Herbestemming in het onderwijs wat studenten moeten kennen en kunnen
de
gs-
of een fisch t er
'Logo omgeving derden' op witte achtergrond
'Logo omgeving derden' op gekleurde of fotografisch achtergrond
t Uitzondering; Het witte kader vervalt, mits voldoende ondergrondcontrast. In deze toepassing wordt bij uitzondering logo blauw 2 gebruikt.
goed alleen
merk,
Colofon Tekst Marijke Bovens in opdracht van het Nationaal Programma Herbestemming Vormgeving en-publique.nl foto omslag: ©Faculteit Bouwkunde TU Delft Datum april 2012
Herbestemming in het onderwijs
Wat studenten moeten kennen en kunnen om het bestaande te ontwikkelen De architecten ontwerpen liefst grootse gebouwen. De projectontwikkelaars zetten grote aantallen weg en de erfgoedprofessionals hoeden de monumenten voor al te grote ingrepen. Tot ver in de 20e eeuw was het allemaal redelijk overzichtelijk. Maar in 2008 startte de estafette van financiële crises: na de banken, de bouw en de landencrisis neemt nu het vastgoed het stokje over. De posities zijn in rap tempo aan het schuiven. Groei is niet langer het dominante model. Zoals Rijksbouwmeester Frits van Dongen het formuleerde: ‘Herbestemming is het nieuwe bouwen’. Dat heeft consequenties voor alle partijen. Ontwerpers, ontwikkelaars en erfgoedprofessionals zullen zich moeten bezinnen op manieren om het bestaande tot nieuw leven te brengen. Dat gebeurt al volop, want herbestemming is tenslotte geenszins een modern verschijnsel. Eigentijds is wel de discrepantie tussen de groeiende aandacht voor de herontwikkeling van zowel middelmatig als monumentaal vastgoed en het steeds nijpender gebrek aan geld en gebruikers. Anders gezegd: het marktaandeel van de herbestemming groeit, maar de markt zelf krimpt. Door deze ontwikkelingen verschiet de herbestemming van karakter. De tijd van overdadige restauraties is voorlopig voorbij, het wordt sober en doelmatig. Beetje bij beetje, zoals bijvoorbeeld het oude NDSM-terrein in Amsterdam is veroverd door nieuwe gebruikers, of het Schieblock in Rotterdam. Hoewel de praktijk misschien wel de belangrijkste leerschool is, is de vraag relevant wat de aankomende generatie, voor wie de herontwikkeling de hoofdmoot van hun professioneel leven zal worden, moet kennen
3
en kunnen om voor die taak te zijn toegerust. Een vraag die het Herbestemmingsteam onder leiding van Duco Stadig en de Rijksbouwmeester Frits van Dongen nu expliciet opwerpen. Net als de logische vervolgvraag: hoe kan het onderwijs verder inspelen op die nieuwe eisen die herontwikkeling aan de beroepsgroepen stelt? Drie ervaringsdeskundigen - ontwikkelaar Frank van Beek van Lingotto, architect en adviseur cultuurhistorie Paul Meurs van bureau SteenhuisMeurs en architect Robert Winkel van Mei Architecten – geven een blik in die praktijk van de hedendaagse herbestemming (zie kaders) en reflecteren desgevraagd over de kennis en vaardigheden die de nieuwkomers in de beroepsgroepen mee moeten brengen bij het betreden van de markt.
