Het grote geloof van de Kananese vrouw Ds. D.W. Tuinier – Mattheüs 15: 21-28
Zingen: Lezen: Zingen: Zingen: Zingen: Zingen:
Psalm 54: 1 Mattheüs 15: 21-28 Psalm 141: 1, 2, 9 Psalm 130: 1 Psalm 77: 1 Psalm 116: 1, 3
Gemeente, met Gods hulp vragen wij uw aandacht voor de geschiedenis die u zojuist is voorgelezen uit Mattheüs 15, de verzen 21 tot en met 28. Ik lees u alleen vers 25: En zij kwam en aanbad Hem, zeggende: Heere, help mij! We schrijven onder deze geschiedenis: Het grote geloof van de Kananese vrouw. We letten op drie gedachten: 1. Haar geloofsvlucht 2. Haar geloofsbeproeving 3. Haar geloofsoverwinning 1. Haar geloofsvlucht Gemeente, dit schriftgedeelte begint met de aangrijpende woorden in vers 21: En Jezus vandaar gaande, vertrok naar de delen van Tyrus en Sidon. Het woordje en verbindt dit gedeelte uit Gods Woord met het vorige. De Heere Jezus heeft zojuist een twistgesprek gehad met farizeeën en schriftgeleerden in de synagoge van Kapernaüm. Op een gegeven ogenblik gaat Hij weg. Hij draait zich om en vertrekt. Aangrijpend, vindt u niet? Hij keert hen de rug toe en gaat de grens over, naar de delen van Tyrus en Sidon. Dat ligt in het huidige Libanon. Opnieuw wordt vervuld: Hij is gekomen tot het Zijne, en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen. (Joh.1:11) Jezus vertrekt. De grote Zendeling, de Evangelist, de Zaligmaker, Die gekomen is om te zoeken en zalig te maken dat verloren is, gaat naar het buitenland. Ook daar wonen verloren adamskinderen. Ook zij moeten worden toegebracht. Ook daar liggen er onder het zegel van Gods verkiezende liefde. En daarom moet Hij daar zijn. Ook van Tyrus en Sidon geldt: Ik heb nog andere schapen, die van deze stal niet zijn; deze moet Ik ook toebrengen, en zij zullen Mijn stem horen, en het zal worden één kudde en één Herder. (Joh.10:16) Daar in Tyrus en Sidon is een verloren mens. We lezen in vers 22: En zie, een Kananese vrouw… Zij is een vrouw van een heidenvolk, een afstammeling van Cham, van dat volk dat onder de vloek ligt. Zij hoort niet bij het Joodse volk. Zij staat buiten het www.prekenweb.nl
1/8
Ds. D.W. Tuinier – Het grote geloof van de Kananese vrouw
genadeverbond. Ze is een buitenstaander, iemand uit de wereld. Daar loop je als rechtzinnig mens toch met een grote boog omheen? Wat lezen we van haar? Ze roept tot Jezus, want het is nood! Haar dochter is heel erg van de duivel bezeten. Dat moet verschrikkelijk voor haar zijn. Haar dochter is in de macht van de duivel. Op alle mogelijke manieren plaagt en pijnigt hij haar. Wat lijdt deze moeder mee! Wat gaat ze gebukt en gebogen onder deze zware last. En met haar moedersmart vlucht ze tot Jezus. Ze roept: Heere, Gij Zone Davids, ontferm U mijner! ‘Adonai, Almachtige, U Die alles kunt, Gij Zone Davids, wilt U Zich over mij en mijn dochter ontfermen?’ Dus de nood van haar kind is háár nood geworden. De grote nood en ellende van haar dochter is haar tot schuld geworden. Dat zal blijken uit het vervolg van deze geschiedenis. Deze roepende moeder heeft door Gods genade buigen geleerd. Ze doorleeft dat de ernstige ziekte van haar kind háár schuld is. En haar tijdelijke nood en zorgen brengen haar door het geloof aan de voeten van de Zaligmaker. Ze vlucht door het geloof tot Jezus. Omdat ze ontfermende genade nodig heeft, voor haar dochter en voor haarzelf. Dus God gebruikt de tijdelijke nood, de grote zorgen van haar kind, om haar bekend te maken met haar zielennood. Ze komt ermee op de juiste plaats: aan Jezus’ voeten. Dat is ook de weg die wij moeten gaan. Dat is de weg die wij u wijzen vanuit Gods Woord. U moet bij Jezus zijn. Vlucht tot Jezus! Zucht tot Hem! Schreeuw tot Hem! Roep tot Hem! Heere, Gij Zone Davids, ontferm U mijner! Dat mag u ook bidden in alle tijdelijke zorgen en noden. En wat zijn dat er veel! Mozes zegt in Psalm 90 dat het uitnemendste, het beste van dit leven, moeite en verdriet is. Wat heeft onze diepe val in het paradijs diepe sporen achtergelaten. Wat zijn de gevolgen van onze zonden bitter. We belijden het in ons doopsformulier dat we aan allerhande ellendigheid, ja, aan de verdoemenis zelf onderworpen zijn. Beseffen we dat? Is dat levende werkelijkheid voor u? Vanuit Gods Woord worden we gewezen op deze vrouw. Ze roept tot Jezus om ontferming. Gemeente, kom met alles wat u drukt en waar u zorgen om hebt, tot Hem. Maar kom vooral met uw onbekeerde hart tot de Heere Jezus. En… u mag komen zoals u bent! Jongens en meisjes, je hoeft je niet beter voor te doen dan je bent. Dat mág ook niet. Je moet tot God komen met je vuile, zondige, misschien wel onverschillige hart. Je moet net als deze vrouw roepen: ‘Heere, zou U Uw armen om me heen willen slaan? Wilt U mij een nieuw hart geven?’ Doe je mond maar wijd open en Hij zal hem vervullen! Deze biddende moeder komt tot Jezus. Ze roept tot Hem. Ze komt en ze roept, omdat Hij trekt. Ze is om Hem verlegen, omdat Hij haar kent, al vanuit de stilte van de eeuwigheid. En nu is het ogenblik van Zijn welbehagen aangebroken, dat zij door het geloof tot Hem vlucht in haar nood en verlorenheid. Het is alles Gods eenzijdige, eeuwige genade, dat deze hulpeloze moeder verlegen is om genade. De Heere Jezus Zelf zegt: Al wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen; en die tot Mij komt, zal ik geenszins uitwerpen. (Joh.6:37) Van deze vrouw zingt de dichter: ‘t Behoeftig volk, in hunne noden, www.prekenweb.nl
2/8
Ds. D.W. Tuinier – Het grote geloof van de Kananese vrouw
In hun ellend’ en pijn, Gans hulpeloos tot Hem gevloden, Zal Hij ten Redder zijn. Zo moet u ook komen. Zo mag jij ook tot Jezus vluchten. Hij is de enige Hulpverlener in nood. Maar kom vooral met uw geestelijke nood tot Hem. Vlucht tot Jezus met uw onbekeerde hart. Zucht tot Hem met uw ongeredde ziel. Wie u ook bent, kom! In welke omstandigheden u zich ook bevindt, u moet komen! Roep maar, net als deze vrouw. Worstel maar aan Gods genadetroon. Doe maar geweld op het Koninkrijk van de hemel: ‘Och, Heer’, och wierd mijn ziel door U gered!’ Deze moeder komt met haar nood bij Jezus. Er is in haar hart een levende hoop en een gelovige verwachting, dat Hij niet alleen machtig is, maar ook dat Hij gewillig is om haar te helpen. Dat geeft haar vrijmoedigheid om tot Hem te gaan. Het ware geloof redeneert niet. Het ware geloof ziet af van alles wat geen God en geen Christus is en vlucht tot Hem. Deze vrouw ziet alles in Hem wat zij nodig heeft voor tijd en eeuwigheid. U die de Heere lief mag hebben, we lezen van deze vrouw dat zij tot Jezus komt. In vers 22 staat het woord komende. Deze werkwoordsvorm ziet op een gedurige bezigheid. Dat houdt nooit op. Verstaat u het? Dat is de beste weg: elke dag komen tot Jezus. Met al uw zonden, vuilheid en onreinheid. Om in Zijn bloed gewassen, gereinigd en geheiligd te worden. Om genezing te zoeken en te vinden onder Zijn vleugels. Daar alleen is het leven en de zaligheid te vinden. Alles daarbuiten is de dood. We gaan naar onze tweede gedachte. Zullen we eerst gaan zingen? Psalm 130 vers 1: Uit diepten van ellenden, Roep ik, met mond en hart, Tot U, Die heil kunt zenden; O