijdt tegen een constante snelheid van 20,0 . h Een tweede fietser vertrekt 30,0 min later en rijdt tegen een constante km snelheid van 25,0 . h a. Wanneer komt de eerste fietser aan ? b. Wanneer komt de tweede fietser aan ? c. Waar en wanneer haalt de tweede fietser de eerste in ? d. Controleer de juistheid van de antwoorden aan de hand van een s,t - diagram. Opgave 2: Twee auto’s vertrekken gelijktijdig op hetzelfde punt om een afstand van 100 km af te leggen. De eerste auto rijdt met een gemiddelde km km snelheid van 60 , de tweede met een snelheid van 50 . Na h h 1,00 h valt de tweede wagen stil en kan slechts een half uur later
Herhalingsvragen 4 WETa - fysica – examen1 (Dec)
verder rijden, dit keer met een snelheid van 90,0
-4-
km . h
1. Bereken hoelang beide wagens erover doen om de 100 km te rijden. 2. Construeer op dezelfde grafiek voor beide wagens het s,t – diagram en het v,t -diagram. 3. Waar en wanneer komen ze samen ? (lees af op de grafiek). Opgave 3: km , rust h 10 minuten, en keert dan terug naar zijn vertrekpunt met een constante snelheid van 30 km/h.
Een fietser rijdt 12 minuten met een constante snelheid van 25
1. Teken het s,t –diagram 2. Teken het v,t-diagram 3. Bereken de gemiddelde snelheid over de hele beweging. Duid in het v,t-diagram de gemiddelde snelheid aan.
4. Krachten Opgave 1: Schrijf naast elke kracht een (D) voor dynamische en een (S) voor statische kracht:
Als je aan een fietsrekker trekt dan rekt hij a.
uit.
.....................
Eb en vloed worden veroorzaakt door de b.
aantrekkingskracht van de maan
.....................
Om een veer uit te trekken oefent men er c.
een trekkracht op uit.
.....................
Bij drankautomaten heb je een toestel d.
waarmee je lege blikken kan samenpersen.
.....................
Herhalingsvragen 4 WETa - fysica – examen1 (Dec)
-5-
Opgave 2: Een massa van 500 g wordt met een constante snelheid van 0,4
m over s
de grond voortgesleept. Teken alle aangrijpende krachten, benoem ze en bespreek hun groottes. Hoe groot moet de aandrijfkracht zijn als de wrijvingscoëfficiënt tussen de oppervlakken 0,12 is ?
Opgave 3: De veertiende bemanning van het internationale ruimtestation is onlangs aangekondigd. De NASA astronauten Michael Lopez-Alegria en Sunita Williams en de Russische astronaut Mikhail Tyurin zullen in de herfst van dit jaar naar het ruimtelaboratorium reizen. Lopez-Alegria en Tyurin met de Soyuz capsule en Sunita Williams met de Space Shuttle. Lopez-Alegria is een veteraan en vloog al mee met drie shuttle vluchten (STS-73, STS-92 & STS-113). Hij voerde vijf ruimtewandelingen uit en was in totaal 42 dagen in de ruimte. Tyurin is ook een veteraan, want hij ging mee met de derde bemanning in de begintijd van het internationale ruimtestation. De zwaartekracht die op aarde op Lopez-Algria (lichaam + ruimtepak) werkt is 1127 N. Bereken de zwaartekracht op de maan als je weet dat de zwaarteveldsterkte op de maan
1 is van de 6
zwaarteveldsterkte op aarde. Bepaal ook zijn massa op aarde en op de maan. Opgave 4: Je beschikt over een aantal dynamometers met een maximaal meetbereik nl: •
Dynamometer 1 : 500 N
•
Dynamometer 2 : 100 N
•
Dynamometer 3 : 1,10 N
Welke dynamometer gebruik je best om de zwaartekracht op de volgende voorwerpen te bepalen:
Herhalingsvragen 4 WETa - fysica – examen1 (Dec)
a.
b.
c.
d.
Een zak aardappelen van 55 kg
Dynamometer ........
Een kartonnen doosje van 8 g
Dynamometer ........
Een boekentas van 5 kg
Dynamometer ........
Een gerookte hesp van 1200 g
Dynamometer ........
-6-
5. De eenparig veranderlijke beweging Opgave 1: Een fietser vertrekt uit rust, rijdt eenparig versneld en bereikt na 12 s een snelheid van 6 m/s. Dan rijdt hij verder aan dezelfde snelheid gedurende 8 s. Bereken de versnelling gedurende het eerste deel van zijn beweging en de totale afgelegde weg. Teken nauwkeurig het v,t en het s,t – diagram Opgave 2: