H ÉLÈNE
DE
C HAPPOTIN
(Maria van de Passie )
Stichteres van de Franciscanessen Missionarissen van Maria. Nantes 21 mei 1839, grote vreugde in het gezin van Charles de Chappotin en Sophie Galbaud du Fort: een vijfde kindje is geboren, een meisje: Hélène Marie Philippine. Haar familie, van Bretoense en Loreinse herkomst had tijdens de Franse revolutie op de Antillen gewoond. Op het kasteel « du Fort » in de omgeving van Nantes in Bretagne wonen twee kinderrijke families samen. Allen dragen de jongste spruit een bijzondere genegenheid toe. « Mijn kinderjaren waren van de gelukkigste in mijn leven en vol tederheid omringd. » Hélène krijgt een strenge, maar levendige, traditioneel christelijke opvoeding, volgens de opvattingen van toen. « De God die ze mij leerden kennen, was de strenge God: de God van de Wet. Hij maakte me bang. Aan mondgebeden had ik een ontzettende hekel. ». Alles wat de persoon van de Paus raakt, wekt in haar grote belangstelling en diepe beroering. Haar neven waren immers als Pauselijke Zoeaven in Castelfidardo gesneuveld. Vanaf 1850 wordt haar jeugd keer op keer met de dood geconfronteerd: Hélène verliest haar boezemvriendin en nicht en kort daarop haar twee oudste zussen. Door omstandigheden gedwongen, verhuizen haar ouders naar Normandië. Zij voelt zich eenzaam in die vreemde omgeving en beroofd van de jeugdige gezelligheid waarin zij is opgegroeid. Hélène verlangt er vurig naar haar geboortestreek terug te zien. Onder voorwendsel van een retraite die zij in Nantes wil volgen, vraagt zij de toelating erheen te gaan. Zij schrijft: « Tot na de laatste bezinning, niets voor God… maar dit laatste uur, onder het Lof…ervaarde ik
zoiets als Paulus op de weg naar Damascus. Huiverend knielde ik neer en plots kwam in mij die gedachte op: ‘Ik ben degene die je altijd zal liefhebben, veel meer dan je Mij zal liefhebben.’ Ik hoorde niets, het was een gedachteflits die in mij opkwam. Maar die godservaring maakte van mij een ander mens. » Na de openbaring van Gods oneindige liefde, wordt Hélène bewust van haar levensweg. Haar antwoord zal zijn: « de gave van mijzelf in het religieuze leven. » De vraag blijft: In welke richting zal haar roeping ‘bedding vinden’. Eind 1858 volgt zij de raad van haar geestelijke leider en gaat naar Parijs bij de Dames van het Cenakel. Haar moeder kan de roeping van haar dochter moeilijk verwerken en sterft de vooravond van haar heengaan aan hartklachten. Een harde klap voor Hélène. Later schrijft zij: « Zeven jaar lang heb ik daar met niemand kunnen over spreken. Het idee dat mijn vertrek naar het klooster mijn moeder fataal is geweest, was voor mij een diepe kwelling. » De dood van haar moeder, een alleenstaande zieke vader, blokkeert brutaal de toekomstvisie van Hélène voor enige tijd... In 1860 neemt zij contact met de clarissen, kortgeleden in Nantes gevestigd. Het wordt een beslissende ontmoeting. De richting van haar roeping wordt bevestigd: « Ik word dochter van Franciscus en ik ben het altijd gebleven. » De eerste dagen in het Clarissenklooster vervullen alle verwachtingen van de jonge postulante. Ze neemt de sfeer van armoede, eenvoud en vreugde van het monasterium in zich op. Het is in dat klimaat dat Gods roepstem haar voor altijd zal tekenen. Daarover schrijft zij: « Het was op 23 januari 1861, de novicenmeesteres vroeg mij de handeling over de gehoorzaamheid te halen. Het boek lag beneden in het koorgestoelte… en daar voor het tabernakel overviel mij de vraag: ‘Wil je gekruisigd worden in de plaats van de Heilige Vader’? Naïef stelde ik mij een heuse kruisiging voor, met nagels en al. Ik was heel bang, maar had nooit « nee » durven zeggen en ik zei « ja » met een woord of een gebaar, ik weet het niet… Toen viel als een wijding vanuit de hemel de naam op mij neer: ‘Maria, slachtoffer van de gekruisigde Christus’. » De volgende dagen valt Hélène ernstig ziek. Haar familie die nog steeds haar vertrek niet heeft aanvaard, dringt sterk aan om haar terug naar huis te halen. Drie jaren gaan voorbij tot in 1864, een pater jezuïet haar naar de congregatie van de ‘Reparatricen van Maria’ oriënteert. « De clarissen lagen mij nog steeds nauw aan het hart, maar Gods wil schijnt naar een andere richting te wijzen », geeft
Hélène toe. Moedig treedt zij in het klooster van de reparatricen van Maria en ontvangt bij haar kleding de naam ‘Maria van de Passie’. Haar kloosternaam is een echo verwijzend naar de naam ‘Maria, slachtoffer van de gekruisigde Christus’ eens in Nantes ervaren. Negen maanden later wordt zij naar India – in Madurai – gestuurd. Het is een onverwachte zending, daar de congregatie van de Reparatricen geen specifieke missionaire oriëntatie had. Enkele maanden na haar aankomst in India wordt Maria van de Passie tot lokale overste in Tuticorin benoemd. Slechts één jaar later – zij is pas 28 jaar oud – wordt zij provinciale overste van de drie huizen van de Reparatricen in Madurai. Dit ambt dat zij negen jaar lang zal uitoefenen, geven haar een brede ervaring van het missieleven en zijn uitdagingen. In moeilijke en vermoeiende omstandigheden door- reist zij de streek van Zuid-India en ontmoet er niet alleen de bevolking, maar ook de priesters missionarissen en de afgevaardigden van de Britse koloniale overheid, anglicanen en protestanten. Midden in een niet-christelijke omgeving wordt zij geconfronteerd met andere culturen, andere mentaliteiten en talen. Op 21 november 1876 door pijnlijke omstandigheden en tegenwerkingen gedreven, verlaat Marie van de Passie, samen met een twintigtal van haar medezusters van de Madurai de Congregatie van de Reparatricen van Maria. In december komt zij in Rome aan, vergezeld door drie medezusters en legt aan de voeten van Pius IX hun diepste verlangen neer « religieuzen te blijven ». 6 januari 1877: Pius IX laat weten dat hij de stichting van de nieuwe congregatie van de missionarissen van Maria, geheel toegewijd aan de universele missie, toelaat en aan het gezag van Mgr. Bardou, apostolisch vicaris van Coïmbatore (Zuid-India) toevertrouwt. De Paus raadt de zusters aan in Frankrijk een noviciaat te openen. Maria van de Passie zoekt verscheidene contacten op. Zij wordt hartelijk verwelkomd in haar dierbare Bretagne, namelijk in Saint Brieuc, waar zij het eerste noviciaat opricht. Heel wat juridische problemen moeten nog opgelost worden. Door de toevloed van talrijke jonge roepingen beslist Mara van de Passie terug te
keren naar Rome om de canonieke basis van haar instituut op te bouwen, waarop het zich verder zou kunnen ontwikkelen. Zij verlangt ook de steun van een grote religieuze orde om de stabiliteit en de openheid te garanderen. Gunstige omstandigheden brengen haar bij de ‘Generaal Minister’ van de Minderbroederfranciscanen. Zij voelt zich onmiddellijk thuis « bij Franciscus » die zij altijd « haar vader » heeft genoemd. Het jonge Instituut met een Romeinse inplanting en toebehorend bij de franciscaanse familie, wordt onverwacht tot verdwijning bedreigd. In de jaren 1882-1884 moet Maria van de Passie een lange en pijnlijke strijd doorworstelen. De congregatie van de Propaganda doet haar een persoonlijk proces aan en betwist de authentieke goedkeuring van het bestaan van het instituut. Zij wordt als generale overste afgezet et krijgt verbod met haar zusters te communiceren. Eens te meer maakt zij een woestijnervaring door, diep vernederd en zonder verhoor veroordeeld. De ‘Generaal Minister’ van de franciscanen en de bisschop van SaintBrieuc, haar verdedigers, verkrijgen van paus Leo XIII dat er een ‘zaakgelastigde’ wordt aangesteld om het geschil te onderzoeken. De uitslagen ervan zijn beslissend. In 1884 wordt Maria van de Passie in haar ambt als generale overste hersteld en het instituut wordt definitief erkend, deeluitmakend van de grote franciscanerfamilie. De twintig daaropvolgende jaren verspreidt het jonge Instituut van de Franciscanessen Missionarissen van Maria zich heel vlug over de wereld. Realistisch reageert Maria van de Passie op die uitbreiding en neemt de taak op zich: Vormen, organiseren en de toekomst verzekeren. « Deze nieuwe generatie van roepingen zijn lief, vol levenskracht, maar we moeten ze vormen. Het is van belang structuren uit te bouwen die de eenheid bevorderen ten dienste van de universele Zending. » Het is één van de lessen die zij uit haar ervaring in India heeft geleerd. « Men moet niet alleen scheppen en in beweging zetten, maar ook de toekomst verzekeren en waken op de stevigheid van het Instituut. » Zij vraagt aan haar zusters: « een radicale beschikbaarheid in dienst van de evangelisatie der volkeren, zonder geografische noch culturele grenzen. Als missionarissen bereid te zijn naar de gevaarlijkste en verst afgelegen missies te gaan. »
Het was voor Maria van de Passie een grote smart en tegelijk een diepe vreugde te vernemen dat in 1900 zeven van haar zusters in China, hun leven voor het geloof hadden gegeven. « Voortaan heb ik zeven martelaressen: echte Franciscanessen Missionarissen van Maria. »
Voor elke nieuwe stichting brengt Maria van de Passie zusters van diverse nationaliteiten samen. Gedurende haar leven bestond er geen enkele gemeenschap die niet internationaal was. Wanneer Maria van de Passie, op 15 november 1904 in San Remo ( Italië) sterft, laat zij 2060 Franciscanessen Missionarissen van Maria achter in 86 gemeenschappen over de vier werelddelen verspreid. Zij had vroeger gezegd:
« Wanneer ik sterf, zal dat een grote leegte in het Instituut zijn, Vreest niet, het Instituut zal zijn gang gaan. Indien het mijn werk zou zijn, zou het met mij verdwijnen, maar het is Gods werk gisteren, vandaag en morgen. »