De Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) omvat vier faculteiten: • Faculteit Gezondheid, Gedrag en Maatschappij • Faculteit Educatie • Faculteit Economie en Management • Faculteit Techniek
Handleiding Werkplekleren voor deeltijdopleidingen Tweedegraads Lerarenopleiding ILS-HAN 2013-2014
© Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar worden gemaakt op enige wijze zonder voorafgaande schriftelijke toestemming de auteursrechthebbende. Daarvoor kan men zich richten tot de directeur van de betreffende opleiding van de HAN.
2616
www.han.nl
Handleiding Werkplekleren voor deeltijdopleidingen
Tweedegraads Lerarenopleiding ILS-HAN 2013-2014
2
4
Inleiding Deze handleiding is bestemd voor alle betrokkenen bij het werkplekleren in de deeltijdbacheloropleiding van de tweedegraads lerarenopleiding van het Instituut voor Leraar en School van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (ILS-HAN) te weten: studenten, werkplekbegeleiders (spd’s), opleidingsteams in de school (ab-teams) en instituutsopleiders van ILS-HAN. ILS-HAN telt elf bacheloropleidingen tot tweedegraads docent (Nederlands, Frans, Duits, Engels, geschiedenis, aardrijkskunde, economie, natuurkunde, scheikunde, biologie en wiskunde). Vanaf cursusjaar 2013-2014 bieden zes opleidingen (Nederlands, Duits, Engels, Frans, economie en wiskunde) naast een voltijdopleiding ook nog een deeltijdopleiding aan. Elke opleiding kent drie fasen: een propedeutische fase, een hoofdfase en een eindfase. Werkplekleren maakt deel uit van elke fase. Gekozen is voor het woord “werkplekleren” omdat dat meer dan het oude woord “stage” aangeeft dat studenten leren tijdens hun werk in de praktijk. Het werkplekleren vormt een wezenlijk onderdeel van de totale lerarenopleiding; de lerarenopleiding is immers een beroepsopleiding. In de perioden waarin het werkplekleren uitgevoerd wordt, zijn er opleidingsbijeenkomsten voor studenten. Kennis verwerven en verwerken, oefenen met vaardigheden en leren van medestudenten zijn daarin drie belangrijke pijlers. Uitgangspunten daarbij zijn steeds: koppelen van theorie en praktijk; voortbouwen op reeds verworven kennis; voortbouwen op (eerdere) ervaringen en hierop reflecteren, Het werkplekleren in de deeltijd opleiding bestaat uit drie delen: Werkplekleren 1: een oriënterende stage in de eerste fase van de opleiding; Werkplekleren 2: een begeleide stage in de tweede fase van de opleiding; Werkplekleren 3: een eindstage in de laatste fase van de bacheloropleiding. Deze drie vormen van werkplekleren worden in deze handleiding afzonderlijk besproken. Deze handleiding bevat alle informatie over het werkplekleren van deeltijdstudenten van ILS-HAN en de uitgangspunten van de opleiding. Met deze handleiding hopen we u een helder totaaloverzicht te kunnen verstrekken. Belangrijke begrippen rond werkplekleren in de deze handleiding: Instituutsopleider = instituutsdocent die vanuit het instituut de student voorbereidt op en begeleidt bij het werkplekleren. Schoolpracticumdocent (spd) of werkplekbegeleider op ROC’s (wpb) = vakdocent die op school het werkplekleren begeleidt. Algemeen begeleider vanuit het instituut (abi): tweedelijns begeleider op school, verantwoordelijk naar het instituut voor de kwaliteit van begeleiding en beoordeling van het werkplekleren. Algemeen begeleider van de school (abs): tweedelijns begeleider op school, verantwoordelijk naar de school voor de kwaliteit van begeleiding en beoordeling van het werkplekleren. Abi en abs vormen samen het ab-team. Instituutspracticumdocent (ipd) = een instituutsopleider die verantwoordelijk is voor de begeleiding en beoordeling binnen een stageschool. ILS-HAN wenst alle betrokkenen veel succes bij de uitvoering van het werkplekleren. Voor eventuele opmerkingen en suggesties bij deze handleiding houden wij ons aanbevolen. NB: De meest actuele gegevens over werkplekleren van ILS-HAN vindt u hier: www.bureau-extern.nl > stages > Stages ILS-HAN > etc.
Commissie Werkplekleren ILS-HAN Juni 2013
5
1. Een overzicht van de verschillende vormen van werkplekleren Studenten zijn tijdens hun stage 8 uren per dag actief bezig met hun leerproces door actief te participeren in de dagelijkse processen van de school. Werkplekleren 1 Lengte
16 dagen, 2 dagdelen per week
Periode
periode II en III (11-11-’13 tot 4-04-’14) óf een baan (minimaal 28 dagdelen)
Dag(en) in de week die beschikbaar zijn voor activiteiten op scholen
In overleg
Hoofddoel
Kennismaken met het leraarschap; contact met leerlingen en lesgeven; Minimaal 10 actieve interactie/onderwijsactiviteiten met groepen leerlingen (die samen ingevuld kunnen worden)
Aantal lessen
Groepsgrootte
Individueel of in tweetallen
Begeleidingstijd spd
15 uur
Contactmomenten
Bij samenwerkings- en opleidingsscholen regelt het ab-team dat zelf. Bij stagescholen vindt in principe geen lesbezoek plaats van een instituutspracticumdocent; slechts in uitzonderlijke gevallen wordt hiervan afgeweken. De instituutspracticumdocent is bij het eindbeoordelingsgesprek als examinator aanwezig als de reisafstand tussen het ILS en de stageschool niet meer dan anderhalf uur bedraagt.
Werkplekleren 2 Lengte
16 weken blok: periode I+II (09-09-’13 tot 17-01-’14) OF blok: periode III+IV (10-02-’14 tot 20-06-‘14) OF lint: periode I – IV (09-09-’13 tot 20-06-’14)
Periode
Hoofddoel
Minimaal 48 dagen totaal blok: 16 weken à 6 dagdelen lint: 32 weken à 3 dagdelen baan: 48 dagen Lesgeven en andere docenttaken
Begeleidingstijd spd
60 uur per duo; begeleiding tevens door het ab-team
Contactmomenten abi/ipd
Bij samenwerkings- en opleidingsscholen regelt het ab-team dat zelf. Bij stagescholen wordt bekeken of een lesbezoek van de instituutspracticumdocent wenselijk is. De instituutspracticumdocent is bij het eindbeoordelingsgesprek als examinator aanwezig als de reisafstand tussen het ILS en de stageschool niet meer dan anderhalf uur bedraagt.
6
2. Uitgangspunten bij het opleiden 2.1. Competentiegericht opleiden Het curriculum van de tweedegraads lerarenopleidingen van ILS-HAN is competentiegericht opgezet. De competenties zoals deze ontwikkeld zijn door het ‘Samenwerkingsverband Beroepskwaliteit Leraren’ (SBL) (en zijn opgenomen in de wet BIO) staan centraal in alle opleidingen van ILS-HAN. De zeven competenties zijn: interpersoonlijk competent; pedagogisch competent; vakinhoudelijk vakdidactisch competent; organisatorisch competent; competent in het samenwerken met collega’s; competent in het samenwerken met de omgeving; competent in reflectie en ontwikkeling. Op ILS-HAN wordt vanuit verschillende contexten steeds opnieuw gewerkt aan de ontwikkeling van de competenties. Deze contexten worden aangeduid als ‘beroepstaken’. ILS-HAN kent een vijftal beroepstaken: lesgeven en trainen in het vak/leergebied; begeleiden van lerende(n); ontwerpen van leerarrangementen in het vak/leergebied; bijdragen aan de onderwijsorganisatie; ontwikkelen van vakdeskundigheid. De kern van competentiegericht opleiden is dat de student ervoor zorg draagt dat hij aan het eind van de opleiding zijn competenties beheerst. Dit doet hij door zich, met het einddoel voor ogen, steeds af te vragen: wat kan ik al en wat moet ik nog leren, m.a.w. door zijn eigen leervragen te stellen. Elk van de drie fasen wordt afgesloten met een integrale toets, waarin de student aantoont de competenties op gewenst niveau te beheersen. Een digitaal portfolio maakt deel uit van deze toets. In het curriculum van de opleiding neemt het leren in de praktijksituatie, het werkplekleren, een centrale plaats in bij de competentieontwikkeling van studenten. Het werkplekleren, dat plaatsvindt op de scholen, komt in iedere fase van de opleiding aan bod en wordt aangestuurd vanuit het instituut en vanuit de school. Voorafgaand aan het werkplekleren stelt de student een concept-leerwerkplan op onder begeleiding van de instituutsopleider; deze verleent zijn voorlopige goedkeuring. Samen met de begeleiders op de leerwerkplek (schoolpracticumdocent en ab-team) en afhankelijk van de mogelijkheden die de school biedt, concretiseert de student zijn leerwerkplan en maakt er in nauwe samenspraak met zijn spd een definitieve versie van. De spd en het ab-team zien samen met de student toe op de uitvoering van het leerwerkplan. Daartoe schrijft de student ten behoeve van zijn begeleiders regelmatig een reflectieverslag. De begeleiding zal erop gericht zijn de student te ondersteunen bij zijn ontwikkeling. Het leerwerkplan is een belangrijk middel bij de begeleiding en een “groeidocument”; en indien de student zich anders dan verwacht ontwikkelt is het goed mogelijk dat het leerwerkplan tussentijds wordt aangepast. Het instituut streeft er naar de studenten tijdens de opleiding te laten rouleren over verschillende scholen zodat zij in aanraking komen met verschillende schooltypen en een diversiteit aan onderwijsconcepten.
8
2.2. Het begeleidingssysteem Op opleidings- en samenwerkingsscholen is een begeleidingsteam (ab-team) aanwezig. De begeleider vanuit de school (abs) en de begeleider vanuit het instituut (abi) vormen samen het opleidingsteam op de school. Dit team is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de begeleiding en beoordeling van alle studenten van ILS-HAN, ILS-RU en ArtEZ. Het verzorgt met name de tweedelijns begeleiding van de HAN- studenten, terwijl de schoolpracticumdocent met name de eerstelijns begeleiding verzorgt. In incidentele gevallen, als het functioneren van een student als twijfelachtig wordt ervaren, kan door het ab-team eerstelijns ondersteuning geboden worden. Het ab-team onderhoudt contact met de student, de schoolpracticumdocent en de instituutsopleider van het instituut (en is verantwoordelijk voor de begeleiding en beoordeling van de student op de school). In de tweede plaats draagt het ab-team zorg voor de professionalisering van de schoolpracticumdocenten. Het adviseert deelname aan cursussen begeleidingsvaardigheden. Op school kunnen bijeenkomsten met schoolpracticumdocenten belegd worden. Ten slotte levert het ab-team een bijdrage aan de ontwikkeling van het opleidingsbeleid op de school en aan de opzet van een opleidingsprogramma op school. Op opleidingsscholen kan de abi ook lid van het ontwikkelteam van de opleidingsschool zijn. Op stagescholen wordt de student op school begeleid door de spd en op het instituut door de ipd (instituutspracticumdocent).
2.3. Leerwerktaken en leertaken Een leerwerktaak is een authentieke, hele en unieke taak, die de individuele student tijdens het werkplekleren besluit uit te voeren, om binnen de vastgestelde beroepstaken de vereiste competenties te ontwikkelen en te verwerven. De inhoud van de leerwerktaak staat niet vast. Alle activiteiten die een student op de werkplek uitvoert, worden beschouwd als leerwerktaken, met uitzondering van het uitvoeringsdeel van de leertaken (opdrachten vanuit het instituut). Toelichting: Authentiek: Het is een authentieke taak omdat een goede leerwerktaak afgeleid is van een reguliere taak in het beroep. Heel: Het is een hele taak omdat de integrale aard van de taak behouden is, zodat studenten leren de verschillende samenstellende bekwaamheden (kennis, vaardigheid, attitude, overtuigingen) voor de taakuitvoering in samenhang in te zetten. Individueel: Het is een individuele taak omdat deze is toegesneden op de individuele leerbehoeften en leerdoelen van de student. Uniek: Het is een unieke taak omdat het een taak is die zich afspeelt op het snijvlak van leren én werken, waarbij het leren van de student centraal staat binnen de unieke leeromgeving van de specifieke stageschool van de student. Leerwerktaken zijn geen “extra taken”, maar hulpmiddelen om de stageactiviteiten gestructureerd vorm te geven. Leerwerktaken worden door de student opgenomen in het leerwerkplan. Naast leerwerktaken kennen we leertaken. Een leertaak is een opdracht die een student tijdens het werkplekleren uitvoert ten behoeve van een door het instituut aangeboden onderwijseenheid (OWE). Alleen het uitvoeringsdeel van een leertaak wordt tijdens de stage gedaan; de voorbereiding en verwerking van de leertaak behoren bij de studielast van de OWE. De studielast voor studenten voor zowel leerwerktaken als leertaken moet passen binnen de totale studielast van een bepaald type werkplekleren.
9
2.4. Registratie stagiairs Stagiairs van ILS-HAN worden door Bureau Extern geplaatst en geregistreerd. De namen van stagiairs worden met relevante gegevens (adres, mailadres, namen van begeleiders met mailadres etc.) op de website van Bureau Extern vermeld. (Zie: www.bureau-extern.nl > mijn stages > overzicht stages) Wanneer een student niet geregistreerd is, betekent dat, dat hij formeel geen stage loopt en bijv. dat hij niet vanuit de HAN verzekerd is. (Zie: www.bureau-extern.nl > stages > stages algemeen > stagecontract). Elke geregistreerde stagiair valt onder het zgn. mantelstagecontract, waarin rechten, plichten en verzekeringen geregeld zijn. Omdat deeltijdstudenten in een aantal gevallen zélf stageplaatsen regelen, worden alle betrokkenen uitgenodigd toe te zien of de student zich bij Bureau Extern heeft geregistreerd. Studenten die als lio worden aangesteld, vallen niet onder het mantelstagecontract (eindstagiairs met of zonder vergoeding wel); voor hen wordt een leerarbeidsovereenkomst getekend. Om informatie over studenten en stageplaatsen te kunnen inzien, is een inlogaccount vereist. Betrokkenen kunnen een account aanvragen bij Bureau Extern. Een inlogaccount biedt tevens de mogelijkheid gegevens via een mutatieformulier de gegevens op de site aan te vullen of aan te passen. (Zie: www.bureau-extern.nl > mijn stages > mutatieformulier)
10
3. Samenwerking met het werkveld In iedere bacheloropleiding van ILS-HAN is het werkplekleren een kritische succesfactor in het opleidingstraject van een student. Dit is de reden waarom ILS-HAN het werkplekleren kwalitatief goed wil inrichten en borgen. Om het werkplekleren verantwoord uit te voeren is een goede relatie met scholen essentieel. ILS-HAN streeft naar een verdere intensivering van de samenwerking met scholen.
3.1. Schooltypen ILS-HAN werkt met drie typen scholen: de (academische) opleidingsschool, de samenwerkingsschool en de stageschool. Hierna worden deze drie typen toegelicht. Opleidingsschool ILS-HAN heeft met 5 scholen(groepen) een “partnerschap opleidingsschool” gesloten. Het begrip opleidingsschool is door de staatssecretaris gedefinieerd als: het partnerschap tussen één of meer scholen voor po, vo en/of bve en één of meer hogescholen en/of universiteiten die met één of meer van hun lerarenopleidingen in gezamenlijkheid toekomstige leraren voor een groot gedeelte van hun tijd op de werkplek opleiden. Een opleidingsschool is NVAO-geaccrediteerd en krijgt een financiële vergoeding van het ministerie. De opleidingsscholen waarin ILS-HAN participeert, worden ingericht op basis van het partnermodel. Dit betekent dat de vo-partnerschool mede de verantwoordelijkheid op zich neemt voor een deel van het curriculum; dus niet alleen voor de stagecomponent. De vo-partnerschool verzorgt één of meer opleidingsonderdelen, neemt de supervisie op zich van de professionele ontwikkeling van de aanstaande leraar en leidt coaches en begeleiders op voor dit werk. ILS-HAN werkt in de opleidingsscholen onder het motto ‘Samen-Opleiden’ intensief samen met de partners. Binnen elke opleidingsschool is een ab-team aanwezig bestaande uit een algemeen begeleider uit het instituut (abi) en een algemeen begeleider uit de school (abs). Alle opleidingsscholen zijn academische opleidingsscholen. Dat betekent dat deze scholen het opleiden van leraren verbinden met praktijkgericht onderzoek en met het bevorderen van schoolontwikkeling en innovatie. Samenwerkingsschool Een samenwerkingsschool is een school waarmee het ILS een intensieve samenwerking heeft voor het opleiden van leraren. De samenwerkingsschool heeft een “Keurmerk ILS en Samenwerkingsscholen” of streeft ernaar dit te behalen. De kwaliteit van de activiteiten wordt met dit keurmerk geborgd. Evenals op de opleidingsscholen is op samenwerkingsscholen een ab-team werkzaam. Stageschool Een stageschool is een school waarop incidenteel stagiairs worden geplaatst. Er is geen structurele samenwerking met ILS-HAN. Het werkplekleren wordt begeleid door een spd en een ipd. Zie verder www.bureau-extern.nl > scholen voor een overzicht van alle opleidings- en samenwerkingsscholen met nadere informatie.
3.2. Communicatie over het werkplekleren Om het werkplekleren optimaal te laten verlopen, is een goede communicatie tussen alle betrokkenen gewenst. Het moet voor iedereen duidelijk zijn hoe de taakverdeling is en wat van elke betrokkene verwacht wordt binnen de aangegeven tijdsbestekken. In de communicatie over het werkplekleren spelen zowel de instituutsopleider als de spd en het abteam van de school of de ipd een cruciale rol.
11
Voorbereiding werkplekleren De instituutsopleider bereidt iedere student voor op het werkplekleren. De student ontwikkelt vóór de start van het werkplekleren in overleg met de instituutsopleider een concept-leerwerkplan. Pas wanneer een concept-leerwerkplan door de instituutsopleider is goedgekeurd kan de student in gesprek treden met de school. Het ab-team op school heeft de bevoegdheid studenten zonder een goedgekeurd concept-leerwerkplan terug te sturen naar de instituutsopleider. De student stelt zo nodig de spd en het ab-team op de hoogte van persoonlijke omstandigheden die van belang zijn om hem zo goed mogelijk te kunnen begeleiden. Start werkplekleren Zo snel mogelijk na de plaatsing neemt een student contact op met de school, in eerste instantie met de stagecontactpersoon (dat is vaak de abs) en daarna met de spd. In nauwe samenwerking met de spd past de student zijn concept-leerwerkplan aan en verwerkt het tot een definitieve versie. In de regel verzorgt het ab-team, veelal samen met de spd’s, een startbijeenkomst voor stagiairs op school. Tijdens het werkplekleren Het ab-team monitort alle stages op school; daartoe heeft het periodiek contact met elke spd tijdens de periode van werkplekleren. Indien de stage niet verloopt zoals mag worden verondersteld, voeren de spd en veelal (een lid van) het ab-team met de student een beoordelingsgesprek waarin (nieuwe) afspraken worden gemaakt. Indien daarna toch geen voortgang wordt geboekt door de student, kunnen de spd en het ab-team besluiten de stage af te breken. De abi houdt de instituutsopleider op de hoogte; bij een voortijdige beëindiging van de stage meldt de abi dit aan Bureau Extern (dit kan via het eerdergenoemde mutatieformulier op de website). Elke vorm van werkplekleren kent een tussentijds evaluatiemoment en een eindevaluatie. Dat betekent dat er bij elke stage een tussenbeoordelingsgesprek en een eindbeoordelingsgesprek met de student wordt gevoerd en dat er beoordelingsrapportages worden geschreven. Zie de vastgestelde beoordelingsprocedures zoals die in deze handleiding zijn beschreven. Stagescholen Op stagescholen is geen ab-team aanwezig. Er is een spd op de school en vanuit het instituut is er een instituutsopleider en een ipd die samen afspraken maken over begeleiding en beoordeling van de student.
12
4. Werkplekleren 1 4.1. De voorbereiding 4.1.1. Toelating tot werkplekleren 1 Toelaatbaar tot ‘werkplekleren 1’ is iedere student in de propedeutische fase die te kennen heeft gegeven zich definitief te willen oriënteren op het onderwijs en die de verplichte voorbereidingen heeft getroffen. Werkplekleren 1 heeft als kern: Oriëntatie op het beroep van docent in alle facetten. De vraag die de student aan het eind moet kunnen beantwoorden is: “Wil en kan ik in mijn vak docent worden?”
4.1.2. De stageplaatstoedeling Stageplaatsen worden door Bureau Extern geworven bij scholen voor vo en mbo per vak of leergebied. Studenten worden bij voorkeur op een opleidings- of samenwerkingsschool geplaatst. Een reistijd van 1,5 uur (enkele reis vanaf het dichtstbijzijnde station) behoort tot de mogelijkheden. De stageplaatstoedeling verloopt als volgt: □ Bureau Extern werft stageplaatsen. □ De student ontvangt een stageaanvraagformulier waarop hij de voorkeursregio vermeldt. □ Bureau Extern deelt, zoveel mogelijk rekening houdend met de voorkeuren van de studenten, de beschikbare plaatsen toe. Deze toedeling wordt mede beïnvloed door afspraken die gemaakt zijn met de scholen in de regio. □ De stagecontactpersoon van een opleiding kan in overleg met Bureau Extern wijzigingen aanbrengen in de plaatsing. □ Daarna is de indeling definitief en worden de scholen, de studenten en de stagecontactpersonen door Bureau Extern op de hoogte gesteld van de indeling. □ Een week later nemen studenten contact op met de school. Een deeltijdstudent kan ook zelf een stageplaats zoeken of inbrengen; hij geeft dit aan op het stageaanvraagformulier.
4.1.3 Het leerwerkplan In de periode die voorafgaat aan het werkplekleren volgt de student op het instituut een voorbereidingstraject, bedoeld om een succesvol stagetraject te kunnen doorlopen. Het eindproduct van het voorbereidingstraject is een concept-leerwerkplan dat door de instituutsopleider is goedgekeurd. Vanaf een van de eerste overlegsituaties met de schoolpracticumdocent zal de conceptversie van het leerwerkplan besproken worden. De schoolpracticumdocent bespreekt met de student de mogelijke leeractiviteiten en de doelen die daarbij horen. Op basis van die gesprekken over leeractiviteiten en de bijbehorende leerdoelen stelt de student de definitieve versie van het leerwerkplan op. Het gewijzigde leerwerkplan wordt vervolgens ter goedkeuring aan de schoolpracticumdocent voorgelegd; zodra deze het leerwerkplan heeft goedgekeurd levert de student het in bij de instituutsopleider. Het leerwerkplan van de student vormt de basis bij de begeleiding tijdens het werkplekleren. Het bevat een beschrijving van de concrete doelen van de student en alle leeractiviteiten waarmee hij deze doelen wil bereiken. Zonder een goedgekeurd concept-leerwerkplan kan een student niet met het werkplekleren starten. Het leerwerkplan is geen statisch document maar een groeidocument; afhankelijk van de ontwikkelingen kunnen wijzigingen wenselijk zijn. Het eerste deel van het leerwerkplan (paragraaf 1 t/m 4) wordt opgesteld tijdens de voorbereiding van de stage op het instituut. Het tweede deel van het leerwerkplan (paragraaf 5 t/m 8) wordt opgesteld samen met de spd bij de start van de stage. Uiterlijk na vier weken wordt het definitieve leerwerkplan, inclusief een schriftelijke goedkeuring door de spd, ingeleverd. Het ab-team ziet op deze procedure toe. Op de volgende pagina is een format voor het leerwerkplan te vinden.
13
Format leerwerkplan voor het werkplekleren: 1. Voorkant 2. Inhoudsopgave 3. Inleiding 3.1. Opbouw en bedoeling van het leerwerkplan 3.2. Oriëntatie op je stageschool. Geef een korte schets van de school. Daarvoor maak je in ieder geval gebruik van informatie op internet (bijv. http://www.bureau-extern.nl > scholen > schoolprofielen en de site van de school). 3.3. Een verslag van het kennismakingsgesprek. 4. Wie ben ik, waar sta ik nu en waar wil ik naar toe? Hoe zie ik mezelf als aankomend docent? - Inleiding; wie ben ik? - Een sterkte-zwakte-analyse. - De resultaten, actieplannen en beoordelingen van vorige stages (bij wpl2 en volgende). - Wat wil ik nou eigenlijk leren? / waarin wil ik me het meest ontwikkelen?/ op welke vragen wil ik antwoord krijgen? De onderdelen 5 en 6 worden samen met de spd opgesteld: 5. W elke leeractiviteiten ga ik uitvoeren en wat zijn daarin mijn leerdoelen? Spreek met de spd activiteiten af en ín die activiteiten formuleer je je leerdoelen. Betrek hierbij ook de leertaken van het instituut. 6. Afspraken met de school en je begeleider(s) 7. Een lijst met namen, (email)adressen en telefoonnummers van alle betrokkenen. 8. Fiattering leerwerkplan Handtekeningen van de schoolpracticumdocent en de instituutsopleider.
4.2. De uitvoering van werkplekleren 1 4.2.1. De begeleiding in opleidings- en samenwerkingsscholen De begeleiding op de school wordt verzorgd door een schoolpracticumdocent, op samenwerkings- en opleidingsscholen aangevuld met activiteiten van het ab-team. Een schoolpracticumdocent heeft 15 uren voor werkplekleren 1 om een duo studenten te begeleiden. Het is belangrijk dat spd en student goede afspraken maken over de begeleidingstijdstippen en de wijze van begeleiden. Uitgangspunt is dat er één uur per week besteed wordt aan begeleidingsgesprekken. Op samenwerkings- en opleidingsscholen is de abi de vertegenwoordiger van het ILS.
4.2.2. De beoordeling in opleidings- en samenwerkingsscholen Halverwege en aan het eind van wpl1 voeren spd en studenten een (tussen-)evaluatiegesprek waarin de volgende vragen centraal staan o ‘Is het onderwijs wel iets voor mij?’ o ‘Ben ik wel iets voor het onderwijs?’ Indien gewenst verleent het ab-team ondersteuning bij de evaluatie. De evaluatiegesprekken verlopen als volgt: Halverwege en aan het einde van de stage beoordeelt de schoolpracticumdocent, in samenspraak met het ab-team, de onderwijsbekwaamheid van de student. We gaan ervan uit dat alle betrokkenen onderstaande procedure zorgvuldig uitvoeren. Voorbereiding student: De student is medeverantwoordelijk voor het tijdig maken van een afspraak voor het beoordelingsgesprek. 14
Ter voorbereiding schrijft de student een zelfevaluatie. Hij gebruikt daarbij het format met de aanwijzingen in bijlage 1a. Hij bezorgt deze zelfevaluatie een week van te voren bij zijn spd zodat deze in de gelegenheid is om het vóór het evaluatiegesprek te lezen. Als de student zijn zelfevaluatie niet op tijd inlevert kan het beoordelingsgesprek niet doorgaan. Voorbereiding spd: De schoolpracticumdocent stelt een beoordelingsrapportage op. Hiervoor maakt de spd gebruik van het format met de aanwijzingen in bijlage 1a: Beoordelingsformulier/zelfevaluatieformulier (voor wpl 1, 2 en 3). De spd bezorgt dit verslag bij de student zodat hij dit vóór het gesprek kan lezen. Tussenbeoordelingsgesprek Het beoordelingsgesprek wordt uitgevoerd door de spd met de student. Een lid van het ab-team kan, indien gewenst, aanschuiven bij het gesprek. De spd en mogelijk de abi/abs voeren met de student het beoordelingsgesprek op basis van de zelfevaluatie van de student en de beoordelingsrapportage van de spd. Bij een tussenbeoordelingsgesprek komt alles aan de orde wat voor een goed verloop van de stage van belang is, maar in ieder geval de in het leerwerkplan genoemde leerdoelen en voornemens in het licht van de te verwerven competenties. Aan het eind van het gesprek geeft de beoordelaar in het woordrapport van de tussenevaluatie een beeld van het functioneren van de student op weg naar de vereiste competentieverwerving door de kwalificatie onvoldoende, twijfel of goed te geven. Naar aanleiding van het beoordelingsgesprek kan de beoordelingsrapportage nog worden bijgesteld. Tot slot tekenen spd en student de tussenbeoordelingsrapportage. Als begeleiders op afstand wordt van de abs en de abi ook een handtekening gevraagd. De student ontvangt een exemplaar van de beoordelingsrapportage en het ab-team stuurt de getekende tussenbeoordelingsrapportage naar de instituutsbegeleider. Na afloop schrijft de student een verslag van het tussenbeoordelingsgesprek en neemt dat samen met de ondertekende beoordelingsrapportage en de zelfevaluatie op in zijn dossier. In individuele gevallen (bijvoorbeeld een gecomprimeerde stage) kan in overleg met de instituutsopleider worden afgeweken van bovenstaande werkwijze. Bij het eindbeoordelingsgesprek zijn aanwezig de student, de spd en een lid van het ab-team. De spd en evt. de abi of abs voeren met de student het eindbeoordelingsgesprek op basis van de zelfevaluatie van de student en de beoordelingsrapportage van de spd. Bij een eindbeoordelingsgesprek komt de competentieverwerving van de student aan de orde en daarnaast alles wat voor een goed verloop van de volgende stage van belang is. Aan het eind van het gesprek wordt een oordeel uitgesproken en een (heel) cijfer toegekend. Naar aanleiding van het beoordelingsgesprek kan de beoordelingsrapportage nog worden bijgesteld. Tot slot tekenen spd en student de tussenbeoordelingsrapportage. Als begeleiders op afstand wordt van de abs en de abi ook een handtekening gevraagd. De student ontvangt daarvan een exemplaar en het abteam stuurt de getekende eindbeoordelingsrapportage naar de instituutsbegeleider. Na afloop schrijft de student een eindverslag naar aanleiding van het eindbeoordelingsgesprek. Dit eindverslag bestaat uit twee onderdelen: 1. Een korte terugblik op het eindbeoordelingsgesprek van het werkplekleren. De terugblik bestaat uit een samenvatting van het eindbeoordelingsgesprek en uit een korte reflectie op het eindbeoordelingsgesprek waarin in ieder geval (nieuwe) leerdoelen worden geformuleerd. 2. Een onderbouwd antwoord op de vraag ‘Kan en wil ik docent worden?’. Met een onderbouwd antwoord op de vraag wordt bedoeld dat duidelijk moet zijn hoe de student tot zijn antwoord is gekomen en wat bepalend is geweest voor zijn antwoord. Hij geeft dan bijvoorbeeld aan met welke professionals hij heeft gesproken over zijn prestaties en motivatie met betrekking tot het leraarsberoep. En hij formuleert zijn conclusies naar aanleiding van de gesprekken. Dit eindverslag neemt de student ten behoeve van de Integrale Toetsing propedeutische fase op in zijn digitaal portfolio (zie Handleiding Integrale Toetsing ILS-HAN 2013-2014). Het ab-team ziet erop toe, c.q. is er verantwoordelijk voor dat: a. de procedure van de beoordeling correct wordt gevolgd; b. de kwaliteit van de beoordeling in orde is; c. de beoordelingsrapportages door alle betrokkenen worden ondertekend en worden gecommuniceerd met de instituutsbegeleider. 15
4.2.3. De begeleiding en beoordeling in stagescholen Als een student stage loopt op een stageschool is de instituutspracticumdocent de verbindende schakel tussen de opleiding en de begeleider van de student op de werkplek. Eerste contact In de eerste week dat een student stage loopt neemt de ipd telefonisch contact op met de begeleider. Het is een eerste kennismaking. In dit gesprek is er aandacht voor de volgende onderwerpen: verloop eerste contact tussen de begeleider en de student? is de ‘Handleiding Werkplekleren’ ontvangen? zijn er vragen over de ‘Handleiding Werkplekleren’? is het beoordelingskader bekeken en is dat helder? evt. aanvullende informatie uitwisselen afspraken maken over het vervolg van het traject delen van telefoonnummers en evt. e-mailadressen Tussenevaluatie De student levert minimaal een week voor de tussenevaluatie een zelfevaluatie in bij de spd en de ipd. De ipd neemt een week voor de tussenevaluatie contact op met de begeleider van een student op de werkplek. In dit gesprek kan de voortgang van de student besproken worden. Wanneer een begeleider op de werkplek twijfels heeft kan een video-opname van een (deel van een) les gemaakt worden. De begeleider op de werkplek in overleg met de student, zorgt voor een video-opname van een les of een deel van de les. Als de instituutspracticumdocent de video heeft gezien kan een vervolggesprek (evt. een skype-gesprek) plaatsvinden tussen de ipd, de begeleider op de werkplek en evt. de student. In uitzonderlijke gevallen vindt een stagebezoek plaats. De begeleider op de werkplek voert het tussenbeoordelingsgesprek met de student. De student, de spd en de ipd plaatsen een handtekening op het beoordelingsformulier. Na afloop schrijft de student een verslag van het tussenbeoordelingsgesprek en neemt dat samen met de ondertekende beoordelingsrapportage en de zelfevaluatie op in zijn dossier. Eindevaluatie De student levert minimaal een week voor de eindevaluatie een zelfevaluatie in bij de spd en de ipd. De ipd neemt ruim voor de eindevaluatie, contact op met de begeleider op de werkplek om een afspraak te maken voor de eindevaluatie. De ipd is aanwezig bij het eindgesprek als examinator. Waar nodig wordt een lesbezoek gekoppeld aan het gesprek van de eindevaluatie. Alle betrokkenen (student, spd, ipd) plaatsen een handtekening op het beoordelingsformulier. Na afloop schrijft de student een verslag van het eindgesprek en neemt dat samen met de ondertekende beoordelingsrapportage en de zelfevaluatie op in zijn dossier. Begeleiding en beoordeling van een student op een stageschool op meer dan 1,5 uur reistijd van het ILS. Studenten die de stage uitvoeren op meer dan 1,5 uur reistijd van het ILS (enkele reis) worden in principe niet door de instituutspracticumdocent bezocht. De procedure van de eindevaluatie wijkt in dit geval af van de hierboven beschreven procedure. Eindevaluatie De student zorgt ruim voor de eindevaluatie dat een les wordt opgenomen. Deze (digitale) les wordt overhandigd aan de ipd en de begeleider op de werkplek. Tevens draagt een student er zorg voordat de ipd en de begeleider op de werkplek een zelfevaluatie krijgen. De ipd neemt contact op met de begeleider op de werkplek om een afspraak te maken over de afronding; dit gesprek kan telefonisch plaatsvinden of via skype. De beoordeling van de student wordt besproken. De begeleider op de werkplek voert het eindgesprek met de student. De student is aanwezig bij het telefoongesprek dat de ipd voert met de begeleider op de werkplek: de student is op het ILS bij de ipd of op de stageschool bij de begeleider op de werkplek. Alle betrokkenen (student, spd, ipd) plaatsen een handtekening op het beoordelingsformulier. De student maakt een verslag van het gesprek en neemt dat samen met de ondertekende beoordelingsrapportage en de zelfevaluatie op in zijn dossier.
16
5. Werkplekleren 2 5.1. De voorbereiding van werkplekleren 2 5.1.1. Toelating tot werkplekleren 2 Een student is toelaatbaar tot werkplekleren 2 indien hij wpl1 voldoende heeft afgerond en de voorbereiding op wpl2 als voldoende is beoordeeld.
5.1.2. De stageplaatstoedeling Stageplaatsen worden door Bureau Extern geworven bij scholen voor vo en mbo per vak of leergebied. Studenten gaan niet zelf op zoek naar een stageplaats. Studenten worden bij voorkeur op een opleidingsof samenwerkingsschool geplaatst. Een reistijd van 1,5 uur enkele reis, gerekend vanaf het dichtstbijzijnde station, behoort tot de mogelijkheden. De stageplaatstoedeling verloopt als volgt: □ Bureau Extern werft stageplaatsen en zendt een overzicht van beschikbare plaatsen naar de instituutsopleiders. □ De student ontvangt een stageaanvraagformulier en een overzicht van beschikbare stageplaatsen. □ De student oriënteert zich via de schoolprofielen op www.bureau-extern > scholen > schoolprofielen en via de schoolwebsites op de opleidingsscholen die een stageplaats aanbieden. □ De student geeft op het aanvraagformulier zijn voorkeur voor een stageplaats aan en motiveert deze. □ Bureau Extern deelt, zoveel mogelijk rekening houdend met de voorkeuren van de studenten, de beschikbare plaatsen toe. Deze toedeling wordt mede beïnvloed door afspraken die gemaakt zijn met de scholen in de regio. □ De stagecontactpersoon van een opleiding kan in overleg met Bureau Extern wijzigingen aanbrengen in de plaatsing. □ Daarna is de indeling definitief en worden de scholen, de studenten en de instituutsopleiders door Bureau Extern op de hoogte gesteld van de indeling. □ Een week later nemen studenten contact op met de school. Een deeltijdstudent kan ook zelf een stageplaats zoeken of inbrengen; hij geeft dit aan op het stageaanvraagformulier.
5.1.3. Het leerwerkplan In de periode die voorafgaat aan het werkplekleren volgt de student op het instituut een voorbereidingstraject met als doel werkplekleren 2 succesvol te doorlopen. Het eindproduct van het voorbereidingstraject is een concept-leerwerkplan dat door de instituutsopleider is goedgekeurd. Vanaf een van de eerste overlegsituaties met de schoolpracticumdocent zal de conceptversie van het leerwerkplan besproken worden. De schoolpracticumdocent bespreekt met de student de mogelijke leeractiviteiten en de doelen die daarbij horen. Op basis van die gesprekken over leeractiviteiten en de bijbehorende leerdoelen stelt de student de definitieve versie van het leerwerkplan op. Het gewijzigde leerwerkplan wordt vervolgens ter goedkeuring aan de schoolpracticumdocent voorgelegd; zodra deze het leerwerkplan heeft goedgekeurd levert de student het in bij de instituutsopleider. Het leerwerkplan van de student vormt de basis bij de begeleiding tijdens het werkplekleren. Het bevat een beschrijving van de concrete doelen van de student en alle leeractiviteiten waarmee hij deze doelen wil bereiken. De doelen van de student zijn gebaseerd op de vereiste competentieontwikkeling en competentieverwerving op niveau 2.
17
Zonder een goedgekeurd concept-leerwerkplan kan een student niet met het werkplekleren starten. Het leerwerkplan is geen statisch document maar een groeidocument; afhankelijk van de ontwikkelingen kunnen wijzigingen wenselijk zijn. Het eerste deel van het Leerwerkplan (paragraaf 1 t/m 4) wordt opgesteld tijdens de voorbereiding van de stage op het instituut. Het tweede deel van het Leerwerkplan (paragraaf 5 t/m 8) wordt opgesteld samen met de spd bij de start van de stage. Uiterlijk na vier weken wordt het definitieve leerwerkplan, inclusief een schriftelijke goedkeuring door de spd, ingeleverd. Het ab-team ziet op deze procedure toe. Zie voor een “format leerwerkplan” paragraaf 4.1.3.
18
5.2. De uitvoering van werkplekleren 2 5.2.1. De begeleiding in opleidings- en samenwerkingsscholen De begeleiding op de school wordt verzorgd door een schoolpracticumdocent, op samenwerkings- en opleidingsscholen aangevuld met activiteiten van het begeleidingsteam (ab-team). Een schoolpracticumdocent heeft 60 uren voor werkplekleren 2 om een duo studenten te begeleiden. Het is belangrijk dat de schoolpracticumdocent en de student goede afspraken maken over de begeleiding. Afspraak is dat er in elk geval wekelijks, liefst tweemaal per week, tijd voor begeleidingsgesprekken wordt ingepland. Op samenwerkings- en opleidingsscholen is de abi de vertegenwoordiger van het ILS. In situaties waarin sprake is van twijfel over het functioneren van een student kan een lid van het ab-team een lesbezoek afleggen.
5.2.2. De beoordeling in opleidings- en samenwerkingsscholen Halverwege het werkplekleren en aan het einde van het werkplekleren vindt een beoordelingsgesprek plaats. Beide gesprekken, de tussenbeoordeling en de eindbeoordeling, gaan als volgt in zijn werk: Halverwege en aan het einde van de stage beoordeelt de schoolpracticumdocent, in samenspraak met het ab-team, de onderwijsbekwaamheid van de student. Omdat er aan de beoordeling van het praktijkleren door de inspectie hoge eisen gesteld worden, is het verzoek aan betrokkenen onderstaande procedure zorgvuldig te volgen. Voorbereiding student: De student is medeverantwoordelijk voor het tijdig maken van een afspraak voor het beoordelingsgesprek. Ter voorbereiding schrijft de student een zelfevaluatie. Hij gebruikt daarbij het format met de aanwijzingen in bijlage 1a: Beoordelingsformulier/zelfevaluatieformulier (voor wpl 1, 2 en 3). Hij bezorgt deze zelfevaluatie een week van te voren bij zijn spd opdat deze het verslag vóór het evaluatiegesprek kan lezen. Als de student zijn zelfevaluatie niet op tijd inlevert, kan het beoordelingsgesprek niet doorgaan. Voorbereiding spd: De schoolpracticumdocent stelt een beoordelingsrapportage op. Hiervoor maakt de spd gebruik van het format met de aanwijzingen in bijlage 1a. De spd bezorgt dit verslag bij de student zodat hij dit vóór het gesprek kan lezen. Tussenbeoordelingsgesprek Het beoordelingsgesprek wordt uitgevoerd door de spd met de student. Een lid van het ab-team kan, indien gewenst, aanschuiven bij het gesprek. De spd en mogelijk de abi of abs, voeren met de student het beoordelingsgesprek op basis van de zelfevaluatie van de student en de beoordelingsrapportage van de spd. Bij een tussenbeoordelingsgesprek komt alles aan de orde wat voor een goed verloop van de stage van belang is, maar in ieder geval de in het leerwerkplan genoemde leerdoelen en voornemens in het licht van de te verwerven competenties. Aan het eind van het gesprek geeft de beoordelaar in het woordrapport van de tussenevaluatie een beeld van het functioneren van de student op weg naar de vereiste competentieverwerving door de kwalificatie onvoldoende, twijfel of goed te geven. Naar aanleiding van het beoordelingsgesprek kan de beoordelingsrapportage nog worden bijgesteld. Tot slot tekenen spd en student de tussenbeoordelingsrapportage. Als begeleiders op afstand wordt van de abs en de abi ook een handtekening gevraagd. De student ontvangt een exemplaar van de beoordelingsrapportage en het ab-team stuurt de getekende tussenbeoordelingsrapportage naar de instituutsbegeleider. Na afloop schrijft de student een verslag van het tussenbeoordelingsgesprek en neemt dat samen met de ondertekende beoordelingsrapportage en de zelfevaluatie op in zijn dossier. Eindbeoordelingsgesprek Bij het eindbeoordelingsgesprek zijn aanwezig de student, de spd en een lid van het ab-team. De spd en evt. de abi of abs voeren met de student het eindbeoordelingsgesprek op basis van de zelfevaluatie van de student en de beoordelingsrapportage van de spd.
19
Bij een eindbeoordelingsgesprek komt de competentieverwerving van de student aan de orde en daarnaast alles wat voor een goed verloop van de volgende stage van belang is. Aan het eind van het gesprek wordt een oordeel uitgesproken en een (heel) cijfer toegekend. Naar aanleiding van het beoordelingsgesprek kan de beoordelingsrapportage nog worden bijgesteld. Tot slot tekenen spd en student de tussenbeoordelingsrapportage. Als begeleiders op afstand wordt van de abs én de abi ook een handtekening gevraagd. De student ontvangt daarvan een exemplaar en het abteam stuurt de getekende eindbeoordelingsrapportage naar de instituutsbegeleider. Bij wpl2a schrijft de student na afloop een verslag van het eindbeoordelingsgesprek en neemt dat samen met de ondertekende beoordelingsrapportage en de zelfevaluatie op in zijn dossier. Bij wpl2b schrijft de student na afloop een eindverslag naar aanleiding van het eindbeoordelingsgesprek. Dit eindverslag bestaat uit twee onderdelen: 1. Een korte terugblik op het eindbeoordelingsgesprek van het werkplekleren. De terugblik bestaat uit een samenvatting van het eindbeoordelingsgesprek en uit een korte reflectie op het eindbeoordelingsgesprek waarin de student in ieder geval zijn (nieuwe) leerdoelen formuleert. 2. Een onderbouwd antwoord op de vraag “Hoe wil ik mijn leraarschap invullen?‘ Met een onderbouwd antwoord op de vraag wordt bedoeld dat duidelijk moet zijn hoe de student tot zijn antwoord is gekomen en wat bepalend is geweest voor zijn antwoord. De student geeft dan bijvoorbeeld aan met welke professionals hij heeft gesproken over zijn prestaties en motivatie met betrekking tot het leraarsberoep. En hij formuleert zijn conclusies naar aanleiding van de gesprekken. Dit eindverslag neemt de student ten behoeve van de Integrale Toetsing hoofdfase op in zijn digitaal portfolio (zie Handleiding Integrale Toetsing ILS-HAN 2013-2014). Het ab-team ziet erop toe, c.q. is er verantwoordelijk voor dat: a. de procedure van de beoordeling correct wordt gevolgd; b. de kwaliteit van de beoordeling in orde is; c. de beoordelingsrapportages door alle betrokkenen worden ondertekend en worden gecommuniceerd met de instituutsbegeleider
5.2.3. De begeleiding en beoordeling in stagescholen Als een student stage loopt op een stageschool is de instituutspracticumdocent de verbindende schakel tussen de opleiding en de begeleider van de student op de werkplek. Eerste contact In de eerste week dat een student stage loopt neemt de ipd telefonisch contact op met de begeleider. Het is een eerste kennismaking. In dit gesprek aandacht voor: - verloop eerste contact tussen de begeleider en de student? - is de ‘Handleiding Werkplekleren’ ontvangen? - zijn er vragen over de ‘Handleiding Werkplekleren’? - is het beoordelingskader bekeken en is dat helder? - evt. aanvullende informatie uitwisselen - afspraken maken over het vervolg van het traject - delen van telefoonnummers en evt. e-mailadressen Tussenevaluatie De student levert minimaal een week voor de tussenevaluatie een zelfevaluatie in bij de spd en de ipd. De ipd neemt een week voor de tussenevaluatie contact op met de begeleider van een student op de werkplek. In dit gesprek kan de voortgang van de student besproken worden. Wanneer een begeleider op de werkplek twijfels heeft, kan een video-opname van een (deel van een) les gemaakt worden. De begeleider op de werkplek in overleg met de student, zorgt voor een video-opname van een les of een deel van de les. Als de instituutspracticumdocent de video heeft gezien kan een vervolggesprek (evt. een skype-gesprek) plaatsvinden tussen de ipd, de begeleider op de werkplek en evt. de student. In uitzonderlijke gevallen vindt een stagebezoek plaats. De begeleider op de werkplek voert het tussenbeoordelingsgesprek met de student. De student, de spd en de ipd plaatsen een handtekening op het beoordelingsformulier. Na afloop schrijft de student een verslag van het tussenbeoordelingsgesprek en neemt dat samen met de ondertekende beoordelingsrapportage en de zelfevaluatie op in zijn dossier.
20
Eindevaluatie De student levert minimaal een week voor de eindevaluatie een zelfevaluatie in bij de spd en de ipd. De ipd neemt ruim voor de eindevaluatie, contact op met de begeleider op de werkplek om een afspraak te maken voor de eindevaluatie. De ipd is aanwezig bij het eindgesprek als examinator. Waar nodig wordt een lesbezoek gekoppeld aan het gesprek van de eindevaluatie. Alle betrokkenen, (student, spd en ipd) plaatsen een handtekening op het beoordelingsformulier. Na afloop schrijft de student een verslag van het eindgesprek en neemt dat samen met de ondertekende beoordelingsrapportage en de zelfevaluatie op in zijn dossier. Begeleiding en beoordeling van een student op een stageschool op meer dan 1,5 uur reistijd van het ILS. Studenten die de stage uitvoeren op meer dan 1,5 uur reistijd van het ILS (enkele reis) worden in principe niet door de instituutspracticumdocent bezocht. De procedure van de eindevaluatie wijkt in dit geval af van de hierboven beschreven procedure. Eindevaluatie De student zorgt ruim voor de eindevaluatie dat een les wordt opgenomen. Deze (digitale) les wordt overhandigd aan de ipd en de begeleider op de werkplek. Tevens draagt een student er zorg voordat de ipd en de begeleider op de werkplek een zelfevaluatie krijgen. De ipd neemt contact op met de begeleider op de werkplek om een afspraak te maken over de afronding; dit gesprek kan telefonisch plaatsvinden of via skype. De beoordeling van de student wordt besproken. De begeleider op de werkplek voert het eindgesprek met de student. De student is aanwezig bij het telefoongesprek dat de ipd voert met de begeleider op de werkplek: de student is op het ILS bij de ipd of op de stageschool bij de begeleider op de werkplek. Alle betrokkenen (student, spd, ipd) plaatsen een handtekening op het beoordelingsformulier. De student maakt een verslag van het gesprek en neemt dat samen met de ondertekende beoordelingsrapportage en de zelfevaluatie op in zijn dossier.
21
22
6. Werkplekleren 3 6.1. Inleiding werkplekleren 3 Werkplekleren 3 (wpl3) wordt ook wel de zelfstandige eindstage genoemd, die, zoals de naam al zegt, de laatste praktijkoefening vormt vóór de student als bevoegd docent op een school begint. In wpl3 functioneert de student als beginnend docent: hij geeft zelfstandig les en heeft dezelfde taken en bevoegdheden als een nieuwe docent, met dat verschil dat er nog veel begeleiding is, op school en op het instituut. De student wordt voor wpl3 indien mogelijk voor wpl3 als leraar in opleiding (lio) aangesteld (conform de lio-CAO) en anders als zelfstandig eindstagiair, zo mogelijk met vergoeding. Uitgangspunt van de zelfstandige eindstage is dat de leerlingen de student – die dus ook aangeduid zal worden als (beginnend) docent – niet zien als stagiair, maar als docent. De eindstagiair krijgt taken die elke beginnend docent op school krijgt. De eindstagiair wordt in alle opzichten behandeld als een beginnend docent, met dien verstande dat hij natuurlijk nog niet de capaciteiten van een volleerd docent heeft. Een student die de eindstage succesvol heeft afgerond, heeft een start- en doorgroeibekwaamheid als tweedegraadsdocent.
6.2. De voorbereiding van werkplekleren 3 6.2.1. Toelating tot werkplekleren 3 Een student is toelaatbaar tot wpl3 als hij wpl2 heeft afgerond. Er zijn 2 startmomenten in het studiejaar voor Werkplekleren 3.
6.2.2. De stageplaatstoedeling en benoeming Stageplaatsen worden door Bureau Extern geworven bij scholen voor vo en mbo per vak of leergebied. Studenten gaan niet zelf op zoek naar een stageplaats. Zo mogelijk wordt elke student op een samenwerkings- of opleidingsschool geplaatst. Een reistijd van 1,5 uur enkele reis, gerekend vanaf het dichtstbijzijnde station, behoort tot de mogelijkheden. De stageplaatstoedeling verloopt als volgt: □ Bureau Extern werft stageplaatsen en zendt een overzicht van beschikbare plaatsen naar de instituutsopleiders. □ De student krijgt via zijn instituutsopleider een stageaanvraagformulier met een overzicht van de beschikbare stageplaatsen. □ De student oriënteert zich via de schoolprofielen op www.bureau-extern > scholen > schoolprofielen en via de schoolwebsites op de opleidingsscholen die een stageplaats aanbieden. □ De student geeft via het stageaanvraagformulier zijn voorkeuren voor een stageplaats op en motiveert deze. □ Bureau Extern deelt, zoveel mogelijk rekening houdend met de motivatie van de studenten, de beschikbare plaatsen toe. Deze toedeling wordt mede beïnvloed door de afspraken die gemaakt zijn met de scholen in de regio. □ De stagecontactpersoon van een opleiding kan in overleg met Bureau Extern wijzigingen aanbrengen in de plaatsing. □ Daarna is de indeling definitief en worden de scholen, de studenten en de instituutsopleiders door Bureau Extern op de hoogte gesteld van de indeling. □ Een week later nemen studenten contact op met de school. Een deeltijdstudent kan ook zelf een stageplaats zoeken of een baan inbrengen; hij geeft dit aan op het stageaanvraagformulier. Afspraken met de scholen De eindstage kent twee varianten: lintstage van augustus tot de zomervakantie, aanstelling 0,5 fte (waarvan 0,25 voor werk en 0,25 voor studie); blokstage van augustus tot 1 februari, of van 1 februari tot de zomervakantie, aanstelling 1,0 fte (waarvoor 0,50 voor werk en 0,50 voor studie). Een eindstagiair wordt op school zo mogelijk aangesteld volgens de lio-CAO. De meeste zelfstandige 23
eindstages zijn onbetaald; soms wordt een vergoeding verstrekt. Een lio heeft in zijn aanstellingsperiode tijd voor leren en tijd voor werk. Hieromtrent is het volgende met de scholen bepaald: De stageschool roostert de eindstagiair in voor 5-6½ (lintstage) of 10-13 (blokstage) lesuren (à 50 minuten) per week. Anders gezegd: de student wordt conform het taakbelastingssysteem van de school ingezet voor een kwart jaartaak (415 klokuren) voor een lintstage; bij een blokstage geldt een halve jaartaak (830 klokuren).Op scholen met een andere lesduur wordt dit aantal aangepast. De eindstagiair is 4 dagen (blokstage) of 4 dagdelen (op maximaal 3 dagen) (lintstage) beschikbaar voor de stageschool; er is één instituutsdag, op vrijdag. De roostering van de eindstagiair is zodanig dat hij twee of meer eigen klassen krijgt. Alleen dán heeft hij namelijk gelegenheid een (werk)relatie met zijn leerlingen op te bouwen. Het aantal uren kan per school verschillen. Dit heeft te maken met de lengte van een lesuur en met de wijze waarop de school omgaat met de taakbelasting van docenten. De schoolpracticumdocent heeft minstens 3 (blokstage) of 2 (lintstage) uur per week beschikbaar voor begeleiding De begeleiding kan plaatsvinden door een of meer schoolbegeleiders; in dat geval spreekt de student af wie de hoofdverantwoordelijkheid voor de begeleiding op de stageschool draagt. Formeel is een eindstagiair voor het werkgedeelte verantwoording verschuldigd aan de school. Aanstelling/benoeming Betaalde lio: De student wordt op school aangesteld. Hiervoor zijn drie documenten van belang: a. de student ontvangt van de school een akte van benoeming/aanstelling; b. de student zorgt voor een goedgekeurd Leerwerkplan lio-stage; c. er wordt een leerarbeidsovereenkomst (lao) getekend door de school, de student zelf en de ipd (zowel de school als de student ontvangen van Bureau Extern een (lege) leerarbeidsovereenkomst). d. De student wordt aangesteld voor tien maanden (lintstage) of voor vijf maanden (blokstage)
24
De student houdt er rekening mee dat voor zijn benoeming/aanstelling aan de school allerlei formaliteiten nodig zijn. Er kan gevraagd worden naar de volgende documenten: □ een kopie van het paspoort (in verband met de identificatieplicht) □ een verklaring omtrent gedrag; (bij de gemeente waar de student woont, kan hij deze aanvragen; zie ook de website van Bureau Extern) □ een belastingverklaring De student is er verantwoordelijk voor dat de leerarbeidsovereenkomst door de school, zijn instituutsopleider en hemzelf zijn getekend en levert een kopie in bij Bureau Extern. Alle formaliteiten dienen vóór de start van de lio-stage te zijn afgerond. Zelfstandige eindstage: Een eindstagiair die niet als lio is aangesteld, is voor de wet gewoon stagiair. Voor deze student gelden rechten, plichten en verzekeringen van het mantelstagecontract dat de student heeft getekend. Sommige scholen sluiten ook een eigen contract met een zelfstandig eindstagiair.
6.2.3. Het leerwerkplan In de periode die voorafgaat aan de start van de eindstage wordt de student voorbereid op werkplekleren 3 door zijn instituutsopleider(s). In deze voorbereiding staat de ontwikkeling van het concept-leerwerkplan centraal. In het Leerwerkplan Startbekwaam geeft de student een onderbouwing van de wijze waarop hij tijdens de eindstage zijn competenties verder wil ontwikkelen. Daarnaast worden de doelen, de plannen en de activiteiten concreet weergegeven. Door middel van het Leerwerkplan Startbekwaam geeft de student antwoord op de volgende vragen: Wat moet ik, wat kan ik, wat wil ik, waarom wil ik dat en hoe wil ik dat gaan doen? Hij toont daarmee aan dat hij op het niveau van een lio tijdens de eindstage in staat is om als beginnend leraar zelfstandig en zelfverantwoordelijk te functioneren. Naast het schrijven van een Leerwerkplan Startbekwaam wordt er van de student verwacht dat hij beschikt over de juiste beroepshouding om succesvol de eindstage te kunnen doorlopen. Voor het concept-leerwerkplan met de schoolpracticumdocent wordt besproken, is het door de instituutsopleider goedgekeurd. In overleg en in samenspraak met de spd zal het worden aangepast aan de mogelijkheden in de school. De student neemt in zijn leerwerkplan op welke taken hij op school gaat uitvoeren: lessen, onderwijsactiviteiten en andere schooltaken (alle geformuleerd als leerwerktaken). Het gewijzigde leerwerkplan wordt vervolgens ter goedkeuring aan de schoolpracticumdocent voorgelegd. Uiterlijk na vier weken wordt het definitieve leerwerkplan, inclusief een schriftelijke goedkeuring door de spd, ingeleverd bij de instituutsbegeleider. Het ab-team ziet op deze procedure toe. Het leerwerkplan vormt de basis bij het begeleiden van het werkplekleren. De doelen zijn gebaseerd op de vereiste competentieontwikkeling en competentieverwerving op niveau 3.
6.3. De uitvoering van de eindstage 6.3.1. De student als werknemer Een student in de eindfase kan als eindstagiair of als lio zijn eindstage uitvoeren. Een student die als lio gaat functioneren krijgt een lio-contract aangeboden. Een lio is meer dan een stagiair: hij is werknemer in de school. Dat heeft diverse consequenties voor zijn functioneren op school. Voor de zelfstandig eindstagiair gelden dezelfde uitgangspunten. De directie is de baas Binnen de tijd die de lio aan school werkt is de directie de baas van de lio. Deze zal hem zo nu en dan taken en opdrachten geven, zoals dat ook bij gewone docenten gebeurt. De lio is aan de directie van de school verantwoording verschuldigd. De lio dient er ook rekening mee te houden dat de school hem (overigens pas na overleg met de opleiding) kan ontslaan. Gedrag Een docent heeft een voorbeeldfunctie. Een lio zal zich op school, en zeker in het bijzijn van leerlingen, fatsoenlijk moeten gedragen en kleden en hij zal zorgvuldig taalgebruik moeten hanteren en zorgvuldig moeten omgaan met de social media. De lio is op tijd op school en steekt de handen uit de mouwen, ook als dat niet expliciet gevraagd wordt. Hij houdt zich aan afspraken over roken, rommel in school, sectieafspraken etc. 25
Wensen op school Wensen over het rooster, een verzoek om een vrije dag (kan slechts bij hoge uitzondering) e.d. bespreekt de lio met de directie of met de afdelingsleiding op school, niet met de eigen opleiding. Methodes Voor werknemers aan een school bestaat de mogelijkheid bij uitgevers - tegen een geringe vergoeding gebruikersexemplaren aan te vragen van de methodes die in de klas gebruikt worden. De lio zal zich (wellicht) moeten oriënteren op de uitgeversmarkt. Dan kan hij tijdig gebruikersexemplaren van de door hem te gebruiken methode(s) aanvragen. Hij moet dat van te voren wél goed overleggen op de stageschool. Van antwoorden- en docentenboeken worden in de regel geen gratis gebruikersexemplaren verstrekt. De meeste scholen zullen deze voor hun docenten aanschaffen. Ziekte Een betaalde lio valt, als werknemer, onder het besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid. Als een lio ziek is, meldt hij dat zo snel mogelijk aan de school (hij oriënteert zich vóóraf op bestaande afspraken hierover). Het lio-salaris wordt (deels) doorbetaald. Meestal is er ook de afspraak dat een lio enige tijd van tevoren aan de school meldt wanneer hij weer terugkomt. De lio moet er goed rekening mee houden dat de roostermaker altijd veel moet regelen bij ziekte van een docent. Ziektekostenverzekering De school mag ervan uitgaan dat een student tegen ziekte verzekerd is. Vakbond Een lio is voor het eerst werknemer in het onderwijs. Dit is een goed moment om erover na te denken of hij lid wil worden van een onderwijsvakbond. Een onderwijsvakbond behartigt de belangen van werknemers in het onderwijs, ook van lio’s.
26
6.3.2. De begeleiding van de student op een samenwerkings- of opleidingsschool De begeleiding op de stageschool wordt verzorgd door een schoolpracticumdocent, op samenwerkingsen opleidingsscholen aangevuld met activiteiten van het ab-team. De schoolbegeleiders hebben samen minimaal 3 uur per week (blokstage) en 2 uur per week (lintstage) voor een lio beschikbaar. Het is belangrijk dat de lio vraagt hoe deze begeleiders de taken verdelen. Afspraak is dat er wekelijks tijd voor begeleidingsgesprekken wordt ingepland. De lio maakt met zijn begeleider(s) vaste afspraken voor deze gesprekken. Op samenwerkings- en opleidingsscholen is de abi de vertegenwoordiger van het ILS. In situaties waarin sprake is van twijfel over het functioneren van een student kan een lid van het ab-team een lesbezoek afleggen. Op stagescholen wordt bekeken in hoeverre een bezoek van een ILSinstituutspracticumdocent wenselijk is. Het uitgangspunt van de begeleiding tijdens de eindstage is dat een eindstagiair functioneert als zelfstandig docent en dat de schoolpracticumdocent in beginsel niet tijdens de lessen van de lio aanwezig is. De schoolpracticumdocent begeleidt de student intensief maar ‘op afstand’. De schoolpracticumdocent helpt in de begeleidingsgesprekken de lio te leren van zijn praktijkervaringen door hem systematisch te laten terugblikken op die praktijkervaringen tijdens zijn eindstage (“reflecteren”). Omdat het in deze gesprekken vooral gaat over de competentieontwikkeling van de eindstagiair, is het zaak dat deze zélf veel initiatief neemt. Hij stelt een agenda op, noteert de afspraken van de vorige keer en geeft de schoolpracticumdocent zijn weekreflecties. Op deze wijze kan de eindstagiair zelf het gesprek richting geven. Hij kan bijvoorbeeld aan de orde stellen: de gegeven lessen of de verzorgde onderwijsactiviteiten, vergaderingen, leerlingbegeleiding, projecten, lesmateriaal, leerwerktaken, functioneren in het team. Het is belangrijk dat de eindstagiair regelmatig terugkoppelt naar het leerwerkplan en naar een eventuele tussenevaluatie zodat hij steeds kan controleren of hij op de goede weg is.
6.3.3. De beoordeling van de student op een samenwerkings- of opleidingsschool Halverwege en aan het einde van de stage beoordeelt de schoolpracticumdocent, in samenspraak met het ab-team, de onderwijsbekwaamheid van de student. Omdat er aan de beoordeling van het praktijkleren door de inspectie hoge eisen gesteld worden, is het verzoek aan betrokkenen onderstaande procedure zorgvuldig te volgen. Voorbereiding student De student is medeverantwoordelijk voor het tijdig maken van een afspraak voor het beoordelingsgesprek. Ter voorbereiding schrijft de student een zelfevaluatie. Hij gebruikt daarbij het format met de aanwijzingen in bijlage 1a: Beoordelingsformulier/zelfevaluatieformulier (voor wpl 1, 2 en 3). Hij bezorgt deze zelfevaluatie een week van te voren bij zijn begeleiders, opdat zij dit vóór het evaluatiegesprek kunnen lezen. Als de student zijn zelfevaluatie niet op tijd inlevert kan het beoordelingsgesprek niet doorgaan. Voorbereiding spd De schoolpracticumdocent stelt samen met het ab-team een beoordelingsrapportage op. Hiervoor maakt de spd gebruik van het format met de aanwijzingen in bijlage 1a. De spd bezorgt dit verslag bij de student en bij het ab-team, opdat zij dit vóór het gesprek kunnen lezen. Tussenbeoordelingsgesprek Bij het beoordelingsgesprek zijn aanwezig de student, de spd en de abi of abs. De spd en de abi/abs voeren met de student het beoordelingsgesprek op basis van de zelfevaluatie van de student en de beoordelingsrapportage van de spd. Bij een tussenbeoordelingsgesprek komt alles aan de orde wat voor een goed verloop van de stage van belang is, maar in ieder geval de in het leerwerkplan genoemde leerdoelen en voornemens in het licht van de te verwerven competenties. Aan het eind van het gesprek geeft de beoordelaar in het woordrapport van de tussenevaluatie een beeld van het functioneren van de student op weg naar de vereiste competentieverwerving door de kwalificatie onvoldoende, twijfel of goed te geven. Naar aanleiding van het beoordelingsgesprek kan de beoordelingsrapportage nog worden bijgesteld. Tot slot tekenen alle betrokkenen de tussenbeoordelingsrapportage: de student, de spd, de abs én de abi. De student ontvangt daarvan een exemplaar en het ab-team stuurt de getekende tussenbeoordelingsrapportage naar de instituutsbegeleider. Na afloop schrijft de student een verslag van het tussenbeoordelingsgesprek en neemt dat samen met de ondertekende beoordelingsrapportage en de zelfevaluatie op in zijn digitaal portfolio. 27
Eindbeoordelingsgesprek Bij het eindbeoordelingsgesprek zijn aanwezig de student, de spd en de abi of abs. De spd voert met de student het eindbeoordelingsgesprek op basis van de zelfevaluatie van de student en de beoordelingsrapportage van de spd. Bij een eindbeoordelingsgesprek komt de competentieverwerving van de student aan de orde en daarnaast alles wat voor een goed verloop van de volgende stage van belang is. Aan het eind van het gesprek wordt een oordeel uitgesproken en een (heel) cijfer toegekend. Naar aanleiding van het beoordelingsgesprek kan de beoordelingsrapportage nog worden bijgesteld. Tot slot tekenen de student en de spd de eindbeoordelingsrapportage. Naast de student moeten ook de abs en de abi tekenen. De student ontvangt een exemplaar van de eindbeoordelingsrapportage en het ab-team stuurt de getekende eindbeoordelingsrapportage naar de instituutsbegeleider. Na afloop schrijft de student een eindverslag naar aanleiding van het eindbeoordelingsgesprek. Dit eindverslag bestaat uit twee onderdelen: 1. Een korte terugblik op het eindbeoordelingsgesprek van het werkplekleren. De terugblik bestaat uit een samenvatting van het eindbeoordelingsgesprek en uit een korte reflectie op het eindbeoordelingsgesprek waarin de student in ieder geval zijn (nieuwe) leerdoelen voor de toekomst formuleert. 2. Een onderbouwd antwoord op de vraag “Wie ben ik als leraar?‘ Met een onderbouwd antwoord op de vraag wordt bedoeld dat duidelijk moet zijn hoe de student tot zijn antwoord is gekomen en wat bepalend is geweest voor zijn antwoord. De student geeft dan bijvoorbeeld aan met welke professionals hij heeft gesproken over zijn prestaties en motivatie met betrekking tot het leraarsberoep. En hij formuleert zijn conclusies naar aanleiding van de gesprekken. Dit eindverslag neemt de student ten behoeve van de Integrale Toetsing eindfase op in zijn digitaal portfolio (zie Handleiding Integrale Toetsing ILS-HAN 2013-2014). Het ab-team ziet erop toe, c.q. is er verantwoordelijk voor dat: a. de procedure van de beoordeling correct wordt gevolgd; b. de kwaliteit van de beoordeling in orde is; c. de beoordelingsrapportages door alle betrokkenen worden ondertekend en worden gecommuniceerd met de instituutsbegeleider.
6.3.4. De begeleiding en beoordeling in stagescholen Als een student stage loopt op een stageschool is de instituutspracticumdocent de verbindende schakel tussen de opleiding en de begeleider van de student op de werkplek. Eerste contact In de eerste week dat een student stage loopt neemt de ipd telefonisch contact op met de begeleider. Het is een eerste kennismaking. In dit gesprek aandacht voor: – verloop eerste contact tussen de begeleider en de student? – is de ‘Handleiding Werkplekleren’ ontvangen? – zijn er vragen over de ‘Handleiding Werkplekleren’? – is het beoordelingskader bekeken en is dat helder? – evt. aanvullende informatie uitwisselen – afspraken maken over het vervolg van het traject – delen van telefoonnummers en evt. e-mailadressen Tussenevaluatie De student levert minimaal een week voor de tussenevaluatie een zelfevaluatie in bij de spd en de ipd. De ipd neemt een week voor de tussenevaluatie contact op met de begeleider van een student op de werkplek. In dit gesprek kan de voortgang van de student besproken worden. Wanneer een begeleider op de werkplek twijfels heeft kan een video-opname van een (deel van een) les gemaakt worden.
28
De begeleider op de werkplek in overleg met de student, zorgt voor een video-opname van een les of een deel van de les. Als de instituutspracticumdocent de video heeft gezien kan een vervolggesprek (evt. een skype-gesprek) plaatsvinden tussen de ipd, de begeleider op de werkplek en evt. de student. In uitzonderlijke gevallen vindt een stagebezoek plaats. De begeleider op de werkplek voert het tussenbeoordelingsgesprek met de student. De student, de spd en de ipd plaatsen een handtekening op het beoordelingsformulier. Na afloop schrijft de student een verslag van het tussenbeoordelingsgesprek en neemt dat samen met de ondertekende beoordelingsrapportage en de zelfevaluatie op in zijn dossier. Eindevaluatie De student levert minimaal een week voor de eindevaluatie een zelfevaluatie in bij de spd en de ipd. De ipd neemt ruim voor de eindevaluatie contact op met de begeleider op de werkplek om een afspraak te maken voor de eindevaluatie. De ipd is aanwezig bij het eindgesprek als examinator. Waar nodig wordt een lesbezoek gekoppeld aan het gesprek van de eindevaluatie. De student, de spd en de ipd plaatsen een handtekening op het beoordelingsformulier. Na afloop schrijft de student een verslag van het eindgesprek en neemt dat samen met de ondertekende beoordelingsrapportage en de zelfevaluatie op in zijn dossier. Begeleiding en beoordeling van een student op een stageschool op meer dan 1,5 uur reistijd van het ILS. Studenten die de stage uitvoeren op meer dan 1,5 uur reistijd van het ILS (enkele reis) worden in principe niet door de instituutspracticumdocent bezocht. De procedure van de eindevaluatie wijkt in dit geval af van de hierboven beschreven procedure. Eindevaluatie De student zorgt ruim voor de eindevaluatie dat een les wordt opgenomen. Deze (digitale) les wordt overhandigd aan de ipd en de begeleider op de werkplek. Tevens draagt een student er zorg voordat de ipd en de begeleider op de werkplek een zelfevaluatie krijgen. De ipd neemt contact op met de begeleider op de werkplek om een afspraak te maken over de afronding; dit gesprek kan telefonisch plaatsvinden of via skype. De beoordeling van de student wordt besproken. De begeleider op de werkplek voert het eindgesprek met de student. De student is aanwezig bij het telefoongesprek dat de ipd voert met de begeleider op de werkplek: de student is op het ILS bij de ipd of op de stageschool bij de begeleider op de werkplek. Alle betrokkenen (student, spd, ipd) plaatsen een handtekening op het beoordelingsformulier. De student maakt een verslag van het gesprek en neemt dat samen met de ondertekende beoordelingsrapportage en de zelfevaluatie op in zijn dossier.
29
30
7. Taken van de betrokkenen 7.1. Taken van de student Voorbereiding □ De student vraagt tijdig een stageplaats aan bij Bureau Extern (BE) en geeft daarbij zijn voorkeuren aan. Hij oriënteert zich daartoe op de scholen (bijv. via de school- en onderzoeksprofielen en op de site van BE) en beargumenteert zijn keuze. □ De student neemt een week na de bekendmaking van toedeling contact op met de school, te beginnen bij de stagecontactpersoon en later met de schoolpracticumdocent en/of het ab-team. □ De student neemt verplicht deel aan de voorbereiding van het werkplekleren op het instituut. □ De student stelt een concept-leerwerkplan op volgens de richtlijnen van het instituut. Zonder een goedgekeurd concept-leerwerkplan kan er niet met de stage worden gestart. Tijdens het werkplekleren □ De student past bij de start van het werkplekleren in overleg en in samenspraak met de spd het concept-leerwerkplan aan en bewerkt het tot een definitieve versie. (Het leerwerkplan blijft een ‘groeidocument”). □ De student levert binnen vier weken de definitieve versie van zijn leerwerkplan in bij zijn instituutsdocent. □ De student voert leeractiviteiten uit zoals beschreven in het leerwerkplan. □ De student is medeverantwoordelijk voor de organisatie van de vereiste begeleidings- en beoordelingsgesprekken en voor het volledig (doen) invullen van de bijbehorende documenten. □ Op school heeft de student in principe regelmatig contact met de schoolpracticumdocent; bij vragen of problemen zoekt hij contact met het ab-team, of bij stagescholen met de instituutsopleider. Beoordeling en afsluiting Elke vorm van werkplekleren kent een tussentijds evaluatiemoment en een eindevaluatie. Dat betekent dat er bij elke stage een tussenbeoordelingsgesprek en een eindbeoordelingsgesprek met de student wordt gevoerd en dat er beoordelingsrapportages worden geschreven. Zie voor de taken van de student de vastgestelde beoordelings-procedures zoals die in deze handleiding voor werkplekleren 1, 2 en 3 zijn beschreven.
7.2. Taken van de schoolpracticumdocent (spd) Onderstaande taken kunnen op opleidingsscholen deels zijn uitbesteed aan algemeen begeleiders. Het eerste gesprek zal in de regel met de stagecontactpersoon (vaak de abs) plaatsvinden. Voorbereiding □ De schoolpracticumdocent voert voorafgaande aan de werkplekactiviteit een eerste gesprek met de student. Hierin worden wederzijdse verwachtingen uitgesproken en wordt het concept-leerwerkplan besproken. □ De schoolpracticumdocent introduceert de student in de school en brengt hem/haar in contact met de contactpersoon en/of de directie. Tijdens de werkplekactiviteit □ Bij de start van het werkplekleren bespreekt de schoolpracticumdocent het concept-leerwerkplan met de student en met name de mogelijke leeractiviteiten en de doelen die daarbij horen. Op basis van die gesprekken kan de student de definitieve versie van het leerwerkplan opstellen. (Het leerwerkplan blijft een ‘groeidocument”). □ De schoolpracticumdocent geeft binnen vier weken een schriftelijke goedkeuring aan de definitieve versie van het leerwerkplan van de student. □ De schoolpracticumdocent voert minimaal 1 à 2 begeleidingsgesprekken per week (afhankelijk van het stagetype) met de stagiair. Bij deze begeleidingsgesprekken spelen de reflecties van de student een grote rol. De schoolpracticumdocent ziet er op toe dat de student de mogelijkheid krijgt de in zijn leerwerkplan geformuleerde leeractiviteiten zo goed mogelijk te uit te voeren. □ De schoolpracticumdocent heeft regelmatig contact met de het ab-team in de school. 31
Beoordeling en afsluiting Elke vorm van werkplekleren kent een tussentijds evaluatiemoment en een eindevaluatie. Dat betekent dat er bij elke stage een tussenbeoordelingsgesprek en een eindbeoordelingsgesprek met de student wordt gevoerd en dat er beoordelingsrapportages worden geschreven. Zie voor de taken van de spd de vastgestelde beoordelingsprocedures zoals die in deze handleiding voor werkplekleren 1, 2 en 3 zijn beschreven.
7.3. Taken van de algemeen begeleider vanuit het instituut (abi) De abi is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het totale proces van begeleiden en beoordelen binnen een samenwerkings- en opleidingsschool. Taken kunnen aan de schoolpracticumdocent of de algemeen begeleider vanuit de school (abs) worden gedelegeerd. Voorbereiding □ De abi instrueert de schoolpracticumdocenten over de wijze van begeleiden. Uiteraard gebeurt dit in overleg met de abs en waar mogelijk collectief, dat wil zeggen tegelijkertijd voor alle studenten van verschillende vakken. □ De abi maakt (bijvoorbeeld in een startbijeenkomst) aan studenten kenbaar hoe en waar ze hem kunnen bereiken bij vragen en problemen. Tijdens de werkplekactiviteit □ De abi monitort de ontwikkeling van de student; hij heeft daartoe regelmatig contact met de schoolpracticumdocent. Indien nodig meldt hij ontwikkelingen aan de instituutsopleider van betrokken student. □ De abi onderzoekt samen met de schoolpracticumdocent en de abs welke leerwerktaken uitvoerbaar zijn en welke aanpassing behoeven. □ De abi observeert bij voorkeur minimaal één les per stagetype (behalve bij wpl1) en geeft de student hierop feedback. In hoeverre deze activiteit haalbaar is, hangt mede af van het aantal studenten dat op een school aanwezig is. Vaak zal de abs de observatie overnemen. Beoordeling en afsluiting Elke vorm van werkplekleren kent een tussentijds evaluatiemoment en een eindevaluatie. Dat betekent dat er bij elke stage een tussenbeoordelingsgesprek en een eindbeoordelingsgesprek met de student wordt gevoerd en dat er beoordelingsrapportages worden geschreven. Zie voor de taken van de abi de vastgestelde beoordelingsprocedures zoals die in deze handleiding voor werkplekleren 1, 2 en 3 zijn beschreven. De abi is als vertegenwoordiger van het instituut is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de beoordelingsgesprekken. Indien gewenst en mogelijk kan hij als onafhankelijk voorzitter functioneren. Deze taak kan de abi aan de abs delegeren. De abi ziet er, samen met de abs, op toe, c.q. is er verantwoordelijk voor dat: a. de procedure van de beoordeling correct wordt gevolgd; b. de kwaliteit van de beoordeling in orde is; c. de getekende beoordelingsrapportages gecommuniceerd worden met de instituutsbegeleider. Op opleidingsscholen kan de abi ook lid zijn van het ontwikkelteam ‘Samen Opleiden’.
32
7.4 Taken van de algemeen begeleider vanuit de school (abs) De abs en de abi vormen samen het ab-team. Samen zorgen zij voor de uitvoering van de taken die in par. 7.3 zijn geformuleerd. De abi is verantwoording verschuldigd naar het instituut, de abs naar de school. De abs kan daarnaast andere, door zijn school opgedragen taken hebben.
7.5 Taken van de instituutspracticumdocent (ipd) De instituutspracticumdocent is de verbindende schakel tussen de opleiding en de begeleider van de student op de werkplek. De taken van de ipd zijn: Voorbereiding Eerste contact instituutspracticumdocent (ipd) en begeleider op de werkplek In de eerste week dat een student stage loopt neemt de ipd telefonisch contact op met de begeleider op de werkplek. Het is een eerste kennismaking. In dit gesprek aandacht voor: verloop van de kennismaking? de vraag of de ’Handleiding Werkplekleren’ is ontvangen? het beantwoorden van vragen over de ‘Handleiding Werkplekleren’ de vraag of het beoordelingskader in de Handleiding Werkplekleren bekeken is en of dat helder is? (zo nodig toelichten; zowel de relevantie van dit kader als de werkwijze) evt. aanvullende informatie uitwisselen afspraken maken over het vervolg van het traject delen van telefoonnummers en evt. e-mailadressen Tijdens de werkplekactiviteit, beoordeling en afsluiting Tussenevaluatie De student levert minimaal een week voor de tussenevaluatie een zelfevaluatie in bij de spd en de ipd. De ipd neemt een week voor de tussenevaluatie contact op met de begeleider van een student op de werkplek. In dit gesprek kan de voortgang van de student besproken worden. Wanneer een begeleider op de werkplek twijfels heeft kan een video-opname van een (deel van een) les gemaakt worden. De begeleider op de werkplek in overleg met de student, zorgt voor een video-opname van een les of een deel van de les. Als de instituutspracticumdocent de video heeft gezien kan een vervolggesprek (evt. een skype-gesprek) plaatsvinden tussen de ipd, de begeleider op de werkplek en evt. de student. In uitzonderlijke gevallen vindt een stagebezoek plaats. De begeleider op de werkplek voert het tussenbeoordelingsgesprek met de student. De student, de spd en de ipd plaatsen een handtekening op het beoordelingsformulier. Na afloop schrijft de student een verslag van het tussenbeoordelingsgesprek en neemt dat samen met de ondertekende beoordelingsrapportage en de zelfevaluatie op in zijn dossier. Eindevaluatie De ipd neemt ruim voor de eindevaluatie, contact op met de begeleider op de werkplek om een afspraak te maken voor de eindevaluatie. De student draagt er zorg voor dat de spd en de ipd voor aanvang van het gesprek een zelfevaluatie krijgen. De ipd is aanwezig bij het eindgesprek als examinator. Waar nodig wordt een lesbezoek gekoppeld aan het gesprek van de eindevaluatie. Alle betrokkenen (student, spd en ipd) plaatsen een handtekening op het beoordelingsformulier. Na afloop schrijft de student een verslag van het eindgesprek en neemt dat samen met de ondertekende beoordelingsrapportage en de zelfevaluatie op in zijn dossier. De rol van de ipd op een stageschool op meer dan anderhalf uur reizen van ILS-HAN In afwijking van de normale ipd-taken bezoekt een ipd de school in principe niet voor een lesbezoek. Slechts in zeer uitzonderlijke situaties kan hiervan afgeweken worden. Het criterium van anderhalf uur reizen met het openbaar vervoer (enkele reis) achten we reëel omdat we deze reistijd ook van studenten verwachten. Bij studenten die op meer dan anderhalf uur reizen (met het openbaar vervoer) van het ILS wonen, hanteren we de volgende procedure bij de eindevaluatie.
33
Procedure voor de tussenevaluatie: De student levert minimaal een week voor de tussenevaluatie een zelfevaluatie in bij de spd en de ipd. De ipd neemt een week voor de tussenevaluatie contact op met de begeleider van een student op de werkplek. In dit gesprek kan de voortgang van de student besproken worden. Wanneer een begeleider op de werkplek twijfels heeft kan een video-opname van een (deel van een) les gemaakt worden. De begeleider op de werkplek in overleg met de student, zorgt voor een video-opname van een les of een deel van de les. Als de instituutspracticumdocent de video heeft gezien kan een vervolggesprek (evt. een skype-gesprek) plaatsvinden tussen de ipd, de begeleider op de werkplek en evt. de student. In uitzonderlijke gevallen vindt een stagebezoek plaats. De begeleider op de werkplek voert het tussenbeoordelingsgesprek met de student. De student, de spd en de ipd plaatsen een handtekening op het beoordelingsformulier. Na afloop schrijft de student een verslag van het tussenbeoordelingsgesprek en neemt dat samen met de ondertekende beoordelingsrapportage en de zelfevaluatie op in zijn dossier. Procedure voor de eindevaluatie: De student zorgt ruim voor de eindevaluatie dat een les wordt opgenomen. Deze (digitale) les wordt overhandigd aan de ipd en de begeleider op de werkplek. Tevens draagt een student er zorg voor dat de ipd en de begeleider op de werkplek een zelfevaluatie krijgen. De ipd neemt contact op met de begeleider op de werkplek om een afspraak te maken over de afronding; dit gesprek kan telefonisch plaatsvinden of via skype. De beoordeling van de student wordt besproken. De begeleider op de werkplek voert het eindgesprek met de student. De student is aanwezig bij het telefoongesprek dat de ipd voert met de begeleider op de werkplek: de student is op het ILS bij de ipd of op de stageschool bij de begeleider op de werkplek. Alle betrokken plaatsen een handtekening op het beoordelingsformulier. De student maakt een verslag van het gesprek en neemt dat samen met de ondertekende beoordelingsrapportage en de zelfevaluatie op in zijn dossier.
7.6. Taken van Bureau Extern (BE) Voorbereiding □ BE werft plaatsen voor alle vormen van werkplekleren en verspreidt deze handleiding. □ BE neemt contact op met scholen en ab-teams over de beschikbaarheid van plaatsen. □ BE plaatst stageaanvraagformulieren op de website en informeert de begeleiders over de aanvraagdata. □ BE stuurt stageaanvraagformulieren aan studenten die toegelaten zijn tot een bepaalde stage. □ BE deelt, rekening houdend met voorkeuren, beschikbare stageplaatsen toe aan studenten. □ De afspraken met de opleidingsscholen worden hierbij gewaarborgd. □ BE zendt de school, de instituutsopleiders, de stagecontactpersonen van elke opleiding en het abteam op school een overzicht van de geplaatste studenten alsmede een stagehandleiding. □ BE onderhoudt een website waarop scholen en instituutsopleiders alle noodzakelijke gegevens kunnen vinden. Tijdens de stage □ BE wordt ingeschakeld bij problemen of bij het beëindigen of verlengen van de eindstage en wordt daarvan tijdig op de hoogte gesteld door het ab-team. Na afloop □ BE evalueert met de ab-teams de begeleiding binnen de scholen door schoolpracticumdocenten met het oog op de werving voor het volgende schooljaar. □ BE evalueert met de studenten stageplaatsen.
34
Bijlagen Bijlage 1a: Beoordelingsformulier/zelfevaluatieformulier (voor wpl 1, 2 en 3) (digitale versie te vinden op www.bureau-extern.nl > stages > ILS-HAN voltijd) Voor de beoordeling van een student is een woordrapport gewenst 1. De beoordelaar leest het integrale beroepsbeeld van het type werkplekleren dat hij beoordeelt; hierin worden de kerndoelen van dit type geschetst. 2. De beoordelaar leest de rubrics per competentie en vormt zich een beeld van het niveau waarop de student functioneert. 3. De beoordelaar bekijkt nog eens extra de knock-outcriteria die schuingedrukt in de rubrics zijn opgenomen: een student die aan het eind van de stage niet voldoet aan de knock-outcriteria kan, ondanks eventueel aangetoonde groei, geen voldoende halen voor de betreffende stage. 4. De beoordelaar schrijft, geïnspireerd door de stappen 1 t/m 3, een woordrapport per competentie. Dit woordrapport vermeldt de vorderingen die de student heeft geboekt (bij voorkeur met voorbeelden) en geeft aandachtspunten voor volgende stages. N.B.: voor een student is het noodzakelijk dat een woordrapport wordt geschreven. 5. De beoordelaar leest de cesuurbepaling van de beoordeling van het werkplekleren (zie de bijlage op pagina 55). 6. In het woordrapport van de tussenevaluatie geeft de beoordelaar een beeld van het functioneren van de student op weg naar de vereiste competentieverwerving door de kwalificatie onvoldoende, twijfel of goed te geven. 7. In het woordrapport van de eindbeoordeling geeft de beoordelaar het niveau van het functioneren van de student volgens de vereiste competentieverwerving aan door een (heel) cijfer toe te kennen, waarbij het principe van “het nadeel van de twijfel” (twijfel is onvoldoende) uitgangspunt is. N.B.: de knock-out criteria zijn van toepassing op de eindbeoordeling. 8. De definitieve versie van de tussenbeoordeling en de eindbeoordeling worden behalve door spd en abs ondertekend door de abi als examinator van ILS-HAN. Hij/zij geeft daarmee aan dat het oordeel in redelijkheid tot stand is gekomen. Op stagescholen tekent naast de spd ook de ipd van ILS-HAN.
Integrale beroepsbeelden op vier niveaus Eind WPL 1 Integraal beroepsbeeld Kern: De student heeft gekozen voor het beroep van leraar. Hij heeft de rol van leraar aangenomen. De student bereidt begeleid lesonderdelen voor en voert deze uit. In zijn reflecties op de lesonderdelen is de student gericht op ontwikkeling van zijn competenties. De student twijfelde bij de start van de opleiding mogelijk of hij leraar wilde worden. Daar is nu geen sprake meer van. Hij kiest ervoor leraar te worden en weet duidelijk wat hem aanspreekt in het beroep en wat hem lastig lijkt. Dit vanuit een eerste indruk n.a.v. zijn praktijkervaringen. Tijdens het werkplekleren heeft hij ervaring opgedaan met het begeleiden van leerlingen en met aspecten van lesgeven. Hij imiteert niet louter maar zoekt (ook) creatief naar eigen invullingen. Uitspraken van de student hebben regelmatig het karakter van persoonlijke ‘ontdekking’ of ‘vernieuwd inzicht’. De student communiceert respectvol. Hij is bereid zijn uitspraken en handelen te verantwoorden. De student heeft zich ook georiënteerd op het werken in een vaksectie of een team in de school. Hij weet wat het betekent om in een team te werken. De student is zich bewust van en kan ‘kijken naar’ de eigen kennis. Hij is bereid deze kennis te koppelen aan en te verantwoorden vanuit eigen (stage)ervaringen. De student beheerst de kennisbases voldoende om effectief (deel)lessen te ontwerpen en uit te voeren. Hij heeft meer vakkennis dan de leerlingen aan wie hij lesgeeft.
35
De student stelt zich begeleidbaar op: hij vraagt feedback, kan dit constructief en respectvol ontvangen en geven. Hij zoekt de dialoog met medestudenten, docenten en begeleiders om zo tot kennisdeling te komen. De student is ontwikkelingsgericht. Hij is erop gericht zijn eigen prestaties en competenties te verbeteren. De student heeft een onderzoekende houding, zowel naar zijn eigen functioneren als naar het reilen en zeilen van de school en naar de leefwereld van leerlingen. Hij toont eigen initiatief, bijvoorbeeld door op de stageschool met eigen ideeën voor leerwerkopdrachten te komen. De beroepshouding van de student kenmerkt zich door aspecten als het houden aan afspraken, het tonen van inzet, het effectief samenwerken met medestudenten waaronder het geven van adequate (peer)feedback en de bereidheid tot het leren van praktijkervaringen. Eind WPL 2a Integraal beroepsbeeld Kern: De student is actief op zoek naar leerdoelen. Hij is zich bewust van de verschillen tussen leerlingen en van groepsprocessen in de klas. Hij kan verschillen tussen leerlingen verwoorden. De student bereidt begeleid lessen voor en voert deze uit. De student zoekt actief naar zijn sterke kanten en interesses als leraar. Hij maakt in toenemende mate eigen keuzes binnen zijn lessen en probeert die steeds vaker theoretisch te onderbouwen en te verantwoorden. De student toont zich bereid om zijn kennis en inzicht uit te breiden. Hiertoe raadpleegt hij diverse deskundige bronnen. Ook toont hij initiatief om zoveel mogelijk praktijkervaringen op te doen. Hij verdiept zich in nieuwe ervaringen en in nieuwe informatie. Zo komt hij tot nieuwe ‘ontdekkingen’ die tot professioneler gedrag kunnen leiden. De student is zich daarnaast bewust van de kennis en ervaring van anderen. Hij respecteert deze en gebruikt dat in toenemende mate als input om zijn eigen denken en handelen verder te ontwikkelen. De student beheerst de kennisbases voldoende om effectief lessen, c.q. eenvoudige leerarrangementen te ontwerpen en uit te voeren Hij staat in de praktijk van het lesgeven boven de lesstof, hetgeen o.a. blijkt uit de omgang met vragen en opmerkingen van de leerlingen. De student is zich bewust van behoeften van leerlingen en zoekt actief naar mogelijkheden om in zijn lessen hierbij aan te sluiten. De student krijgt in een toenemende mate inzicht in de wijze waarop leerlingen leren en kan daardoor enkele individuele leerlingen effectief ondersteunen. De student communiceert over zijn praktijkervaringen en zijn ontwikkelingsproces. Hij toont zich bereid de begeleiding te vragen die hij nodig heeft. De student begint in toenemende mate vertrouwen te krijgen in zijn eigen competenties en zijn vermogen die verder te ontwikkelen. Hij blijft ontwikkelingsgericht en formuleert leervragen. De beroepshouding van de student kenmerkt zich door aspecten als het houden aan afspraken, het tonen van inzet, het effectief samenwerken met medestudenten waaronder het geven van adequate (peer)feedback, de gerichtheid op adequaat en correct taalgebruik en op effectieve communicatie en de bereidheid tot het leren van praktijkervaringen. Eind WPL 2b Integraal beroepsbeeld Kern: De student is zich bewust van zijn leerdoelen en werkt actief hieraan. De student kan (onder begeleiding) verschillen tussen leerlingen en groepsprocessen in de klas analyseren, definiëren en beschrijven en houdt hier rekening mee. De student bereidt begeleid een lessenreeks voor en voert deze uit. De student heeft voldoende zelfvertrouwen om zelfstandig voor de kas te staan. De student weet waar zijn sterke kanten en interesses als leraar liggen. Hij verantwoordt op basis van het curriculum en in samenwerking met het team keuzes binnen zijn lessen en kan deze ook theoretisch onderbouwen. De student gaat in de praktijk van het lesgeven professioneel te werk door zijn denken en zijn handelen theoretisch te onderbouwen. De student is actief op zoek naar nieuw kennis en inzichten en kan bij het verwerken van nieuwe ervaringen steeds meer diepgang, nuancering en complexiteit aanbrengen.
36
De student is zich daarnaast bewust van de kennis en ervaring van anderen. Hij respecteert deze niet alleen maar gebruikt dat daarnaast als input om zijn eigen denken en handelen verder te ontwikkelen. De student beheerst de kennisbases voldoende om effectief lessenseries/leerarrangementen te kunnen ontwerpen en uit te voeren. Hij staat boven de lesstof, hetgeen o.a. blijkt uit de flexibele wijze waarop hij omgaat met opmerkingen en vragen van leerlingen. De student sluit in zijn lessen aan bij de behoeftes van leerlingen. Hij is zich bewust van het (kennis)niveau van zijn leerlingen en verschillen tussen leerlingen en houdt hier rekening mee tijdens zijn lessen. De student heeft inzicht in de wijze waarop leerlingen leren en kan daardoor ook individuele leerlingen ondersteunen. De student communiceert voortdurend over zijn praktijkervaringen en zijn ontwikkelingsproces. Hij is daarbij in staat om de begeleiding te vragen die hij nodig heeft. De student heeft vertrouwen in zijn eigen competenties en zijn vermogen die verder te ontwikkelen. Hij blijft ontwikkelingsgericht en formuleert leervragen die zijn activiteiten als leraar in opleiding sturen. De beroepshouding van de student kenmerkt zich door aspecten als het houden aan afspraken, het tonen van inzet, het effectief samenwerken met medestudenten waaronder het geven van adequate (peer)feedback, de gerichtheid op adequaat en correct taalgebruik en op effectieve communicatie, verantwoordelijkheidszin, organisatievermogen, beslissingsvermogen en de bereidheid tot het voortdurend en zelfstandig leren van praktijkervaringen.
Eind WPL3 Integraal beroepsbeeld Kern: De student verzorgt en ontwikkelt zelfstandig onderwijs. Hij levert actief een bijdrage aan de schoolorganisatie. De student neemt initiatief om samen met collega’s in multidisciplinaire teams systematisch de eigen praktijk te onderzoeken en van elkaar te leren. Hij is zich bewust van zijn eigen kennisbases en beroepsopvattingen, van de oorsprong daarvan en gaat respectvol om met die van anderen. Ook gebruikt hij dat als input om zijn eigen handelen verder te professionaliseren. De student is deskundig op zijn vakgebied. Hij beheerst de kennisbases voldoende om effectief te functioneren als beginnend leraar. Hij houdt nieuwe ontwikkelingen bij. Ontwikkelingen in zijn vakgebied weet hij goed op waarde te schatten, hierbij houdt hij rekening met sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke en ethische aspecten. De student is in staat een doordacht positief leef- en leerklimaat vorm te geven. De student voelt zich uitgedaagd wat betreft de omgang met zijn leerlingen en er is aantoonbaar sprake van wederzijdse respectvolle communicatie. Hij stimuleert leerlingen om te leren en heeft positieve verwachtingen van hen. De student heeft een eigen inbreng tijdens vergaderingen en is ook op meerdere manieren buiten het directe lesgeven actief in de school werkzaam. Hij communiceert effectief met de omgeving, o.a. met ouders van leerlingen. De student heeft vertrouwen in zijn eigen competenties en zijn vermogen die verder te ontwikkelen. Hij is bewust bekwaam: de student weet wat hij kan en ook wat hij nog heeft te leren. Hij heeft een duidelijke beroepsidentiteit; hij kan aangeven wat hij belangrijk vindt in zijn lessen en kan dat theoretisch verantwoorden. De student zoekt op een effectieve wijze de dialoog met collega’s en deskundigen om zo tot kennisdeling te komen. Bij reflectie op zijn handelen laat hij merken dat hij gebeurtenissen kan plaatsen in een groter kader en verbanden kan leggen tussen gebeurtenissen. De beroepshouding van de student kenmerkt zich door aspecten als het houden aan afspraken, het tonen van inzet, de gerichtheid op adequaat en correct taalgebruik en op effectieve communicatie, de bereidheid om effectief samen te werken met collega’s, de bereidheid om als werknemer van de school effectief te functioneren op het mesoniveau van de school, verantwoordelijkheidszin, organisatievermogen, beslissingsvermogen, relationele gerichtheid en de bereidheid tot het voortdurend zelfstandig en zelfverantwoordelijk leren van praktijkervaringen.
37
38
Rubrics Knock-outcriteria zijn cursief weergegeven. Met een markeerstift kun je aangeven welk gedrag een student laat zien. De knock-outcriteria gelden alleen voor de eindbeoordeling. Competentie 1: Interpersoonlijke competentie 1.1 Effectief communiceren
WPL1
WPL2
WPL3
toont zich bereid en in staat contact te maken met leerlingen, medestudenten, begeleiders en collega’s
en beschikt over communicatieve vaardigheden die hem/haar in staat stellen anderen respectvol tegemoet te treden
en toont zich bereid en in staat een professionele betrokkenheid te tonen
toont basisbetrokkenheid t.a.v. leerlingen, medestudenten en begeleiders beschikt over voldoende effectieve communicatieve basisvaardigheden (spreken, actief luisteren, schrijven) communiceert in voldoende correct ABN, zowel mondeling als schriftelijk staat open voor de mening en ideeën van anderen toont zich bereid leerlingen, medestudenten, begeleiders en collega’s respectvol tegemoet te treden
1.2 Het scheppen van een veilig leer- en leefklimaat
laat in gedrag enthousiasme en nieuwsgierigheid zien toont zich bereid zich te verdiepen in de (leer)prestaties van leerlingen is in staat belangstelling voor leerlingen te tonen
en wisselt van perspectief en communiceert erkennend met leerlingen, collega’s, begeleiders en ouders en is tactisch en diplomatiek in het optreden en drukt zich zowel mondeling als schriftelijk in correct (ABN) uit en toont respect voor en luistert naar de eigen inbreng van leerlingen en toont zich bereid en in staat een leersituatie te creëren waarin alle leerlingen een eigen inbreng kunnen tonen en in een ontspannen sfeer kunnen werken en toont zich bereid en in staat rekening te houden met de basisbehoeften van leerlingen
39
en is in staat zich zowel mondeling als schriftelijk altijd helder en in correct (ABN) uit te drukken
en toont zich bereid en in staat een leer- en leefklimaat te scheppen waarin leerlingen zich veilig, geaccepteerd en gewaardeerd voelen en waarin ze tot optimale leerprestaties kunnen komen en vertrouwen ontwikkelen in eigen kunnen
1.3 Het onderhouden van een juiste gezagsrelatie
toont zich bereid en in staat om vanuit de rol van leraar contact te maken met leerlingen
en kan in contact met leerlingen een goede balans aanbrengen tussen betrokkenheid en afstand en tussen sturen, begeleiden en ruimte geven
en toont zich bereid en in staat een goede gezagsrelatie met zijn of haar leerlingen te onderhouden waarin sprake is van wederzijdse acceptatie en kan in zijn/haar leiderschapsstijl rekening houden met leerling, groep en situatie
1.4 Het effectief overbrengen van informatie
en is in staat het eigen gedrag en dat van de leerlingen ter discussie te stellen en is in staat om gefundeerd een mening te verwoorden en voor zichzelf op te komen
laat in eigen optreden durf en enthousiasme zien en vertoont voldoende expressief spreekgedrag, zowel verbaal als nonverbaal (o.a. stemvolume, articulatie, intonatie, oogcontact, gezichtsexpressie)
40
Competentie 2: Pedagogische competentie
WPL1
WPL2
WPL3
2.1 Waarden, normen en overtuigingen/opvattingen
handelt en communiceert zelfbewust en respectvol met anderen vanuit zijn eigen kennis en opvattingen. Hij is bereid zijn uitspraken en handelen van daaruit te verantwoorden. Hij respecteert de opvattingen van anderen
en onderzoekt binnen de school geldende normen en waarden en handelt daar naar.
en verantwoordt zijn uitspraken en handelen van daaruit.
en hanteert de kennisbases van anderen als input voor mogelijke verfijning van zijn eigen kennis en handelen.
ontwikkelt zijn visie op de rol en verantwoordelijkheid van de docent als cultuurdrager en cultuuroverdrager teneinde daar in de toekomst zijn pedagogisch- didactische keuzes aan te kunnen relateren
maakt eigen normen en waarden en die van de leerlingen in de groep bespreekbaar toont zich bewust van zijn rol als cultuur(over)drager en laat dat in zijn lessen zien 2.2 Verschillen tussen leerlingen
ziet verschillen tussen leerlingen m.b.t. ordeverstorend gedrag
en herkent hoe leerlingen hun basisbehoeften verschillend kenbaar maken en bewaken en herkent en verwoordt groepsprocessen en gedrag in de klas en vertoont adequaat stopgedrag, daarbij rekening houdend met verschillen tussen leerlingen voelt zich verantwoordelijk voor het welbevinden van leerlingen en voor wat de leerlingen leren. analyseert, definieert en beschrijft verschillen tussen leerlingen in 41
en kan adequaat leiding geven aan en omgaan met leerlingen uit verschillende leeftijdsgroepen, daarbij rekening houdend met hun algemene basisbehoeften en hun specifieke sociaal-emotionele en cognitieve kenmerken houdt rekening met de diversiteit van leerlingen in cultureel, sociaal en emotioneel opzicht en de gevolgen daarvan onderneemt passend actie om het sociale klimaat in de klas te verbeteren
Competentie 2: Pedagogische competentie
WPL1
WPL2
WPL3
cultureel, sociaal en emotioneel opzicht en kan kenmerken van leerlingen met specifieke leer- en gedragsproblemenproblemen herkennen in de klas en kan het sociale klimaat in de klas verbeteren 2.3 Zorgleerlingen
2.4 Leren leren
Is op de hoogte van de eigen positie in de zorgstructuur rond leerlingen
en kan een begeleidingsgesprek voeren
is op de hoogte van de taken en bevoegdheden van een leerlingbegeleider
kan specifieke leer- en gedragsproblemen in het VO en het MBO herkennen en erkennen en onderzoekt hoe hij daarmee om kan gaan.
daagt leerlingen uit om vragen te stellen en toont vertrouwen in de capaciteit van leerlingen gebruikt de inbreng van leerlingen op een positieve manier in het onderwijsleerproces
en probeert leerlingen te stimuleren zelf tot oplossingen te komen en kan individuele leerlingen helpen bij hun leertaken en houdt daarbij rekening met het vermogen van de leerlingen kan verschillende manieren van leren in leerlingen herkennen daagt leerlingen uit om een eigen inbreng te tonen zorgt voor een leersituatie waarin leerlingen een eigen inbreng durven en kunnen tonen
42
en kan bepalen wanneer een leerling doorverwezen moet/kan worden naar de leerlingbegeleider, en in samenspraak, naar een externe instantie is ingevoerd in de rechten en de plichten van ouders en leerlingen m.b.t. schoolse aangelegenheden, zoals schoolplicht, inspraak, privacygevoelige informatie over leerlingen e.d. en respecteert dat en helpt individuele leerlingen de juiste leeractiviteiten uit te voeren begeleidt individuele leerlingen naar meer zelfsturing bij het leren, uitgaande van de startpositie van de leerlingen
Competentie 3: Vakinhoudelijke en vakdidactische comp. 3.1 Vakkennis
WPL1
WPL2
WPL3
beheerst de lesstof voldoende om een les adequaat voor te bereiden met behulp van een lesformulier
en beheerst de leerstof voldoende om een les adequaat voor te bereiden met behulp van een lesformulier
en staat voldoende boven de lesstof om onderwijsleertrajecten te ontwerpen voor verschillende groepen rekening houden met verschillen tussen de leerlingen
beheerst de lesstof voldoende om een les uit te voeren
3.2 Voorbereiding
informeert regelmatig bij de spd naar de voorkennis van de leerlingen
toont aan dat hij gebruikmaakt van de voorgeschreven (vak)didactische literatuur bij zijn lesvoorbereiding
beheerst de lesstof voldoende om een les met behulp van een lesformulier uit te voeren en staat voldoende boven de leerstof om een lessenserie adequaat voor te bereiden met behulp van een lesformulier
staat voldoende boven de lesstof om onderwijsleertrajecten uit te voeren in verschillende groepen rekening houdend met verschillen tussen de leerlingen
staat voldoende boven de lesstof om een lessenserie met behulp van een lesformulier uit te voeren en is in staat om aan te sluiten bij de voorkennis van individuele leerlingen en te differentiëren
en is in staat om aantoonbaar tegemoet te komen aan verschillen in leerbehoeften en verschillen in leerstijlen
en toont aan dat hij adequaat gebruik maakt van (vak)didactische literatuur bij zijn lesvoorbereiding
en varieert in zijn/haar onderwijs met vormen van zelfstandig werken, zelfstandig leren en leren leren
verantwoordt zijn keuzes op basis van de voorgeschreven vak(didactische) literatuur
en gaat uit van verschillen als positief gegeven bij het activeren van de voorkennis en maakt gebruik van actuele en betrouwbare bronnen bij het uitdiepen van een vakmatig thema
43
3.3 Uitvoering
kan een les uitvoeren zoals die is voorbereid met een ervaren docent volgens klassikaal instructiemodel/directe instructiemodel
en kan een les uitvoeren zoals die is voorbereid passend bij de stagecontext gebruikmakend van enkele werkvormen
geeft een heldere opbouw in de leerstof van een les aan
en kan een lessenserie uitvoeren conform voorbereiding en daarin gebruikmaken van afwisseling en activerende werkvormen waarbij tegemoet gekomen wordt aan de verschillende leerbehoeften van de leerlingen
sluit aan bij de belevingswereld van de leerlingen
geeft een heldere opbouw in de leerstof van een les/lessenserie of leerarrangement aan
en kan een onderwijsleertraject uitvoeren conform voorbereiding en maakt daarbij gebruik van afwisseling en activerende werkvormen. Hij tegemoet aan de verschillende leerbehoeften van de leerlingen. Kan flexibel met de fasering van de les omgaan en improviseren geeft een heldere opbouw in de leerstof van een onderwijsleertraject aan zorgt voor een betekenisvolle context die aansluit bij de voorkennis en belevingswereld van de leerlingen en verwerkt actualiteit en praktijk in zijn lesstof
maakt actief gebruik van voorkennis en de belevingswereld van de leerlingen
3.4 Evaluatie leerdoelen leerlingen
controleert of de doelen van de les behaald zijn kan eenvoudige of gesloten toetsen nakijken aan de hand van een aangereikt correctiemodel
zorgt voor een betekenisvolle context die aansluit bij de voorkennis en belevingswereld van de leerlingen en signaleert leervragen en controleert of de doelen van de les behaald zijn en evalueert het leerproces en de leerresultaten van leerlingen kan bestaande toetsen analyseren, nakijken en bespreken met de klas aan de hand van een correctiemodel
levert een bijdrage aan de ontwikkeling van de betrouwbare en valide beoordelingsinstrumenten.
kan zelf eenvoudige overhoringen en toetsen ontwerpen, nakijken en bespreken met de klas aan de hand van een correctiemodel
kan toetsen op basis van de resultaten evalueren en verbeterpunten formuleren
44
en evalueert systematisch en analytisch het leerproces en de leerresultaten van en met de leerlingen is in staat om hierover effectief te rapporteren aan derden
3.5 Observatie en ontwikkeling
observeert hoe de docent op verschillende manieren lesgeeft en zijn onderwijs aanpast aan verschillende klassen/doelgroep is in staat om zijn lessen (vak)didactisch te verbeteren op basis van feedback
en observeert hoe de docent op verschillende manieren lesgeeft en de student benut dit om eigen didactisch repertoire uit te breiden en observeert hoe leerlingen zelf hun leerproces vormgeven en ondersteunt ze daarbij is in staat om zijn lessen (vak)didactisch te verbeteren op basis van feedback en eigen bevindingen is in staat om zijn onderwijs (vak)didactisch te verbeteren op basis van eigen bevindingen en vraagt indien nodig advies aan spd of andere deskundigen
45
en signaleert vakspecifieke leerproblemen en/of hiaten in kennis bij leerlingen en onderneemt actie, helpt leerlingen of verwijst leerlingen door verantwoordt zijn vakdidactische opvattingen en de gekozen aanpak met verwijzing naar relevante theorie
Competentie 4: Organisatorische competentie 4.1 Organiseren en plannen
WPL1
WPL2
WPL3
benoemt wat er nodig is voor het starten van een onderwijsactiviteit
en kan planmatig een onderwijsactiviteit/ reeks onderwijsactiviteiten organiseren en overziet het geheel
en overziet de jaarplanning en kan daarbinnen zijn eigen onderwijs organiseren
voert de juiste praktische voorbereidingen voor een onderwijsactiviteit uit plant en overziet persoonlijke werkzaamheden over een korte periode maakt in overleg met de spd een begin met de leerlingenadministratie binnen de eigen les
en kan leermiddelen goed en zorgvuldig inzetten; goed georganiseerd en veilig voorbereid bij practica: plant en stemt af met de assistent bij practica: plant zelfstandig en verantwoordt activiteiten en kan de te verrichten persoonlijke werkzaamheden in de klas over verschillende lessen heen overzien en organiseren en kan onder begeleiding de leerlingenadministratie bijhouden en kan de persoonlijke werkzaamheden in de klas over een langere periode zelfstandig overzien en organiseren
46
en gaat op basis van zijn planning flexibel om met onverwachte situaties en kan een balans aanbrengen in de organisatie van zijn persoonlijke werkzaamheden en de organisatie van zijn activiteiten in de school en kan zelfstandig de leerlingenadministratie bijhouden en inzetten bij overlegsituaties in de school stelt prioriteiten en verdeelt de beschikbare tijd efficiënt, zowel voor zichzelf als voor de leerlingen.
Competentie 5: Samenwerken in het team 5.1 Werkverhouding
WPL1
WPL2
WPL3
zoekt actief contact met de spd en toont interesse in collega’s en medestudenten
en stelt zich dienstbaar op; houdt rekening met collega’s en medestudenten; wisselt soms ervaringen uit met collega’s
en toont zich in houding en werkzaamheden als een beginnend docent en teamlid en neemt de verantwoordelijkheid die daar bij hoort.
is aanspreekbaar op eigen gedrag. Houdt zich aan afspraken
5.2 Schoolorganisatie
5.3 Plaats in het team
toont interesse in de schoolorganisatie buiten het microniveau van de klas.
verkent zijn plaats in het team.
en werkt samen met collega’s in een team aan taken; zoekt actief uitwisseling met collega’s om eigen lessen te optimaliseren. en is op de hoogte van de schoolorganisatie. en stelt zich loyaal op t.o.v. de schoolregels; levert een constructieve bijdrage bij overlegmomenten; toont een positieve houding t.o.v. de schoolorganisatie en kent zijn plaats in het team en kan eigen bijdrage(n) benoemen. Kan eigen grenzen m.b.t. samenwerking in het team aangeven en verkent de visie van de school en verwoordt zijn opvattingen m.b.t. het samenwerken met collega’s.
47
en levert als beginnend docent een bijdrage aan de schoolorganisatie en functioneert effectief op het mesoniveau van de school
en kan eigen initiatieven in de samenwerking met collega’s motiveren. en theoretisch onderbouwen; kan daarbij omgaan met weerstanden
Competentie 6: Omgang met de omgeving 6.1 Professioneel (doelmatig) contact: plannen, weten en doen
WPL1
WPL2
WPL3
toont belangstelling voor ouders/verzorgers en andere betrokkenen bij het onderwijs op de school op respectvolle wijze
en is aanwezig bij gesprekken over leerlingen met ouders/verzorgers en andere belanghebbenden en toont interesse in gesprekspartners.
en toont een professionele houding in gesprekken met ouders/collega’s/leerlingen
zoekt en maakt gebruik van informatie van personen en instellingen buiten de school (info mentoren, handelingsplannen, zorgcoördinator) kan werkbare verhoudingen creëren met de betrokkenen
en communiceert respectvol over leerlingen met alle gesprekspartners en kan zijn invloed op werkverhoudingen benoemen en evalueren
48
en deelt op zakelijke en discrete manier informatie over leerlingen met ouders en andere belanghebbenden en weet hoe bij te dragen aan goede werkverhoudingen bij conflicten
Competentie 7: Reflectie&ontwikkeling 7.1 Persoonlijke leerdoelen
WPL1
WPL2
WPL3
toont zich bereid en in staat te reflecteren op persoonlijke leerdoelen
en betrekt deze op verschillende situaties in de onderwijspraktijk en brengt onder woorden wat de eigen docentrol in het onderwijs is kan op een planmatige manier op basis van het leerwerkplan meer zelfstandig richting en vorm geven aan de ontwikkeling van persoonlijke leerdoelen
en kan op een planmatige manier werken om het eigen leerproces vorm te geven
en kan reflectie zichtbaar inzetten in de begeleiding en zet reflectie systematisch in bij de begeleiding 7.2 Onderzoekende houding 7.3 Oordeelsvorming
onderzoekt de vraag: wil en kan ik leraar worden is in staat door verkenning en oriëntatie een oordeel over de beroepspraktijk te geven
en verkent andere inzichten bekijkt bij oordeelsvorming meerdere perspectieven
49
verdiept zich in de vraag hoe vorm te geven aan de professionele identiteit en geeft gefundeerd een oordeel vanuit meerdere perspectieven kan in dialoog een oordeel bijstellen
Woordrapport Werkplekleren (voor WPL 1, 2 en 3)
Beoordelaar
spd/ abs / abi / student (zelfevaluatie)
Naam school Werkplekactiviteit
Naam student Locatie
WPL1/WPL2/WPL3
Evaluatie
Naam spd
Datum
Naam abs
Naam abi
tussenoordeel / eindoordeel
Interpersoonlijk competent
Pedagogisch competent
Vakinhoudelijk vakdidactisch competent
Organisatorisch competent
Competent in het samenwerken met collega’s
50
Competent in het samenwerken met de omgeving (indien van toepassing)
Competent in reflectie en ontwikkeling
Beoordeling van de spd bij tussenevaluatie:
onvoldoende twijfel voldoende
Handtekening spd:
Handtekening abi/ipd*:
Beoordeling van de spd bij eindbeoordeling: Handtekening abs*: (Heel) cijfer tussen 0 – 10 (Zie cesuurbepaling op pagina 50) Handtekening student:
Advies □ Doorgaan □ Stoppen *Op alle scholen tekenen de student en de spd het formulier. Op opleidings- en samenwerkingsscholen wordt het formulier daarnaast ook getekend door de abi en de abs. Op stagescholen tekent de ipd.
51
Cesuurbepaling van de beoordeling van het werkplekleren Kader De Commissie Werkplekleren is unaniem van mening dat de beoordeling van het werkplekleren op holistische wijze tot stand dient te komen. De belangrijkste argumenten daarvoor zijn dat een analytische beoordeling op grond van een (gewogen) som van de beoordelingen per afzonderlijke competentie (plussen en minnen bij de gedragsindicatoren optellen en tot een gemiddeld cijfer komen) ondoenlijk is, slechts de schijn van objectiviteit wekt en geen recht doet aan het integrale beeld van het functioneren van een student op de werkplek. In plaats daarvan moet de aandacht worden gericht op een zo goed mogelijk kwalitatief oordeel met een kwaliteitsborging door de intersubjectiviteit van de beoordeling en de professionaliteit van de beoordelaars. Ten behoeve van een holistische en kwalitatieve beoordeling zijn in het beoordelingsformulier 20132014 twee handvatten voor de beoordelingsrapportage (per competentie, uitmondend in een cijfer) beschreven, namelijk de integrale beroepsbeelden op vier niveaus en kenmerkende gedragsindicatoren met knock-outcriteria. Toelichting bij het beoordelingsformulier Cesuur: De student heeft een voldoende beoordeling voor het werkplekleren als alle geformuleerde knockoutcriteria van het betreffende niveau zijn aangetoond. Richtlijnen voor het bepalen van een cijfer in schema: Onvoldoende Eén of meerdere knock-outcriteria van het te verwachten niveau zijn onvoldoende Cijfer 4 aangetoond: het functioneren van de student op de werkplek blijft achter op het te verwachten niveau. Er zijn veel en belangrijke punten ter verbetering. De beroepshouding is niet op niveau. Onvoldoende cijfer 5
Eén of meerdere knock-outcriteria van het te verwachten niveau zijn onvoldoende aangetoond: het functioneren van de student op de werkplek blijft achter op het te verwachten niveau. Er zijn veel en belangrijke punten ter verbetering. De beroepshouding is op niveau.
Voldoende cijfer 6
Alle knock-outcriteria zijn op het te verwachten niveau aangetoond. Op de overige criteria zijn er punten ter verbetering.
Ruim voldoende cijfer 7 Goed cijfer 8
Alle geformuleerde criteria zijn op het te verwachten niveau aangetoond.
Zeer goed cijfer 9
Alle geformuleerde criteria zijn zeer ruim boven het te verwachten niveau aangetoond.
De meeste geformuleerde criteria zijn ruim boven het te verwachten niveau aangetoond. Een aantal criteria is voldoende aangetoond.
NB: er wordt niet becijferd tussen de 5 en de 6; er wordt het nadeel van de twijfel gegeven. De tussenevaluatie: De tussenevaluatie van het functioneren van de student op de werkplek heeft het karakter van ontwikkelingsgerichte feedback.
52
Bijlage 1b: Supplement: beoordelingsformulier stages ITP-studenten
Beoordeling stagiair International Teacher Programme
Graag de volgende vragen beantwoorden op de schaal van 1 tot 10. De stage wordt met een voldoende beoordeeld als de student een 6 of hoger scoort in zes van de acht aandachtsgebieden. 1
De student maakt gebruik van de 4Cs (Content / Communication / Culture / Cognition) in de lesplanning 1
2
8
9
10
2
3
4
5
6
7
8
9
10
2
3
4
5
6
7
8
9
10
2
3
4
5
6
7
9
10
9
10
8
2
3
4
5
6
7
8
2
3
4
5
6
7
8
9
10
De student heeft voldoende vakkennis in dit stadium van zijn opleiding. 1
8
7
De student past voldoende elementen van de CLIL-methodologie toe in de les? 1
7
6
De student zorgt voor voldoende Engelstalige output in de les. 1
6
5
De student zorgt voor voldoende Engelstalige input in de les. 1
5
4
Het lesmateriaal van de student daagt de leerling uit. 1
4
3
De student maakt gebruik van authentiek materiaal uit de Engelstalige media. 1
3
2
2
3
4
5
6
7
8
9
10
De student beheerst in dit stadium van zijn opleiding het Engels voldoende. 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Opmerkingen:
53
Bijlage 2: Extra informatie Eventuele kosten van de stage Wanneer een student onkosten maakt die de school zonder hem niet gehad zou hebben, dan komen deze in beginsel voor eigen rekening. Te denken valt aan kopieerkosten die sterk afwijken van wat op de school bij het uitvoeren van onderwijs normaal is. Wanneer de onkosten ook gemaakt zouden zijn zonder de stageactiviteiten van de student, dan zijn ze voor rekening van de school. Om misverstanden te voorkómen is het verstandig dat de student vooraf een afspraak maakt over zaken die geld kosten, zoals kopieerwerk en koffie. Verzekering tijdens stages Ten behoeve van studenten en docenten is door het ILS en door ArtEZ een collectieve WAverzekering afgesloten die in werking treedt eerst de eigen verzekering van de betrokkene(n) is benaderd (zgn. secundaire verzekering). Formaliteiten betaald lio-schap Een betaalde lio sluit een leerarbeidsovereenkomst. Omdat gedurende de lioperiode de student deels student en deels werknemer is, blijven alle studentregelingen geldig: ov-kaart, beurs en ziektekostenregeling. Overleg en scholing van begeleiders Schoolpracticumdocenten en algemeen begeleiders overleggen over alles wat noodzakelijk is voor een goede uitvoering van de lio-stage. Het ab-team onderhoudt de contacten tussen de spd’s aan de ene kant en instituutsopleiders en Bureau Extern aan de andere kant. Ten behoeve van spd's wordt verschillende malen per jaar de basiscursus 'begeleidingsvaardigheden' aangeboden. De cursus, bedoeld om de begeleidingsvaardigheid van de spd te vergroten, telt vijf dagdelen en heeft als thema's: observeren, begeleidingsgesprekken voeren, begeleiden op afstand en beoordelen. Elke spd krijgt voor deze cursus een uitnodiging. Verder biedt het ILS twee vervolgcursussen opleidingsvaardigheden en de cursus Opleiden in School voor schoolopleiders aan (voor meer informatie zie www.bureau-extern.nl > Etalage > Trainingsaanbod ILS-HAN.. Informatie over stages op www.bureau-extern.nl De website van Bureau Extern is in het leven geroepen om scholen van alle gewenste informatie te voorzien. U vindt hier alle benodigde documenten als een jaarrooster, stagebrochures, beoordelingsen andere formulieren, school- en onderzoeksprofielen van de opleidingsscholen en een format voor leerwerktaken. Schoolcontactpersonen, abi’s/abs’en en in instituutsopleiders kunnen een inlogcode aanvragen (instructie is op de site te vinden). Schoolbegeleiders hebben via die inlogcode toegang tot alle gegevens van de stageplaatsen die zijn opgegeven en van de op eigen school geplaatste studenten en hun begeleiders. Instituutsopleiders hebben via de inlogcode toegang tot de (stage-)gegevens van de studenten van hun vak. Een instructie voor het gebruik van de site staat op de homepage.
54
Bijlage 3: Contactpersonen werkplekleren e Lerarenopleiding 2 graad (ILS-HAN) Instituut voor Leraar en School, Faculteit Educatie, Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Bezoekadres: Gymnasion Heyendaalseweg 141 te Nijmegen Postadres: Postbus 30011, 6503 HN Nijmegen Telefoon: 024 - 35 30 200 Bureau Extern Loes Lamkamp, Ilona Timmer, Cisca Klaassen, Corinne Schriel Telefoon 024 – 3530200 E-mail:
[email protected] Website: www.bureau-extern.nl Spreekuur voor studenten: dagelijks van 12.00 -13:00 en van 15.00 – 16.00 uur Functie Directeur
Naam mw. Y. Visser
Telefoon 024-3530003
E-mail
[email protected]
Coördinator Externe Relaties Clustercoördinator exact Clustercoördinator mens&maatschappij Clustercoördinator talen
mw. R. Driessen
024-3530277
[email protected]
dhr. G. Steverink
024-3530317
[email protected]
dhr. H. Delger
024-3530019
[email protected]
mw. C. Doumen
024-3430228
[email protected]
Coördinator Bureau Extern Relatiebeheerder west/noord
dhr. R. Liebrand
024-3530318
[email protected]
dhr. R. Liebrand
024-3530318
[email protected]
Relatiebeheerder zuid
dhr. H. Scheltinga
024-3530186
[email protected]
024-3530200
Bureau‐
[email protected]
Secretariaat Bureau Extern Opleiding Nederlands stagecontactpersoon
mw. M. Janssen mw. J. Muurmans
024-3530199 024-3530111
[email protected] [email protected]
Opleiding Engels
mw. G. van den Belt (VT) mw. V. Loonstra (DT)
024-3530197
[email protected] [email protected]
Opleiding Frans
mw. M. van der Elst (VT) mw. F. Lucas (DT)
024-3530264
[email protected] [email protected]
Opleiding Duits
mw. L. Klein Gunnewiek (VT) mw. M. Holleman (DT)
024-3530192
[email protected] [email protected]
Opleiding aardrijkskunde
dhr. K. Trouwborst (VT- DT)
024-3530237
[email protected]
Opleiding geschiedenis
dhr. T. van Zon (VT) dhr. B. Wouters (DT) mw. M. Zuidhof (VT) dhr. J. Trimpe dhr. J. de Goede (VT- DT)
024-3530207 024-3530089 024-3530041
[email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected]
Opleiding economie Opleiding natuurkunde Opleiding scheikunde Opleiding wiskunde Opleiding biologie
dhr. J. de Goede (VT- DT) dhr. J. Slapak (VT- DT) dhr. M. van der Meer (VT) mw. R. Heynen (DT)
024-3530028 024-3530028 024-3530044 024-3530027
[email protected] [email protected] [email protected] [email protected]
55
56