Handleiding Profielwerkstuk 2015-2016
1
Handleiding Profielwerkstuk Marne College 2015-2016 In deze handleiding wordt het profielwerkstuk afgekort met PWS. Deze gids is bedoeld als een hulpmiddel bij het maken van je PWS. Lees hem eerst aandachtig helemaal door en bekijk voor jezelf of je helemaal begrijpt wat de bedoeling is! 1. Inleiding A Algemeen Het PWS is een soort ‘meesterproef’ op het gebied van kennis en vaardigheden. In het PWS moet je op zo zelfstandig mogelijke wijze verschillende soorten kennis en vaardigheden op geïntegreerde wijze laten zien. In artikel 4 van het examenbesluit VO staat over het PWS: Het schoolexamen vwo en havo omvat mede een profielwerkstuk, een presentatie daaronder begrepen, waarin op geïntegreerde wijze kennis, inzicht en vaardigheden aan de orde komen die van betekenis zijn voor het desbetreffende profiel. Het profielwerkstuk heeft betrekking op ten minste 1 groot vak (minimaal 320 -400 slu) (http://wetten.overheid.nl/BWBR0004593/geldigheidsdatum_19-06-2013#HoofdstukI_Artikel4)
Het PWS is dus een belangrijk onderdeel van je examendossier. We spreken van een “meesterproef” Je moet nu namelijk laten zien dat je meester bent in de vakken van je profiel. In totaal vergt het PWS minimaal 80 studiebelastinguren (per leerling!), dat wil dus zeggen twee volledige werkweken. Het is een groot eigen onderzoek. Door het maken van PO’s heb je eerder ervaring opgedaan die je kunt gebruiken bij het werken aan je PWS, maar een PWS is wel meer dan een grote PO! B Opdrachtgevers In principe maak je een PWS door één of meer opdrachten uit te voeren voor een (interne of externe) opdrachtgever. Het kan zijn dat deze opdrachtgever een tijdplanning hanteert die op onderdelen afwijkt van de planning zoals die in deze handleiding wordt gehanteerd. Het spreekt voor zich dat je je houdt aan de planning van de opdrachtgever. Voor alle profielwerkstukken geldt: Vrijdag 12 februari 2016 is de deadline voor je definitieve versie! In een aantal gevallen komen (interne of externe) opdrachtgevers met een opdracht waar je op kunt reageren. Bij meerdere geïnteresseerde groepjes besluit de opdrachtgever wie van de aanmelders de opdracht daadwerkelijk krijgt. Je kunt ook zelf een aansprekende opdracht bedenken en een geschikte opdrachtgever hierbij zoeken. Tenslotte kun je ook eerst een opdrachtgever zoeken en met hem/haar samen een opdracht formuleren. C Nader toegelicht Je kunt het PWS in je eentje maken, maar samen met een medeleerling is aan te bevelen. In aangeleverde opdrachten staat altijd aangegeven hoeveel leerlingen zich hiermee gaan bezig houden. Bijvoorbeeld één groepje van 2 leerlingen. Kies je eventuele partner niet puur op vriendschap uit, maar ga op zoek naar iemand met wie je goed samen kunt werken en afspraken kunt maken. Kies een partner waar je van op aan kunt wat betreft de werkzaamheden die moeten gebeuren om je PWS tot een succes te maken. Denk erom dat elke leerling een bijdrage van 80 uur moet kunnen leveren! Het resultaat kan daardoor omvangrijker of diepgaander worden. Elke leerling houdt zijn/haar eigen logboek bij waarin duidelijk wordt wie wat gedaan heeft en hoe lang hij/zij daar mee bezig is geweest. Verloopt de samenwerking met een partner stroef of niet, neem dan tijdig contact op met je begeleider!
2
Je kiest dus zelf een eventuele partner, een vak, een onderwerp en formuleert (eventueel samen met je opdrachtgever) de daadwerkelijke opdracht. Daarna ga je een begeleider vragen. Dat zal meestal de docent zijn van wie je in dit vak les krijgt. Let erop dat sommige vakken/docenten populair zijn en snel vol kunnen zitten (docent zal niet meer dan 4/5 groepjes begeleiden). Zorg dus dat je tijdig aan de slag gaat, zodat je niet achter het net vist. De PWS-coördinator ( je teamleider) moet goedkeuren wie jouw begeleider is. Je PWS-begeleider houdt bij de beoordeling van je PWS niet alleen rekening met het eindresultaat (het PWS zelf en de presentatie), maar ook met de opzet van je onderzoek en het hele proces van samenwerking, afstemming, informatieverzameling en uitvoering. Het PWS wordt na de presentatie gewaardeerd met één (afgerond) eindcijfer dat in het zogenaamde combinatiecijfer meetelt. 2. Het begin. Vóór de zomervakantie moet je al een aantal belangrijke keuzen maken zoals onderwerp, vak en begeleider. In de laatste mentorles voor de toetsweek heb je al informatie gehad over het PWS en kon je het eerste begin maken. Op 25 augustus 2015 voor vwo zal je eerste beoordelingsmoment al plaatsvinden! Je moet hiervoor eerst nadenken over: 1. Een interessant onderwerp. - Wat vind je leuk, interessant, boeiend? - Waar ben je (buiten school) mee bezig? - Wat ben je van plan om na de middelbare school te gaan doen? - Wat had je altijd al uit willen zoeken? - Wat hebben andere mensen voor ideeën? 2. Met wie zou je eventueel willen samenwerken? 3. Welke docent zou je willen vragen als PWS-begeleider? Als je deze vragen hebt beantwoord dan neem je zo spoedig mogelijk contact op met de docent(e) die je als begeleider zou willen. Je levert je aanmeldingsformulier in met daarop vermeld: onderwerp, onderzoeksvraag, vak, eventueel naam groepsgenoten, naam PWS-begeleider en akkoord van deze PWS-begeleider. Je hebt op deze datum je onderzoeksvraag en je de definitieve deelvragen gedeeld met je begeleider. Ook heb je hem/haar met een Plan van Aanpak laten zien hoe je jouw onderzoek gaat uitvoeren (wie, wat, waar, wanneer). Je PWS begeleider beoordeelt dit en het cijfer telt als eerste beoordelingsmoment.
3
3. Inhoud PWS. Er zijn verschillende soorten PWS mogelijk zoals: - Een sociaalwetenschappelijk onderzoek (bij de maatschappijvakken, zoals economie en aardrijkskunde). Bijvoorbeeld: “Wat doet de gemeente Leeuwarden om de files binnen de bebouwde kom terug te dringen?” - Een natuurwetenschappelijk onderzoek (bij de exacte vakken, zoals natuurkunde en biologie). Bijvoorbeeld: “Hoe ernstig is de vervuiling van de Marne?” - Een literatuuronderzoek (bij het vak geschiedenis bijvoorbeeld), waarbij je bestaande boeken over je onderwerp bestudeert. Bijvoorbeeld: “ Hoe was de woningsituatie in Bolsward rond 1900?” - Een beeldend onderzoek (bij het vak BV23 bijvoorbeeld) Bijvoorbeeld: “Het ontwerpen van een ‘huisstijl’ met een eigen logo” - Een technisch ontwerp (bij het vak biologie gecombineerd met scheikunde) Bijvoorbeeld: “Een experiment om water op een nieuwe manier te filteren” Voor alle geschreven PWS-en geldt dat de tekst origineel (dus in eigen woorden) moet zijn en dat het taalgebruik een niveau heeft dat past bij je opleiding. Als je letterlijke tekst (citaat) of resultaten van anderen gebruikt, moet dat duidelijk in jouw PWS herkenbaar zijn. Dit kun je doen door de geciteerde tekst schuin te drukken en tussen haakjes te zetten. Tevens moet er een bronvermelding gegeven worden. Deze bronvermelding moet volgen bij citaten, maar ook bij informatie/resultaten die je, ook al beschrijf je ze in je eigen woorden, van anderen overneemt. Ook afbeeldingen moeten voorzien worden van een bron! De meest handige manier van bronvermelding is om je bronnenlijst/literatuurlijst/afbeeldingenlijst te nummeren en de corresponderende nummers tussen haakjes achter de betreffende tekst in je PWS te plaatsen. Als je je bronnen niet nauwkeurig vermeld, kan je beschuldigd worden van plagiaat en wordt je PWS afgekeurd. Een voorbeeld van een bronnenlijst / literatuurlijst kun je achterin deze handleiding vinden.
4
4. Afspraken m.b.t contact met opdrachtgevers Protocol (leerlingen) 1. Wanneer jij of jouw groepje een opdracht heeft bepaald, wordt zo snel mogelijk een afspraak gemaakt met de begeleidende docent voor een eerste formeel gesprek. Wanneer dit gesprek bevredigend is verlopen, wordt de opdracht vastgelegd. Meestal betekent dat dat deze opdracht niet meer door anderen gekozen kan worden. 2. Zodra een opdracht is vastgelegd, meld je dit aan jouw opdrachtgever (telefonisch of via de mail) en maak je een afspraak voor een kennismakingsgesprek of een oriënterend gesprek, waarin je de verstrekte opdracht mondeling toegelicht of verduidelijkt. Indien gewenst – dit ter beoordeling van de begeleidende docent of opdrachtgever – kan ook de docent deelnemen aan dit gesprek. 3. In deze Handleiding Profielwerkstuk worden vijf beoordelingsmomenten gehanteerd en geldt een strikt tijdpad: Ø
Eerste beoordelingsmoment (vaststelling van vraagstelling en van Plan van Aanpak) – uiterlijk 9 juni 2015 (week 24) HAVO en 25 augustus 2015 (week 35) VWO
Ø
Tweede beoordelingsmoment (afsluiting informatieverzameling) – uiterlijk 9 oktober 2015 (week 41)
Ø
Derde beoordelingsmoment (inlevering van eerste versie van je PWS) – uiterlijk 11 december 2015 (week 51)
Ø
Vierde beoordelingsmoment (volledige afronding en inlevering definitieve versie van je PWS) – uiterlijk 12 februari 2016 (week 6)
Ø
Vijfde beoordelingsmoment (formele presentatie van de resultaten van je PWS ) – 15 maart 2016 (week 10)
Het verdient aanbeveling na ieder moment ook de opdrachtgever te informeren. Na het eerste en derde beoordelingsmoment volgt in ieder geval een persoonlijk onderhoud met de opdrachtgever, bij voorkeur ook in aanwezigheid van de begeleidende docent. 4. Na het vierde beoordelingsmoment bied je de definitieve versie van je PWS ook persoonlijk aan de opdrachtgever aan. Wanneer het onderwerp erg theoretisch of technisch van aard is, moet je dit vergezellen van een samenvatting (vraagstelling en conclusies) in eenvoudiger taal. 5. Je moet zelf de opdrachtgever persoonlijk uitnodigen voor de presentatie-avond op het Marne College. Op de presentatie-avond bedank je jouw opdrachtgever expliciet voor het vertrouwen dat hij of zij in jou heeft gesteld.
5
5. Beoordeling: tijdpad Er zijn dus 5 beoordelingsmomenten waarvan de uiteindelijke presentatie de laatste vormt. In beoordeling 1 tot met 4 zitten onderdelen met een zogenaamde “go/ no go” status. Zolang je geen “go” hebt, mag je niet aan de volgende fase beginnen! Bovendien worden in dat geval je ouders/verzorgers schriftelijk door de school op de hoogte gebracht van je achterstand. Je moet dan na afloop van je lessen op school aan het werk om je achterstand in te halen, totdat je alsnog aan de eisen hebt voldaan. Ook kan de schoolleiding besluiten om je niet tot de lessen toe te laten en je te verplichten op school (van 8.10 – 16.30 uur) aan het werk te gaan om alsnog te voldoen aan de afspraken die je met je PWS- begeleider hebt gemaakt. Het PWS is een onderdeel van het schoolexamen. Als je door “no go” momenten je PWS niet kunt afronden, betekent dat dat je na je centraal examens geen diploma in ontvangst mag nemen! Maak dus een afspraak met je begeleider vóór de gestelde deadline, dan heb je in geval van “no go” nog tijd om onderdelen aan te vullen of te herstellen. Houd er ook rekening mee dat je PWSbegeleider jouw resultaten een paar dagen vóór die afspraak moet krijgen, zodat hij/zij het kan beoordelen voor je begeleidingsgesprek plaatsvindt. Alleen op deze manier ga je efficiënt om met zowel je eigen tijd als die van je PWS-begeleider. Als je om één of andere reden niet kan voldoen aan de deadline voor een beoordelingsmoment moet je dat ruim van tevoren (minimaal een week) laten weten aan je PWS-begeleider. Je PWS-begeleider kan eventueel als hij dat acceptabel vindt een later moment afspreken waarop je de vereiste gegevens moet inleveren. week
actie
18 havo 26 vwo Start PWS
24 havo 35 vwo Beoordelingsmoment 1
41
51
6
10
Beoordelingsmoment 2
Beoordelingsmoment 3
Beoordelingsmoment 4
Beoordelingsmoment 5
Keuze maken partner/vak/ onderwerp/ begeleider. Inleveren opgaveformulier 12 mei havo. Start havo 28 april en vwo 22 juni.
(onderzoeksvraag, deelvragen, Plan van Aanpak) Uiterlijk havo 9 juni 2015 en vwo 25 augustus 2015
(materiaal verzameld, bronnenlijst, onderzoek bezig of uitgevoerd) Uiterlijk 9 oktober 2015
Inleveren 1e versie Uiterlijk 18 december 2015
Inleveren definitieve versie Uiterlijk 12 februari 2016
Presentatie 15 maart 2016
1 Eerste beoordelingsmoment uiterlijk: 25 augustus 2015 Je hebt je onderwerp bepaald en met je PWS-begeleider besproken. Je hebt een duidelijke onderzoeksvraag of hoofdvraag geformuleerd en je hebt duidelijke deelvragen. Je gaat nu je Plan van Aanpak opstellen. In dat Plan van Aanpak komt te staan wat je gaat onderzoeken, maar ook wie wanneer wat gaat doen en hoeveel tijd dat zal gaan kosten. Zeker als je het PWS met meerdere personen maakt, moet je van tevoren duidelijk maken wat de bijdrage van ieder afzonderlijk is. 2 Tweede beoordelingsmoment: 9 oktober 2015 Het tweede moment is de afsluiting van de informatiefase. Je bent dus nog niet aan het schrijven. Je hebt je literatuuronderzoek of ander onderzoek afgerond. Leg in deze fase naast je logboek ook een zgn. bronnen- en materialenmap aan. Dat is een hulpmiddel bij het systematisch verzamelen en ordenen van gegevens. In deze map neem je kladblaadjes met aantekeningen, krantenknipsels en tussentijdse resultaten van je onderzoek op. Maak ook een overzicht van geraadpleegde boeken, CDroms, internetsites, enz. Neem dus zoveel mogelijk gegevens op over je bronnen, want kleine details kunnen in een later stadium essentiële informatie blijken te zijn!
