Handreiking Brandveiligheid Kampeerterreinen
Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding
Handreiking Brandveiligheid Kampeerterreinen
Deze publicatie is een uitgave van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR). Aan de totstandkoming van deze uitgave is de uiterste zorg besteed. Voor informatie die desondanks onvolledig of onjuist is opgenomen, aanvaarden auteur(s), redactie en uitgever geen aansprakelijkheid. Voor eventuele verbeteringen van de opgenomen gegevens houden zij zich graag aanbevolen. Samenstelling: Projectgroep Brandveiligheid Kampeerterreinen onder verantwoordelijkheid van het LNB (Landelijke Netwerk Brandpreventie): - Bert Weststrate, Regionale Brandweer Zeeland - Joost Ebus, Hulpverlening Gelderland Midden - Henk Jongen, Hulpverlening Gelderland Midden - Robert Arends, Hulpverleningsdienst Regio Twente - Tatiana Robben, Brandweer Midden en West Brabant Eindredactie: NVBR Opmaak en drukwerk: Drukkerij Roos en Roos, Arnhem Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopiëren, opnamen of enige andere manier, zonder schriftelijke toestemming van de NVBR. © NVBR, januari 2007 Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) Postbus 7010 6801 HA Arnhem (026) 355 24 55 www.nvbr.nl
INHOUD Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1. Algemeen 1.2. Doelstelling 1.3. Totstandkoming 1.4. Leeswijzer
5 5 5 6 6
Hoofdstuk 2 Wettelijk kader 2.1. Inleiding 2.2. Wet Ruimtelijke Ordening 2.3. Wet op de Openluchtrecreatie 2.4. Brandweerwet 1985, brandbeveiligingsverordening, verordening brandveiligheid en hulpverlening 2.5. Woningwet, Bouwbesluit, Bouwverordening 2.6. Wet Milieubeheer 2.7. Verwevenheid regelgeving brandveiligheid 2.8. Handreiking als oplossing
7 7 7 8 9 10 11 12 14
Hoofdstuk 3 Implementatie 3.1. Verankering brandveiligheidsvoorschriften 3.2. Aanbevelingen
15 15 17
Hoofdstuk 4 Brandbeveiligingsconcept 4.1. Integrale benadering van brandveiligheid 4.2. Toepassingsgebied 4.3. Uitgangspunten brandveiligheid kampeerterreinen 4.4. Analyse brandveiligheid kampeerterreinen 4.5. Doelstellingen 4.6. Beheersbaarheid van brand
19 19 19 21 21 25 31
3
Hoofdstuk 5 Maatregelen brandveiligheid kampeerterreinen 5.1. Het voorkomen en beperken van (uitbreiding van) brand 5.2. Het zo snel mogelijk ontdekken van brand 5.3. Het zo snel en adequaat mogelijk alarmeren van bedrijfshulpverleners/derden 5.4. Het tijdig ontruimen 5.5. Het blussen van een beginnende brand door bedrijfshulpverleners / personeel 5.6. Het zo snel mogelijk melden van brand aan de alarmcentrale van de brandweer 5.7. Het zo snel mogelijk opkomen van de brandweer 5.8. Het zo snel en adequaat mogelijk inzetten van de brandweer 5.9. Het zo snel en adequaat mogelijk in veiligheid brengen van personen 5.10. Het zo snel en adequaat mogelijk blussen van de brand 5.11. Het zo snel en adequaat mogelijk voorzien in nazorg 5.12. Aanvullende voorzieningen
35 35 36 36 36 36 37 37 37 37 37 38 38
Bijlage 1 Definities
39
Bijlage 2 Brandveiligheidsvoorschriften
43
Bijlage 3 Toelichting op brandveiligheidvoorschriften
49
Bijlage 4 Vuurbelasting tourcaravan
59
Bijlage 5 Toekomstige wetswijzigingen
4
61
Hoofdstuk 1
Inleiding Het toerisme is van grote betekenis voor de Nederlandse economie. Het toerisme in Nederland heeft jaarlijks een grote omzet en zorgt voor de werkgelegenheid van vele duizenden personen. Het totale aantal toeristische overnachtingen lag in 2004 op ruim 52,5 miljoen1. Wie in Nederland wil kamperen, kan kiezen uit ruim 2.300 kampeerterreinen met een totale capaciteit van 722.000 slaapplaatsen2. Vooral de provincies Gelderland, Overijssel, Brabant en Zeeland (resp. 458, 310, 280 en 263 kampeerterreinen, 2004, CBS) hebben vanwege de daar aanwezige natuur en/of cultuur grote aantrekkingskracht op zowel Nederlanders als mensen van buiten Nederland. Dit vertaalt zich in het aantal recreatieve voorzieningen waaronder kampeerterreinen.
1.2. Doelstelling Op het gebied van brandveiligheidsvoorschriften voor kampeerterreinen is in Nederland weinig beschreven. Een belangrijke reden daarvan is het feit dat er op dit moment geen uniforme wetgeving voor handen is, waarin de brandveiligheidsvoorschriften zijn opgenomen waaraan nieuwe of bestaande kampeerterreinen dienen te voldoen. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld bouwwerken waarbij in het Bouwbesluit zeer gedetailleerd is weergegeven waaraan het bouwwerk dient te voldoen. Bovendien zijn de voorschriften ten aanzien van de brandveiligheid in verschillende rechtsgebieden ondergebracht. Door het gebrek aan landelijk vastgestelde regels evenals de versnippering van de brandveiligheidsvoorschriften is het voor exploitanten van kampeerterreinen niet altijd duidelijk hoe een en ander geregeld is én kunnen de voorschriften van gemeente tot gemeente verschillen. Deze handreiking heeft in eerste instantie tot doel brandveiligheidsvoorschriften voor bestaande en nieuwe kampeerterreinen nader te specificeren. De leemte in het ontbreken van specifieke brandveiligheidsvoorschriften voor kampeerterreinen wordt met deze handreiking ondervangen. De basis voor deze voorschriften is gelegd met het opstellen van een brandbeveiligingsconcept, dat uitgaat van een integrale benadering van de brandveiligheid. Bovendien heeft deze handreiking tot doel om alle voorschriften die vanuit verschillende wet- en regelgeving betrekking hebben op kampeerterreinen in één document op te nemen. Deze opsomming kan logischerwijs niet limitatief zijn omdat iedere gemeente bij een specifieke situatie specifieke voorschriften kan opnemen, maar deze uiteenzetting geeft wel een beter inzicht in de voorwaarden ten aanzien van brandveiligheid. Bovendien wordt, door het opstellen van deze handreiking op nationaal niveau, gestreefd om de brandveiligheidsvoorschriften tussen gemeenten onderling op elkaar af te stemmen.
1
CBS, Statline, Gasten en overnachtingen naar land van herkomst, 2004
2
CBS Statline, Accommodaties en slaapplaatsen naar logiesvorm; regionale gegevens, dec. 2004.
5
HOOFDSTUK 1
1.3. Totstandkoming Deze handreiking is opgesteld door een projectgroep, samengesteld uit preventiedeskundigen van diverse regionale brandweren, onder verantwoordelijkheid van het LNB (Landelijke Netwerk Brandpreventie) van de Nederlandse Vereniging voor Rampenbestrijding en Brandweerzorg (NVBR). De projectgroep heeft daarbij dankbaar gebruik gemaakt van de Handreiking Brandveiligheid Kampeerterreinen die is opgesteld door de Regionale Brandweer Zeeland. Deze handreiking is tot stand gekomen in overleg met de RECRON. Afstemming betreffende de voorliggende handreiking heeft plaatsgevonden met: - RECRON (Vereniging van Recreatieondernemers Nederland); - SVR (Stichting Vrije Recreatie); - VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten); - ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties; - ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu; - ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Bij de totstandkoming van dit beleid is bovendien rekening gehouden met de haalbaarheid van de opgenomen voorwaarden. De geformuleerde voorwaarden vormen gecombineerd een minimumniveau van brandveiligheid. Exploitanten van kampeerterreinen zijn vrij om aanvullende brandveiligheidsvoorzieningen te treffen.
1.4. Leeswijzer In hoofdstuk 2 wordt het wettelijke kader beschreven. Daarin wordt duidelijk hoe verweven de wet- en regelgeving met betrekking tot de brandveiligheid van kampeerterreinen is. De handreiking beoogt een oplossing te bieden, waarmee binnen het wettelijke kader de brandveiligheid van kampeerterreinen kan worden geborgd. Vervolgens biedt hoofdstuk 3 zicht op de wijze waarop de brandveiligheidsvoorschriften voor kampeerterreinen in lokale regelgeving kunnen worden geïmplementeerd. Hoofdstuk 4 geeft de integrale benadering van brandveiligheid op kampeerterreinen vanuit een brandbeveiligingsconcept. De basis hiervoor vormt de analyse van de brandveiligheid kampeerterreinen. Het brandbeveiligingsconcept biedt het kader voor de brandbeveiligingsmaatregelen en - voorzieningen. In hoofdstuk 5 worden de maatregelen gepresenteerd die nodig zijn om de doelstellingen te bereiken die voortvloeien uit het brandbeveiligingsconcept. Deze maatregelen zijn in detail uitgewerkt in bijlage 2, de brandveiligheidsvoorschriften. In deze handreiking wordt veelvuldig inhoudelijk ingegaan op voorschriften uit gemeentelijke verordeningen. Deze verordeningen worden door de gemeenteraad vastgesteld en kunnen daardoor per gemeente van inhoud verschillen. Het is dus mogelijk dat bepaalde voorschriften niet in een verordening van een gemeente zijn opgenomen.
6
Hoofdstuk 2
Wettelijk kader 2.1. Inleiding Om een goed beeld te krijgen van de brandveiligheidsvoorschriften die voor kampeerterreinen kunnen worden gesteld, is de wet- en regelgeving ten aanzien van kampeerterreinen bestudeerd. Hierna worden daarom de Wet Ruimtelijke Ordening, Wet op de openluchtrecreatie, de Brandweerwet 1985 (Brandbeveiligingsverordening), de Woningwet (Bouwbesluit en Bouwverordening) en de Wet milieubeheer beknopt uiteengezet. In deze uiteenlopende wet- en regelgeving worden voorschriften gesteld ten aanzien van brandveiligheid. Het aspect brandveiligheid is niet in één regeling vervat, maar is in verschillende wetten, besluiten en vergunningen geregeld. Zo worden de eisen voor het brandveilig bouwen van een bouwwerk in het Bouwbesluit geregeld, het brandveilig gebruiken van inrichtingen en terreinen evenals de bereikbaarheid van het terrein in de Brandbeveiligingsverordening, het brandveilig gebruiken van bouwwerken in de Bouwverordening (gebruiksvergunning) en brandveiligheid en de gevolgen voor het milieu in de Wet milieubeheer. Het is niet altijd duidelijk waarin wat is geregeld, laat staan hoe deze verschillende wetten en besluiten verweven zijn. Toch is afstemming tussen de voorschriften van de afzonderlijke wet- en regelgeving noodzakelijk. Niet alleen voor de exploitant, maar ook voor de toetsende overheid. Daarbij komt dat het stellen van voorschriften evenals de uitvoering van de regels op verschillende niveaus zijn gelegen. In het ene geval worden de regels door het Ministerie opgesteld (zoals het Bouwbesluit) en in andere gevallen door de gemeente (bijvoorbeeld de Bouwverordening). Door deze versnippering is niet altijd voor eenieder duidelijk hoe de brandveiligheid kampeerterreinen geregeld is. Het volgende overzicht beoogt meer duidelijkheid te verschaffen. Daarnaast zijn er door middel van instrumenten die in andere wetten staan ook indirecte mogelijkheden om de veiligheid op kampeerterreinen (mede) te regelen. Ten aanzien van kampeerterreinen is dan het bestemmingsplan op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van belang. Bedacht dient te worden dat er in het kader van de “Andere overheid” belangrijke wetswijzigingen in voorbereiding zijn. Dit betreft enerzijds in het wetgevingsdomein van milieu de bundeling van de algemene milieuregels op basis van artikel 8.40 van de Wet Milieubeheer (de 8.40-AMvB’s) tot één nieuwe AMvB (het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, kortweg Activiteitenbesluit) en anderzijds in de bouwregelgeving de uniformering van het brandveilig gebruik uit de bouwverordeningen tot het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (kortweg Gebruiksbesluit). Aangezien deze wetgeving nog niet is afgerond, is onduidelijk wat dit betekent. In bijlage 5 worden de contouren van deze AMvB’s geschetst op basis van de momenteel voorliggende ontwerpen.
2.2. Wet Ruimtelijke Ordening Het primaat in de ruimtelijke ordening ligt bij de gemeente. Echter het Rijk en de provincie zijn de organen die de kaders stellen waarbinnen de gemeentelijke plannen zich moeten bevinden. De gemeente is bevoegd om beslissingen te nemen over de uitvoering van ruimtelijk beleid.
7
HOOFDSTUK 2
Hierbij dient zij wel rekening te houden met de planologische kernbeslissingen (PKB’s) en streekplannen. Aan de hand van de Wet Ruimtelijke Ordening (WRO) wordt toezicht gehouden op het gemeentelijk planologisch beleid en beschikken de hogere overheden, onder bepaalde omstandigheden, over de mogelijkheid hun eigen verantwoordelijkheid waar te maken tegen de wil van de lagere overheden in. Op grond van de Wet Ruimtelijke Ordening moeten gemeenten bestemmingsplannen vaststellen ter bestemming van gebieden, terreinen en ruimten. Bestemmingsplannen bevatten niet alleen regels over het grondgebruik, maar bijvoorbeeld ook over maximale dichtheid, hoogte en breedte van bouwwerken. Al dit soort aspecten worden opgenomen in de bij het bestemmingsplan behorende planvoorschriften, die juridisch bindend zijn. Alle activiteiten in een bepaald gebied moet voldoen aan het bepaalde in het bestemmingsplan geldend voor dat gebied. Voor een kampeerterrein kan het betekenen dat bijvoorbeeld de maximale dichtheid aan en minimale afstanden tussen (verschillende) kampeermiddelen voorgeschreven zijn. Een exploitant van een kampeerterrein moet zich hier te allen tijde aan houden. Bij iedere bestemming worden voorschriften vermeld. Hoewel deze voorschriften niet snel tot knelpunten zullen leiden, is het toch raadzaam stil te staan bij deze bepalingen. In dichtbebouwde terreinen met een specifiek gebruik zoals kampeerterreinen kunnen hoge dichtheden aan kampeermiddelen en te kleine afstanden tussen de kampeermiddelen onderling en tussen kampeermiddelen en de perceelgrens bereikbaarheidsproblemen opleveren. De tweezijdige bereikbaarheid van de objecten kan daarbij in het geding komen. Naast sociale en recreatieve aspecten kan een indirect gevolg van een toegestane hoge dichtheid aan kampeermiddelen bij brand in of bij een kampeermiddel de verhoogde kans op voortschrijdende brandoverslag en een onbeheersbare brand zijn. De veiligheid van kampeermiddelen kan niet met bestemmingsplanvoorschriften gereguleerd worden, echter wel de ruimtelijke indeling van recreatieve terreinen en dus maximale dichtheden en minimale afstanden ten aanzien van situering van kampeermiddelen.
2.3. Wet op de Openluchtrecreatie Op grond van artikel 8 lid 1 van de Wet op de Openluchtrecreatie (WOR) is het verboden zonder vergunning (kampeerexploitatievergunning) van burgemeester en wethouders een kampeerterrein te houden. In het tweede lid van dit artikel wordt een uitzondering gemaakt op het eerste lid voor wat betreft: het houden van een kampeerterrein voor ten hoogste tien kampeermiddelen3, het houden van een kampeerterrein door een organisatie met een doelstelling van sociale, culturele, educatieve of wetenschappelijke aard ten behoeve van eigen doeleinden of het houden van een natuurkampeerterrein. In artikel 11 van de WOR is de bevoegdheid van burgemeester en wethouders opgenomen om aan de vergunning of ontheffing van deze vergunning voorschriften te verbinden over de soort, het aantal van de op het kampeerterrein toe te laten kampeermiddelen. Op grond van artikel 11 tweede lid kunnen burgemeester en wethouders bovendien in het belang van orde, de rust, de veiligheid, de natuur- en landschapsbelangstelling, de bescherming van het milieu, de hygiëne, en de gezondheid aan de vergunning of de ontheffing beperkingen of voorschriften verbinden. Dit artikel biedt een aanknopingspunt om nadere eisen voor de brandveiligheid op kampeerterreinen 3
8
In afwijking van artikel 8 lid 2 van de Wet op de Openluchtrecreatie, onderdeel a, kunnen burgemeester en wethouders voor ten hoogste de periode van 15 maart tot en met 31 oktober in elk kalenderjaar, het aantal toe te laten kampeermiddelen verhogen tot ten hoogste vijftien.
WETTELIJK KADER
te regelen. In veel gemeenten worden aan de kampeerexploitatievergunning nadere voorschriften verbonden op de hiervoor genoemde aspecten, waaronder de veiligheid. De exploitant dient bij de exploitatie van zijn kampeerterrein aan deze voorschriften te voldoen. In het beleidsprogramma ‘Vitaal en samen’ van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, is opgenomen dat de WOR zal worden ingetrokken. De redenen hiervoor zijn deregulering en het mogelijk maken van regionaal maatwerk. Het wetsvoorstel dat de intrekking van de Wet op de openluchtrecreatie (WOR) regelt is in juni 2005 gepubliceerd. De WOR wordt gefaseerd ingetrokken. Per 1 november 2005 is al een aantal onderdelen van de WOR vervallen, maar de kern van de WOR, het vergunningstelsel voor kamperen blijft tot 1 januari 2008 van kracht, zodat gemeenten voldoende tijd hebben om hun bestemmingsplannen en gemeentelijke verordeningen indien nodig aan te passen. Na 1 januari 2008 kunnen gemeenten zelf bepalen hoe zij het kampeerbeleid vormgeven. Om de overgang soepel te laten verlopen, is een voorlichtingscampagne gehouden door het ministerie van LNV en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) bestaande uit een vijftal regionale voorlichtingsbijeenkomsten en een publicatie in de groene reeks van de VNG getiteld “Het kampeerbeleid na de Wet op de openluchtrecreatie”. Paragraaf 4.4.8 daarvan behandelt de brandveiligheid.
2.4. Brandweerwet 1985, brandbeveiligingsverordening, verordening brandveiligheid en hulpverlening In artikel 12 van de Brandweerwet 1985 staat dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt betreffende het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt, voor zover daarin niet bij of krachtens de Woningwet of enige andere wet is voorzien. Uit dit artikel is de brandbeveiligingsverordening ontstaan. De VNG heeft een modelbrandbeveiligingsverordening opgesteld die in de meeste gemeenten is overgenomen. Deze verordening regelt het brandveilig gebruik van inrichtingen. In de toelichting van de brandbeveiligingsverordening is een omschrijving van het begrip inrichting opgenomen. Hierbij wordt verwezen naar ‘een voor mensen toegankelijke ruimtelijke begrensde plaats’. Een kampeerterrein is te rangschikken onder deze definitie, waardoor, voor het in gebruik hebben van deze inrichting, een gebruiksvergunning noodzakelijk is. Aan deze vergunning kunnen op grond van artikel 2.1.1 van de gemeentelijke brandbeveiligingsverordening voorwaarden worden verbonden in het belang van het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand. Op grond van artikel 2.1.1 van de (model)-brandbeveiligingsverordening is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders een inrichting in gebruik te hebben of houden. De vergunningplicht geldt als aan een of meerdere van onderstaande criteria wordt voldaan4: - meer dan vijftig personen tegelijk aanwezig zullen zijn; - bedrijfsmatig de in artikel 2.2.2 van de brandbeveiligingsverordening bedoelde stoffen zullen worden opgeslagen;
4
Hierbij is uitgegaan van de criteria zoals deze in de modelbrandbeveiligingsverordening van de VNG zijn opgenomen. De brandbeveiligingsverordening wordt per gemeente door de gemeenteraad vastgesteld. Daarbij kunnen afwijkende criteria alsmede andere getallen worden opgenomen.
9
HOOFDSTUK 2
-
aan meer dan tien personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft; aan personen in het kader van de Wet op de bejaardenoorden huisvesting zal worden verschaft; aan meer dan tien personen jonger den twaalf jaar, of aan meer dan tien lichamelijk en/of geestelijk gehandicapte personen dagverblijf zal worden verschaft.
Artikel 1, lid vier van de Brandweerwet 1985 geeft aan dat burgemeester en wethouders tevens verantwoordelijk zijn voor een adequate bluswatervoorziening. Dit is nader uitgewerkt in de (model-) verordening brandveiligheid en hulpverlening, die de gemeenteraad op grond van artikel 2 van de Brandweerwet 1985 dient vast te stellen. De bluswatervoorziening is geregeld in artikel 10 van deze verordening, namelijk burgemeester en wethouders dienen zorg te dragen voor zodanige bluswatervoorzieningen en de bereikbaarheid daarvan, dat de brandbestrijding te allen tijde zoveel mogelijk gewaarborgd is. Bij afwezigheid van een toereikende openbare bluswatervoorziening kan een gemeente op grond van de bouwverordening dan wel de brandbeveiligingsverordening een niet-openbare bluswatervoorziening eisen. De gemeente bepaalt, mede op basis van de lokale situatie, waar de grens ligt tussen de publieke plicht om voor voldoende bluswater te zorgen en de noodzaak voor anderen om dat te doen.
2.5. Woningwet, Bouwbesluit, Bouwverordening Zoals gezien heeft de Brandbeveiligingsverordening betrekking op inrichtingen en niet op bouwwerken. Voor bouwwerken is de Woningwet van toepassing. In de Woningwet is in artikel 2 geregeld dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur uit het oogpunt van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu technische voorschriften worden gegeven betreffende het bouwen van woningen, woonketen, woonwagens, andere gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijde, en de staat van bestaande woningen, woonketen, woonwagens, andere gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijde. Deze voorschriften zijn opgenomen in het Bouwbesluit. In de Woningwet is bovendien in artikel 8 geregeld dat de gemeenteraad een bouwverordening vaststelt die uitsluitend voorschriften behelst die op het volgende betrekking hebben: a. het gebruik van woningen, woonketen, woonwagens, andere gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en standplaatsen; b. het gebruik van open erven en terreinen en de staat, waarin deze zich moeten bevinden; c. het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem; d. het slopen, waaronder begrepen voorschriften betreffende selectief slopen; e. de vorm en de plaatsing van het kenteken van onbewoonbaarverklaring; f. de wijze van inrichting en indiening van een aanvraag om woonvergunning; g. de overdraagbaarheid van een bouwvergunning, een woonvergunning; h. het uitvoeren van bouw- of sloopwerkzaamheden; i. het stilleggen van bouwwerkzaamheden. Onder het hiervoor genoemde punt a. is aangegeven dat in de bouwverordening voorschriften zijn opgenomen betreffende het brandveilig gebruik van het bouwwerk5.
5
10
In Bijlage 5 is een schets opgenomen van het ontwerp Besluit brandveilig gebruik bouwwerken, waarin de regelgeving betreffende het brandveilig gebruik zal worden geüniformeerd.
WETTELIJK KADER
Door de VNG is een modelbouwverordening opgesteld. De gemeente is vrij om te bepalen of zij dit model willen hanteren. In de modelbouwverordening zijn voornamelijk technische eisen en gebruikseisen opgenomen. Dit zijn bijvoorbeeld eisen ten aanzien van een brandmeldinstallatie, een ontruimingsalarminstallatie en het vrijhouden van vluchtwegen. Tevens is in de bouwverordening een stelsel in werking gesteld om controle uit voeren op het brandveilig gebruik van bouwwerken. Op grond van artikel 6.1.1 is voor bepaalde categorieën van bouwwerken een gebruiksvergunning verplicht. De vergunningplicht geldt als aan een of meerdere van onderstaande criteria6 wordt voldaan: a. meer dan vijftig personen tegelijk aanwezig zullen zijn, anders dan in een één- of meergezinshuis; b. bedrijfsmatig de stoffen zullen worden opgeslagen die in de Regeling Bouwbesluit 2003 zijn omschreven als brandbaar, brandbevorderend en bij brand gevaar opleverend; c. aan meer dan tien personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft; d. aan meer dan tien kinderen jonger dan twaalf jaar, of aan meer dan tien lichamelijk en/of geestelijk gehandicapten dagverblijf zal worden verschaft. Gezien het voorgaande zullen bouwwerken op een camping veelal onder de werkingssfeer van artikel 6.1.1 van de bouwverordening vallen. Indien op een kampeerterrein een overdekt zwembad, een recreatievoorziening (café) of een campingwinkel is gelegen, is het goed denkbaar dat daarin meer dan 50 personen aanwezig kunnen zijn. Hierdoor is voor het in gebruik hebben van die bouwwerken een gebruiksvergunning verplicht.
2.6. Wet Milieubeheer De Wet milieubeheer heeft kortweg ’de bescherming van het milieu’ tot doel. Op grond van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is het verboden om zonder een milieuvergunning een inrichting op te richten, te veranderen of de werking daarvan te veranderen en in gebruik te hebben. In deze vergunning worden nadere voorwaarden opgenomen om de bescherming van het milieu te waarborgen. Ook ten aanzien van brandveiligheid kunnen op grond van de Wet milieubeheer nadere regels worden gesteld. Brand in een inrichting heeft immers niet alleen nadelige gevolgen voor de inrichting alleen, maar ook voor de omgeving van de inrichting. In de Wet milieubeheer is niet alleen sprake van vergunningplichtige inrichtingen. In artikel 8:40 van de Wet milieubeheer is opgenomen dat bij algemene maatregel van bestuur voor bepaalde categorieën van inrichtingen regels worden gesteld.
Besluit horeca-, sport-, en recreatie-inrichtingen milieubeheer Voor kampeerterreinen is vooral het Besluit horeca-, sport-, en recreatie-inrichtingen milieubeheer van toepassing. In artikel 1 van dit besluit is de werkingsfeer van dit besluit geregeld. Onder artikel 2.1.a lid 1 wordt aangegeven dat het besluit van toepassing is op inrichtingen waarbij uitsluitend of in hoofdzaak sprake is van een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar of een daaraan verwante inrichting waar tegen vergoeding logies worden verstrekt. Hierdoor zal bijvoorbeeld de kantine van een kampeerterrein onder de werkingssfeer van dit besluit vallen. Verder is in 6
Hierbij is uitgegaan van de criteria zoals deze in de modelbouwverordening van de VNG zijn opgenomen. De bouwverordening wordt per gemeente door de gemeenteraad vastgesteld. Daarbij kunnen afwijkende criteria alsmede andere getallen worden opgenomen.
11
HOOFDSTUK 2
dit zelfde artikel, onder a lid 3, geregeld dat ook inrichtingen waarin “uitsluitend of in hoofdzaak recreatief nachtverblijf wordt geboden in ten hoogste 750 trekkershutten of op kampeerterreinen met een capaciteit van ten hoogste 750 kampeermiddelen” onder de werkingssfeer van dit besluit vallen. Heeft een kampeerterrein een capaciteit van meer dan 750 kampeermiddelen dan is een milieuvergunning noodzakelijk. In artikel 5.1.b van het bedoelde besluit is te lezen dat het bevoegde gezag (gemeente) nadere eisen kan stellen met betrekking tot de aanwezigheid van brandbestrijdingsmiddelen, de veiligheid van toestellen en installaties voor gas of elektriciteit, en de veiligheid van de opslag van stoffen. In paragraaf 1.6 ‘veiligheid’ van het besluit zijn algemene voorschriften aangegeven die in het kader van veiligheid op de meldingsplichtige inrichtingen van toepassing zijn. Door toepassing van de voorschriften uit deze handreiking wordt hierin voorzien. Bovendien is het mogelijk dat op het kampeerterrein een gasflessendepot/opslagplaats is gelegen. Op grond van artikel 3.1.d, lid 1 is het Besluit horeca-, sport-, en recreatie-inrichtingen milieubeheer niet van toepassing op inrichtingen waar meer dan 10 000 kg gevaarlijke stoffen zijn opgeslagen. Als de totale hoeveelheid aan gevaarlijke stoffen meer is dan 10 000 kg, is een milieuvergunning nodig. Voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen is de PGS 15 van toepassing.
Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer In sommige gevallen is voor een kampeerterrein een milieuvergunning nodig omdat op het zelfde terrein een propaantank is gevestigd. Op grond van artikel 2.1 onder h, lid 1 van het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer is voor het bewaren van propaan in bovengrondse reservoirs met een inhoud van ten hoogste 13 m3 geen milieuvergunning nodig. Een melding in het kader van het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer is dan voldoende; is de inhoud groter, dan is wel een milieuvergunning vereist.
2.7. Verwevenheid regelgeving brandveiligheid Uit de voorgaande paragrafen komt duidelijk naar voren dat het aspect brandveiligheid in verschillende wettelijke regelingen is verankerd. In verschillende wetten worden immers vanuit verschillende achtergronden voorschriften opgenomen ten aanzien van brandveiligheid. Ondanks de verschillende invalshoeken raken de voorwaarden ten aanzien van brandveiligheid op enig moment verweven met elkaar.
12
WETTELIJK KADER
Ter verduidelijking, is de volgende tabel met een overzicht van het wettelijk kader opgenomen. Wet
AMvB
Verordening
Vergunning /
Wanneer
Betreft Ruimtelijke
melding Wet
(wijziging)
In beginsel alle
Ruimtelijke
Bestemmingsplan
kampeerterreinen beperkingen t.a.v.
Ordening
in plangebied
inrichting van
> 750
Voorkomen/beperken
kampeerterreinen Wet
Besluit
Milieuvergunning
milieubeheer horeca-,
kampeermiddelen van gevaar, schade,
sport-, en
hinder voor het milieu
recreatie-
en de omgeving
inrichtingen Melding
<= 750
Voorkomen/beperken
kampeermiddelen van gevaar, schade, hinder voor het milieu en de omgeving Besluit
Milieuvergunning
propaan in
Voorkomen/beperken
voorzieningen
bovengrondse
van gevaar, schade,
en installaties
reservoirs > 13 m3 hinder voor het milieu
milieubeheer
en de omgeving Melding
propaan in
Voorkomen/beperken
bovengrondse
van gevaar, schade,
reservoirs < 13 m3 hinder voor het milieu en de omgeving Woningwet
Bouwbesluit
Bouwverordening Bouwvergunning
Bouwen of
Het bouwen van
verbouwen
veilige bouwwerken
bouwwerken Bouwverordening Gebruiksvergunning > 50 personen
Het brandveilig
aanwezig
gebruik van
> 10 personen
bouwwerken
nachtverblijf Brandweerwet
Brandbeveiligings- Gebruiksvergunning > 50 personen
Het brandveilig
1985
verordening
aanwezig
gebruik van
> 10 personen
inrichtingen
nacht-verblijf Verordening
Bluswatertoets
Brandveiligheid
In beginsel alle
Voldoende bluswater
kampeerterreinen
en Hulpverlening Wet op de
Kampeerexploitatie- In beginsel alle
Openlucht-
vergunning
Veiligheid van de
kampeerterreinen aanwezigen
recreatie7
Tabel 1, Wettelijk kader
7
De WOR wordt gefaseerd ingetrokken. Per 1 november 2005 is al een aantal onderdelen van de WOR vervallen, maar de kern van de WOR, het vergunningstelsel voor kamperen blijft tot 1 januari 2008 van kracht.
13
HOOFDSTUK 2
2.8. Handreiking als oplossing Allereerst is bezien of er regelgeving of een vergunningstelsel ontbreekt om de brandveiligheid op kampeerterreinen te waarborgen. Geconcludeerd kan worden dat op dit moment er voldoende mogelijkheden zijn om de verschillende regels te verankeren in bestemmingsplannen of één of meerdere vergunningen. Er bestaan geen duidelijke brandveiligheidsvoorschriften voor het kampeerterrein als geheel. Wat vooral ontbreekt zijn voorschriften gericht op de bereikbaarheid van kampeerterreinen en kampeermiddelen, bluswatervoorzieningen op en bij kampeerterreinen, middelen voor ontdekken van brand en de beheersbaarheid van brand. In bijvoorbeeld artikel 2.2.1 leden 2 en 3 van de brandbeveiligingsverordening wordt gesteld dat een inrichting niet in strijd met de voorschriften uit de Bijlagen 3 en 4 van de bouwverordening mag worden gebruikt. De eisen uit de Bijlagen 3 en 4 hebben echter betrekking op (inrichting van) bouwwerken en installatietechnische voorzieningen. Ze zijn met andere woorden niet toegespitst op kampeerterreinen. Doordat voldoende bestuurlijke instrumenten bestaan om regels aan (exploitanten en gebruikers van) kampeerterreinen op te leggen, is niet zozeer de nadruk gelegd op het veranderen van deze instrumenten of het ontwerpen van nieuwe instrumenten, maar op de vraag: wat maakt een kampeerterrein met zijn kampeermiddelen brandveilig en welk instrument moet gehanteerd worden om dit zo nodig af te dwingen? Aan welke complete set voorschriften moet een kampeerterrein voldoen om een minimaal aanvaardbaar niveau van brandveiligheid te bezitten? Hiervoor is deze handreiking opgesteld. Deze kan als hulpmiddel ter nadere invulling van het lokale kampeerbeleid. De brandveiligheidsvoorschriften kunnen in de geëigende vergunningen worden opgenomen. Wat geëigende vergunningen zijn zal in het volgende hoofdstuk worden uiteengezet.
14
Hoofdstuk 3
Implementatie 3.1. Verankering brandveiligheidsvoorschriften Nu duidelijk is geworden dat op onderdelen voorschriften ontbreken, is onderzocht in welke verordening of vergunning de aanvullende brandveiligheidsvoorschriften ten aanzien van het kampeerterrein kunnen worden opgenomen. Wanneer een keuze is gemaakt over het onderbrengen van de brandveiligheidsvoorschriften, zullen in ieder afzonderlijk wetregime de aanvullende brandveiligheidvoorschriften moeten worden aangegeven. Het is immers ondenkbaar dat het mogelijk is om nadere eisen te stellen zonder dat deze door de gezaghebbende besturen zijn vastgesteld. Iedere gemeente is autonoom op het gebied van de lokale regelgeving, voor zover daaraan door de rijksoverheid of het provinciale bestuur geen beperkingen zijn gesteld. Zo moet een gemeentelijke brandbeveiligingsverordening aan de daaraan in de Brandweerwet 1985 gestelde eisen voldoen. Dus mag deze onder meer geen betrekking hebben op bouwwerken in de zin van de Woningwet. Dit betekent dat elke gemeente binnen deze geboden ruimte zelf kan bepalen hoe de brandveiligheidsvoorschriften in de lokale regelgeving een plaats krijgen.
3.1.1 Bestemmingsplan Het is mogelijk om het ruimtelijke gebruik vanwege kampeeractiviteiten bij wijziging van het bestemmingsplan te reguleren. Bijkomend voordeel ten aanzien van veiligheid kan daarbij zijn dat brandoverslag tussen kampeermiddelen voorkomen of beperkt kan worden. Dit is echter een ingrijpend instrument voor alle kampeerexploitanten. Het gemeentebestuur moet goed op de hoogte zijn van de haalbaarheid van het wijzigen van de bestemmingsplannen op dit gebied, vanwege de langdurige procedures die deze wijzigingen moeten ondergaan. Tevens moet rekening worden gehouden met het opnemen van overgangsrecht, ten einde de op grond van het oorspronkelijke bestemmingsplan verworven rechten van perceeleigenaren geleidelijk om te buigen naar de nieuwe situatie.
3.1.2 Gebruiksvergunning brandbeveiligingsverordening Voor kampeerterreinen is de gebruiksvergunning op basis van de brandbeveiligingsverordening het meest geschikt. In de brandbeveiligingsverordening zal in artikel 2.2.1 (gebruikeisen voor inrichtingen) een vijfde lid moeten worden toegevoegd. In dit lid zal moeten worden opgenomen dat kampeerterreinen dienen te voldoen aan de brandveiligheidsvoorschriften in de bijlage bij deze verordening. In de bijlage zullen de brandveiligheidsvoorschriften uit deze handreiking moeten worden opgenomen. Deze wijziging van de brandbeveiligingsverordening zal door de gemeenteraad moeten worden vastgesteld. In sommige gemeenten zijn de inhoudelijke artikelen uit de modelbrandbeveiligingsverordening naar de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) verplaatst. In deze gevallen dient specifiek naar de APV te worden gekeken of deze op dezelfde wijze kan worden aangepast. Zo niet, dan is het aan te bevelen de brandveiligheid van niet-bouwwerken in de brandbeveiligingsverordening te regelen en de (aangepaste) artikelen terug te zetten.
15
HOOFDSTUK 3
Het kan zijn dat voor de bouwwerken op het kampeerterrein een gebruiksvergunning in het kader van hoofdstuk 6 van de bouwverordening benodigd is. Hierbij geeft het een extra administratieve last voor vergunningaanvrager en vergunningverlener, omdat twee vergunningen voor dezelfde activiteit moet worden aangevraagd c.q. verleend. Deze administratieve lasten zullen kunnen verdwijnen bij de invoering van de omgevingsvergunning (Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht), waarschijnlijk in 2008. Ook is het mogelijk om tegelijkertijd gebruiksvergunningen aan te vragen voor de inrichting en de bouwwerken. Tenslotte dient opgemerkt te worden dat de vergunningverlening kostenneutraal dient te geschieden. Dit betekent dat voor kampeerterreinen een andere grondslag voor de legesberekening zal moeten worden gevonden dan welke bij bouwwerken (op basis van te vergunnen vierkante meters) gebruikelijk is.
3.1.3 Vergunning Wet milieubeheer De vergunning Wet milieubeheer kan tevens als instrument worden gehanteerd bij het afdwingen van de brandveiligheid op kampeerterreinen, indien de externe veiligheid in het geding is. Om de interne veiligheid op het terrein zelf te regelen is de milieuvergunning minder geschikt; daarvoor is de genoemde gebruiksvergunning op basis van de brandbeveiligingsverordening het aangewezen instrument. Bij kampeerterreinen voor minder dan 750 kampeermiddelen geldt dat aan de voorschriften van het Besluit horeca-, sport-, en recreatie-inrichtingen milieubeheer moet worden voldaan8. Hiervoor dient een melding bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente te worden ingediend. Het bevoegde gezag kan nadere eisen stellen met betrekking tot onder andere de aanwezigheid van brandbestrijdingsmiddelen, de veiligheid van toestellen en installaties voor gas of elektriciteit, de veiligheid van de opslag van stoffen en in het algemeen specifieke nadelige gevolgen voor het milieu en de omgeving die de specifieke inrichting kan veroorzaken. Nadere eisen worden in de praktijk doorgaans terughoudend en afgewogen toegepast in die situaties waarbij lokale omstandigheden een specifieke benadering noodzakelijk maken. Dus het stellen van generieke nadere eisen voor een branche zoals kampeerterreinen is niet mogelijk. De inhoudelijke en procedurele eisen die ons recht stelt aan de beschikking, houdende nadere eisen, dragen ertoe bij dat de bevoegde instanties niet anders dan weloverwogen daartoe overgaan. De nadere eis is een ambtshalve beschikking, die niet kan worden genomen dan nadat het bevoegde gezag zorgvuldig zich een beeld heeft gevormd van de relevante feiten en de betrokken belangen in het specifieke geval. Daarbij zijn niet alleen de milieubelangen en de belangen van derde-belanghebbenden aan de orde maar ook de bedrijfseconomische belangen. Er moet een duidelijke en redelijke verhouding zijn tussen het met de nadere eis beoogde doel en de kosten of inspanningen die het bedrijf of de instelling moet maken om aan de eis te kunnen voldoen. Nadere eisen kunnen in zijn algemeenheid niet zo ver gaan dat daardoor een bedrijf of een instelling – in vergelijking met soortgelijke bedrijven of instellingen uit dezelfde bedrijfstak – overmatig hoge kosten zou moeten maken om aan deze eisen te kunnen voldoen.
8
16
Dit besluit is gebaseerd op artikel 8.40 van de Wet Milieubeheer en is dus een zogenaamde 8.40 AmvB. In Bijlage 5 wordt een schets gegeven van het ontwerp Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit), dat de 8.40AMvB’s samenvoegt tot één nieuwe AMvB.
IMPLEMENTATIE
Het Besluit horeca-, sport-, en recreatie-inrichtingen milieubeheer geldt niet indien het kampeerterrein voor meer dan 750 kampeermiddelen geschikt is. Hiervoor dient een reguliere vergunning Wet milieubeheer te worden aangevraagd. Het verdient aanbeveling deze handreiking in elke gemeente vast te stellen als richtlijn bij het geven van voorschriften ten aanzien van (externe) veiligheid in milieuvergunningen. Om te voorkomen dat meerdere vergunningen moeten worden verleend die dezelfde onderwerpen regelen, dienen hiervoor in elke gemeente de bouwverordening en de brandbeveiligingsverordening aangepast te worden. In het kader van eenduidige regelgeving c.q. deregulering verdient het de voorkeur om dit binnen één domein samenhangend te regelen, bijvoorbeeld als onderdeel van lokaal kampeerbeleid. Samenvattend: a. Voor kampeerterreinen met meer dan 750 kampeermiddelen dient een milieuvergunning te worden aangevraagd, waarbij de voorschriften uit deze handreiking worden opgenomen; b. Voor kampeerterreinen met minder dan 750 kampeermiddelen kunnen zo nodig nadere eisen worden gesteld; c. Het verdient aanbeveling deze handreiking vast te stellen als richtlijn bij het stellen van voorschriften ten aanzien van (externe) veiligheid in milieuvergunningen.
3.1.4 Kampeerexploitatievergunning De brandveiligheidsvoorschriften kunnen nu nog vanwege de Wet op de Openluchtrecreatie (WOR) worden opgenomen in voorwaarden behorende bij de kampeerexploitatievergunning. Echter zal deze optie verdwijnen bij het intrekken van de WOR per 1 januari 2008. Daarmee komen tevens alle vergunningen die op grond van de WOR zijn verleend op 1 januari 2008 te vervallen. Tot die tijd zullen de brandveiligheidvoorschriften in de voorschriften behorende bij de kampeerexploitatie moeten worden opgenomen. Deze gewijzigde voorschriften zullen door burgemeester en wethouders moeten worden vastgesteld. De opgestelde handreiking heeft onder andere tot doel meerdere jaren bruikbaar te zijn, dus ook na 2008. Hierdoor wordt verder niet meer ingegaan op de kampeerexploitatievergunning.
3.2. Aanbevelingen De NVBR zal deze handreiking aan de besturen van regionale samenwerkingsverbanden, zijnde regionale brandweer of waarvan de regionale brandweer deel uitmaakt, en gemeenten aanbieden. Het is aan de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders van iedere gemeente om te beslissen om dit beleid aan te nemen. De NVBR beveelt aan dat de betrokken gemeenten de geformuleerde voorschriften overnemen, waardoor uniformiteit tussen de gemeenten wordt behaald. Het beleid zal binnen iedere gemeente bestuurlijk moeten worden vastgesteld. Voor dit beleid geldt dat het niet mogelijk is om op korte termijn alle kampeerterreinen aan alle ‘nieuwe’ voorschriften te laten voldoen. Bij het aanleggen van nieuwe kampeerterreinen, het herstructureren van bestaande kampeerterreinen of het uitbreiden van bestaande kampeerterreinen kunnen de voorschriften van dit beleid worden meegenomen. Voor bestaande kampeerterreinen zal een overgangstermijn moeten worden afgesproken.
17
HOOFDSTUK 3
Idealiter zal door de exploitant van een kampeerterrein een plan van aanpak worden opgesteld om het kampeerterrein aan de voorschriften van dit beleid te laten voldoen. In dit plan van aanpak zal moeten worden aangegeven hoe en binnen welk tijdsbestek aan de voorschriften zal worden voldaan. De termijn voor het maken en indienen van een plan van aanpak is maatwerk: per situatie zal beoordeeld moeten worden wat een redelijke termijn is om een gedegen plan van aanpak op te stellen, bij voorkeur na het uitvoeren van een kwalitatieve risicoanalyse. Nadat het plan van aanpak is opgesteld en goedgekeurd, zal het kampeerterrein conform de voorschriften moeten worden ingericht. Als richtsnoer kunnen hierbij de volgende termijnen worden gehanteerd: - kampeerterreinen met minder dan 100 kampeerplaatsen dienen binnen 3 jaar aan de voorwaarden van dit beleid te voldoen; - kampeerterreinen met meer dan 100 kampeerplaatsen dienen binnen 5 jaar aan de voorwaarden van dit beleid te voldoen. Dit kan echter géén grondslag voor beleid zijn. De termijn voor de uitvoering is immers ook weer van de individuele situatie afhankelijk. Hierbij spelen kenmerken als economische haalbaarheid, oppervlakte kampeerterrein, aantal kampeereenheden, aard en aantal van de te treffen voorzieningen een rol. Zo zijn in een gedetailleerd bestemmingsplan niet zelden de tussenafstanden tussen de staanplaatsen voor de stacaravans voorgeschreven. Indien deze afstanden volgens de huidige inzichten ter voorkoming van brandoverslag onvoldoende blijken te zijn, kunnen de verworven rechten op grond van het bestemmingsplan niet zonder meer worden doorbroken. Verbeteringen zijn dan afhankelijk van initiatieven van perceeleigenaren tot wijziging van de bestaande situatie, in het kader waarvan verbeteringen kunnen worden meegenomen.
18
Hoofdstuk 4
Brandbeveiligingsconcept 4.1. Integrale benadering van brandveiligheid In Nederland zijn vanuit verschillende invalshoeken voorschriften vastgesteld die het niveau van brandveiligheid bepalen. Deze voorschriften maken onderdeel uit van wetgeving of daarvan afgeleide documenten, zoals algemene maatregelen van bestuur, verordeningen, normen en richtlijnen. Wat kampeerterreinen betreft is dit wettelijke kader in hoofdstuk 2 beschreven. Dit hoofdstuk vormt het kader van waaruit de brandveiligheid betreffende kampeerterreinen integraal kan worden benaderd. Deze benadering heeft als doel om te komen tot de voorschriften die moeten gelden voor kampeerterreinen vanuit het oogpunt van brandveiligheid. Als eerste wordt het toepassingsgebied bepaald. Vervolgens wordt een analyse gemaakt van de brandveiligheid op kampeerterreinen in de huidige situatie en een analyse van de risico’s wanneer er geen maatregelen worden getroffen ten aanzien van de brandveiligheid. Deze risicoanalyse vormt de basis voor de geformuleerde doelstellingen (paragraaf 4.5.3). De doelstellingen zijn afgeleid uit de fasen van een brand aan de hand van een gebeurtenissen-boom (paragraaf 4.5.2.). Deze doelstellingen resulteren in op hoofdlijnen geformuleerde brandbeveiligingsmaatregelen en voorzieningen, die tot slot resulteren in de voorschriften voor kampeerterreinen.
4.2. Toepassingsgebied Om duidelijk te maken wat met kampeerterreinen wordt bedoeld en welke verschillende objecten daar zijn aan te treffen, zoals caravans, tenten etc. wordt een kenschets gemaakt. Dit geeft een nadere afbakening van het toepassingsgebied van het brandbeveiligingsconcept kampeerterreinen. Voor delen die niet passen binnen het toepassingskader van deze handreiking, zoals woonwagens, vaartuigen, tenten voor bijeenkomsten, pensions en jeugdherbergen, evenals gebouwen met één logiesverblijf, b.v. vakantiehuisjes, dient een daarop betrekking hebbend wettelijke kader te worden toegepast ofwel een daarop toegesneden brandbeveiligingsconcept te worden opgesteld. De handreiking is van toepassing op kampeerterreinen, bezet met kampeermiddelen die blijkens hun constructie en inrichting bestemd zijn voor niet-permanent recreatief nachtverblijf, en de daarbij behorende bouwwerken. Kampeerterrein:
Terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.
Kampeermiddel:
Tent, tentwagen, kampeerauto, caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander (gewezen) voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning vereist is. Een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen blijkens hun constructie en inrichting zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor niet-permanent recreatief nachtverblijf.
19
HOOFDSTUK 4
Deze definitie is grotendeels gebaseerd op de definitie van ‘kampeermiddel’, zoals opgenomen in de WOR. De definitie in de handreiking is aangepast op de volgende punten: • Het woord ‘niet-permanent’ is toegevoegd omdat permanente bewoning onder andere wetgeving is te brengen. Tevens wordt hiermee permanent recreatief nachtverblijf uitgesloten. • In de handreiking is ook opgenomen dat andere bijbehorende bouwwerken (aan- of uitbouw en bijgebouw) binnen dit toepassingskader vallen. Dit omdat er diverse bouwwerken (tuinhuisjes etc) staan waarvoor ook WBDBO eisen9 gelden naar de buren. Dergelijke bouwwerken kunnen bouwvergunningsplichtig zijn. In deze handreiking wordt gesproken over twee typen standplaatsen voor kampeermiddelen, waaraan brandveiligheidseisen worden gesteld: Niet-permanente standplaats:
Een standplaats waarop een kampeermiddel gedurende een bepaalde periode aanwezig mag zijn. De maximale periode geldt vanaf 15 maart tot en met 31 oktober van elk kalenderjaar of een andere periode, welke is vastgelegd in het gemeentelijke kampeerbeleid10.
Permanente standplaats: Een standplaats waarop een kampeermiddel gedurende het gehele jaar aanwezig mag zijn. Omdat binnen het toepassingskader ook de daarbij behorende bouwwerken vallen, moeten de volgende definities worden opgenomen: Aan- of uitbouw:
Een op de standplaats en met het kampeermiddel verbonden bouwwerk of uitspringend deel, dat ten dienste staat van het kampeermiddel en door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan dat kampeermiddel.
Bijgebouw:
Een op de standplaats en van het kampeermiddel vrijstaand bouwwerk, dat ten dienste staat van het kampeermiddel en door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan dat kampeermiddel.
De handreiking is op de praktijk geschreven. Er worden eisen gesteld aan de kampeermiddelen en de daarbij behorende bouwwerken. Lokaal moet worden bepaald of dergelijke bouwwerken bouwvergunningsplichtig zijn overeenkomstig het Bouwbesluit 2003. Indien er sprake is van een bouwvergunningsplichtig bouwwerk zal een bouwvergunning worden verleend waarin de voorwaarden conform het Bouwbesluit 2003 zijn opgenomen.
20
9
WBDBO: Weerstand tegen brandoverslag (branduitbreiding via de buitenlucht) en branddoorslag (branduitbreiding via een traject dat niet via de buitenlucht gaat). Als er in deze handreiking over WBDBO wordt gesproken kan dit worden uitgedrukt in een bepaalde vrije afstand, bijv. tussen kampeermiddelen.
10
Vanuit RECRON is het signaal gekomen dat kamperen met mobiele eenheden niet alleen in de zomer gebeurd, maar in toenemende mate ook in de winter. Vanuit brandveiligheidsoogpunt is het begrip ‘niet-permanente plaats’ niet gekoppeld aan het feit dat de plaats niet het gehele jaar gebruikt zou mogen worden, maar aan de individuele kampeerder die slechts een beperkte periode aanwezig is en aan het daarbijbehorende gebruik , incl. de aanwezige vuurlast in het kampeermiddel.
BRANDBEVEILIGINGSCONCEPT
4.3. Uitgangspunten brandveiligheid kampeerterreinen Voordat wordt nagedacht over de beveiliging tegen brand op kampeerterreinen, zal als eerste de vraag moeten worden gesteld of er wel beveiligd moet worden en zo ja, waartegen, in welke mate en tegen welke kosten. De resultaten van een dergelijke afweging hangen sterk af van de uitgangspunten die voor de brandbeveiliging worden gekozen. De uitgangspunten ten aanzien van de brandveiligheid kampeerterreinen kunnen worden afgeleid van de algemene uitgangspunten voor de brandbeveiliging van gebouwen. Deze algemene uitgangspunten zijn: 1. De kans dat gebruikers binnen een kampeerterrein, brandweerpersoneel en andere hulpverleners, slachtoffer worden van een brand moet aanvaardbaar klein zijn. 2. Een brand moet binnen aanvaardbare grenzen kunnen worden gehouden. 3. De kans dat ten gevolge van een brand niet acceptabele milieuverontreiniging optreedt, moet aanvaardbaar klein zijn. 4. De kans op materiële schade ten gevolge van brand moet in redelijke verhouding staan tot de kosten van maatregelen en voorzieningen om die schade te beperken. Het eerste uitgangspunt vloeit voort uit de verantwoordelijkheid van de exploitant én de reactie van de maatschappij op situaties waarbij slachtoffers vallen bij brand op kampeerterreinen. Het tweede uitgangspunt is van invloed op het eerste uitgangspunt. Het is van belang de brand binnen aanvaarde grenzen te houden om te voorkomen dat bij een brand slachtoffers vallen. Dit tweede uitgangspunt is ook van invloed op het derde. De samenleving verwacht dat de brandweer een brand tijdig onder controle kan krijgen, zodat er geen grote verontreiniging van lucht, water en bodem optreedt. De kostenafweging is noodzakelijk om te beoordelen of de maatregelen en voorzieningen in verhouding staan met de te maken kosten. Naast directe kosten, betekent dit voor kampeerterreinen vooral ook indirecte kosten voortvloeiend uit een negatieve PR door bijvoorbeeld brand.
4.4. Analyse brandveiligheid kampeerterreinen Als eerste is nagegaan in hoeverre de brandveiligheid van de kampeerterreinen op dit moment voldoet aan de uitgangspunten gesteld in de voorgaande paragraaf. Hiervoor is een analyse van de huidige situatie gemaakt. Dit levert conclusies op met betrekking tot de toereikendheid van het huidige niveau van beveiliging. Daarnaast is een analyse gemaakt van de risico’s van onbeveiligde kampeerterreinen. Daarbij is gebruik gemaakt van brandscenario’s.
4.4.1. Analyse huidige situatie Deze handreiking richt zich wat branden op kampeerterrein betreft alleen op het in brand staan van een kampeermiddel (tent, tourcaravan of stacaravan). Brand in een ondersteunend bouwwerk zoals de receptie, restaurant, etc wordt niet meegenomen omdat deze over het algemeen geen directe bedreiging vormen voor de aanwezige personen als er aan de regelgeving uit de gemeentelijke Bouwverordening en het Bouwbesluit 2003 wordt voldaan. Ook natuurbranden die kampeerterreinen bedreigen zijn niet in de beschouwing meegenomen, omdat dergelijke bedreigende natuurbranden zelden voorkomen.
21
HOOFDSTUK 4
Statistische gegevens betreffende branden in kampeermiddelen op kampeerterreinen Om een inzicht te krijgen in de aard van de oorzaken en de omvang en de gevolgen van branden in kampeermiddelen op kampeerterreinen is gebruik gemaakt van gegevens die door de Stichting Consument en Veiligheid zijn verzameld aan de hand van: krantenberichten over de periode 1990 - 1996, het letsel informatie systeem over de periode van 1992 - 1996 en de brandwondenregistratie over de periode van 1988 - 199411. Het totale aantal door Stichting Consument en Veiligheid geregistreerde branden of explosies in caravans bedraagt 81. Daarbij zijn in totaal 9 dodelijke slachtoffers gevallen. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de kans aanwezig is dat dezelfde calamiteit meerdere malen kan zijn geregistreerd. De belangrijkste oorzaak van brand en/of een explosie blijkt ontsteking van in de ruimte brandbaar gas te zijn (30 %) en het drogen van goederen nabij de kachel (10 %). De overige oorzaken blijken overeen te komen met die binnen een woning: door koken, werkzaamheden en kortsluiting elektrische apparaten. Huidige maatschappelijke ontwikkelingen die invloed kunnen hebben op het risico van brand op een kampeerterrein zijn: • Individualisering; • Differentiatie van kampeermogelijkheden (nieuwe vormen en onderkomens); • Kwaliteit van recreëren (grotere standplaatsen, grotere kampeermiddelen).
Conclusies over het huidige niveau van beveiligen van kampeerterreinen: Uit de voorgaande analyse wordt ten aanzien van het eerste uitgangspunt (de kans dat de gebruikers van een kampeerterrein slachtoffer worden van een brand moet aanvaardbaar klein zijn) geconcludeerd dat het huidige brandbeveiligingsniveau niet geheel toereikend is. Er vallen namelijk nog steeds doden bij brand in kampeermiddelen. In de onderzochte periode vielen 9 doden. Wat betreft het tweede en derde uitgangspunt (een brand moet binnen aanvaardbare grenzen worden gehouden en er mag geen grote milieuverontreiniging plaatsvinden), kan worden geconstateerd dat de huidige wijze van beveiligen in het algemeen toereikend is om omvangrijke branden te voorkomen. Over uitgangspunt vier (de kans op materiële schade ten gevolge van brand moet in redelijke verhouding staan tot de kosten van maatregelen en voorzieningen om de schade te beperken), kan worden opgemerkt dat op basis van de uitgevoerde analyse niet bekend is dat als gevolg van branden aanzienlijke schadeposten zijn ontstaan.
4.4.2. Analyse risico’s In deze paragraaf wordt een niet tegen brand ingericht kampeerterrein beschouwd. Het niet tegen brand beveiligde kampeerterrein wordt geanalyseerd met behulp van een kwalitatieve risicoanalyse. Dit hulpmiddel levert een beschrijving op van de gevolgen van een brand aan de hand van een brandscenario, zonder daar kansen aan te verbinden.
11
22
Het overige deskresearch heeft geen resultaten opgeleverd.
BRANDBEVEILIGINGSCONCEPT
Mogelijke scenario’s bij campingbranden zijn: 1. Brand na gaslek (gebruik open vuur in combinatie met defecten aan installatie / apparatuur); 2. Roken in bed; 3. Kortsluiting elektrische apparatuur (storing, dan wel defecten aan technische installaties en apparatuur, verkeerd gebruik installatie); 4. Vlam in de pan / voorbereiding van eten (gebruik van open vuur, barbecue); 5. Sfeervuur (gebruik van kaarsen, vuurton, of vuur); 6. Drogen kleding (door verhitting, zonder open vuur); 7. Brandstichting (misbruik van open vuur); 8. Brand via natuur richting camping. De eerste drie genoemde scenario’s zijn maatgevend, daar het hier gaat om personen die slapend aanwezig en in de tijd bedreigd kunnen zijn. Een brand zal zich kunnen voordoen in een onbemande ruimte, of een ruimte waar iemand aanwezig is die de brand niet wil of kan melden. Om de brandscenario’s op te kunnen stellen, is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de factoren die een rol spelen bij brand en de gevolgen van brand beïnvloeden. Deze factoren hebben onder meer betrekking op de bij de brand betrokken materialen, evenals op het menselijk handelen tijdens een brandsituatie. Factoren die de gevolgen van een brand beïnvloeden zijn: 1. Vuurbelasting12; 2. Materiaaleigenschappen; 3. Tijdstip van ontdekken en melden; 4. Aanwezigheid van personen buiten de ruimte van ontstaan van brand; 5. Ontruimen van de brandruimte of het bedreigde deel; 6. Blussen door omstanders; 7. Optreden van de brandweer; 8. Uitbreidingsmogelijkheden voor de brand. Al deze factoren samen resulteren in een groot aantal brandscenario’s. Door middel van clustering van factoren die van belang zijn bij kampeerterreinen is gezocht naar een schematisering van brandscenario’s. Dit wordt hierna aangegeven in tabel 2. Deze tabel betreft een brand in een caravan, gebaseerd op de beschikbare statistische gegevens. Statistische gegevens over tentbranden zijn niet beschikbaar. Voor deze categorie kampeermiddelen is dan ook geen risicoanalyse opgenomen. In kolom 1 wordt de oorzaak van brand ofwel het maatgevende scenario weergegeven. De kolommen 3, 4 en 5 geven de gekozen factoren die een rol spelen bij brand en de gevolgen van een brand kunnen beïnvloeden weer. De uiteindelijke gevolgen zijn weergegeven in de drie laatste kolommen.
12
Hoeveelheid warmte die vrijkomt per eenheid van vloeroppervlak bij verbanding van alle in (beschouwde gedeelte van het) bouwwerk aanwezige brandbare materialen, definitie cf. Ontw. NEN 6090: 2006, Bepaling van de vuurbelasting, NNI.
23
HOOFDSTUK 4
1 Oorzaak
2
3
4
5
6
Optreden
Slachtoffers
7
Ontdekking + Personen
Buiten
melding
binnen
kampeermiddel brandweer in ruimte van elders in
relatief snel?
30 sec
anderen
binnen 10
uit de
bedreigd?
minuten?
ontstaan?
rook? Brand /
ja
explosie na
≤ 5 minuten
ja
8
Slachtoffers Slachtoffers andere
het
kampeer-
kampeer-
middelen?
middel? nee
ja
geen / lg
geen / lg
geen / lg
nee
geen / lg
geen / lg
geen / lg
ja
Ja
geen / lg
geen / lg
geen / lg
nee
lg
lg
lg
gaslekkage
nee
nee
ja
ja
zg
zg / lg
nvt / zg / lg
nee
d / zg
zg / lg
nvt / zg / lg
Overige brandoorzaken ja ≤ 5 minuten
nee d
dood
zg
zwaargewond
lg
lichtgewond
ja
nee
ja
geen / lg
geen / lg
geen / lg
ja
nee
zg / lg
zg / lg
nvt / lg
ja
enigszins
ja
geen / lg
geen / lg
geen / lg
nee
zg / lg
zg / lg
nvt / lg
nee
ja
ja
d / zg
d / zg
nvt / zg / lg
nee
d / zg
d / zg
nvt / zg / lg
Tabel 2, Risicoanalyse De conclusies die uit deze tabel getrokken kan worden is dat wanneer een brand niet snel ontdekt en gemeld wordt en er niet binnen 30 seconden uit de rook kan worden gevlucht, de kans op slachtoffers vergroot zal worden. Ook de tijdige inzet van de brandweer kan van vitaal belang zijn. Daarbij zal de kans op schade aanmerkelijk toenemen. Dit wordt als maatgevend scenario aangemerkt.
4.4.3. Conclusie Uit het maatgevende scenario en de statistische gegevens blijkt dat in onvoldoende beveiligde kampeermiddelen slachtoffers kunnen vallen. Dit betekent dat gelet op de vastgestelde uitgangspunten brandbeveiliging maatregelen en voorzieningen, en daarmee het stellen van voorschriften, noodzakelijk zijn. Uit de analyse van de in de praktijk aanwezige situatie van brandveiligheid op kampeerterreinen blijkt dat het huidige brandveiligheidsniveau in de meeste gevallen toereikend is, met in acht neming van de gerealiseerde brandbeveiligingsvoorzieningen en mits brandweerinzet mogelijk is. Concreet zal in de kern voor het snel ontdekken van brand een rookmelder vereist zijn en voor het snel optreden van de brandweer een goede bereikbaarheid en een adequate bluswatervoorziening.
24
BRANDBEVEILIGINGSCONCEPT
4.5. Doelstellingen 4.5.1. Inleiding Het resultaat van de risicoanalyse vormt de basis voor het legitimeren van de doelstellingen die voor het formuleren van maatregelen noodzakelijk zijn. De maatgevende doelstellingen zijn: - Het zoveel mogelijk voorkomen van doden en/of gewonden met blijvend letsel en het zoveel mogelijk beperken van het aantal gewonden zonder blijvend letsel bij brand. - Een brand op een kampeerterrein moet zodanig beheersbaar zijn dat zowel direct als indirect, zo min mogelijk nadelig effect, buiten een vooraf bepaald gebied ontstaat. De doelstellingen worden hierna nader beschouwd met als uiteindelijk doel in hoofdstuk 5 de brandveiligheidsmaatregelen te formuleren.
4.5.2. Normatief brandverloop Bij brand speelt het element tijd een belangrijke rol. Er is sprake van een tijdrace tussen enerzijds branduitbreiding plus rookverspreiding en anderzijds ontdekking, redding ontruiming en blussing. De temperatuursontwikkeling van een brand, is niet rechtevenredig met het tijdsverloop. In het normatief brandverloop, waarin deze temperatuursontwikkeling is weergegeven als functie van tijd, wordt een koppeling gemaakt met een aantal punten op de tijdas, die normatief zijn voor de beschreven brandbeveiligingsmaatregelen en –voorzieningen. Het normatief brandverloop is afhankelijk van de aard en het gebruik van het kampeermiddel, evenals van de mate van zelfredzaamheid van personen. Evenals in een logiesgebouw en normale woning kan men in een kampeermiddel slapend aanwezig zijn. In een kampeermiddel moet men even veilig kunnen zijn als in een ander logiesgebouw of normale woning. Bij de kampeermiddelen dient een onderscheid aangebracht te worden in: tourcaravan, stacaravan en tent. Dit heeft alles te maken met vuurbelasting en brandeigenschappen van de genoemde kampeermiddelen. Na een trage ontwikkeling in het begin, waarbij de temperatuur in de ruimte langzaam oploopt, ontwikkelt de brand zich opeens zeer snel, waarbij de temperatuur in de ruimte eveneens snel oploopt (punt van vlamoverslag). Het temperatuur-tijdsverloop van een brand is gemodelleerd weergegeven. De aanname is dat deze modellering, met uitzondering van de eerste ontwikkelingsfase van een brand, overeenkomt met het brandverloop van een autobrand (figuur 1). De veronderstelling is dat het onderscheid naar kampeermiddelen als volgt in het brandverloop is terug te vinden: • Tourcaravan brandverloop vergelijkbaar met brandverloop auto, met dien verstande dat een tourcaravan een hogere vuurlast bezit dan een auto13; • Stacaravan brandverloop vergelijkbaar met brandverloop woonwagen • Tent brandverloop ultrakort: na vlam vatten tentdoek tussen 1 – 5 minuten; met gevaar van vliegvuur.
13
Zie bijlage 4 voor een berekening. Hierin is niet opgenomen dagelijkse gebruiksvoorwerpen, zoals eten en kleding.
25
HOOFDSTUK 4
Figuur 1: Brandverloop De toepassing van een temperatuur-tijdsverloop dat grote overeenkomsten vertoont met de standaard brandkromme is niet gerechtvaardigd. De reden hiervan is dat de indeling van een kampeermiddel en de daarin te verwachten variabele en permanente vuurbelasting in geval van brand over het algemeen zal leiden tot een korte, hevige brand. Dit in tegenstelling tot de standaard brandkromme. Ten opzichte van een logiesverblijf zal zowel de variabele vuurbelasting als de permanente vuurbelasting hoger zijn. De totale vuurbelasting van een gemiddelde tourcaravan (incl. gebruiksdoeleinden) bedraagt ca. 20-45 kg vurenhout/m². Dit wil zeggen dat een tourcaravan een brandduur heeft van ca. 30 minuten. Na 10 á 15 minuten zal een (sta)caravan in de volle brand staan waardoor de brand haar hitte-intensiteit rondom kan afgeven. Indien de hitte op de ontvangende materialen hoger is dan 15 kW/m² zal er brandoverslag plaatsvinden. Het grote verschil met een logiesverblijf in een logiesgebouw is, dat de warmte- en rookverspreiding van een kampeermiddel via de buitenlucht plaats vindt en niet via besloten ruimten. Dit wil zeggen dat personen in een naastgelegen kampeermiddel niet direct bedreigd worden door stralingswarmte, vermindering van zicht en toxische stoffen (CO). De grootste bedreiging voor personen in de naastgelegen kampeermiddel is brandoverslag, waardoor ook in dit naastgelegen kampeermiddel brand ontstaat en, afhankelijk van situering, het vluchten wordt bemoeilijkt.
26
BRANDBEVEILIGINGSCONCEPT
4.5.3. Gebeurtenissenboom14 De reeks gebeurtenissen bij brand in een caravan kan schematisch in de vorm van een gebeurtenissenboom worden weergegeven (zie figuur 2). In deze figuur worden in de meest logische volgorde de diverse stadia van een brand met de daarbij behorende acties aangegeven vanaf het ontstaan van de brand tot het moment dat de brand onder controle is (brand meester) en de nazorg. Van elke gebeurtenis in deze gebeurtenissenboom is in principe een specifieke doelstelling af te leiden. Deze specifieke doelstellingen kunnen worden bestudeerd en gerubriceerd, met als doel maatregelen en voorzieningen te kunnen formuleren (hoofdstuk 5). In de gebeurtenissenboom is een tweedeling aangebracht, waarbij zoveel mogelijk is getracht de gebeurtenissen langs de lijn intern - extern te groeperen, te weten: gebeurtenissen (acties) gericht op de interne organisatie / gebruikers van het kampeerterrein enerzijds en de brandweer anderzijds. Sommige van deze acties beperken zich niet strikt tot een bepaalde discipline, zoals het melden van brand en de nazorg. In de gebeurtenissenboom van een brand treedt een aantal gebeurtenissen naast elkaar op, die naar hun aard overeenstemmen. Nadat een brand is ontdekt, worden er zowel door de interne organisatie en andere aanwezige personen binnen een kampeerterrein als door de (gemeentelijke) brandweer (gelijktijdig) acties ondernomen. De wijze waarop de interne organisatie optreedt bij brand is van directe invloed op de actie die de brandweer zal moeten nemen. Als bijvoorbeeld de bedrijfshulpverleners van het kampeerterrein erin slagen het bedreigde gebied te ontruimen en de brand te blussen, zal de taak van de brandweer zich beperken tot een nacontrole. Als de interne organisatie hierin niet slaagt, is de inzet van de brandweer heel belangrijk, vooral ter voorkoming van mogelijke branduitbreiding. Nablussen is niet als gebeurtenis opgenomen. Over de nazorg kan worden opgemerkt, dat deze over het algemeen aanvangt nadat de brand onder controle is. Specifieke acties, gericht op de voorbereiding van nazorg, kunnen al in diverse fasen van het normatief brandverloop aanvangen. Het spontaan doven van een brand is ook niet als gebeurtenis opgenomen. Het weglaten hiervan is verantwoord, daar het geen invloed heeft op de maatregelen en voorzieningen op hoofdlijnen. Hoe eerder wordt ingegrepen in het verloop van de gebeurtenissen die bij een brand een rol spelen, des te geringer zijn de gevolgen. Met andere woorden: indien de eerste gebeurtenis - het ontstaan van brand - kan worden voorkomen, zullen ter realisatie van de doelstellingen op een lager niveau geen maatregelen meer behoeven te worden genomen. Immers het ontstaan van brand voorkomen, is de meest effectieve maatregel. Voor het geval men maatregelen treft, die van invloed zijn op een latere gebeurtenis (er is dan brand), bestaat de kans dat de doelstellingen niet worden gerealiseerd. Om dit toch te bereiken zullen gelijktijdig maatregelen moeten worden getroffen, die andere (latere) gebeurtenissen in positieve zin beïnvloeden.
14
Gebeurtenissenboom van een brand zoals weergegeven in de brandbeveiligingsconcepten van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 1995.
27
HOOFDSTUK 4
INTERN
EXTERN
TIJD 0 5
Omgeving alarmeren (3)
Melden van de brand (6)
7
Ontruimen (4) Blussen (5)
Opkomen van brandweer (7)
15
Inzetten van brandweer (8)
23
Redden (9) Blussen (10)
30
Nazorg (11)
60
Ontstaan van brand (1) Ontdekken van brand (2)
Gebeurtenissenboom Figuur 2: Gebeurtenissenboom
4.5.4. Vaststellen specifieke doelstellingen / brandveiligheidfilosofie De gebeurtenissenboom vormt de basis voor de specifieke doelstellingen. Elke gebeurtenis kan vertaald worden naar een doelstelling, met als doel maatregelen en voorzieningen te kunnen formuleren. De volgende specifieke doelstellingen kunnen uit de gebeurtenissenboom worden afgeleid: 1. Het voorkomen van brand 2. Het zo snel mogelijk ontdekken van brand 3. Het zo snel mogelijk en adequaat alarmeren van bedrijfshulpverleners/derden 4. Het tijdig ontruimen 5. Het blussen van een beginnende brand door bedrijfshulpverleners / personeel 6. Het zo snel mogelijk melden van brand aan de alarmcentrale van de brandweer 7. Het zo snel mogelijk opkomen van de brandweer 8. Het zo snel en adequaat mogelijk inzetten van de brandweer 9. Het zo snel en adequaat mogelijk in veiligheid brengen van personen 10. Het zo snel en adequaat mogelijk blussen van de brand 11. Het zo snel en adequaat mogelijk voorzien in nazorg 12. Aanvullende voorzieningen De bovenstaande doelstellingen zijn mede afgeleid van de bestaande brandbeveiligingsconcepten van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Deze concepten gelden voor bouwwerken die op grond van de Woningwet, het Bouwbesluit en de Bouwverordening voorschriften kunnen worden opgelegd. Voor een kampeermiddel is het niet mogelijk om een invulling te geven aan alle doelstellingen. Zowel de inrichting van het kampeermiddel als het intern gebruik kan niet worden geregeld. Hiervoor zal geïnvesteerd moeten worden in voorlichting. Als iemand begrijpt waarom hij bepaalde brandveiligheidseisen zou moeten aanbrengen en wat het nut ervan is, zal hij eerder bereid zijn te investeren in de noodzakelijke maatregelen.
28
BRANDBEVEILIGINGSCONCEPT
1. Het voorkomen en beperken van uitbreiding van brand Om vast te stellen hoe een brand kan worden voorkomen, moet eerst worden nagegaan hoe een brand ontstaat. Uit het onderzoek15 van de stichting Consument en Veiligheid, ‘Branden in caravans’, worden de volgende oorzaken van brand weergegeven. 1. Brand na gaslek (gebruik open vuur in combinatie met defecten aan installatie / apparatuur / verkeerd gebruik installatie); 2. Kortsluiting elektrische apparatuur (storing, dan wel defecten aan technische installaties en apparatuur); 3. Vlam in de pan / voorbereiding van eten (gebruik van open vuur); 4. Gebruik van kaarsen (gebruik van open vuur); 5. Drogen kleding (door verhitting, zonder open vuur); 6. Brandstichting (misbruik van open vuur). Een brand als gevolg van een ontsteking van brandbaar gas bij een gaslekkage of het verkeerde gebruik van gas kan gekenmerkt worden als het maatgevende scenario. De overige scenario’s tonen veel overeenkomst met de oorzaken bij woningbranden. 2. Het zo snel mogelijk ontdekken van brand Het ontdekken van brand kan op twee manieren plaats vinden, namelijk: − zonder technische hulpmiddelen; − met technische hulpmiddelen, zoals bijvoorbeeld de rookmelder. 3. Het zo snel en adequaat mogelijk alarmeren van bedrijfshulpverleners en overige personen Het alarmeren kan op twee manieren plaats vinden, namelijk: − zonder technische hulpmiddelen; − met technische hulpmiddelen. Het is van belang om te constateren dat er een aanmerkelijk verschil is in de dag en de nacht situatie. Overdag zullen (meer) bedrijfshulpverleners aanwezig zijn op het kampeerterrein, terwijl dat in de nachtsituatie niet het geval hoeft te zijn of in mindere mate. 4. Het tijdig ontruimen De bovenstaande doelstelling geldt per kampeermiddel óf de bedreigde kampeermiddelen. Het begrip ontruimen is daarbij niet het juiste woord aangezien het veelal gaat om de gebruikers van het kampeermiddel die zichzelf in veiligheid moeten brengen. Wel gelden voor het zich in veiligheid kunnen brengen van de personen de volgende factoren: − tijdsduur van het verblijven in een met rook gevulde ruimte; − mate van brandgevaar; − mate van rookproductie; − indeling van de ruimte; − mogelijke plaats van de brand in de ruimte; − bekendheid met de ruimte; − aantal personen in de ruimte; − mate van zelfredzaamheid.
15
Onderzoek Stichting Consument en Veiligheid, Branden in caravans, Juli 1998.
29
HOOFDSTUK 4
5. Het blussen van een brand door bedrijfshulpverleners / personeel Bij kampeermiddelen hebben we te maken met onderkomens die elk een eigen afgesloten toegang hebben. Het blussen van een brand door bedrijfshulpverleners / personeel / omstanders is daarom niet van toepassing bij brand ín kampeermiddelen, maar wel voor bedreigde kampeermiddelen (koelen) en voor de bouwwerken op het kampeerterrein. Of een beginnende brand kan worden geblust is afhankelijk van: − Omvang en plaats van de brand; − Rookontwikkeling; − Aanwezigheid blusmiddelen; − Aanwezigheid bedrijfshulpverleners /personeel (dag – nacht situatie) − Bekendheid bedrijfshulpverleners / personeel met gebruik blusmiddelen; − Geoefendheid bedrijfshulpverleners / personeel. 6. Het melden van een brand aan de alarmcentrale van de brandweer Alarmering kan plaatsvinden aan de alarmcentrale van de brandweer, intern (receptie van het kampeerterrein) of via 112. 7. Het opkomen van de brandweer De opkomsttijd van de brandweer is opgebouwd uit een aantal tijden, te weten: − Tijd voor verwerking brandmelding door de meldkamer; − Tijd om het voertuig te bezetten (uitruktijd); − Rijtijd. 8. Het snel en adequaat inzetten van de brandweer De inzettijd van de brandweer wordt bepaald door de volgende factoren: − De opstelplaats ten opzicht van de plaats van de brand; − Mogelijkheid om zonder onnodig gevaar op te kunnen treden; − Bereikbaarheid van de brandhaard; − Aansluiting op de bluswatervoorziening. 9. Het snel in veiligheid brengen van personen Deze doelstelling hangt samen met het snel en adequaat inzetten van de brandweer. 10. Het snel en adequaat blussen van brand Het blussen van een brand is afhankelijk van het beheersbaar krijgen van een brand. De beheersbaarheid wordt veelal bepaald door het brandverloop en de inzet van de brandweer tegen elkaar af te wegen. Bij kampeermiddelen wordt vaak het kampeermiddel waar de brand is ontstaan als verloren beschouwd. Het gaat hier dan voornamelijk om het voorkomen van verder uitbreiding naar de overige kampeermiddelen. De beheersbaarheid is daarmee afhankelijk van: − De vuurbelasting; − De omvang van de brand; − Mate van brandvoortplanting; − Slagkracht brandweer; − Opstelling van kampeermiddelen ten opzichte van elkaar en ten opzichte van begroeiingen.
30
BRANDBEVEILIGINGSCONCEPT
De mogelijkheden voor de beheersbaarheid van een brand op kampeerterreinen worden nader uitgewerkt in paragraaf 4.6. Hierbij vindt een rechtstreekse vertaling van de voorschriften plaats. 11. Het adequaat voorzien in nazorg Hiermee wordt beoogd de vervolgschade zoveel mogelijk te voorkomen. 12. Aanvullende voorzieningen Het kan nodig zijn om extra maatregelen en voorzieningen te treffen.
4.6. Beheersbaarheid van brand Zoals uit de voorgaande paragrafen blijkt, is het belang van het beperken van slachtoffers evident. Beheersbaarheid van brand is voor de exploitanten van kampeerterreinen belastend, omdat de manier om dit te realiseren ingrijpt op de bedrijfsvoering van het kampeerterrein. Veelal wordt namelijk als preventieve voorziening om een brand beheersbaar te houden een bepaalde afstand tussen kampeermiddelen (inclusief de aan- en bijbouwsels) als weerstand tegen branddoorslag en overslag aangehouden. Meer afstand tussen de kampeermiddelen betekent minder ruimte voor exploitabele standplaatsen. Het beheersbaar houden van een brand heeft betrekking op het beperken van gevaar, schade en hinder voor de omgeving én op het beperken van de materiële schade voor de exploitant en eigenaren zelf. De weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag naar andere kampeermiddelen heeft ook relatie met het bieden van een ontvluchtingmogelijkheid voor personen. Om een brand beheersbaar te houden op kampeerterreinen kunnen de volgende methoden worden toegepast: - kampeermiddelen op een bepaalde afstand van elkaar plaatsen; - een bepaald aantal kampeermiddelen in brandcompartimenten (terreinen met een bepaalde oppervlakte) toelaten en deze brandcompartimenten op een bepaalde afstand van elkaar plaatsen; - brandwerende constructies plaatsen tussen de kampeermiddelen16. Deze mogelijkheden, voortkomend uit het brandbeveiligingsconcept zijn in de volgende tabel weergegeven:
16
Vanuit het oogpunt van de kwaliteit van een kampeerterrein heeft deze oplossing in principe niet de voorkeur van RECRON.
31
HOOFDSTUK 4
Stacaravan
Tourcaravan
Tent
Permanente standplaats
Niet- permanente
Niet-permanente standplaats
standplaats 2
- compartiment van 1.000 m , met
- compartiment van 1.000 m2,
- compartiment van 1.000 m2,
een volgens NEN 6068 bepaalde
met weerstand tegen brand-
met een volgens NEN 6068
weerstand tegen branddoorslag
doorslag en brandoverslag
bepaalde weerstand tegen
en brandoverslag tussen de
tussen de onderlinge blokken
branddoorslag en
onderlinge blokken van tenminste
van tenminste 30 minuten
brandoverslag tussen de
30 minuten (5 meter afstand
(5 meter afstand tussen
onderlinge blokken van
tussen compartimenten) en
compartimenten)
tenminste 30 minuten
- 3 meter afstand tussen
(5 meter afstand tussen
kampeermiddelen of constructie
compartimenten)
20 min. WBDBO en
en
optische rookmelder en
optische rookmelder en
koolmonoxidemelder in
koolmonoxidemelder in
kampeermiddel geadviseerd
kampeermiddel geadviseerd Indien niet-permanente
Indien niet-permanente
standplaatsen, niet gelegen zijn in
standplaatsen, niet gelegen zijn
een brandcompartiment is de
in een brandcompartiment is de
WBDBO tussen de kampeer-
WBDBO tussen de
middelen tenminste 20 minuten.17
kampeermiddelen tenminste 20 minuten.17
Tabel 2, Mogelijkheden voor beheersbaarheid van brand. Overwegingen: 1. Aan te houden afstand tussen brandcompartimenten van 1000 m2 voor zowel stacaravans (permanente standplaats), tourcaravans als tenten (niet-permanente standplaats) dient minimaal 5 meter te zijn. 2. De afstand van stacaravans op permanente standplaatsen die liggen binnen een brandcompartiment dient 3 meter (WBDBO van 20 minuten) te zijn, welke afstand vrij is van zaken. De WBDBO-eis van 30 minuten, vertaald naar een afstandeis van 5 meter, is gebaseerd op de theoretische aanname dat de kampeermiddelen op 5 meter afstand van elkaar staan. Dit is immers nodig om het gevaar van brandoverslag te berekenen volgens de NEN 6068. Uit onderzoek18 is gebleken dat (theoretisch) bezien een WBDBO van 20 minuten (vertaald naar 3 meter afstand) tussen de kampeermiddelen voldoende is.
32
17
Hieraan wordt voldaan indien tussen de kampeermiddelen een vrije ruimte is van tenminste 3 meter of een bouwkundige voorziening, waardoor de WBDBO van 20 minuten conform de NEN 6068 en de NPR 6091 wordt bereikt.
18
Onderzoeksrapport ‘brandveiligheid recreatieparken’, 5031/ond01.C, door Van Hooft Adviesburo B.V., d.d. 9 februari 2005 en onderzoeksrapport ‘indicatieve beoordeling minimaal benodigde afstand tussen caravans op basis van de warmtebelasting, C774-1, door Peutz, d.d. 18 november 2005.
BRANDBEVEILIGINGSCONCEPT
3. Als alternatief voor de afstandeis kan een bouwkundige constructie met voldoende hoge brandwerendheid worden toegepast. 4. Aan te houden maximaal oppervlak (brandcompartiment) van vrij te plaatsen kampeermiddelen van maximaal 1.000 m2; met een WBDBO van tenminste 30 minuten, vertaald naar minimaal 5 meter afstand tussen de brandcompartimenten. Hierbij dient te worden overwogen dat bij brand in een caravan alle caravans op dat terreinoppervlak (brandcompartiment) kunnen afbranden. 5. De motivering van de maximale omvang van een brandcompartiment op 1.000 m2 is gebaseerd op het gegeven dat in geval van brand 1 tankautospuit van de brandweer de brand tot een dergelijk brandcompartiment beperkt kan houden. Daarnaast biedt een brandcompartiment van maximaal 1.000 m2 een waarborg dat overlast en schade wordt beperkt. Uiteraard wordt bij deze maximale omvang ervan uitgegaan dat aan de relevante brandbeveiligingsvoorzieningen wordt voldaan (denk aan bereikbaarheid en bluswatervoorziening) dan wel dat er wordt voorzien in een gelijkwaardige oplossing. 6. Niet-permanente standplaatsen kunnen ook bezet worden door tenten. Beheersbaarheid van brand speelt hier echter minder een rol, aangezien de afbrandsnelheid van een tent vele malen hoger is dan die van een sta- of tourcaravan. Ook zullen de tenten door hun wijze van opzetten (scheerlijnen) enige afstand tot elkaar bezitten. Uiteraard dienen wel goede mogelijkheden van spoedige brandbestrijding (aanwezigheid blusmiddelen, een adequate interne organisatie) en een snelle ontvluchting (bereikbaarheid, vlucht – en ontruimingsmogelijkheden) aanwezig te zijn, te realiseren door brandcompartimentering van maximaal 1.000 m2 terreinoppervlak met tenten en minimaal 5 meter tussen brandcompartimenten.
33
34
Hoofdstuk 5
Maatregelen brandveiligheid kampeerterreinen Op basis van de in hoofdstuk 4 geschetste integrale benadering van de brandveiligheid op kampeerterreinen, worden in dit hoofdstuk maatregelen geformuleerd. Alle maatregelen zijn geordend conform de geformuleerde doelstellingen en de ordening in de brandbeveiligingsconcepten van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
5.1. Het voorkomen en beperken van (uitbreiding van) brand
1.
Maatregel
Voorschriften, bijlage 2
De uitbreiding van brand moet voorkomen worden door
2.1 – 2.5
situering van kampeermiddelen, gevaarlijke stoffen
4.1/4.2
en afvalcontainers.
10.2
Gas- en elektrische installaties conform normen installeren
5.1/5.2
en onderhouden.
6.1 - 6.5
Verbieden van oneigenlijk gebruik van autogastanks en
6.6/6.7
11.1 2. 3.
autogas. 4.
Veilig gebruik van gasinstallaties en gasflessen
6.8 - 6.14
5.
Verbieden van open vuur op aangegeven plaatsen en dit
9.1/9.2
voor de recreanten kenbaar maken. 6.
Het branden in een vuurton of vuurkorf en het barbecuen
9.3
aan voorwaarden verbinden. 7.
Bij extreme droogte extra maatregelen nemen ten aanzien
9.4
van het gebruik van vuur (vuurton, vuurkorf, barbecue). 8.
Het aanwijzen van een persoon die verantwoordelijk is voor
10.1
de gedragregels en voorzieningen.
12.1 13.1/13.2 16.2
9.
Bij werkzaamheden moeten maatregelen genomen worden
12.1
om het ontstaan van brand te voorkomen. 10.
Het opstellen van gedragsregels die recreanten helpen bij
16.1
brandveilig gedrag. 11.
Maximaliseren van flessengas.
6.13 16.1
35
HOOFDSTUK 5
5.2. Het zo snel mogelijk ontdekken van brand
1.
Maatregel
Voorschriften, bijlage 2
Kampeermiddelen voorzien van optische rookmelder én
16.1
koolmonoxidemelder.
Aanbeveling / géén voorschrift
5.3. Het zo snel en adequaat mogelijk alarmeren van bedrijfshulpverleners/ derden Maatregel
Voorschriften, bijlage 2
1.
Voorhanden zijn van een doeltreffende alarmeringsmogelijkheid.
7.1/7.2
2.
Materialen zodanig opslaan dat ze de vluchtwegen en het gebruik
11.2
van vaste telefoons niet belemmeren. 3.
Periodieke controle van de aanwezige brandbeveiligings-
14.1/14.2
voorzieningen.
5.4. Het tijdig ontruimen Maatregel
Voorschriften, bijlage 2
1.
Materialen zodanig opslaan dat ze de vluchtwegen niet belemmeren.
11.1
2.
Toezicht houden op het vrijhouden van de vluchtwegen
13.2
3.
Het opstellen van een brandveiligheidsinstructie en deze kenbaar
15.1/15.2
maken 4.
Het personeel instrueren over de brandveiligheidsinstructie.
15.3
5.
Het opstellen van een ontruimingsplan.
17.1
6.
Het periodiek oefenen van het ontruimingsplan.
17.2/17.3
5.5. Het blussen van een beginnende brand door bedrijfshulpverleners / personeel Maatregel
Voorschriften, bijlage 2
1.
Plaatsen van adequate blusmiddelen.
8.1 – 8.4
2.
Periodieke controle en onderhoud blusmiddelen.
8.5/8.6
3.
Toezicht houden op de zichtbaarheid, bereikbaarheid en
8.7
14.1
4.
beschikbaarheid van blusmiddelen.
13.2
Materialen zodanig opslaan dat ze het gebruik van de
11.1
blusmiddelen niet belemmeren. 5.
Het opstellen van een brandveiligheidsinstructie en deze kenbaar
15.1/15.2
maken 6.
36
Het personeel instrueren over de brandveiligheidsinstructie.
15.3
MAATREGELEN BRANDVEILIGHEID KAMPEERTERREINEN
5.6. Het zo snel mogelijk melden van brand aan de alarmcentrale van de brandweer
1.
Maatregel
Voorschriften, bijlage 2
Materialen zodanig opslaan dat ze de vluchtwegen en het gebruik
11.1
van vaste telefoons niet belemmeren. 2.
Het opstellen van een brandveiligheidsinstructie en deze kenbaar
15.1/15.2
maken. 3.
Het personeel instrueren over de brandveiligheidsinstructie.
15.3
5.7. Het zo snel mogelijk opkomen van de brandweer Maatregel
Voorschriften, bijlage 2
1.
Rijtijd brandweer positief beïnvloeden.
1.3 /1.4
2.
Situatieafhankelijk dienen extra toegangswegen beschikbaar te zijn.
2.8
Toegankelijkheid en situering van kampeermiddelen zodanig
2.6/2.7
3.
realiseren dat zij voor de brandweer bereikbaar zijn. 4.
Materialen zodanig opslaan dat ze de (toegangs)wegen van het
11.1
kampeerterrein niet blokkeren.
5.8. Het zo snel en adequaat mogelijk inzetten van de brandweer19
1.
Maatregel
Voorschriften, bijlage 2
Mogelijkheden bieden dat de brandweer snel en adequaat een
1.1/1.2
opstelplaats kan realiseren. 2.
Toezicht houden op het vrijhouden van de toegangswegen.
13.2
5.9. Het zo snel en adequaat mogelijk in veiligheid brengen van personen Maatregel
Voorschriften, bijlage 2
1.
Materialen zodanig opslaan dat ze de vluchtwegen niet belemmeren.
11.1
2.
Toezicht houden op het vrijhouden van de vlucht- en
13.2
toegangswegen en opstelplaatsen.
5.10. Het zo snel en adequaat mogelijk blussen van de brand Maatregel
Voorschriften, bijlage 2
1.
Voorzien in een adequate bluswatervoorziening.
3
2.
Periodieke controle en onderhoud van de aanwezige bluswater-
14.1
voorzieningen op eigen terrein. 3.
Toezicht houden op de zichtbaarheid, bereikbaarheid en
13.2
beschikbaarheid van blusmiddelen. 16
De inzet wordt bepaald door de mogelijkheid om aan te sluiten op de bluswatervoorziening. Factoren die daarbij een rol spelen zijn: bekendheid met plaatsen van de bluswatervoorziening, afstand tussen de opstelplaatsen en de bluswatervoorziening, belemmeringen tussen opstelplaatsen en de bluswatervoorziening, bereikbaarheid alsmede de beschikbaarheid van de bluswatervoorziening.
37
HOOFDSTUK 5
5.11. Het zo snel en adequaat mogelijk voorzien in nazorg Maatregel
Voorschriften, bijlage 2
Geen maatregelen.
5.12. Aanvullende voorzieningen Maatregel
Voorschriften, bijlage 2
1.
Afval veilig verzamelen.
10.1
2.
Ter controle van alle maatregelen en voorzieningen moeten
18.1
controlerende ambtenaren worden toegelaten. 3.
In het belang van de brandveiligheid ter plaatse moeten
18.2
aanwijzingen van de brandweer worden opgevolgd. 4.
De mogelijkheid moet worden gegeven om alternatieve
19
oplossingen aan te dragen en in te voeren die de brandveiligheid in gelijke mate borgt als de initiële maatregel. 5.
38
De eigenaar van het kampeerterrein geeft voorlichting over de
20
brandveiligheid op het kampeerterrein.
Aanbeveling / géén voorschrift
Bijlage 1
Definities Aan- of uitbouw
Een op de standplaats en met het kampeermiddel verbonden bouwwerk of uitspringend deel, dat ten dienste staat van het kampeermiddel en door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan dat kampeermiddel.
Autogastank
Een metalen drukhouder (horizontaal gesitueerd) met een mengsel van propaan en butaan waarvan de vloeistof onttrokken wordt (voor tractie bestemd) en die voorzien is van een aansluiting met klep- of naaldafsluiter, overvulbeveiliging, vulbegrenzer, niveaumeting en indicator.
Bijgebouw
Een op de standplaats en van het kampeermiddel vrijstaand bouwwerk, dat ten dienste staat van het kampeermiddel en door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan dat kampeermiddel.
Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.
Brandcompartiment
Dit is een cluster van permanente of niet-permanente standplaatsen met een maximale oppervlakte van 1.000 m2 .
Branddoorslag
Branduitbreiding via een traject dat niet via de buitenlucht gaat.
Brandoverslag
Branduitbreiding via de buitenlucht.
Gasfles
Een voor meervoudig gebruik bestemde, cilindrische metalen drukhouder die voorzien is van een aansluiting met klep- of naaldafsluiter en een waterinhoud heeft van ten hoogste 150 liter.
Dampgastank
Een voor meervoudig gebruik bestemde, cilindrische metalen drukhouder (horizontaal gesitueerd) met gas waarvan de damp onttrokken wordt zoals handelspropaan, in tegenstelling tot vloeibaargasinstallaties zoals autogas, en die voorzien is van een aansluiting met klep- of naaldafsluiter, overvulbeveiliging, vulbegrenzer, niveaumeting en indicator.
39
BIJLAGE 1
Dampgastankfles
Een voor meervoudig gebruik bestemde, cilindrische metalen drukhouder (verticaal gesitueerd) met gas waarvan de damp onttrokken wordt zoals handelspropaan, in tegenstelling tot vloeibaargasinstallaties zoals autogas, en die voorzien is van een aansluiting met klep- of naaldafsluiter, overvulbeveiliging, vulbegrenzer, niveaumeting en indicator en een waterinhoud heeft van ten hoogste 150 liter.
Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Inrichting
Een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats (Model)brandbeveiligingsverordening).
Kampeerterrein
Terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf (Wet op de Openluchtrecreatie).
Kampeermiddel
Tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf (Wet op de Openluchtrecreatie).
Kampeerovereenkomst
Overeenkomst tussen de houder van een kampeerterrein en degene die een kampeermiddel plaatst of geplaatst houdt betreffende het plaatsen of geplaatst houden daarvan (Wet op de Openluchtrecreatie).
Kleinschalig kampeerterrein
Een kampeerterrein voor ten hoogste 10 kampeermiddelen. Gedurende het kampeerseizoen van ten hoogste 15 maart tot en met 31 oktober per kalenderjaar mogen dit ten hoogste 15 kampeermiddelen zijn.
NEN
Een door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) uitgegeven norm.
Niet-permanente standplaats
Een standplaats waarop een kampeermiddel gedurende een bepaalde periode aanwezig mag zijn. De maximale periode geldt vanaf 15 maart tot en met 31 oktober van elk kalenderjaar of een andere periode, welke is vastgelegd in het gemeentelijk kampeerbeleid.
PGS
Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen; voorheen CPR: uitgegeven richtlijn van de Commissie Preventie van Rampen door Gevaarlijke Stoffen.
Permanente standplaats Een standplaats waarop een kampeermiddel gedurende het gehele jaar aanwezig mag zijn.
40
DEFINITIES
Recreatief nachtverblijf Het zich bevinden in een kampeermiddel tussen 22.00 en 06.00 uur. Reglement
Het reglement waarin de voorwaarden met betrekking tot het gebruik kampeerterrein en het verblijf daarop.
Stacaravan
Een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede gelet op de afmetingen en constructie, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen en over grotere afstanden als aanhangsel van een auto te worden voortbewogen.
Standplaats
Het gedeelte van het kampeerterrein dat bestemd is voor het plaatsen of geplaatst houden van een kampeermiddel.
WBDBO
Weerstand tegen brandoverslag (branduitbreiding via de buitenlucht) en branddoorslag (branduitbreiding via een traject dat niet via de buitenlucht gaat). Als er in deze handreiking over WBDBO wordt gesproken, wordt deze uitgedrukt in een bepaalde vrije afstand, bijv. tussen kampeermiddelen.
41
42
Bijlage 2
Brandveiligheidsvoorschriften Paragraaf I
Bereikbaarheid
Artikel 1 Vrijhouden van terreingedeelten ten behoeve van hulpverlening 1.1
1.2
1.3
1.4
De bij de inrichting behorende brandkranen en andere bluswaterwinplaatsen moeten worden vrijgehouden en bereikbaar zijn voor blusvoertuigen, en wel zodanig dat hiervan onbelemmerd gebruik kan worden gemaakt. Op het bij de inrichting behorende terrein moeten de beplanting, de parkeerplaatsen, de laad- en losplaatsen en de plaatsen waar goederen en afval worden opgeslagen of gedeponeerd, zodanig zijn gesitueerd, dat bij brand het oprijden en opstellen van de voertuigen en andere hulpmiddelen van de brandweer niet worden bemoeilijkt of belemmerd. Ten behoeve van het verkeer van de hulpverlenende diensten moet een doorgaande route met een breedte van tenminste 3,5 meter en een hoogte van tenminste 4,2 meter vrijgehouden worden. De doorgaande route moet verhard zijn op een wijze die geschikt is voor motorvoertuigen met een asbelasting van 10 ton (100kN) en een totaalgewicht van 15 ton. Hekwerken en slagbomen die de route als bedoeld in 1.3 blokkeren moeten snel en gemakkelijk geopend kunnen worden. Indien deze zijn voorzien van een slot moeten passende voorzieningen in overleg met de brandweer worden aangebracht.
Paragraaf II
Inrichting terrein
Artikel 2 Indeling en constructie terrein 2.1 2.2
2.3
2.4
De afstand van enig kampeermiddel tot de perceelsgrens is tenminste 5 meter. Permanente en niet-permanente standplaatsen dienden zodanig te zijn gesitueerd dat een onbeheersbare brand wordt voorkomen. Hieraan wordt voldaan indien de standplaatsen zijn gesitueerd in een brandcompartiment (BC) van maximaal 1.000 m² en de WBDBO tussen brandcompartimenten tenminste 30 minuten is. Hieraan wordt voldaan indien tussen brandcompartimenten een vrije ruimte is van tenminste 5 meter Een brandcompartiment strekt zich niet uit over meer dan één perceel. Permanente standplaatsen dienen zodanig te zijn gesitueerd dat brand niet eenvoudig van het ene kampeermiddel naar een ander kampeermiddel kan overslaan. De weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) tussen kampeermiddelen op permanente standplaatsen is tenminste 20 minuten. Hieraan wordt voldaan indien: - tussen de kampeermiddelen een vrije ruimte is van tenminste 3 meter en; - een bouwkundige voorziening wordt getroffen, waardoor de WBDBO van 20 minuten conform de NEN 6068 en de NPR 6091 wordt bereikt. Indien niet-permanente standplaatsen, niet gelegen zijn in een brandcompartiment is de WBDBO tussen de kampeermiddelen tenminste 20 minuten. Hieraan wordt voldaan indien: - tussen de kampeermiddelen een vrije ruimte is van tenminste 3 meter; - een bouwkundige voorziening wordt getroffen, waardoor de WBDBO van 20 minuten conform de NEN 6068 en de NPR 6091 wordt bereikt.
43
BIJLAGE 2
2.5
2.6
2.7
2.8
De terreingedeelten tussen de kampeermiddelen dient over de in 2.2, 2.3 en 2.4 genoemde afstanden vrij te worden gehouden van aanbouwsels, opbergruimten, opslag en vaar- en voertuigen. De opstelling van de kampeermiddelen dient zodanig te geschieden, dat de blusvoertuigen van de brandweer en andere hulpverlenende diensten te allen tijde enig kampeermiddel tot 40 meter kunnen benaderen. Indien de toegang tot een bouwwerk en/of kampeermiddel dat voor het verblijf van mensen is bestemd, meer dan 40 meter is verwijderd van een doorgaande (openbare) weg, moet een verbindingsweg tussen die toegang of dat vak en het openbare wegennet aanwezig zijn die geschikt is voor brandweervoertuigen conform de voorwaarde 1.3. Afhankelijk van de aard en omvang van het kampeerterrein moet ten behoeve van de hulpverlenende diensten, naast de reguliere toegang, één of meerdere toe- of (nood)uitgangen aanwezig zijn. Dit ter beoordeling en goedkeuring van het bevoegd gezag.
Artikel 3 Bluswatervoorziening 3.1 3.2
De bluswatervoorziening moet tenminste voldoen aan de ”Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” (uitgave NVBR, september 2003). Het plan voor de bluswatervoorziening moet ter beoordeling en goedkeuring overgelegd worden aan het bevoegd gezag.
Artikel 4 Gasflessendepots en propaantanks 4.1
4.2
Gasflessendepots en propaantanks zullen aan de rand van het kampeerterrein moeten worden gesitueerd en goed bereikbaar zijn, zonder dat de opslaglocatie van gasflessen en gastanks bij een calamiteit de bereikbaarheid van de incidentlocatie voor hulpverleningsdiensten en de ontvluchting van aanwezigen op het kampeerterrein belemmert of in gevaar brengt. Een gasflessenopslag moet voldoen aan de eisen zoals omschreven in deel 15 van de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS 15), met name Hoofdstuk 6 van deze PGS 15.
Paragraaf III
Installaties
Artikel 5 Elektrische installaties 5.1
5.2
De elektrische installatie van het kampeerterrein, inclusief de bouwwerken, moet tenminste voldoen aan het gestelde in het normblad NEN 1010 en de voorschriften van het betreffende energiebedrijf waar het kampeerterrein bij is aangesloten. Alleen elektrische installaties van kampeermiddelen die aan de gestelde in het normblad NEN 1010: 2003 de voorschriften van het betreffende energiebedrijf en de keuringsvoorschriften K57 van de KEMA voldoen, mogen aangesloten worden op de elektrische installatie van het kampeerterrein.
Artikel 6 Gasinstallaties 6.1 6.2 6.3
44
Aardgasinstallaties moeten tenminste voldoen aan het gestelde in het normblad NEN 1078:2004. Huishoudelijke gasverbruiksinstallaties op basis van handelspropaan en -butaan moeten tenminste voldoen aan het gestelde in het normblad NEN 2920:1997. De LPG-systemen voor huishoudelijk gebruik in vrijetijdsvoertuigen en andere wegvoertuigen moeten voldoen aan het gestelde in het normblad NEN-EN 1949:2002 (en).
BRANDVEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
6.4
6.5
6.6 6.7 6.8
6.9 6.10 6.11 6.12 6.13 6.14
De LPG-systemen ten behoeve van kook- en verwarmingsdoeleinden in (vrijetijds)voertuigen, (sta)caravans, bak- en frituurvoertuigen dienen te voldoen aan het gestelde in NPR 2577:2006. Waar de richtlijn NPR 2577 conflicteert met de norm NEN-EN 1949:2002 (en) geldt de norm. Vast gemonteerde dampgastanks in voertuigen en aanhangers moeten minimaal voldoen aan de specifieke montage voorschriften die gelden voor het monteren van autogastanks van de Eisen toelating LPG-onderdelen van de Regeling vaststelling toelatingseisen op basis van hoofdstuk 3 van het Voertuigreglement. Het voorhanden hebben en het gebruik van autogas, handelspropaan of –butaan in autogastanks, anders dan voor de tractie van motorvoertuigen, is verboden. Flessengasinstallaties voor kook- en/of verwarmingsdoeleinden in kampeermiddelen mogen alleen gevuld zijn met handelsbutaan of handelspropaan. Gasslangen voor butaangas en propaangas moeten voldoen aan het bepaalde in: − NEN-EN 1763-1:2001; − NEN-EN 1763-2, klasse 2 of 3 voor de lagedrukzijde (werkdruk) en klasse 3 en 4 voor de hogedrukzijde. Tussen gasfles en verbruikstoestel moet de verbinding bestaan uit een metalen leiding of uit een goedgekeurde GIVEG-slang van maximaal 1 meter lengte. De slangen van een gasfles (naar een verbruikstoestel) moeten in goede staat van onderhoud verkeren. De slangen mogen niet uitgedroogd zijn of andere beschadigingen vertonen. Een gasfles moet zijn voorzien van een door het Lloyd’s Register - Stoomwezen erkend geldig keurmerk. De afsluiting van een gasfles moet een door het Lloyd’s Register - Stoomwezen goedgekeurd type zijn. Flessengas (handelspropaan of -butaan) mag in of bij kampeermiddelen gebruikt worden in flessen van maximaal 45 liter waterinhoud tot een maximum van twee flessen, leeg of vol. Gasflessen, afsluiters en veiligheidstoestellen mogen uitsluitend door hiertoe aangewezen en deskundig personeel of door de leverancier worden gerepareerd of veranderd.
Artikel 7 Brandmeld- en alarmeringsmiddelen 7.1
7.2
Afhankelijk van de indeling, compartimentering, grootte en ligging van het kampeerterrein dient op het terrein een alarmeringsvoorziening (b.v. omroepinstallatie, bel, sirene) aanwezig te zijn om de gasten te kunnen waarschuwen voor eventueel dreigend gevaar. De alarmeringsvoorziening voor de gasten moet te allen tijde voor onmiddellijk gebruik beschikbaar zijn.
Artikel 8 Blusmiddelen 8.1
8.2 8.3
Op het kampeerterrein dienen voldoende brandblusmiddelen aanwezig te zijn. De brandblusmiddelen moeten worden aangebracht op de plaatsen zoals voorgeschreven of op de bij de gebruiksvergunning behorende plattegrondtekening(en) is aangegeven. Draagbare blustoestellen moeten zijn voorzien van een rijkskeurmerk met rangnummer en conform de NEN 2559 worden onderhouden. Brandslanghaspels moeten voldoen aan normblad NEN-EN 671-1:2001.
45
BIJLAGE 2
8.4
8.5
8.6 8.7
Alle brandblusmiddelen, brandbestrijdings- en beveiligingssystemen moeten steeds: - voor onmiddellijk gebruik gereed zijn; - in goede staat van onderhoud verkeren; - goed bereikbaar zijn; - als zodanig herkenbaar en zichtbaar zijn; - beschermd zijn tegen weersinvloeden. Ten minste eenmaal per jaar moet door een ter zake kundige het nodige onderhoud worden verricht en een controle worden gehouden op de reinheid en goede werking van de in de artikelen 8.2 en 8.3 beschreven voorzieningen. Na gebruik van een blustoestel moet dit terstond gevuld c.q. vervangen worden. Dit geldt ook indien het blustoestel niet geheel leeg is. Bij elk blusmiddel dient een verwijzing naar het alarmnummer 112 en een blusinstructie aanwezig te zijn, alsmede een instructie over de wijze van alarmering van de kampeerders.
Paragraaf IV
Gebruiksvoorschriften
Artikel 9 Verbod voor roken/ open vuur en vuurwerk 9.1 9.2
9.3 9.4
Het is verboden op gedeelten van het terrein te roken, waarvoor dit is aangegeven. Het rookverbod als bedoeld in artikel 9.1 moet, daar waar nodig, op opvallende plaatsen duidelijk staan aangegeven door middel van het opschrift “VERBODEN TE ROKEN” of door een gestandaardiseerd symbool overeenkomstig het gestelde in de norm NEN 3011. Indien het kampeerreglement het branden in een vuurkorf of vuurton dan wel barbecuen toestaat, dient aan de aldaar vermelde voorwaarden voldaan te worden. Bij extreme droogte mag niet worden gebrand (vuurkorf, vuurton, barbecue) met vaste brandstof (hout, houtskool, briketten e.d.) in brandgevaarlijke natuurgebieden.
Artikel 10 Afval 10.1 Afval moet worden verzameld in veilig opgestelde containers. 10.2 De afstand tussen afvalcontainers met een inhoud groter dan 5 m3 c.q. containerverzamelplaatsen en een gebouw moet ten minste 5 meter bedragen, tenzij er tussen deze opslag en het gebouw een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) van tenminste 30 minuten aanwezig is.
Artikel 11 Opslag van materialen 11.1 In verband met brandoverslag is het verboden voorwerpen of stoffen binnen de afstandsbepaling van permanente kampeermiddelen op te slaan of te plaatsen. 11.2 Het is verboden om voorwerpen of stoffen in de inrichting of in de omgeving daarvan zodanig op te slaan of te plaatsen, dat daardoor het gebruik van telefoons, blusmiddelen, vluchtwegen en toegangswegen bemoeilijkt en/of geblokkeerd worden.
Artikel 12 Werkzaamheden, niet behorend tot de normale bedrijfsoefening Bij het verrichten of doen verrichten van werkzaamheden, waarbij brandgevaarlijke stoffen of gereedschappen worden gebruikt, waarvan het gebruik aanleiding kan geven tot het ontstaan van brand, moeten voldoende maatregelen zijn getroffen tegen het ontstaan van brand.
46
BRANDVEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
Artikel 13 Doorlopend toezicht 13.1 Gedurende de tijd dat personen in de inrichting aanwezig zijn, moet voor de naleving van de voorschriften een verantwoordelijk persoon oproepbaar zijn die de aanwijzingen van de met de controle belaste ambtenaren op eerste aanzegging uitvoert of doet uitvoeren. 13.2 Door of namens de vergunninghouder moet er doorlopend worden toegezien dat voor zover van toepassing: • vlucht- en toegangswegen, en aanduidingen daarvan, goed zichtbaar zijn; • vlucht- en toegangswegen goed bereikbaar zijn; • blusmiddelen, en aanduidingen daarvan, goed zichtbaar zijn; • blusmiddelen goed bereikbaar en bedrijfsgereed zijn; • de vastgestelde gedragsregels worden nageleefd.
Artikel 14 Periodieke controle 14.1 Ten minste eenmaal per jaar moet door een ter zake kundige het nodige onderhoud worden verricht en een controle worden gehouden op de reinheid en goede werking van, voor zover van toepassing zijnde, onderstaande voorzieningen: • ontruimingsinstallatie(s); • brandkranen; • overige brandbestrijdings- en brandbeveiligingsmiddelen. 14.2 De met de controle belaste functionarissen van de gemeente kunnen tijdstippen bepalen en de wijze aangeven waarop één en ander moet worden beproefd.