HEER’, aanschouw mijn smart; Wil naar mijn smeekstem horen; Merk op mijn jammerklacht; Verleen mij gunstig oren, Daar ’k in mijn druk versmacht. We denken in deze dienst na over het grote geloof van de Kananese vrouw. We hebben stilgestaan bij haar geloofsvlucht. Nu staan we stil bij: 2. Haar geloofsbeproeving We lezen in vers 23: Doch Hij antwoordde haar niet één woord. En zij maar roepen… De Heere Jezus beproeft Zijn eigen werk. Waarom? Opdat genade, genade alleen, zal schitteren! Alles van deze vrouw, van u en van mij, moet verdwijnen, wil Hij verschijnen. Dat is wat! Hij doet alsof Hij haar niet hoort. Hij doet alsof Hij haar niet ziet. Wat een
www.prekenweb.nl
3/8
Ds. D.W. Tuinier – Het grote geloof van de Kananese vrouw
beproeving! Wat is dat moeilijk. Roepen tot een zwijgende Jezus. Een zwijgende Jezus missen. Een zwijgende Jezus nodig hebben. Een zwijgende Jezus lief hebben. Verstaat u dat? Wat wordt het bang van binnen, als het lijkt alsof Jezus niet hoort. Wat wordt het dan nood in je ziel. Weet u wat ik leren moet? Dat God mij niets verplicht is. Ik heb niets verdiend. Het is rechtvaardig als de Heere mij voorbijgaat. Daar heb ik het naar gemaakt. Dat heb ik verdiend. Dan moet de hand op mijn mond. Dan is God recht in al Zijn weg en werk. Dát moet ik leren. Dat moet ook deze vrouw leren. Daarom wordt haar geloof beproefd. Doch Hij antwoordde haar niet één woord. ‘Vrouw, je roept al zo lang en Jezus luistert niet. Stop er maar mee! Houd maar op met bidden! Leg je Bijbel maar aan de kant en buig je knieën maar niet meer, want het heeft geen zin. De Heere hoort je niet.’ Maar dát gaat niet. Dat is onmogelijk. Het tijdgeloof, het nabijkomende werk, kan zo gemakkelijk ophouden. Maar het ware geloof kan God niet meer missen. Het ware geloof kan Hem niet meer met rust laten. Het ware geloof zal niet eerder rusten dan in Jezus Christus alleen. Leg uw leven er eens naast. Deze vrouw kan niet ophouden met roepen. Verstaat u haar in haar gemis, in haar nood, in haar Jezus achteraan kleven? Jakob zei eens: Ik zal U niet laten gaan, tenzij dat Gij mij zegent. (Gen.32:26) Zo is het bij deze rechteloze, onwaardige moeder. Ze sterft nog liever aan de voeten van de Zaligmaker, dan dat ze bij Hem vandaan gaat. We lezen verder in vers 23: En Zijn discipelen tot Hem komende, baden Hem, zeggende: Laat haar van U; want zij roept ons na. De jongeren van de Heere Jezus moeten zich schamen. Ze zijn haar zat. En ook zij gaan bidden. Maar zij bidden verkeerd. Zij vragen hun Meester of Hij haar wegstuurt. Wat zijn ze ver van hun plaats! Als het geloof niet in oefening is en genade niet benodigd wordt, dan zijn we ver van onze plaats. Dan zijn we net als Gods dienstknechten hier: onvruchtbaar, onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad. Ja, ook na ontvangen genade. Dat geldt ook voor ambtsdragers. Gelukkig gaat hun Meester er niet op in. Hij zegt in vers 24: Ik ben niet gezonden dan tot de verloren schapen van het huis Israëls. ‘Vrouw, Ik ben niet voor u gekomen. Want weet u wel wie u bent? U bent een heidense vrouw. U staat er buiten. Het is nog geen Pinksteren. Beseft u wel waar u vandaan komt? Ik ben gekomen voor Mijn volk Israël, zij die leven onder de bediening van het genadeverbond. Het is niet voor u!’ Wat een beproeving! En wat lezen we dan in vers 25 van deze vrouw? En zij kwam. Er staat niet: ‘En zij ging weg.’ Veel mensen doen dat wel. Zij vertrekken als de prediking te ontdekkend is. Zij gaan weg als hun in de prediking alle grond onder de voeten wordt weggenomen. Het valt verkeerd, als in de preek hun armoede of hun schuld aangewezen wordt. Bij deze vrouw is dat niet het geval. En zij kwam. Er staat in het oorspronkelijke een woord dat eigenlijk zegt: zij komt een stapje dichterbij. En hoe dichter bij Jezus, hoe groter de nood. Hoe dichter bij Hem, hoe armer ik ben in mezelf. Helemaal leeg. Afgebroken. Onmogelijk van mijn kant om ooit nog zalig te worden. In die weg zal de Kananese vrouw ervaren:
www.prekenweb.nl
4/8
Ds. D.W. Tuinier – Het grote geloof van de Kananese vrouw
Zalig zij, die in dit leven Jakobs God ter Hulpe heeft. Zij die door de nood gedreven, Zich tot Hem om troost begeeft. We lezen in vers 25: En zij kwam en aanbad Hem. Daar komt ze, steeds dichter naar Jezus toe. Ze buigt steeds dieper. Zij komt en Hij trekt. Ze aanbidt Hem. Aanbidden, gemeente, is hemelwerk. Aanbidden is iets anders dan bidden. Gods kinderen aanbidden God in de hemel, eeuwig, eindeloos en storeloos. Maar hier in dit leven beginnen ze daarmee. Ze aanbidt Hem. Hij heeft de hoogste plaats in haar leven gekregen. Er is er Eén overgebleven in de nood van haar leven: Jezus. Ze aanbidt Hem! Aanbidden doe je in de diepte. Aanbidden doe je op je knieën. Dan is de laagste plaats niet te laag. Aanbidden doe je met een verbroken hart en een verslagen geest. Deze vrouw aanbidt Jezus. Ze buigt voor Hem. Ze aanbidt Hem in Zijn recht. Ze wordt het eens met de Heere Jezus. Ze valt er voor. ‘Heere, het is waar wat U zegt. Ik heb geen rechten. Ik sta er buiten. Ik heb het niet verdiend.’ Dat zegt het geloof van deze Kananese vrouw. Matthew Henry schrijft: ‘Het is net alsof de Heere Jezus haar met Zijn ene hand afwijst en tegenhoudt. Dat is de hand van Zijn Goddelijk recht. En met Zijn andere hand, de hand van Zijn barmhartigheid, trekt Hij haar naar Zich toe.’ Zo werkt God. Houd het vast: die twee handen. Aan de ene kant Gods heilig recht. Daar mag u nooit omheen. Daar moet u voor leren buigen. We moeten leren God toe te vallen in Zijn recht. Aan de andere kant Zijn grondeloze barmhartigheid in het offer van Zijn Zoon, de Heere Jezus Christus. Hij heeft een volkomen genoegdoening, heiligheid en gerechtigheid aangebracht, waardoor verloren zondaren in Gods gunst en gemeenschap hersteld worden. En dat niet alleen voor de Joden, maar ook voor de heidenen. Al is het dan nog geen Pinksteren, deze geschiedenis is eigenlijk een voorbode van het zendingsfeest. Deze Kananese vrouw hoort er ook bij. Zij mag er bij. Zij moet er bij. Omdat God het wil! En daarvoor is Hij in de delen van Tyrus en Sidon gekomen, om haar op te zoeken en zalig te maken. Zij is een verloren schaap. Zij hoort niet bij Israël. Maar ze moet wel toegebracht worden. En zij kwam en aanbad Hem, zeggende: Heere, help mij! Het is maar een kort gebed. Het is eigenlijk maar een zucht. Een zucht vanuit de nood. Zijn onze gebeden vaak niet te lang? Waarom zijn ze zo lang? Omdat het niet echt nood is. Jongens en meisjes, als je in het water valt en je kunt niet zwemmen, als het water tot aan je lippen komt, wat doe je dan? Dan ga je roepen, schreeuwen om hulp: ‘Help! Help!’ Dan heb je geen lang verhaal meer. Hoe groter je nood, hoe korter je gebed. Begrijp je het voorbeeld? Het gaat niet om een lang gebed. Het gaat niet om een mooi gebed. Het gaat om een écht gebed! Zo’n gebed mag je ook bidden als je op je fiets zit, op weg naar school. Dat mag ook in de auto, achter het stuur. Je mag ook bidden tot God als je achter de strijkplank staat. Als je op school bent. Als je in bed ligt. Als je op je knieën ligt in het verborgene.
www.prekenweb.nl
5/8
Ds. D.W. Tuinier – Het grote geloof van de Kananese vrouw
Ds. W.C. Lamain schrijft ergens in een preek: ‘Als je niet bidden kunt, dan zucht je maar. Als je niet zuchten kunt, dan klaag je maar.’ Kom maar aan Zijn voeten! Kom maar aan de troon van Gods genade! Wie tot Hem komt, zal Hij niet uitwerpen. Dat blijkt uit deze geschiedenis. We gaan naar onze laatste gedachte. Maar eerst zingen we uit Psalm 77 vers 1: Mijn geroep, uit angst en vrezen, Klimt tot God, het Opperwezen; God Die, in mijn ongeval, D’ oren tot mij neigen zal. ‘k Zocht Hem in mijn bange dagen. ‘k Bracht de nachten door met klagen. ‘k Liet niet af mijn hart en oog Op te heffen naar omhoog. Het gaat in deze preek over het grote geloof van de Kananese vrouw. We hebben in ons eerste punt haar geloofsvlucht gezien. In de tweede gedachte stonden we stil bij haar geloofsbeproeving. Nu willen we nog iets zeggen over: 3. Haar geloofsoverwinning We lezen in vers 26: Doch Hij antwoordde en zeide: Het is niet betamelijk het brood der kinderen te nemen en de hondekens voor te werpen. De Heere Jezus zegt tegen de Kananese vrouw: ‘Het brood is alleen voor de kinderen, de Israëlieten, de kinderen van Abraham. Het is niet voor de honden bestemd.’ Honden zijn bij ons huisdieren, maar in het oosten zijn ze onrein. Honden horen buiten. Voor hen is er geen brood. Dat is er alleen voor de kinderen. Jezus zegt tegen deze vrouw: ‘U hebt er geen recht op!’ Ook hiervoor buigt deze onwaardige moeder. Ze beaamt het. ‘Heere, het is waar. Ik ben een hond. Ik sta er buiten. Ik ben een onreine.’ Maar dan zegt ze: Doch… Dit is een ander ‘doch’ dan de andere keren dat het woord in deze geschiedenis voorkomt. Dit is het doch van het geloof! ‘Hoewel alles tegen mij getuigt en mij veroordeelt, nochtans zal en blijf ik op U hopen. Als ik U moet missen, dan mis ik alles. Ik kan U niet missen!’ Ja Heere; doch de hondekens eten ook van de brokskens, die er vallen van de tafel hunner heren. Luther schrijft dat ze Jezus’ eigen woorden in haar mond neemt, om als een onwaardige aan te houden, te pleiten op Zijn Woord. Ze volhardt. Ze houdt vol in bidden en smeken. Ze pleit. Ze pleit op het woord van Jezus Zelf. Dit is gelovig pleiten. Wat een kostelijke gestalte in het leven van deze vrouw. Als een hond, een onreine, komt ze tot Jezus. Ze kan Hem niet meer loslaten. Ze is net als Asaf in Psalm 73. Door het ontdekkende licht van de Heilige Geest, leerde hij zichzelf kennen als een groot beest voor God. Voor hem werd het een wonder dat de Heere Zich nog met beesten bemoeit. Ds. J. Fraanje heeft eens gezegd: ‘Ik heb altijd eerste klas gereisd in de trein. Maar het zal een wonder zijn als ik straks met de beestenwagen binnen mag komen.’ Zo is het ook bij deze vrouw. Ze verlangt een kruimel die van de tafel valt, te mogen krijgen. Ze is verlegen om een kruimel. Als een hond aan Jezus’ voeten. www.prekenweb.nl
6/8
Ds. D.W. Tuinier – Het grote geloof van de Kananese vrouw
Zijn er zulke mensen in de kerk? Bent u verlegen om de Heere Jezus? Kunt u Hem niet meer missen? Een kruimel is al zo groot, want het is onverdiend. Een straaltje licht in de duisternis van mijn ziel, een blijk van Gods gunst, sterkt meer dan alles van deze wereld. Eén druppel van het bloed van de Heere Jezus is genoeg tot afwassing en reiniging van al mijn zonden. Een kruimel is genoeg. Maar bij de Heere is een overvloed! We hebben het nu over een blijk van Gods gunst en over een druppel van Jezus’ bloed. Maar er is oneindig veel meer in Hem, hoor! Er is in Hem een nooit verminderende volheid van genade. Heel de gemeente kan er bij! De rivier Gods is vol water. (Ps.65:10) De schuren van de meerdere Jozef zijn overvol. Laat dat duidelijk zijn! Toch, als de Heere werkt, is een kruimel al zo groot. Omdat het onverdiend is. Dat doorleeft deze Kananese vrouw. En daarom zegt ze: Doch de hondekens eten ook van de brokskens, die er vallen van de tafel hunner heren. En dan lezen we in vers 28: Toen… Elk woordje moeten we wegen. Het woordje toen staat er niet voor niets. Toen… Dan is het Gods tijd! Als het van haar kant niet meer kan. Toen antwoordde Jezus. Dat is een Goddelijk toen. Het toen van Zijn liefde, het toen van Zijn welbehagen, het toen van Zijn genade. Jezus antwoordt in verwondering: O vrouw! De Zaligmaker is verheugd en blij. Weer wordt er een parel gehecht aan Zijn middelaarskroon! Voor haar zal Hij straks gaan lijden en sterven. Hij zal haar schande en onreinheid op Zich nemen aan het kruis op Golgotha. De Heere Jezus verheugt Zich in het werk van Zijn Vader. Het is immers Zijn spijze te doen de wil van Zijn Vader. En daarom zegt Hij: O vrouw, groot is uw geloof; u geschiede, gelijk gij wilt. Hij verheerlijkt en verzegelt Zijn eigen werk. De discipelen hadden liever dat ze wegging. Maar Jezus rekent anders. Gelukkig maar! Wat een eeuwig wonder! Wat zullen de discipelen zich diep geschaamd hebben, toen ze uit de mond van hun Meester hoorden: O vrouw, groot is uw geloof! Wat een blijdschap voor de Heere Jezus! Wat een vreugde ook in de ziel van deze vrouw. Ze hoort het uit de mond van haar Zaligmaker: Groot is uw geloof! Is dat geloof? Daar kan ze het zelf niet voor houden. Ja, dit is geloof. Geen klein geloof, geen zwak geloof, maar een groot geloof. Waarom? Omdat de Zaligmaker het zegt. Ziet u haar aan de voeten van Jezus liggen, in de diepte? Daar wordt het geloof benodigd, gekend en beoefend. Daar vinden de geloofsverzekeringen plaats. Daar ben ik arm in mezelf, maar rijk in God. In de diepte worden armen met Zijn heilsgoederen vervuld. Kinderen van God, daar moet u zijn: aan Jezus voeten! Dat is de beste plek. Je bent onvruchtbaar in jezelf, maar dan mag je vruchten dragen uit Hem. Dan mag je leven bij de Bron. Dan mag je leven úit de Bron. En dan kan het niet anders, of u wordt meer en meer Christus gelijkvormig. Dan mag u Zijn beeld vertonen. Dan gaat er geur en smaak van u uit. Dan komt God aan Zijn eer. U bent er ook zelf goed mee. En uw naaste wordt voor de liefdedienst van Koning Jezus ingewonnen. Groot is uw geloof! Wat is een groot geloof? Jezus missen, Hem niet meer kunnen missen en tot Hem zuchten en vluchten in de nood van je leven. En missers worden zoekers en
www.prekenweb.nl
7/8
Ds. D.W. Tuinier – Het grote geloof van de Kananese vrouw
zoekers worden op Gods tijd vinders. Een groot geloof is met deze vrouw bidden: Heere, Gij Zone Davids, ontferm U mijner! Het is nog steeds waar: Wie Hem aanroept in de nood, vindt Zijn gunst, oneindig groot. Ook dat maakt Jezus waar. Want deze geschiedenis sluit af met: En haar dochter werd gezond van diezelve ure. Wat is God goed! Deze vrouw krijgt de Heere Jezus tot haar deel en haar dochter wordt genezen. Ze komt met de tijdelijke nood van haar dochter tot Jezus. Die nood wordt de nood van haar ziel. En de Heere ziet naar haar om, naar lichaam en ziel, voor tijd en eeuwigheid. Gemeente, de God van de Kananese vrouw leeft! Hij is nog Dezelfde. Ook voor u, ook voor jullie, jongens en meisjes, is er plaats aan Zijn genadetroon. Amen.
Slotzang: Psalm 116: 1 en 3 God heb ik lief, want die getrouwe HEER’ Hoort mijne stem, mijn smekingen, mijn klagen. Hij neigt Zijn oor, ‘k roep tot Hem, al mijn dagen. Hij schenkt mij hulp, Hij redt mij keer op keer. ‘Och HEER’, och, wierd mijn ziel door U gered!’ Toen hoorde God; Hij is mijn liefde waardig. De HEER’ is groot, genadig en rechtvaardig. En onze God ontfermt Zich op ’t gebed.
Deze preek is eerder gepubliceerd in de prekenbundel ‘Indien gij gelooft’ van ds. D.W. Tuinier (Uitg. De Banier, 2009).
www.prekenweb.nl
8/8