6
3 Derde beoordelingsmoment: 11 december 2015 Je hebt nu de eerste geschreven versie van je PWS af. Of als je niet iets schrijft, zijn de contouren van je werkstuk zichtbaar. Zorg dat je PWS-begeleider deze versie ruim voor je afspraak met hem of haar in handen heeft, hij/zij zal immers tijd nodig hebben om alles goed te kunnen bekijken. e
4a. inleveren 1 conceptversie via it’s learning 4b Vierde beoordelingsmoment: 12 februari 2015 Je hebt alle opmerkingen, commentaren en kritieken van het tussenmoment verwerkt in de definitieve versie van je PWS. Als je dit zorgvuldig doet, kan een voldoende beoordeling je haast niet meer ontgaan. Lever bij dit moment ook de eerste beoordeelde versie van je PWS aan met daarin de opmerkingen van je PWS-begeleider. Dus niet alleen de nieuwe uitdraai, je PWS-begeleider moet beide versies kunnen vergelijken. 5 Vijfde beoordelingsmoment: presentatie 15 maart 2015 Na het derde beoordelingsmoment ga je werken aan de presentatie van je PWS. Je kunt hier uiteraard hulpmiddelen bij gebruiken (bijv. PowerPoint, video enz.). Je geeft deze presentatie voor je opdrachtgever, ouders, bekenden, begeleiders. De presentatie (max 15 min) vormt een belangrijk onderdeel van de beoordeling! Voor de presentaties van de PWS-en worden alle eindexamenkandidaten verdeeld in groepen. Elke groep gaat met een begeleider (of een groepje van begeleiders) in een lokaal luisteren en kijken naar de mondelinge of beeldende presentaties van de PWS-en van de kandidaten in deze groep. Naast een mondelinge presentatie zijn er ook andere presentatievormen mogelijk:: • Posterpresentatie • De tentoonstelling • Een dia-klankbeeld • Maquettes • Een modeshow • Een toneeluitvoering • Folders of voorlichtingsmateriaal • Een proefopstelling Aan het eind van je presentatie bied je je PWS officieel aan je PWS-begeleider aan. Hij/Zij zal ervoor zorgen dat er een eindbeoordeling komt en dat de beoordeling en titel goed op je diploma komen. Het PWS wordt met één (afgerond) cijfer beoordeeld. Het cijfer moet tenminste een 4.0 zijn. Dit cijfer vormt een onderdeel van het combinatiecijfer. De cijfers van de beoordeling van het PWS moeten bekend zijn op het moment dat deze naar de Inspectie worden verstuurd. Als een cijfer ontbreekt dan kun je niet deelnemen aan het Centraal Examen.
7
6.Verplichte onderdelen in het PWS-traject a. Logboek Tijdens de hele periode van het PWS houd je een logboek bij. Een logboek heeft een aantal functies. Het is voor jou een hulpmiddel bij het systematisch verzamelen van informatie en voor je docent is het een hulpmiddel om snel inzicht te krijgen in het gevolgde werkproces. Het logboek moet altijd individueel gemaakt worden. Dus als je met z’n tweeën werkt, heeft het uiteindelijke PWS twee persoonlijke logboeken. Inhoud: steeds als je weer iets gedaan hebt voor het PWS, geef je dat in het logboek aan: - Op welke datum was je ermee bezig? - Hoeveel tijd kostte dat? - Waar ben je aan het werk geweest? (mediatheek, thuis, museum, enz) - Wat heb je gedaan? - Wat is het resultaat? Eventueel aangevuld met: - Welke afspraken heb je gemaakt? - Met wie had je contact? Voorbeeld: Datum 12-01
Plaats Bibliotheek
Verrichte werkzaamheden Informatie gezocht over ……………
Resultaat
Tijd
Overzicht van soorten ……….. gevonden.
45 minuten
b. Eerste versie van je PWS Het PWS moet een volledige titelpagina hebben. Vervolgens een inhoudsopgave (vergeet de paginanummers niet). Het hoofddeel bestaat uit een inleiding, hoofdtekst, conclusie en evaluatie. Tenslotte maak je een concept bronvermelding / literatuurlijst. c. Literatuurlijst / bronvermelding Voor je PWS gebruik je heel vaak bronnen waarnaar je in je tekst ook verwijst. Over de wijze waarop je een literatuurlijst samenstelt en over de manier waarop je verwijzingen in de tekst gebruikt zijn afspraken gemaakt. Hieronder zie je enkele voorbeelden. Je moet jouw literatuurlijst en verwijzingen op dezelfde wijze uitvoeren.
8
Literatuurlijst - Langendorff,G. (21/09/2004)Sloopwerk in de Vuelta, Volkskrant - Nectar (1999), Havo bovenbouw biologie deel1.Leerboek en uitwerking. Wolters Noordhoff - Studiehandleiding van de opleiding voeding en diëtiek van de HvA: How are You, blok 1.1 - Vries, de R.R.M. (2003) Procesgericht biologieonderwijs. Samen actief op weg naar constructief studeren. Proefschrift (ISBN 9038616759) TU Eindhoven Internet - http://toetswijzer.kennisnet.nl/html/groepswerk.htm (+ datum gekeken op de site)
9
BIJLAGE
10
1
INLEIDING
Als aanvulling op het boekje waarin de basis gegevens staan over je PWS, vind je hieronder een uitwerking over hoe je bepaalde onderdelen kan aanpakken. 2
HET ONDERZOEK
2.1
Onderwerp, probleemstelling en opbouw
Na de keuze voor een onderwerp richt je je op het onderzoek dat je wilt gaan doen. Het onderwerp zelf is doorgaans veel te breed om er praktisch mee aan de slag te kunnen gaan. Om goed aan de slag te kunnen moet je eerst nadenken over • • • • • 2.2
de hoofdvraag de deelvragen opbouw; stappenplan afhankelijk van het profiel opstellen experiment, maken van een ontwerp, methode van onderzoek Hoofdvragen, deelvragen en hypothesen
Voordat je met je onderzoek start beschrijf je eerst wat je precies wilt weten of onderzoeken; je formuleert de onderzoeksvraag. Tijdens het onderzoek kan het gebeuren dat je deze onderzoeksvraag iets moet bijstellen, bijvoorbeeld als je meer over het onderwerp hebt gelezen of dat blijkt dat een gedeelte van het experiment niet uitgevoerd kan worden. Daarom spreek je eerst van je globale onderzoeksvraag. Bij het formuleren van een onderzoeksvraag moet rekening houden met de volgende zaken • • •
soorten onderzoeksvragen afbakenen van de onderzoeksvraag eisen aan onderzoeksvragen
2.2.1. Soorten onderzoeksvragen Bij het opstellen van de onderzoeksvraag moet je erom denken dat er verschillende soorten onderzoeksvragen zijn. In de onderzoeksvraag moet je het doel van het onderzoek kunnen vinden, en dat bepaalt dus ook voor een groot deel hoe je de onderzoeksvraag formuleert. Je moet dus eerst goed weten wat het doel van je onderzoek is voordat je weet welke type onderzoeksvraag je moet kiezen.
11
In onderstaande tabel vind je een overzicht van mogelijke doelen van onderzoek met de daarbij behorende onderzoeksvragen.
doel van je onderzoek
soort onderzoeksvraag
je wilt een bepaalde situatie, een bepaald persoon, of een bepaald verschijnsel beschrijven je wilt overeenkomsten of verschillen tussen situaties/ personen/ verschijnselen boven tafel krijgen je zoekt antwoord op de vraag: ‘hoe komt het dat…’
beschrijvende of beeldvormende onderzoeksvraag
je wilt een oordeel (of een waarde) over een bepaald onderwerp geven
waardebepalende of evaluatieve onderzoeksvraag
je wilt weten hoe iets in de toekomst zal zijn
voorspellende onderzoeksvraag
je wilt een bestaand probleem oplossen of hier in elk geval een bijdrage aan leveren
probleemoplossende of regelgevende onderzoeksvraag
2.2.2
vergelijkende onderzoeksvraag verklarende onderzoeksvraag
Hoofdvraag afbakenen
Als je het doel van je onderzoek hebt, kun je dus een onderzoeksvraag opstellen. Bij het formuleren van de onderzoeksvraag moet je voor zorgen dat deze niet een zo groot onderzoek inhoudt, dat het onderzoek onuitvoerbaar is. Natuurlijk moet het ook niet een zo klein onderzoek inhouden dat je veel te snel klaar bent met je onderzoek. De onderzoeksvraag moet niet te breed of te smal zijn, je moet de onderzoeksvraag afbakenen. Voorbeelden Een voorbeeld van een te brede onderzoeksvraag is: •
Kun je de Duitse literatuur vergelijken met de Oostenrijkse en Zwitserse literatuur?
Deze vraag is te breed omdat je niet aangeeft of het om alle literatuur in alle perioden gaat (afbakening), maar ook omdat je niet aangeeft op welke punten je wilt vergelijken (doel). Een betere formulering zou kunnen zijn: •
Is de periode van de Romantiek in de Duitse literatuur te vergelijken met de Oostenrijkse en de Zwitserse Romantiek?
Een voorbeeld van een te smalle onderzoeksvraag is: •
Was Aletta Jacobs de eerste vrouwelijke student in Nederland?
Deze vraag kun je eigenlijk alleen met ‘ja’ of ‘nee’ beantwoorden. Er is amper onderzoek voor nodig om uit te vinden dat Jacobs inderdaad de eerste vrouwelijke student in Nederland was en wel voor de studie medicijnen. 12
Een betere formulering zou kunnen zijn: • 2.2.3
Wat heeft Aletta Jacobs betekend voor de positie van de vrouw in Nederland? Eisen aan onderzoeksvragen
De onderzoeksvragen moeten (daarnaast) nog aan de volgende eisen voldoen. Onderzoeksvragen moeten: ü ü ü ü ü 2.2.4
nauwkeurig geformuleerd zijn goed laten zien welk onderwerp centraal staat; als open vraag geformuleerd zijn (dus geen ja/ nee − vraag); objectief zijn; te beantwoorden zijn (wees realistisch). Deelvragen
Meestal is het antwoord op een hoofdvraag niet eenvoudig te geven, omdat het antwoord veel te complex is; ‘je weet dan niet goed waar je moet beginnen’. Meestal splitst men dan ook in een hoofdvraag (de onderzoeksvraag) en een aantal kleinere vragen, de deelvragen. Door antwoord op de deelvragen te geven, geef je dus ook antwoord op de hoofdvraag, onderzoeksvraag. Bovendien kun bij de deelvragen ook gemakkelijker informatie verzamelen, omdat je je op een kleiner gebied richt. Als voorbeeld nemen we de volgende onderzoeksvraag (hoofdvraag): •
Wat heeft Aletta Jacobs betekend voor de positie van de vrouw in Nederland?
Deze hoofdvraag kun je bijvoorbeeld opsplitsen in de volgende deelvragen ü Hoe was de positie van de vrouw in de tijd dat Aletta Jacobs opgroeide? ü Wat was het effect van haar studie op de positie van andere vrouwen en op de positie van de universiteit? ü Wat heeft Aletta Jacobs na haar studie voor de positie van vrouwen gedaan? ü Wat was er aan het eind van haar leven in de positie van vrouwen veranderd? ü Wat is er na het leven van Aletta Jacobs gebeurd met de positie van vrouwen? In principe moeten de deelvragen aan dezelfde eisen als onderzoeksvragen voldoen.
13
2.2.5
Hypothesen
Nadat je de onderzoeksvraag en de deelvragen hebt opgesteld, geef je een voorspelling van wat je als uitkomst van het onderzoek verwacht, maar ook waarom je die bepaalde uitkomsten verwacht. Je formuleert dan een hypothese. Een hypothese is dus een eigen voorspelling over het antwoord op een (hoofd)(deel)vraag en de reden waarom je dat verwacht. Een mogelijke hypothese voor de onderzoeksvraag over Aletta Jacobs (zie hierboven), is bijvoorbeeld: ‘Ik verwacht dat Aletta Jacobs veel heeft betekend voor de positie van intelligente vrouwen in Nederland, omdat ik denk dat het na haar studie voor andere vrouwen ook gemakkelijker werd om te gaan studeren en een baan te vinden. Voor de positie van andere vrouwen verwacht ik dat Aletta Jacobs geen grote betekenis heeft gehad.’ 2.2.6
Plan van aanpak
Het maken van een profielwerkstuk is een flinke klus. Je maakt daarom een plan van aanpak. Je vult van te voren in wat er moet gebeuren, wanneer je dat (ongeveer) doet of af moet hebben en ook wie precies de uitvoerders zijn, als je samenwerkt met anderen. Een plan van aanpak geeft veel houvast. Een plan van aanpak zal door je PWS begeleider goedgekeurd moeten worden voordat je echt aan de slag kan met het PWS. Bestaat uit: hoofdvraag, deelvragen en hypothesen. Daarnaast zal de keuze voor vak en onderwerp ook gemotiveerd moeten worden. (zie bijlage I) 2.3
Onderzoeksmethoden
Er zijn verschillende manieren, methodes, om onderzoek te doen. Voorbeelden van onderzoeksmethoden zijn: • • • •
vakliteratuur lezen een enquête houden een experiment doen waarin je dingen gaat uitproberen en meten (bijv. bij natuurkunde of scheikunde interviews houden
14
De verschillende onderzoeksmethoden staan in onderstaande tabel
Wat ga je doen?
soort onderzoek
Je gebruikt literatuur en documenten uit de bibliotheek of informatie van internet.
BUREAUONDERZOEK (LITERATUURONDERZOEK)
Je bevraagt mensen schriftelijk of mondeling. Dat betekent dat je onderzoek doet via vragenlijsten of via interviews.
SURVEY- ONDERZOEK
Je gebruikt een paar voorbeelden van iets, die je heel nauwkeurig onderzoekt. Dat doe je omdat het niet mogelijk is om alles te onderzoeken.
CASE − STUDY
Je gaat letterlijk het veld in. Je onderzoekt dingen in hun natuurlijke omgeving door bijvoorbeeld een experiment.
VELDONDERZOEK
Je moet die onderzoeksmethode kiezen, die de meest logische manier is om aan de informatie te komen die je nodig hebt, maar ook de meest betrouwbare manier is. Als voorbeeld de volgende onderzoeks(hoofd)vraag: ‘Is de chipkaart volgens docenten van onze school de beste manier om het spijbelprobleem tegen te gaan?’ met als deelvragen: 1) 2) 3) 4) 5)
Wat wordt precies bedoeld met het spijbelprobleem? Wat is de chipkaart? Hoe denken de docenten van onze school over deze oplossing (de chipkaart)? Waarom denken ze zo over deze oplossing? Welke andere oplossingen zouden er zijn voor het spijbelprobleem?
15
Welke onderzoeksmethoden kun je gebruiken om deze vragen te beantwoorden?
deelvraag 1
voor deze deelvraag heb je achtergrondinformatie nodig over ‘het spijbelprobleem’ je kunt dan geschikte boeken of artikelen zoeken, maar bijvoorbeeld ook op internet kijken, dus bureau-onderzoek.
deelvraag 2
zie deelvraag 1 (bureau-onderzoek)
deelvraag 3
je hebt nu niks aan die informatiebronnen voor deelvragen 1 en 2; in geen enkel boek zul je lezen hoe de docenten van onze school over de chipkaart als oplossing denken. Je zult een enquête of interviews moeten houden, dus survey-onderzoek
deelvraag 4
zie deelvraag 3 (survey-onderzoek)
deelvraag 5
zie deelvraag 3 (survey-onderzoek)
16
2.4
Informatievaardigheden
Bovenstaande onderdelen onderdeel uit van een model om werkstukken mee te maken, het zgn. Big6 model ( zie: www.big6.com). Hieronder vind je de stappen van het Big6 model. Deze zou je kunnen gebruiken om je PWS op een kwalitatief hoog niveau uit te werken.
Stap 1: Taakdefinitie Welke informatie heb ik nodig? • Definieer het informatie probleem. Wat zijn je onderzoeksvragen? • Bepaal welke informatie je nodig hebt en welke zoekwoorden daarbij relevant kunnen zijn Een handig hulpmiddel hierbij is de woordspin, waarmee je gebruik maakt van kennis die je al over een onderwerp hebt. Ook kun je deelvragen (of deelonderwerpen) bedenken. Stap 2: Strategieën om informatie te zoeken • •
Inventariseer welke bronnen beschikbaar zijn & geschikt zijn voor jouw onderzoek Kies de beste bronnen en ga na waar die bronnen beschikbaar zijn
Stap 3: Gebruik van de informatie •
• •
Zoek effectief informatie IN een bron, o.a. met de zgn. Booleaanse operatoren: AND, OR, NOT en NEAR of met specifieke zoekcommando’s als bijv.: site:www.rivm.nl vaccinatie OR vaccinaties griep Analyseer de informatie in een bron (lees de bron, bekijk de bron enz.) Selecteer relevante informatie uit de bron. Let daarbij op: o de bruikbaarheid van de informatie o de betrouwbaarheid van de informatie
Stap 4: Verwerken van de informatie •
Verwerk de informatie uit de verschillende bronnen (vergelijken, rubriceren, schematiseren enz.)
Stap 5: Presenteren van de informatie • • •
Presenteer de resultaten van je onderzoek. Vermijd plagiaat. Zorg voor een goede bronvermelding, niet alleen in een bronnenlijst, maar ook in de tekst
Stap 6: Evaluatie • Beoordeel het product (ben je tevreden over het eindresultaat?) Beoordeel het proces (ben je tevreden over de gevolgde werkwijze?)
17
2.5
Bronnen
Stel dat je bij het beantwoorden van een bepaalde deelvraag bureauonderzoek doet en informatie uit boeken of publicaties haalt, dan kun je vaak verschillende publicaties gebruiken. Meestal vind je die informatie in de bibliotheek en/of op internet. Andere soorten informatiebronnen zijn • • • • • •
Vakliteratuur Documenten media (zoals kranten en Internet, radio en t.v.) personen (bijvoorbeeld deskundigen) databestanden (bijvoorbeeld statistieken) voorwerpen (bijvoorbeeld historische voorwerpen, die iets vertellen over hoe mensen vroeger leefden)
In de mediatheek, zie ook opdracht 5, kun je informatie vinden om handig informatie over een bepaald onderwerp op te zoeken. 2.5.1
Informatie selecteren
Vaak levert een bureauonderzoek, ook wel literatuuronderzoek genoemd, een heleboel informatie op. Maar ook een survey-onderzoek, mensen ondervragen (vragenlijst of interview), of een veldonderzoek leveren vaak heel veel informatie op. Voordat je de informatie gaat gebruiken, moet je jezelf eerst de volgende vragen over deze informatie stellen: ü Is de informatie bruikbaar? o Heb je nu de informatie waarmee je je onderzoeksvragen kunt beantwoorden? o Geven de bronnen voldoende informatie? o Is de informatie volledig? ü Is de informatie betrouwbaar? o Ga na of de bronnen betrouwbaar zijn. o Het gaat dan om teksten (zie ook de opmerkingen hieronder), maar ook om personen. ü Is de informatie representatief? o Voor hoeveel situaties of mensen geldt de informatie? Alleen voor wat jij (toevallig) onderzocht hebt, of kun je de informatie generaliseren en geldt het inderdaad voor een groter geheel?
18
Ø
Geloof nooit alles wat je leest!
Ø
Controleer altijd: • de bron: waar komt een tekst vandaan • de auteur: de persoon die de tekst geschreven heeft • de tekstsoort: denk bijvoorbeeld aan het verschil tussen een zakelijke, informatieve tekst en een betoog, waarin iemand zijn mening geeft.
Ø
Als je (een) tekst(en) vindt, die je wilt gebruiken: • kijk je eerst globaal de tekst door • lees de titel, de tussenkopjes en kijk ook naar de plaatjes • houd daarbij de onderzoeksvragen in je achterhoofd (waar ben je naar op zoek? Geeft deze tekst nuttige informatie?) • Pas als je dan denkt dat een tekst bruikbaar is, ga je deze nauwkeurig lezen.
Ø
Maar ook: • Vind je gegevens in verschillende bronnen die elkaar tegenspreken? Kijk dan eerst eens kritisch naar de jaartallen van de bronnen. In de tekst die je er zelf over schrijft, kun je de verschillen vervolgens beschrijven en ook de reden van die verschillen, of je kunt ervoor kiezen alleen gebruik te maken van de allernieuwste informatie.
19
3
VERSLAGGEVING
3.1
Logboek
Het logboek is een zeer belangrijk onderdeel van de verslaggeving van het PWS. In het logboek houd je alle werkzaamheden bij die je voor het maken van het profielwerkstuk hebt verricht. Bij iedere activiteit vermeld je datum, tijd, plaats en resultaat, een gemaakte afspraak of een persoonlijke ervaring. Het logboek zal per lid van het groepje dan ook verschillend zijn. Zo krijgt je begeleider tijdens de beoordelingsmomenten inzicht in de manier waarop je met het profielwerkstuk bezig bent. NOGMAALS: van ieder lid van het groepje wordt een individueel logboek geëist.
3.2
Evaluatie
Het is belangrijk om na het maken van je profielwerkstuk vast te stellen hoe het proces is verlopen. In de verslaggeving geef je aan de hand van de aantekeningen in je logboek antwoord op de volgende vragen: • • • • 3.3
Wat moest ik / moesten we bijstellen in het bepalen van onderwerp /probleemstelling / deelvragen? Wat moest ik / moesten we bijstellen in de werkverdeling? Wat waren de lastigste momenten in het proces? Waarom? Wat waren de meest bevredigende momenten in het proces? Waarom? Bronnen
In het PWS is de informatie die je geeft gebaseerd op bronnen. Daarom moet je alle bronnen waarop je de inhoud van je profielwerkstuk baseert goed bijhouden. Bij bronnen kun je denken aan bijvoorbeeld: • • • • •
boeken artikelen uit kranten en tijdschriften informatie die je op internet of op CD−roms vindt de resultaten van een enquête of interviews het resultaat van een onderzoek
Hoe verwijs je naar verschillende soorten informatiebronnen in een bronnenlijst? Je mag teksten en ideeën van anderen niet samenvatten of wijzigen en het vervolgens presenteren als je eigen werk. Dat noemen we plagiaat. Als je voor een werkstuk literatuur en andere bronnen hebt bestudeerd, kun je daar tóch delen uit overnemen. Door een duidelijke bronvermelding maak je duidelijk welke delen van je werkstuk zijn overgenomen uit het werk van een ander. Met deze bronvermelding kan je docent (of een andere lezer) nagaan: • welke bronnen je hebt gebruikt (betrouwbaarheid) • of je een variatie aan bronnen hebt gebruikt • of de bron correct is gebruikt, en • of belangrijke bronnen ontbreken. 20
Dit overnemen van delen van andermans werk kan op twee manieren: • door te parafraseren (in je eigen woorden weergeven) • door te citeren (een stukje van de tekst letterlijk overnemen). Een citaat plaats je altijd tussen aanhalingstekens. Achterin je werkstuk neem je een lijst op van alle bronnen die je hebt geraadpleegd: de bronnenlijst. De verwijzingen in deze bronnenlijst zet je in alfabetische volgorde van (eerstgenoemde) auteur. 3.3.1
Verwijzen naar internetbronnen
Achternaam auteur, voorletter(s) (Publicatiejaar of update). Titel van het document of de website. Geraadpleegd op dag maand jaar, adres website. Voorbeelden: Meijden, B. van der (1998). Schiphol als thema voor een geschiedenis-, internet- en/of profielwerkstuk. Geraadpleegd op 7 juli 2005, http://www.histopia.nl/schiphol.htm Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (z.d.). WAO: Informatievoor werknemers over de kabinetsplannen. Geraadpleegd op 3 augustus 2004, http://home.szw.nl/navigatie/rubriek/dsp_rubriek.cfm?rubriek_id=991&subrubriek_id=995&lin k_id=30945 De geschiedenis van het internet. (z.d.). Geraadpleegd op 7 juli 2005, http://www.be-wired.nl/info/geschiedenis.htm 3.3.2
Verwijzen naar boeken
Achternaam auteur, voorletter(s) (Jaar van uitgave). Titel: Eventuele subtitel. Plaats uitgever: uitgever. Voorbeeld: Dijk, P. van, & Jansen, F. (2003). Wereldgids: Reisgids door de literatuur. Amsterdam: Promotheus. 3.3.3
Verwijzen naar kranten- en tijdschriftartikelen
Achternaam auteur, voorletter(s) (Publicatiedatum). Titel artikel: Eventuele subtitel. Naam van tijdschrift of krant, evt. nummer, paginanummer(s). Voorbeeld: Ouwerkerk, D. van, & Grinten, J. van der (2004). De kracht van zacht: Wat mannen over vrouwelijke vergaderstijlen kunnen leren. Interne Communicatie, 4, p. 11-13. Voorbeeld: Dongen, M. van (7 juli 2005). Bestuur hoofdstad is niet effectief. Volkskrant, p. 12.
21
Opmerkingen • •
• •
Staat er bij een bron geen publicatiedatum vermeld? Noteer dan z.d. (zonder datum, zie internetbronnen voorbeeld 2 en 3). Is de auteur van een bron niet bekend? Vermeld dan de verantwoordelijke organisatie, zie internetbronnen voorbeeld 2. Is die ook niet bekend? Zet dan de titel vooraan en het publicatiejaar erachter, gevolgd door de rest van de bronvermelding (zie internetbronnen voorbeeld 3). In de bronnenlijst vermeld je deze bron dan bij de eerste letter van de titel. Het adres van een website begint met http:// en is geheel onderstreept. Soms is een publicatie geschreven door meerdere auteurs. Vermeld er hooguit drie. Zijn het er meer, dan vermeld je alleen de eerste drie, met de toevoeging et al of e.a. (= en anderen).
3.3.4
Verwijzingen in de tekst van je werkstuk
Als je in de tekst van je werkstuk een bron letterlijk citeert of in je eigen woorden weergeeft, moet je ook op die plaats de bron vermelden. Die bron staat al uitgebreid beschreven in je bronnenlijst, daarom kun je hier volstaan met een verwijzing tussen haakjes, direct achter het citaat of de parafrase. Die verwijzing ziet er als volgt uit: (auteur, publicatiejaar, paginanummer(s)) Voorbeeld: Er vielen veel slachtoffers onder de mariniers in Vietnam. Drie procent van de mariniers in Vietnam sneuvelde, en zo’n 17 procent raakte gewond. (Pietersen, 2006, p. 97)
22
4
PRESENTATIEVORMEN
4.1
Inleiding
Van elk PWS moet een schriftelijk verslag gemaakt worden. Daarnaast kan het PWS ook in een andere vorm, bijvoorbeeld d.m.v. een PowerPoint presentatie of een creatieve verwerking, gepresenteerd worden. Bij welke vorm van presentatie dan ook, vormen de volgende aandachtspunten een handige checklist: - Waar houd je de presentatie? - Welke hulpmiddelen heb je nodig? - Hoeveel tijd heb je nodig? - Voor welk publiek houd je de presentatie? 4.2
Het schriftelijke verslag
je moet een schriftelijk verslag over je PWS maken. Bij het schrijven van dat verslag moet je rekening houden met: doel en publiek van de tekst opbouw van het verslag 4.2.1
Doel en publiek van de tekst
Hierbij moet je denken aan 1) tekstdoel -
wat is het doel wat ik wil bereiken? Informeren, een toelichting geven, instrueren, iets beargumenteren, amuseren, bepaalde gevoelens opwekken, etc. Een onderzoekverslag is eigenlijk altijd bedoeld om te informeren.
Om je tekstdoel te bepalen, is het handig om deze vragen voor jezelf aan te vullen: Ik schrijf over … om duidelijk te maken aan … dat …
[onderwerp a] [doelgroep b] [feit(en) of stelling c]
Schrap alle onderdelen die niet direct betrekking hebben op jouw doelstellingen! 2) doelgroep -
voor wie schrijf ik het verslag? medeleerlingen of jongere leerlingen, lezers die veel van het onderwerp afweten? Stem de inhoud, structuur en toon van je tekst af op de voorkennis, belangstelling en houding van je publiek. Als je de lezers wilt overtuigen van iets, is het bijvoorbeeld heel belangrijk om te weten hoe je publiek nu over het onderwerp denkt.
23
4.2.2
Opbouw van het verslag
In het algemeen heeft een verslag altijd dezelfde opbouw: ook in de vervolgopleidingen heeft een verslag (bijna) altijd de volgende vorm. Bij het verslag van het PWS wordt van jou ook deze opbouw verwacht. Op de volgende pagina vind je een voorbeeld van een inhoudsopgave van een onderzoeksverslag. Je kunt deze inhoudsopgave als tekstplan gebruiken. Een tekstplan geeft aan hoe het uiteindelijke verslag er in principe uit moet gaan zien: • je kunt de informatie alvast ordenen, voordat je de tekst schrijft • verbindingen tussen tekstdelen worden zo duidelijker en zijn gemakkelijker aan te brengen.
24
INHOUDSOPGAVE Onderdeel titelblad Voorwoord inhoudsopgave
Samenvatting
1. Inleiding
2. … (hoofdstuk) 2.1 … 2.2 … etc.
3. … (hoofdstuk) 3.1 … 3.2 … etc.
4. … (hoofdstuk) [Bij experimenten heb je voor het hoofdstuk ‘Conclusies’ het hoofdstuk: ‘Resultaten’) 5. Conclusies [Bij een probleemoplossende onderzoeksvraag geef je hier of in een apart hoofdstuk ook Aanbevelingen] 6. Geraadpleegde literatuur/ Bronnen BIJLAGEN
Inhoud Bedenk een informatieve en aansprekende titel Hierin kun je kort de lezer aanspreken, of bijvoorbeeld mensen bedanken. Denk aan: titels die informatief zijn (dus iets vertellen over de inhoud van het hoofdstuk). Formuleer de titels steeds ongeveer op dezelfde manier. Hierin geef je een samenvatting van je onderzoek. Voor een lezer moet deze zoveel informatie geven, dat hij het hele verslag eventueel niet hoeft te lezen… Hierin schrijf je: 1- de achtergrond/ de aanleiding van het onderzoek (de probleemstelling) en het belang van het onderzoek 2- de onderzoeksvraag en de deelvragen 3- de werkwijze/ onderzoeksmethode 4- hoe het verslag opgebouwd is; je kondigt de structuur aan Middenstuk Hierin werk je de deelvragen uit, in verschillende hoofdstukken […] AANWIJZINGEN: - maak maximaal drie niveaus van paragrafen, dus: 3, 3.1, 3.1.1 etc. - Leid hoofdstukken kort in: wat komt er aan de orde? - Kondig aan het einde van ieder hoofdstuk aan wat er in het volgende hoofdstuk aan bod zal komen. Dit geldt overigens ook voor paragrafen: maak ‘bruggetjes’: vertel de lezer hoe je verder gaat… Hier geef je kort en bondig antwoord op de onderzoeksvraag. De conclusies moeten moeten zelfstandig leesbaar zijn (net als de samenvatting); herhaal dus eerst nog eens de onderzoeksvragen. Beschrijf bronnen op de juiste manier; kijk in je methode Nederlands en op It’s Learning. De bijlagen bevatten ondersteunend materiaal (bijvoorbeeld tabellen met getallen of een vragenlijst van een interview), die de hoofdtekst te veel zouden onderbreken. Nummer de bijlagen apart (bijvoorbeeld met Romeinse cijfers)
25
Contactmoment I
Inleverdatum: 25 augustus 2015
Naam leerling: ……………………………… Omcirkel per aspect het getal in de kolom onder de categorie van uw oordeel Beoordelingsaspecten 1.
Heeft het onderwerp/ontwerp en de daarbij behorende (voorlopige) onderzoeksvraag een vakinhoudelijk niveau dat past bij het schooltype havo/vwo)? Denk daarbij aan: -
2.
de duidelijkheid en diepgang van de onderzoeksvraag originaliteit Heeft de leerling de voorlopige onderzoeksvraag opgesplitst in relevante deelvragen? ……………………………………………. Denk daarbij aan:
3.
vakinhoudelijk niveau concrete onderzoeksvragen uitvoerbaarheid en haalbaarheid relatie met de hoofdvraag geven de deelvragen antwoord op de hoofdvraag afbakening en inperking juiste terminologie Heeft de leerling bij de voorlopige onderzoeksvraag hypothesen opgesteld en/of verwachte uitkomsten of resultaten geformuleerd? ……………………………… Denk daarbij aan:
4.
overeenstemming met theorie past de hypothese bij de onderzoeksvraag diepgang Heeft de leerling een duidelijk en realistisch plan van aanpak gemaakt? ………………………………………………………… Denk daarbij aan:
5.
noodzakelijke (deel-)activiteiten benoemd logische volgorde van activiteiten realistische planning in tijd uitvoerbaarheid en duidelijkheid van het plan taakverdeling Geeft de opzet van het onderzoek/ontwerp antwoord op de (voorlopige) onderzoeksvraag en deelvragen? ……………… Denk daarbij aan:
6.
gekozen onderzoeksmethoden voorgestelde proefopstelling veiligheid en milieu noodzakelijke (deel-)activiteiten benoemd In welke mate heeft de leerling zelfstandig gewerkt? ………… Denk daarbij aan: -
7. 8.
plan van aanpak
zich heeft kunnen redden zelf juiste beslissingen heeft genomen anticipeert en meedenkt met groepsleden met waardevolle ideeën is gekomen Heeft de leerling een logboek bijgehouden? Heeft de leerling het gevraagde materiaal op tijd ingeleverd/op tijd benodigde acties ondernomen?
26
afspraken/ opmerkingen
Contactmoment II
Inleverdatum: 9 oktober 2015 afspraken/ opmerkingen
Beoordelingsaspecten 1.
Heeft de leerling geschikte informatiebronnen aangeboord en/of experimenten juist uitgevoerd en indien nodig de onderzoeksvraag bijgesteld?..............................................
2.
Heeft de leerling uit de informatiebronnen de relevante informatie gehaald c.q. zijn voldoende waarnemingen verricht en (meetgegevens) verzameld? ………………………….. Denk daarbij aan: -
3.
actualiteit van de informatie betrouwbaarheid van de informatie(bron) volledigheid van de informatie kwaliteit van de metingen metingen in redelijke overeenstemming met de theorie Heeft de leerling de informatie/meetresultaten geordend, geschematiseerd en gestructureerd? ………………………… Denk daarbij aan: -
4.
leesbaarheid en volledigheid van diagrammen, grafieken en tabellen: benoeming assen, legenda, definitie van vakinhoudelijke grootheden geeft het concept-werkstuk vertrouwen in een goede afronding
Heeft de leerling een goed overzicht van geschikte informatiebronnen? …………………………………… Denk daarbij aan: -
7.
volledigheid van de informatiebron actualiteit en omvang van de informatie(bronnen) betrouwbaarheid van de informatie(bronnen) variatie informatiebronnen
Blijkt uit het logboek en de verzamelde en bewerkte informatie dat de leerling de vakinhoudelijke problematiek en achtergrond begrepen heeft? …………………………………………… Denk daarbij aan:
5.
vakinhoudelijk verdedigbaar consistent begrippenkader Zijn de aanzetten tot conclusies uit de resultaten/bevindingen van het onderzoek verantwoord getrokken? ……………….. Denk daarbij aan: -
6.
is de conclusie gebaseerd op de verzamelde informatie? is de conclusie doordacht? blijkt hieruit reflectie? In welke mate heeft de leerling zelfstandig gewerkt?.................. Denk daarbij aan:
27
7.
-
plan van aanpak
-
zich heeft kunnen redden zelf juiste beslissingen heeft genomen anticipeert en meedenkt met groepsleden met waardevolle ideeën is gekomen
Heeft de leerling het gevraagde materiaal op tijd ingeleverd/op tijd benodigde acties ondernomen?
28
Contactmoment III (tussenstand)
Inleverdatum: 18 december 2015
Naam leerling: …………………………………
Naam vakdocent: ……………………..
Titel PWS: ……………………………………………………………………………………..
Omcirkel per aspect het getal in de kolom onder de categorie van uw oordeel Presentatievaardigheden (mondelinge presentatie) 1.
Hoe beoordeelt u de inleiding? …………….. Denk daarbij aan: -
2.
introductie van het onderwerp achtergrondinformatie bij de vraag- of probleemstelling afbakening vraag- of probleemstelling onderzoeksopzet en -uitvoering In welke mate geeft de leerling een uiteenzettend/betogend/beschouwend antwoord op de vraagstelling(en)?............................................ Denk daarbij aan: -
3.
waarheidsgehalte feiten worden niet als meningen gepresenteerd en omgekeerd de gepresenteerde informatie is logisch geordend voorbeelden zijn sprekend argumenten zijn overtuigend en geloofwaardig Hoe beoordeelt u de samenvatting/conclusie/aanbeveling? ……………… Denk daarbij aan: -
4.
verantwoorde conclusie/aanbeveling de samenvatting/conclusie sluit aan bij de vraagof probleemstelling de samenvatting/conclusie doet recht aan de gepresenteerde informatie de aanbeveling sluit aan bij de gepresenteerde informatie Heeft de leerling de informatie/meetresultaten geordend, geschematiseerd en gestructureerd? ………………………… Denk daarbij aan: -
5.
leesbaarheid en volledigheid van diagrammen, grafieken en tabellen: benoeming assen, legenda, definitie van vakinhoudelijke grootheden geeft het concept-werkstuk vertrouwen in een goede afronding
Heeft de leerling een goed overzicht van geschikte informatiebronnen? …………………………………… Denk daarbij aan:
29
afspraken/ opmerkingen
-
6.
volledigheid van de informatiebron actualiteit en omvang van de informatie(bronnen) betrouwbaarheid van de informatie(bronnen) variatie informatiebronnen
Blijkt uit het logboek en de verzamelde en bewerkte informatie dat de leerling de vakinhoudelijke problematiek en achtergrond begrepen heeft? …………………………………………… Denk daarbij aan:
7.
vakinhoudelijk verdedigbaar consistent begrippenkader De techniek en de uiterlijke verzorging is ................................................... -
8.
Heeft de leerling het gevraagde materiaal op tijd ingeleverd/op tijd benodigde acties ondernomen?
30
Contactmoment IV (idem aan III, nu definitief)
Inleverdatum: 12 februari 2016
Naam leerling: …………………………………
Naam vakdocent: ……………………..
Titel PWS: ……………………………………………………………………………………..
Omcirkel per aspect het getal in de kolom onder de categorie van uw oordeel Presentatievaardigheden (mondelinge presentatie) 1.
Hoe beoordeelt u de inleiding? …………….. Denk daarbij aan: -
2.
introductie van het onderwerp achtergrondinformatie bij de vraag- of probleemstelling afbakening vraag- of probleemstelling onderzoeksopzet en -uitvoering In welke mate geeft de leerling een uiteenzettend/betogend/beschouwend antwoord op de vraagstelling(en)?............................................ Denk daarbij aan: -
3.
waarheidsgehalte feiten worden niet als meningen gepresenteerd en omgekeerd de gepresenteerde informatie is logisch geordend voorbeelden zijn sprekend argumenten zijn overtuigend en geloofwaardig Hoe beoordeelt u de samenvatting/conclusie/aanbeveling? ……………… Denk daarbij aan: -
4.
verantwoorde conclusie/aanbeveling de samenvatting/conclusie sluit aan bij de vraagof probleemstelling de samenvatting/conclusie doet recht aan de gepresenteerde informatie de aanbeveling sluit aan bij de gepresenteerde informatie Heeft de leerling de informatie/meetresultaten geordend, geschematiseerd en gestructureerd? ………………………… Denk daarbij aan: -
5.
leesbaarheid en volledigheid van diagrammen, grafieken en tabellen: benoeming assen, legenda, definitie van vakinhoudelijke grootheden geeft het concept-werkstuk vertrouwen in een goede afronding
Heeft de leerling een goed overzicht van geschikte informatiebronnen? ……………………………………
31
afspraken/ opmerkingen
Denk daarbij aan: -
6.
volledigheid van de informatiebron actualiteit en omvang van de informatie(bronnen) betrouwbaarheid van de informatie(bronnen) variatie informatiebronnen
Blijkt uit het logboek en de verzamelde en bewerkte informatie dat de leerling de vakinhoudelijke problematiek en achtergrond begrepen heeft? …………………………………………… Denk daarbij aan:
7.
vakinhoudelijk verdedigbaar consistent begrippenkader De techniek en de uiterlijke verzorging is ................................................... -
8.
Heeft de leerling het gevraagde materiaal op tijd ingeleverd/op tijd benodigde acties ondernomen?
32
Contactmoment V
Presentatie: 15 maart 2016
Naam leerling: …………………………………
Naam vakdocent: ……………………..
Titel PWS: ……………………………………………………………………………………..
afspraken/ opmerkingen
Omcirkel per aspect het getal in de kolom onder de categorie van uw oordeel Presentatievaardigheden (mondelinge presentatie) 1.
Hoe beoordeelt u de inleiding? …………….. Denk daarbij aan: -
2.
introductie van het onderwerp achtergrondinformatie bij de vraag- of probleemstelling afbakening vraag- of probleemstelling onderzoeksopzet en -uitvoering In welke mate geeft de leerling een uiteenzettend/betogend/beschouwend antwoord op de vaagstelling(en)?........................................... Denk daarbij aan: -
3.
waarheidsgehalte feiten worden niet als meningen gepresenteerd en omgekeerd de gepresenteerde informatie is logisch geordend voorbeelden zijn sprekend argumenten zijn overtuigend en geloofwaardig Hoe beoordeelt u de samenvatting/conclusie/aanbeveling? ……………… Denk daarbij aan: -
4.
verantwoorde conclusie/aanbeveling de samenvatting/conclusie sluit aan bij de vraag- of probleemstelling de samenvatting/conclusie doet recht aan de gepresenteerde informatie de aanbeveling sluit aan bij de gepresenteerde informatie De techniek en de uiterlijke verzorging is ................................................... Denk daarbij aan: -
5.
op ondersteunende en verlevendigende wijze gebruik maken van presentatiemiddelen (bord, hand-outs, overhead, e.d.) oogcontact met het publiek controleren of de luisteraard nog (kunnen) volgen waarover het gaat reageren op vragen Het spreekgemak en de verstaanbaarheid is
33
………………………….. Denk daarbij aan: -
de uitingen volgen elkaar zonder langdurige pauzes op constructies zijn direct te begrijpen niet teveel haperingen en zelfcorrecties intonatie, tempo, volume en woordkeus verhogen de geboeidheid en het luistergemak
34