Artikel 15 Brandveiligheidsinstructie 15.1 De eigenaar van het kampeerterrein moet een brandveiligheidsinstructie samenstellen ten behoeve van het personeel. 15.2 De instructie “Hoe te handelen bij brand” moet: a op de door de met controle belaste functionarissen van de gemeente aan te wijzen plaatsen worden opgehangen; b aan alle niet- en permanente standplaatshouders kenbaar worden gemaakt; c aan nieuw personeel bij indiensttreding te worden uitgereikt. d. opgesteld zijn conform de NTA 8112 en goedgekeurd zijn door het college van B&W van de gemeente. 15.3 Het personeel dient bij indiensttreding en vervolgens minimaal jaarlijks te worden geïnstrueerd in de voor hun functie geldende brandveiligheidsinstructie.
Artikel 16 Gedragsregels 16.1 In de overeenkomst voor niet-permanente en permanente standplaatshouders dienen gedragsregels opgenomen te worden c.q dient verwezen te worden naar een huishoudelijk reglement waar die gedragsregels onderdeel van uitmaken, vooraf ter goedkeuring voor te leggen aan de commandant brandweer. 16.2 De beheerder van de inrichting dient er op toe te zien dat de voornoemde gedragsregels worden nagekomen.
47
BIJLAGE 2
Artikel 17 Ontruimingsplan 17.1 De exploitant van een kampeerterrein zal een door de commandant van de gemeentelijk brandweer geaccordeerd ontruimingsplan moeten bezitten. Dit plan moet aanwezig zijn op een nader door de commandant van de gemeentelijke brandweer aangegeven plaats. 17.2 Op onregelmatige tijden moet, minimaal één maal per jaar, een oefening van het ontruimingsplan plaatsvinden. 17.3 De met de controle belaste functionarissen van de gemeente kunnen tijdstippen bepalen waarop de ontruimingsoefeningen moeten plaatsvinden.
Artikel 18 Bewaking/controle 18.1 De met de controle belaste functionarissen van de gemeente moeten in acute situatie worden toegelaten. 18.2 De bevelen of aanwijzingen door of namens de commandant van de gemeentelijke brandweer, gegeven in verband met de brandveiligheid, moeten onmiddellijk worden opgevolgd.
Artikel 19 Gelijkwaardigheid 19.1. Indien niet is voldaan aan enig voorschrift, gegeven bij of krachtens de artikelen genoemd in de artikelen 1 t/m 18, moet de inrichting een mate van veiligheid bieden die tenminste gelijk is aan de mate van veiligheid die is beoogd met het desbetreffende bij of krachtens de artikelen genoemd in de artikelen 1 t/m 18 gegeven voorschriften. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente zal moeten beoordelen of een toereikende veiligheid wordt bewerkstelligd. 19.2. Indien toepassing is gegeven aan het eerste lid en het betreffende voorschrift tevens valt te herleiden tot overwegingen van gezondheid, moeten die overwegingen daarbij in tenminste dezelfde mate in acht zijn genomen.
Artikel 20 Voorlichting De eigenaar/exploitant van het kampeerterrein spant zich aantoonbaar in om voorlichting te geven over brandveiligheid op het kampeerterrein.
48
Bijlage 3
Toelichting op brandveiligheidvoorschriften Paragraaf I
Bereikbaarheid
Artikel 1 Vrijhouden van terreingedeelten ten behoeve van hulpverlening Doel van deze voorschriften is te waarborgen dat brandweervoertuigen het bouwwerk bij een brand te allen tijde daadwerkelijk zodanig snel en gemakkelijk kunnen bereiken, dat de brandweer zo snel mogelijk voor het bestrijden van een brand kan worden ingezet. 1.1. 1.2. 1.3.
1.4.
Geen toelichting Geen toelichting De maten hebben betrekking op een tankautospuit en zijn afkomstig uit de ‘Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid’ NVBR, 2003. Deze handleiding is te bestellen bij de NVBR (www.nvbr.nl, tel. 026 - 3552455 , fax 026 - 3515051 ). Voorkomen moet worden dat bij een calamiteit de brandweer in haar opkomst gehinderd wordt door afgesloten hekwerken en/of slagbomen. Om dit te voorkomen zullen in overleg met de brandweer passende voorzieningen moeten worden getroffen. Een passende voorziening die op een centrale plaats aangebracht kan worden is een brandweersleutelkluis of- buis.
Paragraaf II
Inrichting
Artikel 2 Indeling en constructie terrein 2.1 2.2
2.3
Geen toelichting. Permanente en niet-permanente standplaatsen dienen zodanig te zijn gesitueerd dat overslag van brand niet onbeperkt kan plaatsvinden. Dit kan worden gerealiseerd door clusters van standplaatsen te situeren in een brandcompartiment (BC) van maximaal 1.000 m². De WBDBO tussen brandcompartimenten is tenminste 30 minuten, te realiseren door een vrije ruimte van minimaal 5 meter tussen de brandcompartimenten. Bekend is dat tentenkampen die opgezet zijn in het kader van een evenement (denk aan Lowlands of de TT Assen) een zeer geringe afstand tussen de tenten kennen. De compartimenten en andere voorzieningen zijn hierop afgestemd. Het gebruik van tenten op kampeerterreinen is ingegeven door het verlangen naar recreatie en privacy, dat het gebruik wezenlijk anders kenmerkt dan bij evenementen. Daarom kan volstaan worden met het onderbrengen van tenten in een brandcompartiment van 1.000 m². De WBDBO van ieder permanent kampeermiddel ten opzichte van het aangrenzende permanente kampeermiddel en andere zaken moet tenminste 20 minuten bedragen. Dit betekent dat het permanente kampeermiddel minimaal 3 meter vrij van het permanente kampeermiddel van de buren en andere zaken dient te staan. Hierdoor wordt bewerkstelligd dat er altijd een vrije tussenruimte van 3 meter ontstaat tussen de eigendommen van personen.
49
BIJLAGE 3
Ter verduidelijking van het begrip WBDBO bij permanente kampeermiddelen zie onderstaande figuur:
Figuur 3: permanente kampeermiddelen; onderlinge afstand en plaatsing van auto/bijgebouw 2.4
2.5. 2.6. 2.7. 2.8. 2.9.
Ook kan een snelle brandoverslag voor niet-permanente standplaatsen, niet gelegen in een brandcompartiment, worden voorkomen, door een WBDBO tussen de kampeermiddelen van tenminste 20 minuten. Het is aan de exploitant om een keuze te maken. Op het kampeerterrein kunnen beide varianten worden gebruikt. De motivatie voor de gelijkwaardigheid van brandcompartimenten van max. 1.000 m² is terug te vinden in paragraaf 4.6. Dit artikel is opgenomen om te voorkomen dat de vrije ruimten tussen kampeervakken worden volgebouwd. Geen toelichting Geen toelichting Geen toelichting Geen toelichting
Artikel 3 Bluswatervoorziening Doel van dit voorschrift is te waarborgen dat te allen tijde daadwerkelijk voldoende bluswater beschikbaar is ingeval van brand op een kampeerterrein.
50
TOELICHTING OP BRANDVEILIGHEIDVORSCHRIFTEN
Het voorzien van bluswater is in beginsel een gemeentelijke taak. De gemeente is echter niet in alle situaties verplicht te voorzien in een bluswatervoorziening. Bij het niet voorhanden zijn van (een toereikende) openbare bluswatervoorziening kan de gemeente een exploitatie van een kampeerterrein alleen onder voorwaarde afgeven, waarbij de vergunninghouder verplicht kan worden op eigen kosten te voorzien in een niet-openbare bluswatervoorziening (op eigen terrein). De basiseis voor de benodigde capaciteit voor de primaire bluswatervoorziening bedraagt minimaal 60 m3 per uur. Bij bebouwingssoorten waarbij volgens de ‘Handleiding brandweerzorg en technische hulpverlening‘ voor de eerste inzet één tankautospuit wordt gehanteerd en waarbij de brandpreventieve voorzieningen blijvend zijn gegarandeerd, kan worden volstaan met een capaciteit van 30 m3 per uur. Dit laatste zal doorgaans het geval zijn bij kampeerterreinen. Indien niet aan het gestelde zoals genoemd in de ‘Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid’ voldaan kan worden, kan het bevoegd gezag op basis van gelijkwaardigheid beoordelen of andere voorzieningen een toereikende veiligheid waarborgen. Deze voorzieningen kunnen onder andere zijn: - horizontale droge blusleiding met afnamepunten (buisdiameter tenminste 75 mm en uitgevoerd conform NEN 1594) - het beschikbaar stellen van water tank wagens (uitvoering en inrichting is ter goedkeuring aan het bevoegd gezag) - verkleinen van het brandcompartiment waardoor de brandbestrijding met een minimale bluswatervoorziening beheersbaar is. - aanleggen blusvijvers op het terrein, etc. De ‘Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid’ is te bestellen bij de NVBR (www. nvbr.nl, tel. 026 - 3552455 , fax 026 - 3515051 ).
Artikel 4 Gasflessendepots en propaantanks 4.1
4.2
Door gasflessendepots en propaantanks aan de rand van het kampeerterrein te situeren wordt voorkomen dat op het kampeerterrein, te midden van de gasten gevaarlijke handelingen worden uitgevoerd. De opslag als zodanig heeft een bepaald risico in zich, maar vooral de logistieke handelingen zijn risicovol. Om deze reden zullen de centrale gasflessendepots en de propaantanks zoveel als mogelijk aan de zijkant van het kampeerterrein of in ieder geval niet in de nabijheid van de standplaatsen voor kampeermiddelen of de overige voor publiek toegankelijke gebouwen moeten worden gesitueerd. Om reden van bereikbaarheid en ontvluchting is het niet aan te bevelen de opslaglocatie direct bij de hoofdingang van het kampeerterrein te situeren. Bij alternatieve situering en grotere volumes dient maatwerk in de op te leggen veiligheidseisen te worden bereikt. De PGS 15 “Opslag van Gevaarlijke Stoffen, Richtlijn voor brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid’(Ministerie van VROM, 2005) is hiervoor het referentiekader.
51
BIJLAGE 3
Paragraaf III
Installaties
Artikel 5 Elektrische installaties 5.1. 5.2.
Geen toelichting Op grond van lid 5.2 mag een elektrische installatie van een kampeermiddel niet worden aangesloten op de elektrische installatie van het kampeerterrein indien die installatie gevaar oplevert voor het ontstaan van brand. Dat gevaar wordt geacht niet aanwezig te zijn bij gebruik van een elektrische installatie die voldoet aan de daarop betrekking hebbende NENnorm en de betreffende keuringsvoorschriften van de KEMA.
Artikel 6 Gasinstallaties Alle voorschriften hebben betrekking op het voorkomen van lekkages en ophoping (en ontsteking) van brandbaar gas en het voorkomen van drukverhogingen in gasflessen en -tanks. 6.1. 6.2. 6.3. 6.4 6.5
6.6.
6.7
6.8 6.9
52
Dit voorschrift is veelal niet van toepassing op vrijetijdsvoertuigen, maar op bouwwerken op het kampeerterrein, die aangesloten zijn op het aardgasnet. Dit voorschrift is niet van toepassing op de gasleidingsystemen, maar op de verbruiksinstallaties, apparaten en toestellen zelf. Dit voorschrift is van toepassing op vrijetijdsvoertuigen. De NPR 2577 is een vertaling van de NEN-EN 1949 (en). Toch is een vangnet ingebouwd om te voorkomen dat tegenstrijdige formuleringen gelden. Indien de gasfles of tankfles voor dampgas (handelspropaan en -butaan) vast is ingebouwd in het voertuig, dient deze aan dezelfde veiligheidseisen te voldoen als de eisen aan een autogastank in voertuigen. Het niet mogen gebruiken van tanks voor autogas (gebruik van vloeistof) voor propaan en butaan (gebruik van gas) heeft te maken met het feit dat deze tanks door niet-deskundigen worden aangepast waardoor de afname en de vulinlaat worden verwisseld en de veiligheden (overvulbeveiliging) onklaar worden gemaakt. Het is mogelijk dat deze flessen door dezelfde niet-deskundigen bij een LPG-station handmatig worden gevuld met kans op overvulling (> 80%). Bij 100% vulling betekent 1 0C temperatuur- verhoging 8 bar drukverhoging met kans op bollen en scheuren van de tank en alle gevolgen van dien. De huishoudelijke gasverbruiksinstallaties zijn veelal niet geschikt voor andere brandstoffen dan handelspropaan of -butaan. Bij gebruik van andere brandstoffen kunnen onveilige situaties ontstaan. Gasslangen dienen een aantoonbare kwaliteit te bezitten in relatie met de functie. Dit is dan ook op de slang aangegeven. Een vaste metalen leiding heeft minder kans op beschadigingen. Een maximale lengte van een flexibele slang is aangegeven om deze zoveel mogelijk in het zicht te hebben, om zo weinig mogelijk volume aan gas in de slang te houden na (tijdelijke) stopzetting van het gebruik, om de kans op beschadigingen zo klein mogelijk te maken en het mogelijk wegwerken achter betimmeringen te voorkomen.
TOELICHTING OP BRANDVEILIGHEIDVORSCHRIFTEN
6.10 Veelal wordt een maximale levensduur van de slang van 2 of 3 jaar aangehouden. Het productiejaar van de slang staat meestal op de slang zelf. Echter is de wijze van gebruik van de slang meer maatgevend voor de kwaliteit dan de ouderdom. Het kan voorkomen dat een slang na een jaar reeds vervangen moet worden, vanwege de slijtage, stoffen of droogte waaraan de slang blootgesteld is. Het is dus zaak bij controle vast te stellen of de slangen en de aansluitingen al dan niet lekken. In het geval van een lekkage is hiermee aangetoond dat de installatie brandgevaarlijk is. 6.11 Dit voorschrift is gesteld om een deskundige beoordeling van de drukveiligheid te bewerkstelligen en de veiligheid van het materiaal onder druk aan te tonen. 6.12 Dit voorschrift is gesteld om een deskundige beoordeling van de drukveiligheid te bewerkstelligen en de veiligheid van het materiaal onder druk aan te tonen. 6.13 Dit voorschrift is gesteld om het gebruik kleinschalig te houden ten behoeve van particulieren en ten behoeve van één kampeermiddel. 6.14 Geen toelichting
Artikel 7 Brandmeld- en alarmeringsmiddelen 7.1.
7.2
Het is wenselijk dat gasten op een kampeerterrein worden gealarmeerd indien zich een dreigende situatie voordoet. Deze alarmering is mede afhankelijk van de grootte en situering van het kampeerterrein. Een klein kampeerterrein is overzichtelijk en het zal relatief gezien niet lang duren voordat alle gasten zijn gewaarschuwd. Dit is anders voor een kampeerterrein met bijvoorbeeld 500 standplaatsen. Het alarmeren van (grote) groepen personen, om deze te waarschuwen voor een eventueel dreigend gevaar is deels een verantwoordelijkheid van de overheid. Voor het waarschuwen van de bevolking bij een dreigend gevaar heeft de overheid een aantal criteria opgesteld, die kunnen worden toegepast. Vervolgens is het de taak van de ondernemer om zorg te dragen dat de onder zijn verantwoordelijkheid aanwezige klanten verder worden voorzien van informatie. Geen toelichting
Artikel 8 Blusmiddelen 8.1.
8.2. 8.3. 8.4.
Om een beginnende brand op een juiste manier te kunnen bestrijden, moeten een aantal voorzieningen aanwezig zijn. Het gaat hierbij om brandbestrijdingsmiddelen die in de vorm van draagbare brandblusmiddelen die op aanvaardbare loopafstand van de plaats van een kampeereenheid bereikbaar en beschikbaar moeten zijn. Als een aanvaardbare loopafstand wordt een afstand van maximaal 50 meter over begaanbare paden gezien. Uiteraard is een centrale plaats waar dergelijke middelen aanwezig zijn ideaal. Gedacht kan dan worden aan toilet- en sanitairgebouwen, receptie en andere gebouwen met een speciale- of centrale functie op het kampeerterrein. Op een kampeerterrein wordt bij voorkeur een schuimblusser met een minimaal gewicht van 6 kg opgehangen. Geen toelichting Geen toelichting Doel van lid 8.4 is onder meer dat de aanwezige personen zo snel mogelijk kunnen zien waar de blusmiddelen zich bevinden, zodat daarvan bij brand zo snel mogelijk gebruik gemaakt kan worden.
53
BIJLAGE 3
8.5.
8.6. 8.7
Op grond van lid 8.5 moet ten minste eenmaal per jaar op adequate wijze het nodige onderhoud aan een blusmiddel worden verricht en de goede werking ervan worden gecontroleerd. Doel van dit voorschrift is dat de goede werking van het blusmiddel te allen tijde gewaarborgd is. Overigens gaat het bij die voorgeschreven inspectie- en controlefrequentie om een minimumvereiste; het staat de exploitant van een kampeerterrein derhalve vrij de blusmiddelen vaker te laten inspecteren/controleren. Geen toelichting Geen toelichting
Paragraaf IV
Gebruiksvoorschriften
Artikel 9 Verbod voor roken/open vuur en vuurwerk 9.1. Geen toelichting. 9.2. Geen toelichting 9.3. Ingeval het branden in een vuurkorf of vuurton volgens het kampeerreglement is toegestaan, dienen de volgende voorwaarden in het reglement te worden opgenomen: a. er moet voortdurend toezicht zijn van een meerderjarig persoon dat wil zeggen toezicht door een persoon die bij brand adequaat kan handelen; b de vuurkorf of -ton moet op een open plaats staan zodanig dat deze geen gevaar oplevert voor de omgeving; c onder de vuurkorf, of -ton dient een niet brandbare onderplaat, met een minimale oppervlakte van 2 x de oppervlakte van de grootste dwarsdoorsnede van de vuurkorf, geplaatst te worden; d een vuurkorf of -ton moet zodanig zijn opgesteld of uitgevoerd dat deze niet eenvoudig kan omvallen of kan worden omgestoten; e de maximale hoeveelheid brandstof (niet anders zijnde dan schoon hout) in de vuurkorf of -ton bedraagt een ¼ m³; f de vuurkorf of -ton wordt niet verlaten alvorens het vuur gedoofd is; g in de directe nabijheid van de vuurkorf of -ton staan voldoende blusmiddelen, één poederof sproeischuimblusser met een inhoud van tenminste 6 kilogram/liter of (een) emmer(s) gevuld met water (minimaal 10 liter) of zand, voor onmiddellijk gebruik gereed. Ingeval barbecuen volgens het kampeerreglement is toegestaan, dienen de volgende voorwaarden in het reglement te worden opgenomen: a er moet voortdurend toezicht zijn van een meerderjarig persoon, dat wil zeggen toezicht door een persoon die bij brand adequaat kan handelen; b de barbecue moet op een open plaats staan die erboven en tenminste 2 meter rondom vrij is van opstallen, bomen en struiken; c een barbecue moet zodanig zijn opgesteld of uitgevoerd dat deze niet eenvoudig kan omvallen of kan worden omgestoten; d vaste brandstof (niet anders zijnde dan briketten of houtskool) in een barbecue mag alléén ontstoken worden met aanmaakblokjes, aanmaakvloeistof en/of aanmaakgel; e de barbecue mag niet worden verlaten alvorens het vuur gedoofd is; f in de directe nabijheid van de barbecue moet een blusmiddel in de hoedanigheid van (een) emmer(s) water of zand (minimaal 10 liter) voor onmiddellijk gebruik gereed staan.
