Harmonisatie bijzondere bijstand Peel 6.1: Regels draagkracht bijzondere bijstand
1
Inhoudsopgave Inleiding
3
Samenvatting
3
Hoofdstuk 1
Wettelijk minimumloon versus sociaal minimum
4
Hoofdstuk 2
Wel niet rekening houden met de kostendelersnorm bij de berekening van de bijzondere bijstand Geen rekening houden met de kostendelersnorm Kostendelersnorm toepassen
5 5 6
2.1 2.2 Hoofdstuk 3
Wel of niet rekening houden met het eigen vermogen bij de berekening van de draagkracht 7
Hoofdstuk 4 4.1 4.2
Welke inkomens ( of grenzen) toepassen? Inkomensgrens 110% Inkomensgrens 120%
Bijlage 1
9 11 11
12
2
Inleiding: De uitvoering van de minimaregelingen en de bijzondere bijstand is vanaf 1 januari 2015 overgeheveld naar de uitvoeringsorganisatie Peel 6.1. Er zijn hiervoor een aantal uitgangspunten geformuleerd, namelijk: 1. Een efficiënte uitvoeringsorganisatie inrichten waarbij het van belang is daar waar mogelijk de regelingen te harmoniseren. Daarmee zoveel mogelijk (deels) de lokale invulling aanpassen naar een meer uniform regionaal kader. 2. De positionering van de uitvoering minimaregelingen, bijzondere bijstand en schulddienstverlening te situeren bij de uitvoeringsorganisatie peelsamenwerking Wmo. De verbinding tussen deze verschillende uitvoeringstaken draagt bij aan ontschotting en een integrale klantbenadering. Met name dit laatste is van belang in de benadering één gezin, één plan, één regisseur (bij multiproblemsituaties). 3. De peelsamenwerking moet plaatsvinden binnen de budgetten die ontvangen worden voor de overdracht van taken aan de gemeenten en binnen de bestaande budgetten. Er heeft al een inventarisatie plaatsgevonden van de diverse regelingen in de regio en er hebben al voor zover er sprake was van nieuw te ontwikkelen beleid1 een aantal acties ten behoeve van de bovengenoemde harmonisatie plaatsgevonden. Echter er zijn een aantal zaken die nog geregeld moeten worden met name de draagkrachtregeling, harmonisatie van een aantal kostensoorten binnen de bijzondere bijstand en er zal nog kritisch gekeken moeten worden naar de verschillende minimaregelingen. In dit voorstel zal ingegaan worden op de draagkracht bijzondere bijstand. Dit onderwerp bestaat uit 3 onderdelen, namelijk: 1. Wel niet rekening houden met de kostendelersnorm bij de berekening van de draagkracht 2. Wel of niet rekening houden met het eigen vermogen bij de berekening van de draagkracht 3. Welke inkomensgrens (of grenzen) toepassen?
Samenvatting: Op grond van navolgende hoofdstukken en conclusies willen we ter besluitvorming twee varianten voorleggen waaruit een keuze wordt gemaakt. Gelet op het streven van een zo effectief mogelijke uitvoeringsorganisatie en het belang voor de klant van deregulering worden de volgende kaders voorgesteld als uitgangspunt voor beide varianten: 1. Het begrip sociaal minimum relateren aan de van toepassing zijnde bijstandsnormen. 2. Bij de draagkrachtberekening geen rekening te houden met de kostendelersnorm (zoals te doen gebruikelijk tot 1 januari 2015 vanuit de WWB); 3. Ten aanzien van het eigen vermogen: a. rekening te houden met vermogen boven het bescheiden vrij te laten vermogen, b. maar hierbij alleen te kijken naar bank- en spaartegoeden en c. daarmee het vermogen uit de eigen woning vrijlaten; d. behalve bij leenbijstand waarbij de vermogensgrens wettelijk is vastgelegd. 4. Een tweetal varianten met betrekking tot de inkomensgrens voorleggen. 1
Maatwerkregeling 2014 en 2015, tegemoetkoming koopkracht 2014
3
De twee varianten die ter besluitvorming worden voorgelegd zijn: Variant A: Inkomensgrens 110% van het sociaal minimum Meerinkomen 110%-120% 50% van het inkomen beschouwen als draagkracht >120% 100% van het inkomen zien als draagkracht Variant B: Inkomensgrens Meerinkomen
Hoofdstuk 1
120% van het sociaal minimum 120%-130% 50% van het inkomen beschouwen als draagkracht >130% 100% van het inkomen zien als draagkracht
Wettelijk minimumloon versus sociaal minimum
Vooraf aan de discussie over de drie onderdelen genoemd in de inleiding moet het duidelijk zijn wat we onder het sociaal minimum verstaan. Inkomen op basis van het wettelijk minimum loon geeft onvoldoende nuancering in de verschillende leefvormen waarmee we in de bijstand te maken hebben. Minimum loon voor een alleenstaande is even hoog als het loon bij echtpaar als een van de partners het minimum loon zou verdienen. Dus dit uitgangspunt is lastig te hanteren. Een beter voorstel is om het sociaal minimum te relateren aan de van toepassing zijnde bijstandsnormen die overigens gerelateerd zijn aan het wettelijk minimumloon. Bij de vaststelling van de verordening individuele inkomenstoeslag is ook al tegen dit probleem aangelopen en is dit in deze verordening opgelost door te stellen wat onder de toepasselijke bijstandsnormen wordt verstaan. De verordening individuele inkomenstoeslag hanteert de volgende van toepassing zijnde bijstandsnormen: Gehuwden: Alleenstaande ouder: Vakantietoeslag) Alleenstaande: vakantietoeslag)
norm benoemt in art. 20 onder b van de Participatiewet (exclusief vakantietoeslag) 90% van de norm genoemd in artikel 21 onder b van de Participatiewet (excl. 70% van de norm genoemd in artikel 22 van de Participatiewet (excl.
De individuele inkomenstoeslag heeft alleen betrekking op personen van 21 jaar of ouder en jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd. Bovenstaande bepaling is daarom niet helemaal bruikbaar omdat iedereen vanaf 18 jaar gebruik kan maken van de bijzondere bijstand c.q. minimaregelingen. Voorgesteld wordt om daarom de toepasselijke bijstandsnormen (exclusief misgelopen toeslagen) te hanteren zoals in de participatie wet zijn aangegeven. En dit als uitgangspunt te gebruiken voor niet alleen de bijzondere bijstand maar alle minimaregelingen. Dit bevordert de effectiviteit en wordt willekeur van gebruik van de diverse regelingen voorkomen. Conclusie: Het begrip sociaal minimum relateren aan de van toepassing zijnde bijstandsnormen. Onder toepasselijke bijstandsnormen wordt verstaan : 1. voor gehuwden de gehuwden normen exclusief VT (conform artikel 20 lid 2 onder b ; artikel 21 lid b en artikel 22 onder b van de participatiewet) 2. voor alleenstaande ouder 90 % van de toe te passen gehuwdennorm (conform artikel 20 lid 2 onder b ; artikel 21 lid b en artikel 22 onder b van de participatiewet) 3. voor alleenstaande 70 % van de toe te passen gehuwdennorm (conform artikel 20 lid 2 onder b ; artikel 21 lid b en artikel 22 onder b van 4 de participatiewet).
Hoofdstuk 2
Draagkrachtberekening en de kostendelersnorm
Met ingang van 1 januari 2015 is de participatiewet van kracht en kennen we de kostendelersnorm. Kostendelersnorm (art. 22, lid 1 Participatiewet): Kostendelersnorm geldt voor de persoon die met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft. Uitzonderingen zijn: • • • •
jongeren tot 21 jaar; kamerhuurders met een commercieel contract (en die een commerciële huurprijs betalen); studenten die een opleiding volgen die recht kan geven op studiefinanciering of tegemoetkoming studiekosten; studenten die een Beroeps Begeleidende Leerweg volgen (BBL-studenten).
De ingevoerde kostendelersnorm is mede bepalend voor de hoogte van het bijstandsinkomen en kan daarmee ook van invloed zijn op de draagkrachtberekening bij de bijzondere bijstand en het overige minimabeleid. Het is een bevoegdheid van het college om te bepalen welke deel van de middelen in aanmerking wordt genomen voor de bepaling van de draagkracht van de bijzondere bijstand. Concreet betekent dit, dat het college de keuze heeft om wel of niet rekening te houden met de kostendelersnorm. Beide standpunten zijn goed verdedigbaar en daarom zal het college een bewuste keuze moeten maken ter voorkoming van willekeur. Hieronder zullen kort de twee mogelijkheden worden besproken. 2.1 Geen rekening houden met de kostendelersnorm Het college kan er voor kiezen om uit te gaan van de “gewone” normen zoals bedoeld in artikelen 20, 21 of 22 van de Participatiewet zonder rekening te houden met eventuele kostendelers. De kostendelersnorm zoals bepaald in art 22 a van de Participatiewet wordt dan buiten beschouwing gelaten. Er wordt dan geen rekening gehouden met de kostendelersnorm en de eventuele “kinderkop” van de belastingdienst. Voordelen: 1. Er bestaat alleen recht op bijzondere bijstand als er sprake is van individuele bijzondere noodzakelijke kosten. Deze individuele bijzondere kosten kunnen niet direct of indirect worden afgewenteld op willekeurige derden, met wie wel de algemene kosten kunnen worden gedeeld. Het is daarom goed te verdedigen dat de kostendelersnorm buiten beschouwing wordt gelaten. 2. Sluit aan bij de eerder genomen keuze bij de invoering van de verordening individuele inkomenstoeslag. Hier gaat men uit van de bijstandsnormen (gehuwden, alleenstaande ouder, 90% van de gehuwdennorm en alleenstaande 70% van de bijstandsnorm). 3. Minder uitvoeringskosten en administratieve belasting voor de klant in verband met eenvoudiger uitvoering .
5
Voorbeeld: 4 meerderjarigen delen met elkaar een woning en dus ook de woonkosten ervan. De moeder van een van de bewoners overlijdt en hij is als enig erfgenaam verantwoordelijk voor de kosten van de uitvaart. Deze kosten komen volledig voor zijn rekening en moeten dus voor 100% uit zijn inkomen worden voldaan. Het is dan alleszins verdedigbaar dat de kostendelersnorm buiten beschouwing wordt gelaten. Nadelen: 1. De invoering van de kostendelersnorm heeft een aantal redenen, te weten: - De methodiek van toeslagen zoals we kenden sloot onvoldoende aan op het voordeel uit het met anderen samenwonen in een woning (zoals in het bovenstaande voorbeeld is bij bijzondere kosten vaker dan bij de uitkering voor levensonderhoud sprake van uitgaven die meer specifiek zijn toe te rekenen naar 1 individu) - Er moet geen voordeel ontstaan uit de stapeling van uitkeringen - Meer prikkel om aan de slag te gaan. Dit betreft enkel het deel van de klanten die aangewezen zijn op werk. Dus bijvoorbeeld niet de arbeidsongeschikten en ouderen. Wanneer we bij de berekening van de draagkracht van de bijzondere bijstand geen rekening houden met de kostendelersnorm doen we bovenstaande invoeringsreden ten aanzien van de bijzondere noodzakelijke kosten van bestaan geen goed. 2. De bijzondere kosten komen volledig voor rekening van de cliënt, maar het is en blijft een feit dat zijn algemene kosten lager zijn, omdat hij deze kan delen. Wanneer men de kostendelersnorm niet toepast wordt hieraan voorbij gegaan (voor de uitkeringsgerechtigden, die een uitkering voor levensonderhoud ontvangt wordt de kostendelersnorm wél op de periodieke uitkering toegepast). 2.2 Kostendelersnorm toepassen Het college kan ook bepalen dat er ook bij de draagkrachtberekening voor de bijzondere bijstand wel rekening gehouden wordt met de kostendelersnorm ( in lijn met de nieuwe participatiewet). Maar ook dit heeft voor- en nadelen. Voordelen: Zie nadelen genoemd bij 2.1. Nadelen: 1. Kost uitvoering veel werk en tijd (rekening houden met extra Fte) voor vaak relatief beperkte kosten, met als gevolg dat dat deel van de uitvoeringskosten niet aan de minima ten goede kan komen. 2. De uitvoeringskosten zullen stijgen (meer inzet Fte) 3. Kan ook een administratieve lastenverzwaring betekenen voor de klant, gezien de complexiteit van de draagkrachtberekening en de daarvoor benodigde bewijsstukken met name als het om niet uitkeringsgerechtigden gaat. 4. Kan leiden tot willekeur, sluit niet aan bij bijvoorbeeld de systematiek van de Individuele inkomenstoeslag. 5. Kan tot meer verwarring leiden bij de burger wat ook weer kan leiden tot meer bezwaarschriften, meer aanvragen en meer informatiebehoefte c.q. uitvoeringskosten . Gezien het bovenstaande komen we tot de volgende conclusie. Conclusie: Bij de berekening van de draagkracht bijzondere bijstand geen rekening houden met de kostendelersnorm. Met als voornaamste reden dat toepassing van de kostendelersnorm niet aansluit bij 6 de noodzakelijke bijzonder kosten van een individuele inwoner. Verder is ook van belang de kosten en effectiviteit van de uitvoering. Waarmee de middelen zoveel als mogelijk bij de minima terechtkomt. Verder sluit dit aan bij eerder ingenomen standpunt zoals bij de individuele inkomenstoeslag.
Hoofdstuk 3
Draagkrachtberekening en het eigen vermogen
Voor de verlening van de bijzondere bijstand zijn er vermogensgrenzen opgenomen in de participatiewet. Voor de bijzondere bijstand en de minimaregelingen kan het college besluiten rekening te houden met het eigen vermogen van de aanvrager. Het eigen vermogen betreft eventueel ook de overwaarde in de eigen woning. Er zijn diverse varianten mogelijk. Hieronder schematisch een overzicht van de Peelgemeenten en hoe ze momenteel omgaan met vermogen. Asten
Deurne Gemert Bakel Helmond Laarbeek
Someren
Zie Deurne, Gemert Bakel en Helmond. Uitzondering: Vermogen eigen woning telt alleen mee als de kosten bijzondere bijstand per jaar hoger zijn dan 1 maal de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm per maand. Eigen vermogen wordt wel meegenomen, inclusief de overwaarde eigen woning2. Bij verstrekking leenbijstand wordt ook het (bescheiden) vermogen3 100% meegenomen Zie Deurne, Gemert Bakel en Helmond. Uitzondering: Vermogen eigen woning telt alleen mee als de kosten bijzondere bijstand hoger zijn dan 1 maal het wettelijk minimumloon. Zie Deurne, Gemert Bakel en Helmond. Uitzondering bij draagkrachtbepaling voor duurzame gebruiksgoederen waar het reserveringsbegrip van toepassing is. En leenbijstand wordt niet apart genoemd waarvoor het vermogen 100% wordt meegenomen. Vermogen eigen woning zie Asten en Laarbeek.
De verschillen tussen de onderlinge gemeenten zijn beperkt en betreffen de draagkrachtberekening en hoe om te gaan met het vermogen. De verschillen zijn met name: - Hoe om te gaan met vermogen en het verstrekken van leenbijstand of duurzame gebruiksgoederen; - Hoe om te gaan met bijzondere bijstand en het hebben van een eigen woning (hoogte kosten bijzondere bijstand zijn bepalend of het vermogen uit een eigen woning wel of niet wordt meegenomen). Essentiele vraag hierbij is hoe vaak het daadwerkelijk voorkomt dat het hebben van eigen vermogen leidt tot een afwijzing van de aanvraag bijzondere bijstand. In de praktijk kost de berekening van de draagkracht op grond van vermogen veel werk en het resultaat is dat er in de meeste gevallen geen sprake is van vermogen. Voor een aanvraag dient uitvraag van vermogen te gebeuren, waarna afhankelijk van aanwezig vermogen (diverse) bewijsstukken overgelegd en gecontroleerd moeten worden. In een zeer beperkt aantal gevallen zal er sprake zijn van vermogen boven het bescheiden vermogen, waarna een afwijzing volgt. In den lande ziet men dan ook steeds vaker dat bij de berekening van de bijzondere bijstand en het minimabeleid niet meer gekeken wordt naar het eigen vermogen. De uitvoeringskosten zijn veelal hoger dan het resultaat (de te verlenen bijzondere bijstand). 2 3
Extra vrijlating €49.700 Vrijlating bescheiden vermogen alleenstaande € 5.850 en alleenstaande ouder en gehuwden € 11.700.
7
Een kanttekening die we hierbij kunnen noemen is: dat bij goede voorlichting mensen met een vermogen geen aanvraag zullen indienen dus dan zijn de uitvoeringskosten beperkt. In de Peel 6.1 zijn er vorig jaar naar schatting ca. 25 aanvragen afgewezen op grond van het hebben van eigen vermogen (dit geldt voor Gemert-Bakel, Helmond en Deurne). Er zijn in totaal 2645 aanvragen geweest, aantal afwijzingen op grond van het hebben van eigen vermogen is slechts 1% van het totaal. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat we niet weten welke inkomensbron de aanvragers hadden. Wanneer men een bijstandsuitkering had dan is de inkomenstoets niet opnieuw uitgevoerd. Het wordt niet reëel geacht om het eigen vermogen geheel buiten beschouwing te laten. Echter is het gezien het resultaat ook niet wenselijk om mede gelet op het streven naar deregulering een uitgebreide vermogenstoets uit te voeren. Voorgesteld wordt daarom om alleen rekening te houden met het vrij te laten vermogen in de vorm van spaar- en banktegoeden. Het in aanmerking te nemen vermogen wat boven het vrij te laten vermogen komt wordt volledig meegenomen als zijnde draagkracht. Eigen Woning Naast de vraag hoe om te gaan met het eigen vermogen, moet er ook bekeken worden hoe om te gaan met het hebben van een eigen woning. Er zijn 2 keuzes: 1. Vermogen in eigen woning volledig buiten beschouwing laten. 2. Het vermogen in eigen woning buiten beschouwing laten als de bijzondere bijstand op jaarbasis niet hoger is dan de gehuwden norm van 21 jaar of ouder. Is de bijzondere bijstand wel hoger dan in de vorm van een geldlening verstrekken of zelfs een krediethypotheek vestigen. Tijdens recente opiniërende bijeenkomsten met raadscommissies bij verschillende Peelgemeenten is gebleken dat men het hebben van een eigen woning niet meer wil laten meetellen bij de berekening van het eigen vermogen. De voornaamste reden hiervoor is dat het weinig voorkomt en de uitvoeringskosten vaak veelal hoger zijn dan het resultaat. De opgestelde varianten zijn gebaseerd op het gegeven dat bij het bepalen van het eigen vermogen alleen nog gekeken wordt naar spaar- en banktegoeden. Het vermogen hoger dan het vrij te laten vermogen wordt dan volledig als draagkracht gezien. Verder wordt het vermogen uit eigen woning ook niet meegenomen bij de vermogensbepaling. Dit gezien de hoge uitvoeringskosten afgezet tegen het resultaat. Daarnaast is het ook een stuk klantvriendelijker omdat de aanlevering van stukken minder zal worden (deregulering).
Conclusie: Bij de berekening van de draagkracht alleen rekening houden met het eigen vermogen in de vorm van bank- en spaartegoeden en voor zover dit boven het vrij te laten vermogen komt dit geheel als draagkracht meenemen ( behalve voor leenbijstand (wettelijke verplichting)). Het vermogen uit eigen woning bij de draagkrachtberekening buiten beschouwing laten.
8
Hoofdstuk 4
Welke inkomensgrens (of grenzen) toepassen?
Voor de draagkrachtberekening is verder het bepalen van de toe te passen inkomensgrens van belang. Hiermee wordt invulling gegeven aan: a. welk deel van het inkomen is ‘draagkrachtloos’ (100% kostenvergoeding) ; b. inzet (deel) meerinkomen > inkomensgrens (zgn staffelmethode); c. uitzondering kosten waarvoor het inkomen voor 100% als draagkracht moet worden aangewend. Met andere woorden tot welk inkomen komt men voor een volledige vergoeding voor bijzondere bijstand in aanmerking (a). Daarnaast kan men ook bepalen in hoeverre men via de staffelmethode in aanmerking komt voor bijzondere bijstand wanneer men meer inkomen heeft dan de vastgestelde inkomensgrens (b).Tevens wordt hiermee bepaalt dat voor kosten als woonkostentoeslag, leenbijstand, aanvulling op de uitkeringsnorm voor zelfstandig wonende jongeren (18 t/m 21) en de premie voor de ziektekostenverzekering het inkomen boven de bijstandsnorm volledig moet worden aangewend (c). Hieronder is schematisch weergeven welke inkomensgrenzen momenteel in de peelregio worden gehanteerd. a 110% b Draagkracht uit het meerinkomen: - 10% van de eerste €150 Asten - 50% van de volgende € 200 (tot € 350) - 100% van het meerdere (>€ 350) c Uitzondering hetzelfde als bij gemeenten Deurne, Gemert-Bakel en Helmond a 110% b Draagkracht uit het meerinkomen: 110%-120% 50% van het inkomen boven 110% wordt gezien als draagkracht Deurne, >120% 100% van het inkomen boven 120% wordt gezien als draagkracht Gemertc Uitzondering 100% draagkracht bij: Bakel en - Woonkostentoeslag Helmond - Leenbijstand - Kosten van jongeren tussen 18 en 20 jaar die zelfstandig wonen a b Laarbeek
Someren
115% Draagkracht uit het meerinkomen: - 10% van de eerste € 70 - 35% van de volgende € 90 (tot € 160) - 50% van € 160 tot € 340 100% van het meerdere vanaf € 340 A 110% B Zie Asten c Zie Asten, Deurne, Gemert Bakel en Helmond
Momenteel worden nagenoeg dezelfde percentages gebruikt voor wat betreft de inkomensgrenzen, alleen de gemeente Laarbeek vormt hierop een uitzondering. Zij hanteren een inkomensgrens van 115%. De verschillen zitten met name in de wijze waarop de staffelmethode is opgesteld, verschillend gebruik van alleen percentages en/of percentages in combinatie met bedragen. In de
9
draagkrachtberekeningen zoals die nu gelden is de draagkracht bij toepassing percentages in combinatie met getallen lager dan de andere methode. Geadviseerd wordt om voor de methode alleen percentages te kiezen. Voor gemeenten die een relatief gunstige staffelmethode kennen, kan het ophogen van de inkomensgrenzen de negatieve effecten van de versobering van de staffelmethode compenseren. Het ophogen van de inkomensgrenzen en de wijziging van de staffelmethode heeft voor de gemeenten uiteraard financieel gezien meer dan wel minder gevolgen. De omvang van de financiële effecten hangt af van het huidige beleid en de gemaakte keuze. De doelgroep kan groter worden en daarmee zal dan ook het aantal aanvragen stijgen (zie bijlage 1 voor een overzicht). Waarbij in voorgaande hoofdstukken een duidelijke conclusie is getrokken waarom wel of niet voor het één of de ander is gekozen, ligt dit voor het bepalen van de inkomensgrenzen niet zo voor de hand. Het voorstel is om een variant A en B ter besluitvorming voor te leggen uitgaande van twee verschillende inkomensgrenzen, namelijk 110% en 120%. Voor wat betreft de draagkracht in het meerinkomen werken we met percentages en niet meer met absolute getallen. En wordt er slechts gekozen voor 1 stap (zie rekenvoorbeeld hieronder). Hiervoor wordt gekozen omdat er dan efficiënt ingesprongen wordt bij eventuele norm wijzigingen en we niet bij elke norm wijziging opnieuw de draagkrachtberekening moeten aanpassen. Bovendien wordt door de vereenvoudiging van de staffelmethode de kans op het maken van fouten kleiner en is dit begrijpelijker voor de klant. Rekenvoorbeelden variant A en B: Variant A: Inkomensgrens Meerinkomen
110% van het sociaal minimum 110%-120% 50% van het inkomen als draagkracht beschouwd >120% 100% van het inkomen wordt als draagkracht gezien
Bijvoorbeeld: Inkomen hoger dan 120% (gehuwden) Netto inkomen per maand Inkomen 120% 50% van het inkomen tussen 110-120% Inkomen 110% Draagkracht per maand Variant B: Inkomensgrens Meerinkomen
Draagkracht € 1.750 € 1.564,79 € 1.434,39
€ 185,21 € 65,20 € 250,41
120% van het sociaal minimum 120-130% 50% van het inkomen als draagkracht beschouwd >130% 100% van het inkomen als draagkracht gezien
Bijvoorbeeld: Inkomen hoger dan 130% (gehuwden) Netto inkomen per maand Inkomen 130% 50% van het inkomen tussen 120-130% Inkomen 120% Draagkracht per maand
Draagkracht € 1.750 € 1.695,19 € 1.564,79
10
€ 54,81 € 65,20 € 120,01
4.1 Inkomensgrens 110% Variant A, is de werkwijze die momenteel gehanteerd in de gemeenten Helmond, Deurne en GemertBakel. Deze variant wijkt daarnaast ook niet veel af van de werkwijze die gehanteerd wordt in de overige gemeenten met dien verstande dat alleen de gemeente Laarbeek een andere inkomensgrens en systematiek hanteert. Voordelen: 1. Deze systematiek wordt al gehanteerd in een aantal gemeenten. De inkomensgrens van 110% sluit ook aan bij 5 gemeenten van de Peelregio. 2. De uitvoeringskosten zijn relatief laag. Nadelen: 1. Deze inkomensgrens sluit niet aan bij die van de collectieve ziektekostenverzekering. Hiermee wordt dus een ongewenst verschil gecreëerd binnen de verschillende inkomensondersteunende regelingen voor minima. 2. De doelgroep die je bereikt is in verhouding klein. 4.2 Inkomensgrens 120% Variant B, betekent voor alle gemeenten een verruiming van de doelgroep. Voordelen: 1. Je bereikt bij deze inkomensgrens een grotere doelgroep. 2. Voor gemeenten die een relatief gunstige staffelmethode kennen, kan het ophogen van de inkomensgrenzen de negatieve effecten van de versobering van de staffelmethode compenseren. Nadeel: 1. De kosten voor het minimabeleid zullen stijgen, de doelgroep die je hiermee bereikt zal groter zijn (gemiddelde stijging van doelgroep van het aantal huishoudens is 4% (aantal tov totale bevolking) t.o.v. inkomensgrens 110%, zie bijlage 1). Uiteraard is het ook nog een optie om beide varianten in te voeren echter gezien het feit dat er gestreefd wordt naar een uniforme en efficiënte werkwijze van de uitvoeringsorganisatie van Peel 6.1 is dit niet wenselijk. Een totaal overzicht van de kosten per inkomensgrens per gemeente gebaseerd op de begroting 2015 is opgenomen in bijlage 1.
Conclusie: Gezamenlijk een keuze te maken uit onderstaande varianten en wanneer dit onvoldoende tegemoetkomt aan de wensen van de afzonderlijke gemeenten beide varianten in te voeren.
11
12
Bijlage 1:
kostenraming programmakosten wijziging draagkracht Asten
gemeenten
GemertBakel
Deurne
aantal huishoudens %*
uitgaven BB aantal huidig beleid huishoudens %
Helmond
uitgaven BB aantal huidig beleid huishoudens %
Laarbeek
uitgaven BB aantal huidig beleid huishoudens %
Someren
uitgaven BB aantal huidig beleid huishoudens %
uitgaven BB aantal huidig beleid huishoudens %
uitgaven BB huidig beleid
Inkomensnormen bedragen 100% gehuwden
€ 1.303,99
alleenst. Ouder
€ 1.173,59
alleenst
360
5,25
650
5,03
360
5,54
3200
8,31
5300
13,8
450
4,98
430
5,57
780
8,6
720
9,3
€ 912,79 € 307.606,00 110%
gehuwden
€ 1.434,39
alleenst. Ouder
€ 1.290,95
alleenst
€ 1.004,07
620
9
€ 86.750
8,4
1090
€ 139,92
€ 385.000
1170
9,8
€ 353,21
€ 289.462 € 247,40
€ 1.620.000
€ 202.500
€ 305,66
€ 281,25
115% gehuwden
€ 1.499,59
alleenst. Ouder
€ 1.349,63
alleenst
€ 1.049,71
750
10,9
1320
10,2
1380
11,6
6190
16,1
930
10,3
€ 64.000,00
900
11,6
1070
13,8
€ 68,82 120% gehuwden
€ 1.564,79
alleenst. Ouder
€ 1.408,31
alleenst
€ 1.095,35
900
13,1
Verschil / meerkosten bij gelijkblijvende deelnamegraad** Verschil / meerkosten 25% bij lagere deelnamegraad
€ 126.269
1590
12,3
€ 563.750
1620
13,6
€ 401.702
6930
18
€ 2.113.043
1110
12,3
€ 76.427
€ 300.484
€ 39.519
€ 178.750
€ 112.240
€ 493.043
€ 12.427
€ 97.984
€ 9.880
€ 44.688
€ 28.060
€ 123.261
€ 3.107
€ 24.496
bron minimascan Stimulansz
*% va n het tota a l a a nta l hui s houdens pe r gemee nte **i n de kos tenra mi ng zi jn 2 mogel i jke s cena ri o's voor mee rkos te n opgenomen. De ophogi ng va n de i nkome ns gre ns ka n e ffe ct hebben op de dee l na me gra a d. I mmers de doel groep be tre ft ook burge rs me t mee r fi na nci e l e a rms l a g i n hun i nkomen, di e va ke r a fzi en va n het gebrui k va n de bi jzonde re bi js ta nd en ze l f i n de kos ten voorzi en. De kos te n bi j gel i jkbl i jvende de el na megra a d (zel fde a a nta l gebrui ke rs ) bi jzonde re bi js ta nd a l s op di t moment a l s ma xi mum va ri a nt. De kos te n bi j a fl ope nde dee l na me gra a d, wa a rbi j mi nder i nwoners ui t de doe l groep tot 120% ge brui k ma ke n va n de bi jzondere bi js ta nd. l a nde l i jke e rva ri ngs gegeve ns ge ve n a a n da t di t s l echts l e i dt tot me erkos te n va n 25%. Let wel: I n di t s chema i s a l l e en ui tge ga a n va n de effecten a l s gevol g va n wi jzi gi ng va n de i nkomens grenze n. De e ffe cte n va n de wi jzi gi ng va n de vermoge ns va s ts te l l i ng en de -ui tge bre i de- s ta ffe l me thode di e s ommi ge ge me enten ke nnen, i s ni e t me ege nome n i n de kos te nra mi ng va n de mee rkos te n. Reden i s da t de be nodi gde ke ngeta l l e n hi e rvoor ontbre ke n. Ge me enten di e nu e en ui tge bre i de s ta ffel methode ke nne n wa a rmee re l a ti ef ee n grote doel groep wordt be re i kt ka n he t voorl i gge nde voors te l , onda nks da t me n ki e s t voor e e n i nkomens grens va n 120%, e en be zui ni gi ng opl e ve ren i n pl a a ts va n bovenge noe mde me erkos ten. Ee n s ti jgi ng va n het a a nta l a a nvra gen za l ook e en s ti jgi ng va n de ui tvoeri ngs kos te n me t zi ch me ebrenge n. De s ti jgi ng ka n zowe l he t gevol g zi jn va n de voorge s te l de bel e i ds wi jzi gi ng, ma a r ka n ook het gevol g zi jn va n di vers e ma a ts cha ppel i jke ontwi kke l i nge n op a ndere te rre i ne n di e he t be roep op de i nkome ns ondes teuni ng doe n toenemen.
13
14
15