Nieuwe eisen De economische malaise is de belangrijkste aanjager voor herbestemming, maar niet de enige. Maatschappelijke ontwikkelingen spelen ook mee. We gebruiken met zijn allen minder ruimte. Deels omdat we met minder mensen (zullen) zijn, deels omdat we onze economie anders in richten (Nieuwe Werken en internetwinkelen). Ons denken en doen wordt steeds meer economisch gedreven en gedefinieerd, waardoor specifieke gebouwen om specifieke redenen hun functie verliezen: door secularisatie (kerken en kloosters), schaalvergroting (boerderijen), productieverplaatsing (fabrieken), bezuiniging (defensiegebouwen).We vinden waardevol erfgoed nog steeds belangrijk, maar het moet wel nuttig(er) ingezet worden. Tegelijk heerst er een zekere nuchterheid, een ‘oud-Hollands’ gevoel van de tering naar de nering zetten. Met deze nieuwe blik blijkt er tussen de afdankertjes van de welvaart heel wat potentie te zitten. Het is aan de ontwikkelaars, de ontwerpers en de erfgoeddeskundigen om een fijne neus voor die mooie spullen op de vlooienmarkt te ontwikkelen. De projectontwikkelaars nieuwe stijl moeten zich spiegelen aan wat tot voor kort de nichespelers heten te zijn. In plaats van het produceren van anonieme grootschalige nieuwbouw in uitleggebieden, moeten zij zich bekwamen in het bijzondere en het particuliere. Multifunctionele, kleinschalige projecten in bestaande gebouwen, veelal te ontwikkelen voor specifieke groepen gebruikers c.q. opdrachtgevers. Dat stelt compleet andere eisen aan hun praktijk. Persoonlijke betrokkenheid bijvoorbeeld, maar ook snel en wendbaar zijn, vormen van co-creatie aan durven gaan. En dat alles met een minimaal budget. Ook de erfgoedprofessionals zien zich geplaatst voor nieuwe eisen. Zij zullen zich moeten afvragen welk gebouw geschikt is voor welk gebruik. De erfgoedsector heeft in de deze magere tijden ook de plicht om mee te denken over financieel haalbare oplossingen. Als niet alles meer bewaard kan worden, hoe beslis je op welke gronden wat sneuvelt en wat behouden blijft? Welk verhaal is belangrijk? En de ontwerpers. Die zullen zich in den brede moeten ontwikkelen, zoveel is wel duidelijk. De eisen aan vakmanschap en vakkennis zullen omhoog gaan, want een bestaand gebouw vraagt om kennis van bouwmethoden, historie en
4
context. De architect van de toekomst zal kaas moeten hebben gegeten van marketing en financiering, want hij/zij zal een gebouw ook aan de man moeten kunnen brengen. Misschien moet ie een halve ontwikkelaar worden, of juist meer een aannemer.
Kennis De rondgang langs kenners van de wereld van ontwikkeling, ontwerp en erfgoed levert een baaierd aan opmerkingen en suggesties op, met drie hardnekkig terugkerende woorden: kennis, samenhang en passie. Rijksbouwmeester Frits van Dongen zet in op het spoor kennis en vakmanschap: De vakinhoudelijke kennis moet verbreed en verdiept worden in het hoger onderwijs en in het beroepsonderwijs: ‘Laat studenten studeren’. Lezen, zegt Robert Winkel, laat studenten vooral veel lezen en hard nadenken. Kennis is ook de inzet van Paul Meurs. Onderzoek en ontwerp staan nog te veel met de ruggen naar elkaar toe. Ontwerpers moeten hun arrogantie laten varen en dienstbaarder worden. Erfgoedonderzoekers moeten niet alles willen bewaren, maar wel assertiever worden, vindt hij. Zonder sluitende exploitatie kan het niet, maar zonder cultuurhistorische kwaliteit eroderen de plekken. De ontwikkelaar nieuwe stijl is wat Frank van Beek betreft een generalist met twee sterk ontwikkelde poten: bouwkennis (‘ik hoef geen drs die niet weet wat een latei is) en marktkennis (‘ken je speelveld’). En het allerbelangrijkste: gretigheid. Om niet te zeggen passie. Dat woord duikt ook telkens op. Net als samenhang, integraliteit. Geen foefjes, trucjes of regeltjes, maar echte uitwisseling van kennis en ervaring. Daar is behoefte aan. Iedereen zegt het.
5
Rijksbouwmeester Frits van Dongen ‘Laat studenten studeren’ ‘Ik ben een modernistische architect, maar ik ben ervan overtuigd dat de toekomst van de moderne architectuur in de herbestemming ligt. Herbestemmen is de nieuwe bouwopgave. Het is architectuur, maar dan in een andere vorm.’ Vanuit deze overtuiging houdt Rijksbouwmeester Frits van Dongen een warm pleidooi voor architectuuronderwijs dat meer geschoeid is op inhoud dan op productie. Studieuzer misschien wel, in de academische traditie die in Nederland grotendeels uit het vak verdwenen is. Van Dongens referentie is het Italiaanse architectuuronderwijs, zoals het onder meer in Venetië gegeven wordt: ‘Italië telt meer architecten dan heel Europa, maar er wordt weinig gebouwd. Dat lijkt raar, maar architecten werken er in alle regionen van het vakgebied en breder. Zij nemen deel aan het maatschappelijk debat, zij schrijven over het vak. Er is daar sprake van een bouwcultuur. Een Italiaanse architect kan dan ook een goed artikel schrijven over een architectonische opgave, compleet met geschiedenis, concept en bouwkundige uitwerking.’ ‘In Italië studeren de studenten op een heel andere wijze. De eerste twee jaar ontwerpen zij helemaal niets. In Nederland moeten de eerstejaarsstudent van meet af aan een gezondheidscentrum of iets dergelijks ontwerpen. Hier is het accent in de curricula van de architectuuropleidingen komen te liggen op doelgerichte productie, op management, de snelle praktijk en op pure beeldiconografie. Wij kennen nu een zapcultuur. Ik herken dat bij de jonge generatie ontwerpers, zodra ik spreek over bepaalde referenties, word ik glazig aangekeken. Pas als zij achter hun laptop zitten en de referentie daadwerkelijk zien, zeggen ze: o, bedoel je dit.’
Cross-overs Van Dongen breekt daarom ook een lans voor meer vakinhoudelijk onderwijs, zowel wat betreft kennis, vaardigheden als attitude. Naast de analyse van een ontwerp, de context en de conceptuele kant, is er ook sprake van andere vakkennis: hoe maak ik iets, wat betekent een ontwerp? Van Dongen: ‘Ik ben opgeleid als architect en heb het vak geleerd bij een oude meester. Op een gegeven moment wist ik hoe je de dingen maakt, maar had ik ook inzicht in de intellectuele en in de procesmatige kant. Toen ben ik pas gaan bouwen.’ ‘Vitruvius definieerde de architectuur niet zomaar als ‘moeder aller kunsten’. De praktijk omvat veel meer dan het oprichten van het gebouw; het gaat ook
6
om inrichten, decoreren, betekenis geven. Nu de bouwproductie stil is gevallen, en de focus op herbestemming komt te liggen, wordt er van de toekomstige ontwerpers andere kennis en vaardigheden verwacht. De architect van de toekomst moet breder worden opgeleid, hij moet cross-overs kunnen maken met andere vakgebieden, zich kunnen verstaan met de opdrachtgever en zich kunnen richten op de nieuwe kleinschalige bouwopgave. Door het wegvallen van die noodzaak tot snelle productie heb je de gelegenheid om holistischer te werken. Grijp die kans om het onderwijs te verdiepen en te verbreden.’
De herontwikkelaar Frank van Beek ‘Een generalist met vijf poten’ Het vak van een herontwikkelaar is onmiskenbaar een stuk complexer dan dat van een ontwikkelaar, zegt Frank van Beek, een van de oprichters van Lingotto. ‘Het is een compleet andere manier van denken. Je moet op zoek gaan naar kwaliteiten die er al zijn, die moet je aanboren. Geen sjabloonwerk zoals in de reguliere ontwikkeling. Je moet meer nadenken, een mening vormen, en het lef hebben om dingen los te laten. A-typisch zijn, risico’s durven lopen. Een ding heb je echt wel nodig, dat is enige bouwkundig en ruimtelijk inzicht en kennis. Je moet kunnen beoordelen of een oplossing binnen budget blijft.’ Na jarenlange ervaring bij grote projectontwikkelaars richtte Frank van Beek in 2000 samen met Bob Jansen herontwikkelbedrijf Lingotto op. Zij begonnen als een niche-speler die zich toelegde op de transformatie van bestaande gebouwen in stedelijke gebieden. De Kauwgomballenfabriek in Amsterdam, die zij nog steeds in bezit hebben, is een geslaagd voorbeeld. Inmiddels is de markt ‘gekanteld’ en is Lingotto min of meer in de mainstream terecht gekomen. Of beter, de hoofdstroom buigt zich naar de nichemarkt door het stilvallen van de nieuwbouw en het uitdijen van de leegstand.
Zelfstandig Bij Lingotto werken, afgezien van de ondersteunende functies, acht commerciële mensen: vier bouwkundig ingenieurs, twee planologen, een econoom en een doctoranda frans. De laatste doet het beheer. De eerste zeven werken in wisselende samenstelling plannen uit. ‘Wij zijn net op zoek naar een nieuwe medewerker’, vertelt Frank van Beek. En hij somt op waar de in potentie ideale herontwikkelaar aan moet voldoen: ‘ We zoeken een jong iemand. Hij mag niet te duur zijn, maar moet wel een jaar of drie werkervaring hebben, want ik
7
vind het uitermate belangrijk dat iemand zelfstandig kan werken en snel productief is, zonder dat ik er al te veel tijd insteek. Hij, wacht even, ik bedoel zij, want we willen een vrouw - er zijn al veel te veel mannen - moet absoluut over ruimtelijke kennis beschikken. Ik wil iemand die op een locatie rond loopt, snel snapt hoe wij denken, en ziet wat er met een gebouw kan. Persoonlijke drive, gretigheid gaat wat mij betreft voor het rekenen. Een architect die zich tot ontwikkelaar wil ontpoppen zou ik wel interessant vinden. Ik ben sowieso een voorstander om mensen buiten het vakgebied erbij te halen, bijvoorbeeld mensen met een kunstopleiding of uit de marketing. De beste ontwikkelaars komen echt niet van de vastgoedopleidingen.’ ‘Je hebt twee soorten ontwikkelaars. De eerste groep is er voor de ideeën: de creatievelingen die vanuit de markt kunnen denken. Zij nemen het voortouw in de eerste fase, tot en met het voorlopig ontwerp. Daarna nemen ontwikkelaars met meer bouwkundige ervaring het over. De nadruk ligt dan tevens op managementkwaliteiten en de organisatie van het ontwerp- en realisatieproces. Dit verschil moet je benoemen, ook in het onderwijs.’ ‘De huidige studenten zijn tien keer vaardiger in het googlen dan studenten van pakweg tien, vijftien jaar geleden, maar inhoudelijk hebben ze minder benul. Je kunt ze dat niet geheel aanrekenen. De opleidingen zijn zo bondig geworden en de studenten zijn zo jong als ze er af komen. Ik heb acht jaar over mijn studie bouwkunde in Eindhoven mogen doen. Maar nu is het: vier jaar is vier jaar. Wat ik wel zo van de zijlijn zie is dat veel afhangt van de docenten. Er is niet echt samenhang en integraliteit. Het curriculum is een soort potpourri van vakken die afgevinkt worden. Terwijl, voor het vak her ontwikkelaar heb je niet alleen kennis nodig van bouwkunde, bouwfysica, markten en gebruikers, je moet die aspecten ook in samenhang zien.’