54
TOELICHTING OP BRANDVEILIGHEIDVORSCHRIFTEN
9.4.
Het gebruik van vaste brandstof veroorzaakt vliegvuur. Bij extreme droogte is het risico van vliegvuur groot: het kan gemakkelijker brand veroorzaken. Wanneer sprake is van extreme droogte wordt bepaald door de (regionale) brandweer. Informatie hierover is bij de eigen gemeentelijke brandweer of de eigen regionale brandweer op te vragen,
Artikel 10 Afval 10.1. Geen toelichting 10.2. Doel van lid 10.2 is brandoverslag van afvalcontainers met een inhoud groter dan 5 m3 naar een gebouw te voorkomen.
Artikel 11 Opslag van materialen 11.1 Doel van lid 11.1 is om te voorkomen dat de afstandsbepaling die bij permanente kampeermiddelen in acht moet worden genomen teniet wordt gedaan door het plaatsen van voorwerpen en stoffen, waardoor in geval van brand brandoverslag naar een naastgelegen kampeermiddel wordt vergemakkelijkt. 11.2 Geen toelichting
Artikel 12 Werkzaamheden, niet behorend tot de normale bedrijfsoefening Geen toelichting
Artikel 13 Doorlopend toezicht 13.1. In dit artikel is het toezicht oproepbaar. Naar huidige maatstaven kan worden volstaan met oproepbaar. Het is dan wel redelijk om te eisen dat degene die oproepbaar is binnen een bepaald tijdsbestek op het kampeerterrein aanwezig zal zijn. Een opkomsttijd van 5 minuten is reëel. Indien deze opkomsttijd niet realiseerbaar is, zal een gelijkwaardige oplossing bewerkstelligd moeten worden. Dit zal veelal permanent toezicht inhouden. 13.2. Geen toelichting
Artikel 14 Periodieke controle 14.1. Doel van lid 4.1 is de goede werking van de brandveiligheidsvoorzieningen op elk moment te waarborgen 14.2. Geen toelichting
Artikel 15 Brandveiligheidsinstructie 15.1. Doel van lid 5.1 is dat het personeel in geval van brand adequaat kan handelen om de gasten in veiligheid te brengen, de hulpdiensten te waarschuwen en een beginnende brand te blussen. 15.2. Voor het opstellen van een brandveiligheidsinstructie kan gebruik worden gemaakt van de NTA 8112.
55
BIJLAGE 3
Deze NTA 8112 ‘Leidraad voor een ontruimingsplan’ wordt uitgegeven door het Nederlands Normalisatie Instituut. Voor veel gebruiksfuncties is een apart deel beschikbaar. De totale reeks ziet er als volgt uit. Deel 1: Kantoorgebouwen Deel 2: Onderwijsgebouwen Deel 3: Kinderopvanggebouwen Deel 4: Gebouwen met een publieksfunctie Deel 5: Logiesgebouwen Deel 6: Gezondheidszorggebouwen Deel 7: Industriegebouwen Deel 8: Cellen en celgebouwen Deel 9: Ontruimingshandleiding en ontruimingskaart voor niet-vergunningsplichtige bouwwerken Op dit moment zijn nog niet alle delen beschikbaar. De actuele stand van zaken vindt u op www.nen.nl. Voor kampeerterreinen kan deel 4 worden gebruikt in afwachting van deel 9. of de publicatie ‘Ontruimingsplannen en –oefeningen’ van het Nederlands Instituut voor Bedrijfshulpverlening. Deze publicatie is verkrijgbaar via het Nederlands Instituut voor Bedrijfshulpverlening (NIBHV), Postbus 8714, 3009 AS Rotterdam. www.nibhv.nl. 15.3. Geen toelichting
Artikel 16 Gedragsregels 16.1. In deze gedragsregels dienen in elk geval de volgende voorwaarden, regels en verwijzingen te worden opgenomen: a instructie “Hoe te handelen bij brand”; b elektriciteit-, gas-, en waterinstallaties moeten voldoen aan de wettelijke bepalingen; c. het verbod tot het gebruik van autogastanks, anders dan bestemd voor de aandrijving van motorvoertuigen en speciaal daartoe ingerichte wisseltanks voor de aandrijving van hef- en transportvoertuigen; d. het gebruik van (tank)flessengas (handelspropaan of -butaan) in flessen van maximaal 45 liter waterinhoud tot een maximum van twee flessen tegelijkertijd; leeg of vol; e. propaan- en butaanflessen mogen alleen worden gevuld met handelspropaan en handelsbutaan; f. Indien olieverwarming wordt toegestaan, dient de opslag van olie, maximaal 200 liter, in een vloeistofdichte bak geplaatst te zijn; g. het verbod tot het maken of gebruiken van open vuur, behalve voor koken, braden op kooktoestellen en verwarmingstoestellen met tevens verwijzing naar de regels ten aanzien van vuurkorven en barbecues; h. het verbod op parkeren op wegen, anders dan de daartoe ingerichte parkeerplaatsen; i. het advies om in kampeermiddelen op permanente standplaatsen goed werkende en op een adequate plaats gemonteerde optische rookmelders (aangesloten op het lichtnet cf. NEN 2555) en koolmonoxidemelders aan te brengen. Gelet op het maatgevende scenario (brand na gaslek, roken in bed, kortsluiting elektrische apparatuur in combinatie met slapen) zou dit een voorschrift dienen te zijn. Gelet op de wet op de privacy is een dergelijk voorschrift niet te controleren en te handhaven. Daarom is dit een advies. 16.2. Geen toelichting
56
TOELICHTING OP BRANDVEILIGHEIDVORSCHRIFTEN
Artikel 17 Ontruimingsplan 17.1. Voor het opstellen van een ontruimingsplan kan de aanbeveling voor het opstellen van ontruimingsplannen worden gevolgd. Zie verder toelichting onder 15.2. 17.2. Geen toelichting 17.3. Geen toelichting
Artikel 18 Bewaking/controle 18.1. Geen toelichting 18.2 Geen toelichting
Artikel 19 Gelijkwaardigheid 19.1. Geen toelichting 19.2. Geen toelichting
Artikel 20 Voorlichting Doel van de inspanning van de eigenaar/exploitant van het kampeerterrein op het terrein van de brandveiligheidsvoorlichting is het vergroten van het veiligheidsbewustzijn van zijn gasten. Dit kan onder meer bevorderen dat rook- en koolmonoxidemelders worden geplaatst in de kampeermiddelen. De eigenaar kan voorlichting geven aan de hand van instructie aan de gasten ten aanzien van brandpreventiemaatregelen vastgelegd in het Kampeerreglement Voor het geven van voorlichting kan ondersteuning worden gevraagd bij de brandweer.
57
58
Bijlage 4
Vuurbelasting tourcaravan
59
60
Bijlage 5
Toekomstige wetswijzigingen Hierna volgt een korte schets van aankomende wetgeving die van invloed kan zijn op de wettelijke grondslag voor brandveiligheidsvoorschriften voor kampeerterreinen. Aangezien deze besluiten nog in de ontwerpfase verkeren zijn deze niet opgenomen in de handreiking als zodanig. Kort wordt ingegaan op: - Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit); - Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (Gebruiksbesluit); - Afstemming tussen Activiteitenbesluit / Gebruiksbesluit.
Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) Gebaseerd op versie 29 juni 2006, Staatscourant nr. 124 Bij de doorlichting van de VROM-regelgeving in 2003 heeft VROM besloten de algemene milieuregels op basis van artikel 8.40 van de Wet Milieubeheer (de 8.40-AMvB’s) samen te voegen tot één nieuwe AMvB. Dit zijn de milieuregels waar zo’n 300.000 bedrijven in Nederland aan moeten voldoen. VROM wil de regels stroomlijnen en de administratieve lasten verminderen. Dit wordt bereikt door: - meer bedrijven onder de nieuwe AMvB te laten vallen; dus minder vergunningen - de praktische knelpunten die gemeenten en bedrijven met de regels ervaren oplossen - versobering van onderzoeks- en rapportageverplichtingen De huidige elf 8.40-AMvB’s, waaronder het voor kampeerterreinen relevante ‘Besluit horeca, sport en recreatie inrichtingen’ beslaan elk een eigen branche. Bij het ontwerpen van de nieuwe AMvB is gekozen voor een nieuwe opzet. Diverse 8.40-AMvB’s, die uit algemene regels per branche bestaat, zijn samengevoegd tot één nieuwe AMvB. Deze nieuwe AMvB bestaat uit voorschriften per activiteit; de zogenaamde activiteiten-AMvB. Bedrijven die onder de nieuwe activiteiten-AMvB vallen zijn onderverdeeld in drie typen: Type A
Type B
Type C
Bedrijven waarvan de activiteiten weinig (negatieve) invloed uitoefenen op hetmilieu vallen onder het licht regime. Bedrijven die onder deze categorie vallen zijn onder andere kantoren, banken, diverse zorginstellingen, huisartsen en peuterspeelzalen. Bedrijven die onder de huidige 8.40-AMvB’s vallen: - 20.000 bedrijven uit de metaalelektro-industrie, tandheelkundige laboratoria, zeefdrukkerijen en een deel van de afvalverwerkende bedrijven - bedrijven die door versoepeling of het vervallen van de uitsluitcriteria en het in hoofdzaakcriterium nu wel onder de activiteiten-AMvB vallen. Bedrijven waarvoor de vergunningplicht blijft gelden.
61
BIJLAGE 5
De activiteiten-AMvB bestaat uit vijf hoofdstukken: 1. De begripsbepalingen, de reikwijdte en de wijze waarop een melding dient plaats te vinden; 2. Inrichtingsgerelateerde aspecten zoals geluid- en trillinghinder, energiebesparing, beheer van afvalstoffen, geurhinder, luchtemissie, lozingen en bodembescherming; 3. Bepalingen voor activiteiten onderverdeeld naar afvalwaterbeheer, in werking hebben van installaties en in werking hebben van voorzieningen; 4. Bepalingen voor overige activiteiten; 5. Overgangs -en slotbepalingen van de huidige regelgeving naar de activiteiten-AMvB. Er is geen aparte hoofdstuk of onderdeel betreffende de brandveiligheid. In de voormalige 8.40AMvB’s stond een aantal voorschriften dat betrekking heeft op brandveiligheid. Bij de totstandkoming van het Besluit gebruik bouwwerken en het Activiteitenbesluit is zorgvuldig bekeken waar deze voorschriften thuis horen. In veel gevallen dienen de voorschriften met betrekking tot brandveiligheid meerdere doelen, zoals het voorkomen van gevaarlijke situaties voor omwonenden, en vereisen ze een specifieke expertise bij toezicht en controle hierop. In het nieuwe Activiteitenbesluit zal een aantal voorschriften dan ook niet meer voorkomen. De regels betreffende het opslaan van gevaarlijke, brandbare stoffen zullen wel op basis van artikel 8.40 gereguleerd worden. Voorzover het Besluit externe veiligheid inrichtingen of het Besluit risico’s en zware ongevallen niet van toepassing is, vallen activiteiten met gevaarlijke stoffen onder het Activiteitenbesluit. Er is in dit besluit geen algemeen geldend doelvoorschrift voor het thema externe veiligheid opgenomen. Overigens fungeert de in de AMvB opgenomen algemene zorgplichtbepaling als vangnet (zie onderdeel 6.6). In een enkel geval zal het nodig zijn om voor een activiteit met gevaarlijke stoffen een beperkte te waarborgen afstand tot woningen van derden (“effectgericht”) voor te schrijven. In het voorschrift waarin de afstand is vastgelegd, wordt eveneens de gelijkwaardige maatregel genoemd waarmee door het realiseren van aanvullende voorzieningen afgezien kan worden van de afstandsbepaling. Meer informatie over het project Modernisering algemene regels is te vinden op www.vrom. nl/840amvbs
Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (Gebruiksbesluit) Gebaseerd op concept versie 7 juli 2006 Op grond van de Woningwet dient elke gemeente in haar bouwverordening voorschriften over het brandveilig gebruik van bouwwerken op te nemen. Met het Gebruiksbesluit worden die voorschriften landelijk geüniformeerd. Het Gebruiksbesluit bestaat uit drie afdelingen. Naast algemene bepalingen (afdeling 1) en overgangs- en slotbepalingen (afdeling 3) zijn materiële en procedurele voorschriften over het brandveilig gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen opgenomen (afdeling 2). Gelet op het grote aantal voorschriften van afdeling 2 zijn de voorschriften van die afdeling ten behoeve van de toegankelijkheid en inzichtelijkheid naar onderwerp onderverdeeld in paragrafen. Conform voorstel van het Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid - Nibra is die onderverdeling afgeleid van de opzet van de brandbeveiligingsconcepten van het ministerie van BZK.
62
TOEKOMSTIGE WETSWIJZIGINGEN
In afdeling 1 (algemene bepalingen) is in artikel 1.1 een aantal begripsbepalingen opgenomen. Afdeling 1 bevat verder een artikel waarmee de reikwijdte van het besluit wordt afgebakend (artikel 1.2), een artikel over zogenoemde gelijkwaardige oplossingen (artikel 1.3), een artikel over de toepassing van NEN-normen op reeds in een bouwwerk aanwezige installaties (artikel 1.4) en een experimenteerbepaling (artikel 1.5). In afdeling 2 zijn materiële en procedurele voorschriften over het brandveilig gebruik van bouwwerken en de brandveiligheid van de opslag van brandbare niet-milieugevaarlijke stoffen opgenomen. Die voorschriften zijn zogenoemde algemene regels, dat wil zeggen regels die juridisch rechtstreekse werking hebben en die werking dus niet pas krijgen wanneer zij als voorwaarde in een (gebruiks)vergunning zijn opgenomen of als nadere eis op basis van een (gebruiks)melding zijn gesteld. Afdeling 2 bestaat uit 12 paragrafen. Negen paragrafen bevatten materiële voorschriften (paragraaf 2.1 tot en met 2.9), die inhoudelijke en beheerseisen bevatten. De paragrafen 2.10 tot en met 2.12 bevatten procedurele voorschriften. Afdeling 3 behelst overgangs- en slotbepalingen. Vooralsnog hebben de voorschriften van het Gebruiksbesluit betrekking op het brandveilig gebruik van bouwwerken en op de brandveiligheid van de opslag van brandbare niet-milieugevaarlijke stoffen ( bouwwerken en open erven en terreinen). Dit betekent dat het (nog) niet van toepassing zal zijn voor kampeerterreinen, maar eventueel wel voor de gebouwen op de kampeerterreinen. In het Gebruiksbesluit zijn voorschriften opgenomen over het brandveilig gebruik. In combinatie met de overigens op het bouwwerk en het gebruik daarvan van toepassing zijnde brandveiligheidsvoorschriften (zoals de bouwtechnische voorschriften van het Bouwbesluit 2003, ARBOvoorschriften en eventuele milieuvoorschriften) waarborgen deze voorschriften in nagenoeg alle gevallen een voldoende mate van brandveiligheid. Situaties waarin de grotere brandveiligheidsrisico’s samenhangen met de aanwezigheid van grotere aantallen personen in een bouwwerk, zijn niet meer gebruiksvergunningplichtig, zoals in de modelbouwverordening wel het geval was. De bestaande gebruiksvergunningplicht voor de categorie “bouwwerk waarin meer dan 50 personen aanwezig zullen zijn” is vervangen door een gebruiksmeldingplicht. Wanneer de bouwtechnische staat van het gemelde bouwwerk en/of het gebruik van dat bouwwerk niet aan een aantal criteria voldoen, kunnen burgemeester en wethouders zo nodig nadere eisen aan het gebruik van het bouwwerk stellen. Een gebruiksvergunning zal (in tegenstelling tot het huidige stelsel) enkel nog verplicht zijn in geval van: a. een bouwwerk voorzover daarin bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft aan meer dan 10 personen; b. een bouwwerk voorzover daarin dagverblijf zal worden verschaft aan: 1. meer dan 10 personen jonger dan 12 jaar, of 2. meer dan 10 lichamelijk of verstandelijk gehandicapte personen.
63
BIJLAGE 5
Afstemming tussen Activiteitenbesluit / Gebruiksbesluit Vergeleken met wat eerder in de modelbouwverordening over brandgevaarlijke stoffen (vaste stoffen, vloeistoffen en gassen die brandbaar of brandbevorderend zijn of bij brand gevaar opleveren) was opgenomen, bevat het Gebruiksbesluit enkele belangrijke wijzigingen. In de modelbouwverordening werd gesproken van brandgevaarlijke stoffen (bijlagen 5 en 6) zonder vermelding van een maximaal toelaatbare hoeveelheid. Voorts vielen die stoffen deels onder de werkingsfeer van de Wet milieubeheer. Anderzijds waren in de milieuregelgeving ook voorschriften opgenomen over brandgevaarlijke stoffen die weliswaar bij brand negatieve milieueffecten kunnen hebben maar niet als milieugevaarlijk worden aangemerkt. Er is nu voor een nieuwe afbakening tussen bouw- en milieuregelgeving gekozen. Het geven van voorschriften over stoffen die zowel brand- als milieugevaarlijk zijn, behoort vanaf de zogenoemde Ivb-grens voortaan uitsluitend tot het domein van de milieuregelgeving. Het geven van voorschriften over dergelijke stoffen tot die Ivb-grens behoort voortaan uitsluitend tot het domein van de bouwregelgeving. De Ivb-grens is de ondergrens waarmee in het Inrichtingen- en vergunningbesluit milieubeheer (Ivb) is aangegeven welke hoeveelheden van welke stoffen onder de reikwijdte van dat besluit vallen. In dit besluit is nu aangesloten bij de systematiek en terminologie van het Ivb. Het geven van voorschriften over bedrijfsmatige opslag zal dus alleen nog geschieden in regelgeving gebaseerd op de Wet milieubeheer, zoals Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) van die wet en in milieuvergunningen. De bouwregelgeving beperkt zich tot huishoudelijke opslag, dat wil zeggen kleinere hoeveelheden die – rekening houdend met de gevaarsaspecten van de desbetreffende stoffen - voor de goede bedrijfsvoering van huishoudens en bedrijven als werkvoorraad mogen worden beschouwd. Dit is in het Gebruiksbesluit uitgewerkt in een verbod op het aanwezig hebben van brandgevaarlijke stoffen in combinatie met expliciete uitzonderingen op dat verbod.
64
Handreiking Brandveiligheid Kampeerterreinen
Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding