Universiteit Gent Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Afdeling Geschiedenis – Vakgroep Middeleeuwen Academiejaar 2007 – 2008 Coenen Annelies
‘Haer Sellefs Wijf Zijnde’. Zijnde’ Het Zelfstandig Optreden van de Gescheiden Vrouw in het Laat – Middeleeuwse Gent.
Verhandeling voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Geschiedenis.
Promotor: Prof. Dr. Monique Van Melkebeek Commissarissen: Prof. Dr. Dorothy Pikhaus Dra.. Els De Paermentier
Universiteit Gent Examencommissie Geschiedenis Academiejaar 2007-2008
Verklaring in verband met de toegankelijkheid van de scriptie
Ondergetekende, Coenen Annelies. Afgestudeerd als Licentiaat / Master in de Geschiedenis aan Universiteit Gent in het academiejaar 2007-2008 en auteur van de scriptie met als titel: ‘Haer Sellefs Wijf Zijnde’. Het Zelfstandig Optreden van de Gescheiden Vrouw in het Laat – Middeleeuwse Gent. Verklaart hierbij dat zij geopteerd heeft voor de hierna aangestipte mogelijkheid in verband met de consultatie van haar scriptie:
o
de scriptie mag steeds ter beschikking worden gesteld van elke aanvrager;
o
de scriptie mag enkel ter beschikking worden gesteld met uitdrukkelijke, schriftelijke goedkeuring van de auteur (maximumduur van deze beperking: 10 jaar);
o
de scriptie mag ter beschikking worden gesteld van een aanvrager na een wachttijd van … . jaar (maximum 10 jaar);
o
de scriptie mag nooit ter beschikking worden gesteld van een aanvrager (maximumduur van het verbod: 10 jaar).
Elke gebruiker is te allen tijde verplicht om, wanneer van deze scriptie gebruik wordt gemaakt in het kader van wetenschappelijke en andere publicaties, een correcte en volledige bronverwijzing in de tekst op te nemen.
Gent, 2 juni 2008.
2
Inhoudsopgave Dankwoord. ............................................................................................................................... 6 Bronnen. .................................................................................................................................... 7 1.
Onuitgegeven bronnen. ................................................................................................ 7
2.
Uitgegeven bronnen...................................................................................................... 7
Werkinstrumenten. ................................................................................................................... 8 Literatuurlijst. ............................................................................................................................ 9 Maten en gewichten ............................................................................................................... 16 1.
De voornaamste muntverhoudingen. ......................................................................... 16
2.
De oppervlaktematen. ................................................................................................ 16
3.
Inhoudsmaten ............................................................................................................. 17
Inleiding ................................................................................................................................... 18 1.
Probleemstelling. ........................................................................................................ 18
2.
Methodologie. ............................................................................................................. 18
3.
Bespreking van het bronnenmateriaal........................................................................ 21
3.1.
De schepenbank van de Keure te Gent. ............................................................... 21
3.2.
De kerkelijke rechtbank of de officialiteit. ........................................................... 26
3.3.
Overzicht van de gebruikte bronnen. .................................................................. 27
Hoofdstuk 1: De kentering in het leven van de vrouw. .......................................................... 29 1.
Het huwelijksleven of de ondergeschiktheid van de vrouw. ...................................... 29
2.
De stranding van het huwelijksbootje of de scheiding van tafel en bed. ................... 35
3.
‘Haer sellefs wijf’ of de verkregen zelfstandigheid. .................................................... 41
4.
Het begrip ‘haer sellefs wijf’........................................................................................ 42
4.1.
De ongetrouwde vrouw. ...................................................................................... 42
4.2.
De gehuwde vrouw optredend als ‘coopwijf’. ..................................................... 44
4.3.
De gehuwde vrouw optredend als voogd van haar echtgenoot. ........................ 45
4.4.
De positie van de weduwe. .................................................................................. 47
4.5.
De begijnenbeweging in de Zuidelijke Nederlanden. .......................................... 52
Hoofdstuk 2: Het zelfstandig optreden van de gescheiden vrouw. ........................................ 57 1. Inleidende opmerkingen. .................................................................................................... 57 2. Processen en geschillen. ..................................................................................................... 58 2.1. Algemeen. ................................................................................................................... 58 3
2.2. Bijzonderheden. .......................................................................................................... 61 2.2.1.
Achterstallige betaling, schulden van kommer en pacht. ................................... 61
2.2.2.
Boedelverdeling en scheiding van tafel en bed. .................................................. 65
2.2.3.
Koop en verkoop. ................................................................................................. 83
2.2.4.
Bezit en eigendommen. ....................................................................................... 86
2.2.5.
Huwelijksvoorwaarden. ....................................................................................... 90
2.2.6.
Andere processen en geschillen........................................................................... 93
2.2.7.
Besluit. ................................................................................................................. 98
2. Uitbreiden, in stand houden of verminderen van bezit. ................................................... 100 2.1. Algemeen................................................................................................................... 100 2.2. Bijzonderheden. ......................................................................................................... 101 2.2.1.
Verwerven van goederen via de boedelverdeling. ............................................ 101
2.2.2.
De Immobiliënmarkt. ......................................................................................... 110
2.2.3.
Bijkomende opmerkingen in verband met het bezitten van huizen. ................. 120
2.2.4.
Huren van panden en pachten van percelen. .................................................... 125
2.2.5.
Besluit. ............................................................................................................... 129
3. Schulden van baten en kommer. ...................................................................................... 130 3.1. Behandeling van de schulden in de boedelverdeling. ............................................... 130 3.2. Schulden van baten of kommer van de gescheiden echtgenote. .............................. 134 3.3. Besluit. ....................................................................................................................... 140 Algemeen besluit................................................................................................................... 141 Bijlagen. ................................................................................................................................. 146
4
Figuur 1: Het al dan niet zelfstandig optreden van gescheiden echtgenotes. ............................ 57 Figuur 2: Frequentie van optreden door een gescheiden echtgenote......................................... 58 Figuur 3: De categorieën waarvoor een rechtsgeding werd ingespannen.................................. 61 Figuur 4: Door wie werden de rechtsgedingen gevoerd?............................................................ 62 Figuur 5: Nam de gescheiden vrouw het initiatief of niet? Hoe waren haar winstkansen?........ 62 Figuur 6: Door wie werden de rechtsgedingen gevoerd?............................................................ 66 Figuur 7: Nam de gescheiden vrouw het initiatief of niet? Hoe waren haar winstkansen?........ 66 Figuur 8: Door wie werden de rechtsgedingen gevoerd?............................................................ 83 Figuur 9: Nam de gescheiden vrouw het initiatief of niet? Hoe waren haar winstkansen?........ 84 Figuur 10: Door wie werden de rechtsgedingen gevoerd?.......................................................... 86 Figuur 11: Nam de gescheiden vrouw het initiatief of niet? Hoe waren haar winstkansen? ..... 87 Figuur 12: Door wie werden de rechtsgedingen gevoerd?.......................................................... 91 Figuur 13: Nam de gescheiden vrouw het initiatief of niet? Hoe waren haar winstkansen? ..... 91 Figuur 14: Door wie werden de rechtsgedingen gevoerd?.......................................................... 95 Figuur 15: Nam de gescheiden vrouw het initiatief of niet? Hoe waren haar winstkansen? ..... 96 Figuur 16: Door wie werden de gedingen gevoerd. Een algemeen beeld van 62 processen. ..... 99 Figuur 17: Wie nam er het initiatief voor het geschil. Een algemeen beeld van 62 processen. 100 Figuur 18: Verkregen boedelverdelingen voor de schepenen van de Keure en het al dan niet zelfstandig optreden van de gescheiden vrouw. ....................................................................... 101 Figuur 19: Tot stand komen van boedelverdelingen. ................................................................ 102 Figuur 20: Opbouw van de boedelverdelingen.......................................................................... 104 Figuur 21: Opbouw van het bezit. ............................................................................................. 113 Figuur 22: Kopen, verkopen en afkopen van onroerende goederen. ........................................ 118 Figuur 23: Kopen en verkopen van roerende goederen. ........................................................... 120 Figuur 24: Vermelding in de akten van panden met een sociale en/of economische functie. .. 121 Figuur 25: Wie huurde of verhuurde een pand?........................................................................ 127 Figuur 26: Wie pachtte of verpachtte percelen? ....................................................................... 129 Figuur 27: Redenen waarom de gescheiden echtgenote schulden van kommer aanging. ....... 136 Figuur 28: Redenen waarom derden geld verschuldigd waren. ................................................ 139 Figuur 29: Saldo van de schulden van baten en kommer voor de periode 1427 – 1471, ongeacht welke gescheiden vrouw welke schulden van baten en kommer had. ...................................... 139
5
Dankwoord. Het voorleggen van een scriptie ter afsluiting van een universitaire studie is de ideale gelegenheid om je dankbaarheid te uiten ten aanzien van een aantal mensen, die je in de loop der jaren en in het bijzonder tijdens het tot stand komen van deze masterproef gesteund hebben. Mijn erkentelijkheid gaat vanzelfsprekend uit naar mijn promotor professor dr. Monique Van Melkebeek, wiens bezieling, doorgewinterde kennis en vakkundige begeleiding mij telkens op het goede spoor zette. Daarnaast wil ik ook de heer Cyriel Vleeschouwers bedanken voor het aanreiken van de nodige archiefstukken. Natuurlijk dien ik ook het voltallig academisch personeel te danken die mij de voorbije vier jaar een kritische blik en een gezonde portie relativiseringsvermogen hebben bijgebracht. Het resultaat dat nu voor u ligt, was nooit geworden zonder de hulp en steun van familie en vrienden. Ik dank mijn medestudenten voor hun luisterende oor tijdens de laatste maanden. Tenslotte wil ik mijn ouders bedanken voor hun vertrouwen en de kans die ze me geboden hebben om verder te studeren. Juni 2008, Coenen Annelies
6
Bronnen. 1. Onuitgegeven bronnen. Gent, Stadsarchief: Reeks 301: Jaarregisters van de schepenen van de Keure. 1427 – 1428, 1428 – 1429, 1429 – 1430, 1430 – 1431, 1431 – 1432, 1432 – 1433, 1433 – 1434, 1434 – 1435, 1435 – 1436, 1436 – 1437, 1437 – 1438, 1438 – 1439, 1439 – 1440, 1440 – 1441, 1441 – 1442, 1442 – 1443, 1443 – 1444, 1444 – 1445, 1445 – 1446, 1446 – 1447, 1447 – 1448, 1448 – 1449, 1449 – 1450, 1450 – 1450, 1450 – 1451, 1451 – 1452, 1452 – 1453, 1453 – 1454, 1454 – 1455, 1455 – 1456, 1456 – 1457, 1457 – 1458, 1458 – 1459, 1459 – 1460, 1460 – 1461, 1461 – 1462, 1462 – 1463, 1463 – 1464, 1464 – 1465, 1465 – 1466, 1466 – 1467, 1467 – 1468, 1468 – 1469, 1469 – 1470, 1470 – 1471.
2. Uitgegeven bronnen. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Eendrachtelic Commen ende Vriendelic Vereffent’. Boedelverdelingen voor de schepenen van de Keure van Gent tussen echtparen gescheiden van tafel en bed, 1439 – 1450, Handelingen van de Koninklijke Commissie voor de Uitgave der Oude Wetten en Verordeningen van België, XLVII, 2006, pp. 9 – 134. (Met in bijlage de uitgave van 70 boedelverdelingen, 1439 – 1450.) VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Ghesceet van Taflen ende van Bedden ten Spirituelen Hove’. De Scheidingsbrief als voorwaarde tot boedelverdeling voor de schepenen van de Keure van Gent, 1428 – 1439, Handelingen van de Koninklijke Commissie voor de Uitgave der Oude Wetten en Verordeningen van België, XLVIII, 2007, ter perse. (Met in bijlage de uitgave van 97 boedelverdelingen, 1428 – 1439.) GHELDOLF (A.), Coutumes des Pays et Comté de Flandre. I. Coutume de la Ville de Gand, Rubrica XX, Brussel, 1868.
7
Werkinstrumenten. BOONE (M.), ‘Politiek-institutionele en sociaal-economische geschiedenis (12de begin – 16de eeuw)’, in: ART (J.) (red.), Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente, deel 2: 12de –18de eeuw, Gent, 1994, pp. 39 – 84. BOONE (M.), ‘Muntgeschiedenis Middeleeuwen’, in: ART (J.) (red.), Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente, Deel 3A, Gent, 1995, pp. 149 – 165. STALLAERT (K.), Glossarium van Verouderde Rechtstermen, Kunstwoorden en andere uitdrukkingen uit Vlaamse, Brabantse en Limburgse Bronnen (voortgezet en bewerkt door Dr. F. DEBRABANDERE), Handzame, 1977. STRUBBE (E.) en VOET (L.), De chronologie van de middeleeuwen en de moderne tijd in de Nederlanden, Antwerpen/Amsterdam, 1960. THOEN (E.), ‘Historische metrologie’, in: ART (J.) (red.), Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente, deel 3A, Hulpwetenschappen, Gent, 1995, pp. 129 – 148. VANDEWALLE (P.), Oude maten, gewichten en muntstelsels in Vlaanderen, Brabant en Limburg, Gent, 1984 (Belgisch centrum voor landelijke geschiedenis. Nr. 82). VERWIJS (E.) en VERDAM (J.) Middelnederlandsch woordenboek, 11 delen, ’s Gravenhage, 1885 – 1932.
8
Literatuurlijst. ALTINK (S.), Huizen van illusies. Bordelen en prostitutie van middeleeuwen tot heden, Utrecht/Antwerpen, 1983. BEAUVALET – BOUTOUYRIE (S.), ‘La femme dans la cité: entre subordination et autonomie. Normes et pratiques: bilan bibliographique et historiographique pour l’époque moderne’, in: BARRIÈRE (J.-P.) en DEMARS – SION (V.), La femme dans la cité : entre subordination et autonomie. Normes et pratiques, Lille, 2003, pp. 1 – 12. BENNASSAR (B.) en GOY (J.), ‘Contribution à l’histoire de la consommation alimentaire du XIVe au XIXe siècle’, in : Annales Economies, Société et Civilisations, XXX, 1975, pp. 402 – 430. BLOCKMANS (F.), Het Gentsche stadspatriciaat tot omstreeks 1302, Antwerpen/’s Gravenhage, 1938. (Rijksuniversiteit te Gent. Werken uitgegeven door de Faculteit van de Wijsbegeerte en Letteren. Aflevering 85). BOONE (M.), ‘Openbare diensten en initiatieven te Gent tijdens de late middeleeuwen (14de – 15de eeuw)’, in: Het openbaar initiatief van de gemeenten in België. Historische grondslagen (Ancien Régime) – 11de Internationaal Colloquium – Spa, 1 – 4 september 1982, Handelingen, Gemeentekrediet van België, 1984, pp. 71 – 114. (Pro Civitate. Historische uitgaven, reeks 8, nr. 65). BOONE (M.), DUMON (M.) en. REUSENS (B.), Immobiliënmarkt, fiscaliteit en sociale ongelijkheid te Gent 1483-1504, Kortrijk/Heule, 1981. (Standen en Landen, nr. 78). BOONE (M.), Gent en de Bourgondische hertogen ca. 1384 - ca. 1453. Een sociaal – politieke studie van een staatsvormingsproces, Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Brussel, 1990. (Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Letteren, nr. 133). BOT (P.), Tussen verering en verachting. De rol van de vrouw in de middeleeuwse samenleving (500 – 1500), Kapellen, 1990. BOUSMAR (E.), Een historisch-antropologische kijk op gender in de Bourgondische Nederlanden (15de eeuw), Verslagen van het RUG – Centrum voor Genderstudies nr. 8, Gent, 1999, pp. 35 – 53. 9
BOUSMAR (E.), ‘Neither equality nor radical oppression: the elasticity of women’s roles in the Late Medieval Low Countries’, in: KITTELL (E.E.) en SUYDAM (M.A.), The texture of society. Medieval women in the Southern Low Countries, New York, 2004, pp. 109 – 127. DAMBRUYNE (J.), Mensen en centen. Het 16de eeuwse Gent in demografisch en economisch perspectief, Verhandelingen van de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, XXVI, Gent, 2001. DANNEEL (M.), Weduwen en wezen in het laatmiddeleeuwse Gent, Apeldoorn/Leuven, 1995. DAUVILIER (J.), Le mariage dans le droit classique de l’église depuis le décret de Gratien (1140) jusqu’à la mort de Clément (1314), Paris, 1933. DECAVELE (J.), ‘Bestuursinstellingen van de stad Gent’, in: PREVENIER (W.), AUGUSTYN (B.), De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795, Brussel, 1997, pp. 277 – 321. (Miscellenea archivistica. Studia, nr. 72). DECAVELE (J.), ‘De Gentse poorterij en buitenpoorterij’, in: Recht en instellingen in de oude Nederlanden tijdens de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd. Liber amicorum Jan Buntinx, Leuven, 1981, pp. 63 – 83. DEGRYSE (K.), ‘Fortuin en sociaal prestige. Enkele beschouwingen over het ‘verraad van de burgerij’ tijdens het Ancien Régime’, in: Tijdschrift voor sociale geschiedenis, IX, 1977, pp. 283 –293. DEHAECK (S.), Voedselconsumptie te Brugge in de Middeleeuwen (1280-1470), Gent, 1999. (Onuitgegeven licentiaatverhandeling). DE MONTÉ VER LOREN (J.P.), Geschiedenis van de wetenschap van het strafrecht en strafrechtsproces in de Noordelijke Nederlanden voor de codificatie, Amsterdam, 1942. DE PAERMENTIER (E.), De relatie vrouw – ruimte in religieuze en caritatieve instellingen te Gent in de 14de en 15de eeuw, Gent, 1997. (Onuitgegeven licentiaatverhandeling). DOORMAN (G.), De middeleeuwse brouwerij en de gruit, ’s Gravenhage, 1955. DUBY (G.), L’économie rurale et la vie des campagnes dans l’Occident médiéval (France, Angleterre, Empire, IXe – XVe siècles), Paris, 1962. 10
GAUDEMET (J.), Le mariage en Occident. Les mœurs et le droit, Paris, 1987. GILISSEN (J.), Historische inleiding tot het recht, Antwerpen, 1981. GILISSEN (J.), ‘Le statut de la femme dans l’ancien droit belge’, in: Recueils de la société Jean Bodin, La femme, Deel 2, Brussel, 1962, pp. 255 – 277. GODDING (Ph.), ‘Le droit au service du patrimoine familial: les Pays – Bas méridionaux (12e – 18e siècle)’, in: BONFIELD (L.), Marriage, property and succession, Berlijn, 1992, pp. 15 – 35. GODDING (Ph.), Le droit privé dans les Pays – Bas méridionaux du 12e au 18e siècle, Brussel, 1987. GODDING (Ph.), ‘La famille dans le droit urbain de l’Europe du Nord-Ouest au bas moyen-âge’, in: CARLIER (M.) en SOENS (T.), The household in late medieval cities. Italy and Northwestern Europe compared, Leuven/Apeldoorn, 2001, pp. 25 – 36. GYSSELING (M.), Gents vroegste geschiedenis in de spiegel van zijn plaatsnamen, Antwerpen/Brussel/Gent/Leuven, 1954. HAEMERS (J.), De Gentse opstand (1449-1453): De strijd tussen rivaliserende netwerken om het stedelijke kapitaal (Standen en Landen), Kortrijk, 2004. HEIRBAUT (D.), Privaatrechtgeschiedenis van de Romeinen tot Heden, Gent, 2005. HOWELL (M.C.), The Marriage Exchange: Property, Social Place and Gender in the Cities of the Low Countries, 1300 – 1500, Chicago, 1998. HOWELL (M.C.), ‘The properties of marriage in late medieval Europe: Commercial wealth and the creation of modern marriage’, in: Davis (I.), Müller (M.) en Rees Jones (S.) (eds.), Love, marriage and family ties in the Later Middle Ages, Turnhout, 2003 (International Medieval Research, vol. XI), pp. 17 – 61. HUTTON (S.), ‘Competing Conceptualizations of Women’s Economic Activities in 14th Century Ghent’, in: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, nieuwe reeks, LIX, 2005, pp. 43 – 69. HUTTON (S.), ‘On Herself and All Her Property: Women’s Economic Activities in Late Medieval Ghent’, in: Continuity and Change, XX, 3, 2005, pp. 325 – 349. 11
KITTELL (E.E.), ‘Guardianship over women in medieval Flanders: a reappraisal’, in: Journal of Social History, XXXI, 4, 1998, pp. 897 – 930. LARDINOIS (P.), Symptomen van een middeleeuwse clan: de erfachtige lieden te Gent in de eerste helft van de 14de eeuw, in: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, XXXI, 1977, pp. 65-76. LEONARD (C.), De status en de positie van de Gentse vrouw in de 14de en 15de eeuw. Een juridische en sociale benadering, Gent, 1967. (Onuitgegeven licentiaatverhandeling) METZ (R.), ‘Le statut de la femme en droit canonique médiéval’, in: Recueil de la société Jean Bodin, 12 : La femme, Deel 2, Brussel, 1962, pp. 59 – 114. MONBALLYU (J.), Geschiedenis van het Familierecht. Van de Late Middeleeuwen tot Heden, Leuven, 2006. MURRAY (J.), PREVENIER (W.) en OOSTERBOSCH (M.), Notarial instruments in Flanders between 1280 and 1452, Brussel, 1995. NEVEJANS (A.), De administratie van de Gentse schepenen van de Keure in de 14de eeuw, Gent, 2002. (Onuitgegeven licentiaatverhandeling) NICHOLAS (D.), The domestic life of a medieval city: Women, children and the family in fourteenth century Ghent, Lincoln/London, 1985, pp. 33 – 52. OURLIAC (P.), ‘Notes sur le mariage à Avignon au XVe siècle’, in: Recueil de Mémoires et Travaux, 1948. PHILIPS (E.), Putting Asunder. A history of divorce in Western Society, Cambridge, 1988. PREVENIER (W.), ‘La production et la conservation des actes urbains dans l'Europe médiévale’, in: PREVENIER (W.), DE HEMPTINNE (T.), La diplomatique urbaine en Europe au moyen âge, Leuven, 2000, pp. 559-570. (Studies in urban social, economic and political history of the medieval and modern Low Countries, nr. 9). PREVENIER (W.). ‘Les sources de la pratique judiciaire en Flandre du XIIe au XVe siècle, et leur mise en œuvre par les historiens’, in: GAUVARD (C.) en CHIFFOLEAU (J.) (red.), Pratique
12
sociales et politiques judiciaires dans les villes de l’Occident européen à la fin du Moyen Age, Rome, 2003. RENSON (G.), ‘De kerkelijke procedure in de Nederlanden (10de – 15de eeuw)’, in: Bijdragen tot de Geschiedenis, XXX, 1939, pp. 73 – 94. ROGGHE (P.), ‘Gent in de XIVe en XVe eeuw. De Gentse politiek en politici. Stad en vorst. Gentse koppigheid en fierheid’, in: Appeltjes van het Meetjesland, XIX, 1968, pp. 227-304. SCHAUS (M.), Women and gender in medieval Europe, New York/London, 2006. SCHOLLIERS (E.), ‘Vrije en onvrije arbeiders voornamelijk te Antwerpen in de 16de eeuw’, in: Bijdragen voor de Geschiedenis der Nederlanden, XI, 1956, pp. 285 – 322. SIMONS (W.), Cities of ladies. Beguine communities in the Medieval Low Countries, 1200 – 1565, Philadelphia, 2001. SPIERENBURG (P.), The spectacle of suffering: executions and the evolution of repression, Cambridge, 1984. STRETTON (T.), Women waging law in Elizabethan England, Cambridge, 1998. TRIEST (M.), Het besloten hof. Begijnen in de Zuidelijke Nederlanden, Leuven, 1998. VAN DE VRUGT (M.), De Criminele Ordonnantien van 1570. Enkele beschouwingen over de eerste strafrechtcodificatie in de Nederlanden, Zutphen, 1978. VAN DOORSSELAER (E.), Prostitutie te Gent tijdens de negentiende eeuw, Gent, 2001 (Onuitgegeven licentiaatverhandeling). VAN EUPEN (Th.), ‘De onverbreekbaarheid van de huwelijksband: een eenstemmige traditie?’, in: Tijdschrift voor Theologie, Nijmegen, X, 3, 1970, pp. 291 – 303. VAN HAEFTEN (W.L.), Prostitutie vroeger en nu, Amsterdam, 1969 VANTHIENEN (A.), ‘Tussen hemel en aarde. Begijnen in de Lage Landen’, in: RoSa, XXII, 2003 pp. 1 – 15.
13
VAN UYTVEN (R.), BLOCKMANS (W.), ‘De noodzaak van een geïntegreerde sociale geschiedenis. Het voorbeeld van de Zuid-Nederlandse steden in de Late Middeleeuwen’, in: Tijdschrift voor geschiedenis, LXXXIIII, 1971, pp. 274 – 298. VAN UYTVEN (R.), ‘Bronnen en methoden voor de studie van de vermogensgroepen in de steden (14de –16de eeuw)’, in: Handelingen van het XXXVI Vlaams Filologencongres, Gent, 1967, pp. 337-393. VERDURMEN (I.), Het huwelijk op de klippen: scheiding van tafel en bed. Het initiatief van de vrouw in de Zuidelijke Nederlanden tijdens de Late Middeleeuwen, Gent, 1999. (Onuitgegeven licentiaatverhandeling) VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Aspect du lien matrimonial dans le Liber Sentenciarum de Bruxelles (1448 – 1459)’, in: Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis, LIII, 1985. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Classical Canon Law on Marriage. The Making and Breaking of Households’, in: CARLIER (M.) en SOENS (T.) (eds.), The Household in Late Medieval Cities, Italy and Northwestern Europe Compared, Leuven/Apeldoorn, 2001, pp. 15 – 23. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Daere nochtan den ghetrauden man niet emmer stonde te scheedene. Litigieuze boedelverdelingen voor de schepenen van de Keure van Gent, 1439 – 1450’, in: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, LIX, 2005, pp. 117 – 133. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), De officialiteit van Doornik. Oorsprong en ontwikkeling (1192 – 1300), Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Letteren, nr. 117, Brussel, XLVII, 1985. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Eendrachtelic Commen ende Vriendelic Vereffent’. Boedelverdelingen voor de schepenen van de Keure van Gent tussen echtparen gescheiden van tafel en bed, 1439 – 1450, Handelingen van de Koninklijke Commissie voor de Uitgave der Oude Wetten en Verordeningen van België, XLVII, 2006, pp. 9 – 27. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Ghesceet van Taflen ende van Bedden ten Spirituelen Hove’. De Scheidingsbrief als voorwaarde tot boedelverdeling voor de schepenen
14
van de Keure van Gent, 1428 – 1439, Handelingen van de Koninklijke Commissie voor de Uitgave der Oude Wetten en Verordeningen van België, XLVIII, 2007, ter perse. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Marital Breakdown before the Consistory Courts of Brussels, Cambrai and Tournai: Judicial Separation a Mensa et Thoro’, in: Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis, LXXII, 2004, pp. 81 – 89. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Self-divorce in fiftheenth-century Flanders. The consistory court accounts of the diocese of Tournai’, in: Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis, LXVIII, 2000. VOLMULLER (H.W.J.), Het oudste beroep. Geschiedenis van de prostitutie in Nederland. WASSINK (J.F.A.), Van stad en buitenie. Een institutionele studie van rechtspraak en bestuur in Weert, 1568 – 1795, Hilversum, 2005.
15
Maten en gewichten. 1. De voornaamste muntverhoudingen. -
1 pond (lb.) groten Vlaams = 20 schellingen (s.) groten = 240 groten Vlaams (gr. Vl.) of penningen (d.).
-
1 pond parisis (par.) = 20 schellingen parisis = 240 penningen parisis.
-
1 pond groten Vlaams = 12 ponden parisis = 6 ponden tournois.
-
1 groot Vlaams = 12 d. parisis = 1 s. parisis =3 ‘esterlins’ [ingelschen, sterlins] = 24 miten.
-
1 nobel = 6 schellingen groot Vlaams.
2. De oppervlaktematen. -
-
-
-
-
Kasselrij Brugse Vrije
1 vierkante roede = 0,00147456 ha
100 roeden = 1 linie = 14 a 75 ca
300 roeden = 1 gemet = 44 a 25 ca
Kasselrij Ieper
1 vierkante roede = 0,0014699556 ha
100 roeden = 1 linie = 14 a 71 ca
300 roeden = 1 gemet = 44 a 12 ca
Kasselrij Kortrijk
1 vierkante roede = 0.00354239 ha (Kasselrijmaat)
1 kleine roede = 0,0008856 ha (Stadsmaat)
100 kl. roeden = 1 honderdlands = 8 a 85 ca
1600 kl. roeden = 1 bunder = 1 ha 41 a
100 grote roeden = 1 vierendeel = 35 a 42 ca
400 grote roeden = 1 bunder = 1 ha 41 a 70 ca
Kasselrij van de Oudburg – Land van Waas – 4 Ambachten
1 vierkante roede = 0,00148548 ha
300 roeden = 1 gemet
900 roeden = 1 bunder
266,5 roeden = 1 morgensland
Kasselrij Oudenaarde
1 vierkante roede = 0,003584 ha 16
-
-
-
100 roeden = 1 dagwand = 1 vierendeel = 35 a 84 ca
25 roeden = 1 meuk of honderdlands = ¼ dagwand = 1/16 bunder
400 roeden = 1 bunder = 1 ha 43 a 37 ca
350 roeden = 1 oud bunder = 1 ha 14 a 95 ca
Kasselrij Veurne
1 vierkante roede = 0,0015147664 ha
100 roeden = 1 linie = 15 a 15 ca
300 roeden = 1 gemet = 45 a 45 ca
Land van Aalst
1 vierkante roede = 0,00307456 ha
100 roeden = 1 dagwand = 30 a 75 ca
400 roeden = 1 bunder = 1 ha 22 a 98 ca
350 roeden = 1 oud bunder = 1 ha 7 a 60 ca
1 coegher = 200 roeden = 61 a 59 ca
Land van Dendermonde
1 vierkante roede = 0,00335936 ha
50 roeden = 1 vatzaad = 16 a 83 ca
100 roeden = 1 dagwand = 33 a 67 ca
400 roeden = 1 bunder = 1 ha 34 a 68 ca
900 kleine roeden (van 14 voeten) = 1 bunder oude maat
3. Inhoudsmaten -
Kasselrij van de Oudburg en Land van Waas
1 zak = 107,3 l
1 mud = 6 zakken = 12 halsters = 24 veertelen = 48 meukens = 96 achtelingen = 384 pinten
-
-
Kasselrij Oudenaarde
1 zak = 107,8 l
1 mud = 6 zakken = 12 halster = 24 pinten
Land van Aalst
1 zak = 212,9 l
1 zak = 3 veertelen = 12 vaten = 36 quarts
17
Inleiding. Bij de aanvang van het onderzoek hadden we aantal basisvragen in het achterhoofd, maar de werkelijke confrontatie met het archiefmateriaal wierp steeds nieuwe vragen op. De studie werd een dynamisch spel waarbij antwoorden werden gezocht en tevens nieuwe probleemstellingen ontwikkeld werden. Het voorhanden bronnenmateriaal bracht door zijn samenstelling en numeriek aantal zelf een aantal nadelen met zich mee. 1. Probleemstelling. De laatste decennia is vrouwengeschiedenis in de wereld van de geschiedschrijving aan een opmars begonnen. Na een jarenlange stilte in het vaarwater van de historie van de vrouwen, worden we al enkele jaren overrompeld door wetenschappelijke bijdragen en artikels over het ‘zwakke’ geslacht als studieobject. Het op een juiste manier inschatten van de bronnen is niet altijd even gemakkelijk: daarbij denken we aan het miskennen of zelfs overwaarderen van de positie van de vrouwen in het verleden. Hiermee rekening houdend, moeten historici vaststellen dat vrouwen een belangrijkere rol speelden dan dat men tot nu toe vermoedde. Zij zijn in het primaire bronnenmateriaal even aanwezig als hun mannelijke tegenhanger. Mijn onderzoek sluit zich aan bij de golf van vrouwenstudies, alleen spitst het zich toe op één karakteristiek uit het leven van sommige middeleeuwse vrouwen. De doelstelling van deze masterscriptie is om het gangbare idee van de automatische ondergeschiktheid van vrouwen, in de Zuidelijke Nederlanden, te weerleggen door te bewijzen dat vrouwen in de praktijk toch mondiger waren, wel degelijk voet bij stuk hielden en hun rechten, in een op mannen gerichte maatschappij, opeisten. Als norm voor de ondernemingszin van de vrouw werd geopteerd voor het zelfstandig optreden na het verkrijgen van een scheiding van tafel en bed, het samengaan van kerkelijke en wereldlijke overheden. De scheiding van tafel en bed was de enige mogelijkheid om te ontsnappen aan het juk van de echtgenoot en van haar handelingsonbevoegdheid tijdens het huwelijk. Indien de echtgenote na haar scheiding een zekere zelfstandigheid verwierf en zelf rechtshandelingen kon stellen, moeten hiervan bewijzen terug te vinden zijn in de registers van de schepenen van de Keure. 2. Methodologie. Het huwelijk is heden ten dage een band tussen man en vrouw, gebaseerd op wederzijdse liefde. Het is een vormgebonden overeenkomst, waardoor twee personen, al dan niet van een 18
verschillend geslacht, opgenomen worden in een wettelijk instituut om zo een gebonden gemeenschap te vormen. In den beginne echter werd vooral het sterke familiale karakter van de echtverbintenis benadrukt. De betrokken families werden met elkaar verbonden en het was hoofdzakelijk gericht op het in stand houden of uitbreiden van het familiepatrimonium en het zorgen voor een nageslacht. Men moet in gedachte houden dat een echtverbintenis een oeroude instelling is, die doorheen de geschiedenis geëvolueerd is van een roofhuwelijk bij de Germanen, over de instelling van de kerkelijke en burgerlijke echtverbintenis, naar het homohuwelijk vandaag. Het huwelijk kon (kan) beëindigd worden door het overlijden van één van de echtgenoten. Niet alle koppels bleven (blijven) tot de dood bij elkaar, waardoor er een onnatuurlijk einde kwam door de scheiding: de ontbinding van de echtverbintenis tijdens het leven van het echtpaar met catastrofale gevolgen voor beide partners.1 In een eerste hoofdstuk geven we een algemene situering van het onderwerp, het zelfstandig optreden van de gescheiden echtgenote in het laat-middeleeuwse Gent. Om van een zekere zelfstandigheid te kunnen spreken, moeten we nagaan wat de omstandigheden voor de scheiding van tafel en bed waren. Hierbij wordt, aan de hand van een literatuurstudie, onderzocht wat de precieze juridische positie was van de gehuwde vrouw. Was zij ondergeschikt aan de perikelen van de mannen in de maatschappij of kon zij toch van enige vrijheid genieten? Door een overzicht te geven van haar rechten en vooral plichten, hopen we een beter begrip aan te brengen over haar statuut, met de volgende vragen in het achterhoofd. Was zij bevoegd om rechtshandelingen te stellen? Kon zij beschikken over een eigen vermogen? Stonden de kinderen onder haar hoederecht? Was de man de absolute heerser, binnen- en buitenshuis, en stond zij volledig te zijner beschikking? Daarnaast wordt er ook de instelling van de scheiding van tafel en bed onder de loep genomen. Het sacramentele karakter van het huwelijk leidde ertoe dat dit niet kon verbroken worden, het was onontbindbaar. “Wat God derhalve heeft verbonden, zal een mens niet scheiden.” Deze onverbreekbaarheid werd echter afgezwakt door een ruime interpretatie te geven aan de gronden voor een nietigverklaring en de instelling van een scheiding van tafel en bed. Zowel huwelijk als scheiding vielen onder de bevoegdheid van de Kerk en werd bijgevolg behandeld door de kerkelijke rechtbanken of officialiteiten. Wat bepaalde de canonieke wetgeving in verband met deze twee aangelegenheden? Wanneer werd een scheiding toegestaan, hoe verliep de procedure en welke gevolgen bracht dit voor man en vrouw met zich mee? Na het uitspreken van de scheiding van tafel en bed door de officiaal, trok het koppel naar de 1
HEIRBAUT (D.), Privaatrechtgeschiedenis van de Romeinen tot Heden, Gent, 2005, pp. 222 en 234.
19
schepenbank van de Keure om over een boedelverdeling te onderhandelen. Door de breuk kwam er een einde aan het huwelijksvermogen. Nam de vrouw haar goederen mee of bleef de man de beheerder? Ten derde wordt er besproken welk statuut de gescheiden echtgenote verwierf. Was de scheidingsbrief het probate middel om tot haar ontvoogding te komen? Werd zij als zelfstandige vrouw gezien, of moest ze nog steeds haar meerdere erkennen in haar voormalige echtgenoot? Was de scheiding het einde van haar lijdensweg of het begin? Hierbij werd ook haar positie als ‘haer sellefs wijf’ vergelijken met andere vrouwen in de samenleving. Nadat de idealen van de Kerk in verband met de huwelijksband duidelijk zijn en we op de hoogte gesteld zijn van wat er in de literatuur vermeld wordt over de gescheiden echtgenote, is het tijd om de theorie aan de praktijk te toetsen. Het tweede luik bestaat uit het analyseren van de registers van de Gentse schepenen van de Keure, toegespitst op het zelfstandig optreden van de gescheiden echtgenote. Na eerst de procesgang in civiele en strafzaken te bespreken, zal er worden nagegaan of zij gemachtigd was om in rechte op treden en om welke redenen er een proces, met haar in de hoofdrol, voor de schepenbank werd gevoerd. Ook werd onderzocht wie het initiatief voor het proces nam – was zij eiseres of verweerster en voerde zij zelf het geding of stelde ze iemand aan – en wat waren haar kansen op winnen of verliezen. Dit moet uitwijzen of zij de bevoegdheden, die ze bezat voor haar huwelijk, weer kon uitoefenen of deze beknot waren. In een tweede deel spitsen we ons toe op haar eigendommen. Om bezit uit te breiden of te verminderen waren er verschillende mogelijkheden. Het kon tot stand komen door huwelijk of scheiding van tafel en bed, erfenis, koop, ruil, tijd- en erfpacht en ten gevolge van beslaglegging door schulden. Door het uitspitten van de registers, trachten we haar vermogen te reconstrueren. De dame in kwestie verkreeg of behield een aantal bezittingen bij het vastleggen van de boedelverdeling, slaagde zij erin deze op een verstandige manier te beheren, moest zij uit noodzaak de eigendommen verkopen of schonk ze deze weg aan familieleden of liefdadigheidsinstellingen? In dit deel wordt de boedelverdeling uitgebreid onder de loep genomen. Daarnaast gaan we na of de gescheiden echtgenote op de immobiliënmarkt optrad, door het kopen en verkopen van panden of percelen. Niet alle vrouwen hadden de mogelijkheid om na hun scheiding in een eigen huisje te wonen, waardoor er ook zal nagegaan worden of er dames waren die er één huurden. Een echtgenote die door haar boedelverdeling ‘enkele’ gebouwen ter beschikking kreeg, kon dan weer overgaan tot het verhuren van dit bezit. Daarbij werd ook aandacht besteed aan de pachtmarkt. In een laatste luik stellen we ons de vraag of de gescheiden vrouw 20
gemakkelijk de eindjes aan elkaar kon knopen of ondervond ze moeilijkheden om in haar levensonderhoud te voorzien. We vragen ons dus of hoe de passiva bij de boedelverdeling werden geregeld en waarom zij schulden van kommer aanging. Had de rest van de mannelijke bevolking het moeilijk met haar nieuwe positie? Of legden ze zich erbij neer en behandelden haar als hun gelijke door met haar contracten af te sluiten en schulden van baten aan te gaan? Daar er bijna nog niets geschreven werd over de positie van de gescheiden vrouw en haar zelfstandig optreden als ‘haer sellefs wijf’, is het onze bedoeling om hierover een eerste kennismaking te geven. Het heeft dan ook geen zin om voorbarige conclusies te trekken die kant noch wal raken. Niettemin hebben we een poging gedaan om in de mate van het mogelijke, op basis van concrete voorbeelden voor de stad Gent in de Late Middeleeuwen, een bijdrage te leveren aan het recente onderzoeksveld en inzichten over dit onderwerp te ontwikkelen. 3. Bespreking van het bronnenmateriaal. 3.1. De schepenbank van de Keure te Gent.2 Het bronnenmateriaal waarop we onze studie baseren, zijn de indrukwekkende registers die de neerslag vormen van de werkzaamheden van de Gentse schepenen van de Keure. In de stad Gent heersten twee schepenbanken, Keure en Gedele. Elk bestond uit dertien leden, hadden gescheiden bevoegdheden en een hiërarchische indeling met aan het hoofd een voorschepen. Deze organisatie werd door koning Filips de Schone in 1301 met het Charter van Senlis bewerkstelligd en zo kwam er een einde aan het bestaande schepenbestuur met negenendertig leden. De jaarlijkse vernieuwing van de schepenbanken was een feit. Op 15 augustus werden de twee colleges vernieuwd na verkiezingen door acht kiesheren, vier aangesteld door de vorst en vier door de uittredende stadsmagistraten. Hoewel men het mandaat van schepen van de Keure geen twee opeenvolgende jaren kon bekleden, was een comeback niet uitgesloten.3
2
Zie voor de geschiedenis, organisatie, bevoegdheden en activiteiten van de Gentse schepenbanken van de Keure en van Gedele: DECAVELE (J.), ‘Bestuursinstellingen van de stad Gent’, in: PREVENIER (W.) en AUGUSTYN (B.), De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795, Brussel, 1979, de pp. 280. BOONE (M.), ‘Openbare diensten en initiatieven te Gent tijdens de late middeleeuwen (14 – de 15 eeuw)’, in: Handelingen van het Gemeentekrediet van België: historische grondslagen (Ancien Régime), Brussel, 1984, pp. 71-114. 3 BOONE (M.), Gent en de Bourgondische hertogen ca. 1384 – ca. 1453. Een sociaal-politieke studie van een staatsvormingsproces, Brussel, 1990, pp. 33 – 36.
21
Zoals andere stedelijke instellingen werden de schepenbanken bevolkt door de Drie Leden, namelijk de poorterij, de weverij en de kleine neringen. De verkiezingen hadden echter een schijnbaar democratisch karakter, slechts een beperkte groep van sterk vermogende en politiek actieve personen traden op de voorgrond. Hierdoor werd een groot deel van de bevolking uitgesloten van enige aanspraken op een politieke machtspositie. Voor de schepenbanken werkte de verdeelsleutel als volgt: voor elk college waren er drie zetels voor de poorterij en telkens vijf voor de kleine neringen en voor de wevers. Er bestond ook een vastgelegde hiërarchie. Plaats één, vier en zeven waren voor de poorterij. Voor de wevers en de kleine neringen wisselde de rangorde om het jaar. In de pare jaren kregen de wevers plaats drie, zes, negen, elf en dertien voor de Keure, en plaats twee, vijf, acht, tien en twaalf voor Gedele. De kleine neringen vulden de resterende plaatsen in.4 Te Gent zijn de registers van de Keure bewaard vanaf 1339. De op perkament opgetekende reeks houdt op in 1646, waarna de klerken tot 1679 overschakelden op papier. Deze registers werden opgeslagen in de griffie van de schepenbank. Jaarlijks, bij het aanstellen van een volgend schepencollege, werd een nieuw register aangevat. Deze rijke bron aan informatie mist de nodige mankracht om uitgegeven te worden. Voor de 14de en 15de eeuw zijn wel publicaties van regesten voorhanden. De schepenen van de Keure oefenden het dagelijkse bestuur uit en waren dus gemachtigd voor het wetgevende, bestuurlijke en rechterlijke luik. De reikwijdte van de juridische bevoegdheid van de Gentse vroede vaders kende nagenoeg geen beperkingen, daar deze, met uitzondering van enkele enclaves, uitstrekte over het gehele grondgebied van de stad.5 De Keure vaardigde ordonnantiën en reglementen uit en verzorgde het algemeen bestuur van de stad. Zij beschikten tevens over een uitgebreide rechterlijke bevoegdheid en we kunnen deze opdelen in drie categorieën: criminele, civiele en vrijwillige rechtspraak.6 Op crimineel en civiel vlak waren de vonnissen van de schepenen bindend, een macht die de stad beweerde uit te oefenen over alle poorters, zowel binnen als buiten de stad. In de 14de eeuw hadden de schepenen van de Keure een deel van hun rechterlijke bevoegdheden 4
BOONE (M.), Gent en de Bourgondische hertogen ca. 1384 – ca. 1453. Een sociaal-politieke studie van een staatsvormingsproces, Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Brussel, 1990, pp. 39. 5 Concreet gaat het over de kerkelijke dorpen Sint-Pieters en Sint-Baafs en het grafelijke Oudburg; zie: DECAVELE (J.), ‘Bestuursinstellingen van de stad Gent’, in: PREVENIER (W.) en AUGUSTYN (B.), De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795, p. 291. DAMBRUYNE (J.), Mensen en centen. Het 16de eeuwse Gent in demografisch en economisch perspectief, Gent, 2001, pp. 34-36. 6 HAEMERS (J.), De Gentse opstand (1449 – 1453): De strijd tussen rivaliserende netwerken om het stedelijke kapitaal, Kortrijk, 2004, pp 23-24.
22
overgedragen aan lagere rechtbanken, waaronder de stedelijke vinderijen.7 Voor de Middeleeuwen is er van hun eigen registratie nagenoeg niets overgeleverd, enkel een aantal korte optekeningen inzake de uitspraken die werden opgetekend in de schepenregisters van de Keure.8 Akten die bekrachtigd werden door erfachtige lieden of hallenheren, konden vastgelegd worden in de registers van de Keure. De schepenen beoefenden ook de vrijwillige rechtspraak. Twee of meerdere partijen verbonden zich door hun akten en contracten tegen betaling te laten overschrijven in de registers. Deze geschriften kregen een verhoogde rechtszekerheid door deze te laten passeren, vandaar de benaming ‘wettelijke passering’, en werden later bij eventuele betwisting bekend gemaakt.9 Deze akten staan binnen de registers niet in een strikt chronologische volgorde, de rechtshandeling had echter plaats voor de optekening in de schepenregisters. Het betreft vooral verkopingen, verhuringen en verpachtingen van onroerende goederen, overdrachten en aflossingen van renten, schenkingen
en
ruilingen,
borgstellingen,
schuldbekentenissen,
testamenten,
boedelverdelingen en allerlei andere gesloten overeenkomsten die een uiting vormen van het economische en sociale verkeer binnen en buiten de stad. Deze documenten zijn dan ook een schat aan informatie voor het onderzoek naar de maatschappelijke structuren en vormen dan ook de centrale bron van ons onderzoek.10 Belangrijk om te weten is in welke mate de schepenbank van de Keure in de 14de en 15de eeuw het alleenrecht bezat inzake de vrijwillige rechtspraak. De schepenregisters zouden slechts 50 tot 60 % van het totaal aantal juridische handelingen bevatten. De ‘vrije markt’ van
7
Het grondgebied van Gent was opgesplitst in zes kosterijen: de opper- en onderkosterijen van Sint-Jans en Sint-Michiels en de kosterijen van Sint-Jacobs en Sint-Niklaas. Aan elk van deze waren vier tot zes stadsvinders verbonden die de lagere rechtbanken of smalle wetten van de stad vormden. Ze stonden open voor alle poorters die een meningsverschil wensten op te lossen, bijvoorbeeld bij de de schuldvorderingen omtrent kleine bedragen. Zie ROGGHÉ (P.), ‘Gent in de 14 en 15 eeuw. De Gentse politiek en politici. Stad en vorst. Gentse koppigheid en fierheid’, in: Appeltjes van het Meetjesland, XIX, 1968, pp. 228. BOONE (M.), Gent en de Bourgondische hertogen, ca. 1384 – ca. 1453. Een sociaalpolitieke studie van een staatsvormingsproces, pp. 124-129. 8 BOONE (M.), Gent en de Bourgondische hertogen, ca. 1348 – ca. 1453. Een sociaal-politieke studie van een staatsvormingsproces, pp. 126. 9 HAEMERS (J.), De Gentse opstand (1449 – 1453): De strijd tussen rivaliserende netwerken om het stedelijke kapitaal, pp. 24. 10 de VAN UYTVEN (R.), ‘Bronnen en methoden voor de studie van de vermogensgroepen in de steden (14 de e – 16 eeuw)’, in: Handelingen van het XXVI Vlaamse Filologencongres, Gent, 1967, pp. 377 – 393. VAN UYTVEN (R.) en BLOCKMANS (W.), ‘De noodzaak van een geïntegreerde sociale geschiedenis. Het voorbeeld van de Zuid-Nederlandse steden in de late middeleeuwen’, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, LXXXIV, pp. 278. PREVENIER (W.), ‘La production et la conservation des actes urbains dans l’Europe médiévale’, in: PREVENIER (W.) en DE HEMPTINNE (Th.), La diplomatique urbaine en Europe au moyen âge, Leuven, 2000, pp. 567.
23
de vrijwillige rechtspraak werd in de Vlaamse steden bevolkt door verschillende instanties.11 In welke mate hebben de erfachtige lieden of geestelijke instellingen deze bevoegdheid volledig afgestaan? De schepenen van de Keure moesten deze autorisatie delen met de erfachtige lieden (viri hereditarii), de notarissen, officialen en dekens van de christenheid. Oorspronkelijk bezaten de erfachtige lieden het monopolie over de vrijwillige rechtspraak.12 Door de hervorming van het stadsbestuur in 1301 kwam deze alleenheerschappij ten einde, ten voordele van de schepenen. De viri hereditarii participeerden nog geregeld als getuigen bij transacties, vooral bij overeenkomsten die onroerende goederen inhielden. Dit wijst erop dat ze niet abrupt uit het stedelijke leven verdwenen, maar desondanks verloren ze geleidelijk aan hun machtspositie.13 Ph. Lardinois heeft reeds aangetoond dat de schepenen en de erfachtige lieden geen twee gescheiden sociale groepen waren, eerder een osmose tussen beide, daar dezelfde personen terugkeren in beide functies. De erfachtige leden stelden akten op onder de vorm van chirografen, deze werden achteraf toch vastgelegd in de registers van de Keure.14 Tijdens de 15de eeuw bemachtigde de schepenbank van de Keure het absolute monopolie over de vrijwillige rechtspraak en werd de macht van erfachtige lieden tot nul herleid.15 De publieke notarissen waren ook bevoegd voor de opmaak van geschreven bewijsstukken. De ontwikkeling van deze instantie werd sterk beknot doordat de schepenbanken hun macht reeds hadden uitgebouwd en over een goed georganiseerde bureaucratie met eigen scribenten beschikten, vooraleer de notarissen op het toneel verschenen.16 De Gentse burgers zouden eerder beroep doen op de schepenen dan op de
11
PREVENIER (W.), ‘Les sources de la pratique judiciaire en Flandre du XIIe au XVe siècle, et leur mise en œuvre par les historiens’ in: GAUVARD (C.) en CHIFFOLEAU (J.) (red.), Pratique sociales et politiques judiciaires dans les villes de l’Occident européen à la fin du Moyen Age, Rome, 2003. 12 BLOCKMANS (F.), Het Gentsche stadspatriciaat tot omstreeks 1302, Antwerpen/’s Gravenhage, 1938, (Rijksuniversiteit te Gent. Werken uitgegeven door de faculteit van de wijsbegeerte en letteren. Aflevering 85), pp. 330 13 LARDINOIS (Ph.), ‘Symptomen van een middeleeuwse clan: de erfachtige lieden te Gent in de eerste helft van de 14de eeuw’, in: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, XXXI, 1977, pp. 72. BOONE (M.), DUMON (M.) en REUSENS (B.), Immobiliënmarkt, fiscaliteit en sociale ongelijkheid te Gent, 1483 – 1504, Kortrijk/Heule, 1981, pp. 46. 14 LARDINOIS (Ph.), ‘Symptomen van een middeleeuwse clan: de erfachtige lieden te Gent in de eerste helft van de 14de eeuw’, pp. 85. 15 BOONE (M.), DUMON (M.) en REUSENS (B.), Immobiliënmarkt, fiscaliteit en sociale ongelijkheid te Gent, 1483 – 1504, pp. 46 – 47. 16 MURRAY (J.), PREVENIER (W.) en OOSTERBOSCH (M.), Notarial instruments in Flanders between 1280 and 1452, Brussel, 1995, pp. 19.
24
notarissen voor het verlijden van hun akten, hiermee waren ze immers vertrouwd geraakt doordat deze waakten over het dagelijkse beleid van de stad.17 De Gentse schepenen functioneerden ook als hogere instanties voor de lagere rechtbanken binnen de stad. De vinders nemen hierbij een voorname plaats in, hun akten werden dan ook vaak opgetekend in de registers van de Keure. Zij traden vooral op bij schuldvorderingen en brachten deze dan in kennis voor de schepenen. Vinders waren waarschijnlijk vaak schepenen die tussen twee mandaten in zaten.18 Tenslotte dringt zich de vraag op naar de registratieverplichting van boedelverdelingen of andere transacties, en aansluitend naar de volledigheid van ons bronnenmateriaal. A. Nevejans vond geen verwijzing naar een dergelijke verplichting in het 14de eeuwse gewoonterecht, maar de akten zelf bevestigen de hypothese dat de registratie op volkomen vrijwillige basis geschiedde.19 Vanaf de 16de eeuw kan een dergelijke verplichting aangetoond worden aan de hand van normatieve teksten. Op 22 maart 1552 werd er voor Gent een ordonnantie uitgevaardigd, deze legde vast dat vanaf heden de transacties moesten gepasseerd en geregistreerd worden. Niet iedereen vond de weg naar optekening, vermits er zich talrijke betwistingen over afgesloten transacties voordoen.20 De vraag naar wie beroep deed op de schepenbanken voor de registratie van zijn of haar rechtshandelingen hing niet alleen samen met de eis naar verschriftelijking van de maatschappij, maar ook met de kosten die eraan verbonden waren. Kon elke stedeling een beroep doen op klerken of dienden deze enkel de bovenste lagen van de bevolking, bestaande uit de politieke elite en hun uitgebreide familie- en vriendenkring (clan)? Voor elke vrijwillige rechtshandeling moest men betalen, waardoor we kunnen aannemen dat velen hun activiteiten nog regelden door middel van mondelinge overeenkomsten. Dit was vooral zo bij de lagere, armere, sociale klassen. De schepenen en diegene die een beroep deden op hun vrijwillige rechtspraak, behoorden vaak tot dezelfde maatschappelijke groep.21 De schepenen kunnen gezien worden als de emanatie van de gegoede boven- en middenlaag van de stedelijke bevolking. Deze vaststellingen leiden ertoe dat ons onderzoek al in een bepaalde
17
Ibidem, pp. 22. de NEVEJANS A., De administratie van de Gentse schepenen van de Keure in de 14 eeuw, Gent (Onuitgegeven licentiaatverhandeling), 2002. (elektronische versie op http://www.ethesis.net). 19 Ibidem, pp. 71, noot 241. 20 Ibidem, pp. 48. 21 DANNEEL (M.), Weduwen en wezen in het laatmiddeleeuwse Gent, Leuven, 1996, pp. 420. HAEMERS (J.), De Gentse opstand (1449 – 1453): De strijd tussen rivaliserende netwerken om het stedelijke kapitaal, pp. 27. 18
25
richting gestuwd wordt, namelijk dat het aanwezige bronnenmateriaal ons iets meer verteld over de rechtshandelingen van vrouwen uit de gegoede klassen en dat de lagere sociale groepen ondervertegenwoordigd zijn. 3.2. De kerkelijke rechtbank of de officialiteit. De Kerk vormde in de Middeleeuwen een publiek gezagsorgaan dat bevoegd was om geschillen te beslechten en onwettelijk gedrag te bestraffen. De officialiteiten bezaten naast een burgerlijke competentie, ook een strafrechtelijke jurisdictie voor talrijke canonieke overtredingen. Dit crimineel onderzoek volgde het procesrecht dat inzake bewijsvoering zeer sterk ontwikkeld was. Deze Romeins – canonieke procedure ging intensiever te werk dan de lekenrechtbanken. De bevoegdheden van de kerkelijke rechtbank was tweeledig. Ten eerste, de ratione personae. De Kerk was uitsluitend gemachtigd voor alle geestelijken (privilegium fori), kruisvaarders (privilegium curcis), leden van de universiteiten (studenten en professoren) en miserabiles personae (weduwen en wezen die om bescherming vroegen). Ten tweede, ratione materiae. De kerkelijke rechtbanken waren in bepaalde strafrechtelijke en burgerrechtelijke zaken bevoegd om zowel leken als geestelijken te beoordelen. Hiertoe behoorde de bestraffing van alle misdrijven tegen het dogma, zoals ketterij en heiligschennis, en van alle inbreuken op de canoniekrechterlijke beginselen, zoals overspel en woeker. Daarnaast maakten ook alle aangelegenheden betreffende geestelijke prebenden (inkomsten toegekend aan een clericus op goederen van de Kerk), huwelijk en alle zaken in verband hiermee, zoals verloving, scheiding van tafel en bed en wettigheid van de kinderen, deel uit van deze jurisdictie. Ook het opstellen van een testament, met vaak een schenking post mortem aan een kerkelijke instantie, hoorde hier thuis. Door de steeds terugkerende betwistingen met de lekenrechtbanken, verloor de Kerk in de 14de eeuw deze machtiging. De kerkelijke rechtbank was ook bevoegd, om reden van de zonde, over personen die een onder ede afgelegde gelofte niet uitvoerden – onder meer een plechtige belofte aan God. Door de verzwakking van de Kerk en de laïcisering van de maatschappij en het recht vanaf de 16de eeuw, werd hun bevoegdheid beperkt tot de zuiver godsdienstige vraagstukken. Binnen het bisdom was de officiaal de rechterhand van de bisschop. Hij had vaak een universitair diploma op zak en was een voltijdse rechter. In deze functie zat de officiaal de bisschoppelijke rechtbank of het consistorium voor. Daarnaast richtten aartsbisschoppen eveneens rechtbanken op en deze vormden dan een forum voor de beroepsaanvragen uit de 26
verschillende bisdommen die samen de kerkprovincie van de aartsbisschop uitmaakten. Aan de top van de ganse kerkelijke organisatie stond de paus die zowel over rechtsmacht van eerste aanleg als van beroep beschikte. In dit onderzoek naar het zelfstandig optreden van de Gentse gescheiden vrouw was de officialiteit van Doornik bevoegd, met een mogelijkheid tot appel te Reims of Rome. De burgerlijke procedure werd ingeleid door een bepaald verzoekschrift te richten aan een bevoegde rechter. Eens deze vergewist was van de gegrondheid van de eis, kon het proces van start gaan. De eisende partij of de actor moest de bewijslast aanbrengen. Na het horen van de getuigen en het onderzoeken van de aangebrachte documenten werd een dag afgesproken voor het vellen van het vonnis. Wie niet tevreden was met de beslissing, kon beroep aantekenen bij een hogere instantie. Bij de strafrechtelijke procedure kon de rechter ex officio een vervolging instellen tegen een verdachte. Vaak was het de ‘mala fama’ die een rechterlijk onderzoek op gang bracht. Daarnaast was verklikking door buren of kennissen een adequaat middel om de justitiële molen te doen draaien. Eens de verdachte gedagvaard was en er een reden tot vervolging bestond, werd er bewijsmateriaal bijeengebracht en onder de loep genomen. Nadien moest de rechter tot een besluit komen en dit verwoordden in een uitspraak.22 3.3. Overzicht van de gebruikte bronnen. Vaak zuchtte men bij de overweldigende bronnenreeks van de registers van de Keure. Velen zagen er tegen op om ze te consulteren en legden ze naast zich neer of waren tevreden met uitgegeven fragmenten. Niettegenstaande verbergen de registers schatten aan informatie. Juist omdat ze zo interessant bronnenmateriaal vormen voor een hele waaier aan onderzoeksonderwerpen en –methoden, zou het nuttig zijn om deze aan te boren en uit te geven of althans te ontsluiten via indices. Vanaf de 13de eeuw nam het bronnenmateriaal van de schepenbanken exponentieel toe en dus was er voor de 15de eeuw zeker genoeg materie voorhanden. Hierdoor waren we genoodzaakt om het onderzoeksterrein te verengen tot de vrijwillige rechtspraak door de schepenen van de Keure, binnen de tijdsperiode 1427 – 1471. Binnen deze 44 jaar werd er 22
Voor informatie over de officialiteit zie VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), De officialiteit van Doornik. Oorsprong en ontwikkeling (1192 – 1300), Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Letteren, nr. 117, Brussel, XLVII, de de 1985. RENSON (G.), ‘De kerkelijke procedure in de Nederlanden (10 – 15 eeuw), in: Bijdragen tot de Geschiedenis, XXX, 1939, pp. 73 – 94. GILISSEN (J.), Historische inleiding tot het recht, Antwerpen, 1981, pp. 148 – 149 en pp. 375 – 377.
27
enkel belangstelling getoond voor registratie van de boedelverdelingen na een scheiding van tafel en bed en het zelfstandig optreden van de gescheiden vrouw, wat 372 zaken opleverde. Daarbij moeten we, van bij de aanvang van het onderzoek, erkennen dat de bevindingen die tot stand zullen komen enkel betrekking hebben op een klein deel van de gescheiden vrouwen in de Zuidelijke Nederlanden, meerbepaald Gent – het topje van de ijsberg. Eén van de belangrijkste zaken waar in deze studie rekening moet gehouden worden, is dat het registreren van een boedelverdeling of een zelfstandig optreden van een gescheiden vrouw geen equivalent is voor het totaal aantal gestrande huwelijken. Niet alle koppels deden, die het niet meer met elkaar konden vinden, een beroep op de kerkelijke rechtbank. Zelfscheiding was een veel voorkomend fenomeen. Daarnaast verschenen, naar het einde van de 15de eeuw, steeds meer echtparen voor de schepenen op zoek naar een de facto scheiding, zonder langs te lopen bij de officialiteit. Velen beschikten niet over het geld om hun boedelverdeling te laten registreren en verdwenen in de duisternis, zonder iets na te laten. Hetzelfde geldt voor het zelfstandig optreden. Niet alle vrouwen stelden autonoom, na hun scheiding, een rechtshandeling in, of ze waren er niet bekwaam voor of ze hadden de mogelijkheden niet. Ook moet men rekening houden dat vele vrouwen wel optraden, maar dat er geen sporen terug te vinden zijn in de schepenregisters.
28
Hoofdstuk 1: De kentering in het leven van de vrouw. 1. Het huwelijksleven of de ondergeschiktheid van de vrouw. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen onbekwaamheid en onbevoegdheid. De gehuwde vrouw was, volgens Dirk Heirbaut, handelingsbekwaam. Zij was in staat om rechtshandelingen te stellen. Ze had er echter de bevoegdheid niet voor, omdat de vrouw eerst onder de macht van de vader en vervolgens, na de echtverbintenis, onder de echtgenoot stond. Wanneer haar man bekwaam was, kon optreden in rechte en het koppel geen tegenstrijdige belangen had, werd de vrouw onbevoegd. Indien dit niet het geval was, kon de zij wel rechtshandelingen stellen.23 Jos Monballyu sluit zich hierbij aan, maar sprak nooit over onbevoegdheid. Voor hem was de gehuwde vrouw, volgens het gewoonterecht, handelingsonbekwaam. Zij kon dus geen enkele rechtshandeling stellen en niet in rechte optreden. Ze werd vertegenwoordigd door haar man. Hier waren enkele uitzonderingen op. Wanneer de gehuwde vrouw het beroep van handelaarster (‘coopwijf’) uitoefende, kon zij contracten sluiten ten behoeve van haar handel. Daarnaast was ze bekwaam om bij stilzwijgend, huishoudelijk mandaat van haar wederhelft, alle noodzakelijke uitgaven voor het gezin te bewerkstellingen en een testament op te stellen. Ze kon procedures aangaan tegen haar echtgenoot en persoonlijk terechtstaan in strafrechtelijke zaken.24 Wat lag nu aan de oorsprong van deze onbekwaamheid of onbevoegdheid? Dit kan uitsluitend verantwoord worden door de als noodzakelijk gepercipieerde eenheid tussen de echtelieden. Omwille van de maritale macht25 kon de echtgenoot de nietigheid inroepen van de handelingen uitgevoerd door zijn eega of deze bekrachtigen. Deze onbekwaamheid hield van rechtswege op zodra de man zelf incapabel geacht werd. Dit kon gebeuren door krankzinnigheid, opsluiting in de gevangenis of de burgerlijke dood door eeuwige verbanning. Vanaf de 15de eeuw werd deze ongeschiktheid ook gerechtvaardigd vanuit de natuurlijke, 23
HEIRBAUT (D.), Privaatrechtgeschiedenis van de Romeinen tot Heden, pp. 194 – 195. MONBALLYU (J.), Geschiedenis van het Familierecht. Van de Late Middeleeuwen tot Heden, Leuven, e e 2006, pp. 56 – 57. Zie ook GODDING (Ph.), Le Droit Privé dans les Pays – Bas Méridionaux du 12 au 18 Siècle, Brussel, 1987, pp. 80 – 81. BOUSMAR (E.), Een historisch-antropologische kijk op gender in de de Bourgondische Nederlanden (15 eeuw), Verslagen van het RUG – Centrum voor Genderstudies – nr. 8, Gent, 1999, pp. 36 – 37. 25 Jos Monballyu heeft een duidelijke definitie van de maritale macht in zijn boek Geschiedenis van het Familierecht. Van de Late Middeleeuwen tot Heden: “Door haar huwelijk kwam de vrouw tot diep in de ste 20 eeuw onder het gezag van haar echtgenoot te staan. Deze maritale macht hield vooreerst in dat de vrouw gehoorzaamheid verplicht was aan haar man. Daarnaast beheerde de man haar goederen en die van de huwelijksgemeenschap: de gehuwde vrouw kon (in beginsel) geen rechtshandelingen stellen en niet in rechte optreden.” (pp. 55). 24
29
fysieke en geestelijke inferioriteit van het vrouwelijke geslacht. Nu kon iedereen, en niet alleen haar echtgenoot, de ongeldigheid inroepen van de rechtshandelingen van de gehuwde vrouw. Indien haar man nu zelf onbekwaam was, kon zij niet meer van rechtswege optreden. Zij had nog steeds de toelating van de rechtbank of van een door de rechter aangestelde voogd nodig.26 Niet alleen de onbekwaamheid of onbevoegdheid van de vrouw, maar ook de gehoorzaamheidsplicht lag aan de basis van de maritale macht. Jos Monballyu heeft het over de dubbelzinnigheid van het canonieke recht. Enerzijds predikte de Kerk de volledige gelijkheid tussen man en vrouw, maar anderzijds was de man heer en meester over alles en iedereen in zijn gezin. Vrouwen moesten hun echtgenoot als meerdere erkennen en daarom op hun hoede zijn. Echtgenotes waren gehele gehoorzaamheid verschuldigd.27 De man koos de echtelijke woning, zijn eega had hier niets in te brengen. Hij kon haar verbieden een bepaald beroep uit te oefenen of met andere personen om te gaan, zoals andere mannen. Gelieerd aan de verantwoording van deze plicht kon de echtgenoot aansprakelijk gesteld worden voor de onrechtmatige handelingen van zijn wederhelft, alsook was hij verantwoordelijk voor het onderhoud en opvoeding van alle kinderen. Om deze onderwerping af te dwingen, bezat hij het tuchtigingsrecht. De man mocht zijn vrouw slaan, zonder haar te doden, of haar een poos opsluiten.28 Shennan Hutton en Martha C. Howell hebben aangetoond dat het lot van de vrouw toch niet steeds kommer en kwel was. Hutton bekijkt de economische activiteiten van de stedelijke Vlaamse vrouwen. In Gent waren meer vrouwen economisch actief dan in andere streken van Noordwest – Europa. Het statuut van de gehuwde vrouw was hier blijkbaar niet zo ondergeschikt, vooral vergeleken met Engeland. Er waren twee opvattingen betreffende de economische activiteit van vrouwen. De eerste stond hen toe om hun eigen goederen te beheren. De tweede beperkte de vrouw in haar doen en laten door de controle van een man en dus de invoering van het patriarchale systeem. In beide systemen was de vrouw ondergeschikt aan de man. De tweede werd in het laatmiddeleeuwse en vroegmoderne Noordwest – Europa ingevoerd, maar was niet dominant in 14de en 15de – eeuwse Gent.
26
HEIRBAUT (D.), Privaatrechtgeschiedenis van de Romeinen tot Heden, pp. 195; MONBALLYU (J.), Geschiedenis van het Familierecht. Van de Late Middeleeuwen tot Heden, pp. 56 – 57. 27 Ibidem, pp. 55 – 56. 28 Ibidem, pp. 55 – 56. Ibidem, pp. 194.
30
Hutton argumenteert dat steeds meer vrouwen eigendom in bezit kregen door het lokale erfrecht en het huwelijksvermogensrecht. Martha Howell verbindt de economische veranderingen in de maritale gemeenschap van goederen aan de stijgende beperking van de economische sfeer van de vrouw. Zij wijst ook op een verband tussen economische ontwikkelingen en wettelijke en culturele beperkingen op haar handelingen. Beide auteurs raadpleegden de jaarlijkse registers van de schepenen van de Keure. Deze schepenen bezegelden contracten, traden op in burgerlijke zaken en vaardigden wetten uit. De registers bevatten slechts een fractie van wat er voor de schepenbank verscheen, dit doordat nog veel zaken mondeling geregeld werden en beperkt waren tot de gegoede klasse. Toch kunnen zij een aanzienlijke informatie geven over gender en de economische activiteiten in het 14de en 15de – eeuwse Gent. De gehuwde vrouw kwam in de akten voor als actief, passief en instemmend. De eerste categorie, actieve vrouwen, waren kredietverleners, schuldeisers, verkoopsters, handelaarsters, eisers in rechtszaken en vrouwen die handelden in naam van hun echtgenoot. Dit wees op een actieve economische deelname van de vrouwen. Zij waren niet totaal afhankelijk van hun wederhelft. De passieve vrouwen waren zij die niet werkten, maar toch eigendommen verwierven door schenking of erfenis. Daarnaast behoorden hier ook zij toe wiens belangen behartigd werden door een man. De laatste groep, instemmende vrouwen, traden met hun echtgenoot op de voorgrond op en besloten samen. 29 De echtelieden hadden ook wederzijdse rechten en plichten voortvloeiend uit hun samenleving, en dus niet alleen de gehuwde vrouw.30 Allereerst de samenwoningsplicht. De echtgenoten moesten hun gemeenschappelijke belangen in dezelfde echtelijke woonplaats onderbrengen en er hun kinderen in opvoeden. Het canonieke recht vestigde de aandacht op de onderlinge plicht en recht op geslachtsgemeenschap, volgens de regels van zedelijkheid.
29
th
HUTTON (S.), ‘Competing Conceptualizations of Women’s Economic Activities in 14 Century Ghent’, in: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, LIX, 2005, pp. 43 – 69. HUTTON (S.), ‘On Herself and All Her Property: Women’s Economic Activities in Late Medieval Ghent’, in: Continuity and Change, XX, 3, 2005, pp. 325 – 349. HOWELL (M.C.), The Marriage Exchange: Property, Social Place and Gender in the Cities of the Low Countries, 1300 – 1500, Chicago, 1998. 30 Jos Monballyu heeft de gevolgen van het huwelijk in zijn boek Geschiedenis van het Familierecht. Van de Late Middeleeuwen tot Heden omschreven: “Het huwelijk doet zowel voor de echtgenoten als voor derden (kinderen, schuldeisers van de echtgenote) rechten en plichten ontstaan. Daarbij zijn er burgerlijke, fiscale, sociaalrechtelijke, strafrechtelijke, vennootschappelijke, grondwettelijke en andere gevolgen. Binnen de burgerlijke gevolgen voor de echtgenoten zijn er persoonlijke en zakelijke gevolgen.” (p. 53).
31
Deze verplichting verviel bij overmacht, zoals ziekte. Wanneer de samenwoningsplicht niet werd nagekomen, voorzag het recht de straf van scheiding van tafel en bed. Het echtpaar was elkaar trouw verschuldigd. Dit hield voor beiden een verbod op seksuele betrekkingen met iemand anders dan de huwelijkspartner in. Bij overtreding maakte hij of zij zich schuldig aan overspel. In het oude Germaanse recht werd de ontrouwe vrouw hard gestraft, terwijl er voor de man geen gevolgen aan verbonden waren. Het canonieke recht predikte voor een gelijke straf voor man en vrouw, een geldboete of een scheiding van tafel en bed. Toch werd de vrouw in het laatmiddeleeuwse seculiere recht strenger veroordeeld dan haar mannelijke tegenhanger, vanwege het gevaar voor kroostverwarring. Het koppel was elkaar hulp en bijstand verplicht. De echtverbintenis bracht niet alleen de gemeenschap van bed met zich mee, maar ook van tafel en woonst. De echtgenoten moesten elkaar materiële en morele steun bezorgen. In het canonieke recht was dit een wederzijdse verplichting, maar het verschaffen van concrete hulp (kleding, huisvesting en voeding) kwam eenzijdig van de man. Hij beheerde immers alle goederen. Wanneer hij verzaakte aan deze plicht, kon de vrouw bij de wereldlijke of kerkelijke rechtbank levensonderhoud of een scheiding van goederen vorderen.31 In de meeste gewoonterechten had de gehuwde vrouw geen macht over haar kinderen. De vader bezat de autoriteit over zijn kroost en dit tot aan zijn overlijden, wanneer die dan toekwam aan zijn weduwe. Hierop waren Vlaanderen en Henegouwen een uitzondering, daar heerste de ouderlijke macht. In de praktijk maakte dit echter weinig verschil, dit door de gehoorzaamheidsplicht van de moeder. Het koppel moest wel samen optreden bij belangrijke beslissingen in verband met hun vlees en bloed, zoals voor een huwelijk of emancipatie. Wanneer de vader krankzinnig, afwezig, ziek of opgesloten was en dus tijdelijk de macht niet kon uitoefenen, mocht zijn vrouw deze overnemen. Wat hield die macht in? Dit was het geheel van rechten en plichten die de ouders uitoefenden over de persoon en de goederen van niet – zelfstandige kinderen. Zij hadden het hoederecht over hun kroost. Moeder en vader controleerden hun dagelijkse komen en gaan, gaven hun belangrijke toestemmingen. Door het tuchtigingsrecht kon het koppel hun kinderen berispen, slaan (zonder te verwonden of te doden), opsluiten of uit het gezin en huis zetten. Deze strenge ouderlijke macht werd verantwoord vanuit de natuurlijke orde. De ouders
31
Voor rechten en plichten in verband met het huwelijk (samenwoning, trouw, hulp en bijstand) zie MONBALLYU (J.), Geschiedenis van het Familierecht. Van de Late Middeleeuwen tot Heden, pp. 53 – 55.
32
hadden ook het recht op de inkomsten van de goederen van hun vlees en bloed. In de Middeleeuwen konden kinderen aanvankelijk geen eigen vermogen bezitten. Zelfs wanneer dit mogelijk was, beheerden de ouders, en dan vooral de vader, de goederen tot aan hun emancipatie. Man en vrouw hadden ook verplichtingen ten aanzien van hun nakomelingen.32 De ouders moesten hun leven eerbiedigen. Te vondeling leggen of abortus plegen, was uit den boze. Zij moesten hun kroost te eten geven, kleden en opvoeden. Daarnaast stonden ze in voor de schade door hun kinderen aangericht aan derden.33 Vanaf de 13de eeuw vormden allerlei mogelijkheden van gemeenschap van goederen (en schulden) zich tussen de echtgenoten. De gemeenschap van roerende goederen en aanwinsten en de complete gemeenschap kwamen het meeste voor. Volgens sommige geschiedkundigen vonden deze gemeenschapsstelsels hun ontwikkeling in het ‘tertia collaborationis’ uit het Germaanse recht. Door het toekennen van een derde van de samenwerking ontstond de idee dat deze aanwinsten een soort mede-eigendom waren. Anderen oordeelden dan weer dat de oorsprong te vinden was in de christelijke opvatting over het huwelijk, man en vrouw zijn vlees en bloed, en dus één materiële gemeenschap van goederen.34 Het huwelijksvermogensrecht35 werd in de Late Middeleeuwen enkel geregeld door het gewoonterecht36. Dit recht verschilde van plaats tot plaats en soms van stand tot stand.
32
Jos Monballyu heeft de rechten van het kind in zijn boek Geschiedenis van het Familierecht. Van de Late Middeleeuwen tot Heden omschreven: ‘Een huwelijks kind had ten aanzien van zijn ouders recht op alles wat het nodig had om tot lichamelijke en geestelijke volwassenheid te komen: voeding, kleding, huisvesting, gezondheidszorg, opvoeding, (godsdienstig) onderwijs, het aanleren van een beroep of ambacht. Dit recht verviel van zodra het kind was geëmancipeerd of meerderjarig werd verklaard.’ (pp. 97). 33 Over het kind zie HEIRBAUT (D.), Privaatrechtgeschiedenis van de Romeinen tot Heden, pp. 195 en pp. 208 – 209. 34 MONBALLYU (J.), Geschiedenis van het Familierecht. Van de Late Middeleeuwen tot Heden, pp. 193. 35 Ibidem, pp. 187: “Huwelijksvermogensrecht omvatte het geheel van rechtsregels over de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk voor de echtgenoten en derden. Dat recht liet deze gevolgen van oudsher afhangen van het al dan niet bestaan van een huwelijkscontract, zijnde de overeenkomst waarbij de huwelijkspartners of hun wederzijdse families de vermogensrechtelijke gevolgen van hun huwelijk regelden. Wanneer er geen huwelijkscontract of slechts een onvolledig huwelijkscontract was opgesteld, gaf het recht steeds een aanvullende regeling, die men het costumiere huwelijksvermogensstelsel noemt zolang ze door het gewoonterecht werd bepaald. Het huwelijksvermogensrecht vormde samen met het erfrecht het familiale vermogensrecht.” 36 ‘ GILISSEN (J.), Historische inleiding tot het recht, pp. 251. Definitie van gewoonte: Het geheel van gebruiken van juridische aard, die in een bepaalde socio-politieke groep bindende kracht hadden verworven door het herhalen van openbare en vreedzame handelingen gedurende een betrekkelijk lange tijdspanne.’ Filips Wielant gaf er in zijn ‘Practijke civile’ de volgende definitie aan: ‘Costume es recht niet gescreven, ingebrocht by usantien ende continuele acten van onderlingen ofte practesienen,
33
Men kende dus niet één maar honderden huwelijksvermogenstelsels waarvan de kenmerken gelijk liepen of totaal afweken. Dit gaf moeilijkheden wanneer het koppel bezittingen had in verschillende streken. Welk huwelijksvermogensrecht was op deze goederen van toepassing en welke rechtbank was er bevoegd om de conflicten op te lossen? In de praktijk behielp men zich met het realiteitsbeginsel, de werkelijke ligging van de eigendommen. In Vlaanderen kenden de poorters vooral een universaliteitsbeginsel: het recht van de stad waar ze poorter waren.37 Het hier gebruikte gewoonterecht is dit van het Kwartier van Gent, stad en platteland. De gemeenschap van goederen kwam tot stand bij het sluiten van het huwelijk. Waaruit was de gemeenschap samengesteld? In het actief vielen alle roerende goederen van beide echtgenoten, zowel deze verkregen voor het huwelijk als deze verworven tijdens de echtverbintenis, inclusief het geld en de vruchten van de eigen goederen. Sommige stadsrechten bepaalden dat onroerende goederen, zoals huizen in de stad, onder de gemeenschap vielen als ‘cateilen’. In het Kwartier van Gent was dit het geval. Naast de roerende goederen behoorden ook de aanwinsten, alle onroerende goederen die de echtgenoten tijdens het huwelijk hadden bemachtigd, tot de gemeenschap. Alle schulden van man en vrouw, van voor en tijdens de echtverbintenis, hoorden bij het passief van de gemeenschap. Aanvankelijk konden de schulden enkel vereffend worden op de roerende goederen. Daar deze in de gemeenschap vielen, maakten de schulden hier ook deel van uit. De echtgenoot stond wel in voor de betaling ervan. De lasten die betrekking hadden op de eigen goederen, hoorden niet in de gemeenschap en werden verrekend op elk afzonderlijk. De man kon tijdens het huwelijk aansprakelijk gesteld worden voor de schulden die zijn eega maakte. Naast de gemeenschap van roerende goederen en aanwinsten, hadden de echtelieden ook nog hun eigen vermogen, bestaande uit een actief en een passief. Het actief omvatte alle onroerende eigendommen die man en vrouw voor het huwelijk in hun bezit hadden. Deze patrimoniale goederen mochten in geen geval naar de partner of zijn familie gaan. Het passief omsloot de schulden die aangegaan waren om het eigen vermogen in stand te houden of uit te breiden, ook de grondrenten op deze goederen en verdere afbetalingen van een onroerend goed verkregen voor het huwelijk. Deze werden tijdens de echtverbintenis met gemeenschapsgeld afgerekend.
openbaerlyck geuseert sonder wederseggen vander meeste menichte van volcke, soe langen tijt als om costume te moghen prescriberen.’ 37 MONBALLYU (J.), Geschiedenis van het Familierecht. Van de Late Middeleeuwen tot Heden, p. 194.
34
Wie bestuurde de goederen? Vermits de vrouw handelingsonbekwaam was, had de man de alleenheerschappij over zijn eigen vermogen, dat van zijn eega en de gemeenschap. Hij kon deze vrij beheren, belasten en erover beschikken. Toch moest hij rekening houden met enkele uitzonderingen. De echtgenoot kon enkel met toelating van zijn echtgenote gebruik maken van haar ‘propres’. Soms gold dit ook voor aanwinsten. Wanneer hij de goederen verkocht, moest de man de opbrengst besteden aan een gelijkwaardig onroerend goed, dat op naam van zijn vrouw werd geregistreerd.38 2. De stranding van het huwelijksbootje of de scheiding van tafel en bed. Wat gebeurde er nu met het koppel, de kinderen en de goederen wanneer het tot een breuk kwam tussen man en vrouw? Vanaf de 12de eeuw kreeg de christelijke leer inzake huwelijk vorm en verhief de Kerk de echtverbintenis tot een sacrament of een heilige instelling.39 De huwelijksband stond symbool voor de unie tussen Christus en Kerk. Als afspiegeling van dit eeuwigdurend verbond erfde het dezelfde eigenschappen en werd het onontbindbaar.40 “Wat God derhalve heeft verbonden, zal een mens niet scheiden.” Enkel de dood, door God gewild en toegelaten, kon een einde stellen aan het huwelijk. De langstlevende partner kreeg dan de toestemming om te hertrouwen. Wie in de waan gelaten werd dat zijn of haar partner overleden was en dus in die overtuiging een tweede verbintenis aanging, handelde volgens de Kerk te goeder trouw. Wanneer de eerste echtgenoot terugkeerde, sneuvelde het tweede huwelijk ten voordele van het eerste. De canonieke wetgeving erkende twee uitzonderingen op de regel van onontbindbaarheid. Een eerste was het ‘Privilege van Paulus’. Dit hield in dat een unie tussen een christen en een heiden kon ontbonden worden. Indien de christen in de steek gelaten was door de andere, kreeg deze het recht om te hertrouwen. Een tweede was het ongeconsumeerde huwelijk. Wanneer het niet door geslachtsgemeenschap was bezegeld, kon het door de paus ontbonden worden, indien één van de partners, met instemming van de andere, tot een religieuze orde wou toetreden.41 In 1234 werd in de Decretalen van paus Gregorius IX een klassieke doctrine geopenbaard, dat een consensuele van een voltrokken huwelijk 38
onderscheidde.
Dit
kwam
erop
neer
dat
een
huwelijksband
zonder e
Over het huwelijksvermogen zie GODDING (Ph.), Le Droit Privé dans les Pays – Bas Méridionaux du 12 e au 18 Siècle, pp. 142 – 143, 148 – 149 en 273 – 274. Voor een duidelijker begrip zie MONBALLYU (J.), Geschiedenis van het Familierecht. Van de Late Middeleeuwen tot Heden, pp. 197 – 198. 39 GILISSEN (J.), Historische inleiding tot het recht, pp. 520. 40 PHILLIPS (R.), Putting Asunder. A history of divorce in Western society, Cambridge, 1988, pp. 25 – 28. 41 Ibidem, pp. 2 – 3.
35
geslachtsgemeenschap slechts een verbintenis was ten opzichte van de Kerk, terwijl een geconsumeerd ook voor God afgesloten was.42 Een grote discrepantie van deze leerstelling was dat er nog steeds geen vormvereisten werden vastgelegd, de instemming van beide partners was voldoende. Het gevolg hiervan was een massale toename van het aantal clandestiene huwelijken, wat een grote rechtsonzekerheid met zich meebracht. Veel mannen uitten huwelijksbeloften om een vrouw in hun bed te krijgen, die ze later in de rechtbank ontkenden. Bewijzen voor deze toezegging vinden was, door het clandestiene karakter, een haast onmogelijke zaak. Veel vrouwen, vaak zwanger, bleven alleen en zonder inkomen achter.43 De onverbreekbaarheid werd afgezwakt doordat de Kerk een ruime interpretatie gaf aan de gronden van een nietigverklaring van de huwelijksband (divortium perpetuum) en de instelling van een scheiding van tafel en bed (separatio a mensa et thoro). De Kerk ontwikkelde in de 13de eeuw de leer van de huwelijksbeletsels of impedimenta. Enerzijds waren er de vernietigende of verhinderende beletsels, de niet-inachtneming bracht de nietigheid van het huwelijk mee. De echtverbintenis in kwestie had voor de Kerk nooit plaats gevonden. Hiertoe behoorden: te jonge leeftijd (de huwelijksleeftijd voor de jongen werd vastgelegd op veertien jaar en voor het meisje op twaalf jaar), bekeerd zijnde tot verschillende godsdiensten, impotentie door het huwelijk, reeds gebonden zijn door een huwelijksband, kuisheidsgelofte, bloedverwantschap tot de zevende canonieke graad, aanverwantschap door seksueel contact en spiritueel verwantschap door doopsel of confirmatio.44 In 1215 werd op het Vierde Concilie van Lateranen besloten om de verboden graden van zeven naar vier te brengen. Man en vrouw konden een nietigverklaring aanvragen. Met uitzondering van de verwanten van het koppel, hadden buitenstanders niet het recht om een dergelijke eis voor de rechtbank te stellen.45 Anderzijds waren er de verbiedende beletsels; zij konden het huwelijk belemmeren, maar resulteerden niet in een annulering van de echtverbintenis. Deze impedimenta brachten enkel kerkelijk straffen mee, zoals boetedoening. Het laten voltrekken van een huwelijk in een periode waarin volgens de kerkelijke kalender niet geoorloofd was, tijdens het tempus feriarum, of een zwaar misdrijf van één van de partners, waren voorbeelden van deze beletsels. Deze konden door gelijk wie ingeroepen worden. Voor de beoordeling van de 42
GILISSEN (J.), Historische inleiding tot het recht, pp. 524 – 525. BOT (P.), Tussen verering en verachting. De rol van de vrouw in de middeleeuwse samenleving (500 – 1500), Kapellen, 1990, pp. 129 – 130. GAUDEMET (J.), Le mariage en Occident. Les mœurs et le droit, Paris, 1987, pp. 235 – 237. PHILLIPS (R.), Putting Asunder. A history of divorce in Western society, pp. 5 – 8. 44 GILISSEN (J.), Historische inleiding tot het recht, pp. 525 – 526. 45 GAUDEMET (J.), Le mariage en Occident. Les mœurs et le droit, pp. 220-221. 43
36
aangebrachte beletsels en het eventueel nietig verklaren van de echtelijke band waren de kerkelijke rechtbanken volledig bevoegd. De paus had de macht om een huwelijk toe te laten ondanks het bestaan van een bepaald beletsel.46 Het huwelijk was onontbindbaar volgens het canonieke recht, er was absoluut geen sprake van een mogelijkheid tot scheiding. De enige manier voor een divortium a vinculo matrimonii, was het overlijden van man of vrouw. Het stilzwijgen van de bronnen mag echter niet geïnterpreteerd worden als een bewijs dat de scheiding in de praktijk onbestaande was. De Kerk zag het huwelijk, tot de 10de eeuw, als een sociale kwestie, die door de samenleving geregeld werd. Zolang er geen kerkelijk huwelijksrecht werd uitgewerkt, legde de kerkgemeenschap zich neer bij de gangbare maatschappelijke mogelijkheden tot huwelijksontbinding. Ook na het Concilie van Trente (1545 – 1563) werd de absolute onverbreekbaarheid van de echtverbintenis niet in het bijzonder benadrukt.47 In de 13de eeuw creëerde de Kerk een instelling om de nadelen van deze onontbindbaarheid te omzeilen. De scheiding van tafel en bed of separatio a mensa et thoro was een tussenvorm tussen huwelijk en echtscheiding. Het hield een opschorting van het echtelijke leven in, met behoud van de huwelijksband. De huwelijksplichten (samenslaap en wederzijdse zorg) werden opgeheven. De echtverbintenis op zich bleef intact, de partners moesten elkaar seksueel trouw blijven en hadden dus geen recht om te hertrouwen. Indien één van hen toch een tweede huwelijk aanging, kon deze beschuldigd worden van bigamie. Indien de partners besloten om zich na dit vonnis terug te verzoenen, kwam er een einde aan de veroordeling en de scheiding.48 Een scheiding van tafel en bed werd door de kerkelijke rechtbank toegestaan voor overspel, ketterij en wreedheid.49 Oorspronkelijk kon de grond van ontrouw enkel door de man ingeroepen worden.50 Het recht om te scheiden behoorde aan de ‘sterke partner’ binnen het huwelijk toe, later werd dit recht ook aan de vrouw toegekend. Door de andere partner te 46
GILISSEN (J.), Historische inleiding tot het recht, pp. 525 – 526. VAN EUPEN (Th.), ‘De onverbreekbaarheid van de huwelijksband: een eenstemmige traditie?’, in: Tijdschrift voor Theologie, Nijmegen, X, 3, 1970, pp. 293-294. 48 GILISSEN (J.), Historische inleiding tot het recht, pp. 526. PHILLIPS (R.), Putting Asunder. A history of divorce in Western society, pp. 13-15. 49 DAUVILIER (J.), Le mariage dans le droit classique de l’église depuis le décret de Gratien (1140) jusqu’à la mort de Clément (1314), Paris, 1933, pp. 343 – 349. 50 OURLIAC (P.), ‘Notes sur le mariage à Avignon au XVe siècle’, in: Recueil de Mémoires et Travaux, 1948, pp. 59 – 60. De auteur beweert dat, hoewel de vrouw het recht had om een scheiding van tafel en bed aan te vragen, een dergelijke zaak met een vrouw als eiseres uitzonderlijk was. De reden die hij hiervoor opgeeft, is het gewelddadig karakter van de echtgenoot. Een scheiding aanvragen was haar eigen doodsvonnis tekenen. 47
37
beschuldigen van overspel, en dit te bewijzen, kon de eigen beschuldiging van ontrouw afgewend worden. Indien het koppel, na het plegen van overspel van man of vrouw, met elkaar naar bed waren gegaan of bleven samenleven, werd dit door de Kerk beschouwd als een verzoening en kwam er geen rechtszaak. Wanneer de oorzaak van de scheiding van tafel en bed het overspel van de vrouw was, kon zij hierdoor haar recht op provisie van haar man verliezen. Een scheiding verkrijgen op grond van ketterij was niet zo eenvoudig. Één enkele dwaling van het geloof volstond niet. Er moest sprake geweest zijn van volharding in de boosheid om van afvalligheid te kunnen spreken. In het kader van het tuchtigingsrecht van de man werd de grond wreedheid onderzocht. Een vrouw moest duchtig afgeranseld zijn, wilde ze een scheiding van tafel en bed verkrijgen. De officialiteit ging vaak gewoon over tot het vermanen, het opleggen van een cautio, van de echtgenoot. De man beloofde zijn eega niet meer te mishandelen op basis van een eed, een som geld of goederen.51 Daarnaast aanvaardden de kerkelijke rechtbanken, in de Zuidelijke Nederlanden, nog de grond van onverenigbaarheid van karakter, als extrapolatie van wreedheid. Op deze grond deden steeds vaker gehuwden, met wederzijdse instemming, een beroep. Deze overeenstemming zou een voorwaarde geweest zijn voor de kerkelijke rechtbanken om hiervoor een scheiding van tafel en bed toe te staan.52 Het canonieke recht voorzag het tijdelijke karakter van een scheiding van tafel en bed. Hieraan kon een einde gesteld worden wanneer het echtpaar besloot het echtelijke leven te hervatten. Dit ‘weder versamen’ moest bekrachtigd worden door de officialiteit. Een verzoening kon niet eenzijdig tot stand komen. Echtgenoot en echtgenote moesten beiden akkoord gaan. Dit betekende het herstel van het beheer door de man van het huwelijksvermogen.53 51
DAUVILLIER (J.), Le mariage dans le droit classique de l’église depuis le décret de Gratien (1140) jusqu’à la mort de Clément (1314), pp. 350 – 354. 52 VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Aspect du lien matrimonial dans le Liber Sentenciarum de Bruxelles (1448 – 1459)’, in: Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis, LIII, 1985, pp. 69-71. 53 Over scheiding van tafel en bed zie: VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Classical Canon Law on Marriage. The Making and Breaking of Households’, in: CARLIER (M.) en SOENS (T.) (eds.), The Household in Late Medieval Cities, Italy and Northwestern Europe Compared, Leuven/Apeldoorn, 2001, pp. 15 – 23; VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Eendrachtelic Commen ende Vriendelic Vereffent’. Boedelverdelingen voor de Schepenen van de Keure van Gent tussen Echtparen Gescheiden van Tafel en Bed, 1439 – 1450, Handelingen van de Koninklijke Commissie voor de Uitgave der Oude Wetten en Verordeningen van België, XVII, 2008, pp. 9 – 27. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Ghesceet van Taflen ende van Bedden ten Spirituelen Hove’. De Scheidingsbrief als Voorwaarde tot Boedelverdeling voor de Schepenen van de Keure van Gent, 1428 – 1439, Handelingen van de Koninklijke Commissie voor de Uitgave der Oude Wetten en Verordeningen van België, XLVIII (ter perse). VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Marital Breakdown before the Consistory Courts of Brussels,
38
Man of vrouw konden ook een scheiding van goederen aanvragen. Dit gebeurde vooral wanneer de heer des huizes de goederen slecht beheerde, waardoor de echtgenote een scheiding van goederen kon verkrijgen. Dit hield in dat er een einde kwam aan de gemeenschap van goederen tussen de echtgenoten en het recht op elkaar patrimoniale goederen. Over deze bezittingen kregen de echtgenoten de volledige en vrije administratie. Man en vrouw kregen de kans om een eigen huishouden op te bouwen. Het huwelijk werd hierdoor niet ontbonden en het echtpaar was nog altijd gehouden tot het vervullen van de echtelijke plichten.54 De scheiding van tafel en bed werd uitgesproken door de kerkelijke rechtbank. Hierop trok het echtpaar naar de wereldlijke rechtbank voor een boedelverdeling. In de Zuidelijke Nederlanden waren de schepenen van de Keure voor dit laatste bevoegd. Zij eerbiedigden nauwgezet de jurisdictie van de officialiteiten. Echtparen die een boedelverdeling wensten, zonder gescheiden te zijn van tafel en bed, werden onmiddellijk doorverwezen naar de officialiteit. Een voorafgaande overeenkomst voor een boedelverdeling was welkom om ellenlange discussies uit de weg te gaan. Het koppel kwam in eer en geweten naar de schepenbank – zonder bitterheid, wederzijdse verwijten of wrijvingen tussen het echtpaar en de beide families. De schepenen konden nu de vrijwillige rechtspraak uitoefenen. Zij hoefden geen vonnis te vellen, ze speelden geen actieve rol in de scheiding van tafel en bed. Er werd dan ook geen rechtshandeling aangegaan. De heren waren enkel belast met het notuleren of het op schrift stellen van de verdeling en het ratificeren ervan. Zo werden beide partijen gedwongen om zich aan de afspraken te houden. Wanneer het koppel niet tot een overeenkomst kon of wou komen, stelden beide partijen eerbare ‘mannen’ (‘tussensprekers’ uit de familie) aan. Deze probeerden een schikking te bekomen, waardoor de schepenen alsnog de vrijwillige rechtspraak uitoefenden. Waarom werden dergelijke inspanningen geleverd om spanningen te vermijden inzake de litigieuze boedelverdeling? Volgens Monique Vleeschouwers – Van Melkebeek ligt het antwoord in de verwantschapsnetwerken, waarbij de leden van de stadsmagistraat en van de betrokken families tot eenzelfde sociaal – politieke elite behoorden. Niet alleen de stedelijke dignitaris was verantwoordelijk voor de conflictbeheersing, ook de families zagen het als een gunstige oplossing voor het behartigen van de gezamenlijke Cambrai and Tournai: Judicial Separation a Mensa et Thoro’, in: Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis, LXXII, 2004, pp. 81 – 89. 54 GAUDEMET (J.), Mariage en Occident. Les mœurs et le droit, pp. 249-251.
39
belangen. Indien de bemiddelaars geen akkoord uit de brand konden slepen, moest de schepenbank overgaan tot de gedingbeslissende (contentieuze) rechtspraak en dus het vonnis zelf vellen over de boedelverdeling. De scheiding van tafel en bed had niet enkel een spiritueel aspect, maar ook grote gevolgen op het materiële vlak. Een van tafel en bed gescheiden echtgenote stond niet meer onder de voogdij van haar echtgenoot. Zij kon autonoom optreden bij het beheer van de goederen en was niet langer handelingsonbekwaam. Deze goederen bestonden uit, enerzijds haar ‘propres’ of patrimoniale goederen, de totaliteit van de lenen en onroerende goederen, ingebracht op de dag van haar huwelijk, en anderzijds de helft van de onroerende goederen of ‘conquesten’ (aanwinsten), verworven door het echtpaar tijdens hun huwelijk tot de dag van de scheiding van tafel en bed, alsook de helft van de roerende goederen. Voor de echtgenoot betekende de scheiding van tafel en bed, met de aansluitende boedelverdeling, een aanzienlijke achteruitzetting in zijn materiële welstand en status. Weliswaar recupereerde hij zijn eigen ‘propres’, alsook de helft van de beperkte gemeenschap, maar, gezien hij niet langer voogd was voor zijn echtgenote, verloor hij het beheer en genot van haar goederen. Hier knelde het schoentje voor sommige echtgenoten. Hun ongenoegen over die situatie groeide met de jaren en zette hen aan om de nodige juridische stappen te ondernemen om de boedelverdeling ongedaan te maken en dus een ‘reconciliatio’ proberen te bemachtigen. Naast de verdeling van de activa, of schulden ‘van baten’, onder de van tafel en bed gescheiden echtelieden, hoorde ook deze van de passiva, of schulden ‘van commere’, te worden geregeld. Wat de gemeenschappelijke schulden van kommer betrof: deze werden enkel door de echtgenoot betaald, enkel door de echtgenote of werden verdeeld tussen beide echtgenoten. Wanneer er geen gemeenschappelijke schulden waren, betaalde elk de eigen schulden. De verdeling van de schulden stond niet vast en er werd dan ook een verbazingwekkende creativiteit aan de dag gelegd. De schuldvraag speelde hierbij een rol. Ook de proceskosten, zowel deze voor het verkrijgen van de scheiding van tafel en bed bij de officialiteit als deze voor de boedelverdeling, moesten verrekend worden.55
55
Voor de verdeling van de goederen na een scheiding van tafel en bed zie: GODDING (Ph.), Le droit e e privé dans les Pays – Bas Méridionaux du 12 au 18 siècle, pp. 298 – 302. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Eendrachtelic Commen ende Vriendelic Vereffent’. Boedelverdelingen voor de schepenen van de Keure van Gent tussen echtparen gescheiden van tafel en bed, 1439 – 1450. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Ghesceet van Taflen ende van Bedden ten Spirituelen Hove’. De Scheidingsbrief als Voorwaarde tot Boedelverdeling voor de Schepenen van de Keure van Gent, 1428 – 1439.
40
Er is nog verder onderzoek nodig naar de voogdij over de kinderen bij een scheiding van tafel en bed. De eerste vaststelling bij de reeds geanalyseerde akten was dat er een verschil optrad bij de verdeling van de goederen. De kroost ontving het vruchtgebruik van de lenen en erven, die de ouders samen verworven hadden ten tijde van hun huwelijk tot aan de boedelverdeling. Hierdoor werd de gemeenschap van roerende goederen en aanwinsten in drie gelijke delen gesplitst. De voogd verkreeg het vruchtgebruik, hiermee moest hij of zij in staat zijn om de kinderen op te voeden en te onderhouden. Kinderen van het van tafel en bed gescheiden echtpaar kwamen meestal onder de ‘houdenisse’56 te staan van één van de ouders, de schepenen van de Keure beslisten wie.57 3. ‘Haer sellefs wijf’ of de verkregen zelfstandigheid. Hoe was het nu met de positie van de vrouw gesteld? Had zij door haar scheiding een beter leven verkregen of was het juist andersom? Door een scheiding van tafel en bed bleef de huwelijksband bestaan zodat de echtgenoten niet konden hertrouwen en zelfs elkaar trouw moesten blijven. De gemeenschap van bed, tafel en woonst verviel, er kwam dus een einde aan de wederzijdse plicht tot seksuele betrekkingen, het echtpaar kon afzonderlijk wonen en de gehoorzaamheidsplicht van de vrouw hield op te bestaan. Het costumiere recht bepaalde dat de huwelijksgoederen verdeeld werden, de man moest aan zijn voormalige vrouw geen levensonderhoud betalen, behalve wanneer hij zelf in de fout was gegaan en zijn echtgenote noodlijdend was. De handelingsonbekwaamheid van de vrouw kwam ten einde.58 Een van tafel en bed gescheiden echtgenote stond niet meer onder de voogdij van haar man: zij werd ‘haer sellefs wijf’. Dit betekende dat zij autonoom bij het beheer van goederen kon optreden en niet langer handelingsonbevoegd was. Het groeiende aantal ‘gescheiden’ vrouwen die het aantrekkelijke statuut van ‘haer sellefs wijf’ verworven, waren een doorn in het oog van de schepenbank. Dit kwam enkel aan de oren van de schepenen van de Keure wanneer de echtgenoot signalen gaf dat het voortduren van de scheiding van tafel en bed niet naar zijn zin was. In die uitzonderlijke gevallen werden de vroede vaders zo
56
Dirk Heirbaut geeft er in zijn boek Privaatrechtgeschiedenis van de Romeinen tot Heden de volgende definitie aan: “De houdenisse is een vorm tussen de feodale en de gemene voogdij. Net zoals bij de feodale voogdij moet de voogd geen rekenschap afleggen, maar, in tegenstelling tot de feodale voogd, krijgt hij de cateilen niet. Deze vorm kwam enkel voor in Vlaanderen Flamingant.” (pp. 212). 57 VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Eendrachtelic Commen ende Vriendelic Vereffent’. Boedelverdelingen voor de Schepenen van de Keure van Gent tussen Echtparen Gescheiden van Tafel en Bed, 1439 – 1450. 58 MONBALLYU (J.), Geschiedenis van het Familierecht. Van de Late Middeleeuwen tot Heden, pp. 61.
41
enthousiast over de geboden gelegenheid om de echtgenote de les te lezen. Zij achtten zich bevoegd om het koppel te verzoenen en consequenties te verbinden aan het zielenheil van de vrouw, indien ze bleef vasthouden aan haar statuut van ‘haer sellefs wijf’. Dit alles om toch maar te voorkomen dat opnieuw een handelingsbevoegde ‘gehuwde’ vrouw zich schaarde bij de grote groep van ‘haer sellefs wijf’ binnen het Kwartier van Gent, bevoegd om rechtshandelingen te stellen, los van de voogdij van de man. Beide partners moesten een verwerkingsproces doormaken na een vonnis van scheiding van tafel en bed. Ieder kreeg het hard te verduren. In de 15de eeuw vroeg vooral de vrouw de scheiding aan en was het de man die alles ‘onderging’, weliswaar niet zonder slag of stoot. De ‘gescheiden’ vrouw in de Zuidelijke Nederlanden kreeg niet alleen haar goederen en handelingsbevoegdheid terug, ze ontving soms ook de ‘houdenisse’ over één of meerdere kinderen. Zij zou snel geconfronteerd worden met het echte leven en op steun van buitenaf, van familie of kerk, moeten hopen.59 4. Het begrip ‘haer sellefs wijf’. Na haar scheiding van tafel en bed verkreeg de echtgenote de status van ‘haer sellefs wijf’ en stond niet meer onder de voogdij van een man, hetzij haar vader hetzij haar echtgenoot. Deze positie was, zoals eerder vermeld, een doorn in de ogen van de vroede vaders. Deze wilden voorkomen dat een handelingsbevoegde ‘gehuwde’ vrouw zich schaarde bij de grote groep van ‘haer sellefs wijf’. De stadsmagistraten hielden er echter geen rekening mee dat ook andere vrouwen hetzelfde statuut bekleden. Één enkele vrouw kon op verschillende levenstijdstippen deze positie ontdekken en ondervinden: als ongetrouwde vrouw, als gehuwde vrouw met het beroep van ‘coopwijf’ of met de toestemming van en de voogdij over haar echtgenoot en als weduwe zonder te hertrouwen. Daarnaast had zij de mogelijkheid om in een begijnhof te treden en daar het statuut van ‘haer sellefs wijf’ te bezetten. 4.1. De ongetrouwde vrouw. Gedurende de Vroege Middeleeuwen was de ongehuwde vrouw in de meeste regio’s even handelingsbevoegd dan de man. Vanaf de Late Middeleeuwen verschenen er beperkingen op de bekwaamheid van deze vrouw. Het recht vereiste namelijk dat zij zich bij het stellen van
59
VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Eendrachtelic Commen ende Vriendelic Vereffent’. Boedelverdelingen voor de Schepenen van de Keure van Gent tussen Echtparen Gescheiden van Tafel en Bed, 1439 – 1450.
42
rechtshandelingen, liet bijstaan door een mannelijke voogd. Dit was echter geen algemeen fenomeen. In Luik, Henegouwen en Vlaanderen kon zij zelfstandig optreden, in Brabant echter moest ze bijstand krijgen van een momboor of voogd. Het kon dus zijn dat volgens het plaatselijke gewoonterecht een voogd niet verplicht was, maar de vrouw kon er wel één krijgen, indien ze dit wenste. De raad en daad van de voogd bleef vaak beperkt en was meestal bedoeld om de ongehuwde vrouw te beschermen. Zodoende was de toestemming van de voogd bij het stellen van een rechtshandeling niet verplicht. De vrouw besliste zelfstandig en alleen over het al dan niet in rechte optreden. Het advies van de voogd was dan eerder bedoeld als pleegvorm, het moest haar bewust maken van het belang van de eventuele actie. Bij de herontdekking van het Romeins recht en het Senatusconsultum Velleianum in de 13de eeuw werd in het gewoonterecht opgenomen dat ongehuwde vrouwen zich niet mochten verbinden ten gunste van derden. Deze regel beperkte dus hun handelingsbevoegdheid en was zeer ongunstig voor hen. In het Kwartier van Gent werd dit Senatusconsultum geïntroduceerd tussen 1545 en 1563.60 De ongehuwde vrouw bezat de volle juridische capaciteit. Zij kon dus rechtshandelingen stellen als eiseres of als verweerster, net als mannen, voor schulden, contracten, erfenissen, eigendomstransacties,… Haar inkomen dat ze verdiende in de dienstensector of de textielindustrie was voor eigen rekening. Zij kon aan derden geld lenen, met interest, dat ze gespaard of geërfd had. De ongehuwde vrouw kon zonder problemen erven, handeldrijven, sparen en investeren, contracten en testamenten opstellen, gronden beheren of verpachten, huizen kopen, verkopen en verhuren. Toch werd haar de toegang ontzegd tot een formele opleiding, sommige gilden en ambachten. Zij kon, net als andere vrouwen, geen machtspositie bekleden. De alleenstaande vrouw kwam hierdoor terecht in de informele sectoren van de economie en de maatschappij.61
60
HEIRBAUT (D.), Privaatrechtsgeschiedenis van de Romeinen tot heden, pp. 192 – 193. GILISSEN (J.), ‘Le statut de la femme dans l’ancien droit belge’, in: Recueils de la société Jean Bodin, La femme, deel 2, e Brussel, 1962, pp. 255 – 277. GODDING (Ph.), Le droit privé dans les Pays – Bas Méridionaux du 12 au e 18 siècle, pp. 78 – 79. 61 STRETTON (T.), Women waging law in Elizabethan England, Cambridge, 1998, pp. 101 – 108. BEAUVALET – BOUTOUYRIE (S.), ‘La femme dans la cité: entre subordination et autonomie. Normes et pratiques: bilan bibliographique et historiographique pour l’époque moderne’, in: BARRIÈRE (J.-P.) en DEMARS – SION (V.), La femme dans la cité : entre subordination et autonomie. Normes et pratiques, e e Lille, 2003, pp. 3 – 5. GODDING (Ph.), Le droit privé dans les Pays – Bas Méridionaux du 12 au 18 siècle, pp. 79.
43
4.2. De gehuwde vrouw optredend als ‘coopwijf’. Wanneer de getrouwde vrouw in de stad bekend stond als ‘coopwijf’, kon zij zelfstandig en zonder haar echtgenoot optreden in alles wat haar handel aanging. Haar rechtshandelingen bleven echter beperkt tot haar eigen nering en deze moest verschillen van het ambacht of beroep van haar partner. Zij had dus geen machtiging meer nodig en viel onder het juridische aantrekkelijke statuut van ‘coopwijf’. Deze vrouw kon vrij contracten aangaan en in rechte optreden als eiseres of als verweerster, al was ze niet getrouwd. Ze werd als volwaardige getuig aanzien in situaties die de uitoefening van haar beroep aanging. De koopvrouw kon probleemloos schulden maken en deze moest ze zelf vereffenen – ze kon zich niet verschuilen achter het voorwendsel van haar onbevoegdheid als gehuwde vrouw. De echtgenoot kon wel aansprakelijk gesteld worden, indien zij haar schulden niet kon of wou betalen. Dit wil echter niet zeggen dat de koopvrouw, als buitenshuis werkende getrouwde vrouw en dus met een grotere bewegingsvrijheid, hieraan een hogere status overhield dan de hard thuiswerkende getrouwde vrouw. Haar inkomsten behoorden immers toe aan de gemeenschap, opgericht bij de echtverbintenis tussen de echtelieden, net als haar gemaakte schulden van kommer of baten. De ontvangsten en uitgaven werden in de Late Middeleeuwen nog niet gescheiden. De man van een ‘coopwijf’ had nog steeds het beschikkingsrecht over alles wat haar handel niet rechtstreeks aanging, zonder dat hij toestemming moest vragen aan zijn echtgenote. Met andere woorden kende men de handelaarster om economische redenen een grotere bewegingsvrijheid en rechten toe, maar dit wou niet zeggen dat ook haar alledaagse status binnen het gezin en het huwelijk verbeterde. Zij stond nog steeds onder de maritale macht en de daaruit voortspruitende ondergeschikte positie.62 In de onderzochte periode, 1427 – 1471, werden zes koopvrouwen teruggevonden, zelfstandig optredend tussen 1459 en 1462.63 In de aktes werd duidelijk vermeld dat ze binnen Gent als ‘coopwijf’ bekend waren. Dit was vooral belangrijk voor eventuele schuldeisers. Wanneer een gehuwde vrouw binnen de stad gekend was als ‘coopwijf’ en de crediteur kon dit aan de hand van getuigen aantonen, waren zowel zij als haar echtgenoot aansprakelijk voor de gemaakte schulden, indien tenminste de geldelijke verplichtingen rechtstreeks in verband stonden met de handel van de vrouw. Zo verscheen op 4 april 1460 de eega van Gillis Ghevaert
62
DANNEEL (M.), Weduwen en wezen in het laat – middeleeuwse Gent, Leuven – Apeldoorn, 1995, pp. 377 – 378. 63 Hierbij moeten we wel opmerken dat dit geen volledig cijfer is, daar niet alle akten van ‘coopwijven’ werden getranscribeerd.
44
voor de schepenen van de Keure van Gent.64 Zij had van Quintine de Bourneville roerende goederen gekocht, ter waarde van 3 lb. 14 s. gr., toehorend aan haar broer en heer Willem van Bourneville. De vrouw mocht deze spullen opkopen voor haar nering als verkoopster van tweedehandskleding. Willem betwistte dit echter en zei dat de koop onbehoorlijk en ondeugdelijk gebeurd was. De verkoopsom was volgens hem ook te laag, de man had eerder 8 lb. gr. in gedachten. De echtgenote van Gillis had hem en zijn zus dus bedrogen. Gillis repliceerde dat alles op juiste grond gebeurd was. De stadsmagistraten beslisten dat Gillis 20 s. gr. extra aan Willem moest geven.65 Hier is duidelijk dat wanneer een ‘coopwijf’ in opspraak kwam dat de echtgenoot moest ten rechte staan en de eventuele schulden vereffenen. Het ambt van ‘coopwijf’ moest strikt onderscheiden worden van een vrouw die haar echtelijke wederhelft hielp in zijn ambacht. Om actief handel te drijven was namelijk rechtsbevoegdheid nodig. Bij ongetrouwde vrouwen of weduwen stelden zich daar geen problemen. Echtgenotes echter hadden steeds de machtiging van hun partner nodig, van zodra ze binnen het bedrijf van hun man enige handelsactiviteit wilden ontplooien. Men kan stellen dat de bijstand en de participatie van de vrouw het familiebedrijf hielp in stand houden. De echtgenote trad voortdurend in de openbaarheid en stond hierbij in contact met de klanten, het personeel, de leveranciers en de collega’s. De concrete invulling van haar taken, wees erop dat ze meer deed dan haar echtgenoot slechts een handje toesteken. Zij vond een stimulans om zich in te spannen in het feit dat alle aanwinsten tot de gemeenschap der goederen werden gerekend.66 4.3. De gehuwde vrouw optredend als voogd van haar echtgenoot. Zwakzinnigen of verspilzieken konden, op verzoek van de familie, door de schepenen van de Keure onder voogdij geplaatst worden.67 In de registers van deze schepenbank vonden we sporen terug van getrouwde vrouwen die optraden in de functie van voogd over hun man in wiens plaats ze handelden. Als zijn voogd68 beschikte ze vrij over de goederen uit de gemeenschap, de patrimoniale eigendommen van haar wederhelft en uiteraard haar eigen bezit. Zij kon hiertoe contracten aangaan en rechtshandelingen stellen als eiseres of 64
De vrouw werd niet bij naam genoemd. Cfr. Bijlagen 3: 4 april 1460. Gent, Stadsarchief, 301/45 (2), 1459-1460, f° 81 r°. 66 DANNEEL (M.), Weduwen en wezen in het laat – middeleeuwse Gent, pp. 374 – 376. 67 Rubriek VII van de ontwerp – costumen van 1546 en rubriek XXIII van de gehomologeerde costumen van 1563. GHELDOLF A.E., Coutume de la ville de Gand, Brussel, 1868 (Coutumes des pays et comté de Flandre. Quartier de Gand, I) pp. 254 – 256 en pp. 108 – 110. 68 Man die onder voogdij geplaatst werd, kreeg de titel van ‘overjarighe weese’. 65
45
verweerster. Om dit vermogen te mogen beheren, had ze de voorafgaande toestemming nodig van de schepenen nodig, die onder andere de aanbeveling van de vrienden en magen inriepen alvorens te beslissen. Ieder jaar of om de twee jaar moest de echtgenote over haar bestuur rekenschap afleggen aan de vroede vaders en de vrienden en magen. Wanneer een dichte verwant van de man als voogd werd aangesteld, moest de eega bij elk optreden en elke overeenkomst diens toelating vragen, net zoals voor de in voogdijstelling van haar partner – de vrouw moest steeds de machtiging krijgen van haar echtgenoot. Bij het opnemen van de voogdij over haar man, werd ze in feite tot gezinshoofd gepromoveerd zonder dat er aan haar huwelijk een einde was gekomen.69 Zij werd in de aktes dus nooit vernoemd als ‘haer sellefs wijf’, maar had wel dezelfde bevoegdheden. De echtgenoot kon in voogdij gesteld worden voor onder andere zijn simpel van geest, doofstomheid, melaatsheid of te hoge leeftijd. Een duidelijk voorbeeld van een dergelijke echtgenote was Lievine van Meerendre. Zij trad tussen 1456 en 1463 op als voogd van haar echtelijke wederhelft, Zegher Damman. Op 24 april 1456 verschenen beiden voor de schepenbank. De doofstomme man had een procuratie tot bewindvoerder geschreven, maar die werd door de vroede vaders in twijfel getrokken. Om te bewijzen dat er geen fraude in het spel was, gaven de dignitarissen Zegher pen en inkt. ‘Gelukkig’ schreef de man opnieuw een volle procuratie voor zijn echtgenote uit en dit zonder dat iemand hem dit opdrong door ze woord voor woord te dicteren.70 Op 27 september 1456 werd Lievine gevraagd 20 s. gr. aan Martine Boene te betalen voor zijn diensten als voogd, door de schepenen aangesteld, van Zegher.71 Een maand later kreeg Lievine de toestemming om het opgaand hout op een goed te Hoorzele in de parochie van Desteldonk te verkopen, waarbij de opbrengst, 8 lb. gr., toehoorde aan Zegher.72 Op 11 januari 1457 werd van de vrouw verwacht dat ze binnen de maand de rekeningen controleerde die Lievin Damman, broer van Zegher, als vroegere bewindvoerder had voorgelegd.73 Negen maanden later losten de schepenen een geschil tussen Lievine van Meerendre en Lievin Damman op, naar aanleiding van de afgelegde rekenschap. Lievin moest binnen de twee maanden een document afleveren waar duidelijk de inkomsten en uitgaven van tijdens zijn voogdijschap over Zegher werd vermeld.74 Op 2 augustus 1459 verschenen Lievine weer voor de schepenen, dit maal voor het rechtsgeding met Ghelnoot Damman, haar schoonbroer, over de onrechtmatige aanspraken 69
DANNEEL (M.), Weduwen en wezen in het laat – middeleeuwse Gent, pp. 340. Cfr. Bijlagen 3: 24 april 1456. Gent, Stadsarchief, 301/43 (2), 1455-1456, f° 86 r°. 71 Cfr. Bijlagen 3: 27 september 1456. Gent, Stadsarchief, 301/44 (1), 1456-1457, f° 9 v°. 72 Cfr. Bijlagen 3: 27 oktober 1456. Gent, Stadsarchief, 301/44 (1), 1456-1457, f° 19 r°. 73 Cfr. Bijlagen 3: 11 januari 1457. Gent, Stadsarchief, 301/44 (1), 1456-1457, f° 60 v°. 74 Cfr. Bijlagen 3: 17 oktober 1457. Gent, Stadsarchief, 301/44 (2) 1457-1458, f° 17 r°. 70
46
van Ghelnoot op het opgaand hout op het goed te Hoerszele. Lievine had dit eertijds verkocht aan Hector de Witte en Ghelnoot eiste daar nu zijn part van, als zijn erfenis van het sterfhuis van zijn en Zeghers moeder. Ghelnoot verloor het pleit.75 Op 4 maart 1463 werd er door de schepenen een nieuwe bewindvoerder voor Zegher aangesteld, namelijk zijn broer en meester Jan Damman.76 Daarnaast kon een man zijn vrouw machtigen om in zijn plaats op te treden, ofwel in één specifieke kwestie, ofwel in het algemeen en voor onbeperkte duur. De laatste mogelijkheid kon natuurlijk handig blijken, wanneer de echtgenoot op reis was en dus een lange tijd in het buitenland verbleef. Zijn vrouw kon bij zijn afwezigheid en door het voorleggen van haar procuratie zijn belangen behartigen.77 Zo verscheen jonkvrouw Lisbette van Hoeyzale voor de schepenen van de Keure, in afwezigheid van haar man Jan Boegaert. De vrouw wist niet of haar wederhelft nog leefde. Lisbette erkende een schuld van 9 lb. 3 s. gr. ten opzichte van Jan van der Dijcstat.78 Anthonine Losse erkende een schuld van 3 lb. 12 s. gr. aan Zegher de Stuvere. De vrouw trad zelf op doordat haar man, Bertelmeeus vander Loone, die al een geruime tijd buiten Vlaanderen verbleef. Zegher had haar geld geleend en koren geleverd, opdat het koppel hun ambacht van bakker konden uitoefenen. De vrouw was ook aan Luucke vanden Walle, 2 lb. 10 s. gr., en aan Lievin van Dormen, 20 s. gr., verschuldigd.79 4.4. De positie van de weduwe. In de eerste dagen, weken en maanden na het heengaan van haar echtgenoot, kwam de weduwe er plots alleen voor te staan, met betrekking van zowel de regeling van de begrafenis en de nalatenschap, als van de eventuele voogdij en ‘houdenisse’ over haar kinderen. Door het overlijden van haar man veranderde de positie van de weduwe van ondergeschiktheid naar zelfstandigheid. Het vermogen van de erflater was bepalend voor de economische status waarin de weduwe verkeerde. De socio – economische verschillen die tussen vrouwen bestonden tijdens het huwelijk, bleven ook na het heengaan van hun man bestaan. De opdracht van de weduwe uit de zeer gegoede klasse was in de eerste plaats zorgen voor een goed en verstandig beheer 75
Cfr. Bijlagen 3: 2 augustus 1459. Gent, Stadsarchief, 301/45 (1), 1458-1459, f° 116 r°. Cfr. Bijlagen 3: 4 maart 1463. Gent, Stadsarchief, 301/47 (1), 1462-1463, f° 63 v°. 77 DANNEEL (M.), Weduwen en wezen in het laat – middeleeuwse Gent, pp. 341. 78 Cfr. Bijlagen 3: 2 oktober 1431. Gent, Stadsarchief, 301/29 (2), 1431-1432, f° 24 v°. 79 Cfr. Bijlagen 3: 8 november 1470: Gent, Stadsarchief, 301/51 (1), 1470-1471, f° 28 r°. 8 november 1470: Gent, Stadsarchief, 301/51 (1), 1470-1471, f° 34 v°. 8 november 1470: Gent, Stadsarchief, 301/51 (1), 1470-1471, f° 35 r°. 76
47
van haar erfenis. Hierdoor kon zij zich garanderen van de zekerheid en van een geleidelijke toename van haar bezit, waardoor ze haar positie kon handhaven. De weduwe van een dagloner verloor niet alleen haar man, maar ook een groot deel van het beschikbare arbeidspotentieel en dus de noodzakelijke bron van inkomsten om het levensonderhoud van haar gezin te voorzien. Zij liep het risico om onder de armoedegrens te belanden. Deze vrouw kon enkel overleven door hetzij te hertrouwen en dus terug over twee lonen te beschikken, hetzij een beroep te doen op liefdadigheid of ondersteuning van familie of Kerk, hetzij bijkomende klusjes op te knappen voor gegoede burgers. De socio – economische positie van deze vrouwen verslechterde door hun weduwschap, waardoor de kloof tussen rijke en arme weduwen vergrootte. De middengroep beschikte niet over voldoende have en goed opdat een passief beheer ervan zou volstaan om hun positie te verzekeren, door arbeid voorzagen ze in hun levensonderhoud. Ze behoorden geenszins tot de laagste sociale klasse van weduwen die niet alleen geen reserve hadden, maar die ook nauwelijks aan de hand van werk in hun dagdagelijks onderhoud konden voorzien.80 De weduwe – rentenierster was vaak aan de slag op de immobiliënmarkt. Onroerende goederen werden veelvuldig gekocht als weer verkocht. Deze categorie van weduwen was het best geplaatst om gebruik te maken van hun nieuw verworven, juridisch statuut van ‘haer sellefs wijf’. Als echtgenote hadden zij steeds de toestemming van hun wederhelft nodig bij het optreden in rechte. Eenmaal ze de status van zelfstandige vrouw bereikten, konden ze als weduwe volkomen onafhankelijk en zonder voogd opereren in de rechtbank. Vaak stelden ze echter een ‘procureur’ aan, een gemachtigde die de belangen officieel waarneemt. Deze trad geenszins op als haar voogd, de weduwe benoemde hem zelf, maakte hem machtig. Daarom kon zij van hem rekenschap eisen en kon eender wanneer de volmacht weer intrekken. De weduwe betaalde hem een salaris of beloofde hem op te nemen in haar testament, dat ze eigenhandig mocht opstellen. Daarnaast kon niets haar beletten om haar geld te beleggen in risicovolle ondernemingen, zoals de koopvaardij, en dus mensen in dienst te nemen om de arbeid uit te voeren.81 Sommige weduwen besloten om het ambacht van hun overleden echtgenoot als meester-weduwe verder te zetten, met of zonder de inbreng van haar kinderen. Zij had het
80 81
DANNEEL (M.), Weduwen en wezen in het laat – middeleeuwse Gent, pp. 344 – 346. Ibidem, pp. 346 – 348.
48
recht aan haar kant, vermits vele ambachten van oudsher het zogenaamde weduwerecht82 erkenden. Dit recht kon ze uitoefenen zolang ze niet hertrouwde – het ambacht sloot zich immers af voor ongewenste buitenstaanders. Door een huwelijk met een weduwe, kon een vreemde zich verzekeren van een snelle sociale promotie en een zekere toekomst, wat een eventuele bedreiging zou kunnen vormen voor de gevestigde ambachtslui. Dit was echter niet in alle ambachten het geval. Volwaardig meesterschap betekende ook dat de weduwen het recht kregen om leerjongens en –meisjes op te leiden en in dienst te nemen. Deze volledig zelfstandig optredende weduwen waren waarschijnlijk slechts een minderheid en zij ondervonden dan ook veel weerstand van de mannen in het ambachtswezen.83 De ambachtsweduwe handelde, in tegenstelling tot de weduwe-rentenierster, haar zaken meestal zelf af en stelde dus geen ‘procureur’ aan. Deze weduwe maakte dagelijks gebruik van haar verworven statuut als ‘haer sellefs wijf’. Ze kon ongehinderd contracten aangaan en haar eigen belangen behartigen door als eiseres in rechte op te treden. Haar rechtsbevoegdheid betekende ook volledige aansprakelijkheid en verantwoordelijkheid. Zij kon door derden voor de rechtbank gedaagd worden en als verweerster de schepenen en eisers van antwoord dienen. Haar rechtsbevoegdheid was van opperste belang voor het commerciële aspect van haar ambacht – zij kon immers vrij de nodige aan- en verkopen doen.84 Daarnaast traden weduwen ook op als geldhandelaarsters en leenden geld aan derden, met hun nalatenschap of de inkomsten uit arbeid als beginkapitaal.85 Vaak zat er voor de weduwe niets anders op dan hertrouwen. De Kerk had over een huwelijk waarin een weduwe fungeerde als bruid een uitgesproken standpunt. Het celibataire leven werd door de Kerk als hoger aangeslagen dan de echtverbintenis.86 Door het sterven van haar echtgenoot, kreeg de vrouw een tweede kans om de status van alleenstaande vrouw aan te nemen en te behouden en zo haar zielenheil veilig te stellen. Wanneer ze echter hertrouwde, verloor ze opnieuw deze waardevolle positie. De Kerk stelde daarom enerzijds voorwaarden voor de geldigheid van dit tweede huwelijk en anderzijds paste het strafmiddelen toe. De weduwe mocht niet hertrouwen met een verwant van haar, maar ook niet met een familielid van haar overleden echtgenoot. Ze kon ook geen echtverbintenis 82
‘Dit recht voorzag in de mogelijkheid voor de weduwe om na het overlijden van haar man, het ambacht als vrije meesteres verder te zetten.’ 83 Ibidem, pp. 349 – 357. 84 Ibidem, pp. 373 – 374. 85 Ibidem, pp. 381. 86 METZ (R.), ‘Le statut de la femme en droit canonique médiéval’, in : Recueil de la société Jean Bodin, 12 : La femme, 2, Brussel, 1962, pp. 59 – 114.
49
aangaan met de man waarmee ze eventueel overspel had gepleegd en een weduwe van een (lagere) geestelijke mocht totaal niet opnieuw huwen. Indien ze toch het huwelijk verkoos boven een celibatair leven, drong de Kerk aan op boetedoening door het koppel. De lagere geestelijkheid die met een weduwe huwde, werd als bigaam behandeld – de trouwerij bleef geldig, maar de clericus verloor bepaalde privileges. Daarnaast werd ook de huwelijkszegen aan het koppel ontzegd. De Kerk zou echter meer en meer de sociale dimensie van de echtelijke
band
benadrukken
en
zag
het
huwelijk
niet
langer
uitsluitend
als
voortplantingsmiddel en als manier om de hartstocht te kanaliseren, maar als een manier om elkaar genegenheid en bijstand te verlenen. Hierdoor kwam het hertrouwen van een weduwe in een ander daglicht te staan. Het oudere koppel – niet langer vruchtbare personen – zocht in een nieuwe echtverbintenis gezelschap en steun.87 Volgens Marianne Danneel speelde de kinderlast een beslissende factor bij het hertrouwen. ‘Hoe groter de kinderlast, hoe minder kans er bestond dat de moeder snel een nieuwe echtverbintenis aanging. Hoe meer kinderen, hoe meer gewicht hun prijskaartje in de weegschaal kon leggen.’ Mogelijke huwelijkspartners konden hierdoor afgeschrikt geraken. Aangaande de kinderlast bestond er een onderscheid tussen rijk en arm, waardoor de link kon gelegd worden met een economische factor. Armere gezinnen telden minder kinderen dan families die hoger stonden op de sociale ladder. In deze eerder behoeftige huishoudens besloot de weduwe om sneller te huwen. Niet hertrouwen bleek een luxebeslissing te zijn.88 Voor de weduwe veranderde bij het aangaan van een tweede en soms derde huwelijk echter heel wat in haar rechtspositie. Ze diende weer voor elke rechtshandeling, ook wanneer deze betrekking had op haar eerste huwelijk, de toestemming te vragen aan haar nieuwe echtgenoot. In de nieuwe gemeenschap van goederen behoorde alle geërfde, roerende goederen en de opbrengst van de bijleving89 van de weduwe. Ze behield haar eigen onroerende goederen en ook deze uit de gemeenschap. Haar nieuwe man zwaaide echter weer de plak en had dus het beschikkingrecht over alle eigendommen. De voormalige weduwe kon dus niet meer eigenhandig optreden in rechte, hetzij om tegen anderen een eis in te stellen, hetzij om zich te verdedigen tegen onrechtmatige aanspraken van derden. Zij kon ook 87
DANNEEL (M.), Weduwen en wezen in het laat – middeleeuwse Gent, pp. 303 – 305. Ibidem, pp. 314 – 317. 89 Als diegene die steeds bij de overledene geleefd had, ontving de weduwe het recht op bijleving op het aan de erfgenamen toegevallen deel. Ze had recht op de helft van alle opbrengsten die dit erfdeel opleverde – dus een kwart van het vruchtgebruik van de goederen van de gemeenschap en de helft van de patrimoniale goederen van de overledene. Dit recht verloor ze niet wanneer ze hertrouwde, maar het kon wel afgekocht worden door de erfgenamen. Ibidem, pp. 269 – 271. 88
50
haar patrimoniale goederen niet meer zelfstandig verkopen of belasten. Daarenboven werd er haar van rechtswege niet meer toegestaan om schenkingen onder levenden te doen. Enkel door middel van het opstellen van een testament of door een machtiging van haar echtgenoot kon ze vrij beschikken over haar bezittingen. De nieuwe man mocht dan wel kunnen beschikken over alle goederen van de weduwe, hij moest echter ook rekening houden met, op materieel vlak, nadelen die verbonden waren aan het nieuwe huwelijk. Tot de gemeenschap behoorden niet alleen de activa, maar ook de passiva. Hierdoor was het mogelijk dat de weduwe openstaande schulden van haar overleden echtgenoot meebracht. De schuldeisers verdwenen niet zomaar en de tweede partner werd aansprakelijk gesteld voor het vereffenen van deze geldelijke verplichtingen.90 In de onderzochte periode 1427 – 1471 traden regelmatig weduwen op voor de schepenen van de Keure. Zo was er Lisbette sCosters. De vrouw had eertijds een scheiding van tafel en bed verkregen wegens overspel van en wanbeheer door haar echtgenoot, Wouter van Kets.91 Mits de scheiding geen einde maakte aan de huwelijksband, kon Lisbette van Wouter erven. Op 31 oktober 1447 trad de vrouw voor de eerste keer als weduwe op. Lisbette werd door Gillis Pinte kwijtgescholden van alle schulden van huishuur en geleend geld, die door Wouter gemaakt waren.92 Lisbette, vrouwe van Carnoit, hield zich het daaropvolgende jaar vooral bezig met het vereffenen van de door Wouter aangegane geldelijke verplichtingen of het afkopen van huwelijksbeloften.93 Een tweede dergelijk voorbeeld was jonkvrouw Margriete Janszoons. In 1447 scheidde de vrouw van tafel en bed voor het overspel, begaan met Agnete van Luevene, van Gillis Jours.94 Het koppel verzoende zich nog in hetzelfde jaar, om in 1451 terug te scheiden van tafel en bed. Op 2 oktober 1453 had Margriete het weduwschap blijkbaar opgenomen en verscheen voor de schepenen. Ze erkende dat ze van Jozine van Santvoerde, weduwe van Triesteram van Scravenheeke, de verkoopsom voor de helft van een meers ontvangen had. Triesteram had deze eertijds gekocht van jonkvrouw Clare
90
Ibidem, pp. 332 – 338. Compotus, nr. 3830 (week van 17 juli 1447) ‘In Gandavo. Walterus de Kets separatus quo ad thorum a domina Elisabeth sCosters, eius uxore, propter eius malum regimen et adulterium per eum commissum et confessatum, solvit per ordinationem domini Tornacensis 24 lb. fl.’ 92 Cfr. Bijlagen 3: 31 oktober 1447. Gent, Stadsarchief, 301/39 (2), 1447-1448, f° 36 r°. 93 Cfr. Bijlagen 3: 16 december 1447: Gent, Stadsarchief, 301/39 (2), 1447-1448, f° 70 r°. 1 maart 1448: Gent, Stadsarchief, 301/39 (2), 1447-1448, f° 116 v°. 20 juli 1448: Gent, Stadsarchief, 301/39 (2), 14471448, f° 169 r°. 94 Compotus, nr. 3845 (week van 31 juli 1447) ‘In Sancto Nicolao Gandensi. Egidius Jours separatus quoad thorum a Margareta Janszone, eius uxore, propter adulterium per eum commissum cum Agnete van Luevene condempnatus in 60 s. fl solvit 60 s. fl.’ 91
51
Leystiefs, de moeder van Margriete.95 Een dag later verkocht Margriete aan Willem Coels, deken van de nering van visverkopers, de helft en het achtste deel van een huis, staande op de hoek van ’s Gravenbrug te Gent, ‘Den Harinc’ genaamd, voor 24 lb. 17 s. gr.96 De laatste twee zelfstandige optredens van Margriete handelen over de achterstallige betaling, ter waarde van 6 lb. 6 s. 8 d. gr., van de pacht van vijvers, door Gillis aangegaan, aan Lievin de Vleeschauwere, als ontvanger van de heer van Phiennes.97 4.5. De begijnenbeweging in de Zuidelijke Nederlanden. Eerst en vooral moet men zich de vraag stellen vanwaar komen de begijnen? Was het demografisch overschot aan vrouwen de aanleiding of de oorzaak voor het ontstaan van begijnhoven? Door het teveel aan vrouwen waren er onvoldoende mannen om deze te huwen. Bovendien wees een groot aantal vrouwen het huwelijk af en wenste niet in een klooster in te treden. Maar was er in de Middeleeuwen wel degelijk sprake van een vrouwelijke overbevolking en was dit dan de verklaring voor het ontstaan van de begijnengemeenschap? Het grote aantal vrouwen in de stad werd niet veroorzaakt door de hoge mortaliteitsgraad van mannen, ten gevolge van ziekte, geweld en oorlog. Het was eerder een structureel kenmerk van de stedelijke demografie in Noord – Europa. Steden waren afhankelijk van de constante instroom van migranten, afkomstig van het hinterland, om de populatie in stand te houden – de steden ondervonden een negatieve bevolkingsaangroei, waarbij het sterftecijfer het geboortecijfer overtrof. Vanaf het ontstaan van de eerste steden in de 11de en 12de eeuw tot de Industriële Revolutie van de late 18de en 19de eeuw, verlieten vrouwen het platteland om zich te vestigen in de steden, waarschijnlijk in grotere aantallen dan mannen. Vrouwen verlieten hun vertrouwde omgeving in de hoop werk te vinden.98 In de stad speelden de feodale verhoudingen minder een rol, was er een grotere bewegingsvrijheid en een betere bescherming tegen oorlog, natuurrampen en willekeur, maar bovenal bood het meer mogelijkheden tot economische leefbaarheid. In de 12de eeuw hadden veel ‘vrome vrouwen’ zich geïntegreerd in het prille stadsleven. Diegene die zich opsloten in het kluizenaarsleven overleefden dankzij voedsel van de stedelijke bevolking, in ruil voor hun wijze raad, gebeden en boetedoening. Andere ‘vrome vrouwen’ werden sociaal aanvaard 95
Cfr. Bijlagen 3: 2 oktober 1453. Gent, Stadsarchief, 301/42 (2), 1453-1454, f° 13 v°. Cfr. Bijlagen 3: 3 oktober 1453.Gent, Stadsarchief, 301/42 (2), 1453-1454, f° 20 v°. 97 Cfr. Bijlagen 3: 8 januari 1454: Gent, Stadsarchief, 301/42 (2), 1453-1454, f° 47 r°. 29 oktober 1454: Gent, Stadsarchief, 301/43 (1), 1454-1455, f° 34 r°. 98 SIMONS (W.), Cities of ladies. Beguine communities in the Medieval Low Countries, 1200 – 1565, Philadelphia, 2001, pp. 9. 96
52
omdat ze de armen bezochten, de zieken verpleegden, zwangere vrouwen hielpen als vroedvrouw en voor de gewone man in de straat over bijzondere krachten leken te beschikken. Deze vrouwen gingen dichtbij een kerk of een infirmerie wonen, waar wellicht de eerste gemeenschapshuizen voor begijnen ontstonden. Het grote onderscheid tussen begijnen en vrome vrouwen lag hem erin dat de eersten zich stilaan vestigden als een economisch zelfstandige groep in één bepaalde lokaliteit.99 De begijnenbeweging veranderde in het tweede kwart van de 13de eeuw drastisch, wanneer begijnen als gemeenschappen eigendommen begonnen aan te schaffen en ze zich naar de buitenwereld toonden als formele instituties, begijnhoven.100 Van de 14de tot de 16de eeuw paste de gestructureerde begijnenbeweging met haar hoven vrij goed in het stedelijke kader. De steden garandeerden namelijk economische onafhankelijkheid, sociale vrede, veiligheid en autonomie. Bovendien achtte het wereldlijke gezag deze vrome gemeenschappen van ‘kwezels’ als geen bedreiging voor de stadstaat. De begijnen bewezen de stadstaat zelfs een dienst door een uitweg te bieden aan vrouwen die noch voor het huwelijk noch voor het klooster kozen, en aan vrouwen die alleenstaand of weduwe, behoeftig of ziek waren. De stadsmagistraten wensten wel toezicht te houden over deze gemeenschappen. De controle werd echter beperkt tot het materiële beheer van het hof.101 In de loop van de eeuwen kreeg het begijnhof een juridisch statuut, de positie van de begijn was voor de buitenwereld ambivalent: ze stond buiten de wereld en toch erbinnen door het verrichten van handenarbeid, aanreiken van liefdadigheid en onderwijsonderricht, ze leefde in de stad en toch erbuiten, ze was een vrome vrouw en toch geen kloosterlinge, ze was een maagd maar kon huwen of was een weduwe, ze leefde sober maar niet in armoede. Begijnen vormden een probleem voor de maatschappij, precies vanwege hun vrouw-zijn en vooral hun ongedefinieerde vrouwelijkheid. Er bestond geen sociale categorie om hen in onder te brengen. Deze vrouwen ontsnapten aan elke poging tot categorisering, normering en grotendeels aan het heersende gezag.102 Binnen het begijnhof golden geen regels per sociale klasse – zowel rijk als arm kon toetreden. Het was voor de meer gegoede begijn wel mogelijk om haar rijkdom te behouden 99
TRIEST (M.), Het besloten hof. Begijnen in de Zuidelijke Nederlanden, Leuven, 1998, pp. 21. DE de PAERMENTIER (E.), De relatie vrouw – ruimte in religieuze en caritatieve instellingen te Gent in de 14 de en 15 eeuw, Gent, 1997. (Onuitgegeven licentiaatverhandeling, elektronische versie). 100 SIMONS (W.), Cities of ladies. Beguine communities in the Medieval Low Countries, 1200 – 1565, pp. 48. 101 TRIEST (M.), Het besloten hof. Begijnen in de Zuidelijke Nederlanden, pp. 23. 102 Ibidem, pp. 67.
53
en zelfs uit te breiden. De reële klassenverschillen bleven duidelijk gerespecteerd, maar iedereen
had
gelijke
rechten
en
plichten.
Een
belangrijk
kenmerk
van
de
begijnengemeenschap was haar autonomie. Begijnen beloofden, in tegenstelling tot de nonnen in vrouwenkloosters, geen gehoorzaamheid aan de Kerk en de paus. Ofschoon ze wel contacten hadden met de kerkelijke wereld, waren ze er niet aan onderworpen. De grootjuffrouw of meesteres werd door de begijnen gezamenlijk verkozen. Bij haar berustte het dagelijkse bestuur van het begijnhof, het uitspreken van sancties en straffen, het beheer van de eigendommen en de aanstelling van de kosteres, conventmeesteressen en portierster.103 Opvallend was dat een begijn te allen tijde vrij was het hof te verlaten; ze had immers geen eeuwige geloften afgelegd. Ze mocht al haar huisraad meenemen en kreeg een jaar bedenktijd – indien ze daarna niet terugkeerde, behoorde haar huis formeel tot het begijnhof. De reden voor haar vertrek lag vaak bij haar bloedverwanten, ze kon niet langer weerstaan aan de familiale druk. Occasioneel verliet een begijn haar gemeenschap om te huwen of in te treden in een strenger klooster.104 In een gemeenschap van twaalf tot vijfhonderd begijnen was het onmogelijk om betwistingen te voorkomen, zowel onderling als met partijen buiten het hof. Hierdoor kon men haast spreken van rechtspraak op het hof, zonder totaal onafhankelijk te zijn van het juridische kader van het wereldlijke en kerkelijke bestuur. Het stadsbestuur zag toe op het beheer van het hof, maar had geen jurisdictie op dat grondgebied. Het duidde jaarlijks twee schepenen aan als voogden van de begijnen voor de materiële en financiële controle. De twee momboren vertegenwoordigden de begijnen bij processen, aankoop of verkoop. De voogden konden worden aangesteld door de stedelijke of kerkelijke overheid, maar konden ook door de begijnengemeenschap zelf verkozen worden. De begijnen konden dus juridisch optreden, als individu met voogd of als groep, en dit in een periode waarin vrouwen ‘geen juridisch bevoegde personen’ waren. Het was uitzonderlijk dat het bestuur volmacht gaf aan een burger om namens hen rechtshandelingen te stellen.105 Een begijn verbond zich tot een religieus leven, maar niets weerhield haar om alle mogelijke wereldlijke functies uit te oefenen. Integendeel. Haar godsvruchtige status verloste haar van de beperkingen die door de maatschappij aan vrouwen werden opgelegd. Als begijn kon ze een aantal grenzen overschrijden, zonder daarvoor sancties te verwachten. Ook
103
VANTHIENEN (A.), ‘Tussen hemel en aarde. Begijnen in de Lage Landen’, in: RoSa, XXII, 2003, pp. 6. TRIEST (M.), Het besloten hof. Begijnen in de Zuidelijke Nederlanden, pp. 95. 105 Ibidem, pp. 118 – 124. 104
54
omgekeerd was het geval. Het feit dat de begijn veel wereldlijke rollen bleef opnemen, liet haar toe haar religiositeit op een andere manier te beleven, dan wanneer ze uitsluitend contemplatief te werk zou gaan. Kortom, de begijn voegde zonder veel moeite en straffeloos haar spiritueel en aards leven samen. Mits de begijnen individueel geen gelofte van armoede aflegden, konden zij zich voordoen als echte zakenvrouwen. Met andere woorden hadden ze de bevoegdheid om bezittingen te hebben en deze te kunnen kopen en verkopen en om te investeren in bijvoorbeeld het opstarten van een handel. Begijnen ondervonden geen problemen om intresten te innen of contracten aan te gaan, met medebegijnen of buitenstaanders. Ze konden persoonlijk erven of rechtszaken instellen, waar ze dan wel gesteund werden door de aangestelde voogden. Ze verwierven vaak een inkomen en leenden geld waar nodig. De meer gegoede begijn kon een testament opstellen. In ruil voor haar nalatenschap vroeg zij om dagelijks, maandelijks of jaarlijks een mis op te dragen voor haar zielenheil. Daarnaast kon de erflater een voedseluitdeling of de oprichting van een fonds voor arme begijnen stipuleren. Het was dan ook niet uitzonderlijk dat de familie van de overleden kwezel de wil ging aanvechten.106 Het begijnhof als entiteit was economisch zelfstandig. Begijnen bakten brood, brouwden bier, werkten op de boerderij en in de groentetuin, verleenden hun diensten in een hospitaal of leprahuis, stonden in voor voedseluitdelingen en de Tafel van de Heilige Geest, gingen aan de slag in de textielindustrie en beslisten zelf hoe ze hun huishouden organiseerden.107 Tot de 15de eeuw bloeide in de Zuidelijke Nederlanden de lakennijverheid, het was dan ook geen verrassing dat de begijnen in deze nijverheidstak een grote bron van inkomsten zagen en waren dan ook betrokken bij het ganse productieproces. De stedelijke gilden zagen de kwezels als grote concurrenten, zij konden immers zelfstandig onderhandelen met de stedelingen over de aankoopprijzen. De kwaliteit en kwantiteit van de producten, die de begijnen mochten bewerken en verhandelen, waren onderhevig aan de voorschriften van de gilden. Zo ontstonden er vaak discussies en betwistingen wanneer zij zich niet hielden aan de regels. Een begijnhof was dus een zelfbedruipende economische entiteit, een bedrijf met inkomsten en uitgaven, in- en verkoop, betalingen van cijnzen op diverse goederen, rentes en
106
Ibidem, pp. 127 – 137. SIMONS (W.), Cities of ladies. Beguine communities in the Medieval Low Countries, 1200 – 1565, pp. 85 – 87. 107
55
legaten. Vaak schonk met een woning, kerk, altaar,… aan een onderdeel van het begijnhof. Bovendien telde grote hoven verschillende conventen, die elk een boekhouding bijhielden.108 Begijnen stonden ook in voor het bouwen van huizen, ontwerpen van straten en herstellen van kerken. Het is aannemelijk dat mannelijke vaklui deze uitvoerden, maar de dames stonden in voor het bijeenzoeken van de nodige financiële middelen om deze bouwwerken te bekostigen. Daarbij gingen ze creatief te werk, soms op een onorthodoxe wijze. Begijnen waren dus actief op de meest diverse terreinen: landbouw, textielindustrie, onderwijs, ziekenzorg, financiën, bouwen en verbouwen, persoonlijke dienstverlening, bestuur en beheer van het hof.109 In de aktes van de schepenen van de Keure vonden we ook sporen terug van de activiteiten van begijnen. In de periode 1459 tot 1462 traden drie begijnen zelfstandig op voor de vroede vaders van de stad Gent. De drie dames behoorden allen toe aan het Klein Begijnhof of Hof ter Hooie, ter ere van de Maagd Maria. Zo verkocht Lijsbette Brunhals een huis en stelde Mergriete vander Baersse iemand aan om haar zaken te behartigen. In de registers werd steeds het begrip ‘haer sellefs wijf’ aan de tekst toegevoegd.110
108
TRIEST (M.), Het besloten hof. Begijnen in de Zuidelijke Nederlanden, pp. 142. Ibidem, pp. 146 – 148. 110 Cfr. Bijlagen 3: 29 februari 1460: Gent, Stadsarchief, 301/45 (2), 1459-1460, f° 78 r°. 19 mei 1460: Gent, Stadsarchief, 301/45 (2), 1459-1460, f° 107 v°. 2 september 1460: Gent, Stadsarchief, 301/46 (1), 1460-1461, f° 11 v°. 9 maart 1462: Gent, Stadsarchief, 301/46 (2), 1461-1462, f° 55 v°.
109
56
Hoofdstuk 2: Het zelfstandig optreden van de gescheiden vrouw. 1. Inleidende opmerkingen. Door de schepenen van de Keure van Gent werden er in de periode 1427 tot 1471, 272 boedelverdelingen vastgelegd. 294 koppels hadden een scheiding van tafel en bed verkregen bij de officialiteit van Doornik (voor het gebied op de Linkeroever van de Schelde) of van Kamerijk (voor het gebied op de Rechteroever van de Schelde). Hiervan stelden er 84 vrouwen één of meerdere rechtshandelingen met een boedelverdeling onder de arm. Na een eenvoudige rekensom stelden we dus vast dat 188 gescheiden vrouwen niet meer verschenen in de onderzochte registers en waarvan er dus geen verder activiteiten bij de schepenbank terug te vinden zijn. In de registers werden er echter 22 vrouwen teruggevonden die wel zelfstandig optraden, maar waarvan er geen boedelverdeling opgetekend was. Wat dus een totaal van 106 rechtsbevoegde dames opleverde. Totaal aantal gescheiden vrouwen
294
100,0 %
188
63,95 %
106
36,05 %
Vrouwen die geen rechtshandelingen meer stellen na het verkrijgen van hun boedelverdeling Zelfstandig optredende gescheiden vrouwen -
Met boedelverdeling
84
79,25 %
-
Zonder boedelverdeling
22
20,75 %
Figuur 1: Het al dan niet zelfstandig optreden van gescheiden echtgenotes. Het aantal keer dat deze vrouwen zich manifesteerden, verschilde. De ene trad binnen in de mannenwereld en liet zich dan ook vaak gelden. Voorbeelden hiervan waren Kateline Pijps of Jehanne Gheerboeds, respectievelijk dertien en zeventien keer. Terwijl anderen, de meerderheid, slechts één rechtshandeling stelde, zoals Mergriete van Pottersberghe. Er werden in totaal 372 rechtshandelingen vastgelegd door de schepenen van de Keure te Gent, met betrekking tot het zelfstandig optreden van gescheiden echtgenotes.
57
Zelfstandig optreden van de gescheiden vrouw
Aantal vrouwen
46
24
15 7
1
2
3
4
2
3
2
2
1
1
2
1
5
6
7
8
9
11
13
17
Aantal optredens
Figuur 2: Frequentie van optreden door een gescheiden echtgenote. 2. Processen en geschillen. 2.1. Algemeen. De schepenbanken waren in de Late Middeleeuwen gemachtigd met de lokale rechtspraak, bestuur en regelgeving. Zij stonden in voor het beslechten van civiele geschillen, spraken vonnissen uit in strafzaken en lieten akten passeren. Hierdoor zorgden ze voor de handhaving van de interne vrede binnen de gemeenschap en versterkten ze het gevoel van rechtszekerheid bij de bevolking. Daarnaast waren ze ook belast met het uitvoeren van maatregelen, die van hogerop werden opgelegd.111 Zoals gezegd waren de schepenen bevoegd om recht te spreken in zowel civiele als criminele zaken, hiermee beoefende ze de lage en hoge jurisdictie. We moeten opmerken dat de vroede vaders niet in alle zaken konden oordelen. Zo konden ze niet optreden bij kerkelijke aangelegenheden, daar ze in het vaarwater van de officiaal zouden belanden. Deze stond in voor het berechten van geestelijken geeste in civiele en strafzaken. Ook ok burgers waren onderworpen aan de man, onder meer in verband met alle
111
GILISSEN (J.), Historische inleiding tot het recht, recht pp. 379 – 385. WASSINK (J.F.A.), Van stad en buitenie. Een institutionele studie van rechtspraak en bestuur in Weert, 1568 – 1795,, Hilversum, 2005, pp. 56.
58
huwelijkskwesties. Bij strafzaken over kerkelijke, godsdienstige en zedelijke misdrijven van burgers kon zowel een wereldlijke als een kerkelijk rechter optreden.112 De schepenbank werd geleid door een schout. Deze was verantwoordelijk voor de opsporing en berechting van criminelen. Daarnaast zorgde hij voor de uitvoering van de vonnissen, die door de schepenen werden geveld. Deze stedelijke magistraten waren de rechtsvinders. Een secretaris registreerde de proceshandelingen, hield de schepenrollen van de contentieuze rechtspraak en de protocollen van de vrijwillige bij, legde uitspraken van de schepenen vast en raamde de proceskosten. Aan de schepenbank werkten geen procureurs, maar deze waren wel nauw verbonden met deze eenheid. Deze mannen vertegenwoordigden de eiser of verweerder in een civiel geding en waren verantwoordelijk voor de schriftelijke processtukken. Zij speelden dus een belangrijk rol in de verschriftelijking van de procesgang.113 In de Middeleeuwen werd een rechtsgeding pas gestart wanneer de benadeelde zich openlijk had beklaagd over een vermeend onrecht. De aangeklaagde inwoner(s) werd via de schepenen gedagvaard. Tijdens het proces stonden eiser en verweerder als gelijkwaardige personen tegenover elkaar. Beide partijen waren verplicht te verschijnen bij elke stap van het proces, op straffe van het verlies van zijn of haar rechten. De beklaagde was dus steeds bij de procesgang aanwezig en kon zich verdedigen tegenover de klager, met eventuele rechtsbijstand. Op elke aanklacht kon een weerspreken volgen. Indien dit niet gebeurde, won de klager automatisch. Wanneer wel, moest de eiser getuigen of bewijzen aanbrengen. Dit werd dan gevolgd door een antwoord van de gedaagde. De vroede vaders verzochten de partijen om steeds te reageren op elkaars stappen. Hierna velden de schepenen een vonnis. Soms bevonden zij een eis lichtzinnig – de klager kreeg ongelijk en moest instaan voor het vereffenen van de proceskosten. Wanneer de eiser in rechte stond, moest de verweerder voldoen aan de claims. Een andere optie was de minnelijke schikking, waarbij dager en gedaagde tot een wederzijdse overeenkomst probeerden te komen. Dit accusatoire proces werd het ordinaire proces genoemd.114 Tegen het einde van de 15de eeuw werd de wereldlijke overheid sterker en nam steeds meer zelf het initiatief tot het vervolgen van misdrijven, vergelijkbaar met de door de clerus gevolgde manier van rechtshandhaving. De beklaagde werd het voorwerp van het inquisitoir 112
Ibidem, pp. 100. Ibidem, pp. 102 – 103. 114 DE MONTÉ VER LOREN (J.P.), Geschiedenis van de wetenschap van het strafrecht en strafrechtsproces in de Noordelijke Nederlanden voor de codificatie, Amsterdam, 1942, pp. 99. WASSINK (J.F.A.), Van stad en buitenie. Een institutionele studie van rechtspraak en bestuur in Weert, 1568 – 1795, pp. 104 – 108. 113
59
onderzoek. Vaak was de tegenpartij een overheidsdienaar, wiens optreden steunde op de macht en de autorisatie die hem ‘ratione offici’ waren verleend. De aangeklaagde had hierdoor veel minder rechten: de verdenking alleen volstond om een onderzoek te starten. Hij of zij was in een geding niet langer een volwaardig rechtssubject. Hij of zij werd niet steeds meer geconfronteerd met getuigen en kon zich enkel tijdens het verhoor verdedigen, de procedure verbood hem of haar immers een verdediger van buitenaf aan te stellen. De rechtspositie van de verdachte was dus ondergeschikt aan het ontdekken en aanklagen van de waarheid.115 De motieven die geleid hadden tot het opstellen van een vonnis werden niet in de uitspraak vernoemd. De rechters maakte wel melding indien er onvoldoende bewijs geleverd was.116 De bewijslast berustte bij de eiser, op grond van het Romeinse ‘adagium actori incumbit probatio’. De klager in een burgerlijk proces moest het bewijs leveren van de feiten die hij of zij beweerde bestaan te hebben. De schepenen moesten dan de zaak onderzoeken en de waarheid proberen vaststellen, op grond van wat ze al wisten of konden vernemen, onder meer door middel van getuigenverhoor. Enkel in strafzaken was de bewijslast niet voor de eiser. De rechter was genoodzaakt het geschil te beslechten op basis van de aldus bewezen feiten, zelfs indien hij er anders over dacht.117 Tegen vonnissen van de schepenen, zowel in civiele als in criminele zaken, bestond in de Middeleeuwen geen hoger beroep. Vanaf de 15de eeuw werd dit door de vorst ingesteld door de creatie van de Grote Raad van Mechelen, geldig voor alle burgerrechtelijke beslissingen van de justitieraden – hof van beroep voor alle lagere rechtbanken.118 Tot de 13de eeuw werden de vonnissen zelden in schrift opgesteld. Nadien zag men het nut ervan in en begonnen klerken de arresten neer te pennen en in registers te bewaren. Hierin werden dan de namen van de partijen, het voorwerp van geschil, de uitslagen van het onderzoek en de argumenten van de eiser en de verweerder opgetekend. De betekenis van geschreven teksten nam geleidelijk aan toe ten nadele van de mondelinge verklaringen.119
115
VAN DE VRUGT (M.), De Criminele Ordonnantien van 1570. Enkele beschouwingen over de eerste strafrechtcodificatie in de Nederlanden, Zutphen, 1978, pp. 133. SPIERENBURG (P.), The spectacle of suffering: executions and the evolution of repression, Cambridge, 1984, pp. 8. 116 WASSINK (J.F.A.), Van stad en buitenie. Een institutionele studie van rechtspraak en bestuur in Weert, 1568 – 1795, pp. 108 – 109. GILISSEN (J.), Historische inleiding tot het recht, pp. 388 – 391. 117 Ibidem, pp. 661 – 663. 118 Ibidem, pp. 388 – 391. 119 WASSINK (J.F.A.), Van stad en buitenie. Een institutionele studie van rechtspraak en bestuur in Weert, 1568 – 1795, pp. 109.
60
2.2. Bijzonderheden. De registers van de schepenen van de Keure tussen 1427 en 1471 tellen 372 zaken, waar van tafel en bed gescheiden echtgenotes zelfstandig optreden – inclusief het regelen van hun boedelverdeling. Hiervan voerden de vrouwen 62 processen voor allerlei redenen. We hebben deze geschillen onderverdeeld in zes categorieën: Rechtsgedingen ingesteld voor 1.
Achterstallige Betalingen – Schulden van Kommer – Pacht
19
30,6 %
2.
Boedelverdeling – Scheiding van Tafel en Bed
18
29,0 %
3.
Koop – Verkoop
5
8,10 %
4.
Bezit – Goederen
5
8,10 %
5.
Huwelijksvoorwaarden
4
6,50 %
6.
Andere
11
17,7 %
Figuur 3: De categorieën waarvoor een rechtsgeding werd ingespannen. 2.2.1. Achterstallige betaling, schulden van kommer en pacht. In deze categorie traden dertien vrouw zelfstandig op, verdeeld over negentien zaken. Dit wil echter niet zeggen dat ze dan ook zelf als eiseres of verweerster optraden voor de schepenen. Van de negentien twisten werden er vijftien door de gescheiden echtgenote gevoerd. Slechts vier geschillen werden gewonnen. Wanneer zij nu iemand aanstelde om in haar plaats te redevoeren met de schepenen van de Keure, in vier gevallen zo, helde de balans over naar de winzijde. Daarnaast vermelden we ook onthouden. Hiermee willen we zeggen dat er ofwel slechts een onvolledige transcriptie voorhanden was ofwel de schepenen geen uitspraak velden en dit later misschien gedaan hebben, maar dat er geen registratie bekend is.
61
Rechtsgedingen gevoerd door De gescheiden echtgenote zelf
15
78,9 %
-
Winnen
4
26,7 %
-
Verliezen
9
60,0 %
-
Onthouden
2
13,3 %
4
21,1 %
Iemand anders dan de gescheiden echtgenote -
Winnen
2
50,0 %
-
Verliezen
1
25,0 %
-
Onthouden
1
25,0 %
Figuur 4: Door wie werden de rechtsgedingen gevoerd? Wie nam het initiatief om een proces voor het verkrijgen van een achterstallige betaling, schulden van kommer of pacht? Twaalf keer trad de gescheiden echtgenote op als verweerster en moest zij de eisen van de tegenpartij ondergaan. Zij, haar raadsman of familielid kregen wel de toestemming om zich te verdedigen en zelf hun mening te openbaren. In zeven zaken trad de gescheiden vrouw op als eiseres. Zij of haar zaakvoerder claimden iets van hun opponent en hoopten op de nodige steun van de stadsmagistraten. In beide gevallen hoorden de schepenen de partijen en velden dan hun vonnis. Wanneer zij in de rechtszaak als verweerster werd ingeleid, maakte zij 58,3 % kans dat ze het geding ging verliezen. Als eiseres echter lagen haar kansen bijna gelijk. Initiatief voor rechtsgeding Gescheiden echtgenote als verweerster
12
63,2 %
-
Winnen
4
33,3 %
-
Verliezen
7
58,3 %
-
Onthouden
1
8,3 %
7
36,8 %
Gescheiden echtgenote als eiseres -
Winnen
2
28,6 %
-
Verliezen
3
42,8 %
-
Onthouden
2
28,6 %
Figuur 5: Nam de gescheiden vrouw het initiatief of niet? Hoe waren haar winstkansen? Op 19 mei 1460 werd er door de vroede vaders van de stad Gent een oordeel geveld in het geschil tussen enerzijds Barbele vanden Bossche en anderzijds de voogden van Jan van Poucke, Jan Hiele en Jan Scalin. Jan was door wanbeheer – ‘sober regiment’ – onder voogdij geplaatst 62
en Barbele had eertijds van de officialiteit een scheiding van tafel en bed verkregen, waarop een boedelverdeling zou volgen. Jan Hiele en Jan Scalin eisten van Barbele dat ze voor de helft tussenkwam in de schulden van kommer. Barbele repliceerde dat Jan de schulden had moeten voorleggen en dus bekendmaken bij de schepenbank van de Keure, met hulp van vrienden en magen, waarvan zij 9 lb. 10 s. gr. zou moeten betalen. Het was niet haar fout dat Jan bepaalde schulden had verzwegen voor de schepenen. Barbele hoopte dat ze in haar recht was en dat ze dus niet aansprakelijk kon gesteld worden voor de extra schuldenlast. De stadsmagistraten vonnisten, na het horen van de gemeenschappelijke vrienden en magen, dat Jan of zijn voogden alleen instonden voor de additionele kosten. De dignitarissen merkten op dat Jan van Poucke de schulden moest gekend hebben en dat hij die beter had voorgelegd om elk geschil uit de weg te gaan.120 Drie jaar later werd deze regeling in de boedelverdeling opgenomen. Barbele zou Jan 9 lb. 10 s. gr. geven voor het aflossen van de gemeenschappelijke schulden van kommer. Elk zou instaan voor de schulden van na de scheiding van tafel en bed.121 Barbele trad zelf op als verweerster, zonder tussenkomst van een man, en won het proces. Jan of zijn voogden stonden alleen in voor het terugbetalen van de schuldenlast, die ze achtergehouden hadden voor de schepenen. Dit bewijst dat de gescheiden echtgenote een proces, als eiseres of verweerster, kon voeren en waar de schepenen een uitspraak in haar voordeel zouden vellen. Niet voor alles was (is) een man nodig! Pieter de Grave trad op in naam van Lijsbette van der Donct, in het geschil met Jan Coelins, vertegenwoordigd door Pauwels Goethals, over de som van 6 lb. 10 s. gr. Dit was een schuld van kommer die Bertelmeux Percheval, haar voormalige echtgenoot, had aangegaan. Door hun scheiding van tafel en bed en de daaropvolgende boedelverdeling, moest elk de eigen schulden van kommer aflossen. Mits dit een schuld van Bertelmeux was, zou hij deze dan ook moeten vereffenen. Nu eiste Jan dit bedrag van Lijsbette. Zij wist echter van niets en haar raadsman vertelde dat Bertelmeux zijn schulden moest betalen en niet zijn cliënte. De schepenen vonnisten dat Lijsbette en Pieter in hun recht stonden. De scheiding was 120
Cfr. Bijlagen 91/1: 19 mei 1460. Gent, Stadsarchief, 301/45 (2), 1459-1460, f° 100 r°. Cfr. Bijlagen 91/3: 22 december 1463. Gent, Stadsarchief, 301/47 (2), 1463-1464, f° 32 r°. (Niet Uitgegeven) Afschrift van boedelverdeling tussen Barbele vanden Bossche en Jan van Poucke: ‘Dies sal hij ghelden al sulke commere als hij ghemaect heeft sindert den ghesceede, sonder der voors. Barbelen sijns wyf cost, maer dies es de voors. Barbele gheauden den voors. Jan t'onteffene van der somme van 9 lb. 10 s. gr. die de voors. Jan diversche personen sculdich es sonder haer in eenighen andren commere van sculden die de voors. Jan ghemaect heeft ghehauden te sine, welke voors. somme de voors. Barbele betaelt heeft. Voert sal de voors. Barbele betalen al sulke scult als so ghemaect heeft sindert den voors. ghesceede sonder 's vors. Jans haers mans cost.’ 121
63
uitgesproken en de boedelverdeling vastgelegd, hiermee moest rekening gehouden worden. Jan en Pauwels konden de 6 lb. 10 s. gr. wel nog eisen van Bertelmeux.122 Opvallend bij dit proces is dat Lijsbette niet zelf optrad als verweerster, maar haar liet vertegenwoordigen door Pieter de Grave. Misschien wou de vrouw haar geschil niet zelf voeren uit schrik om te verliezen. De schepenen vonnisten hier in het voordeel van Lijsbette. Logisch ook, wanneer de vroede vaders de boedelverdeling, door hen opgetekend, volgden. Jan Coelins kon natuurlijk niet weten van wie de schuld was en wie ze moest aflossen. De man was waarschijnlijk niet aanwezig in de schepenbank, wanneer het koppel hun verdeling liet registreren.123 De schepenen lieten hem dan ook de mogelijkheid om het bedrag te vorderen van Bertelmeux, maar Lijsbette kon niet aansprakelijk gesteld worden. Op 9 december 1433 werd er door de schepenen van de Keure een vonnis geveld in het geschil tussen enerzijds jonkvrouw Kateline van Veerdeghem en anderzijds Daneel van Langheraert. Het geding handelde over de opbrengsten van een erfgrond te Oeselgem, verpacht aan Michiel den Smet. Kateline eiste het pachtgeld op, daar deze haar toehoorde. Hierop antwoordde Daneel dat hij de grond, nog voor hun scheiding van tafel en bed, gekocht had van Kateline en Pieter van Laerne. Hierdoor werd hij in het bezit gesteld van de grond en de pacht. Kateline ontkende dit. De dignitarissen gaven Daneel gelijk en Kateline werd aansprakelijk gesteld voor de wettelijke kosten. Zij stond wel in haar recht om Daneel aan te spreken en te vragen of hij haar de koop van het goed te Oeselgem wou bewijzen.124 Kateline bevond zich in een hachelijke situatie. Acht maanden eerder besloten Pieter van Laerne en zij een einde te maken aan hun huwelijk en een scheiding van tafel en bed door te voeren. In december 1433 ging het van kwaad naar erger. Via een geschil met Daneel van Langheraert kwam ze te weten dat haar erfgrond te Oeselgem verkocht was. Dit kon onmogelijk zonder haar medeweten gebeurd zijn. Door de handelingsonbekwaamheid van de vrouw bezat de man, tijdens het huwelijk, de alleenheerschappij over zijn vermogen, dit van zijn eega en de beperkte gemeenschap van katelen en conquesten. Hij kon deze goederen vrij beheren, belasten en erover beschikken. Hij kon echter enkel met toelating van zijn wederhelft gebruik maken van haar erfgoederen. Wanneer hij besloot om deel van deze eigendom te 122
Cfr. Bijlagen 4/4: 12 maart 1434. Gent, Stadsarchief, 301/32 (2), 1433-1434, f° 97 v°. Cfr. Bijlagen 4/3: 4 oktober 1430. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Ghesceet van Taflen ende van Bedden ten Spirituelen Hove’, nr. 32. Afschrift van boedelverdeling tussen Lijsbette van der Donct en Bertelmeux Percheval: ‘Ende elc zal zijn scult die hij ghebuercht ende ghemaect heeft ghelden ende betalen, zonder elc anderen cost of last, dat's te verstane dat elc betalen zal zin scult evenverre dat elc scult ghemaect heeft of sculdich es.’ 124 Cfr. Bijlagen 15/2: 9 december 1433. Gent, Stadsarchief, 301/32 (2), 1433-1434, f° 45 r°. 123
64
verkopen, moest hij de opbrengst besteden aan een gelijkwaardig onroerend goed, dat op naam van zijn echtgenote moest geregistreerd worden.125 Kateline ging een proces aan met Daneel puur uit onwetendheid. Haar erfgrond was verkocht, zij kon er dus geen aanspraken meer op maken, ook niet op het vruchtgebruik. Kateline moest geweten hebben dat haar voormalige echtgenoot deze grond had verkocht. Zij zou immers toegestemd hebben met de verkoop, wanneer Pieter van Laerne volgens de letter van wet gehandeld zou hebben. Een logisch gevolg van dit rechtsgeding was dat Kateline het onderspit moest delven en, als extra boete, de proceskosten betalen. 2.2.2. Boedelverdeling en scheiding van tafel en bed. In de onderzochte periode, 1427 – 1471, werd er 29,0 % van het totaal aantal gevoerde rechtsgedingen, ingesteld ten gevolge van het niet akkoord gaan met de boedelverdeling of soms zelf de scheiding van tafel en bed. De overgrote meerderheid van de processen werd gevoerd door de echtgenote zelf, zij stelde niemand aan om in haar naam op te treden, namelijk in dertien van de achttien zaken. Haar kans op winnen lag aanzienlijk hoger, dan deze op verliezen. Wanneer ze iemand anders de bevoegdheid gaf, meestal een familielid, om voor haar op te treden, had deze 60,0 % kans dat hij de rechtszaak zou verliezen. In veertien zaken trad de van tafel en bed gescheiden echtgenote op als eiseres. Haar voormalige echtgenoot ging blijkbaar in de fout en zijn eega richtte zich tot de schepenen van de Keure, zodat deze hem zouden dwingen om in de pas te lopen. Wat zich dan ook uitte in haar winstkans. In 64,3 % haalde de vrouw haar slag thuis. We vermelden ook de term ‘onthouden’. Hier werd het begrip gebruikt wanneer zowel de echtgenote als de echtgenoot water bij de wijn moesten doen. De schepenen vonnisten dan niet tegen, maar ook niet voor de claim van de vrouw, ‘haer sellefs wijf zijnde’. Daarnaast kan het ook wijzen op het feit dat de vroede vaders geen uitspraak wilden doen, omdat het niet in hun bevoegdheid lag.
125
MONBALLYU (J.), Geschiedenis van het Familierecht. Van de Late Middeleeuwen tot Heden, p. 198.
65
Rechtsgeding gevoerd door De gescheiden echtgenote zelf
13
72,2 %
-
Winnen
8
61,5 %
-
Verliezen
1
7,7 %
-
Onthouden
4
30,8 %
5
27,8 %
Iemand anders dan de gescheiden echtgenote -
Winnen
1
20,0 %
-
Verliezen
3
60,0 %
-
Onthouden
1
20,0 %
14
77,7 %
Figuur 6: Door wie werden de rechtsgedingen gevoerd? Initiatief voor rechtsgeding De gescheiden echtgenote als eiseres -
Winnen
9
64,3 %
-
Verliezen
2
14,3 %
-
Onthouden
3
21,4 %
4
22,2 %
De gescheiden echtgenote als verweerster -
Winnen
0
0,0 %
-
Verliezen
2
50,0 %
-
Onthouden
2
50,0 %
Figuur 7: Nam de gescheiden vrouw het initiatief of niet? Hoe waren haar winstkansen? De Kerk stelde de verbintenis tussen man en vrouw voor als de perfecte unie tussen twee personen, die een evenwichtige relatie hebben en in stand houden. Historici hebben zich lang achter deze visie geschaard. Het middeleeuwse huwelijk was, volgens velen, een krachtige en diepgewortelde instelling. Deze opvatting werd dan ook door het bronnenmateriaal ondersteund. De sporadisch toegekende scheidingen van tafel en bed bewezen dat dergelijke antihuwelijkse praktijken slechts uitzonderingen waren. Na jaren intensief onderzoek van de bronnen van de officialiteiten van Kamerijk, Doornik en Brussel legden historici een andere kijk op deze materie aan de dag. Niet alle echtverbintenissen waren in de Middeleeuwen rozengeur en maneschijn. In de 15de eeuw beschikten zowel man als vrouw over hetzelfde recht om naar de officialiteit te stappen en een scheiding van tafel en bed aan te vragen. In de bronnen werd melding gemaakt van mannen of vrouwen die een verzoek tot scheiding indienden. Daarnaast gebeurde het vrij regelmatig dat het koppel samen voor de rechtbank verschenen met een 66
gemeenschappelijke eis tot scheiding van tafel en bed. Zij waren onderling overeengekomen dat een scheiding de beste oplossing zou zijn voor hun echtelijke disputen. Uit voorgaand onderzoek126 is gebleken dat er in de officialiteit van Doornik127 – bevoegd voor de scheiding van tafel en bed tussen de Gentse koppels – 96 vermeldingen van een scheiding werden teruggevonden. In deze gevallen betaalde man en/of vrouw een boete wegens de begane zonde, die aanleiding gaf tot het uitspreken van de scheiding van tafel en bed. Hieruit volgt de hypothese dat de persoon die veroordeeld werd tot het betalen van de boete, tevens de beschuldigde was in de zaak, waardoor de andere partner de scheiding eiste. Dit brengt problemen voort. De veronderstelling ging niet op voor de persoon die eerst als actor optrad en later, na het ondervragen van de getuigen en het onderzoeken van het bewijsmateriaal, als beschuldigde werd aangeduid. Er moet ook rekening gehouden worden met de vonnissen waarbij man en vrouw werden veroordeeld voor een verschillend misdrijf, maar slechts één van hen aansprakelijk werd gesteld voor de scheiding van tafel en bed. Hierdoor kon er voor de officialiteit van Doornik slechts nagegaan worden wie de vermoedelijke beschuldigde was.128 In 67 zaken was het de man die instond voor het betalen van de boete. De scheiding van tafel en bed werd toegestaan wegens zijn zondig gedrag. Deze vonnissen vertegenwoordigen 69,8 % van het totaal aantal scheidingen. Dit betekende dat de man vaker over de schreef ging dan de vrouw. Volgens de verkondigingen van de canonisten was het vanzelfsprekend dat de echtgenoot zoveel activiteit aan de dag legde – de man was immers de 126
VERDURMEN (I.), Het huwelijk op de klippen: scheiding van tafel en bed. Het initiatief van de vrouw in de Zuidelijke Nederlanden tijdens de Late Middeleeuwen, Gent, 1999 (Onuitgegeven licentiaatverhandeling). Dit onderzoek werd aangepast door VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Marital Breakdown before the Consistory Courts of Brussels, Cambrai and Tournai: Judicial Separation a Mensa et Thoro’, in: Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis, LXXII, 2004, pp. 81 – 89. De hier gebruikte cijfers zijn dan ook van de hand van Monique Vleeschouwers – Van Melkebeek. 127 Inge Verdurmen heeft in haar licentiaatverhandeling erop gewezen dat voor de officialiteit van Doornik geen registers van vonnissen bewaard gebleven zijn. Het enige juridische onderzoeksmateriaal dat voorhanden is, zijn rekeningen van deze kerkelijke rechtbank, bewaard voor de periode 1429 tot 1481. De auteur geeft dan ook aan dat het geen sinecure is voor het geven van een interpretatie van de gegevens, daar de rekeningen slechts de eindfase van het juridische proces vertegenwoordigen en bijgevolg spaarzaam zijn met details. Zij haalt ook aan dat de rekeningen enkel vermelden wie er moest betalen en waarom; maar wie het proces startte, wordt achterwege gelaten. In de rekeningen wordt een overzicht gegeven van alle personen die door de officiaal werden veroordeeld tot het betalen van een boete en deze dan ook vereffend hadden. Bijgevolg zijn er geen sporen overgebleven van mensen die voor de rechtbank verschenen waren, maar geen boete werden opgelegd. In 99 % van de gevallen bracht een proces gerechtskosten met zich mee, ongeacht het vonnis, waardoor dit ‘dark number’ tot een minimum kan beperkt worden. 128 VERDURMEN (I.), Het huwelijk op de klippen: scheiding van tafel en bed. Het initiatief van de vrouw in de Zuidelijke Nederlanden tijdens de Late Middeleeuwen, pp. 73 – 74.
67
ondernemende kracht binnen de echtverbintenis, ten opzichte van zijn meer beheerste echtgenote. Verwonderlijk zou geweest zijn indien deze rechtsgeleerden de echtgenoot aangemoedigd hebben in het overtreden van de wet, als bewijs van zijn superioriteit over de vrouw. Ook als man moest men zich houden aan de kerkelijke wetgeving. In bijna 70 % van de vonnissen was het dus de echtgenote die het initiatief nam en waren het de mannen die de aanleiding gaven voor het toestaan van de scheiding van tafel en bed. Ze waren misschien van mening dat ze ongestraft hun zin konden doen ten opzichte van hun wettelijke wederhelft. Het hoge aantal kon ook een teken zijn dat de officialiteit zelf een grotere inspanning leverde om de mannelijke onderhorigen in de gaten te houden, waardoor er ook meer mannen konden veroordeeld worden tot het betalen van een boete. De idee dat de gehuwde vrouw nauwelijks in staat was om zelfstandig op te treden, laat staan de wet te overtreden, kon hier ook een rol gespeeld hebben. In 22 zaken werd actie ondernomen door de man, maar deze vermeldingen – 22,9 % van het totaal aantal scheidingen – geven slechts een bescheiden indruk. De vrouw was blijkbaar gehoorzamer aan de kerkelijke maatstaf en lette bijzonder goed op haar tellen. Dit stemde grotendeels overeen met de overtuiging van de canonisten. Zij beweerden dat de vrouw van nature onderdanig en ingetogen was, passiviteit was haar leefregel. Zeer uitzonderlijk duiken er vonnissen op waar man en vrouw schuldig bevonden werden. Tweemaal was van een dergelijk situatie sprake. Het koppel nam het niet zo nauw meer met de kerkelijke bepalingen. De vrouw trad dus 67 keer op als eiseres en wou de scheiding van tafel en bed verkrijgen door het zondig gedrag van haar wederhelft als reden aan te geven. 63 werd een scheiding toegekend op grond van overspel van de echtgenoot. Driemaal was de zonde van verspilzucht (wanbeheer of ‘sober regement’) van de man, de reden voor het toestaan aan de vrouw van de scheiding. Dit betekende dat te Doornik ook verspilzucht als canonieke grond – naast overspel, ketterij en wreedheid – gebruikt werd. Misschien had de officiaal in deze drie gevallen de scheiding ingewilligd door het ontbreken van een erkende scheidingsgrond. Als hoofd en kostwinner beheerde de man het financiële budget van het gezin. Het verkwisten van de goederen kon erop wijzen dat hij zijn verantwoordelijkheid niet ernstig nam, dat hij boven zijn stand leefde en het vermogen van zijn familie er had doorgejaagd. Verslaafd aan drank of gokken en niet meer kunnen weerstaan aan de verleiding kon de oorzaak zijn van het falen. Het verbrassen van geld of goederen werd, in een tijd waar elke munt tweemaal werd omgedraaid in de hoop om rond te komen, als een ernstig misdaad gezien, die vaak de 68
aanleiding was voor een scheiding van goederen. Men deed onrecht aan de andere partner en de eventuele kinderen, die afhankelijk waren van het al dan niet verantwoord beheer van de echtgenoot of de vader. Wreedheid ten aanzien van de echtgenote was als canonieke grond sterk ondervertegenwoordigd in de officialiteit van Doornik, slechts tweemaal. Waarschijnlijk waren de vrouwelijke slachtoffers bang voor de repressie vanwege hun wederhelften, zodat ze hun leed in stilte droegen. De kerkelijke rechtbank werd hierdoor geconfronteerd met een sterke onderrapportering van dergelijke misdrijven. In drie zaken werd een combinatie van gronden vastgesteld, overspel met verspilzucht of overspel met geweldpleging. 129 Met instemming van beide partijen, vaak opgelegd door de officiaal, werd het huwelijk beëindigd en kon de boedelverdeling door de schepenbank geschieden. Er waren koppels die niet tot een schikking konden of wilden komen. Drie casussen – Margriete Storms en Willem Mosscheroen, Lijsbette sHertoghen en Gerard vander Loo en Lijsbette van Doynse en Martin van Massemine – zijn hiervan een duidelijk voorbeeld en worden dan ook van naderbij bekeken. Ten gevolge van hun zondig gedrag werd aan de vrouwen een scheiding van tafel en bed toegestaan, maar de mannen wilden er helemaal geen. Zij vochten dan ook elk voorstel, vanwege hun echtgenote, tot boedelverdeling aan. Hoe reageerden deze drie echtgenoten wanneer ze geconfronteerd met de scheiding van tafel en bed en de daaropvolgende boedelverdeling? Willem Mosscheroen wou zijn vrouw terug en hij probeerde de schepenbank van de Keure van Gent achter zich te scharen.130 Zijn vrouw, Margriete Storms, wou hier echter niets van weten en ging dan ook niet akkoord met de smeekbede van hem. De schepenen gingen akkoord met zijn beweegreden en vonden het beter dat Margriete terug zou intrekken bij haar echtgenoot, ter bewaring van zichzelf en haar ziel.131 Het resultaat was dat Willem de scheiding niet kon ongedaan maken, maar hij zorgde wel voor een betere boedelverdeling.
129
VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Marital Breakdown before the Consistory Courts of Brussels, Cambrai and Tournai: Judicial Separation a Mensa et Thoro’, in: Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis, LXXII, 2004, pp. 86 - 89. 130 Cfr. Bijlagen 46/2: 5 maart 1445. ‘Eendrachtelic Commen ende Vriendelic Vereffent’, nr. 33. Afschrift van de boedelverdeling tussen jonkvrouw Margriete Storms en Willem Mosscheroen: ‘Hoe wel dat de selve Willem, niet jeghenstaende den vors. ghescheede overleden te gheesteliken hove, hem presenteerde met zinen vors. wive te wesene, haer t’anveerdene ende al te doene dat een goed man zinen wive sculdich waere van doene naer de gratie die hem God verleent hadde omme te levene in gheruster consciëntie.’ 131 Cfr. Bijlagen 46/2: 5 maart 1445. ‘Eendrachtelic Commen ende Vriendelic Vereffent’, nr. 33. Afschrift van de boedelverdeling tussen jonkvrouw Margriete Storms en Willem Mosscheroen: ‘So waes ’t dat scepenen etca. alvoren, gheadverteert hebbende de vors. joncfrauwe Margrite ten fine dat zoe in
69
Gerard vander Loo ging anders te werk. Hij wou helemaal niet weten van een scheiding van tafel en bed en zeker niet van een boedelverdeling. Daarom zorgde hij ervoor dat het hele proces vertraging zou oplopen. De officialiteit dreigde met een excommunicatie wanneer hij zich niet schikte naar de scheiding. De schepenen boden hem geen hulp.132 Zijn vrouw, Lijsbette sHertoghen, kon de procedure voortzetten, tot misnoegen van haar echtgenoot. De boedelverdeling werd vastgelegd, maar Gerard hield er zich niet aan. Lijsbette klopte weer aan bij de schepenen, deze moesten hem dwingen om de verdeling na te leven. De man had zijn kans geroken en had een appel ingediend te Reims.133 Het beroep werd afgewezen door verstek wegens oorlogsomstandigheden te Frankrijk.134 Daarnaast antwoordde Gerard dat hij zijn vrouw terug wou. Zo probeerde hij de sympathie van de schepenen te winnen.135 De man eiste een nieuwe verdeling, zoals deze van Willem Mosscheroen.136 Indien dit niet gebeurde,
quitinghe van haer selven ende van haren ziele trecken ende wesen wilde metten vors. Willem haren man, daer toe zoe in gheenre wijs verstaen wilde.’ 132 Cfr. Bijlagen 42/2: 18 november 1441. ‘Eendrachtelic Commen ende Vriendelic Vereffent’, nr. 16. Afschrift van de boedelverdeling tussen jonkvrouw Lijsbette sHertoghen en Gerard vander Loo: ‘seyden voort dat de vors. Gheeraert der vorn. joncfrouw Lisbetten ghereetschepe doen soude van den spirituelen ghescheede, den selven ontsegghende als nu ’t bescud van der excommunicatie daer hij bij zijnder desobedientien inne gheschepen waert te commene.’ 133 Cfr. Bijlagen 42/2: 18 november 1441. ‘Eendrachtelic Commen ende Vriendelic Vereffent’, nr. 16. Afschrift van de boedelverdeling tussen jonkvrouw Lijsbette sHertoghen en Gerard vander Loo: ‘ghemerct dat ’t ghuend dat daere af gheschiedde meer ghedaen was bij inportunen vervolghe vander voors. joncfrauwe Lijsbetten dan andersins, dewelke versweghen hadde ’t appel, ghedaen ende ghereveleert bij den voors. Gheeraerd haren man van den voors. ghesteliken ghescheede van Dornicke ten gheesteliken hove van Riemmen, want bij viertute van den selven appeele zo en conste ’t voors. weerlic ghescheet gheenen voortganc hebben.’ 134 Cfr. Bijlagen 42/2: 18 november 1441. ‘Eendrachtelic Commen ende Vriendelic Vereffent’, nr. 16. Afschrift van de boedelverdeling tussen jonkvrouw Lijsbette sHertoghen en Gerard vander Loo: ‘Up twelke de voorn. Gheeraerd vander Loe dede dupliquieren dat, al mochte so wesen dat hij verescele hadde ghesijn van zijnen appele in ’t voors. gheestelike hof van Riemen, nietemin dat gheschiede bij contumacien ende hem niet moghende lijden noch passeren duer d’lant mids den excorchoysen ende volke van wapenen wesende ende ligghende ommetrent Riemen, bij den welken elc jughe wel sculdich ware daere inne te vorziene.’ 135 Cfr. Bijlagen 42/2: 18 november 1441. ‘Eendrachtelic Commen ende Vriendelic Vereffent’, nr. 16. Afschrift van de boedelverdeling tussen jonkvrouw Lijsbette sHertoghen en Gerard vander Loo: ‘de voors. Gheerard in gheenere manieren scheeden en wilde van zinen gheselschepe up dat hem ghebueren mochte, maere was van der zinne haren persoen te andverdene ende al te doene dat eenen ghetrauden gheselcepe, in huwelike wesende, toebehorende.’ 136 Cfr. Bijlagen 42/2: 18 november 1441. ‘Eendrachtelic Commen ende Vriendelic Vereffent’, nr. 16. Afschrift van de boedelverdeling tussen jonkvrouw Lijsbette sHertoghen en Gerard vander Loo: ‘… up ghelike queste uutghegheven ende ghepronunciert tusschen Willem Mosqueron ende der joncfrauwe, zijnen wive.’
70
zou zijn scheiding bestempeld worden als ‘quaet exemple’, voor alle andere vrouwen die een scheiding wilden aangaan.137 Hij kreeg zijn zin, maar bleef toch gescheiden van tafel en bed. Net als de vorige twee, wou Martin van Massemine niet weten van een scheiding. Lijsbette van Doynse kocht Martin uit voor de beperkte gemeenschap van goederen.138 Martin ging niet akkoord, hij wou meer. De man vroeg en kreeg een vonnis van ‘weder verzamen’ van de officialiteit.139 Hierdoor kon hij terug in het bezit gesteld worden van de goederen van zijn vrouw. Lijsbette bracht in dat zij niet gehoord was tijdens de zitting en kreeg de raad om beroep aan te tekenen te Reims. Martin bleef vasthouden aan de verzoening. De schepenen verplichtten de man ertoe zich niet te bemoeien met het leven van Lijsbette en onttrokken zich van de zaak.140 De drie mannen gingen in de aanval. Gerard vander Loo appelleerde te Reims, Martin van Massemine verkreeg een vonnis tot ‘weder verzamen’. Willem Mosscheroen vertelde dat de scheiding met een haastig woord was gebeurd. Zijn vrouw en diens vrienden hadden het veel strikter geïnterpreteerd dan dat het de bedoeling was. Waarom diende hij geen beroep in? Tegen elk vonnis van de kerk kon men tien dagen na het verdict appel indienen. Men creëerde dan de illusie dat men nog niet gescheiden was en dus alles nog kon ongedaan maken. De heren wilden het beeld scheppen dat de vrouw zelf de goederen wou behouden en beheren en dat ze op kosten van de man wilden leven. Vooral Gerard ging hierop in, door te zeggen dat zijn scheiding niet mocht bestempeld worden als ‘quaet exemple’.
137
Cfr. Bijlagen 42/2: 18 november 1441. ‘Eendrachtelic Commen ende Vriendelic Vereffent’, nr. 16. Afschrift van de boedelverdeling tussen jonkvrouw Lijsbette sHertoghen en Gerard vander Loo: ‘het soude wesen een quaet exemple omme andre die van gheliken doen mochten daere nochtan den ghetrauden man niet emmer stonde te scheedene.’ 138 Cfr. Bijlagen 37/1: 16 februari 1440. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Eendrachtelic Commen ende Vriendelic Vereffent’, nr. 6. Afschrift van de boedelverdeling van Lijsbette van Doynse en Martin van Massemine: ‘Dies zo moet de vorn. Lijsbette betalen t’enen den vorn. Martine Gellante van Massemine de somme van 12 lb. gr. 10 s.’ 139 Cfr. Bijlagen 37/1: 16 februari 1440. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Eendrachtelic Commen ende Vriendelic Vereffent’, nr. 6. Afschrift van de boedelverdeling van Lijsbette van Doynse en Martin van Massemine: ‘de vors. Martin versochte ghestelt te zijne in de possessie van zijns svorss. wijfs goedinghen bij viertute van eener sentencie ghewijst int gheestelic hoof van Dornicke wel mention makende dat zij weder verzamen’. 140 Cfr. Bijlagen 37/1: 16 februari 1440. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Eendrachtelic Commen ende Vriendelic Vereffent’, nr. 6. Afschrift van de boedelverdeling van Lijsbette van Doynse en Martin van Massemine: ‘de vors. jonckvrauwe van der vors. laetster sentencie van den gheestelicken hove daer mede hem de vors. Martin ghehelpen wilde gheappeleert hadde, oec anghezien dat zij tanderen tijden van mallincander beede int gheestelic ende int werlike wel ende wettelic verscheeden hadden ghezijn, dat de vors. sake in gheener wijs behoorde thueren kennesse ende daden hemlieden der sake af.’
71
Daarnaast probeerden de drie op het geweten van hun vrouw te spelen en haar terug bij hen te laten intrekken. Willem wou zijn vrouw terug winnen en verantwoordde zich door te zeggen dat het beter was voor de kinderen, zichzelf en haar zielenheil dat ze terug bij hem kwam wonen. De schepenen stonden achter de smeekbede, maar Margriete hield stand. Gerard kaartte Willem Mosscheroen aan als ‘quaet exemple’ en wou de zaak in zijn voordeel gebruiken. Willem streefde het goede na in de hereniging met zijn vrouw, net zoals Gerard wou bereiken. Hij plaatste zich in een goed daglicht door te verklaren dat hij samen met zijn vrouw en kind een nieuwe start wou nemen en dus een beter leven opbouwen. Martin pakte het anders aan. De man ging naar de officialiteit van Doornik en vroeg een verzoening aan. Deze werd goedgekeurd, maar zonder medeweten en dus aanhoren van zijn vrouw, Lijsbette. Hij wou, net als de andere twee, zijn echtgenote terug en zij werd door kerkelijk bevel ertoe gedwongen. De man trok ook naar de schepenen van Gedele te Gent om zijn zaak aan te brengen. Maar zij hadden er geen oor naar omdat ze er helemaal de bevoegdheid niet toe hadden.141 Vanaf het moment dat de vrouw de scheiding van tafel en bed aanvroeg, begon de man een strategie uit te stippelen om haar het leven zuur te maken, zodat de echtgenote ervan zou afzien om de procedure verder te zetten. Waarom reageerden de mannen zo opgelaten bij het verzoek tot scheiding van tafel en bed, en daaropvolgende boedelverdeling, door hun vrouw? Was het onmogelijk geworden om nog samen te leven? De eerste en belangrijkste reden was dat ze bezitverlies zouden leiden door het vertrek van hun eega’s. Ze dienden daarom appel in bij de officialiteit of ondernamen een poging om hun wederhelft terug te winnen. Zo konden zij de scheiding van tafel en bed ongedaan maken en dus ook de boedelverdeling. Zij kregen de totaliteit van de goederen weer onder hun vleugels. De man was tijdens het huwelijk de beheerder van de beperkte gemeenschap omdat de vrouw geacht werd handelingsonbekwaam te zijn.142 Zij moest onvoorwaardelijk haar man volgen in al zijn beslissingen en er niet tegen ingaan. Wanneer de eega dit weigerde en hem dus probeerde te verlaten, mocht hij haar dwingen om in de pas te lopen en zich terug naar de echtelijke woning te begeven.143 De getrouwde vrouw was ongeschikt in juridische zin. Zij mocht niet naar de rechtbank stappen of ervoor getuigen 141
Cfr. Bijlagen 37/1: 16 februari 1440. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Eendrachtelic Commen ende Vriendelic Vereffent’, nr. 6. Afschrift van de boedelverdeling van Lijsbette van Doynse en Martin van Massemine: ‘Ende niet jeghenstaende dat de vors. Martin van ghelicken tandren tijden vervolch hadde bij scepenen van ghedeele ende elders, nochtan so en hadde hij daer toe niet moghen commen, maer hadden hemlieden de zelve scepenen dies af ghedaen.’ 142 e e GODDING (Ph.), Le Droit Privé dans les Pays-Bas Méridionaux du 12 au 18 Siècle, p. 33-34. 143 Ibidem, p. 111, n° 125.
72
zonder de toelating van haar echtgenoot.144 Indien de vrouw besloot een scheiding van tafel en bed aan te vragen, zag de man een einde komen aan de totaliteit van de goederen en aan de jurisdictie over zijn vrouw. De echtgenote kreeg haar bezit terug, samen met de helft van de gemeenschap.145 Zij werd dan ook bekwaam geacht om naar de rechtbank, kerkelijk of wereldlijk, te gaan om klacht in te dienen, appel aan te tekenen of om eenvoudigweg gehoord te worden. Doordat de man geen beheerder van de goederen meer was en dus minder mogelijkheden had om grote transacties te verrichten, werd hij voor de buitenwereld op zakelijk vlak minder machtig en zag hierdoor nog eens een som geld aan zijn neus voorbijgaan. De bovengenoemde drie mannen stelden dan ook alles in het werk om dit te voorkomen. Een tweede reden waarom de heren zo reageerden was dat ze statusverlies konden leiden. Dit wilden ze absoluut niet zien gebeuren. De casus van Lijsbette van Doynse en Martin van Massemine maakt dit duidelijk. Lijsbette had haar man uitgekocht voor 12 lb. gr. 10 s., zijn deel van de gemeenschap van goederen.146 Daaraan konden we zien dat Martin niet veel bezat en boven zijn stand was getrouwd. Zijn echtgenote was afkomstig uit de lage adel (jonkvrouw), waardoor de man op rijke voet kon leven. Bij een scheiding moest hij alle weelde en rijkdom achter zich laten en misschien in armoede verder leven. Hij moest dan ook die 12 lb. 10 s. gr. gebruiken om de huwelijksonkosten te betalen en zou niet veel of helemaal niets overhouden. Dit zou hij niet zonder slag of stoot laten gebeuren. Hij diende een verzoek in tot ‘weder verzamen’ en verkreeg die ook. Hiermee kreeg hij de totaliteit van goederen terug en kon hij op grote voet zijn oude dag tegemoet gaan. Maar vrouwtje lief gaf zich niet zomaar over en vocht haar strijd. De schepenen besloten in haar voordeel en onttrokken zich van de zaak, waardoor alles hetzelfde bleef en de scheiding geldig was.147 Ten derde waren de drie heren verbitterd om wat hun vrouw hen had aangedaan. Ten opzichte van de schepenen deden ze zich wel voor alsof alles koek en ei was en dat ze hun 144
GHELDOLF (A.), Coutumes des Pays et Comté de Flandre. I. Coutume de la Ville de Gand, Rubrica XX, Brussel, 1868, p. 88, n° 7. 145 e e GODDING (Ph.), Le Droit Privé dans les Pays-Bas Méridionaux du 12 au 18 Siècle, p. 86, n° 3. 146 Cfr. Bijlagen 37/1: 16 februari 1440. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Eendrachtelic Commen ende Vriendelic Vereffent’, nr. 6. Afschrift van de boedelverdeling van Lijsbette van Doynse en Martin van Massemine: ‘Dies zo moet de vorn. Lijsbette betalen t’enen den vorn. Martine Gellante van Massemine de somme van 12 lb. gr. 10 s.’ 147 Cfr. Bijlagen 37/1: 16 februari 1440. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Eendrachtelic Commen ende Vriendelic Vereffent’, nr. 6. Afschrift van de boedelverdeling van Lijsbette van Doynse en Martin van Massemine: ‘de vors. jonckvrauwe van der vors. laetster sentencie van den gheestelicken hove daer mede hem de vors. Martin ghehelpen wilde gheappeleert hadde, oec anghezien dat zij tanderen tijden van mallincander beede int gheestelic ende int werlike wel ende wettelic verscheeden hadden ghezijn, dat de vors. sake in gheener wijs behoorde thueren kennesse ende daden hemlieden der sake af.’
73
vrouw konden vergeven en haar terug in huis nemen. In hun binnenste moest het toch geknaagd hebben en zonnen ze vast op wraak. Daarom ondernamen ze uitputtende pogingen om een zo gunstig mogelijke boedelverdeling te verkrijgen. Ze voelden zich beschaamd. Wat zou de buitenwereld denken over de scheiding? Zouden ze hen niet veroordelen voor wat ze hun vrouw hadden aangedaan? Dit zou zeker in het hoofd van Gerard opgespeeld hebben na de mishandeling van Lijsbette en de verwaarlozing nadat ze hem verlaten had.148 Niet alleen de rest van de stad, maar zeker en vast hun beider familie. Deze kwamen nu recht tegenover elkaar te staan en zouden druk zetten om zo het onderste uit de kan te halen. Hierdoor waren ze genoodzaakt er alles aan te doen om de scheiding en boedelverdeling ongedaan te maken en de schande niet te moeten ondergaan. Ten vierde gingen ze de scheiding en de goederenverdeling aanvechten voor de ‘houdenisse’ over de kinderen. Wanneer de heren hun kroost zouden verliezen, konden ze geen gebruik meer maken van de ‘bladinghe’. Het nageslacht kreeg één derde van de aanwinsten, de goederen verworven door beide ouders ten tijde van hun huwelijk. Diegene die de ‘houdenisse’ verkreeg, onderhield hiermee de kinderen, voedde hen op en betaalde de school. Meestal ging de ‘houdenisse’ naar de moeder, zij diende de aanvraag tot scheiding in en werd ‘meestal’ door de schepenbank bekwamer geacht om haar nakomelingen groot te brengen. De vader zag dan én zijn kinderen én zijn goederen verdwijnen. Niet altijd werd deze regel toegepast. Bij Willem en Margriete werd de kroost, net als de goederen, verdeeld. Vader kreeg er twee en moeder eentje, door haar zelf te kiezen.149 De schepenen vonnisten bij Gerard en Lijsbette, zeer opmerkelijk, dat Fierkin, hun zoon, opgevoed moest worden bij vrienden en magen van het koppel. Wat er toch op duidde dat de vroede vaders de ouders onbekwaam achtten om in hun opvoedingsopdracht te slagen.150 148
Cfr. Bijlagen 37/1: 16 februari 1440. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Eendrachtelic Commen ende Vriendelic Vereffent’, nr. 6. Afschrift van de boedelverdeling van Lijsbette van Doynse en Martin van Massemine: ‘de vors. joncvrouw Lijsbette mids zinen ruuthede van hem vervremde, twelke al nu leden es den termijn van 2 jaeren of meer.’ 149 Cfr. Bijlagen 46/2: 5 maart 1445. ‘Eendrachtelic Commen ende Vriendelic Vereffent’, nr. 33. Afschrift van de boedelverdeling tussen jonkvrouw Margriete Storms en Willem Mosscheroen: ‘wijsden voort ter cause van den regemente van den vors. kinderen, dat de vorn. Willem Mosscheron als vader sal hebben ’t gouvernement van den II kinderen up de bladinghe van hueren vornoemde toegheleyden gheconquesteerde goedinghe ende up den proffijte van dies men hemlieden voort coopen sal ghelijc vors. es ende de vors. joncfrauwe Margriete als moedere ’t gouvernement vanden derden kinde, kiesende welc dat huer ghelieft van den drien, up de bladinghe van zinen vors. goedinghen.’ 150 Cfr. Bijlagen 42/2: 18 november 1441. ‘Eendrachtelic Commen ende Vriendelic Vereffent’, nr. 16. Afschrift van de boedelverdeling tussen jonkvrouw Lijsbette sHertoghen en Gerard vander Loo: ‘Ende omme dat ’t vors. Fierkin vander Loo van nu voort an gheregiert zijn zoude wel ende duechdelic, alzoo’t behoort, zo termineerden scepenen ende wijsden dat men bij ordinancien ende overeendraghene van
74
Willem, Gerard en Martin gingen tot actie over wanneer ze hoorden dat hun vrouw de scheiding van tafel en bed had aangevraagd en de boedelverdeling moest vastgelegd worden. Zij ondernamen een verschillende strategie, de ene al wat succesvoller dan de andere. Een smeekbede richten tot de liefhebbende echtgenote, appel aantekenen te Reims of een verzoek tot ‘weder verzamen’, niets hielp. Niemand kon zijn scheiding ongedaan maken. Dus trachtten ze een zo gunstig mogelijke boedelverdeling uit de brand te slepen. Wat voor hen de beste, en de enige oplossing bleek te zijn. Hieruit blijkt dat het voor de vrouw niet gemakkelijk was om een scheiding van tafel en bed aan te vragen en nadien een boedelverdeling te laten vastleggen. Steeds moest ze rekening houden met de achterpoortjes of de strategieën, die door hun wederhelft kon worden gebruikt om haar te ondermijnen. Vaak kreeg deze de steun van de schepenen van de Keure, zeker wanneer hij zijn vrouw smeekte om hem naar de echtelijke woning te vervoegen. Deze drie vrouwen toonden zich van hun sterkste kant en bleven vastberaden – ze konden niet meer samenleven en gingen op zoek naar de redding en een nieuw leven, waartoe ze de mogelijkheid kregen door een voordelige boedelverdeling uit de brand te slepen. Vooraleer een vrouw de stap zette om een scheiding van tafel en bed aan te vragen bij de officialiteit en dus het zondige gedrag van haar partner te laten bestraffen, had zij het hard te verduren gekregen. Overspel of wreedheid moesten wel sporen nagelaten hebben. De echtgenote moest bij haar beslissing blijven, hoe hardnekkig de overredingskracht van haar wederhelft ook was. Eens de officiaal het vonnis had geveld, was voor de meeste de kous af en konden zij een nieuw leven starten. Enkelen echter bleven de weerspannigheid van hun partners ondervinden. De echtgenoten legden zich niet neer bij het besluit tot scheiding en lagen dan ook dwars bij het vastleggen van een boedelverdeling. Hierbij kwamen de schepenen van de Keure op het toneel. De eega trok naar de stadsmagistraten, in de hoop dat deze de man zouden dwingen om zich te voegen. Zo verschenen Barbele van Montingre en Jan van den Doorne op 9 december 1437 voor de dignitarissen. Barbele wou scheiden, maar Jan echter niet. Hij wou met haar het echtelijke huis blijven delen, omwille van de kinderen. De man wou zich beteren en zich gedragen zoals een goede echtgenoot het betaamde. De vroede vaders vonnisten dat het
maghen ende vrienden nemen sal 2 van den naesten ende notabelsten van zijns vors. vader ende moeder zijde, te wetene van elker zijde eenen persoon die ’t vors. Fierkin regieren ende bestieren zullen, zijn havelic goed verdeelen, zijn bladinghen ontfaen ende ’t vors. Fierkin houden ter scolen gaende ende andersins gouverneeren wel ende redelic, alzoo’t behooren zal.’
75
koppel voorlopig moest blijven samenleven. Binnen de twee weken wilden zij van het echtpaar horen of ze een scheiding van tafel en bed gingen aanvragen of bleven samenwonen. Dit moest gebeuren met de hulp en het advies van bemiddelaars, zijnde vrienden en magen van hen beiden.151 Jan van den Doorne wou absoluut niet scheiden en haalde als reden de kinderen aan. Hij gebruikte zijn kroost als wapen tegen zijn vrouw. Zo hoopte hij de sympathie te winnen van de schepenen en speelde op hun geweten in. Wat voor iemand was Barbele als zij een scheiding boven haar kinderen koos? Was zij het wel waard om moeder te zijn? Deze vragen moeten zeker door hun gedachten gespeeld hebben. Het was natuurlijk ook een handig middel om zijn eega van idee te doen veranderen, zodat zij de scheiding niet zou doorzetten. Barbele had haar man misschien al voor de zoveelste keer een tweede kans gegeven en vond eindelijk dat het gedaan moest zijn. Nu gebruikte haar man de kinderen in zijn strijd. Wat moet ze niet gevoeld hebben? Blijdschap omdat ze eventueel de perikelen van Jan achter zich kon of treurnis omdat ze haar vlees en bloed kon verliezen? Jan wist dat zijn vrouw haar niet zou laten tegenhouden en hield waarschijnlijk al rekening met de boedelverdeling. Wie de ‘houdenisse’ over de kinderen zou krijgen, kon gebruik maken van een derde van de gemeenschap – de opbrengsten innen om de nakomelingen te onderhouden – maar kon zich bovenal verrijken. Jan haalde niet alleen de kinderen aan als wapen in de strijd, ook beloofde hij dat hij in toekomende tijd zich zou gedragen als een goede en eerbare echtgenoot. Barbele bleef voet bij stuk houden en de schepenen zouden uiteindelijk ook zwichten onder de druk van de vrouw. Zes maanden later werd in het schepenboek de boedelverdeling geregistreerd. De scheiding had plaatsgevonden en Jan moest zich erbij neerleggen, niet zonder eerst een voordelige verdeling uit de brand te slepen. De man zou zich verrijken met een derde van de opbrengst van de verkoop van de onroerende goederen van Barbele. Daarnaast verkreeg hij ook alle schulden van baten, maar moest hij instaan voor de gemeenschappelijke schuldenlast. Wat de kinderen betreft. Het koppel was overeengekomen dat elk één kind zou behouden. De kroost was zijn reden geweest om niet te scheiden, maar hij kon zijn vrouw niet langer kwaad aandoen en ging akkoord om de ‘houdenisse’ over te dragen. Barbele kreeg de jongste dochter, en het bijhorende vruchtgebruik, en Jan oefende het gezag uit over de oudste dochter, en onderhield haar met een zesde van de verkoop van de patrimoniale onroerende
151
Cfr. Bijlagen 29/1: 9 december 1437. Gent, Stadsarchief, 301/34 (2), 1437-1438, f° 43 r°.
76
goederen van Barbele.152 Barbele werd door de schepenen, op aanraden van de aangestelde bemiddelaars, niet aan haar lot overgelaten. Voor de vroede vaders was een gescheiden echtgenote een doorn in het oog, door het uitbreiden van de reeds grote groep van ‘haer sellefs wijf’. Zij hielden echter rekening met de smeekbede van Barbele en riepen Jan tot de orde. De scheiding werd uitgesproken en de boedelverdeling vastgelegd. Voor Barbele kon een nieuw leven starten, met de volledige bekwaamheid om te gaan en staan waar ze maar wou. Net als Jan van den Doorne legde Diederic de Vremde zich in 1436 niet zomaar neer bij de eisen van zijn echtgenote, Kateline Pijps. Zij wou een scheiding van tafel en bed aanvragen en ging hiervoor te rade bij de schepenen van de Keure. Deze hadden de bevoegdheid niet om hierover te oordelen en stuurden het koppel naar de officialiteit om daar een scheidingsaanvraag in te dienen. De vroede vaders raadden hen aan om met behulp van bemiddelaars een voorakkoord voor de boedelverdeling vast te leggen. Hiervoor moest elk twee eerbare mannen, vrienden en magen, aanstellen en deze vier zouden vergaderen en hopelijk tot een schikking komen, volgens de wet van de poort. Diederic, Kateline en de kinderen moesten deze aanvaarden en naleven. Indien er tussen de vier lieden geen akkoord kon bereikt worden, zouden de schepenen van de Keure het heft zelf in handen nemen en de boedelverdeling bepalen.153 Bijna acht maanden later stonden Diederic en Kateline weer voor de stadsmagistraten. Kateline ging niet akkoord met de regeling voor de boedelverdeling, zoals voorgesteld door de vier bemiddelaars. De vrouw wenste een verdeling waar het gehele huwelijksvermogen – van haar, Diederic en de kinderen – in drie gelijke delen gesplitst werd. De schepenen stelden vast dat de vier mannen wel degelijk een verdeling hadden doorgevoerd en dat deze gepasseerd was. Kateline weerlegde dit compromis en vroeg de schepenen om haar te horen, zij vond immers dat ze misleid was. De dignitarissen hadden er echter geen oor naar en vonnisten dat de regeling staande bleef en dus rechtsgeldig was.154 Een maand later was het zover de boedelverdeling werd door de schepenen vastgelegd en beiden gingen akkoord. Ieder kreeg een deel van de onroerende goederen, 152
Barbele en Jan besloten om de patrimoniale onroerende goederen van de echtgenote te verkopen. Zij kregen van de verkoopsom elk een derde, ter waarde van 12 lb. gr. Het andere derde ging naar de twee kinderen. Doordat het koppel was overeengekomen dat elk de ‘houdenisse’ verkreeg over één kind, werd dit derde verdeeld onder de twee dochters. Elk kreeg 6 lb. gr. ter zijner beschikking, om met de opbrengsten hiervan het kind te onderhouden en op te voeden. Cfr. Bijlagen 29/2: 14 mei 1438. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Ghesceet van Taflen ende van Bedden ten Spirituelen Hove’, nr. 84. 153 Cfr. Bijlagen 26/1: 28 november 1436. Gent, Stadsarchief, 301/34 (1), 1436-1437, f° 54 r°. 154 Cfr. Bijlagen 26/4: 24 juli 1437. Gent, Stadsarchief, 301/34 (1), 1436-1437, f° 175 v°.
77
patrimoniaal vermogen dat door Diederic werd ingebracht. De roerende en onroerende goederen, die werden verkregen tijdens de echtverbintenis – de beperkte gemeenschap van goederen – werden in drie delen gesplitst. De kinderen moesten onderhouden en opgevoed worden met het deel van de onroerende goederen van de persoon die de ‘houdenisse’ toekwam, samen met het derde van de gemeenschap. In tegenstelling tot andere vonnissen werden de kinderen ondergebracht bij de vader, Diederic de Vremde. Kateline had het blijkbaar verkropt bij de schepenen en zag de ‘houdenisse’ over haar eigen vlees en bloed aan haar neus voorbij gaan. Waarom de stadsmagistraten oordeelden dat Callen, Trijcen en Joossinen beter af waren bij hun vader, zal nooit geweten zijn. Achtten zij Kateline onbekwaam om voor haar kroost te zorgen of speelden er andere redenen?155 Het is duidelijk dat Kateline haar zin gekregen had. De vrouw stapte op 28 november 1436 naar de schepenen op zoek naar een dwangmaatregel voor haar man, zodat zij een scheiding van tafel en bed kon verkrijgen. Ze slaagde in haar opzet en er werden eerbare mannen aangesteld om tot een akkoord te komen voor een boedelverdeling. Maar Kateline zag het weer fout gaan en verscheen weer voor de schepenbank van de Keure. Ander haar arm had ze de schikking, maar vond dat ze er bedrogen uitkwam. De jonkvrouw wou de goederen opsplitsen in drie gelijke delen, en wou dus rekening houden met haar drie kinderen – de goederen die deze zouden verkrijgen zou van groot belang zijn voor hun latere leven. Diederic zat blijkbaar niet zo in met zijn kroost, want hij schaarde zich achter de regeling van de vrienden en magen. Op 28 augustus 1437 werd de boedelverdeling vastgelegd. Kateline had deels haar gelijk gehaald. De gemeenschap van katelen werd in drie verdeeld, de partners verkregen daarnaast een reeks onroerende goederen. De ‘houdenisse’ over de kinderen ging naar de vader. Merkwaardig. Moeder Kateline had eertijds gestreden voor een beter bestaan van haar kroost en misschien voor zichzelf. Wie de kinderen kreeg, kwam er beter voor doordat hij of zij het vruchtgebruik kreeg over een aantal eigendommen om de nakomelingen te onderhouden, naar school te sturen en op te voeden. Kateline verloor haar kinderen aan een ‘zondaar’. Zij stond erop om te scheiden van tafel en bed en voerde hier dan ook een strijd voor. Indien ze zelf schuldig zou zijn, zou Kateline de moeite niet gedaan hebben om naar de officialiteit en de schepenbank te gaan. Dus we kunnen ervan uitgegaan dat Diederic de aanleiding was voor het uiteengaan. Zijn overspel, wreedheid, afvalligheid of verspilzucht was waarschijnlijk voor haar de druppel die de emmer deed overlopen. Kateline stond erop om een 155
Cfr. Bijlagen 26/5: 28 augustus 1437. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Ghesceet van Taflen ende van Bedden ten Spirituelen Hove’, nr. 72.
78
nieuw leven te beginnen, om zowel voor haar als voor haar kinderen een beter bestaan op te eisen. Hier slaagde ze dan ook maar gedeeltelijk. Het probleem over het al dan niet verdelen in drie gelijke delen dook ook op in de situatie van Ysabeele vanden Paerke en Symon Terlinc. Op 26 oktober 1461 verschenen beiden voor de schepenbank. Deze legde de partners op om binnen de veertien dagen elk een staat van goed voor te leggen, zodat de boedelverdeling kon plaatsvinden.156 Drie maanden later stonden Ysabeele en Symon kaarsrecht tegenover elkaar in een geschil in verband met deze verdeling van de goederen. Ysabeele eiste, na de uitspraak van de scheiding van tafel en bed door de officialiteit van Doornik, dat het huwelijksvermogen opgesplitst zou worden in drie gelijke delen, zoals het gewoonterecht van de stad Gent dit voorschreef.157 Symon antwoordde dat het verzoek van Ysabeele tegenstrijdig was aan het gangbare recht, omdat voor de uitspraak van de scheiding door de kerkelijke rechtbank reeds een verdeling plaatsgevonden had tussen hem en Joos van Buuten, de neef en gevolmachtigde van Ysabeele. Deze werd door haar vrienden en magen goedgekeurd. Joos garandeerde dat Ysabeele deze overeenkomst zou naleven. Symon liet deze schikking passeren voor de rechtbank en was volgens hem rechtsgeldig. De man maakte duidelijk dat Ysabeele moest op de hoogte geweest van het compromis dat hij en Joos bereikt hadden, ook al had Joos deze vastgelegd in afwezigheid van haar. Symon haalde voor deze kennis drie redenen aan. Ten eerste, Ysabeele had blijkbaar iemand naar de echtelijke woning gestuurd om haar spullen op te halen. Ten tweede, had zijn echtgenote bij de schepenbank van Gedele gesmeekt om de helft van het sterfhuis van haar grootmoeder. Ten derde, zond Ysabeele enkele schuldeisers naar Symon voor het vereffenen van de gemeenschappelijke schulden van kommer, zoals was afgesproken in de verdeling. De man besloot zijn repliek met het zeggen dat de opdeling van de eigendommen moest standhouden en dat beiden deze moesten naleven, en dus niet naar de stadsmagistraten stappen om een nieuwe te eisen. Hierop reageerde Ysabeele dat de verdeling in haar absentie opgesteld was, zij had er geen toestemming voor gegeven en deze was opgetekend door iemand die niet gemachtigd was door haar. Ze haalde aan dat deze opsplitsing van de
156
Cfr. Bijlagen 94/2: 26 oktober 1461. Gent, Stadsarchief, 301/46 (2), 1461-1462, f° 18 r°. Cfr. Bijlagen 94/3: 25 januari 1462. Gent, Stadsarchief, 301/46 (2), 1461-1462, f° 47 r°. Er werd duidelijk vermeld dat door de eiseres, Ysabeele vanden Paerke, dat een verdeling in drie parten de gewoonte was in Gent. Ysabeele had zich dus blijkbaar goed geïnformeerd, vooraleer ze een proces aanspande tegen de toekomstige boedelverdeling – verdeling werd pas op 19 mei 1464 (Gent, Stadsarchief, 301/47 (2), 1463-1464, f° 81 r°-v°. Niet Uitgegeven) geregistreerd. ‘Also dat wel sculdich ware van gheschienen naer de rechten coustumen van der stede van Ghend in ghelijken onderhouden ende gheuseert.’ 157
79
goederen mocht blijven bestaan, tot er iemand zijn ongenoegen over uitte bij de schepenen. Een overeenkomst tussen man en vrouw voor een boedelverdeling had geen enkele waarde als ze niet gepasseerd was voor de schepenbank en bovenal moest het koppel elkaar kwijtschelden. Iets wat tot dan toe niet geschied was. Ysabeele merkte tevens op dat zij misleid en bedrogen was. De vrouw maakte zich daarnaast zorgen over hun kind. De voorgestelde boedelverdeling hield geen rekening met de nakomeling. Volgens de wet van de poort van Gent, kreeg de eventuele kroost een derde van de beperkte gemeenschap van katelen, waarmee zij moesten worden onderhouden en opgevoed.158 De schepenen vonnisten, na het aanhoren van zowel Ysabeele als Symon, dat het koppel hun staat van goed in baten en in kommer moest voorleggen. Eens dit gedaan was, zouden de schepenen deze in twee opsplitsen en van die twee delen moesten Ysabeele en Symon een part afstaan aan hun kind. Hun vlees en bloed zou onderhouden worden met het vruchtgebruik hiervan. De vroede vaders zouden dan ook oordelen wie de ‘houdenisse’ zou krijgen.159 Schepenen hielden slechts deels rekening met de eis van Ysabeele. De dame krijgt een nieuwe verdeling, maar niet in drie parten. Het koppel moest wel elk een deel afstaan aan het kind. In de definitieve boedelverdeling, geregistreerd op 19 mei 1464, behield elk de patrimoniale goederen en de helft van de beperkte gemeenschap van katelen. Er werd echter geen woord gerept over het deel van het kind, dat ook nooit bij naam genoemd werd. Daarnaast moest elk de helft van de schulden van baten innen en de helft van de schulden van kommer vereffenen.160 Waarom wou Ysabeele een heel andere verdeling, dan eerst was overeengekomen tussen Symon en haar neef Joos? Zij kwam er immers voordeliger uit – Symon moest instaan voor de alle gemeenschappelijke schulden van kommer. Toch eiste Ysabeele een nieuwe en wou Symon ze behouden, terwijl hij toch benadeeld werd. Opvallend was dat het koppel bijna twee en half jaar wachtte om de definitieve opsplitsing te laten registreren. Het echtpaar was toch al een tijdje gescheiden van tafel en bed, waarom wachtten ze dan zo lang om kom af te maken met die boedelverdeling en een nieuw leven te starten. We weten uit een aantal aktes, daterend tussen 25 januari 1462 en 19 mei 1464, dat Ysabeele
158
Cfr. Bijlagen 94/3: 25 januari 1462. Gent, Stadsarchief, 301/46 (2), 1461-1462, f° 47 r°. Het is duidelijk dat Ysabeele informatie ingewonnen heeft over haar rechten en deze van haar nakomelingen. ‘Ende dat men huer beeder kint niet voorsien en hadde van den derde van haerlieder beeder goede also hem dat naer de wet van der poort sculdich was van gheschiene omme 't selve kint ghesustineert te werdenne.’ 159 Cfr. Bijlagen 94/3: 25 januari 1462. Gent, Stadsarchief, 301/46 (2), 1461-1462, f° 47 r°. 160 Cfr. Bijlagen 94/7: 19 mei 1464. Gent, Stadsarchief, 301/47 (2), 1463-1464, f° 81 r°-v°. (Niet uitgegeven). Afschrift van de boedelverdeling tussen Ysabeele vander Paerke en Symon Terlinc.
80
zelfstandig bleef optreden en daarom kan er geen sprake zijn van een verzoening tussen Symon en haar. De vrouw wou absoluut dat haar kind een deel van het huwelijksvermogen kreeg, maar repte met geen woord over het verkrijgen van de ‘houdenisse’. In de verdeling van 19 mei werd er niet vastgelegd wie de ‘houdenisse’ kreeg. Waarschijnlijk werd deze geregeld door de schepenen van Gedele. Deze stadsmagistraten hadden de functie van oppervoogden van wezen op zich genomen. De oppervoogdij over wezen door de schepenbank was bijzonder voor Gent, daar in de meeste Vlaamse steden deze functie ingevuld werd door speciaal daarvoor opgerichte wezenkamers. Allerlei akten die tijdens de uitoefening van dit ambt tot stand kwamen in verband met het beheer van de goederen van de minderjarige wezen, werden geregistreerd in de wezenboeken van de schepenen van Gedele. Deze aktes behoren echter niet tot de doelstelling van dit onderzoek. Ysabeele haalde aan het voorakkoord in haar afwezigheid en door haar neef Joos werd opgetekend. De schikking dateerde van voor de uitspraak van de scheiding van tafel en bed, waardoor de vrouw nog onder de voogdij van haar man stond. Ze was handelingsonbevoegd en mocht dus noch rechtshandelingen stellen noch contracten afsluiten. Het optreden van haar neef was waarschijnlijk eerder een familiale kwestie. De verwanten van Ysabeele wilden de patrimoniale goederen niet verloren zien gaan en door het afvaardigen van Joos van Buuten regelden zij met de echtgenoot een verdeling. In haar betoog voor de nietigverklaring van de getroffen schikking voerde Ysabeele ook aan dat het document nog niet gepasseerd was voor de schepenbank waardoor het nog niet verhoogde rechtszekerheid had verkregen.161 Haar derde argument was dat zij elkaar nog niet hadden kwijtgescholden – dit werd vermeld op het einde van elke boedelverdeling, het koppel in kwestie zou dan afzien van aanklachten ten opzichte van elkaar. Zij concludeerde dat de schikking nog niet gepasseerd en dus niet rechtsgeldig was. Daarnaast hadden de partners nog niet de mogelijkheid gekregen om verdere eisen uit de weg te gaan. Indien niemand zijn of haar ongenoegen over het voorakkoord had geuit tegenover de schepenen, zou de verdeling blijven gelden en moesten beiden deze naleven. Ysabeele echter dacht er anders over, zij was misleid en bedrogen door haar man, haar familie en misschien zelfs door de vroede vaders, indien deze niet volgens haar 161
De schepenen van de Keure beoefenden de vrijwillige rechtspraak. Twee of meerdere partijen verbonden zich door hun akten en contracten tegen betaling te laten overschrijven in de registers. Deze geschriften kregen een verhoogde rechtszekerheid door deze te laten passeren, vandaar de benaming ‘wettelijke passering’, en werden later bij eventuele betwisting bekend gemaakt. HAEMERS (J.), De Gentse opstand (1449 – 1453): De strijd tussen rivaliserende netwerken om het stedelijke kapitaal, pp. 24.
81
verzoek zouden vonnissen. Zij kreeg een nieuwe splitsing van het huwelijksvermogen. Deze was slechts deels in haar voordeel: eigendom werd in twee opgedeeld en ieder moest een part afstaan aan het kind. Een opmerkelijk zelfstandig optreden was dit van Agnes sCokers. Op 23 juni 1447 verschenen Jacop en Gheraerd van Maldeghem, en andere vrienden en magen van Daneel van Maldeghem, voor de schepenen van de Keure. Zij waren in conflict geraakt met Adaem van Vlaendren. Deze was eertijds gehuwd met Agnes. De vrouw had echter het recht niet om te hertrouwen. Haar man, Daneel van Maldeghem, was vijftien maanden van huis weg, zonder dat hij iets van zich liet horen. Agnes veronderstelde waarschijnlijk dat hij omgekomen was en zonder zich zorgen te maken over eventuele repressie van de Kerk voor haar bigamie, huwde ze met Adaem. Het geschil tussen Adaem en de vrienden en magen van Daneel handelde over het huwelijksvermogen van Agnes en Daneel. Het is duidelijk dat de tweede echtverbintenis nietig bevonden werd wegens ‘ligamen’ of een reeds bestaande huwelijksband. Wie in de waan gelaten werd dat zijn of haar partner overleden was en dus in die overtuiging een tweede verbintenis aanging, handelde volgens de Kerk te goeder trouw. Wanneer de eerste echtgenoot terugkeerde, sneuvelde het tweede huwelijk ten voordele van het eerste. De Kerk ontwikkelde in de 13de eeuw de leer van de huwelijksbeletsels of impedimenta. Zo bestonden
er de vernietigende of verhinderende beletsels, de niet-inachtneming bracht de nietigheid van het huwelijk mee. De echtverbintenis in kwestie had voor de Kerk nooit plaats gevonden.162 De schepenen besloten daarom de goederen onder sekwester te plaatsen bij Laureins van der Eecke tot de officialiteit nader onderzoek had verricht. De kerkelijke rechtbank moest hierbij rekening houden met de afwezigheid van Daneel en met zijn al dan niet overlijden. Daarnaast besloten de vroede vaders om aan Agnes en de kinderen een bepaalde som geld te geven, een provisie, waarvan zij zich konden onderhouden. De ‘houdenisse’ over de kroost werd aan de vrienden en magen van Daneel gegeven, door wie een staat van goed moest opgesteld worden.163 Op 18 mei 1455 werd er in de registers van de Keure de boedelverdeling tussen Agnes sCokers en Daneel van Maldeghem opgetekend. Blijkbaar was Daneel in de loop van die twaalf jaar terug opgedoken en moest hij ondervonden hebben dat zijn huwelijk met Agnes ten einde was. Verder werd er niets meer vermeld van Adaem van Vlaendren. Deze echtverbintenis zou waarschijnlijk door de officialiteit nietig bevonden zijn en dus nooit 162
PHILLIPS (R.), Putting Asunder. A history of divorce in Western society, pp. 2-3. GILISSEN (J.), Historische inleiding tot het recht, pp. 525 – 526. 163 Cfr. Bijlagen 53/1: 23 juni 1447. Gent, Stadsarchief, 301/39 (1), 1446-1447, f° 161 v°.
82
plaatsgevonden hebben. Agnes bleef hierdoor getrouwd met Daneel, maar zag dit huwelijk ook op de klippen lopen.164 2.2.3. Koop en verkoop. In deze categorie werd een strijd uitgevochten, waarbij goederen de inzet waren. Een slecht geregelde koop of verkoop tussen twee partijen werden voor de schepenen van de Keure beslecht. In 80,0 % van de zaken, vijf in totaal, voerde de echtgenote in haar eigen naam het proces. De winstkans lag hier hoger dan de mogelijkheid op verliezen. In slechts één geval werd er iemand aangesteld. De vrouw wou geen risico nemen door zelf op te treden, maar kwam nadelig uit het geding. In figuur 8 werd ook rekening gehouden met één onthouding. Het geschil in kwestie was in een compromis geëindigd. In één aangelegenheid werd de vrouw aangeklaagd en verscheen dus voor de stadsmagistraten als verweerster. In de vier andere procedures besloot de gescheiden echtgenote om iemand voor het gerecht te dagen en haar eisen te zien inwilligen. Rechtsgeding gevoerd door De gescheiden echtgenote zelf
4
80,0 %
-
Winnen
2
50,0%
-
Verliezen
1
25,0 %
-
Onthouden
1
25,0 %
1
20,0 %
Iemand anders dan de gescheiden echtgenote -
Winnen
0
0,0 %
-
Verliezen
1
100,0%
-
Onthouden
0
0,0 %
Figuur 8: Door wie werden de rechtsgedingen gevoerd?
164
Cfr. Bijlagen 53/2: 18 mei 1455. Gent, Stadsarchief, 301/43 (1), 1454-1455, f° 110 r°. (Niet Uitgegeven). Afschrift van de boedelverdeling tussen jonkvrouw Agnes sCokers en Daneel van Maldeghem.
83
Initiatief voor rechtsgeding De gescheiden echtgenote als eiseres
4
80,0 %
-
Winnen
2
50,0 %
-
Verliezen
1
25,0 %
-
Onthouden
1
25,0 %
1
20,0 %
De gescheiden echtgenote als verweerster -
Winnen
0
0,0 %
-
Verliezen
1
100,0 %
-
Onthouden
0
0,0 %
Figuur 9: Nam de gescheiden vrouw het initiatief of niet? Hoe waren haar winstkansen? Op 21 september 1433 nam Zoetin van Landuyt het besloot om haar echtgenoot, Wouter van Lede, voor het gerecht te dagen. De vrouw liet haar proces door Jacob Callebaut voeren. Net als Wouter, vertegenwoordigd door Jan de Coninc, nam ze het risico niet om zelf te spreken voor de schepenen. Zoetin en Jacob eisten 9 lb. gr. van Wouter en Jan voor de helft van een badhuis te Aalst. Het koppel had dit eertijds van Jan Pints gekocht en Zoetin had Wouters aandeel in de koop betaald. Deze stelling werd ondersteund met het feit dat het koppel reeds voor een tijd gescheiden waren van tafel en bed. De eisende partij dacht dat zij hierdoor slechts de helft van de aankoop moesten vereffenen en eiste deze som terug. De verweerders gingen akkoord dat de scheiding uitgesproken was, maar brachten in dat man en vrouw terug verliefd waren geworden en zich hadden verzoend. Zij hadden terug de echtelijke woning met elkaar gedeeld. Zoetin ontkende dit. De schepenen vonnisten in het nadeel van Zoetin – zij moest de volledige aankoop bekostigen en kon de 9 lb. gr. niet verhalen op Wouter. Daarenboven moest zij instaan voor de wettelijke kosten.165 De gescheiden echtgenote, Zoetin van Landuyt, trad hier niet zelf op als eiseres, maar gaf de volmacht aan Jacob Callebaut. Haar ‘voormalige’ echtgenoot deed net hetzelfde. Beiden wilden blijkbaar geen risico nemen en hoopten door het aanstellen van een raadsman dat ze het proces konden winnen. Hier haalde Wouter de slag thuis en moest Zoetin de aankoopsom volledig betalen. Doordat de datum en de inhoud van de boedelverdeling niet voorhanden is, daar ze niet geregistreerd werd door de schepenen van de Keure van Gent, is het moeilijk om na te gaan hoe de verdeling geregeld was. Mits het huis door hun beiden tijdens het huwelijk gekocht was, werd dit ondergebracht in de beperkte gemeenschap van goederen. Volgens de uitspraak van de schepenen in het geding tussen Zoetin en Wouter, kunnen we ervan uitgaan 165
Cfr. Bijlagen 16/2: 21 september 1433. Gent, Stadsarchief, 301/32 (2), 1433-1434, f° 9 v°.
84
dat de vrouw waarschijnlijk het huis verkreeg, in haar helft van de gemeenschap. Zij moest dan ook instaan voor de achterstallige betalingen, dus het vereffenen van de aankoopsom. Zeker kan dit niet geweten zijn. Zoetin had het vermoedelijk moeilijk met het aanvaarden van deze boedelverdeling, daar zij niet wou instaan voor de schulden van kommer en deze terugeiste van Wouter. Schepenen gaven haar ongelijk en in de loop der jaren trad de dame niet meer zelfstandig op. Kateline vander Helst trok tweemaal ten strijde omwille van de verkoop van een huis, staande buiten de kuip te Gent. Het eerste proces op 18 december 1443 handelde tussen enerzijds Kateline en anderzijds Laureins de Roetere, haar echtgenoot. Het koppel had eertijds een huis, verkocht aan Jacob van Everghem voor 36 lb. gr. Bij het vastleggen van de boedelverdeling werd overeengekomen dat Kateline van deze verkoopssom 8 lb. 10 s. gr. zou krijgen, Laureins verkreeg 7 lb. 10 s. gr. en de kinderen samen 20 lb. gr.166 Jacob had de volledige geldsom betaald aan Laureins. De schepenen vonnisten dat Laureins aan Kateline en zijn kroost de beloofde som moest geven. Daarnaast zou hij instaan voor de schulden van kommer, zoals geregeld bij de boedelverdeling.167 Twee jaar later trokken beiden terug ten strijde. Hun geschil handelde over dezelfde verkoop aan Jacop van Everghem, nu doorverkocht aan Philips Kerssone. Met de hulp van bemiddelaars, gezamenlijke vrienden en magen, kwam het koppel tot een compromis. Laureins zou van Johannes Kerssone 2 lb. 10 s. gr. ontvangen van de verkoop van het huis en stede, hij had geen recht op meer van de totale geldsom. Laureins en Gillis vander Helst, de broer van Kateline, kwamen overeen dat zij elkaar gerust gingen laten en dus geen processen tegen elkaar zouden aanspannen.168 In de twee rechtsgedingen trad Kateline steeds zelf op als eiseres, en stelde dus niemand aan om haar proces te voeren, met wisselend succes echter. Conform de boedelverdeling vonnisten de schepenen van de Keure in het eerste geschil, tegen haar echtgenoot Laureins, in haar voordeel. Het tweede proces handelde over hetzelfde huis. Blijkbaar was Laureins het niet eens met het besluit van de schepenen twee jaar eerder. Het geding werd gesloten door het bereiken van een schikking door bemiddeling van vrienden en magen van het koppel. Dit geschil liep zeer nadelig af voor Laureins. Hij ontving slechts 7 % van de totale verkoopsom, terwijl de man in de boedelverdeling 21 % kreeg toebedeeld. Hoe de 166
Cfr. Bijlagen 43/1: 26 oktober 1443. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Eendrachtelic Commen ende Vriendelic Vereffent’, nr. 25. Afschrift van de boedelverdeling tussen Kateline vander Helst en Laureins de Roetere. 167 Cfr. Bijlagen 43/2: 18 december 1443. Gent, Stadsarchief, 301/37 (2), 1443-1444, f° 68 v°. 168 Cfr. Bijlagen 43/3: 11 januari 1445. Gent, Stadsarchief, 301/38 (1), 1444-1445, f° 91 r°.
85
rest van de som moest verdeeld worden, heeft de scribent niet vermeld. Kateline trad zelf op, maar toch deed haar broer Gillis de kwijtschelding. Was dit een tactiek? Gillis mocht Laureins niet meer vervolgen, maar kreeg Kateline dan wel nog de toestemming van de schepenen om haar echtgenoot te vervolgen? Kateline trad na 11 januari 1445 niet meer op. Ze besloot om een bewindvoerder, Mathijs van Bost, aan te stellen om haar zaken binnen Gent te regelen.169 2.2.4. Bezit en eigendommen. In alle zaken trad de gescheiden echtgenote zelf op, ze stelde niemand aan om voor haar het proces
te
voeren.
Ze
moest
waarschijnlijk
gedacht
hebben:
‘Ik
heb
mijn
handelingsbevoegdheid teruggekregen, ga deze nu ten volste gebruiken.’ Dit zou zich echter tegen haar keren. 60,0 % van de gedingen verloor de vrouw. In één zaak stelden de schepenen hun vonnis een week uit en dus onthielden ze zich. In drie van de vijf geschillen was zij verweerster en daarvan werden twee zaken verloren. Wanneer de vrouw optrad als eiseres lagen haar winst- of verlieskansen gelijk. Rechtsgeding gevoerd door De gescheiden echtgenote zelf
5
100,0 %
-
Winnen
1
20,0 %
-
Verliezen
3
60,0 %
-
Onthouden
1
20,0 %
0
0,0 %
Iemand anders dan de gescheiden echtgenote -
Winnen
0
0,0 %
-
Verliezen
0
0,0 %
-
Onthouden
0
0,0 %
Figuur 10: Door wie werden de rechtsgedingen gevoerd?
169
Cfr. Bijlagen 43/4: 21 juli 1458. Gent, Stadsarchief, 301/44 (2), 1457-1458, f° 101 v°.
86
Initiatief voor rechtsgeding De gescheiden echtgenote als eiseres
2
40,0 %
-
Winnen
1
50,0 %
-
Verliezen
1
50,0 %
-
Onthouden
0
0,0 %
3
60,0 %
De gescheiden echtgenote als verweerster -
Winnen
0
0,0 %
-
Verliezen
2
66,6 %
-
Onthouden
1
33,3 %
Figuur 11: Nam de gescheiden vrouw het initiatief of niet? Hoe waren haar winstkansen? Op 24 september 1451 werd in de schepenbank van de Keure het geschil beslecht tussen enerzijds Kateline Pijps en anderzijds Diederic de Vremde, over de hofsluiting door Diederic gezonden aan de baljuw, meier en schepenen van Voorde, inhoudend dat zij niet zouden procederen over de gemeenschappelijke onroerende goederen van Kateline en Diederic. Kateline eiste een renvooi, een heropening van het hof. Zij had recht op het vruchtgebruik op deze eigendommen, dit wou ze dan ook laten gelden. Bij de boedelverdeling werden deze gronden toegewezen aan Diederic en de kinderen, met uitzondering van vijf bunders leen, die haar nooit werden afgenomen, daar het patrimoniaal bezit was. Diederic antwoordde dat alle goederen (lenen, erven, renten, huizen en katelen), die verworven waren tijdens de echtverbintenis, tot de gemeenschap behoorden. Bij de boedelverdeling, na de scheiding van tafel en bed, werden deze gronden eigendom, twaalf bunders groot, van hem en de kroost. Daartoe hoorden ook de vijf bunders leen, waar Kateline aanspraken op maakte.170 De man vermeldde ook dat beiden de boedelverdeling hadden aanvaard. Één van de kinderen was ondertussen getrouwd en gebruikte het leen al enkele jaren. Kateline kon volgens Diederic geenszins een renvooi eisen en hij stond in zijn recht toen hij de hofsluiting verkreeg. Hierop repliceerde Kateline, blijvend bij haar voorstel, dat zij bij de voorafgaande boedelverdeling, tot de som van 300 lb. gr. benadeeld was. Daarnaast vertelde ze dat de opsplitsing van de goederen tegen het gewoonterecht van de stad Gent in gebeurd was. Deze moest in drie
170
Cfr. Bijlagen 26/5: 28 augustus 1437. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Ghesceet van Taflen ende van Bedden ten Spirituelen Hove’, nr. 72. Afschrift van de boedelverdeling tussen jonkvrouw Kateline Pijps en Diederic de Vremde: ‘Ende mids desen zullen Dieric de Vremde ende zine drie kindere hebben ende behouden alle d'andere goedinghen, te wetene 't goed te Lede. Item 't goet te Voerde, groet zijnde 11 buunre, lettel min of meer, insghelijcx met allen zinen toebehoerten alsoo 't ghestaen ende gheleghen es, metter commere diere uutgaet, ghelt in pachte 8 lb. gr. ts'iaers, lettel min of meer.’
87
gelijke delen opgesteld worden. De kinderen kregen het vruchtgebruik en niet het eigendomsrecht. Conform de verdeling moesten de beide partners hun patrimoniale goederen behouden, wat volgens haar niet gebeurd was. Hierdoor stond Kateline in haar recht om het renvooi te eisen. Diederic bracht hierop in dat zijn eega de tijd had gekregen om de boedelverdeling te weerleggen. De boedelverdeling werd behouden en bleef rechtsgeldig. Wanneer de jonkvrouw genoodzaakt was om haar goederen te verkopen, moest de verkoopssom geschonken worden aan Diederic en de kinderen. De schepenen vonnisten dat de verdeling bleef bestaan en dat het koppel deze dan ook moest naleven. Diederic en zijn nakomelingen mochten de eigendommen, die aan hen werden toegewezen in de voornoemde verdeling, naar believen gebruiken. Het renvooi werd aan Kateline ontzegd en zij moest erkennen dat de vijf bunders leen toehoorden aan Diederic en de kinderen.171 Jonkvrouw Kateline Pijps trad zelf als eiseres op en maakte haar aanspraken op een leen te Voorde aan de schepenen bekend. Het proces evolueerde van een geschil over een leen naar een grote misnoegdheid over de boedelverdeling. Kateline was voor de grote som van 300 lb. gr. benadeeld. Door het aanvragen van een renvooi of de heropening van het hof, hoopte dat ze in het bezit zou gesteld worden van dit leen. Dit werd echter door Diederic – en de kinderen – niet in dank afgenomen. Hij volgde gewoon de boedelverdeling en eiste zijn deel van de koek. Kateline had de verdeling aanvaard en het koppel had elkaar kwijtgescholden van mogelijke eisen.172 De vrouw had de tijd gekregen om haar ongenoegen te uiten. Waarom kwam ze veertien jaar later maar tot de vaststelling dat ze bedrogen was? Ondervond de vrouw moeilijkheden om te overleven en kon ze dus niet meer in haar levensonderhoud voorzien? Het antwoord op deze vragen zal ons eeuwig schuldig blijven. Één ding kunnen we met zekerheid aannemen. Het proces was haar laatste zelfstandige optreden, ze verdween terug tussen de mazen van de maatschappij. Uit de akte van 7 maart 1458kunnen we opmaken dat Kateline overleden was. Diederic was namelijk hertrouwd met Mergriete Pots. Dit kon
171
Cfr. Bijlagen 26/14: 24 september 1451. Gent, Stadsarchief, 301/41 (2), 1451-1452, f° 15 r°. Cfr. Bijlagen 26/5: 28 augustus 1437. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Ghesceet van Taflen ende van Bedden ten Spirituelen Hove’, nr. 72. Afschrift van de boedelverdeling tussen jonkvrouw Kateline Pijps en Diederic de Vremde: ‘Ende hier up kenden hemlieden de vors. Dieric ende joncf. Kateline, zijn wijf, over hemlieden ende haerlieder kindere, mallinc van anderen wel verheffent, verscheeden ende verdeelt van al haerlieder tijdeliken goede, ende hebben daer af elc anderen quite ghescolden.’
172
88
enkel plaatsvinden, wanneer de eerste vrouw, Kateline Pijps, zich niet meer op aarde bevond.173 Joos den Coninc, optredend als kerkelijke voogd van zijn echtgenote Lijsbette Mersch, en Philips de Crane verschenen in 1437 voor de schepenen van de Keure om een geschil in verband met een achtste deel van een huis, staande aan de Leie, ‘Den Wingaert’ genaamd. Het deel zou eigendom worden van Lijsbette, indien haar moeder zou sterven. Joos wou het goed gebruiken als eigen bezit, daarom zijn verzoek aan de baljuw en de schepenen, de wettelijke vierschaar. Mergriete Wercmans, moeder van Lijsbette, werd bij de vroede vaders geroepen om gehoord te worden. De schepenen besloten om hun vonnis uit te stellen tot na de scheiding van tafel en bed tussen Mergriete en Philips. Deze en de boedelverdeling moesten binnen de veertien dagen plaatsvinden. Ze hoopten dat, met de hulp van vrienden en magen als bemiddelaars, een schikking zou getroffen worden. De stadsmagistraten merkten op dat noch Lijsbette noch Mergriete het huis reeds bezaten. Joos merkte op dat Willem Rijhoots, broer van Mergriete en oom van Lijsbette, goederen had nagelaten aan zijn echtgenote. De man bracht in dat wanneer iemand een deel van het bezit wou kopen, dat hij het dubbele van de waarde moest betalen, zoals de wet het voorschreef.174 Mergriete erkende dat haar dochter het zestiende deel van het huis zou erven. De jonkvrouw stond in haar recht om Joos aan te spreken over de geldsom, die hij eventueel zou ontvangen voor het deel. De schepenen vonnisten dat Joos, in naam van zijn echtgenote Lijsbette, het goed naar believen mocht gebruiken, mits de toestemming van Mergriete. Mergriete bleef recht hebben op de achterstallige betalingen, en ze mocht deze verrekenen op Joos en Lijsbette.175 Hierbij moet opgemerkt worden dat het huis geen patrimoniaal bezit was van Mergriete. Het werd tijdens het huwelijk van haar en Philips gezamenlijk aangekocht, waardoor het tot de beperkte gemeenschap van goederen toehoorde. Door de uitspraak van de scheiding van tafel en bed en de aansluitende boedelverdeling zou de gemeenschap in twee parten opgesplitst worden – een helft voor Mergriete en één voor Philips. Lijsbette was de dochter van Mergriete uit een vorige echtverbintenis, waardoor ze geen aanspraken kon maken op het deel van Philips en enkel in het bezit kon komen van dit van Mergriete. De 173
Gent, Stadsarchief, 301/44 (2), 1457-1458, f° 59 v°: ‘Dieric de Vremde ende joncvr. Mergriete Pots, Heinricx dochtere, zijn wettelic wijf.’ 174 Cfr. Bijlagen 27/2: 7 september 1437. Gent, Stadsarchief, 301/34 (2), 1437-1438, f° 18 r °: ‘Ende so wie anderen sine erve af winnen wilt bij der wet vraghend, hij moet er jeghen setten dobbel erve, die hij daer jeghen gheset heeft, ende die dobbel erve es sculdich t'hebbene de ghene wien men zinen erve af winnen wilt.’ 175 Cfr. Bijlagen 27/2: 7 september 1437. Gent, Stadsarchief, 301/34 (2), 1437-1438, f° 18 r °.
89
schepenen hadden de zaak veertien dagen uitgesteld, tot na de uitspraak van de scheiding en de opstelling van de boedelverdeling. Deze had vier dagen voor de registratie van dit proces plaatsgevonden. Mergriete had blijkbaar het volledige huis in eigendom gekregen, in ruil kreeg Philips alle andere huizen te Gent.176 Daarom is het merkwaardig dat de schepenen een vonnis vellen over een zestiende deel van een huis, terwijl het volledige huis bezit was van Mergriete. Joos zag zijn kans om aanspraken te maken op de goederen van zijn schoonmoeder. Bij haar dood zou dit toch naar haar kinderen gaan, met name haar dochter Lijsbette, en dus onrechtstreeks naar Joos als echtgenoot van Lijsbette. De gelegenheid deed zich voor om hem te verrijken en stelde een proces in tegen zijn schoonfamilie. De man haalde zijn slag thuis. De schepenen lieten hem toe het huis te gebruiken als eigen goed. Hij kreeg het echter nog niet in eigendom en had steeds de toestemming van Mergriete nodig. 2.2.5. Huwelijksvoorwaarden. In de geschillen over huwelijksvoorwaarden traden de vier vrouwen zelf op. Dit bleek in hun nadeel te zijn, want er was meer kans op verliezen dan op winnen, namelijk drie zaken werden verloren en slecht één gewonnen. Niemand stelde iemand aan in haar plaats het rechtsgeding te voeren. In 80,0 % van de gedingen verscheen de vrouw voor de schepenen als eiseres. Ze had meer kans om haar proces te verliezen dan te winnen, namelijk 66,6 %. Diegene die haar proces inzette als verweerster, zag de eisen van de tegenpartij ingewilligd worden.
176
Cfr. Bijlagen 27/1: 3 september 1437. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Ghesceet van Taflen ende van Bedden ten Spirituelen Hove’, nr. 73. Afschrift van de boedelverdeling tussen jonkvrouw Mergriete Wercmans en Philips de Crane: ‘Item behout de vorn. joncf. Mergriete alleene te haren propren goede al 's vors. Philips' ende haer sellefs deel ende recht van der behuusder stede up de Leye, gheheeten den Wijngaert, up den houc van der Vleeschauwerssteghe, sonder den vors. Philips eenich recht an te hebbene. Item behoudt de vors. Philips alleene t'zijnen propren goede alle d'andre huusinghen ende recht van huusinghen binnen Ghend ende daer buten, hem beeden toebehorende.’
90
Rechtsgeding gevoerd door De gescheiden echtgenote zelf
4
100,0 %
-
Winnen
1
25,0 %
-
Verliezen
3
75,0 %
-
Onthouden
0
0,0 %
0
0,0 %
Iemand anders dan de gescheiden echtgenote -
Winnen
0
0,0 %
-
Verliezen
0
0,0 %
-
Onthouden
0
0,0 %
Figuur 12: Door wie werden de rechtsgedingen gevoerd? Initiatief voor rechtsgeding De gescheiden echtgenote als eiseres
3
75,0 %
-
Winnen
1
33,3 %
-
Verliezen
2
66,6 %
-
Onthouden
0
0,0 %
1
25,0 %
De gescheiden echtgenote als verweerster -
Winnen
0
0,0 %
-
Verliezen
1
100,0 %
-
Onthouden
0
0,0 %
Figuur 13: Nam de gescheiden vrouw het initiatief of niet? Hoe waren haar winstkansen? Jonkvrouw Wouburghe Lodewijcx hield hardnekkig vol om in proces te treden met haar dochter, Marie de Voe, over de uitbetaling van een huwelijksgoed. In een eerste akte volgden de schepenen van de Keure van Gent een vonnis van hun voorgangers ten gunste van Marie de Voe, waarbij Wouburghe veroordeeld werd om haar dochter, die optrad namens Paesscier van Hulebrouc, haar echtgenoot, de geldsom van 24 scilden te betalen, samen met 8 s. 12 d. gr. gerechtskosten. Daarnaast procedeerden moeder en dochter nog over 2 s. gr. De schepenen veroordeelden Wouburghe om deze som te betalen, samen met de wettelijke kosten.177 In een tweede document werd de uitspraak van de schepenen opgenomen. Deze oordeelden dat Wouburghe aan haar dochter 20 s. gr. moest betalen voor achterstallen van een huwelijksgoed.178 In een derde geschrift bereikten moeder en dochter eindelijk een compromis. Wouburghe mocht haar leven lang gebruik maken van het vruchtgebruik op de 177 178
Cfr. Bijlagen 1/2: 21 januari 1428. Gent, Stadsarchief, 301/29 (2), 1427-1428, f° 41 v°. Cfr. Bijlagen 1/3: 16 februari 1428. Gent, Stadsarchief, 301/29 (2), 1427-1428, f° 63 v°.
91
goederen van haar eerste man, die tot het huwelijksgoed behoorden van Marie de Voe en Paesscier van Hulebrouc. Hiervoor moest Wouburghe haar dochter jaarlijks en levenslang 32 s. gr. voor geven.179 Tot driemaal toe trokken moeder Wouburghe en dochter Marie naar de schepenbank om geschillen uit te vechten, steeds handelend over het uitbetalen door Wouburghe van een huwelijksgoed. Wouburghe trad telkens op als verweerster en zag dat de schepenen de kant kozen van haar dochter, waardoor zij dan ook in het nadeel van Wouburghe vonnisten. De vroede vaders gingen nog verder door haar de gerechtskosten ook te laten betalen. Op 4 januari 1431, drie jaar later, kwamen beiden tot een schikking. Blijkbaar behoorde het huwelijksgoed tot de erfenis van Wouburghe van haar eerste man en vader van Marie, Gillis de Voe. Wouburghe zou waarschijnlijk bij het huwelijk van haar dochter beloofd hebben om haar deze eigendom te schenken. Zij was dit nog niet volledig nagekomen en Marie richtte zich tot de schepenen. Opvallend hierbij was dat de dochter naar de stadsmagistraten stapte en niet haar echtgenoot, uit wiens naam ze wel optrad. De gehuwde vrouw kon niet in rechte optreden, daar zijn handelingsonbevoegd was. De echtgenoot was deze eer weggelegd om in haar naam voor de rechtbank te verschijnen. In deze situatie moest Marie waarschijnlijk de toestemming gekregen hebben of stond Paesscier onder voogdij. Op 30 september 1441 werd er door de klerk van de schepenbank van de Keure van Gent het geschil tussen enerzijds Geertrui van Strepi alias van Oostkerke, de gescheiden echtgenote van Jan van Formelis, en anderzijds ridder Jan Blanckaert, optredend in naam van zijn echtgenote en moeder van Geertrui, jonkvrouw Isabele van Voorde. De inzet was een huwelijksvoorwaarde, afgesloten bij het huwelijk van Geertrui en Jan, en in het bijzonder een bijhorend artikel. Hierin werd vermeld dat het koppel geen verdere aanspraken zouden maken op de goederen, die aan hen werden toegewezen uit het sterfhuis van haar ouders, op straffe van 4.000 nobelen. Geertrui achtte deze bepaling van geen waarde en dit om twee redenen. Ten eerste, aangezien zij nooit aanwezig was bij het passeren van de voornoemde voorwaarde, had zij haar toestemming hiervoor niet kunnen geven. Ten tweede wou ze niet afzien van haar erfenis en stond ze niet toe dat haar jongere zus Yolende dan meer zou erven. Hierop antwoordde ridder Jan dat hij de huwelijksvoorwaarde, zoals vastgelegd, graag uitgevoerd zag worden en dat deze wel degelijk rechtsgeldig was. Geertrui weerlegde deze stelling. De voorwaarde was immers gepasseerd voor beide banken en deze geen vormde vierschaar. Indien iemand de zaak wou aanvechten, moest deze zich richten tot de schepenbank van de 179
Cfr. Bijlagen 1/4: 4 januari 1431. Gent, Stadsarchief, 301/31 (1), 1430-1431, f° 42 r°.
92
Keure. Jan Blanckaert beweerde het tegengestelde en Jan van Formelis had alles in de voorwaarde aanvaard. De schepenbanken van Keure en Gedele besloten dat de kwestie moest behandeld worden voor de schepenen van de eerstgenoemde en haalden aan dat de huwelijksvoorwaarde van geen belang was voor ridder Jan Blanckaert, maar enkel voor Yolende. Hierbij werd Isabel van Voorde ontslagen van de aanspraken van Geertrui. Indien de heer voogd was geweest van Geertrui’s jongere zus Yolende, mocht hij zijn stem verheffen in het geschil. Jan Blanckaert bekende aan de schepenen dat hij dit niet was, maar er waren twee andere voogden aangesteld. Geertrui kreeg het advies om eventueel haar zus of haar voogden te vervolgen voor deze bepaling. De vrouw werd veroordeeld tot het betalen van de gerechtskosten.180 Geertrui handelde zelf haar zaak als eiseres af. Het hele geschil draaide rond een voorwaarde, die bij het huwelijk van haar en Jan van Formelis werd afgesloten. Geertrui moest hierdoor haar recht op de erfenis van haar ouders afstaan. Zij had immers nooit hiermee ingestemd. Dit was ook niet nodig, bij het huwelijk werd zij handelingsonbevoegd. Haar echtgenoot regelde alles voor het gezin en hierop had de eega ‘niets’ in te brengen. Zij riep ook in dat de voorwaarde geen rechtszekerheid had. Deze was gepasseerd voor beide banken, terwijl enkel de schepenen van de Keure hiervoor aangesproken konden worden, zeker wanneer er geschillen zouden worden uitgevochten. Ridder Jan weerlegde dit en Geertrui moest waarschijnlijk met haar mond vol tanden gestaan hebben. Ze reageerde niet meer en liet de schepenen vonnissen. Deze gaven haar gelijk en de kwestie zou uiteindelijk behandeld worden in de Keure. Isabel van Voorde werd uiteindelijk ontslagen van de eisen van Geertrui. Zij zag haar geluk keren en werd bovenal veroordeeld tot het vereffenen van de wettelijke kosten. Het is niet bekend of zij haar zus vervolgd heeft voor de voorwaarde. Geertrui verloor haar proces omdat ze blijkbaar niet goed geïnformeerd was over wie ze moest aanspreken. Het aanhalen dat ze nooit had ingestemd met en afwezig was bij het passeren van de bepaling, bleek geen goede tactiek te zijn. Geertrui trad later, 3 oktober 1443, voor de laatste maal op, aan de zijde van haar echtgenoot Jan van Formelis. Waarschijnlijk was het koppel verzoend. 2.2.6. Andere processen en geschillen. In deze categorie werden de processen ondergebracht die in de voorgaande rubrieken niet thuishoorden. Hiertoe behoren onder andere een geschil over het al dan niet mogen optreden van een gescheiden vrouw, over het verkrijgen van de ‘houdenisse’ over de kinderen of van 180
Cfr. Bijlagen 40/2: 30 september 1441. Gent, Stadsarchief, 301/36 (2), 1441-1442, f° 33 v°.
93
levensonderhoud of over het recht op bijleving. Elf processen werden gevoerd door acht vrouwen. In 45,5 % van de zaken trad zij zelfstandig op en hiervan won ze 60,0 %. De term ‘onthouden’ werd tweemaal gebruikt. In het geschil tussen Lijsbette sHertoghen en Gerard vander Loo trokken de schepenen hun handen af van de zaak en verwezen het koppel door naar de officialiteit. Gerard had Lijsbette in de vierschaar van Gent gedaagd, waarop Lijsbette repliceerde dat hij, geëxcommuniceerd zijnde te Reims, geen kind van de Heilige Kerk was, en dus niet in staat was om processen te voeren. Daarop verwezen de schepenen van de Keure het koppel naar de aartsbisschoppelijke officialiteit van Reims om uitsluitsel te krijgen of Gerard al dan niet absolutie had gekregen van zijn excommunicatie.181 De stadsmagistraten onthielden zich. De andere onthouding was iets gecompliceerder. In het geschil tussen enerzijds Sybilla van Steelant, ‘haer sellefs wijf’ na de scheiding van tafel en bed tussen haar en Pieter van den Walle, en anderzijds Katerine sGriecx, echtgenote van heer Filips van Steelant, gemachtigd om in diens naam op te treden, over zekere vonnissen geveld door de vorige schepenen tussen deze partijen – de zaak werd in de vierschaar uitgebreider behandeld. Met wederzijdse instemming werd een submissie aanvaard. Er was daarin zo ver geprocedeerd dat er mannen gekozen waren, namelijk voor de zijde van Sybilla Jan van Sicler, meester Joris tSuul en Pieter Wytier, en voor de zijde van Katerine meester Pieter Boudins, Lieven vander Pale en Christoffel de Grave. Omwille van die submissie hadden de gekozen lieden onderling een geschil, namelijk om de termen van de submissie juist te verstaan, en op welke wijze de zaak zou worden behandeld, ofwel onder de vorm van moderatie met als inzet de som waarover de partijen in geding waren en waarvan de vonnissen van de vorige schepenbanken melding maakten, ofwel elke partij in rechte te horen, en daarna te vonnissen wat recht en argumenten bewijzen zouden. De vroede vaders verklaarden dat men het geschil zou behandelen alsof het in de vierschaar was voorgekomen, namelijk met het horen in rechte van elke partij in eis, antwoord, repliek en dupliek, op summiere wijze zonder lang proces. De schepenen vonnisten dat de partijen nog gedurende veertien dagen verder zouden gaan en dat zij elkaar bereidheid zouden tonen opdat zij tot een vergelijk zouden komen. Indien er geen schikking tot stand kwam, moesten de partijen hun goeddunken uitdrukken en vastleggen, opdat daarover een uitspraak zou geveld kunnen worden. Wanneer zij in gebreke beleven, werden de partijen voor de amman in het Chastelet in Gent gebracht.182 De schepenen stelden de zaak twee weken uit en onthielden zich van enige uitspraak. 181 182
Cfr. Bijlagen 42/12: 18 november 1460. Gent, Stadsarchief, 301/46 (1), 1460-1461, f° 33 r°. Cfr. Bijlagen 45/2: 16 februari 1445. Gent, Stadsarchief, 301/38 (1), 1444-1445, f° 101 v°.
94
In zes geschillen liet de gescheiden vrouw iemand anders aantreden voor de schepenen – zij wou waarschijnlijk geen risico nemen door het zelf te pleiten. Ze had 50 % kans om haar zaak in haar voordeel te zien beslechten. De schepenen onthielden zich hier eenmaal. Het betrof een geschil tussen jonkvrouw Lijsbette sCosters en Gillis van Saemslacht. De schepenen van de Keure van Gent vonnisten dat er door beide partijen bemiddelaars moesten aangesteld worden – Jan van Lemse en Clays Karlier voor Clare en Gheraerd vanden Dale en Everaert van Mussee voor Gillis. Deze moesten onderling overeenkomen en de partijen een schikking aanreiken. Indien ze daar niet in slaagden, moesten beide partijen binnen de maand voor de vroede vaders verschijnen, op straffe van opsluiting in de stedelijke gevangenis. Clare en Gillis moesten elkaar van de nodige informatie voorzien, eveneens op straffe van hechtenis. Het voorwerp van het conflict, namelijk het genot van een lijfrente, werd opgeschort tot wanneer de vier mannen een uitspraak hadden gedaan.183 Uit de bronfragmenten blijkt dat de gescheiden echtgenote voor bijna 82 % als eiseres verscheen voor de schepenen van de Keure van Gent. Hiervan werden vijf zaken door haar gewonnen en slechts twee verloren. De vroede vaders onthielden zich in de geschillen tussen Sybilla van Steelant en Katerine sGriecx en tussen Clare sCosters en Gillis van Saemslacht.184 Indien de vrouw als verweerster optrad, merken we dat de schepenen één keer in haar voordeel vonnisten en de andere keer zich onttrokken van de zaak – betreffend het geschil tussen Lijsbette sHertoghen en Gerard vander Loo.185 Rechtsgeding gevoerd door De gescheiden echtgenote zelf
5
45,5 %
-
Winnen
3
60,0 %
-
Verliezen
0
0,0 %
-
Onthouden
2
40,0 %
6
54,5 %
Iemand anders dan de gescheiden echtgenote -
Winnen
3
50,0 %
-
Verliezen
2
33,3 %
-
Onthouden
1
16,7 %
Figuur 14: Door wie werden de rechtsgedingen gevoerd?
183
Cfr. Bijlagen 23/4: 20 juli 1439. Gent, Stadsarchief, 301/35 (1), 1438-1439, f° 195 v°. Cfr. Bijlagen 23/4: 20 juli 1439. Gent, Stadsarchief, 301/35 (1), 1438-1439, f° 195 v°.Cfr. Bijlagen 45/2: 16 februari 1445. Gent, Stadsarchief, 301/38 (1), 1444-1445, f° 101 v°. 185 Cfr. Bijlagen 42/12: 18 november 1460. Gent, Stadsarchief, 301/46 (1), 1460-1461, f° 33 r°. 184
95
Initiatief voor rechtsgeding De gescheiden echtgenote als eiseres
9
81,8 %
-
Winnen
5
55,6 %
-
Verliezen
2
22,2 %
-
Onthouden
2
22,2 %
2
18,2 %
De gescheiden echtgenote als verweerster -
Winnen
1
50,0 %
-
Verliezen
0
0,0 %
-
Onthouden
1
50,0 %
Figuur 15: Nam de gescheiden vrouw het initiatief of niet? Hoe waren haar winstkansen? De schepenen van de Keure hielden zich natuurlijk niet alleen bezig met het doorschuiven en uitstellen van zaken en velden een oordeel in acht zaken. In het geschil tussen jonkvrouw Kateline van den Hulle en Sanders van der Beken dienden de vrienden en magen van de vrouw klacht in bij de stadsmagistraten voor het ‘sobren regiment’ van Sanders en voor de immense schulden van kommer die hij gemaakt had. Door het gebrek aan dagelijks levensonderhoud was Kateline van haar echtgenoot vervreemd geraakt en zij was ingetrokken, samen met haar kinderen, bij vrienden en magen. Deze moesten haar aanvaarden en onderhouden, wat voor hen een zware bijkomstige last zou geweest zijn. Ofschoon Kateline genoeg goederen in haar bezit had om hiervan te kunnen overleven. De vrienden en magen eisten haar erf- en lijfrenten, ter waarde van jaarlijks 25 lb. gr., als provisie van Sanders op, zodat zij Kateline de nodige zorgen konden geven. De man bracht hier niets op in. De schepenen merkten op dat Kateline simpel van geest was en dat de goederen die het koppel samen bezat, in feite van haar familie afkomstig waren. Hiermee onderhield het echtpaar zich en werden de schuldeisers betaald. Daarom gaven de vroede vaders Kateline jaarlijks 10 lb. gr.– de vrienden en magen moesten deze heffen op het goed te Borsbeke. Sanders behield 5 lb. gr. en de rest van de opbrengst van de renten zou gebruikt worden om de schuldenlast te vereffenen. De dignitarissen legden Sanders op om geen schulden van kommer meer te maken, indien dit wel zou geschieden, stond hij er alleen voor.186 Door het wanbeheer van de echtgenoot voelde de toekomstige gescheiden echtgenote zich genoodzaakt om te vluchten naar haar familie.187 Er moet echter opgemerkt worden dat
186
Cfr. Bijlagen 39/1: 10 augustus 1440. Gent, Stadsarchief, 301/35 (2), 1439-1440, f° 171 r°. De datum en de inhoud van de boedelverdeling is niet voorhanden, daar de boedelverdeling niet geregistreerd werd door de schepenen van de Keure van Gent. Het is echter wel zeker dat het koppel
187
96
Kateline blijkbaar simpel van geest was, waardoor zij niet bekwaam geacht werd om zelf actie te ondernemen. Haar vrienden en magen zouden dit waarschijnlijk ondervonden hebben en dus zelf naar de schepenbank stapten. Zij handelden misschien niet alleen ten behoeve van de vrouw, maar ook uit eigen profijt. Zij haalden immers aan dat Kateline een zware last was en eisten een deel van haar goederen als provisie. Hierdoor moesten zij niet langer het levensonderhoud van Kateline bekostigen. Opvallend was dat Sanders zich zeer gemakkelijk neerlegde bij de aanklacht en geen weestand bood aan de beschuldigingen – de man ging zelfs akkoord dat hij een deel van zijn inkomsten zou verliezen. Hij had de bui misschien al een tijdje zien hangen en was erop voorbereid. De schepenen vonnisten in het voordeel van de eisers. Kateline kreeg een deel van haar patrimoniale renten. De vroede vaders zaten blijkbaar in met Sanders en gaven hem 5 lb. gr., zodat hij toch nog in zijn onderhoud kon voorzien. Op 2 maart 1451 hadden de schepenen van de Keure weer werk voor de boeg. Voor hen verschenen Willem Adericx, namens zijn dochter Barbara, en Jacop Dullaert, voor hun onderling geschil over de ‘houdenisse’ van Lievinkin. De stadsmagistraten vonnisten dat Lievinkin bij haar vader zou blijven wonen, ook al wou Barbara haar enig overlevend kind bij haar hebben. De schepenen wilden echter niet de band tussen moeder en dochter niet verbreken. Barbara kreeg daarom drie maal per jaar, voor vier dagen, Lievinkin onder haar vleugels. De moeder moest haar dochter na deze dagen terug naar de vader zenden, zonder dat de man er enige moeite moest voor doen.188 Dit was een zeer opvallend vonnis van de schepenen. Het koppel had eertijds geprocedeerd omwille van een lijfrente die moest bezet worden ten behoeve van hun twee dochters, zoals afgesproken in de boedelverdeling. De ‘houdenisse’ over Lievinkin ging naar de vader en deze over Willekin ging naar de moeder.189 In de akte van 17 september 1449 werd vermeld dat Willekin gestorven was en werd er een geschil uitgevochten over een rente van 10 lb. 10 s. gr., die onder haar ruste. De schepenen vonnisten dat de rente naar de rechtstreekse erfgenaam moest gaan van Willekin, met name haar zus Lievinkin.190 Zij vonnisten in een volgend geschil dat de ‘houdenisse’ over Lievinkin aan de vader toehoorde, maar de moeder
Kateline van den Hulle en Sanders van der Beken scheidde van tafel en bed, daar in de akte van 8 juli 1454 (Cfr. Bijlagen 39/2. Gent, Stadsarchief, 301/42 (2), 1453-1454, f° 112 r°.) Kateline als ‘haer sellefs wijf’ optrad. 188 Cfr. Bijlagen 56/4: 2 maart 1451. Gent, Stadsarchief, 301/41 (1), 1450-1451, f° 123 r° 189 Cfr. Bijlagen 56/2: 26 september 1447. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Eendrachtelic Commen ende Vriendelic Vereffent’, nr. 49. Afschrift van de boedelverdeling tussen Barbara Adericx en Jacop Dullaert. 190 Cfr. bijlagen 56/3: 17 september 1449. Gent, Stadsarchief, 301/40 (2), 1449-1450, f° 9 v°.
97
toch het recht op tijdelijk verblijf kreeg. De vroede vaders waren hun tijd blijkbaar voor – in de onderzochte periode, 1427 – 1471, werd nooit een dergelijk vonnis geveld, terwijl heden ten dage dit de gewoonte is. Één van de partners krijgt het hoederecht, terwijl de andere het bezoekrecht krijgt. Net zoals bij Barbara en Jacop het geval was. De schepenen bogen zich in 1444 over de volgende vraag: ‘Mocht een gescheiden echtgenote in rechte optreden?’ Zij vonnisten in het geding tussen Sybilla, dochter van heer Filips van Steelant enerzijds en Laureins vanden Bogaerd, gemachtigd vertegenwoordiger van vrouwe Katerine sGriecx, echtgenote van heer Filips van Steelant, anderzijds. De inzet was de eis van Sybilla om door Katerine binnen de officialiteit van Doornik in dezelfde staat hersteld te worden als waarin zij, Sybilla, zich bevond voorafgaand aan de overeenkomst tussen heer Filips van Steelant en Pieter vanden Walle, echtgenoot van Sybilla. Pieter erkende dat hij 165 lb. gr. zou ontvangen, maar zag hiervan slechts 10 lb. gr. Hierdoor zou Sybilla in de toekomst bestolen worden voor 155 lb. gr. Ofschoon het verweer van Laureins, die stelde dat Sybilla niet in een proces kon optreden, tenzij langs een wettelijke procuratie van haar echtgenoot, vonnisten de schepenen dat de jonkvrouw wel in staat was om in een proces gehoord te worden in haar eis en aanspraken die zij maakte tegenover Katerine, aangezien het goed waaruit diezelfde claim voortkwam van Sybilla afkomstig was.191 Sybilla trad zelfstandig als eiseres op in haar geschil tegen haar stiefmoeder Katerine sGriecx. Zij zag dan ook het vonnis van de schepenen in haar voordeel beslecht worden. Het is niet zeker of Sybilla hier wel degelijk gescheiden was van tafel en bed, daar de datum en de inhoud van de boedelverdeling niet geregistreerd werd. Indien dit niet het geval was, werd duidelijk gemaakt dat een gehuwde vrouw helemaal niet mocht optreden in rechte, tenzij haar echtgenoot in haar plaats het woord voerde of zijn toestemming hiertoe gaf. Indien dit wel het geval was, eiste de gescheiden vrouw Sybilla haar inspraak in verdere processen over haar claims op haar bezit op. Dit werd haar door de schepenen toegestaan – ze werd bekwaam en bevoegd gevonden om haar eisen te uiten. 2.2.7. Besluit. In de registers van de Keure van Gent werden 62 processen teruggevonden met een van tafel en bed gescheiden echtgenote in de hoofdrol. Uit deze akten is duidelijk gebleken dat deze vrouw wel degelijk optrad in rechte als eiseres of verweerster en dus zonder problemen een rechtshandeling kon stellen. We moeten hierbij wel opmerken dat niet alle echtgenotes dit zelf 191
Cfr. Bijlagen 45/1: 24 november 1444. Gent, Stadsarchief, 301/38 (1), 1444-1445, f° 59 v°.
98
deden. De minderheid stelde een man aan als raadgever en bepleitte haar zaak. De geschillen werden om verschillende redenen uitgevochten. We verdeelden deze hier in zes categorieën: geschillen over achterstallige betalingen, schulden van kommer en pacht, over de boedelverdeling of de scheiding van tafel en bed, over koop en verkoop, over bezit en eigendommen, over huwelijksvoorwaarden en tenslotte de twisten die in geen van de voorgaande categorieën pasten. Figuur 16 toont aan dat de gescheiden vrouw in bijna 75 % van de zaken zelf optrad. Ze nam dus meestal niet het risico om iemand anders aan te stellen, die haar zaak zou kunnen voeren en ze wou ten volste gebruik maken van haar nieuw verworven statuut van ‘haer sellefs wijf’. Wanneer ze zelf de handeling stelde, helden haar kansen eerder naar de winstzijde. Indien ze een raadsman onder de arm nam, had ze een grotere mogelijkheid om haar proces te verliezen. Figuur 17 bewijst dat de gescheiden echtgenote meer als eiseres optrad dan als verweerster. Wanneer zij zelf ging klagen bij de schepenen, kwam ze bij 22 van de 44 zaken er voordelig uit. Indien ze door een andere partij voor het gerecht werd gedaagd, slaagde ze er niet in om haar kansen ten volle te benutten en verloor ze in 50 % van de gedingen. Rechtsgeding gevoerd door De gescheiden echtgenote zelf
46
74,19 %
-
Winnen
19
41,30 %
-
Verliezen
17
36,96 %
-
Onthouden
10
21,74 %
16
25,81 %
Iemand anders dan de gescheiden echtgenote -
Winnen
6
37,5 %
-
Verliezen
7
43,74 %
-
Onthouden
3
18,75 %
Figuur 16: Door wie werden de gedingen gevoerd. Een algemeen beeld van 62 processen.
99
Initiatief voor rechtsgeding De gescheiden echtgenote als eiseres
44
70,97 %
-
Winnen
22
50,0 %
-
Verliezen
15
34,09 %
-
Onthouden
7
15,91 %
18
29,03 %
De gescheiden echtgenote als verweerster -
Winnen
3
16,67 %
-
Verliezen
9
50,0 %
-
Onthouden
6
33,33 %
Figuur 17: Wie nam er het initiatief voor het geschil. Een algemeen beeld van 62 processen. 2. Uitbreiden, in stand houden of verminderen van bezit. 2.1. Algemeen. Om eigendom uit te breiden waren er in de Late Middeleeuwen meerdere mogelijkheden. Het bezit kon tot stand komen door huwelijk of scheiding van tafel en bed, erfenis, koop, ruil, tijden erfpacht en ten gevolge van beslaglegging door schulden. Waarom ging de Gentse vrouw over tot het verwerven van goederen? Waarom behield zij het vermogen dat haar min of meer op toevallige wijze toegekomen was door schenking, erfenis of huwelijksgift? Na het uitspreken van de scheiding van tafel en bed door de officialiteit trok het koppel naar de schepenbank van de Keure, op zoek naar een boedelverdeling. Goederen speelden bij het tot stand komen en bij het beëindigen, door het overlijden van één van de partners of door het verkrijgen van een scheiding, een belangrijke rol. Het inbrengen van bezit door de vrouw bij het sluiten van een echtverbintenis kon zorgen voor het opklimmen van de echtgenoot op de sociale ladder, maar even vlug weer afdalen wanneer de eega besloot om te scheiden. Door de registers van de Keure van Gent te onderzoeken, trachten we het vermogen van de gescheiden vrouw te reconstrueren. De dame in kwestie verkreeg of behield een aantal bezittingen bij het vastleggen van de boedelverdeling. Slaagde zij erin deze op een verstandige manier te beheren, moest zij uit noodzaak de eigendommen verkopen of schonk ze deze weg aan familieleden of liefdadigheidsinstellingen?
100
2.2. Bijzonderheden. 2.2.1. Verwerven van goederen via de boedelverdeling. In de periode 1427 tot 1471 werden er door de schepenen van de Keure 272 boedelverdelingen vastgelegd. In de volgende analyse werd er niet met het totaal aantal verdelingen rekening gehouden, daar onderzoek gedaan werd naar het zelfstandig optreden van de gescheiden vrouw. 84 echtgenotes verkregen een uitspraak van scheiding van tafel en bed en de daaropvolgende verdeling werd ook opgetekend in de registers. 22 vrouwen echter traden op als ‘haer sellefs wijf’, zonder dat er een boedelverdeling werd teruggevonden. Dit wijst erop dat voor de vroede vaders van de stad Gent, in de onderzochte 44 jaar, niet alle gescheiden echtparen verschenen om een overeenkomst vast te leggen op het vlak van bezit. De echtgenotes die wel een boedelverdeling hadden laten registreren, maar die later niet meer zelfstandig optraden, werden dan ook in het hiernavolgende niet opgenomen.192 Totaal aantal boedelverdelingen
272
100,0 %
Gescheiden vrouwen die later nog zelfstandig optreden
84
30,88 %
Gescheiden vrouwen die later niet zelfstandig optreden
188
69,11 %
Figuur 18: Verkregen boedelverdelingen voor de schepenen van de Keure en het al dan niet zelfstandig optreden van de gescheiden vrouw. Reeds in de 14de eeuw werden in de registers van de schepenen van de Keure boedelverdelingen opgetekend na een scheiding van tafel en bed.193 In de periode, 1427 tot 1471, werden 84 boedelverdelingen gevonden, waar de vrouw in een later levensstadium zelf rechtshandelingen stelde en dus optrad als ‘haer sellefs wijf’. Zoals eerder vermeld werd het totaal aantal boedelverdelingen geraamd op 272. 69,11 % hiervan verrichtte geen zelfstandige handelingen. Van de 84 dossiers van boedelverdelingen werden er 79 geregeld via vrijwillige rechtspraak, uitgeoefend door de schepenen van de Keure. De rol van de vroede vaders volstond erin de door het echtpaar afgesproken verdeling te ratificeren en te registreren. Een kleine minderheid van koppels slaagde er niet in om de opsplitsing in der minne te regelen. In deze vijf dossiers werd de boedelverdeling litigieus beslecht via een vonnis van de 192
Zie Bijlagen 2: Lijst van gescheiden echtgenotes die optreden met een boedelverdeling, in de periode 1427 tot 1471. 193 NICHOLAS (D.), The domestic life of a medieval city: Women, children and the family in fourteenth century Ghent, Lincoln/London, 1985, pp. 33 – 52.
101
stadsmagistraten in het kader van hun gedingbeslissende rechtspraak.194 In 21 van de 78 dossiers bleek de hulp van bemiddelaars nodig te zijn om de boedelverdeling tot een goed einde te brengen. Deze ‘tusschensprekers’ werden hoofdzakelijk door het koppel zelf aangesteld, namelijk in achttien aktes195, uit eigen vrienden en magen gekozen. In drie dossiers196 waren het de schepenen van de Keure die de bemiddelaars aanduidden. Boedelverdelingen Man en vrouw
58
69,05 %
Bemiddelaars
21
25,00 %
-
Vrienden en magen van het koppel
18
85,71 %
-
Door de schepenen aangestelde mannen
3
14,29 %
5
5,95 %
Schepenen
Figuur 19: Tot stand komen van boedelverdelingen. De 79 aktes, die werden verkregen door de vrijwillige rechtspraak van de schepenen van de Keure, wekten de gedachte op dat de regeling verkregen werd in der minne. De echtgenoot echter had het duidelijk moeilijk om de zelfstandigheid van zijn partner zonder verdere slag of stoot te verwerken. Een scheiding van tafel en bed had, zoals eerder vermeld, niet alleen een spiritueel aspect, maar ook grote consequenties op materieel vlak. De echtgenote stond niet langer onder de voogdij van haar man, maar werd ‘haer sellefs wijf’. Zij kon hierdoor autonoom bij het beheer van haar goederen optreden en was dus niet langer handelingsonbevoegd.197 Dit vermogen bestond uit enerzijds haar patrimoniale goederen, en anderzijds uit de helft van de gemeenschap.198 Voor de echtgenoot betekende dit een 194
De vijf echtparen die hun boedelverdeling verkregen via contentieuze rechtspraak waren: jonkvrouw Kateline van Veerdeghem versus Pieter van Laerne (Bijlagen, nr. 15/1), jonkvrouw Lijsbette sHertoghen versus Gerard vander Loe (Bijlagen, nr. 42/2 en 42/5), jonkvrouw Margriete Storms versus Willem Mosscheroen (Bijlagen, nr. 46/2), jonkvrouw Marie Biesen en Victor Jours (Bijlagen, nr. 57/2), alsook jonkvrouw Ysabeele vanden Paerke en Symon Terlinc (Bijlagen, nr. 94/7). 195 Cfr. Bijlagen nrs. 29/2, 41/2, 43/1, 48/1, 49/1, 53/1, 56/2, 73/1, 74/1, 81/1, 82/1, 83/1, 86/1, 87/1, 89/1, 93/1, 101/1 en 106/1. 196 Jonkvrouw Mergriete Wercmans en Philips de Crane (Bijlagen, nr. 27/3. Hernieuwde boedelverdeling tussen man en vrouw), jonkvrouw Mergriete van Holsene en Jan van Namen (Bijlagen, nr. 28/1), alsook Catheline vanden Dale en Everdey Musee (Bijlagen, nr. 102/2). 197 e e GODDING (Ph.), Le droit privé dans les Pays-Bas méridionaux du 12 au 18 siècle, pp. 510 – 511, nrs. 64 – 65. 198 Het vermogen van de vrouw na haar scheiding bestond, volgens het huwelijksgoederenrecht van toepassing in het Kwartier van Gent, enerzijds uit haar eigen ‘propres’, met name de totaliteit van de lenen en erfachtige of onroerende goederen, ingebracht op de dag van haar huwelijk en komende van
102
aanzienlijke achteruitgang in zijn materiële welstand en status. Doordat hij niet langer voogd was over zijn partner, verloor hij het beheer en genot van haar goederen. Hier knelde het schoentje voor sommige mannen en zij probeerden de scheiding van tafel en bed en de daaropvolgende boedelverdeling ongedaan te maken.199 De vraag was nu hoe de boedelverdeling verliep wanneer niet het overlijden van één van de partners, een einde maakte aan het huwelijk, maar wel een scheiding van tafel en bed. De wetteksten hieromtrent zwijgen in alle toonaarden. Noch de Gentse ontwerpscostumen van 1546, noch de gehomologeerde costumen van Gent uit 1563 schenken expliciet aandacht aan de gevolgen van dergelijke scheiding.200 Wetenschappelijk onderzoek naar de boedelverdelingen was dus onontbeerlijk.201 Op de 84 dossiers waren er 54 waarin patrimoniale onroerende goederen deel uitmaken van het huwelijksvermogen. De meerderheid van deze eigendommen werd als ‘propres’ ingebracht op de dag van het huwelijk. In elf boedelverdelingen werd vermeld dat de onroerende bezittingen onder andere verkregen waren door erfenis, tijdens de echtverbintenis. Van die 54 boedelverdelingen zijn er 33, waar zowel de echtgenoot als de echtgenote patrimoniale goederen inbrachten, zestien waar enkel de echtgenote ‘propres’ aanbracht en vijf waar enkel de echtgenoot dit deed.
haar zijde, en anderzijds uit de helft van de onroerende goederen of ‘conquesten’, verworven door het echtpaar tijdens hun echtverbintenis tot de dag van de scheiding van tafel en bed, alsook de helft van de e e roerende goederen. GODDING (Ph.), Le droit privé dans les Pays-Bas méridionaux du 12 au 18 siècle, nr. 486, pp. 273 – 274. GILISSEN (J.), ‘Le statut de la femme dans l’ancien droit belge’, in: Recueils de la société de Jean Bodin, XII, La femme, Deel 2, pp. 289, 295 en 298 – 299. 199 Zie hiervoor hoofdstuk 2, deel 2: Processen en geschillen gevoerd voor de scheiding van tafel en bed of de boedelverdeling. Contentieuze rechtspraak uitgeoefende door de schepenen van de Keure maakte een einde aan de disputen tussen man en vrouw. 200 GHELDOLF (A.E.), Coutumes des pays et comté de Flandre, Deel 1, Coutume de la ville de Gand, pp. 208 – 382. 201 Onderzoek dat verricht wordt door M. Vleeschouwers – Van Melkebeek. ‘Eendrachtelic Commen ende Vriendelic Vereffent’. Boedelverdelingen voor de schepenen van de Keure van Gent tussen echtparen gescheiden van tafel en bed, 1439 – 1450, Handelingen van de Koninklijke Commissie voor de Uitgave der Oude Wetten en Verordeningen van België, vol. XLVII, 2006, pp. 9 – 134. ‘Ghesceet van Taflen ende van Bedden ten Spirituelen Hove’. De Scheidingsbrief als voorwaarde tot boedelverdeling voor de schepenen van de Keure van Gent, 1428 – 1439, Handelingen van de Koninklijke Commissie voor de Uitgave der Oude Wetten en Verordeningen van België, vol. XLVIII, 2007, ter perse.
103
Boedelverdelingen Patrimoniale goederen en gemeenschap van goederen
54
64,29 %
-
Ingebracht door zowel echtgenoot als echtgenote
33
61,11 %
-
Ingebracht door enkel echtgenote
16
29,63 %
-
Ingebracht door enkel echtgenoot
5
9,26 %
30
35,71 %
Enkel beperkte gemeenschap van goederen Figuur 20: Opbouw van de boedelverdelingen.
Door het behouden van de patrimoniale goederen, hoopten de respectievelijke familie hun patrimonium te recupereren. Bij het overlijden van één van de echtelieden werd dit vermogen in twee verdeeld: één bestemd voor de erfgenamen van de overledene, dit in volle eigendom, en één voor de langstlevende huwelijkspartner, maar slechts in vruchtgebruik. Bij een scheiding was er geen sprake van een ‘overledene’ of van ‘langstlevende’, die het vruchtgebruik op de helft van de patrimoniale goederen van de gestorvene verkreeg. Het ging hier om niet deelbare goederen, die buiten de beperkte gemeenschap van ‘katelen’ en ‘conquesten’ vielen, waardoor man en vrouw hun ‘propres’ uit het huwelijksvermogen namen en dus volledig recupereerden. In bijna alle 54 dossiers was dit de oplossing, op één uitzondering na. In de boedelverdeling van 14 mei 1438 tussen Barbele van Montingre en Jan van den Doorne had de man eertijds besloten om de patrimoniale goederen van Barbele te verkopen, waardoor er geen ‘propres’ meer overbleven.202 Uit twaalf dossiers was op te maken dat het koppel tijdens hun huwelijk ‘conquesten’ verworven had.203 Ofwel kreeg de echtgenote204 alle ’conquesten’ ofwel de echtgenoot205. Ieder de helft of een derde werd ook als een oplossing gezien.206 Vier echtparen vonden een andere uitweg voor het probleem van de verkregen onroerende goederen. Mergriete van Pottersberghe en Jan Annoens kwamen overeen dat Jan levenslang het vruchtgebruik over een bunder land te Eksaarde kreeg, maar dat bij zijn dood, de ene helft naar Mergriete ging en de
202
Cfr. Bijlagen 29/2: 14 mei 1438. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Ghesceet van Taflen ende van Bedden ten Spirituelen Hove’, nr. 84. Afschrift van de boedelverdeling tussen Barbele van Montingre en Jan van den Doorne: ‘Also wel van der eervachticheden van jonvr. Barberen zijde commende – dat al vercocht es –, als anders, bij den welken hemlieden ter tijd van nu gheene ervachtighe goedinghen bleven en zijn.’ 203 Cfr. Bijlagen nrs. 2/1, 4/3, 12/1, 13/1, 24/1, 42/2, 46/2, 49/1, 52/1, 53/2, 74/1 en 90/1. 204 Cfr. Bijlagen nrs. 4/3 en 53/2. 205 Cfr. Bijlagen nrs. 12/1, 52/1, 74/1 en 90/1. 206 Cfr. Bijlagen nrs. 24/1 en 42/2.
104
andere helft naar zijn erfgenamen.207 De schepenen vonnisten in de boedelverdeling tussen Margriete Storms en Willem Mosscheroen dat de drie kinderen moesten onderhouden en opgevoed worden met het vruchtgebruik van de ‘conquesten’.208 Een derde koppel maakte een combinatie van verschillende mogelijkheden. Gheleyn Maeldreye kreeg een leen te Haaltert in bezit, gekocht tijdens de echtverbintenis, waarvan Lijsbette van Stoppenberghe de helft van het vruchtgebruik behield.209 Daarnaast kwam ieder in bezit van de helft van de lijfrenten en van een erf.210 Lijsbette sCleercx en Jan vanden Foreeste besloten dat een stede van een halve bunder pas verdeeld zou worden, wanneer Lijsbette stierf.211 Ook de verdeling van de ‘katelen’ verliep binnen de 54 dossiers niet volgens een overduidelijk stramien. In twee dossiers werd er onvoldoende ingegaan op de verdeling van de
207
Cfr. Bijlagen 13/1: 24 oktober 1431. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Ghesceet van Taflen ende van Bedden ten Spirituelen Hove’, nr. 40. Afschrift van de boedelverdeling tussen Mergriete van Pottersberghe en Jan Annoens: ‘Item van eenen bunre lants, lettel min of meer, gheleghen te Exaerde in den Scriversham, ghecocht ende ghecreghen met ghemeenen goede binnen huwelike van hem beeden, so sal Jan Annoens gheel de bladinghe hebben, heffen sijn leven lanc duerende, ende ghelden den commere ende scheins diere jaerlicx uutgaet, ende ter doet van den vors. Janne Annoens sal de vors. joncfrouwe Mergriete – up dat soe't ghebiedt ofte haer hoyr ende naercommeren up dat haers ghebrake – anverden ende antslaen an d'een helt van den vors. buunre lants als an haer proper goed.’ 208 Cfr. Bijlagen 46/2: 5 maart 1445. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Eendrachtelic Commen ende Vriendelic Vereffent’, nr. 33. Afschrift van de boedelverdeling tussen Margriete Storms en Willem Mosscheroen: ‘Betwoort dat omme de bewaernesse van den vors. hueren III kinderen die men sculdich es te besorghene, de selve kinderen hebben ende behouden zullen t’haeren vryen propren goede de bladinghe in gheele van allen den gheconquesteerden leenen ende ervachtichede vercreghen bij den vors. Willem ende zinen wive toten daghe van heden zonder den selven Willem of der vornoemder joncfrauwe sijnre wijfve daer an eenich recht t’hebbene in eenigher manieren.’ 209 Cfr. Bijlagen 2/1: 7 februari 1428. Gent, Stadsarchief, 301/29 (2), 1427-1428, f° 63 r°. Afschrift van de boedelverdeling tussen Lijsbette van Stopenberghe en Gheleyn Maeldreye: ‘Item behoudt de vors. Ghileyn een leen, houdende van mer Janne van Vlaenderen, heere van Praet ende van der Woestinen, groot 7 buunre, lettel min ofte meer, gheleghen te Haeltere in de Hauthemsche strate, gheheten 't goed te Dale, ghecocht binnen huwelike daer Gheleyn toequam ende in de leenweere daer af steect, ende daer af sal de vors. joncfr. Lijsbette hebben ende behouden te haren live de heelt van der bladinghen, haer leven lanc duerende.’ 210 Cfr. Bijlagen 2/1: 7 februari 1428. Gent, Stadsarchief, 301/29 (2), 1427-1428, f° 63 r°. Afschrift van de boedelverdeling tussen Lijsbette van Stopenberghe en Gheleyn Maeldreye: ‘Ende van 2 buunre erven, lettel min ofte meer, in 't selve goed gheleghen oec ghecocht binnen huwelike, so behoudt elc van hem beeden d'een heelt t'sinen propren goede. Item de lijfrenten die zij hebben bliven ghemeene, elken van hem beeden d'eene heelt toebehoerende, ende metten brieven die daer af zijn sullen zij hun an beeden zijden ghehelpen al soe't behoert.’ 211 Cfr. Bijlagen 49/1: 20 juni 1446. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Eendrachtelic Commen ende Vriendelic Vereffent’, nr. 41. Afschrift van de boedelverdeling tussen Lijsbette sCleercx en Jan vanden Foreeste: ‘Onder d’andere van welken goede ten Briele gheleghen es in ’t beloop van den voorn. 9 of 10 buunren een stedekin groot ½ buunre ende 27 roeden, behuust ghecocht binnen den huwelike vanden voorn. Jan ende joncfrouwen Lijsbetten, zinen wive, ’t welke ter doot van den vorn. joncfrouwe Lijsbetten gaen ende in ’t ghelike deelen sal mids dat ghecocht goed es naer ’t recht van den sterfhuuse van Ghend ende der wet van der poort.’
105
‘katelen’.212 In één akte werden alle ‘katelen’ toegewezen aan de echtgenote.213 In de overige 51 boedelverdelingen waren er drie patronen te ontwaren. Een eerste mogelijkheid, met 39 toepassingen, hield in dat het koppel een schikking bereikte over wie welke roerende goederen zou krijgen. Dit vanuit de bekommernis om de ’katelen’ te verdelen, maar met oog te hebben op het praktische nut.214 In een tweede mogelijkheid, met negen toepassingen, werden de ‘katelen’ in twee of in drie gedeeld.215 In drie dossiers nam één partner alle ‘katelen’ mee naar huis en vergoedde zijn of haar wederhelft met een eenmalige geldsom of met een jaarlijkse geldelijke compensatie.216 Binnen de 84 boedelverdelingen waren er 30 dossiers waaruit bleek dat het koppel geen patrimoniaal bezit had. Het huwelijksvermogen bestond uit een beperkte gemeenschap. Deze kon opgebouwd zijn uit enkel roerend goed, of bovendien uit ‘katelen’ en ‘conquesten’. Uit de akten was het niet met zekerheid op te maken of er inderdaad sprake was van bezit, dat verworven werd door het koppel tijdens de echtverbintenis. Deze categorie kon bestaan uit ‘juweelen, inhaven, catheylen ende habiten’, dit was het geval in dertien dossiers.217 In veertien boedelverdelingen bestond de beperkte gemeenschap naast katelen, ook uit huizen te Gent en/of lijfrenten.218 Er waren drie echtparen die naast hun ‘katelen’, ook ‘conquesten’ in bezit hadden.219 Net als bij de 54 akten, waar het huwelijksvermogen bestond uit patrimoniale goederen en uit een beperkte gemeenschap, verliep de opsplitsing van het roerend goed in deze 30 dossiers niet volgens een eenduidig stramien. De grote lijnen die de eerste groep koppels inspireerden, werden ook bij deze echtparen gevolgd. De schikking ‘elc behout dat hij/zij te hemwaerts/haerwaerts heeft’, waarbij er dus oog was voor het praktisch nut van de ‘katelen’, werd in negen dossiers gekozen.220 In twee boedelverdelingen had een afkoop of geldelijke vergoeding plaats.221 In de overige twee
212
Cfr. Bijlagen nrs. 1/1 en 104/1. Cfr. Bijlagen nr. 102/2. 214 Cfr. Bijlagen nrs. 2/1, 4/3, 5/1, 9/1, 13/1, 23/2, 24/1, 25/1, 28/1, 30/2, 32/1, 33/2, 34/1, 36/1, 40/1, 41/2, 44/2, 47/1, 48/1, 49/1, 51/1, 52/1, 57/2, 59/1, 60/1, 61/1, 64/1, 68/1, 73/1, 79/1, 81/1, 83/1, 86/1, 87/1, 89/1, 93/1, 94/7, 101/1 en 106/1. 215 Cfr. Bijlagen nrs. 12/1, 29/1, 42/2, 46/2, 53/2, 56/2, 74/1, 88/1 en 90/1. 216 Cfr. Bijlagen nrs. 26/5, 37/1 en 85/1. 217 Cfr. Bijlagen nrs. 7/1, 15/1, 18/1, 21/2, 58/1, 62/1, 63/1, 71/1, 77/1, 80/1, 82/1, 92/1 en 100/1. 218 Cfr. Bijlagen nrs. 6/1, 8/1, 10/1, 17/1, 22/1, 27/1, 31/1, 43/1, 65/2, 67/1, 69/1, 76/1, 97/1 en 98/1. 219 Cfr. Bijlagen nrs. 35/1, 66/1 en 91/3. 220 Cfr. Bijlagen nrs. 21/2, 62/1, 63/1, 71/1, 77/1, 80/1, 82/1, 92/1 en 100/1. 221 Cfr. Bijlagen nrs. 18/1 en 58/1. 213
106
werden de ‘katelen’ ofwel in twee opgesplitst222 ofwel in drie delen, wegens de kinderen223. In de veertien dossiers waar ook huizen en/of lijfrenten een rol speelden, gebeurde de verdeling in tien gevallen op een gelijke manier, waarbij de echtelieden elk de helft uit het huwelijksvermogen terugnamen.224 Bij drie koppels vond echter een ongelijke opsplitsing plaats.225 In twee dossiers werd de vrouw bevoordeeld. Zo was er Kateline sBaken. Zij verkreeg de helft van een huis in de Zakbroederstraat, waarvan het andere deel toehoorde aan haar dochter, Mergriete Zoets. Daneel Volkaert kreeg niets toegewezen en moest daarenboven zijn echtgenote nog 20 s. gr. betalen.226 Lisbette van Loo ontving een lijfrente van 7 s. gr., terwijl haar man Jan van Musschezele niet deelde in de goederen.227 In één dossier werd de echtgenoot bevoordeeld. Philips de Crane ontving meerdere huizen te Gent, terwijl Mergriete Wercmans slechts één huis kreeg toebedeeld (‘Den Wingaert’, aan de Leie). De echtgenote kreeg dan wel de staande beelden in haar huis, omdat haar man een gordel van haar had aangeslagen. Er ontstond echter een geschil over onder meer het achterhouden van een Diets evangeliarium, dat zij aan de echtgenoot moest teruggeven, waarna een tweede boedelverdeling tot stand kwam.228 Enkel bij Zoye sTuercx en Pieter uten Wulghen vond een afkoop plaats.229 In drie van de dertig ‘beperkte gemeenschap’-dossiers bestond deze behalve uit ‘katelen’ ook uit ‘conquesten’ of onroerend goed, verworven door man en vrouw tijdens hun
222
Cfr. Bijlagen nr. 15/1. Cfr. Bijlagen nr. 7/1. 224 Cfr. Bijlagen nrs. 6/1, 17/1, 22/1, 31/1, 43/1, 65/2, 67/1, 69/1, 97/1 en 98/1. 225 Cfr. Bijlagen nrs. 8/1, 27/1 en 76/1. 226 Cfr. Bijlagen 8/1: 16 maart 1430. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Ghesceet van Taflen ende van Bedden ten Spirituelen Hove’, nr. 22. Afschrift van de boedelverdeling tussen Kateline sBaken en Daneel Volkaert: ‘Ende daer jeghen zal de zelve Katheline hebben ende behouden d'elscheede van eenen huus, staende over Scelde in de Zacbroedersstrate, daer of d'ander heelt toebehoort Mergrieten Zoets, harer dochter, met allen den ghelaghen ende aysementen diere toebehoren, ende vort al zulke juweelen, inhaven ende catheylen als zoe te haerwaerts heeft, ende, boven desen, zal haer de vors. Daneel gheven ende betalen de somme van 20 s. gr.’ 227 Cfr. Bijlagen 76/1: 25 mei 1454. Gent, Stadsarchief, 301/42 (2), 1453-1454, f° 97 v°. 228 Cfr. Bijlagen 27/1: 3 september 1437. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Ghesceet van Taflen ende van Bedden ten Spirituelen Hove’, nr. 73. Afschrift van de boedelverdeling tussen Mergriete Wercmans en Philips de Crane: ‘Ende daer jeghen zal de vors. joncf. Mergriete hebben ende behouden t'haren propren goede alle de abijten ende juweelen, haren lichame toebehorende, uutghedaen eenen gurdele dat Philips wech heeft, ende jeghen dat gurdele zal de vors. joncf. Mergriete hebben alle de staende beelden binnen haren huuse up de Leye. Item behout de vorn. joncf. Mergriete alleene te haren propren goede al 's vors. Philips' ende haer sellefs deel ende recht van der behuusder stede up de Leye, gheheeten den Wijngaert, up den houc van der Vleeschauwerssteghe, sonder den vors. Philips eenich recht an te hebbene. Item behoudt de vors. Philips alleene t'zijnen propren goede alle d'andre huusinghen ende recht van huusinghen binnen Ghend ende daer buten, hem beeden toebehorende.’ 229 Cfr. Bijlagen nr. 10/1. 223
107
huwelijk.230 Het echtpaar Lijsbette sGarencoepers en Gillis de Springhere ging over tot een gelijke verdeling, waarbij ieder de helft van een onbehuisde stede en van zestien roeden grond te Sint-Lievenshoutem kreeg.231 In twee dossiers werd de vrouw, Agnes van Lierde en Barbele vanden Bossche, bevoordeeld bij de verdeling van de ‘conquesten’.232 Naast de verdeling van de roerende en onroerende goederen, moest ook overgegaan worden tot het splitsen van de schulden van baten en/of kommer. Hier legden de echtelieden een bijzondere creativiteit aan de dag. De schuldvraag voor de scheiding van tafel en bed speelde hier zeker een rol.233 In twee van de 84 dossiers werden geen schulden vermeld.234 De gemeenschappelijke schulden van kommer werden in vijftien dossiers betaald door de echtgenoot235, in elf enkel door de echtgenote236 of werden verdeeld, elk voor de helft, tussen man en vrouw237. Bij de echtparen Mergriete vander Straten en Gillis Pieters en Mergriete Storms en Willem Mosscheroen werden de schulden van kommer in drie gesplitst, de echtelieden en de kinderen.238 In vier boedelverdelingen werd er een bijzondere regeling afgesproken.239 Wanneer het echtpaar naast gemeenschappelijke schulden van kommer ook eigen schulden gemaakt had, werden volgende scenario’s gevolgd: in zeven dossiers werden deze door de echtgenoot vereffend240 en ook in zeven door de echtgenote241. In 39 dossiers
230
Cfr. Bijlagen nr. 35/1, 66/1 en 91/3. Cfr. Bijlagen 35/1: 18 november 1439. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Eendrachtelic Commen ende Vriendelic Vereffent’, nr. 3. Afschrift van de boedelverdeling tussen Lijsbette sGarencoepers en Gillis de Springhere: ‘De vors. Lisbette behoudt t’haren propren goede de heelt van eener onbehuysden stede, staende t’Sente Lievins Houtem, daer men’t heet ten Botstalle, groet zijnde een buundere VI roeden, lettel min of meer, ende voort de heelt van XVI roeden, gheleghen in een ander stede daer an, welke erve zij ghecocht hebben binnen dat zij in huwelicke gheweest hebben. Ende de vorn. Gillis behout d’andere heelt van den vors. percheelen.’ 232 Cfr. Bijlagen nrs. 66/1 en 91/3. 233 We moeten opmerken dat de schuldvraag bijna nooit expliciet in de boedelverdeling werd opgenomen. Soms treffen we wel een verwijzing aan, zoals bij het vervreemden van de echtgenote door de ‘ruuthede’ van de echtgenoot. Via een omweg kunnen we informatie vergaren in de rekeningen van de zegelaar van de officialiteit . 234 Cfr. Bijlagen nrs. 21/2 en 76/1. 235 Cfr. Bijlagen nrs. 6/1, 10/1, 26/5, 27/1, 29/2, 35/1, 43/1, 48/1, 56/2, 62/1, 65/2, 74/1, 89/1, 97/1 en 98/1. 236 Cfr. Bijlagen nrs. 18/1, 34/1, 36/1, 49/1, 58/1, 64/1, 66/1, 81/1, 83/1, 85/1 en 102/2. 237 Cfr. Bijlagen nrs. 2/1, 15/1, 31/1, 40/1, 42/2, 52/1, 60/1, 63/1, 71/1 en 94/7. 238 Cfr. Bijlagen nrs. 12/1 en 46/2. 239 Cfr. Bijlagen nrs. 5/3 (elk zekere posten), 88/5, 93/1 en 104/1. 240 Cfr. Bijlagen nrs. 5/1, 34/1, 35/1, 37/1, 44/2, 47/1 en 81/1. 241 Cfr. Bijlagen nrs. 25/1, 27/1, 36/1, 41/2, 58/1, 87/1 en 91/3. 231
108
betaalden ze elk apart hun schuldenlast.242 In vijf boedelverdelingen waren de schulden van kommer ongelijk en werd er een geldelijke compensatie voorzien.243 Ook de proceskosten, zowel voor het verkrijgen van de scheiding van tafel en bed bij de officialiteit, als deze voor de boedelverdeling – het al dan niet aanduiden van mannen of ‘heffeneeren’ – moesten verrekend worden. In twee aktes werden deze betaald door de echtgenoot244, in vier door de echtgenote245 en in twee dossiers vereffende man en vrouw de helft.246 De gemeenschappelijke schulden van baten werden in tien verdelingen geïnd door de echtgenoot247, in zes door de echtgenote248 en in veertien dossiers half om half249. Bij één koppel, Mergriete Storms en Willem Mosscheroen, werd afgesproken dat man, vrouw en de kinderen elk een derde zouden ontvangen.250 De eigen schulden van baten werden in twee aktes aanvaard door de echtgenoot251, in zeven door de echtgenote252 en in 28 elk apart253. Bij het koppel, Kateline vander Helst en Laureins de Roetere, werd een bijzondere regeling afgesproken.254 Wanneer de schulden van baten ongelijk waren, vond er in enkele dossiers een geldelijke compensatie plaats: voor de echtgenoot vanwege de echtgenote in zeven255, omgekeerd werden er geen sporen teruggevonden. In zestien boedelverdelingen werd de ‘houdenisse’ voor de kinderen geregeld. In zes dossiers verkreeg de moeder deze256, terwijl de vader deze slechts in twee aktes kreeg257. Bij zes koppels werden de kinderen ‘verdeeld’.258 De echtparen Mergriete vander Straten en Gillis Pieters en Lijsbette sHertoghen en Gerard vander Loo losten het nog anders op. Bij het eerste
242
Cfr. Bijlagen nrs. 1/1, 4/3, 7/1, 8/1, 9/1, 12/1, 13/1, 17/1, 22/1, 28/1, 30/2, 32/1, 33/2, 42/2, 53/2, 57/2, 59/1, 61/1, 62/1, 67/1, 68/1, 73/1, 77/1, 79/1, 80/1, 82/1, 86/1, 88/1, 89/1, 90/1, 92/1, 93/1, 94/7, 97/1, 98/1, 100/1, 101/1, 102/2 en 106/1. 243 Cfr. Bijlagen nrs. 9/1, 18/2, 41/2, 58/1 en 80/1. 244 Cfr. Bijlagen nrs. 42/2 en 90/1. 245 Cfr. Bijlagen nrs. 28/1, 79/1, 8/10 en 83/1. 246 Cfr. Bijlagen nrs. 41/2 en 106/1. 247 Cfr. Bijlagen nrs. 6/1, 10/1, 26/5, 27/1, 35/1, 49/1, 56/2, 65/2, 74/1 en 98/1. 248 Cfr. Bijlagen nrs. 18/1, 25/1, 36/1, 58/1, 64/1 en 85/1. 249 Cfr. Bijlagen nrs. 2/1, 5/1, 15/1, 23/2, 24/1, 31/1, 40/1, 52/1, 60/1, 63/1, 71/1, 94/7, 104/1 en 106/1. 250 Cfr. Bijlagen nr. 46/2. 251 Cfr. Bijlagen nrs. 35/1 en 47/1. 252 Cfr. Bijlagen nrs. 4/3, 41/2, 44/2, 48/1, 51/1, 58/1 en 93/1. 253 Cfr. Bijlagen nrs. 1/1, 7/1, 8/1, 9/1, 13/1, 17/1, 22/1, 28/1, 30/2, 33/2, 37/1, 53/2, 57/2, 59/1, 61/1, 68/1, 69/1, 79/1, 80/1, 82/1, 86/1, 88/1, 90/1, 94/7, 97/1, 98/1, 100/1 en 101/1. 254 Cfr. Bijlagen nr. 43/1. 255 Cfr. Bijlagen nrs. 18/1, 23/2, 25/1, 48/1, 58/1, 80/1 en 91/3. 256 Cfr. Bijlagen nrs. 7/1, 10/1, 43/1, 49/1, 64/1 en 66/1. 257 Cfr. Bijlagen nrs. 26/5 en 53/2. 258 Cfr. Bijlagen nrs. 29/2, 40/1, 46/2, 48/1, 56/2 en 71/1.
109
koppel werd Betkin één jaar opgevoed door de moeder en het volgende jaar door de vader.259 Bij het tweede werd Fierkin onder gebracht bij vrienden en magen van de echtelieden.260 2.2.2. De Immobiliënmarkt. De Gentse registers van de Keure omvatten onder andere transacties van onroerende goederen, zoals verkoop, renteovereenkomsten en schenkingen, afgesloten tussen burgers van de stad en de nabije omgeving, met betrekking tot bezit binnen en buiten de vestigingsmuren. Ook werden contracten van financiële aard, zoals pacht- en huurcontracten, schuldbekentenissen, enz., neergepend. Zowel niet-inwoners met eigendommen in of om de stad als inwoners met goederen die elders gelegen waren, deden een beroep op de schepenbank.261 De aandacht zal hier uitgaan naar koop en verkoop, transacties en vereffeningen van renten gevestigd op huizen en het verhuren van gebouwen. Doorgaans komen vier elementen voor in de akten van de Keure. Ten eerste, de naam en voornaam van de personen die bij de rechtshandeling belangen hadden. Deze waren meestal particulieren, doch konden eveneens lieden zijn die optraden als vertegenwoordigers van religieuze of caritatieve instellingen, of van een ambacht (deken of gezworenen), alsook plaatsvervangers of voogden van minderjarigen, familieleden, erfgenamen, wezen of clerici. Vaak vermelden de registers ook bijkomende informatie, zoals beroep, geestelijke orde of andere hoedanigheden van de betrokkenen. Ten tweede, het karakter van de handeling zelf: koop of verkoop, erfgeving of rentetransactie, renteaflossing, huur of verhuring, schuldbekentenis van koop of huur, enz. Soms werd er vermeld hoe de eigenaar in het bezit
259
Cfr. Bijlagen 12/3: 17 december 1431. Gent, Stadsarchief, 301/31 (2), 1431-1432, f° 27 r°: ‘Ende voert es besprec ende voerwaerde dat elc van Gillis Pieters ende Mergriete van der Straten, zijn wijf, de vornoemde weeze houden sal eene jaerscaere van ate, drancke, cleederen, wullin, lijnin, cousen ende scoens, ende voert van alre sustinanschen dies haer behouven sal, redelic ende tamelic naer haeren staet ende houdense, ter scolen gaende, omme 20 s. gr. 's iaers, commende van den selven pensioene, ende 't surpluus sal men der vornoemde weezen voorwaerts keeren, waer af d'eerste jaerscare ingaen sal te Kerssavont anno XXXI eerstcommende.’ 260 Cfr. Bijlagen 42/1: 18 november 1441. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Eendrachtelic Commen ende Vriendelic Vereffent’, nr. 16. Afschrift van de boedelverdeling tussen Lijsbette sHertoghen en Gerard vander Loo: ‘Ende omme dat ’t vors. Fierkin vander Loo van nu voort an gheregiert zijn zoude wel ende duechdelic, alzoo’t behoort, zo termineerden scepenen ende wijsden dat men bij ordinancien ende overeendraghene van maghen ende vrienden nemen sal 2 van den naesten ende notabelsten van zijns vors. vader ende moeder zijde, te wetene van elker zijde eenen persoon die ’t vors. Fierkin regieren ende bestieren zullen, zijn havelic goed verdeelen, zijn bladinghen ontfaen ende ’t vors. Fierkin houden ter scolen gaende ende andersins gouverneeren wel ende redelic, alzoo’t behooren zal.’ 261 BOONE (M.), DUMON (M.) en REUSENS (B.), Immobiliënmarkt, fiscaliteit en sociale ongelijkheid te Gent, 1483 – 1503, pp. 49.
110
was gesteld van het huis of de grond. Ten derde, het object van het optreden: gronden, huizen of renten, gevestigd op gebouwen. Huizen werden meestal niet afzonderlijk verkocht – ook de grond waarop het stond, de omliggende tuin(en), gangen, poorten, aanpalende erven en achterhuizen. In de bronnen vinden we soms ook nadere beschrijvingen, zoals de eventuele naam van het huis, de hoedanigheid van ‘vrij huus, vrij erve’, en mogelijke economische functie (bakkerij, brouwerij, molen, enz.). Daarnaast werd ook de ligging van de eenheid vermeld – de straatnaam en/of korte topografische schets en de aanduiding van de nabijgelegen percelen en naam van de eigenaar of het huis. De akten verschaften ook uitleg over de lasten en de renten, die gevestigd waren op de grond of het huis. De voornaamste waren landcijnzen, erf-, lijf- en losrenten.262 Bij het verkopen van slechts een deel van het pand, werden meestal de eigenaars van de overige deel vernoemd. Wanneer het renteverkoop betrof, vermeldde de klerk het jaarlijkse te betalen bedrag, alsook de aard van de rente. Ten slotte vinden we het schepenregister ook de verkoopprijs. Deze werd bepaald door haar eigenlijke prijs en door de lasten en renten die op de eenheid rustten. Bij een transactie gingen cijnzen, erf- en lijfrenten, die op het pand gevestigd waren, mee over naar de koper. Niet steeds werd de prijs vermeld in de akten. Wanneer de verkoopsom van een huis volledig betaald werd, vinden we de uitdrukking ‘en dit omme een zekere som van penningen’. Dit in tegenstelling tot een renteverkoop, waar men de betaalde geldsom en het bedrag van de jaarlijkse rente vermeldde. Daarnaast werd ook de uitkeringsdata, waarop de resterende schuld moest vereffend worden, vernoemd.263 De schepenregisters tonen een bedrijvigheid van gescheiden vrouwen op de immobiliënmarkt. Onroerend goed werd door deze dames zowel gekocht als weer verkocht. Het was niet noodzakelijk zo dat het kopen van onroerende eigendommen automatisch wees op welstand en dat het verkopen ervan een symptoom was van een verslechterde, financiële toestand of de nood aan liquiditeiten. Een verstandig vermogensbeheer vereiste een aangepaste beleggingsstrategie. Het verkopen van een huis om met de opbrengst een andere onroerend goed te verwerven, was afhankelijk van de heersende conjunctuur, de kwaliteit en de waarde van het bezit. Daarnaast bestond ook de mogelijkheid om met de verkoopssom een rente aan 262
Bij landcijnzen was de begunstigde meestal een parochie, abdij, caritatieve instelling, ambacht of landheer. Erfrenten waren hoofdzakelijk aan particulieren verschuldigd. Bij lijfrenten functioneerde het huis als waarborg. Losrenten waren erfrenten die na een overeenkomst tussen koper en verkoper aflosbaar werden na een termijn, meestal door terugbetaling van de oorspronkelijke koopsom. Ibidem, pp. 51. 263 Ibidem, pp. 50 – 52.
111
te kopen, waardoor de vrouw zich kon verzekeren van een vast en levenslang inkomen. Wanneer de gescheiden vrouw zich kon permitteren om haar handelswijze af te stemmen enerzijds
op
haar
persoonlijke
voorkeur
en
prioriteiten
en
anderzijds
op
de
conjunctuurschommelingen, kan dit een bewijs vormen van haar comfortabele, economische positie.264 57 gescheiden vrouwen traden op de immobiliënmarkt op en maakten samen 94 transacties, betreffende de aankoop of de verkoop van zowel onroerende als roerende goederen. Figuur 21 geeft duidelijk de verhoudingen weer. In 76 aktes werkten de dames met huizen, gronden en renten, terwijl slechts in achttien documenten katelen werden verhandeld. We willen even de aandacht erop vestigen dat de twee categorieën nu en in de Middeleeuwen een andere inhoud hadden. Huizen waren vroeger roerend goed, terwijl deze nu tot de rubriek onroerend behoren. 265 In tegenstelling tot de renten: tegenwoordig roerend en aanvankelijk onroerend. Gronden waren steeds onroerend. Hier werd gebruik gemaakt van de verdeling volgens Filips Wielant. Filips Wielant. Vormen ende Concept tot het maken van eene Generaele Costume van het Landt ende 266 Graefschap van Vlaenderen flamingant. Ca. 1520 – 1559. Titel II, Rubriek I – Van goeden ofte distinctie van dien. 241. Goeden zijn in twee manieren te verstaen, te wetene: roerende ende niet-roerende. 242. Roerende goet is ’t gene dat men roeren ende vertransporteren mach van eender plecke ter andere, gelyck als goud, silver, juweelen, gesteenten, brood, wyn ende diergelyke. 243. Onroerend goet is ’t gene dat men niet roeren en mach, noch transporteren van eender plecke ter andere, ende dit is in twee manieren, te wetene: corporeel en incorporeele. 244. Corporeel onroerende goet is landt, meersch, bosch, casteelen, huysen ende andere edificien, die men sien ende tasten mach ende niet roeren; oock soo is al dat gesaeyt ofte geplant is, oft’ aerdvast ende nagelvast an de selve landen ende edificien. 245. Incorporele onroerende goederen sijn juridictien, heerlicheden, servituten reele, tienden, renten, vogelrye, visserye ende andere gelycke die men niet sien noch tasten en mach.
264
DANNEEL (M.), Weduwen en wezen in het laatmiddeleeuwse Gent, pp. 346. In het middeleeuwse Gent werden de huizen aanzien als roerend goed. GODDING (Ph.), Le droit privé e e dans les Pays – Bas Méridionaux du 12 au 18 siècle, pp. 273 – 274, nr. 486. 266 GILLISSEN (J.), Historische inleiding tot het recht, pp. 592. 265
112
Bezit Roerende goederen
18
19,15 %
Onroerende goederen
76
80,85 %
Figuur 21: Opbouw van het bezit. Van de 76 dossiers met betrekking tot onroerende goederen werden er 54 verkoopstransacties geregeld en slechts achttien aankopen. Vier aktes registreerden een afkoop. In twee dossiers ging het over de bijleving. Zo verkochten Kateline van den Putte en haar zoon, Joos de Kemele, dit recht op het bezit van Lauwereins sKemels aan Heinderic Ruebin, de man van Lauwereins, voor 20 s. gr. Zij waren hiervan in het bezit gesteld via de nalatenschap van Gillis de Kemele, de eerste echtgenoot van Kateline en de vader van Joos.267 Bij het koppel Lisbette van Wansele en Gillis de Hudevettere alias Bonte vond eveneens een overdracht plaats. In de boedelverdeling van 16 november 1467 had Gillis nog bedwongen dat hij de bijleving behield.268 Dag op dag een jaar later kocht Lisbette dit recht op de bijleving van haar patrimoniale onroerende goederen, erfgrond verworven uit het sterfhuis van haar broer Christoffels, gelegen te Bavikhove en Hulste, van Gillis, voor een bepaalde som geld, af.269 In twee andere dossiers werd melding gemaakt van een afkoop van een rente. Marie Robins moest van ridder Stevin van Liekercke nog 9 lb. gr. krijgen, bovenop de 20 s. gr. die ze reeds ontvangen had voor de afkoop van een rente van 25 s. gr.270 Tanne van Buederwaen erkende op 8 juli 1448 dat Jan Buedins 10 lb. gr. betaald had voor een erfrente van 2 nobelen jaarlijks, bezet op grond van Jan te Zuiddorp.271 Van de achttien aankoopkwesties werden er tien huizen en acht renten verhandeld. Bij acht transacties, met een gebouw als object, verliep het koopproces zonder noemenswaardige problemen. Bij drie echter ging de handeling gepaard met een onenigheid tussen beide partijen. Op 21 september 1433 verschenen Zoetin van Landuyt en Wouter van Lede, samen met hun raadsmannen, voor de schepenen van de Keure. Het koppel ging een geschil
267
Cfr. Bijlagen 36/4: 8 januari 1440. Gent, Stadsarchief, 301/35 (2), 1439-40, f° 67 v°. Bijlagen 36/7: 1 april 1440. Gent, Stadsarchief, 301/35 (2), 1439-40, f° 105 v°. 268 Cfr. Bijlagen 101/1: 16 november 1467. Gent, Stadsarchief, 301/49 (2), 1467-1468, f° 29 r° (Niet Uitgegeven). Afschrift van de boedelverdeling tussen Lisbette van Wansele en Gillis de Hudevettere alias Bonte: ‘Bet voort behoudt de voors. Gillis zijn recht in al zulke huusen ende renten ende ooc bilevinghe an zulke erfachtichede als haer bij den voors. Christoffels toecommen ende verstorven es.’ 269 Cfr. Bijlagen 101/2: 16 november 1468. Gent, Stadsarchief, 301/50 (1), 1468-1469, f° 26 v°. 270 Cfr. Bijlagen 41/8: 4 februari 1457. Gent, Stadsarchief, 301/44 (1), 1456-1457, f° 49 v°. 271 Cfr. Bijlagen 60/4: 8 juli 1448. Gent, Stadsarchief, 301/39 (2), 1447-1448, f° 157 r°.
113
uitvechten betreffende de koop van een badhuis te Aalst.272 Een tweede aankoop werd betwist door Lijsbette sGarencoepers en Gillis de Springhere. Lijsbette was Lievin van Waesberghe 15 lb. gr. verschuldigd voor de koop van een huis, maar het huis was verpand. Gillis weerlegde de verpanding en de transactie zelf had geen waarde omdat Lijsbette geen handelingen kon stellen, daar zij zich enige tijd hadden verzoend. Lievin antwoordde dat hij te goeder trouw had gehandeld en Lijsbette had hem zonder enige argwaan betaald. Op verzoek van Lijsbette, en haar vrienden en magen, had hij geen rekenschap gegeven aan de hallenheren. De vrouw woonde ten tijde van de koop bij haar vader en niet, zoals Gillis beweerde, bij hem. Door haar scheiding kon Lijsbette zelfstandig optreden en dus ook kopen en verkopen. Zoals al eerder aangehaald, had de echtgenoot het moeilijk met het ‘verlies’ van zijn vrouw en haar goederen, en probeerde de scheiding en boedelverdeling ongedaan te maken door te zeggen dat zij enige tijd terug hadden samengewoond. Lijsbette had het huis terug verkocht om haar schulden van kommer te kunnen aflossen. Volgens de schepenen van de Keure had Lievin te goeder trouw gehandeld en Lijsbette moest hem de resterende geldsom betalen. Lievin mocht het huis panden tot de schuld vereffend was.273 Bij vijf transacties werd de volledige aankoopsom vermeld, vastgelegd tussen 18 lb. gr. en 40 lb. gr.274 Bij één akte werd er geen bedrag vermeld, waarschijnlijk omdat dit al betaald was.275 Bij één zaak gebeurde de koop als volgt: Ysabeele vanden Paerke kocht van Heindericke de Brune de helft van een badhuis, maar was echter nog 6 lb. gr. verschuldigd. Ysabeele en Heindericke wisselden waarschijnlijk elk een deel van eigen bezit. Ysabeele verkocht een vierde van een huis plus 6 lb. gr. en kocht van Heindericke de helft van een ‘stove’. Ysabeele werd in het bezit gesteld van het ganse gebouw, terwijl ook de man de vier delen van het huis veroverd had.276 Wat betreft de renten, werden er vier lijfrenten gekocht door dezelfde vrouw, namelijk Jehanne Gheerboeds.277 De jaarlijkse opbrengst van deze renten circuleerde tussen 5 s. gr. en 5 lb. gr. Slechts in één akte werd de aankoopsom vermeld, namelijk bij Clare sCosters. Deze dame was de abdis van Doornzele 11 lb. gr. verschuldigd voor het kopen van een lijfrente, ten 272
Cfr. Bijlagen 16/2: 21 september 1433. Gent, Stadsarchief, 301/32 (2), 1433-1434, f° 9 v°. Zie 2.2.3. Processen en geschillen over koop en verkoop. 273 Cfr. Bijlagen 35/2: 14 februari 1449. Gent, Stadsarchief, 301/40 (1), 1448-1449, f° 118 r°. Geschil betrof een gezamenlijk optreden van het echtpaar sGarencoepers – de Springhere. 274 Cfr. Bijlagen nrs. 2/2, 13/2, 17/3, 27/4 en 96/6. 275 Cfr. Bijlagen 81/4: 28 juni 1463. Gent, Stadsarchief, 301/47 (1), 1462-1463, f° 94 r°. 276 Cfr. Bijlagen 94/5: 8 juli 1463. Gent, Stadsarchief, 47 (1), 1462-1463, f° 94 v°. 277 Cfr. Bijlagen nrs. 80/9, 80/13, 80/16 en 80/17.
114
behoeve van geestelijke Barbere Symaers.278 Er werden zeven lijfrentes aangekocht en slechts één erfrente. Over een totaal van 76 aktes, betreffende onroerende goederen, handelden er 57 %, of 54 dossiers, over het verkopen van bezit door de gescheiden echtgenote. In 59 % van die transacties was een gebouw bij betrokken. Meestal gebeurde deze onderneming zonder al te veel ophef. Toch werd er in twee gevallen een woord – wederwoord gevoerd om de verkoop te beslechten. Het eerste koppel, Kateline vander Helst en Laureins de Roetere, lagen dwars bij de verdeling van de opbrengst van de verkoop van een huis aan Jacob van Everghem.279 Een tweede echtpaar, Lijsbette van Stopenberghe en Gheleyn Maeldreye, verschenen kort na Nieuwjaar 1432 voor de schepenen van de Keure en wilden een rente regelen. Gheleyn had eertijds een huis verkocht aan Jan vander Sprocht, in ruil voor een lijfrente van 16 s. gr., ten behoeve van zichzelf en zijn echtgenote, Lijsbette. Jan bezette deze op een ander huis, buiten de Graupoort. Wanneer Jan de 16 s. gr. niet kon betalen, mochten Lijsbette en Gheleyn procederen en het huis aanslaan.280 In vier verkoopsaktes werd het gebouw verkocht ‘omme sekere somme van penninghen’, dit betekende dat de geldsom volledig en direct werd betaald, waardoor er geen melding gemaakt werd van het bedrag.281 In zeven aktes werd er geen of geen totale verkoopssom opgetekend.282 In vijf dossiers werd het huis verkocht in ruil voor een lijfrente, variërend tussen 6 en 20 s. gr.283 In zestien transacties werd er de te betalen geldsom vermeld, gelegen tussen 4 en 62 lb. gr.284 Hierbij moet er opgemerkt worden dat de gescheiden echtgenote niet steeds het volledige huis verkocht, maar in sommige gevallen slechts de helft of een vierde. Hierdoor lijkt de minimumgrens van 4 lb. gr. niet zo laag als aangenomen. Catheline Haecx verkocht Gillis de Muelenmeestre negen delen van tien van de helft van een
278
Cfr. Bijlagen 23/1: 16 december 1435. Gent, Stadsarchief, 301/33 (2), 1435-1436, f° 59 v°. Cfr. Bijlagen 43/2: 18 december 1443. Gent, Stadsarchief, 301/37 (2), 1443-1444, f° 68 v°. Cfr. Bijlagen 43/3: 11 januari 1445. Gent, Stadsarchief, 301/38 (1), 1444-1445, f° 91 r°. Zie 1.2.3. Processen en geschillen over koop en verkoop. 280 Cfr. Bijlagen 2/3: 5 januari 1432. Gent, Stadsarchief, 301/31 (2), 1431-1432, f° 34 r°. Het is hier duidelijk dat gescheiden echtgenote nog regelmatig optraden met hun wederhelft, zonder enige wroeging. 281 Cfr. Bijlagen nrs. 16/1, 18/3, 90/4 en 100/2. 282 Cfr. Bijlagen nrs. 10/2, 10/3, 17/5, 36/12, 68/3, 71/2 en 71/3. 283 Cfr. Bijlagen nrs. 2/3, 31/2, 80/11, 90/3 en 99/1. 284 Cfr. Bijlagen nrs. 2/4, 11/1, 17/2, 20/1, 20/9, 22/2, 26/13, 41/5, 43/2, 56/1, 61/4, 67/2, 78/1, 94/8 en 96/1, 98/6. 279
115
stenen huis in de Korte Meer te Gent voor 4 lb. gr.285 Het maximum bedrag dat werd neergeteld voor een huis bedroeg 62 lb. gr. De dame in kwestie, jonkvrouw Lijsbette uten Zwane, gescheiden van ridder Gillis Haghelinc, verkocht, samen met Clais van Munte, een huis in de Drabstraat te Gent aan Rogier de Mol. Opvallend was de omschrijving van het huis: ‘erdvast, moortelvast ende naghelvast’. Rogier betaalde de koopsom direct – toch opmerkelijk voor een dergelijke grote som geld.286 Wat betreft de renten, twaalf gescheiden echtgenotes verkochten dertien rentes. Hiertoe behoorden acht erfrenten287, vier lijfrenten288 en één losrente289, variërend van 6 s. gr. tot 30 s. gr. In geen enkele akte werd de verkoopssom vermeld. Clare Nevelincx verhandelde de meeste renten, namelijk vier, en regelde telken male het onderpand.290 In het totaal werden er negen gronden door gescheiden echtgenotes verkocht.291 Daarvan werd er in drie melding gemaakt van de verkoopsprijs. Op 27 september 1465 trad Pieter serSymoens op in naam van Lijsbette Wulleponts, in verband met de verkoopssom van haar goed te Bottele, bestaande uit 40 bunders land, meers, bos, motte, water, boomgaard en hofstede. Het koppel had dit eertijds verkocht aan Symoen Bette de Oude voor 27 lb. 2 s. 6 d. gr.292 De tweede handeling werd uitgevoerd door Catheline sBrunen. De vrouw ontving 12 lb. gr., haar deel van het totale bedrag van 24 lb. gr., van meester Ghiselbrecht de Vrient voor de verkoop aan meester Jan Wielant van haar leen te Vraandijk, zijnde een tiend. Deze verkoop had plaatsgevonden toen Joris Faytop en zij nog als echtpaar samenleefden.293 Tenslotte was er Mergriete Wauters. De dame ontdeed zich van haar leen te Oostwinkel voor 4 lb. 16 s. gr. aan Hendrik de Vettere, waarvan 3 lb. 12 s. gr. al betaald was. Zij had dit onroerend goed geërfd van Jan Wauters.294 Vijf akten vermelden dat de prijs volledig betaald werd door de
285
Cfr. Bijlagen 20/9: 10 augustus 1458. Gent, Stadsarchief, 301/44 (2), 1457-1458, f° 113 r°: ‘de IXe deelen van den tienen in de heelt van eenen huus ende stede ghestaen binnen Ghend in de Curte Meere’. 286 Cfr. Bijlagen 96/1: 18 januari 1464. Gent, Stadsarchief, 301/47 (2), 1463-1464, f° 39 r°-v°. 287 Cfr. Bijlagen nrs. 24/6, 34/2, 34/3, 34/5, 34/7, 86/2 en 98/2. 288 Cfr. Bijlagen nrs. 41/3, 42/3, 42/4 en 80/12. 289 Cfr. Bijlagen nr. 69/3. 290 Cfr. Bijlagen nrs. 34/2, 34/3, 34/5 en 34/7. 291 Cfr. Bijlagen nrs. 12/2, 23/3, 29/3, 54/1, 59/2, 93/3, 99/2, 104/2 en 106/2. 292 Cfr. Bijlagen 93/3: 27 september 1465. Gent, Stadsarchief, 301/48 (2), 1465-1466, f° 16 r°. 293 Cfr. Bijlagen 106/2: 24 november 1470. Gent, Stadsarchief, 301/51 (1), 1470-1471, f° 39 v°. 294 Cfr. Bijlagen 59/2: 14 juni 1457. Gent, Stadsarchief, 301/44 (1) 1456-1457, f° 101 v°.
116
koper. Clare sCosters had twee gemeten land te Bazel verkocht aan Jan Buggenhout.295 Mergriete vander Straten verkocht, samen met haar echtgenoot Gillis Pieters en de voogden van haar dochter, Betkin Pieters, aan Jan vander Dijcstat een lap grond te Massemen van acht bunder en 69 roeden.296 Barbele van Montingre verkocht aan Arend van den Hende haar goed te Denderhoutem, ‘Het Vossenhol’ genaamd, 24 dagwand en 26,5 roeden groot en bestaande uit land, bos, meers, hofsteden en vijvers.297 Martine Maelfaits had eertijds twaalf bunders land te Harelbeke verkocht aan haar broer, Willem. De dame vertelde aan de schepenen dat ze de volledige som geld ontvangen had en schold haar broer kwijt.298 Cateline van Strasele verhandelde samen met haar broer Lievin drie delen van twee dagwand land te Zegelsem aan Jan Everdey.299 Daarnaast zochten gescheiden vrouwen een manier om hun schuldenlast te verminderen. Zo was er Margriete Janszoons. Zij verkocht haar leen te Aalst om haar schulden van kommer te betalen.300 Op 2 maart 1433 verschenen Clare Serraes en Lievin Boegaert voor de schepenen van de Keure en betwisten de verkoop van een ‘pleytscip’301. Lievin had dit verkocht voor 4 lb. 10 s. gr. en daarvan eiste Clare nu de helft. Lievin had volgens haar het geld vervreemd, naast nog een aantal roerende goederen, zoals potten en ketels. De schepenen vonnisten conform de boedelverdeling. De man moest de ontvreemde goederen, ter waarde van 30 s. gr., aan Clare betalen.302 Heden ten dage behoort een schip of woonboot tot de categorie roerende goederen.
295
Cfr. Bijlagen 23/3: 13 december 1437. Gent, Stadsarchief, 301/34 (2), 1437-1438, f° 44 r°: ‘Ende haere van al dien wel vernoucht, vul betaelt, vermoet, ghepaeyt ende al ghenouch ghedaen van Janne Bugghenaut vorn.’ 296 Cfr. Bijlagen 12/2: 17 december 1431. Gent, Stadsarchief, 301/29 (2), 1431-1432, f° 27 r°: ‘Item de vors. vercoepers kenden zijnde vermoedt, betaelt ende al ghenouch ghedaen over Janne van der Dijcstat vors., ende hebben hem daer af gheheelic ende al quite ghescolden, nu ende etc., zonder meer verhalens.’ 297 Cfr. Bijlagen 29/3: 10 april 1439. Gent, Stadsarchief, 301/35 (1), 1438-1439, f° 140 r°: ‘Coep ghedaen omme een sekere somme van ghelde.’ 298 Cfr. Bijlagen 99/2: 12 mei 1469. Gent, Stadsarchief, 301/50 (1), 1468-1469, f° 104 r°: ‘Ende heeft mids dien over haer ende over haer hoir ende naercommeren den voors. Willem, haren broeder, ende zijnen hoire ende naercommeren van den voors. gheelen coope wel ende wettelic quite ghescholden ende scelt quite, nu ende t'eeuwelicken daghen zonder mer verhalens.’ 299 Cfr. Bijlagen 104/2: 18 oktober 1469. Gent, Stadsarchief, 301/50 (2), 1469-1470, f° 40 v°: ‘Desen coop es ghedaen omme de somme van penninghen daer af de voors. persoenen hem kennen vernoucht ende wel betaelt van den voors. Jan Everdey.’ 300 Cfr. Bijlagen 54/1: 6 juli 1447. Gent, Stadsarchief, 301/39 (1), 1446-1447, f° 157 v°. 301 Een vrachtschip met platte bodem, platboomde schuit. 302 Cfr. Bijlagen 5/2: 2 maart 1433. Gent, Stadsarchief, 301/32 (1), 1432-1433, f° 97 r°.
117
Kopen, verkopen en afkopen Kopen
18
19,15 %
-
Huis
10
55,55 %
-
Rente
8
44,45 %
Verkopen
54
57,45 %
-
Boot
1
1,85 %
-
Grond
9
16,67 %
-
Huis
32
59,26 %
-
Rente
12
22,22 %
Afkopen
4
4,26 %
-
Bijleving
2
50,0 %
-
Rente
2
50,0 %
Figuur 22: Kopen, verkopen en afkopen van onroerende goederen. Zoals eerder vermeld werden niet alleen onroerende goederen verhandeld, maar ook roerende. Er werden achttien akten geregistreerd waar roerend bezit werd verhandeld, verdeeld over veertien vrouwen. Hiervan handelen er vijftien over een kooptransactie door de gescheiden echtgenote303 en slechts drie over het verkopen van handelswaar304. Gemiddeld werd er om 5 lb. 11 s. gr. roerende goederen gekocht en om 10 lb. 12 s. 6 d. gr. verkocht. De categorie textiel was het grootst, met zeven hits. Hieronder verstonden we de volgende producten: pelswerk, lang overkleed, lakens, lijnwaad en stoffen. Zes gescheiden vrouwen kochten dit waar aan. Zo betaalde Mergriete Tollins 4 lb. 16 s. 8 d. gr. voor pelswerk aan Jan van Rijsele en Kateline, weduwe van Joos Stuerms.305 Mergriete gebruikte deze vachten voor het voeren van kleding. Misschien had zij een kleine winkel, waar ze zelf instond voor het maken van de kledij. Twee vrouwen, Kateline Pijps en Marie Biesen, kochten lijnwaad, ter waarde van 11 lb. 18 s. gr., aan bij meester Heinric Duchtinc en Jan vander Brugghen.306 De overige twee documenten handelden over de aankoop van een gevoerd lang overkleed door Katheline Piers voor 24 s. gr., en gesneden lakens door Kateline van Veerdeghem voor 4 lb. 8 s.
303
Cfr. Bijlagen nrs. 3/1, 3/2, 14/1, 15/3, 26/10, 36/9, 36/11, 36/13, 47/2, 54/3; 57/3, 62/2, 62/3, 94/1 en 98/5. 304 Cfr. Bijlagen nrs. 24/4, 33/1 en 95/1. 305 Cfr. Bijlagen nrs. 3/1 en 3/2. 306 Cfr. Bijlagen nrs. 26/10 en 57/3.
118
gr.307 In vier akten werd melding gemaakt van de aankoop van bier. Hierbij moeten we opmerken dat in de Late Middeleeuwen de steden te kampen hadden met een stijgende waterverontreiniging, waardoor het drinken van bezoedeld water verstrekkende gevolgen kon hebben voor de bevolking.308 De inwoners richtten zich dan maar op bier, met een grote kans op alcoholisme en daarbijhorend geweld. Het slechte water had echter ook een effect op de bierproductie. Door het aan de kook te brengen, werden wel de bacteriën gedood, maar het beïnvloedde de smaak van het bier en dus ook de kwaliteit.309 Er werd zowel inlands, Gents, dun bier als buitenlands, Hamburgs310, bier aangekocht door de vrouwen, ter waarde van 7 lb. 16 s. 10 d. gr.311 Kateline vanden Putte kocht voedsel, namelijk varkens en gevogelte ter waarde van 4 lb. 6 s. 7 d. gr., en hout, ter waarde van 12 s. gr.312 In twee registraties werd er niet ingegaan op wat er precies gekocht werd.313 In de drie verkooptransacties werden twee maal katelen verhandeld, door Kateline van Mossevelde en door Mergriete Dierkins, ter waarde van 8 lb. 10 s. 10 d. gr.314 Op 22 mei 1439 verkocht Aeghte sBackers tweehonderd stukken hout, met een straatwaarde van 23 lb. 6 s. 8 d. gr., aan Gillis, Lauwereins en Mergriete van der Eeken en Lieven de Roevere.315
307
Cfr. Bijlagen nrs. 14/1 en 15/3. BENNASSAR (B.) en GOY (J.), ‘Contribution à l’histoire de la consommation alimentaire du XIVe au XIXe siècle’, Annales Economies, Société et Civilisations, XXX, 1975, pp. 424. 309 BOONE (M.), DUMON (M.) en REUSENS (B.), Immobiliënmarkt, fiscaliteit en sociale ongelijkheid te Gent, 1483 – 1503, pp. 176. Zie ook DOORMAN (G.), De middeleeuwse brouwerij en de gruit, ’s Gravenhage, 1955, pp. 57 – 58. DEHAECK (S.), Voedselconsumptie te Brugge in de Middeleeuwen (12801470), Gent, 1999. (Onuitgegeven licentiaatverhandeling, Elektronische versie). 310 ‘Hambuergher bier’ werd geproduceerd in Hamburg, ingevoerd door de Hanze. Omstreeks 1300 namelijk kwam aan de Noord-Duitse kust de brouwerij tot bloei in steden, zoals Lübeck, Rostock, Hamburg en Bremen. Doorman (G.), De middeleeuwse brouwerij en de gruit, pp. 18. 311 Cfr. Bijlagen nrs. 36/11, 62/2, 62/3 en 98/5. 312 Cfr. Bijlagen nrs. 36/9 en 36/13. 313 Cfr. Bijlagen nrs. 47/2 en 94/1. 314 Cfr. Bijlagen nrs. 33/1 en 95/1. 315 Cfr. Bijlagen nr. 24/4 308
119
Kopen en verkopen Kopen
15
83,33 %
-
Voedsel
1
6,67 %
-
Bier
4
26,67 %
-
Hout
1
6,67 %
-
Textiel
7
46,67 %
-
Katelen
2
13,33 %
Verkopen
3
16,67 %
-
Hout
1
33,33 %
-
Katelen
2
66,66 %
Figuur 23: Kopen en verkopen van roerende goederen. 2.2.3. Bijkomende opmerkingen in verband met het bezitten van huizen. De kwaliteit van een huis was een ideale indicator voor de materiële welstand van de bewoner/eigenaar of eventuele huurder. Vaak waren de huizen niet in het bezit van één eigenaar, maar meerdere, en werd dan ook slechts een deel gekocht of verkocht. In goedkopere woningen leefden vaak verschillende gezinnen onder één dak, wat het welvaartspeil van de inwoners verzwakte. De eigenaar van het pand deed alle moeite om zoveel als mogelijk meerwaarde uit zijn goed te halen.316 Zoals eerder vermeld geven de akten ook een topografische beschrijving: steden en dorpen, wijken en straten. Hier worden we voor een probleem gesteld, daar er geen volledig plan van de stad Gent voor de Middeleeuwen bestaat. Soms ontbreekt er een straatnaam en is het onmogelijk om aan de hand van de omschrijving of de indicatie van de belendende percelen de ligging van het goed na te gaan. Daarnaast hadden verschillende straten te Gent dezelfde naam, waardoor de juiste identificatie bemoeilijkt wordt.317 In de akten waar gescheiden vrouwen optraden, zowel bij de boedelverdeling als nadien, werd bijna steeds de ligging van het bezit vermeld. Bij het kopen of verkopen van huizen werd aandacht besteed aan de omgeving, de buren en soms ook aan de omvang of de staat van het pand.318
316
BOONE (M.), DUMON (M.) en REUSENS (B.), Immobiliënmarkt, fiscaliteit en sociale ongelijkheid te Gent, 1483 – 1503, pp. 165. 317 Ibidem, pp. 53 – 54. 318 Door tijdsgebrek kunnen we hier echter niet verder op ingaan.
120
Tevens willen we opmerken dat niet alle huizen bestemd waren voor uitsluitend huisvesting. Er kwamen ook panden voor met een economische en/of sociale functie, zowel in de boedelverdelingen als in de transacties. Voor de meeste arbeiders was het echter zeer moeilijk om een gewoon woonhuis aan te schaffen, laat staan een economische woning. Meesters waren hier bevoordeeld. Zij kwamen mogelijkerwijs in aanmerking om een dergelijk huis te kopen en een eigen bedrijf te stichten. Meesterszonen, die hetzelfde ambacht uitoefenden als hun vader, waren in verschillende factoren begunstigd ten opzichte van gezellen van buiten de stiel. Door de erfelijkheid, kenmerkend voor de meeste ambachten, moesten zij een lager of zelfs helemaal geen inkomgeld betalen, en werden van vele verplichtingen ontslagen. Zij konden meestal van een ruimere financiële basis vertrekken, en het bedrijf van hun vader, indien het eigen bezit was, na diens dood erven en voortzetten.319 Er waren in het laatmiddeleeuwse Gent verschillende categorieën van huizen met een economische of sociale functie. In de onderzochte periode 1427 tot 1471 werden vijftien panden, die in het bezit waren van de gescheiden man of vrouw, of tot het gemeenschappelijke vermogen van het echtpaar behorend, teruggevonden met een dergelijke bestemming. Panden met een sociale en/of economische functie ‘Stove’ of openbare badhuis
3
20,0 %
Herberg
2
13,33 %
Cabaret
1
6,67 %
Molen
8
53,33 %
Winkel
1
6,67 %
Figuur 24: Vermelding in de akten van panden met een sociale en/of economische functie. In de akten werd drie keer melding gemaakt van een ‘stove’. Zoetin van Landuyt en Wouter van Lede bezaten elk de helft van een badhuis te Aalst in de Stoofstraat. Ysabeele vanden Paerke bezat een ‘stove’ in de Perkamentsteeg, terwijl haar echtgenoot, Symon Terlinc, één had aan de watermolen.320 Deze ‘stoven’ waren oorspronkelijk openbare badplaatsen, dikwijls 319
Ibidem, pp. 171. Zie ook SCHOLLIERS (E.), ‘Vrije en onvrije arbeiders voornamelijk te Antwerpen in de de 16 eeuw’, in: Bijdragen voor de Geschiedenis der Nederlanden, XI, 1956, pp. 288. 320 Cfr. Bijlagen nrs. 16/2 (Zoetin van Landuyt en Wouter van Lede), 94/5 en 94/7 (Ysabeele vanden Paerke en Symon Terlinc). Bij het badhuis van Symon Terlinc werd niet gespecificeerd waar deze zich
121
met aansluitende drinkmogelijkheden, maar ontaardden snel in bordelen.321 Naargelang de tijdsperiode varieerden de instellingen die het ‘probleem’ wensten in te dijken. De machthebbers op spiritueel, bestuurlijk en economisch vlak drukten, hun stempel op de prostitutie.322 De visie werd tijdens de Middeleeuwen grotendeels bepaald door het christendom. Het was tegelijkertijd genadeloos en tolerant. Enerzijds waren prostituees zondaressen, die moesten boetten voor hun zonde, en anderzijds was er voor deze ‘gevallen vrouwen’ ook plaats. De clerus werkten daarom een aantal voorschriften en gedragsregels uit met betrekking tot seksualiteit. Seks bleef taboe, maar door het in voege treden van deze bepalingen werd de prostitutie enkel gemotiveerd. De vrouw moest, volgens de eisen van de kerkelijke instanties, maagdelijk het huwelijk intreden en zich enkel aan haar echtgenoot zou toewijden. Deze regels golden enkel voor vrouwen en niet voor mannen. Deze situatie was door het vrouwelijke kuisheidsideaal, de echtelijke trouw en de afschaffing van de Romeinse echtscheiding – vervangen door een middeleeuwse scheiding van tafel en bed – onhoudbaar en vele mannen vonden de weg naar de ‘straatmadeliefjes’. De bestuurlijke instellingen trachtten de prostitutie te bestrijden, maar slaagden niet in hun opzet. Hoe meer pogingen de overheid ondernam om dit te onderdrukken, hoe meer clandestiene prostituees zich vestigden. Volledig bannen uit de samenleving lukte niet en daarom kregen ze een stadsgedeelte toegewezen, vaak gelegen in armere en sociaal laag gekwalificeerde wijken. De rijke stedelingen wilden waarschijnlijk hun sociale status hoog houden door het inrichten van ‘stoven’ tegen te gaan. Dit betekende echter niet dat daar geen prostitutie terug te vinden was. C. Leonard wees erop dat in de 14de en 15de eeuw de Gentse prostituees hun beroep in drie kwartieren konden uitoefenen, namelijk Overschelde, Groenenbriel en in de nabijheid van de Houtlei.323 In de Late Middeleeuwen werden op vele plaatsen ook publieke badhuizen opgericht, waar de prostitutie welig tierde, net als de straatprostitutie. Het werd als een noodzakelijk kwaad beschouwd en het werd onmogelijk geacht om deze zonde uit te roeien. bevond, enkel aan de watermolen. Hierdoor kunnen we ervan uitgaan dat deze ergens aan het binnenwater gelegen moest zijn. 321 BOONE (M.), DUMON (M.) en REUSENS (B.), Immobiliënmarkt, fiscaliteit en sociale ongelijkheid te Gent, 1483 – 1503, pp. 173. Zie ook VOLMULLER (H.W.J.), Het oudste beroep. Geschiedenis van de prostitutie in Nederland, pp. 1. 322 VAN DOORSSELAER (E.), Prostitutie te Gent tijdens de negentiende eeuw, Gent, 2001 (Onuitgegeven licentiaatverhandeling, elektronische versie). Zie ook ALTINK (S.), Huizen van illusies. Bordelen en prostitutie van middeleeuwen tot heden, Utrecht/Antwerpen, 1983, pp. 12 – 14. 323 de de LEONARD (C.), De status en de positie van de Gentse vrouw in de 14 en 15 eeuw. Een juridische en sociale benadering, Gent, 1967, pp. 135. (Onuitgegeven licentiaatverhandeling). De Perkamentsteeg, waar de ‘stove’ van Ysabeele vanden Paerke gelegen was, lag in de ruimere omgeving van de Houtlei en was een armer Gents stadsgedeelte.
122
Voorschriften en wetten probeerden het aan banden te leggen, waardoor er een vorm van gelegaliseerde prostitutie ontstond.324 Gezien hun functie lagen bakkerijen en herbergen verspreid, logischerwijze vooral te vinden in het stadscentrum. Herbergen werden vaak opgericht in de buurt van brouwerijen.325 In de akten werden er geen sporen teruggevonden van brouwerijen, die door gescheiden echtgenotes gerund werden. In de boedelverdeling van Marie van Huusse en Roegeer de Mueleneere werd overeengekomen dat Roegeer de huishuur van Marie in de herberg, ’t Sweet genaamd in de Burgstraat, voor één maand zou betalen.326 Cateline Ligiers verkocht op 30 september 1468 een herberg, ‘Sint Joris’ genaamd, gelegen aan de schepenbank van Gedele en de school van meester Jan, aan Martin vanden Bossche.327 Daarnaast werd er in de schepenregisters melding gemaakt van een ‘cabaret’328, als bezit van Marie Martins. Zij had deze herberg, ‘Werregaren’329 genaamd aan de Hoogpoort, verkregen in haar boedelverdeling met Vincent Lietaert.330 Van bakkerijen werd er geen melding gemaakt. Marie Martin bezat wel een rente, die bezet was op een kriekenboomgaard en een bakkerij.331 In de periode 1427 tot 1471 werden acht molens vermeld. De helft hiervan stonden buiten de stad, van twee molens werd er geen staanplaats opgetekend en twee andere
324
VAN DOORSSELAER (E.), Prostitutie te Gent tijdens de negentiende eeuw. Zie ook VAN HAEFTEN (W.L.), Prostitutie vroeger en nu, Amsterdam, 1969, pp. 133-147. BOONE (M.), DUMON (M.) en REUSENS (B.), Immobiliënmarkt, fiscaliteit en sociale ongelijkheid te Gent, 1483 – 1503, pp. 173. 325 Ibidem, pp. 173. 326 Cfr. Bijlagen 9/1: 24 mei 1430. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Ghesceet van Taflen ende van Bedden ten Spirituelen Hove’, nr. 26. Afschrift van de boedelverdeling tussen Marie van Huusse en Roegeer de Mueleneere: ‘Ende zoe zal in de zelve herberghe bliven wonende, 't welke es "'t Sweet" in de Borchstrate, tot sente Jansmesse myds zomers eerstcommende, zonder haren cost, myds dat Roegeer de huushuren van dien betalen moet toten zelven sente Jansmesse.’ 327 Cfr. Bijlagen 100/2: 30 september 1468. Gent, Stadsarchief, 301/50 (1), 1468-1469, f° 7 r°. 328 Kroeg, drink- en eethuis. In Vlaanderen nog in gebruik, met de uitspraak kabaree in de zin van een herberg van gering allooi, waar slecht volk verkeert. (Online Woordenboek der Nederlandse Taal: http://gtb.inl.nl) 329 GYSSELING (M.), Gents vroegste geschiedenis in de spiegel van zijn plaatsnamen, Antwerpen/Brussel/Gent/Leuven, 1954, Glossarium nr. 564. Werregarenstraat: het hoekhuis op de Hoogpoort heette Werregaren (al vermeld in 1363). Vermoedelijk verwijst het naar een Gentse familienaam Werregaren. 330 Cfr. Bijlagen 97/1: 3 november 1464. Gent, Stadsarchief, 301/48 (1), 1464-1465, f° 16 v°. (Niet Uitgegeven) Afschrift van de boedelverdeling tussen Marie Martins en Vincent Lietaert: ‘Ende hier jeghen sal de voors. Marie hebben, behauden ende ghebruken t'haren vrijen propren goede t'eeweliken daghen, zonder den voors. Vincent, sinen hoere ende naercommers eenich recht daer an te hebbene, een huus ende stede, wesende een cabaret, gheheeten d'Werregaren, staende up de Hoechpoert daer sij nu inne woent, met sulken ghelaghen ende aysementen etca., vrij ende onbelast van allen commere.’ 331 Cfr. Bijlagen 97/1: 3 november 1464. Gent, Stadsarchief, 301/48 (1), 1464-1465, f° 16 v°.
123
bevonden zich te Gent. Aeghte sBackers bezat drie vierde van een molen in Melle.332 Lijsbette uten Hove beschikte, na een derde boedelverdeling, over een kwart van ‘den Casteelmuelene’ te Ekkergem, bij de kerk, en over een kwart van ‘den Papegaymuelne’, buiten de Waalpoort te Gent gelegen.333 Zij had eertijds een kwart weggeschonken aan het klooster van Onze Vrouwen te Waarschoot om te bidden voor haar zielenheil.334 Clare sCosters voerde op 29 oktober 1439 een proces tegen Loenis vander Moure over haar recht op twee molens.335 In de boedelverdeling van Kateline van Veerdeghem en Pieter van Laerne werd overeengekomen dat
drie
kwart
van
een
molen 336
gemeenschappelijk bezit bleef.
Ekkergem,
‘Wisselbeerchmuelne’
genaamd,
De echtgenoot van Lijsbette sCleercx, Jan vanden Foreeste,
337
behield een molen te Oordegem
te
en de man van Ivete vanden Berghe, Ghyote Rape, bleef in
het bezit van de helft van een molen, ‘den Roelwijf ‘genaamd, buiten de Sint-Lievenspoort338. Er werden in de akten dus twee molens vermeld die in de stad Gent stonden, namelijk ‘den Papegaymuelne’ buiten de Waalpoort en ‘den Roelwijf’ buiten de Sint-Lievenspoort. Dit staafde de stelling van M. Boone, M. Dumon en B. Reusens dat molens aan de rand of buiten de stad gelegen waren, meer bepaald buiten de 14de eeuwse omwalling, die liep over de Muidepoort, Dendermondse poort, Keizerpoort, Sint-Lievenspoort, Heuvelpoort en Waalpoort. De auteurs vermelden ook dat er een groot aantal molens bevonden te Gent, dit doordat de 332
Cfr. Bijlagen 24/1: 25 januari 1437. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Ghesceet van Taflen ende van Bedden ten Spirituelen Hove’, nr. 66. 333 Cfr. Bijlagen 88/5: 28 mei 1459. Gent, Stadsarchief, 301/45 (1), 1458-1459, f° 89 v°. (Niet Uitgegeven) Afschrift van de boedelverdeling tussen Lijsbette uten Hove en Jan Tellier: ‘Hier jeghen sal de voornoemde Lijsbette uten Hove hebben ende behouden boven haren voorscrevenen cateylen een vierendeel in de voors. Casteelmuelne metter heelt van eenen husekine daer neffens staende ende ter selver muelne behoorende. Noch behoudt de selve Lijsbette een vierendeel in de Papegaymuelne, sonder den voornoemden Janne eenich recht in 't selve vierendeel hebbende.’ 334 Cfr. Bijlagen 88/3: 9 augustus 1457. Gent, Stadsarchief, 301/44 (1), 1456-1457, f° 132 v°. 335 Cfr. Bijlagen 23/6: 29 oktober 1439. Gent, Stadsarchief, 301/35 (2), 1439-1440, f° 19 r°. Er werd niet vermeld waar de molens zich bevonden. 336 Cfr. Bijlagen 15/1: 1 april 1433. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Ghesceet van Taflen ende van Bedden ten Spirituelen Hove’, nr. 48. Afschrift van de boedelverdeling tussen Kateline van Veerdeghem en Pieter van Laerne: ‘elken zijn handeel van den drien vierendeelen van den muelen hemlieden ghemeene toebehoerende, gheheeten Wisselbeerchmuelne, staende t'Eckerghem.’ 337 Cfr. Bijlagen 49/1: 20 juni 1445. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Eendrachtelic Commen ende Vriendelic Vereffent’, nr. 41. Afschrift van de boedelverdeling tussen Lijsbette sCleercx en Jan vanden Foreeste: ‘Dat de vorn. Jan vanden Foreeste hebben ende behouden sal te sinen propren goede sonder de voorn. joncfrouwe Lijsbette eenich recht an te hebbene de muelne te Ordeghem met al haren toebehoorten.’ 338 Cfr. Bijlagen 67/1: 5 maart 1449. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Eendrachtelic Commen ende Vriendelic Vereffent’, nr. 67. Afschrift van de boedelverdeling tussen Ivete vanden Berghe en Ghyote Rape: ‘De vors. Ghuyot hebben ende behouden zal te zijnen vryen properen goede de heelt van eenre muelne, staende buten Sente Lievins poorte, gheeten Roelwijf, also die ghestaen ende gheleghen es, zonder Iveten voornoemt recht daer an te hebbene.’
124
graanstapel er gevestigd was. De stad beheerste onder andere dankzij haar uitstekende situering in het Scheldebekken, de ganse transit op Leie en Schelde, een vereiste voor het doorvoeren van het stapelrecht.339 Bij één vrouw werd melding gemaakt van een eigen winkel. Mergriete sKeghels bezat een huis in de Burgstraat, waar ook haar zaak gevestigd was en behield dan ook bij de boedelverdeling de goederen die tot haar nering behoorden, net als de schulden van baten.340 2.2.4. Huren van panden en pachten van percelen. In de periode 1427 tot 1471 werden dertien aktes opgetekend waar melding gemaakt werd van het huren of verhuren van gebouwen, niet alleen door gescheiden vrouwen afgesloten maar ook door hun wederhelften.341 Uit figuur 25 is duidelijk af te lezen dat enkele gescheiden vrouwen genoodzaakt waren om een huisje of kamer te huren, terwijl slechts één man een gebouw huurde.342 Drie vrouwen verhuurden een optrekje om waarschijnlijk te voorzien in een extra inkomen. In acht boedelverdelingen werd er medegedeeld dat één van de echtelieden een huis huurde of verhuurde.343 Zo huurde Lievin Boegaert, de man van Clare Serraes, een groot huis voor 3 lb. gr. per jaar in de Houtbriel, terwijl hij zelf twee kleine huisjes verhuurde, in dezelfde straat, voor jaarlijks 20 s. gr.344 Lisbette vander Moortere, de gescheiden 339
BOONE (M.), DUMON (M.) en REUSENS (B.), Immobiliënmarkt, fiscaliteit en sociale ongelijkheid te Gent, 1483 – 1503, pp. 173 – 175. 340 Cfr. Bijlagen 90/1: 13 augustus 1458. Gent, Stadsarchief, 301/44 (2), 1457-1458, f° 122 v°. (Niet Uitgegeven) Afschrift van de boedelverdeling tussen Mergriete sKeghels en Hendrik vanden Upstalle: ‘Ende hier jeghen zal de selve Mergriete behouden, hebben ende paisivel ghebruken 't huus daer zoe nu ter tijt inne woont ende 't huus staende in de Borchstrate, ende de goedinghen haren wincle anclevende ende daer de zelve wincle mede ghestoffeert es, ende insghelijcx 't huus te Lemberghen metter erven diere toebehoert, ende voort alle sculden van baten die men haer ten occoysoene van haer comanscepe ende neeringhe t'achter ende sculdich es.’ 341 Cfr. Bijlagen nrs. 5/1, 9/1, 28/1, 46/2, 47/1, 48/1, 63/1, 64/4, 70/3, 83/1, 84/1, 87/2 en 94/4. Hierbij moeten we opmerken dat er meer mannen kunnen geweest zijn die een pand huurden of verhuurden. Dit onderzoek behoorde echter niet tot onze doelstelling, waardoor deze resultaten dan ook niet konden worden opgenomen. Er werd enkel rekening gehouden met de vermeldingen van huren of verhuren in de boedelverdelingen en in de akten van het zelfstandig optreden van de gescheiden echtgenote. 342 De man huurde een groot huis, maar verhuurde wel twee kleinere. 343 Cfr. Bijlagen nrs. 5/1, 9/1, 28/1, 46/2, 47/1, 48/1, 63/1 en 83/1. 344 Cfr. Bijlagen 5/1: 26 februari 1429. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Ghesceet van Taflen ende van Bedden ten Spirituelen Hove’, nr. 7. Afschrift van de boedelverdeling tussen Clare Serraes en Lievin Boegaert: ‘Eerst zal de vors. Lievin Boegaert hebben, heffen ende behouden t'zinen propren goede de heeltsceede van drien husen, staende d'een neffens d'andre in den Houtbriel, waer af de zelve Lievin bezit ende heeft in hueringhen 't groete huus tusschen beeden den cleenen huusen omme drie ponden gro. 's iaers, drie jaer lanc duerende, beghinnende te Sente Bamesse in 't jaer XXVIII, te tween terminen 's iaers te betalene, ende d'ander 2 huusen zijn verhuert 20 scellinghen gro. 's iaers, elc met zulken commere alsser jaerlicx ute gaet.’
125
echtgenote van Willem van Maldeghem, verhuurde haar huis aan de Sterre. Waarschijnlijk niet het volledige huis, maar slechts één kamer. Er werd namelijk vermeld dat zij in het desbetreffende pand woonde.345 Mergriete van Clapdorp moest dan weer een huisje te Poortakker huren, waar het gescheiden echtpaar eertijds samen in woonde, en zelf instaan voor de kosten.346 Barbele sJaghers en Josine van Wedergraten hebben beide schulden bij Mergriete Valcx, voor achterstallige betaling van hun huishuur, respectievelijk 8 s. gr. en 4 lb. gr.347 Geertrui sCocx was haar zoon, Jan van Egghermonde, 8 lb. gr. verschuldigd voor haar levensonderhoud. De vrouw woonde bij hem in en moest hem voor haar kamer 10 s. gr. huur betalen.348 Andere dames die een huisje huurden waren Marie van Huusse, Mergriete sWalen en Lijsbette uten Hove.349 Catheline sDievels verhuurde dan weer een huis, ‘den Eenhoorn’ genaamd bij de Kalandenberg, maar het stond op 9 augustus 1457 leeg.350 Ywein van Roubaix huurde dan weer een huis in de Pitsteeg van Ysabeele vanden Paerke voor 14 s. gr. in het eerste jaar en 16 s. gr. in het tweede jaar.351
345
Cfr. Bijlagen 47/1: 23 april 1445. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Eendrachtelic Commen ende Vriendelic Vereffent’, nr. 34. Afschrift van de boedelverdeling tussen Lisbette vander Moortere en Willem van Maldeghem: ‘Item de voornoemde joncfrouwe sal behouden ende paysivel ghebruken t’ haren properen goede d’ besitten van den behuusden stede met haren toebehoorten, staende bij de Sterren, daere so ter tijt nu in woent haere leven lanc gheduerende zondere Willemme voornoemt eenich recht an te hebbene van den baten van der hueren of andersins.’ 346 Cfr. Bijlagen 48/1: 7 december 1445. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Eendrachtelic Commen ende Vriendelic Vereffent’, nr. 36. Afschrift van de boedelverdeling tussen Mergriete van Clapdorp en Jan Ghevaert: ‘Uut ghedaen dat joncfrauwe Margriete alleene betaelen moet de huushuere van den huus in Poortackere daere zij beede in woenden.’ 347 Cfr. Bijlagen nrs. 63/1 en 64/4. 348 Cfr. Bijlagen 70/3: 3 oktober 1450. Gent, Stadsarchief, 301/41 (1), 1450-1451, f° 31 v°. 349 Cfr. Bijlagen nrs. 9/1 (echtgenoot Roegeer de Mueleneere moest haar huishuur voor een maand betalen in de herberg ’t Sweet), 83/1 en 84/1. 350 Cfr. Bijlagen 87/2: 9 augustus 1457. Gent, Stadsarchief, 301/44 (1), 1456-1457, f° 99 v°. Afschrift van staat van goed van Catheline sDievels: ‘Item heeft de vornoemde weeze haer ooc toegheleit in de verdeelinghe, leden tusschen den vors. Arend vanden Hende, haren man, ende haer een huus ende stede, gheheeten den Eenhooren, ghestaen ende gheleghen te Ghendt bij den Callandenberghe tusschen den huus ende stede gheheeten de Balanche an d'een zijde ende den huus toebehoerende der weduwen ende hoyre van Janne vander Perre an d'ander zijde, met allen den ghelaghen ende aysementen, stallen, plaetsen ende aysementen diere toebehooren van vooren tot achtre, alsoo 't ghestaen ende gheleghen es ende met vijf s. gr. ts'iaers erflic daer uute gaende te landcheinse diverschen landheeren zonder meer commers, nu ter tijt staende ledich ende onverhuert.’ 351 Cfr. Bijlagen 94/4: 15 december 1462. Gent, Stadsarchief, 301/47 (1), 1462-1463, f° 30 v°.
126
Huren en verhuren Huren
7
53,84 %
-
Vrouw
7
100,0 %
-
Man
0
0,00 %
Verhuren
5
38,46 %
-
Vrouw
3
60,00 %
-
Man
2
40,00 %
1
7,69 %
Zowel huren als verhuren Figuur 25: Wie huurde of verhuurde een pand?
In de 12de en 13de eeuw werd in het landbouwleven de pacht geïntroduceerd, toen een volkomen nieuwigheid voor de boer. Dit ten gevolge van het niet langer voordelig zijn om goederen rechtstreeks uit te baten of in cijns of leen uit te besteden, daar elke kerkelijke instantie streefde naar een maximalisatie van haar inkomsten. Hierdoor werd de pachtexploitatie aantrekkelijker. Het verpachten van grond kwam neer op het afsluiten van een contract tussen twee partijen, waarbij het bedrag en de duur, na wederzijds overleg, bepaald werden. De grond bleef in volle eigendom van de verpachter en ook zijn of haar rechten bleven onverminderd gelden. Er ontstonden twee soorten pachten: de lijf- of levenslange pacht en de tijdpacht voor korte en lange termijnen. Enerzijds waren er de geldpachten, waarbij de pachtsom meestal een forfaitair bedrag in geld bedroeg, en anderzijds bestond er ook de deelpacht, waarbij de jaarlijkse betaling een levering in natura van een vast gedeelte van de opbrengst besloeg. Dit laatste werd echter in Vlaanderen in de loop van de eerste helft van de 13de eeuw verdrongen, wellicht onder invloed van de stedelijke economie.352 In het begin waren het vooral de abdijen, stedelijke hospitalen en godshuizen die overgingen tot het verpachten van hun gronden. Later, tegen het midden van de 14de eeuw, werd de pachtexploitatie ook toegepast door particulieren. Hierdoor werden geleidelijk aan afzonderlijke percelen weiland, molens, tienden, enz. verpacht.353 In 33 akten werd er vermeld dat man en/of vrouw grond verpachten aan derden, verdeeld over 23 koppels. Figuur 27 illustreert dat de gescheiden echtgenotes duidelijk
352
DUBY (G.), L’économie rurale et la vie des campagnes dans l’Occident médiéval (France, Angleterre, Empire, IXe – XVe siècles), Paris, 1962, deel II, pp. 579 – 583. Zie ook VANDERHAEGHEN (J.), Het de buitenstedelijk grondbezit van de Gentse burgerij in het begin van de 15 eeuw (1400 – 1410), pp. 60. 353 BLOCKMANS (F.), Het Gentse stadspatriciaat tot omstreeks 1302, pp. 400 – 419.
127
meespeelden op de pachtmarkt. In 31 verpachtingen trad zij negentien keer naar voren als diegene die de grond verpachtte aan derden354, terwijl de man dit slechts zeven keer deed355. In vijf hits stelde het koppel gezamenlijk grond ter beschikking van pachters.356 Zelf pachten kwam slechts twee maal voor en dit telkens door een gescheiden vrouw.357 In acht akten werd enkel vermeld dat de gescheiden vrouw (3), man (3) of samen (2) bezit verpachtten.358 In dertien dossiers werd de naam van de pachter vermeld.359 In twaalf documenten werd de pachtsom opgetekend.360 In twintig akten werd ook de ligging van het goed en/of de afmetingen genoteerd.361 Zo verpachtten Aeghte sBackers en haar echtgenoot, Jan Paris, 26 bunders land te Wetteren aan Pauwels vander Meessen voor jaarlijks 8 lb. gr. Daarnaast stelden zij drie kwart van een windmolen te Melle – het andere vierde behoorde toe aan het klooster van Melle – ter beschikking aan Ghys vander Brugghen voor tien mudden rogge. Het koppel verpachtte vier gemeten meers te Heusden aan de weduwe van Jan Wies voor jaarlijks 20 s. 6 d. gr. Eveneens werd er 21 bunders land te Zwijnaarde in pacht gegeven aan Jan Pappin voor 7 s. gr. per jaar per bunder. Pieter de Meestere, Claeis de Wielmakere en Pieter Plaschs waren het koppel samen 181 lb. 9 s. 9 d. gr. verschuldigd van achterstallige moerpacht.362 In de staat van goed van Catheline sDievels, gescheiden echtgenote van Arendt vanden Hende, werd melding gemaakt dat de dame verschillende percelen verpachtte. Zo waren er 32 bunders land, ‘Ten Abeele’ genaamd, te Sint-Denijs voor 6 jaar verpacht, een stukje meers te SintPieters, buiten de Petercellepoort, verpacht voor 7 s. gr. per jaar, en twee gemeten meers, ‘Rijdgracht’ genaamd, eveneens te Sint-Pieters, verpacht voor jaarlijks 6 s. gr.363 Kateline van Strasele, gescheiden van Boudin vander Scaghe, verpachtte drie kwart van twee dagwand 354
Cfr. Bijlagen nrs. 3/4, 4/3, 5/1, 15/2, 23/2, 23/5, 36/1, 36/3, 36/5, 36/6, 59/2, 64/1, 87/2, 89/1, 93/3, 93/5, 102/2, 102/3 en 104/2. 355 Cfr. Bijlagen nrs. 25/1, 26/5, 28/1, 41/1, 46/2, 49/1 en 93/1. Hierbij moeten we opmerken dat er meer mannen kunnen geweest zijn die een perceel pachtten of verpachtten. Dit onderzoek behoorde echter niet tot onze doelstelling, waardoor deze resultaten dan ook niet konden worden opgenomen. Er werd enkel rekening gehouden met de vermeldingen van pachten of verpachten in de boedelverdelingen en met het zelfstandig optreden van de gescheiden echtgenote. 356 Cfr. Bijlagen nrs. 24/1, 36/2, 53/1, 53/2 en 93/2. 357 Cfr. Bijlagen nrs. 42/9 en 88/6. 358 Cfr. Bijlagen nrs. 36/6, 89/1, 102/2, 25/1, 41/1, 46/2, 53/1 en 53/2. 359 Cfr. Bijlagen nrs. 3/4, 4/3, 15/2, 24/1, 26/5, 36/2, 36/5, 59/2, 64/1, 93/1, 93/5, 102/3 en 104/2. 360 Cfr. Bijlagen nrs. 4/3, 5/1, 24/1, 26/5, 36/3, 49/1, 59/2, 87/2, 93/1, 93/2, 93/3 en 104/2. 361 Cfr. Bijlagen nrs. 3/4, 4/3, 5/1, 15/2, 23/2, 23/5, 24/1, 26/5, 28/1, 36/1, 36/5, 49/1, 59/2, 64/1, 87/2, 93/1, 93/2, 93/3, 102/3 en 104/2. 362 Cfr. Bijlagen 24/1: 25 januari 1437. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Ghesceet van Taflen ende van Bedden ten Spirituelen Hove’, nr. 66. Afschrift van de boedelverdeling tussen Aeghte sBackers en Jan Paris. 363 Cfr. Bijlagen 87/2: 9 augustus 1457. Gent, Stadsarchief, 301/44 (1), 1456-1457, f° 99 v°. Staat van goed van Catheline sDievels.
128
grond te Zegelsem aan Jan de Hont voor 7 s. 3 d. gr. per jaar.364 Pieter vanden Kethulle, gescheiden echtgenoot van Lijsbette Wulleponts, verpachtte verscheidene percelen te SintAnna ter Muiden aan Boudin Weytiens voor 11 s. 8 d. per jaar. De man gaf aan Jacop Lambrechts vier linies land te Hoecke in pacht voor jaarlijks 3 s. 6 d. gr. Daarnaast verpachtte hij twee gemeten in ‘den Moreel’ aan Cornelis de Witte voor 7 s. gr. per jaar en één visgebied bij Sint-Anna ter Muiden aan Olivier Vastennavont voor jaarlijks 5 s. gr.365 Wanneer de twee vrouwen, Lijsbette sHertoghen en Lijsbette uten Hove, zelf grond pachten, werd in beide gevallen de naam van de verpachter geregistreerd, respectievelijk Jacop van Doynse en de Tafel van de Heilige Geest van Sint-Jan te Gent. Enkel bij Lijsbette sHertoghen werd de ligging (meers te Waasmunster) en de termijn (6 jaar) genotuleerd, terwijl bij Lijsbette uten Hove de pachtsom (16 s. gr. per jaar) werd opgetekend.366 Pachten en verpachten Pachten
2
6,06 %
-
Vrouw
2
100,0 %
-
Man
0
0,0 %
-
Samen
0
0,0 %
31
93,94 %
Verpachten -
Vrouw
19
61,29 %
-
Man
7
22,58 %
-
Samen
5
16,12 %
Figuur 26: Wie pachtte of verpachtte percelen? 2.2.5. Besluit. In de onderzochte periode, 1427 tot 1471, traden er 84 vrouwen zelfstandig op met een boedelverdeling onder de arm. Verspreid over de 44 jaar stelde de klerk slechts bij vijf koppels, waar de vrouw later nog rechtshandelingen stelde, vast dat zij de hulp van de schepenen konden gebruiken bij het overeenkomen en vastleggen van hun boedelverdeling. De vroede vaders moesten hier rechtspreken en niet enkel de akte laten passeren en ratificeren. Er bestond geen eenduidig stramien, opgelegd door de Gentse costumen, over hoe een verdeling 364
Cfr. Bijlagen 104/2: 18 oktober 1469. Gent, Stadsarchief, 301/50 (2), 1469-1470, f° 40 v°. Cfr. Bijlagen 93/1: 23 september 1463. Gent, Stadsarchief, 301/47 (2), 1463-1464, f° 3 r°. (Niet Uitgegeven) Afschrift van de boedelverdeling tussen Lijsbette Wulleponts en Pieter vanden Kethulle. 366 Cfr. Bijlagen nrs. 42/9 en 88/6. 365
129
opgesteld moest worden, waardoor er onderling verschillen kunnen optreden. Bij de 54 boedelverdelingen, met patrimoniaal bezit en beperkte gemeenschap, bracht de echtgenote in 33 zaken samen met haar wederhelft ‘propres’ in, terwijl ze dit in zestien alleen deed. Bij 99 % werden deze, na de scheiding van tafel en bed, terug meegenomen. Bij de roerende goederen werd er meestal vanuit praktisch nut verdeeld. Bij de dertig dossiers met enkele een beperkte gemeenschap van goederen, werd deze gedachte ook in het achterhoofd gehouden. De 84 echtparen legden bij de opsplitsing van de passiva, zowel de schulden van baten als deze van kommer, een enorme creativiteit voor de dag. Hier speelde de schuldvraag – de aanleiding voor de scheiding van tafel en bed – waarschijnlijk een primaire rol. De schepenregisters toonden een bedrijvigheid van gescheiden echtgenotes op de immobiliënmarkt. Onroerende en roerende goederen werden door deze dames zowel gekocht als verkocht. Bovendien kochten vier ‘ladies’ een rente of een bijleving af. Zij konden ook in het bezit gesteld worden van een pand met een economisch en/of sociale functie – vooral molens waren in trek, maar ook ‘stoven’ en drinkgelegenheden. Slechts één maal werd er melding gemaakt van een winkel. Dit wil echter niet zeggen dat er niet meer vrouwen meespeelden op de arbeidsmarkt, er zijn gewoon geen bewijzen opgetekend of bewaard. Net als kopen en verkopen, was het huren en verhuren van panden bekend. Uit de cijfers bleek dat de gescheiden echtgenote niet steeds eigen bezit had of de mogelijkheid had om dit te kopen, daar zeven onder hen genoodzaakt waren om een huisje of kamer te huren. Pachten en verpachten van percelen bracht voor haar geen problemen mee – 21 eega’s gingen eigenhandig over tot het afsluiten van een pachtcontract met derden. Zij gingen in eer en geweten een verbintenis aan en hoopten op een goede verstandhouding met de tegenpartij. 3. Schulden van baten en kommer. 3.1. Behandeling van de schulden in de boedelverdeling. Zoals eerder vermeld moest er na de uitspraak van tafel en bed een boedelverdeling worden vastgelegd. Daarbij gingen het koppel, de schepenen of de magen en vrienden niet alleen over tot het verdelen van de roerende en onroerende goederen, maar ook tot het splitsen van de schulden van baten en/of kommer. De echtgenoten legden hier een bijzondere creativiteit aan de dag, waarbij de schuldvraag een rol kon gespeeld hebben. Van de hier behandelde boedelverdelingen, 84 in totaal, werden er in twee geen schuldenlast vermeld. Dit was het geval bij de koppels, Kateline Ervelins en Gillis de Clerc en Lisbette van Loo en Jan van 130
Musschezele.367 De gemeenschappelijke schulden van kommer werden vijftien dossiers betaald door de echtgenoot368, in elf enkel door de echtgenote369 of werden verdeeld, elk voor de helft, tussen man en vrouw370. Bij de twee echtparen, Mergriete vander Straten en Gillis Pieters en Mergriete Storms en Willem Mosscheroen, werden de schulden van kommer in drie gesplitst, de echtelieden en de kinderen.371 In vier boedelverdelingen werd er een bijzondere regeling afgesproken.372 Clare Serraes en Lievin Boegaert legden samen drie boedelverdelingen vast, waarvan er één specifiek handelde over de verdeling van de schulden, waarbij ieder bepaalde posten voor zich nam.373 Dit was ook het geval bij Lijsbette uten Hove en Jan Tellier, waar in de twee hernieuwde verdelingen extra aandacht werd besteed aan de schulden van baten en kommer.374 Lijsbette Wulleponts en Pieter vanden Kethulle kwamen overeen om een erfgrond te verkopen zodat zij hun schulden van kommer konden vereffenen.375 Kateline van Strasele en Boudin vander Scaghe geraakten er niet aan uit hoe ze de schulden zouden verdelen, daarom werd de hulp van Clais Scaet alias Carlier en Gillis de Smet ingeroepen. Deze mannen moesten de schuldeisers en bijhorende bedragen opsporen en opsplitsen.376 Indien het koppel daarnaast ook eigen schulden van kommer hadden, werd er voor volgende scenario’s geopteerd: in zeven dossiers werden deze door de echtgenoot vereffend377 en ook in zeven door de echtgenote378. In 39 dossiers betaalden ze elk apart hun
367
Cfr. Bijlagen nrs. 21/2 en 76/1. Cfr. Bijlagen nrs. 6/1, 10/1, 26/5, 27/1, 29/2, 35/1, 43/1, 48/1, 56/2, 62/1, 65/2, 74/1, 89/1, 97/1 en 98/1. 369 Cfr. Bijlagen nrs. 18/1, 34/1, 36/1, 49/1, 58/1, 64/1, 66/1, 81/1, 83/1, 85/1 en 102/2. 370 Cfr. Bijlagen nrs. 2/1, 15/1, 31/1, 40/1, 42/2, 52/1, 60/1, 63/1, 71/1 en 94/7. 371 Cfr. Bijlagen nrs. 12/1 en 46/2. 372 Cfr. Bijlagen nrs. 5/3, 88/5, 93/1 en 104/1. 373 Cfr. Bijlagen 5/3: 6 april 1433. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Ghesceet van Taflen ende van Bedden ten Spirituelen Hove’, nr. 49/1. Afschrift van de boedelverdeling tussen Clare Serraes en Lievin Boegaert. 374 Cfr. Bijlagen 88/5: 28 mei 1459. Gent, Stadsarchief, 301/45 (1), 1458-1459, f° 89 v°. Eerste hernieuwde boedelverdeling tussen Lijsbette uten Hove en Jan Tellier. Bijlagen 88/6: 18 februari 1462. Gent, Stadsarchief, 301/46 (2), 1461-1462, f° 60 v°. Tweede hernieuwde boedelverdeling tussen Lijsbette uten Hove en Jan Tellier. 375 Cfr. Bijlagen 93/1: 17 september 1463. Gent, Stadsarchief, 301/47 (2), 1463-1464, f° 3 r°. (Niet Uitgegeven). Afschrift van de boedelverdeling tussen Lijsbette Wulleponts en Pieter vanden Kethulle. 376 Cfr. Bijlagen 104/1: 2 september 1469. Gent, Stadsarchief, 301/50 (2), 1469-1470, f° 8 r°. Afschrift van de boedelverdeling tussen Kateline van Strasele en Boudin vander Scaghe. We moeten opmerken dat dit om een civiele boedelverdeling ging, dus vastgelegd zonder een scheiding van tafel en bed verkregen te hebben bij een officialiteit. Het koppel was de facto gescheiden. 377 Cfr. Bijlagen nrs. 5/1, 34/1, 35/1, 37/1, 44/2, 47/1 en 81/1. 378 Cfr. Bijlagen nrs. 25/1, 27/1, 36/1, 41/2, 58/1, 87/1 en 91/3. 368
131
schuldenlast.379 In vijf boedelverdelingen waren de schulden van kommer ongelijk en werd er een geldelijke compensatie voorzien.380 Ook de proceskosten, zowel voor het verkrijgen van de scheiding van tafel en bed bij de officialiteit, als deze voor de boedelverdeling – het al dan niet aanduiden van mannen of ‘heffeneeren’ – moesten verrekend worden. In twee aktes werden deze betaald door de echtgenoot381, in vier door de echtgenote382 en in twee dossiers vereffende man en vrouw de helft.383 De gemeenschappelijke schulden van baten werden in tien verdelingen geïnd door de echtgenoot384, in zes door de echtgenote385 en in veertien dossiers elk de helft386. Bij één koppel, Mergriete Storms en Willem Mosscheroen, werd afgesproken dat man, vrouw en de kinderen elk een derde zouden ontvangen.387 De eigen schulden van baten werden in twee aktes aanvaard door de echtgenoot388, in zeven door de echtgenote389 en in 28 elk apart390. Bij het koppel, Kateline vander Helst en Laureins de Roetere, werd een bijzondere regeling voor de geldsom van een huis, dat aan Jacob van Everghem werd verkocht, afgesproken.391 Wanneer de schulden van baten ongelijk waren, vond er in zeven dossiers een geldelijke compensatie plaats: voor de echtgenoot vanwege de echtgenote in zeven dossiers392, omgekeerd werd er geen sporen teruggevonden. Van het totaal van 84 geregistreerde boedelverdelingen werden er in 23 de schulden van baten en kommer uitgebreid behandeld.393 Waarbij de schuldeiser of schuldenaar met naam werd vermeld en vaak ook de verschuldigde som of soms de reden waarom de schuld was gemaakt, hetzij in groten Vlaams hetzij in natura. Clare Serraes trok bij haar 379
Cfr. Bijlagen nrs. 1/1, 4/3, 7/1, 8/1, 9/1, 12/1, 13/1, 17/1, 22/1, 28/1, 30/2, 32/1, 33/2, 42/2, 53/2, 57/2, 59/1, 61/1, 62/1, 67/1, 68/1, 73/1, 77/1, 79/1, 80/1, 82/1, 86/1, 88/1, 89/1, 90/1, 92/1, 93/1, 94/7, 97/1, 98/1, 100/1, 101/1, 102/2 en 106/1. 380 Cfr. Bijlagen nrs. 9/1, 18/1, 41/2, 58/1 en 80/1. 381 Cfr. Bijlagen nrs. 42/2 en 90/1. 382 Cfr. Bijlagen nrs. 28/1, 79/1, 80/1 en 83/1. 383 Cfr. Bijlagen nrs. 41/2 en 106/1. 384 Cfr. Bijlagen nrs. 6/1, 10/1, 26/5, 27/1, 35/1, 49/1, 56/2, 65/2, 74/1 en 98/1. 385 Cfr. Bijlagen nrs. 18/1, 25/1, 36/1, 58/1, 64/1 en 85/1. 386 Cfr. Bijlagen nrs. 2/1, 5/1, 15/1, 23/2, 24/1, 31/1, 40/1, 52/1, 60/1, 63/1, 71/1, 94/7, 104/1 en 106/1. 387 Cfr. Bijlagen nr. 46/2. 388 Cfr. Bijlagen nrs. 35/1 en 47/1. 389 Cfr. Bijlagen nrs. 4/3, 41/2, 44/2, 48/1, 51/1, 58/1 en 93/1. 390 Cfr. Bijlagen nrs. 1/1, 7/1, 8/1, 9/1, 13/1, 17/1, 22/1, 28/1, 30/2, 33/2, 37/1, 53/2, 57/2, 59/1, 61/1, 68/1, 69/, 79/1, 80/1, 82/1, 86/1, 88/1, 90/1, 94/7, 97/1, 98/1, 100/1 en 101/1. 391 Cfr. Bijlagen nr. 43/1. 392 Cfr. Bijlagen nrs. 18/1, 23/2, 25/1, 48/1, 58/1, 80/1 en 91/3. 393 Cfr. Bijlagen nrs. 2/1, 4/3, 5/1 (3), 9/1, 24/1, 25/1, 31/1, 47/1, 49/1, 53/2, 62/1, 63/1, 64/1, 69/1, 81/1, 85/1, 91/3, 93/1, 97/1, 98/1, 100/1, 101/1 en 104/1.
132
boedelvernieuwing, op 6 april 1433, aan het langste eind en moest de minste schulden van kommer, ter waarde van 21 lb. 6 s. 4 d. gr. tegenover 25 lb. 14 s. 10 d. voor haar echtgenoot, vereffenen.394 Dit was echter niet steeds het geval. Zo moest Marie van Huusse 35 lb. gr. ophoesten, terwijl haar echtgenoot enkel een maand huishuur zou betalen.395 Katheline Willebaerts en Jan Seys legden vast dat elk de helft van de schulden van kommer, ter waarde van 30 lb. 17 s. 4 d. gr., zou betalen. Hierdoor beperkte men de gevolgen en konden zij zonder noemenswaardige problemen verder leven. Het zou pas catastrofaal geweest zijn indien één van de echtelieden alle schulden moest betalen.396 Bij het koppel Josine van Wedergraten en Arthur van Lichtervelde ging het er oneerlijker aan toe. De vrouw zou instaan voor alle schulden van kommer, dit om de som van 67 lb. 6 s. 6 d. gr. Hierdoor werd er reeds een hypotheek op haar toekomst gelegd. Zij was zelfs genoodzaakt om haar erfgrond te Kooigem, dat ze eertijds verpacht had aan Goris vanden Walle, te verkopen.397 Ook omgekeerd werd er een verdeling vastgelegd. Clais vander Boven zou alle schulden, die het koppel had aangegaan vooral voor het aankopen van voedsel en drank, ter waarde van 1 lb. 1 s. 5 d. gr., betalen.398 Het koppel Lijsbette Wulleponts en Pieter vanden Kethulle hadden zich danig in de problemen gewerkt. Zij waren aan verschillende personen geldsommen verschuldigd, het totale bedrag bedroeg 145 lb. 1 s. gr. De oplossing voor dit slechte beheer was het verkopen van de erfgrond van Lijsbette te Bottele.399 Het vermelden waard zijn de schulden van baten bij Aeghte sBackers en Jan Paris. Het koppel kwam overeen dat elk de helft zou innen, ter waarde van de enorme som van 263 lb. 1 s. 2 d. gr.400 Terwijl bij het koppel Lijsbette sCleercx en Jan vanden 394
Cfr. Bijlagen 5/3: 6 april 1433. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Ghesceet van Taflen ende van Bedden ten Spirituelen Hove’, nr. 49/1. Afschrift van de boedelverdeling tussen Clare Serraes en Lievin Boegaert. 395 Cfr. Bijlagen 9/1: 24 mei 1430. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Ghesceet van Taflen ende van Bedden ten Spirituelen Hove’, nr. 26. Afschrift van de boedelverdeling tussen Marie van Huusse en Roegeer de Mueleneere. 396 Cfr. Bijlagen 31/1: 29 oktober 1438. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Ghesceet van Taflen ende van Bedden ten Spirituelen Hove’, nr. 88. Afschrift van de boedelverdeling tussen Katheline Willebaerts en Jan Seys. 397 Cfr. Bijlagen 64/1: 7 november 1448. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Eendrachtelic Commen ende Vriendelic Vereffent’, nr. 61. Afschrift van de boedelverdeling tussen Josine van Wedergraten en Arthur van Lichtervelde. 398 Cfr. Bijlagen 62/1: 27 februari 1448. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Eendrachtelic Commen ende Vriendelic Vereffent’, nr. 57. Afschrift van de boedelverdeling tussen Lijsbette van Bucxstale en Clais vander Boven. 399 Cfr. Bijlagen 93/1: 17 september 1463. Gent, Stadsarchief, 301/47 (2), 1463-1464, f° 3 r°. (Niet Uitgegeven). Afschrift van de boedelverdeling tussen Lijsbette Wulleponts en Pieter vanden Kethulle. 400 Cfr. Bijlagen 24/1: 25 januari 1437. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Ghesceet van Taflen ende van Bedden ten Spirituelen Hove’, nr. 66. Afschrift van de boedelverdeling tussen Aeghte sBackers en Jan Paris.
133
Foreeste, de man ging lopen met alle schulden van baten en de vrouw de schulden van kommer moest betalen.401 3.2. Schulden van baten of kommer van de gescheiden echtgenote. In de periode 1427 tot 1471 werden 80 aktes teruggevonden, waarbij 44 vrouwen schulden van kommer aangingen om diverse redenen. Slechts één vrouw, namelijk Lijsbette uten Hove, had een schuld te vereffenen voor het nog niet betalen van haar huishuur aan Jan vander Eecken, ter waarde van 24 s. gr.402 Twee dames hadden bij de boedelverdeling de ‘houdenisse’ over hun zoon of dochter gekregen en ondergingen schulden van kommer om deze te onderwijzen of te laten opleiden in een ambacht.403 Lijsbette sHertoghen liet meester Jan Storem, priester, haar zoon, Fierkin vander Loo, onderrichten. Zij was hem hiervoor 16 lb. gr. verschuldigd, die zij echter niet kon betalen en de heer kon daarom een meers te Liezele aanslagen.404 Johanne vanden Bossche, de gescheiden echtgenote van Clays Seys, besteedde haar zoon, Masekin de Muntere, uit aan binnenschipper te Gent, Gillis vanden Voerde, voor het aanleren van het ambacht. Zij betaalde de man hiervoor leergeld, 24 s. gr. Gillis moest Masekin niet alleen het vak aanleren, maar ook voor twee jaar onderhouden – eten en drinken geven, kleding kopen of verstellen – alsof hij een eigen zoon was.405 Drie vrouwen slaagden er niet om een achterstallige rente uit te keren.406 Zo was Katheline vanden Hulle, gescheiden echtgenote van Sanders vander Beken, nog 7 s. 1 d. par. verschuldigd voor landcijns.407 Zeven mannen moesten nog geld innen van hun voormalige eega, ten gevolge van de scheiding van tafel en bed of conform de boedelverdeling.408 Jehane vanden Eerweghe moest aan Jan van Gheertruudt nog 16 lb. gr. betalen voor het afkopen van haar scheiding van tafel en bed.409 Op 2 september 1449 erkende Nicasis Hemelric dat zijn echtgenote, Nicoline Rottheels, hem 5 lb. gr. betaald had volgens de bepalingen van hun boedelverdeling.410 In 8,75 % van de akten
401
Cfr. Bijlagen 49/1: 20 juni 1446. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Eendrachtelic Commen ende Vriendelic Vereffent’, nr. 41. Afschrift van de boedelverdeling tussen Lijsbette sCleercx en Jan vanden Foreeste. 402 Cfr. Bijlagen 84/1: 6 december 1455. Gent, Stadsarchief, 301/43 (2), 1455-1456, f° 94 r°. 403 Cfr. Bijlagen nrs. 7/2 en 42/7. 404 Cfr. Bijlagen 42/7: 15 april 1447. Gent, Stadsarchief, 301/39 (1), 1446-1447, f° 130 r°. 405 Cfr. Bijlagen 7/2: 12 april 1438. Gent, Stadsarchief, 301/34 (2), 1437-1438, f° 160 v°. 406 Cfr. Bijlagen nrs. 2/5, 23/1 en 39/2. 407 Cfr. Bijlagen 39/2: 8 juli 1454. Gent, Stadsarchief, 301/42 (2), 1453-1454, f° 112 r°. 408 Cfr. Bijlagen nrs. 30/1, 46/3, 58/2, 60/3, 80/2, 85/2 en 89/2. 409 Cfr. Bijlagen 30/1: 29 juli 1438. Gent, Stadsarchief, 301/34 (2), 1437-1438, f° 175 v°. 410 Cfr. Bijlagen 58/2: 2 september 1449. Gent, Stadsarchief, 301/40 (2), 1449-1450, f° 2 r°.
134
werden er schulden aangegaan voor het kopen van huizen.411 Lijsbette van Stopenberghe, de vrouw van Gheleyn Maeldreye, was Gheleyn Winnecoren, priester, 20 lb. gr. verschuldigd voor de aankoop van een huis aan de Leie. Het pand was bezet met een erfrente van jaarlijks 5 s. gr. ten behoeve van de Tafel van de Heilige Geest van Sint-Niklaas en jaarlijks 2 d. gr. voor de landcijns van de stad Gent.412 Anthuenis van Loo verkocht eertijds een huis in de Burgstraat aan jonkvrouw Lijsbette uten Zwane, gescheiden echtgenote van ridder Gillis Haghelinc, belast met een erfrente van 8 s. 4 d. gr., voor 40 lb. gr. Lijsbette moest hiervan nog 32 lb. gr. vereffenen.413 Negen akten handelden over het nog innen van reeds aangerekend geld.414 Met vier hits overheerste jonkvrouw Catheline Haecx deze categorie. Zij was achtereenvolgens de volgende sommen verschuldigd: 25 s. gr. aan Symoen van Wissche, 2 lb. gr. aan Gillis de Muelmeestere, 22 s. gr. aan Lisbette van Wineghem alias sGraefmakers en 2 lb. gr. aan Catheline van Laere.415 In 15 % werd er een geldelijke verplichting ondergaan voor het kopen van roerende goederen, zoals voedsel, bier of kleding.416 Zo kocht Mergriete Tollins drie maal pelswerk aan bij verschillende personen, daar zijnde Jan van Rijsele, Kateline, weduwe van Joes Stuerms, en Katheline vander Craeyen, voor een totaal van 12 lb. 9 s. gr.417 Lijsbette van Bucxstale had schulden van kommer aangegaan bij de brouwers Willem vander Leyen en Arnout Sanders, voor de som van 2 lb. 3 s. gr. Daarnaast had zij van Mergriete Huughsoons kledij en juwelen geleend. Zij moest deze nu vergoeden.418 De op één na grootste categorie, negentien akten, moesten er schulden worden geïnd voor geleend geld.419 Lijsbette van Bucxstale en Kateline Pijps namen het voortouw, met elk twee leningen, respectievelijk om 16 scilden en 2 lb. gr. en om 13 lb. 5 s. gr.420 De dertien vrouwen leenden samen voor 86 lb. 3 d. gr. en 16 scilden. Slechts in drie akten werd er ook een reden aangehaald voor dit voorschieten. Kateline vanden Putte zocht een financier voor het kunnen kopen van varkens en gevogelte, terwijl Marie Martins dit deed om haar schulden te kunnen betalen en Mergriete Famaerts wou gewoon kunnen voorzien in haar levensonderhoud en zocht haar toevlucht tot
411
Cfr. Bijlagen 2/2, 13/2, 17/3, 27/4, 63/3, 94/5 en 96/6. Cfr. Bijlagen 2/2: 3 maart 1431. Gent, Stadsarchief, 301/31 (1), 1430-1431, f° 52 v°. 413 Cfr. Bijlagen 96/6: 2 oktober 1470. Gent, Stadsarchief, 301/51 (1), 1470-1471, f° 75 v°. 414 Cfr. Bijlagen nrs. 15/4, 20/2, 20/3, 20/4, 20/8, 23/6, 36/8, 88/2 en 88/4. 415 Cfr. Bijlagen nrs. 20/2, 20/3, 20/4 en 20/8. 416 Cfr. Bijlagen nrs. 3/1, 3/2, 3/4, 14/1, 15/3, 36/11, 47/2, 54/3, 62/2, 62/3, 62/4 en 98/5. 417 Cfr. Bijlagen nrs. 3/1, 3/2 en 3/4. 418 Cfr. Bijlagen nrs. 62/2, 62/3 en 62/4. 419 Cfr. Bijlagen nrs. 3/3, 8/2, 19/1, 20/5, 20/7, 24/2, 26/2, 26/3, 34/8, 36/9, 57/4, 77/2, 80/7, 97/2 en 105/1. 420 Cfr. Bijlagen nrs. 20/5 en 20/7, 26/2 en 26/3. 412
135
heer Pieter Waybeerch, presbyter.421 In 23,75 % werd er geen reden opgegeven waarom de desbetreffende vrouw een schuld van kommer aanging. Er werd het volgende vermeld: ‘goeder duechdelicke scult’.422 Naast deze negen categorieën combineerden vijf vrouwen verscheidene redenen.423 Zo had Kateline Pijps om 18 lb. gr. schulden bij meester Heinric Duchtinc van geleend en verrekend geld, maar ook het voor het aankopen van lijnwaad en stoffen. Eertijds had ze dezelfde actie ondernomen bij Lievin Boegaert voor 24 lb. gr.424 Ysabeele vanden Paerke was Joos van Buuten 40 lb. gr. verschuldigd voor haar scheidingsprocedure van Symon Terlinc in de officialiteit te Doornik en voor het kopen van roerende goederen, onder andere juwelen en katelen.425 Schulden van kommer Huishuur
1
1,25 %
Onderricht van het kind
2
2,5 %
Achterstallige rente/landcijns
3
3,75 %
Scheiding van tafel en bed of boedelverdeling
7
8,75 %
Bezit
7
8,75 %
Gerekend geld
9
11,25 %
Goederen
12
15,0 %
Geleend geld
15
18,75 %
Geen reden vermeld
19
23,75 %
Combinatie van verschillende redenen
5
6,25 %
Figuur 27: Redenen waarom de gescheiden echtgenote schulden van kommer aanging. In de onderzochte periode werden er 45 akten geregistreerd, waarin schulden van baten van derden aan de gescheiden vrouw werden vermeld. Twee vrouwen wachtten op het betalen van verleende diensten.426 Sare Waelkins, de gescheiden echtgenote van Willem vander Donct, zag dat haar werkgever, Gregoris vander Haghe, het moeilijk had om haar loon uit te keren, 421
Cfr. Bijlagen nrs. 36/9, 97/2 en 105/1. Cfr. Bijlagen nrs. 5/5, 26/6, 26/9, 27/5, 51/2, 54/4, 57/1, 63/2, 64/2, 64/3, 69/2, 80/4, 80/6, 81/2, 92/2, 98/3, 98/4, 98/7 en 103/1. 423 Cfr. Bijlagen nrs. 26/8, 26/10, 57/3, 64/4 en 94/1. 424 Cfr. Bijlagen nrs. 26/8 en 26/10. 425 Cfr. Bijlagen 94/1: 20 maart 1460. Gent, Stadsarchief, 301/45 (2), 1459-1460, f° 44 v°. 426 Cfr. Bijlagen nrs. 38/2 en 60/2. 422
136
zijnde 12 lb. gr. 427 Pas zeven jaar later vernemen we dat Sare volledig betaald was.428 Christoffels de Grave was 12 lb. gr. verschuldigd aan Tanne van Buederwaen, voor diensten geleverd door haar voormalige echtgenoot, Jan van Seclijn.429 In twee akten vond een afkoop plaats, waarvoor de respectievelijke dames nog geld moesten krijgen.430 Bij Kateline vanden Putte kocht Heinric Ruebin haar recht op de bijleving van Lauwers sKemels. De vrouw moest hiervoor nog 20 s. gr. ontvangen.431 Ridder Stevin van Liekercke kocht van Marie Robins een erfrente van 25 s. gr. af en moest hiervoor nog 9 lb. gr. betalen.432 Twee mannen, Jan vander Haghe en Joes Lounijs, betaalden achterstallige schulden tegenover Cornelie vanden Heerweghe en Kateline van der Zickelen, respectievelijk 7 lb. gr. conform de boedelverdeling en 5 lb. gr. vanwege de scheiding van tafel en bed.433 Wederom handelden drie akten over het nog innen van reeds aangerekend geld. Zo moest Lijsbette Plants nog 5 lb. gr. krijgen van Mergriete Oliviers en Cornelis Lauwaert, Jozine van Halewin nog 8 lb. gr. van Margriete van Comene en Jehanne Gheerboeds nog 3 lb. gr. van Pieter Vitse.434 Drie gescheiden echtgenotes eisten hun schulden op voor het leveren van roerende goederen – daar zijnde hout door Aeghte sBackers, katelen door Katheline van Mossevelde en Magriete Dierkins, aangebracht voor de totale som van 31 lb. 17 s. 6 d. gr.435 In 8,89 % moest er nog om 21 lb. 16 s. gr. pachtgeld betaald worden aan Mergriete Tollins en Kateline vanden Putte. De laatste dame ontving naast de achterstallige betaling van haar pachters, ook nog twee varkens, een ton haring, tien Aalsterse tiende tarwe en vier stenen vlas.436 In zeven akten werd tussen twee partijen een schuldoverdracht geregeld.437 Zo ontving Marie van Huusse 35 lb. gr. aan wettelijke kopieën van Pieter de Jonghe438 en Margriete Poelvaex droeg haar schulden van baten, ter waarde van 20 lb. gr., die Lauwereins van Dale haar nog verschuldigd was, over aan haar zoon, Arthur Heyman439. De grootste categorie schulden van baten was deze ten gevolge van het verkopen van panden of percelen met zeventien hits, voor een totaal bedrag van 191
427
Cfr. Bijlagen 38/2: 7 mei 1445. Gent, Stadsarchief, 301/38 (1), 1444-45, f° 142 v°. Cfr. Bijlagen 38/3: 11 augustus 1452. Gent, Stadsarchief, 301/41 (2), 1451-1452, f° 90 v°. 429 Cfr. Bijlagen 60/2: 4 maart 1448. Gent, Stadsarchief, 301/39 (2), 1447-1448, f° 101 v°. 430 Cfr. Bijlagen nrs. 36/7 en 41/8. 431 Cfr. Bijlagen 36/7: 1 april 1440. Gent, Stadsarchief, 301/35 (2), 1439-40, f° 105 v° 432 Cfr. Bijlagen 41/8:7 februari 1457. Gent, Stadsarchief, 301/44 (1), 1456-1457, f° 49 v°. 433 Cfr. Bijlagen nrs. 50/1 en 55/3. 434 Cfr. Bijlagen nrs. 17/4, 73/2 en 80/10. 435 Cfr. Bijlagen nrs. 24/4, 33/1 en 95/1. 436 Cfr. Bijlagen nrs. 3/4, 36/2, 36/3 en 36/6. 437 Cfr. Bijlagen nrs. 9/2, 24/3, 49/2, 72/1, 80/3, 81/2 en 91/2. 438 Cfr. Bijlagen: 24 mei 1430. Gent, Stadsarchief, 301/30 (2), 1429-1430, f° 84 v°. 439 Cfr. Bijlagen 72/1: 6 december 1450. Gent, Stadsarchief, 301/41 (1), 1450-1451, f° 106 v°. 428
137
lb. 7 d. gr.440 Zoye sTuercx moest nog 7 lb. gr. ontvangen van Pieter Rymbrecht voor zijn aankoop van een huis, op het einde van de Wijngaardstraat, achter de Bijlokelmuur.441 Lijsbette Plants had eertijds twee huizen verkocht: het ene was beneden de Freremineurenbrug gelegen, met een schuld van kommer van jaarlijks 6 s. gr. aan het ambacht van de timmerlieden binnen Gent, aan Mergriete van Brabant voor 40 lb. gr., waarvan de vrouw nog 36 lb. gr. van moest betalen442; het andere bevond zich in de Ridderstraat, met een schuld van kommer van jaarlijks 12 d. gr., aan Pieter Daens voor 10 lb. gr., die de man nog volledig moest vereffenen443. Niet alleen huizen werden verhandelend met schulden van baten tot gevolg voor de gescheiden echtgenote, ook percelen. Mergriete Wauters verkocht Hendrik de Vettere voor 3 lb. 12 s. gr. het volledig onroerend goed dat zij erfde uit de nalatenschap van Jan Wouters in Oostwinkel. De man was haar nog 24 s. gr. verschuldigd, wat hij beloofde te betalen voor 15 augustus eerstkomende. De grond was tot dan toe verpacht aan Jan Bekaert, voor 8 s. gr. per jaar en bezet met een erfrente van 7 d. gr.444 Catheline sBrunen, als gescheiden echtgenote van Joris Faytop, ontving op 24 november 1470 12 lb. gr. van meester Ghiselbrecht de Vrient, haar deel van 24 lb. gr., een geldsom die onder hem rustte sinds de verkoop aan meester Jan Wielant van haar leen in Vraandijk, zijnde een tiend. Deze verkoop had plaatsgevonden toen Joris en zij nog als echtpaar samenleefden.445 In 11,11 % werd er voor de schulden van baten geen reden vermeld, enkel ‘goeder redelicke scult’.446
440
Cfr. Bijlagen nrs. 10/2, 10/3, 17/2, 17/5, 20/1, 41/7, 56/1, 59/2, 61/3, 67/2, 71/2, 71/3, 78/1, 90/3, 94/6, 98/6 en 106/2. 441 Cfr. Bijlagen 102: 19 juni 1430. Gent, Stadsarchief, 301/30 (2), 1429-1430, f° 84 r°. 442 Cfr. Bijlagen 17/2: 22 september 1434. Gent, Stadsarchief, 301/33 (1), 1434-1435, f° 14 r°. 443 Cfr. Bijlagen 17/5: 30 juni 1439. Gent, Stadsarchief, 301/35 (1), 1438-1439, f° 195 r°. 444 Cfr. Bijlagen 59/2: 14 juni 1457. Gent, Stadsarchief, 301/44 (1) 1456-1457, f° 101 v°. 445 Cfr. Bijlagen 106/2: 24 november 1470. Gent, Stadsarchief, 301/51 (1), 1470-1471, f° 39 v°. 446 Cfr. Bijlagen nrs. 26/7, 59/3, 77/3, 90/2 en 96/4.
138
Schulden van baten Diensten
2
4,44 %
Afkoop
2
4,44 %
Scheiding van tafel en bed of boedelverdeling
2
4,44 %
Gerekend geld
3
6,67 %
Goederen
3
6,67 %
Pachtgeld
4
8,89 %
Schuldoverdracht
7
15,56 %
Bezit
17
37,78 %
Geen reden vermeld
5
11,11 %
Figuur 28: Redenen waarom derden geld verschuldigd waren. In de periode 1427 tot 1471 waren er 44 gescheiden echtgenotes die een openstaande schuld hadden, en dit voor de totale waarde van 527 lb. 8 s. 7 d. gr. De schulden van baten, gespreid over 44 jaar, door 33 gescheiden vrouwen nog te ontvangen, bedroeg 410 lb. 5 s. 10 d. gr. Hieruit kunnen we besluiten dat in de onderzochte tijdspanne de schulden van kommer, de schulden van baten overtroffen, met een totale waarde van 117 lb. 5 s. 10 d. gr.447 Saldo van schulden van baten en kommer Totale som van schulden van kommer
527 lb. 8 s. 7 d. gr.
Totale som van schulden van baten
410 lb. 2 s. 9 d. gr.
Saldo
-117 lb. 5 s. 10 d. gr.
Figuur 29: Saldo van de schulden van baten en kommer voor de periode 1427 – 1471, ongeacht welke gescheiden vrouw welke schulden van baten en kommer had.
447
Hierbij moeten we wel opmerken dat er geen rekening gehouden werd met de schulden van baten en kommer, die in de boedelverdelingen werden vermeld. We hebben hier enkel rekening gehouden met de schulden van na de uitspraak van de scheiding van tafel en bed en de optekening van de boedelverdeling. Eveneens moeten we benadrukken dat natuurlijk niet alle schulden geregistreerd werden door de schepenen van de Keure. De cijfers kunnen daarom nog hoger uitvallen.
139
3.3. Besluit. De koppels gingen bij de boedelverdeling over tot het vastleggen van wie welke schulden zou innen of vereffenen. Hierbij werden verschillende wegen ingeslagen. De gemakkelijkste was ieder de helft van de gemeenschappelijke schuldenlast en bij de meerderheid van de echtparen zou dit dan ook de oplossing zijn. Eigen schulden namen de echtelieden ieder voor zich. Het huwelijk eindigde voor niet elke vrouw in rozengeur en maneschijn. Zij mocht dan wel haar handelingsbevoegdheid herwonnen hebben en het statuut van ‘haer sellefs wijf’ opgenomen hebben, schulden van kommer verdwenen niet zomaar. Deze dames legden hiermee een hypotheek op hun toekomst – sommige moesten zelf eigendom verkopen om de schulden te kunnen afbetalen. Bij 44 vrouwen werd er, na hun scheiding van tafel en bed en de daaropvolgende boedelverdeling, vastgesteld dat zij misschien moeilijkheden ondervonden om het hoofd boven water te houden en de eindjes aan elkaar te knopen. Zij stelden dan ook het betalen van de rekeningen uit. Dit mag echter geen algemene conclusie zijn – veel vrouwen hadden geen geldelijk verplichtingen en genoten van hun ‘nieuw’ statuut. In 45 akten werden ook schulden van baten geregistreerd. Het is duidelijk dat de gescheiden echtgenote verantwoordelijk was voor haar schulden van kommer, terwijl de bevolking er geen graten in zag om schulden van baten bij hen aan te gaan.
140
Algemeen besluit. Het uitgangspunt van dit onderzoek was het gangbare idee van de automatische ondergeschiktheid van vrouwen, in de Zuidelijke Nederlanden en meerbepaald Gent, te weerleggen door te bewijzen dat zij in de praktijk toch mondiger waren, wel degelijk voet bij stuk hielden en hun rechten, in een op mannen gerichte maatschappij, opeisten. Als norm voor die ondernemingszin werd geopteerd voor haar zelfstandig optreden, na het verkrijgen van een scheiding van tafel en bed. Voor de echtgenote was dit de enige mogelijkheid om te ontsnappen aan de ellende van haar mislukt huwelijk en aan het juk van haar wederhelft. De Kerk had het monopolie over alle huwelijkskwesties, dus eveneens over de onderbreking ervan. Elke eis tot scheiding moest bij de officialiteit ingediend en goedgekeurd worden. Hierop trok het koppel naar de schepenbank van de Keure en legde een boedelverdeling vast. De vrouw had haar juridische bevoegdheid herwonnen en verkreeg het statuut van ‘haer sellefs wijf’. Zij kreeg van de vroede vaders – enigszins met misnoegen – de machtiging om zelfstandig op te treden. Het onderzoeksmateriaal bestond bijgevolg uit de indrukwekkende registers, die de neerslag vormen van de werkzaamheden van de schepenbank van de Keure. Het geografische onderzoeksterrein werd beperkt tot de stad Gent en de tijdspanne werd vastgelegd op de 15de eeuw, 1427 tot 1471. De schepenen van de Keure oefenden het dagelijkse bestuur uit en waren dus bevoegd voor het wetgevende, bestuurlijke en rechterlijke luik. De Keure vaardigde ordonnantiën en reglementen uit en verzorgde het algemeen bestuur van de stad. Zij beschikten tevens over een uitgebreide rechterlijke bevoegdheid en we kunnen deze opdelen in drie categorieën: criminele, civiele en vrijwillige rechtspraak. In deze studie werd voornamelijk aandacht besteed aan hun vrijwillige jurisdictie. Hierbij verschenen twee of meerdere partijen voor de schepenen en verbonden zich door hun akten en contracten, tegen betaling, te laten overschrijven in de registers. Door deze te laten passeren, kregen ze een verhoogde rechtszekerheid. Hierbij moet opgemerkt worden dat de documenten, binnen de registers, niet in een strikt chronologische volgorde staan. De rechtshandeling had namelijk plaats voor de optekening. Het betreft vooral verkopingen, verhuringen en verpachtingen van bezit, overdrachten en aflossingen van renten, schenkingen en ruilingen, borgstellingen, schuldbekentenissen,
testamenten,
boedelverdelingen
en
allerlei
andere
gesloten
overeenkomsten. Deze registers brengen een schat aan informatie voor het onderzoek naar
141
maatschappelijke structuren en vormden de centrale bron voor de studie naar het zelfstandig optreden van de gescheiden echtgenote. Al snel werd duidelijk dat deze bronnen ook nadelen met zich meebrachten. Men moet steeds in het achterhoofd houden dat er nog geen registratieverplichting bestond van dergelijke akten en de bevolking op vrijwillige basis naar de schepenbank stapte om hun transacties te laten neerpennen. Het is duidelijk dat niet iedereen de weg vond naar optekening, vermits er zich talrijke betwistingen over afgesloten transacties voordeden. Hierdoor konden we de volledigheid van ons bronnenmateriaal in vraag stellen. De schepenregisters gaven daarenboven de neerslag van slechts een minderheid van de bevolking. De vraag naar wie beroep deed op de schepenbanken voor de registratie van zijn of haar rechtshandelingen hangt niet alleen samen met de eis naar verschriftelijking van de maatschappij, maar ook met de kosten die eraan verbonden waren. Voor elke vrijwillige rechtshandeling moest men betalen, waardoor we kunnen aannemen dat velen hun activiteiten nog regelden door middel van mondelinge overeenkomsten. Dit was zeker zo bij de lagere, armere, sociale klassen. Deze vaststellingen leiden ertoe dat ons onderzoek al in een bepaalde richting gestuwd wordt, namelijk dat het aanwezige bronnenmateriaal ons iets meer verteld over de rechtshandelingen van vrouwen uit de gegoede klassen en dat de lagere sociale groepen ondervertegenwoordigd zijn. In een eerste fase werd de literatuur over het huwelijk en de scheiding van tafel en bed onder de loep genomen. Alle bronnen waren het eens. De huwelijkswetgeving schond zwaar de regels van vrijheid en gelijkheid, door de echtgenote een zelfstandige identiteit te ontzeggen; door haar aan de wil van de partner te onderwerpen en door haar te binden aan beperkingen die noch op ongetrouwde vrouwen noch op mannen van toepassing waren. Vrijheid en gelijkheid speelden een belangrijke rol in de publieke sfeer, maar niet binnen de familiale verhoudingen. Hierdoor kon de onderwerping van de vrouw aan de man binnen het huwelijk gerationaliseerd worden. Door er geen graten in te zien dat de vrouwelijke familieleden uitgesloten werden uit de samenleving, werd de ontzetting van vrouwen uit de burgerrechten gerechtvaardigd. Aldus werd de vrouwelijke afhankelijkheid zowel binnen- als buitenshuis bevestigd. Het was voor de echtgenote moeilijk zich van deze onderworpenheid te ontrekken. De scheidingsbrief bood hier een uitweg, een manier om tot een zekere ongebondenheid te komen. Deze kon haar toegekend worden voor overspel, wreedheid, ketterij en onverenigbaarheid van karakter. We moeten hierbij opmerken dat de scheiding van tafel en bed een opschorting van het echtelijke leven in hield, maar met behoud van de 142
huwelijksband. De huwelijksplichten werden opgeheven. De echtverbintenis op zich bleef intact, de partners moesten elkaar trouw blijven en hadden geen recht om te hertrouwen. Een van tafel en bed gescheiden echtgenote stond niet meer onder de voogdij van haar man: zij werd ‘haer sellefs wijf’. Dit betekende dat zij autonoom bij het beheer van goederen kon optreden en niet langer handelingsonbevoegd was. De verkregen ontvoogding was niet voor iedere vrouw een ‘happy end’. Criminaliteit, eenzaamheid, gebrek aan affectie door een man of door haar kinderen, sociale achteruitgang, financiële moeilijkheden,... waren maar enkele catastrofale gevolgen. In een laatste deel vergeleken we de juridische bevoegdheden van verschillende vrouwen. De gescheiden echtgenote was niet de enige die optrad als ‘haer sellefs wijf’. De ongetrouwde vrouw, de weduwe of de begijn werden in de akten vermeld onder dezelfde term en oefenden allen dezelfde machten uit. Ook voor de gehuwde vrouwen waren er achterpoortjes om aan het juk van de echtgenoot te ontsnappen. Zo stelde het ‘coopwijf’ zelfstandig rechtshandelingen en de echtgenote kon een machtiging verkrijgen om op te treden – vooral van toepassing wanneer de wederhelft afwezig was of onder voogdij gesteld werd. In een tweede luik werd de theorie aan de praktijk getoetst, dit door het analyseren van de schepenregisters op zoek naar zelfstandige optredens van de gescheiden echtgenotes. Hierdoor kwamen we tot een beter inzicht in de mogelijkheden en bevoegdheden van deze dames. De vrouwen trokken inderdaad naar de schepenbank en traden in rechte op, als eiseres en verweerster. Vaak stelden ze zelf de rechtshandelingen, toch moeten we bemerken dat dit niet steeds het geval was. Zij kon zich ook laten vertegenwoordigen door een voogd/familielid of raadsman. Om verscheidene reden werden er processen – in het totaal 62 – gevoerd, met de gescheiden echtgenote in de hoofdrol. De categorie waar er het meeste ophef werd gemaakt, was deze van geschillen gevoerd voor de scheiding van tafel en bed of de boedelverdeling. De man legde zich niet zomaar neer bij beslissing van zijn eega om op eigen benen te staan en trok ten strijde, met in zijn achterhoofd het verlies van macht en welstand – dit doordat hij de goederen van zijn vrouw uit de gemeenschap zag verdwijnen. Margriete Storms en Willem Mosscheroen, maar vooral Lijsbette sHertoghen en Gerard vander Loo, hebben aangetoond dat de echtgenoot tot het uiterste ging en zijn vrouw smeekte om terug naar huis te komen. De schepenen echter waren niet steeds bevoegd om een uitspraak te doen en wachtten dan maar de uitspraak van de officialiteit af – ze onthielden zich tot verdere notie. We kunnen besluiten dat de gescheiden echtgenote haar bevoegdheden als ‘haer sellefs
143
wijf’ benutte en dat ze zich niet zomaar meer onder de voet liet lopen. De dame had haar eigen mening en uitte deze dan ook. In een volgend aspect werd er aandacht besteed aan het vermogen van de gescheiden echtgenote – had zij de mogelijkheden om haar bezit uit te breiden, in stand te houden of moest zij zich, uit noodzaak, ontdoen van alle of enkele eigendommen? Door het uitpluizen van de boedelverdelingen kwamen we tot de vaststelling dat de gescheiden echtgenote wel degelijk roerende en onroerende goederen uit de huwelijksband meekreeg. Bij de verdeling behield zij haar patrimoniale onroerende goederen en kreeg meestal de helft van de beperkte gemeenschap van katelen en/of conquesten. Uit de boedelverdelingen is ook gebleken dat de koppels een enorme creativiteit aan de dag legden bij de opsplitsing van de passiva: man of vrouw, ieder de helft of een derde, geldelijke compensatie of niet. Soms werden zelfs bijzondere regelingen uitgewerkt. In dit deel werd ook de immobiliënmarkt onderzocht – kocht en verkocht zij roerende en onroerende bezittingen? Op deze vraag kunnen we een positief antwoord geven. De gescheiden echtgenote trad, net als haar mannelijke tegenhanger, op in de schepenregisters als koper en verkoper. Huizen, gronden en renten werden door haar verhandeld – soms stelde ze zo vaak een dergelijke handeling, dat we ervan zouden kunnen uitgaan dat ze nooit iets anders gedaan had. Daarbij moeten we opmerken dat de rest van de bevolking geen moeilijkheden ondervond bij haar opnieuw verworven statuut als zelfstandige vrouw. Zowel mannen als vrouwen gingen contracten met haar aan. Voor elke gescheiden vrouw was het echter niet steeds rozengeur en maneschijn. Daarbij denken we aan de echtgenote die bij haar zoon moest intrekken, waarschijnlijk omdat ze niet meer kon voorzien in haar levensonderhoud, of aan de dames die verplicht waren om een huisje of kamer te huren, omdat ze zich geen eigen stek konden veroorloven. Het was niet steeds kommer en kwel. Gescheiden vrouwen verhuurden huizen en verpachtten gronden. In dit deel werd er ook aandacht besteed aan de eventuele economische en/of sociale functie van gebouwen. Molens, ‘stoven’ en herbergen kwamen in haar bezit. Er werden dus activiteiten op de immobiliënmarkt van echtgenotes teruggevonden, waardoor we kunnen stellen dat zij geen moeite hadden met onderhandelen en afsluiten van transacties. Ten slotte werden de schulden van baten en kommer onder de loep genomen. De schuldenlast werd reeds bij de boedelverdeling opgesplitst en we stelden vast dat de gescheiden echtgenote er niet steeds voordelig uitkwam. Wanneer ze alle schulden van kommer kreeg toegewezen, was ze genoodzaakt om bezittingen te verkopen om deze te kunnen aflossen. In haar leven na de scheiding van tafel en bed gingen zij geldelijk 144
verplichtingen aan met derden. Ze waren zelf aansprakelijk en hierdoor hadden ze niet meer de mogelijkheid om deze schulden af te schuiven op hun voormalige echtgenoot. Vijftien vrouwen waren geld verschuldigd omdat ze bij familie of vreemden geld hadden geleend of omdat ze goederen gekocht hadden, maar de rekening niet konden betalen. Zij waren dus ook werkzaam op de immobiliënmarkt en dit uitte zich in oplopende schulden van baten. Bezit vormde de grootste categorie waarvoor gescheiden echtgenotes nog geld moesten innen. Hieruit kunnen we dus besluiten dat schulden van baten en kommer door zowel mannen als vrouwen werden aangegaan, om zeer uiteenlopende redenen. Het einddoel dat aan het begin van deze studie werd vooropgesteld lijkt bereikt. Ons onderzoek naar het zelfstandig optreden van de gescheiden Gentse vrouw heeft uitgewezen dat zij niet meer onder het juk stond van haar wederhelft en elke rechtshandeling kon stellen, alsof zij nooit getrouwd was. Zij was alles behalve onderdanig en stemloos. Zij was inderdaad met minder rechten bedeeld – zo kon ze nog steeds geen publieke functies uitoefenen – maar de weinige rechten die ze verwierf, werden optimaal benut. De scheiding van tafel en bed werd door haar gebruikt als een wapen om zichzelf te bevrijden uit een ellendig en mislukt huwelijk. Door haar eis in te willigen werd ze ‘haer sellefs wijf’, werd ze bekwaam om in rechte op te treden, contracten af te sluiten en schulden aan te gaan. De schepenregisters vormden een belangrijke bron om tot deze vaststellingen te komen en zullen in de toekomst nog uitgeplozen worden om onze bevindingen te staven of zelfs te weerleggen. Er bestaat nog voldoende stof om menig historici te boeien. Zo werd er in deze studie geen aandacht besteed aan de welstand van de gescheiden vrouw, afgaande op de ligging van haar bezit. Daarnaast werden schenkingen, erfenissen, voogdijstellingen en testamenten ongemoeid gelaten. Uit een eerste indruk kunnen we vaststellen dat deze activiteiten ook door hen werden uitgevoerd. Hiermee willen we besluiten dat de bevindingen een bijdrage kunnen leveren tot de verdere ontrafeling van het statuut van de gescheiden echtgenote als ‘haer sellefs wijf’.
145
Bijlagen. Bijlage 1: Het zelfstandig optreden van gescheiden vrouwen voor de schepenen van de Keure van Gent, 1427 – 1471. 1. Vrouwen gescheiden van tafel en bed, waarvan de boedelverdeling geregistreerd werd en die later nog zelfstandig optraden. 2. Vrouwen gescheiden van tafel en bed, waarvan de boedelverdeling niet werd opgetekend, maar die in hun verder leven wel nog zelfstandig rechtshandelingen stelden. Door tijdsgebrek werd er in de extenso soms geen of een onvolledige transcriptie, regest of enkele kernzinnen, opgenomen. De transcripties werden mij ter beschikking gesteld via een Cd-rom, ter hand gesteld door promotor, Prof. Dr. M. Van Melkebeek. Bijlage 2: Tabel met aantal gescheiden vrouwen van tafel en bed tussen 1427 en 1471. 1. Vrouwen gescheiden van tafel en bed, waarvan de boedelverdeling geregistreerd werd en die later nog zelfstandig optraden. De verwijzing van de boedelverdeling gebeurde aan de hand van de twee artikels van M. Vleeschouwers – Van Melkebeek en dus niet naar de nummers in bijlagen 1. a. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Eendrachtelic Commen ende Vriendelic Vereffent’. Boedelverdelingen voor de schepenen van de Keure van Gent tussen echtparen gescheiden van tafel en bed, 1439 – 1450, Handelingen van de Koninklijke Commissie voor de Uitgave der Oude Wetten en Verordeningen van België, XLVII, 2006, pp. 9 – 134. (Met in bijlage de uitgave van 70 boedelverdelingen, 1439 – 1450.) b. VLEESCHOUWERS – VAN MELKEBEEK (M.), ‘Ghesceet van Taflen ende van Bedden ten Spirituelen Hove’. De Scheidingsbrief als voorwaarde tot boedelverdeling voor de schepenen van de Keure van Gent, 1428 – 1439, Handelingen van de Koninklijke Commissie voor de Uitgave der Oude Wetten en Verordeningen van België, XLVIII, 2007, ter perse. (Met in bijlage de uitgave van 97 boedelverdelingen, 1428 – 1439.)
146
2. Vrouwen gescheiden van tafel en bed, waarvan de boedelverdeling niet werd opgetekend, maar die in hun verder leven wel nog zelfstandig rechtshandelingen stelden. Bijlage 3: Akten voor een beter begrip van de term ‘haer sellefs wijf’.
147