Risico’s Onze kracht is specialisatie. Wij hebben een duidelijke keus gemaakt voor stedelijke opgaves in grotere steden die we kennen. In de praktijk betekent dat voornamelijk de Randstad en enkele grote steden daarbuiten. En we verdiepen die kennis van de stad. Van Amsterdam hebben we een kaart gemaakt, waarop we binnen de ring alle interessante gebouwen voor herontwikkeling of transformatie hebben aangegeven. Die panden zijn nog niet op de markt, maar als ze op de markt komen hebben wij al nagedacht over welke sfeer er bij past en welke soort gebruikers. Risico beperk je natuurlijk ook door de kosten naar achter te duwen en de opbrengsten naar voren. Als je daar geen gevoel voor hebt ben je onderweg al tien keer failliet gegaan. Soms is het verstandig een pand, zoals bijvoorbeeld de Kauwgomballenfabriek, lang in bezit te houden en te wachten tot het meer waard is geworden. Soms spreid je het risico in een vorm van co-creatie, zoals wij samen met eigenaar Uni-Invest hebben gedaan met het voormalige stadsdeelkantoor in Amsterdam-Watergraafsmeer.’En passant ontzenuwt hij een vooroordeel over ontwikkelaars: ‘Ik ben de slechtste rekenaar in het bedrijf, veel belangrijker is dat je leert omgaan met risico’s. Risico’s zijn niet erg, als je maar de ruimte hebt om ze te kunnen besturen.
8
De erfgoedprofessional Paul Meurs ‘Cultuurhistorie leidend bij ontwerp’ Paul Meurs is architect en adviseur cultuurhistorie en ruimtelijke ordening, mede-oprichter van bureau SteenhuisMeurs, deeltijd hoogleraar Restauratie en Transformatie aan de TU Delft en bestuurslid van de Erfgoedacademie. Als een kannibaal gaat hij te werk. Peter Zumthor, architect van de Leidse Meelfabriek, vreet het hele rijksmonument op. In zijn ontwerp rest van de oude fabriek slechts de draagconstructie. ‘Moet je nagaan’, zegt Paul Meurs, ‘alle wanden zijn weg. In de monumentenwereld is dat ongehoord. Het monument is grotendeels gesloopt maar de kwaliteit van het gebouw is nog nooit zo zichtbaar geweest.’ Het is een prachtig voorbeeld van hoe een ijzersterk ontwerp nieuwe betekenis kan geven aan erfgoed. Maar wel een voorbeeld met een scherp randje. ‘Zo’n ingreep kan alleen bij hoge kwaliteit van ontwerp en op basis van gedegen kennis en afweging van het ‘‘verhaal’’ van dat gebouw,’ zegt Meurs, ‘het schept op geen enkele manier een precedent.’ De discussie over kwaliteit en het verhaal, die moet ontwerpers, onderzoekers en ontwikkelaars met elkaar leren voeren.
Genialiteit De geest van het modernisme waart nu nog door het onderwijs, zegt Meurs. ‘Nog steeds hebben veel ontwerpers verbazingwekkend weinig gevoel voor context. Met een zekere mate van arrogantie stellen zij hun eigen ideeën voorop. Monumentenzorgers schieten nog te gemakkelijk in de reflex dat alles waardevol is; dat het hoogste doel is dat er zo min mogelijk volle puincontainers voor de deur staan.’ ‘Ontwerpers moeten de genialiteit van voorgaande generaties leren erkennen en dienstbaarder worden aan het bestaande. Monumentenzorgers moeten keuzes durven maken. Beiden op basis van kennis. Kennis van het gebouw, de buurt, de stad. We moeten terug naar de immateriële kwaliteit. Wat is het idee achter een gebouw of een buurt, wat is het verhaal. Waar zit de bijzon derheid? Het is geen stapel bakstenen het zijn gematerialiseerde ideeën.’ ‘Neem een wijk als de Van der Pekbuurt in Amsterdam-Noord. Een tuinstad uit 1917, op initiatief van het socialistische stadsbestuur gebouwd. De woningen zijn sterk verouderd, maar de wijk staat wel op de nominatie om deel te worden van een groot beschermd stadsgezicht. Een paar jaar geleden wilde de woningcorporatie de woningen slopen en vervangen, terwijl monumentenzorg stelde
9
dat de Van der Pekbuurt een Gesamtkunstwerk is dat helemaal moet worden behouden. ‘Om uit de impasse te komen moet je je verdiepen in zo’n wijk. Dan blijkt dat het belangrijk is om de architectuur te koesteren, maar je kan je afvragen of alle woningen nodig zijn. Nog belangrijker is het achterliggende gedachtegoed van de wijk: het idealisme, de ideeën over groene suburbs, sociale cohesie en vernieuwende woningbouw. Die ideeën kunnen ook in vernieuwing overeind blijven. Je kan er een geweldige wijk van maken, waarin het oude naast het nieuwe staat.’
Taal ‘De competenties die ontwerpers en onderzoekers zich eigen moeten maken is het onbevangen lezen van een plek. Daarvoor is een gemeenschappelijke taal nodig, die ontwerp en onderzoek verbindt. De kennis moet vertaald worden in stedenbouwkundige plannen en architectuur. Het verhaal helpt de ontwerper en geeft zowel vrijheid als duidelijke grenzen. Het moet inspireren en disciplineren. Je merkt dat cultuurhistorie steeds meer leidend wordt voor het ontwerp, voor de beoordeling van de ruimtelijke kwaliteit van een plan.’ ‘Een prachtig voorbeeld van een architect die tegelijk dienstbaar is aan het bestaande en ontwerpkracht toont is David Chipperfield. Zijn Neues Museum in Berlijn is een toonbeeld van die gelaagdheid. De oorspronkelijke museum architectuur en de ruïneuze sporen van oorlog en fascisme zijn deel van een autonoom, modern gebouw.’
De architect Robert Winkel ‘Wees nieuwsgierig en lees’ De architect moet weer bouwheer worden. Robert Winkel van Mei Architecten en stedenbouwers ziet in de huidige luwte een mooie kans voor de architecten om zich in de breedte te ontwikkelen. Herbestemming beslaat een flink deel van zijn portefeuille. Robert Winkel herontwikkelde onder andere in Rotterdam de Schiecentrale, Pakhuis Jobsveem, het Slaakhuys en De Fabriek in Delfshaven. Hij beschouwt herbestemming als een integraal onderdeel van zijn vak als architect. Het is een manier van denken, want ook bij nieuwbouw, betoogt Winkel, moet de architect al nadenken over hergebruik. Docerend: ‘Een gebouw bestaat uit vier elementen: de hoofddraagconstructie, de gevels, de installaties en de afbouw. Elk element kent een andere levensduur. De constructie kan honderden jaren mee, gevels toch gauw een
10
eeuw, de installaties dertig tot vijftig jaar. De afbouw heeft de kortste levensduur, gemiddeld zeven jaar nu. Het is zaak deze elementen in het ontwerp los van elkaar te houden, want dan kun je het beste op hergebruik inspelen.’ ‘De elementen vertellen ook elk een verhaal over het gebouw. Je moet weten hoe de installaties zich in de bouwhistorie ontwikkeld hebben, waarom een gebouw een zolder heeft, waarom een gebouw eruit ziet zoals het eruit ziet. Die leergierigheid en het ontwikkelen van historisch bewustzijn horen architecten mee te krijgen op hun opleiding. Het is meer dan kennis op het gebied van constructie, brandveiligheid, installaties, bouwfysica, bouwmethoden. Het is ook begrip van context, van de plek van het gebouw in de straat en stad en in het collectief geheugen. ‘Het ontwerp moet zich verhouden tot al deze aspecten. Dat vereist kennis, denkkracht en verbeelding. Herbestemming mag dan gelden als niet sexy, complex en interessant is het zonder meer.’ Te weinig hiervan dringt nu nog door tot de opleidingen. De opleidingen taxeert Winkel zijn nog sterk geschoeid op de Wederopbouw. In tegenstelling tot andere Europese landen is in Nederland de hele keten van ontwikkelaar, architect, historicus, makelaar, aannemer uiteen gevallen in specialismen. Maar de militaire operatie van de Wederopbouw is voorbij. Net als de tijd van de specialismen. De huidige architect moet zich in de breedte ontwikkelen. ‘De architect moet weer de hele keten zijn, de bouwheer.’
Nadenken ‘Kruip in de huid van een gebouw, adem het, voel het, wordt het. Maak dingen en ervaar het materiaal. Dat is een vorm van kennis die grotendeels uit de opleidingen is verdwenen. Maar herbestemming is voelen, kijken en bestu deren. Veel rondlopen in gebouwen en deze bevragen. Minstens zo belangrijk is lezen, kritische zin ontwikkelen. Studenten moeten vooral veel lezen en nadenken. In de jaren 30 toen architecten zonder werk zaten tijdens die andere crisis, werd er geconcentreerd nagedacht over de toekomst. Nu hoor je niemand over 2030. Terwijl er zulke veranderingen voor de deur staan. Welke typologieën zullen er zijn? De kantoortypologie stamt uit 1850 en is nu aan het verdwijnen. Wat komt er voor in de plaats? De afgelopen halve eeuw hebben we de stad zien uitdijen, onze woningen groter zien worden en ons bezit zien toenemen. Gemiddeld hebben we 20.000 spullen per persoon. Dat is geen volkshuisvesting meer, dat is een bergingsprobleem. Maar internet, I-pad en E-readers gaan de materie terugdringen. Wat betekent dat voor herbestemming? Daar moeten architecten over nadenken.’
Meester-gezel Verontwaardigd kwam hij onlangs terug uit Nantes, waar hij samen met een Frans architectenbureau de selectie voor een herbestemmings/nieuwbouw opdracht heeft gewonnen. Niet om wat er in Nantes gebeurt, juist het omgekeerde: hij realiseerde zich wat er in Nederland níet gebeurt. ‘Wij moeten als architecten echt veranderen. Wij houden ons te veel afzijdig. In Nantes zijn architecten nauw betrokken bij het maatschappelijk debat, bij de opleidingen.
11
Er is een Maison d’Architecture waar architecten lezingen geven, debatten organiseren en voeren. In Nederland laten we dat te veel over aan de historici. Juist in deze ‘‘slappe’’ tijd kunnen we het ideaal van de meester-gezelsituatie weer nieuw leven in blazen. We moeten minder in onszelf gekeerd zijn en elkaar meer gunnen, en dat begint bij de opleiding van de jonge garde.’
Directeur Restauratiefonds Pieter Siebinga ‘Passie kun je niet leren’ Herbestemming kan niet zonder ‘idioten’, is de overtuiging van Pieter Siebinga van het Nationaal Restauratiefonds. Gepassioneerde individuen die zich niet laten ontmoedigen. Maar passie kun je niet leren. Wat je wel kunt leren, zegt Siebinga, is om de passie van een ander niet te smoren. ‘Het zou monumentenambtenaren verboden moeten worden om ‘‘ nee’’ te zeggen in het eerste gesprek met een eigenaar. Een eigenaar die zich nu meldt bij gemeente of provincie krijgt gelijk de domper van regels, vergunningen en leges te verwerken. Geef hem in plaats van een zuur verhaal een warm onthaal.’ Waarom, zegt Siebinga, richten we niet een soort VVV op voor het cultureel erfgoed. Inclusief moderne monumentenambtenaren als gastheren en -vrouwen die eigenaren bij de hand nemen en wegwijs maken in de regel geving. Marinke Steenhuis, architectuurhistoricus en lid van het H-team, ziet mogelijkheden voor een nieuwe functie bij gemeenten: de kwartiermaker. ‘Mensen overzien de route niet. Eigenaren hebben behoefte aan iemand die het proces begeleidt. Geen ambtenaar vergunningen, maar iemand die met hen meedenkt en bijvoorbeeld ook een brainstormsessie kan organiseren met andere partijen.’
12