Koen Goudriaan
De verering van Sint Antonius in het middeleeuwse Gouda
O p de plaats waar de Kleiweg overgaat i n de Hoogstraat stond in de middeleeuwen, tot aan de afbraak i n 1577, de Sint Antoniuskapel. De Sint Anthoniestraat en de nabij gelegen Teunisbrug bewaren aan die kapel n o g de herinnering. D e Zeugstraat, die i n het verlengde van de Sint Anthoniestraat loopt, zou i n haar naam verwijzen naar het varken dat op middeleeuwse voorstellingen de vaste begeleider van de heilige Antonius is. De kapel en het daaraan verbonden gasthuis werden beheerd door het Sint Antoniusgilde. Volgens J . Geselschap was dit het gilde van de spekslagers, die voor h u n beroep nauwelijks een toepasselijker patroon had1
den k u n n e n kiezen dan Sint Antonius. J . B i k meende dat het Antoniusgasthuis vooral diende o m veekopers en spekhalers onderdak te bieden.
2
In dit artikel wordt ingegaan op de middeleeuwse Antoniusverering te G o u d a . Deze bleef niet beperkt tot de kapel aan de Kleiweg/Hoogstraat. E é n van de altaren i n de Sint Janskerk was eveneens aan Antonius gewijd en hetzelfde geldt voor het altaar waarop i n het slot van G o u d a de mis werd gecelebreerd. In de straten van G o u d a snuffelden de beldragende Antoniusvarkens vrij r o n d en eens per jaar werd een processie naar de stadsgrens georganiseerd o m de Antoniuskas met de relieken van de heilige binnen te halen. Vragen die i n deze bijdrage aan de orde komen betreffen de oorsprong van de kapel, het gasthuis en de altaren, de samenhang (of het ontbreken daarvan) tussen de diverse uitingen van de devotie tot Sint Antonius i n G o u d a en de relatie waarin de Goudse Antoniusverering stond tot de internationale Antoniuscultus. H e t belangrijkste probleem dat o m een oplossing vraagt betreft de aard van het Antoniusgilde. Gaat het hier inderdaad o m de spekslagers o f hebben we met een geheel andersoortig college te maken? Bij ons onderzoek kunnen we steunen op de binnen- en buitenlandse literatuur die aan de verering van Sint Antonius i n het algemeen is gewijd. Wat G o u d a betreft hebben Geselschap en Bik zich terloops over de cultus van deze heilige uitgelaten. V a n veel meer waarde voor ons onderzoek is het dossier gebleken dat is aangelegd door Johannes Taal, i n zijn onvermoeibare interesse voor al wat samenhangt met het religieuze leven i n het middeleeuwse G o u d a .
3
Sint Antonius De heilige die i n dit artikel centraal staat is Antonius abt, de aartsvader van het monnikswezen. Omstreeks het m i d d e n van de 3e eeuw i n M i d d e n - E g y p t e geboren uit welgestelde ouders, bekeerde hij zich r o n d o m zijn twintigste jaar tot een leven van versterving, schonk zijn rijkdommen weg en trok de Egyptische woestijn in o m als heremiet (kluizenaar) een
J.E.J. Geselschap, 'De altaren in de St. Janskerk te Gouda', ongepubliceerd manuscript: Streekarchief Hollands Midden te Gouda (hierna StrAHM), Goudana N 286; idem, inventaris van de gilden, toelichting bij inv. 102. Sint Antomus ontbreekt in de lijst die Geselschap geeft in 'De gilden', in: A. Scheygrond c.a. (red.), Gouda zeven eeuwen stad (12/2-1572) (Gouda 1972) 63-90, aldaar 64-66. 2 J.G.W.F. Bik, Vijf eeuwen medisch leven in de. stede van der Goude Bijdragen Oudheidkundige Kring 'Die Goude' 8 (Gouda 1955) 42 noot 1. StrAHM, Dossiers Taal nr. 36.
3
143
De verering van Sint Antonius i n het middeleeuwse G o u d a
Gode welgevallig leven i n eenzaamheid te leiden. In een lang en hard gevecht met de duivel, die hem op de proef stelde i n allerlei monsterlijke gedaanten en hem blootstelde aan de zonden van onkuisheid en hoogmoed, behaalde hij de overwinning. Reeds tijdens zijn leven was zijn faam als heilige zo groot, dat talrijke personen h e m kwamen raadplegen. De woestijn die hij omwille van de eenzaamheid had opgezocht, raakte dicht bevolkt met lieden die zijn voorbeeld volgden en een kluizenaarsbestaan verkozen boven de beschaving. Nadat hij op 105-jarige leeftijd was overleden, wijdde Athanasius, de aartsbisschop van A l e x a n d r i ë , aan Sint A n tonius een levensbeschrijving, die het monniksideaal over de gehele christenheid verbreidde. O o k langs andere wegen zette de werkzaamheid van Antonius zich na zijn d o o d voort. Zijn gebeente - aldus de legende - werd na twee eeuwen teruggevonden en in triomf naar Alexand r i ë gebracht. Vandaar belandden zijn relieken i n Constantinopel, en tegen het e i n d van de 11e eeuw werden ze overgebracht naar een Benedictijnerpriorij i n de D a u p h i n é tussen Valence en Grenoble. Naar haar grootste schat ging deze priorij Saint-Antoine-en-Viennois heten. Omstreeks deze tijd, tegen het jaar 1100, werd E u r o p a geteisterd door een periodiek terugkerende ziekte, die men het 'heilige vuur' o f het 'helse vuur' (ignis sacer respectievelijk ignis gehennalis) noemde. Zij die ermee besmet raakten kregen zwart ontstoken ledematen, alsof ze verbrand waren. N a enige tijd vielen de ledematen af, i n andere gevallen ging men tot amputatie over. Degenen die de epidemie overleefden waren dus voor de rest van h u n leven kreupel en op de h u l p van anderen aangewezen. De tegenwoordige medische wetenschap herkent i n deze epidemie ergotisme o f moederkorenbrand, een ziekte die ontstaat door het eten van b r o o d gebakken van met moederkoren besmette rogge. In h u n n o o d zochten de mensen bovennatuurlijke bescherming. Zo kwamen ze ertoe ook in groten getale op bedevaart te gaan naar de relieken van Sint Antonius i n het nieuw gestichte klooster i n de D a u p h i n é . Toen de heilige daar wonderbaarlijke genezingen schonk, ging men de ziekte naar hem ook wel Teunisvuur noemen. Uiteraard waren veel van de pelgrims hulpbehoevend. O m i n h u n noden te voorzien werd dus een lekenbroederschap opgericht, die voor de ongelukkigen een gasthuis onderhield. Zo groot was het succes van deze broederschap (en zo intens was i n die jaren r o n d o m 1100 het pelgrimsverkeer i n Europa) dat er weldra ook i n andere plaatsen dergelijke huizen werden gesticht. De lekenbroederschap, die oorspronkelijk gebonden was aan de Benedictijnerpriorij waar de relieken lagen, werd door de paus omgevormd tot een zelfstandige religieuze orde, die der A n t o n i t e n , die de regel van Augustinus volgden. Zo groeide Antonius uit tot é é n van de populairste heiligen van Europa. Drie symbolen werden overal met de heilige en zijn volgelingen, de A n t o n i t e n , geassocieerd: de tau, het varken en de bel. A a n de betekenis van de tau (de Griekse letter T) zijn diepzinnige beschouwingen gewijd, maar de meest waarschijnlijke verklaring is dat het o m een gestileerde vorm gaat van de kruk waarmee veel lijders aan Teunisvuur door het leven moesten. H e t varkentje als vaste metgezel van Sint Antonius is vaak uitgelegd als é é n van de verschijningsvormen waarin de duivel zich aan de heilige voordeed. De Antoniusvarkens die i n alle steden vrij rondliepen totdat ze op gezette tijden aan de vertegenwoordigers van de Antonitenorde werden aangeboden, zouden de h e r i n n e r i n g aan het varken van de heilige bewaren. Maar vermoedelijk ligt de relatie tussen de heilige en het varken juist andersom. Zoals de heilige zelf wordt afgebeeld met de tau van zijn volgelingen, zo zal hij zijn varkentje hebben gekregen omdat de A n t o n i t e n i n de 12e en 13e eeuw h u n begunstigers aanspoorden o m varkens als giften i n natura te schenken: bij het ontbreken van een volledige geldeconomie was dat de hanH4
De verering van Sint Antonius in het middeleeuwse G o u d a
Afb. 1. Drinkhoorn van het Sint Antoniusgilde te Staveren; rechts Sint Antonius. Fries Museum, Leeuwarden.
digste manier o m fondsen te verzamelen. De Antoniusvarkens zelfwaren overigens ook met de tau gebrandmerkt en droegen de Antoniusbel. De oorspronkelijke betekenis van de bel is dat zij de 'quest' aankondigde, de periodieke bedeltocht die de A n t o n i t e n organiseerden o m fondsen te werven voor h u n liefdadig werk. 4
Ouderdom van de Antoniusverering in Gouda O o k i n G o u d a had de 'grote heer ende vader Sinte A n t o n i s ' zijn vereerders. Deze titel krijgt hij i n de gildenbrief die het Sint Antoniusgilde op 24 mei 1440 ontving ter vervanging van de 5
oude brief, die bij de grote stadsbrand van 1438 verloren was gegaan. Deze brief geeft onder meer een gedetailleerde regeling van de eredienst van het gilde, die voltrokken werd op en rond het Antoniusaltaar i n de Sint Janskerk. Daarnaast legt dit privilege de manier vast waarop rekening moest worden gedaan van het Sint Antoniusgasthuis. H e t leven van het A n t o n i -
H e t voorgaande is, v o o r de levensbeschrijving van Sint A n t o n i u s , gebaseerd op het l e m m a 'Antonic, abate' in BibliothecaSanctorumïï
( R o m e 1962)
106-121. V o o r de geschiedenis van de A n t o n i u s v i e r i n g en de A n t o n i t e n : P. N o o r d e -
loos, 'Enige gegevens over b r o e d e r s c h a p p e n van S. A n t o n i u s ' , Publications de la Société Historique et Archéologique leLimbourg85 .
/
- " S
t
,
l
A
0
H
8
:
M
A
'
M l s d l l
dans
(1949) 477-499; i d e m , ' A n t o n i a n a ' , Archiefvoor de geschiedenis van de katholieke kerk in Nederland 1 (1959) e w s k i , (vtiadziigcclcrGeschichtedesAntoniterordensbiszumAusgangdes
15. Jahrhunderls'(Wenen
1976).
. A r c h i e f G i l d e n inv. 102. Gedeeltelijk afgedrukt bij Bik, Vijf eeuwen medisch leven, 501.
145
De verering van Sint Antonius i n het middeleeuwse G o u d a
usgilde speelde zich dus op twee verschillende plekken i n de stad af: het gasthuis en het altaar in de parochiekerk. Dit altaar zal overigens als gevolg van de brand omstreeks 1440 tijdelijk buiten dienst zijn geweest. H e t werd op 31 mei 1443, samen met n o g achttien altaren i n de Sint Janskerk en drie altaren i n gasthuizen, waaronder dat i n het Sint Antoniusgasthuis, her6
wijd door bisschop Johannes van C o r k als vicaris-generaal van de bisschop van Utrecht. O m dat de gildenbrief van 1440 diende ter vervanging van een oudere, mogen we veronderstellen dat de hier geschetste situatie i n wezen ook al v ó ó r 1438 bestond. H e t Antoniusgilde wordt vermeld i n de oudst bewaarde stadsrekening van G o u d a , die van 1437 en dus van juist v ó ó r de brand is.' H e t Antoniusgasthuis komt voor i n de legger van de renten van het Catharinagast8
huis die i n 1433 i n gebruik is g e n o m e n . Deze legger maakt ook duidelijk dat het Antoniusgasthuis zich toen al op de welbekende plek aan de Kleiweg/Hoogstraat bevond.
9
K u n n e n we het spoor van het Antoniusgilde nog verder terug volgen? In de lijst van gilden die i n 1404 werd opgesteld o m de deelname aan de processies te regelen komt het Antoniusgilde niet voor.
10
De vraag is o f dat veel zegt. De O n z e Lieve Vrouwe-broederschap, die toen
zeker al bestond, wordt evenmin genoemd i n de processielijst, die gezien de doorhalingen en bijschrijvingen enkele malen is gewijzigd." M e t het argument uit het stilzwijgen van de bronn e n moeten we dus i n dit geval voorzichtig zijn. Dit te meer omdat er é é n gegeven is waaruit m e n zou k u n n e n opmaken, dat er zich reeds op het eind van de 14e eeuw een kapelletje bev o n d op de plaats van het latere Antoniusgasthuis. D i t betreft de vermelding van een 'Godshuus huusken' i n de Blinde Bettensteghe, i n de omgeving van het latere Agnietenwatertje, i n 12
een belending van 27 maart 1387. Volgens Taal gaat het hier o m een bijgebouwtje van de Antoniuskapel.
13
H e t zou ook k u n n e n dat een voorloper van de kapel zelf is bedoeld. Indien
dit juist is, betekent dat n o g niet dat het Antoniusgilde zich toen al over dit 'godshuus' had ontfermd. In minstens é é n ander geval deed zich i n G o u d a de situatie voor dat een godshuis al bestond lang voordat het i n gebruik werd genomen door het gilde dat er de naam aan zou geven waaronder het uiteindelijk bekend werd: op de plaats van de latere Barbarakapel stond al omstreeks 1408 het O n z e (Soete) Vrouwe-huisje.
14
N o g verder terug i n de tijd zouden we k o m e n als we de vermeldingen van de Zeugstraat mochten uitleggen als indicaties voor de verering van de heilige Antonius. Geselschap meen-
6
S t r A H M , A r c h i e f Sint Janskerk voor de H e r v o r m i n g (hierna SJ) inv. 33, regest 366. Gebrekkige editie van de tekst in C f . de L a n g e van Wijngaerden,
Geschiedenis en beschrijving
der stad van der Goude 111, ed. J . N . Scheltema ( G o u d a
1879)
174-176. H e t Antoniusaltaar is het veertiende in de reeks e n wordt tevens gewijd ter ere van J o h a n n e s de Evangelist en M a r i a M a g d a l e n a . 7
S t r A H M , O u d a r c h i e f stad G o u d a (hierna O A ) 1125. Uitgegeven d o o r j . Heinsius, 'De oudst-bewaarde stadsrekening van G o u d a (1437)', Bijdragen
8 9
en mededelingen
van het Historisch
Genootschap
25 (1904) 259-321, aldaar
274.
S t r A H M , A r c h i e f Gasthuizen, inv. 545 f. 27v, aangelegd 5 j a n u a r i 143.3. H e t Antoniusaltaar 'in de zuidzijde van de kerk' wordt al eens v e r m e l d i n een dorsale notitie op een o o r k o n d e in het archief van d c S i n t j a n s k e r k ( S t r A H M , SJ regest 123; de o o r k o n d e zelf is van 17 februari 1380). Deze o o r k o n d e is m o m e n t e e l onvindbaar, zodat de datering van deze notitie in het m i d d e n m o e t blijven).
10 S t r A H M , O A 288 f. 68: 28 m e i 1404. L . M . R o l l i n C o u q u e r q u c en A . M e e r k a m p van E m b d e n , Rechtsbronnen Gouda W e r k e n O V R 2e reeks 18 ( D e n H a a g 1917) Piel L o u r e n s en J a n Lucassen, De gitden in Gouda
oer stad
.3.3. V o o r deze processielijst zie K o e n G o u d r i a a n , M a r t h a H u l s h o f , ( G o u d a / Z w o l l e 1996)
20.
11 Statuten van de O . L . V - b r o e d e r s c h a p van 1 februari 1404: S t r A H M , SJ inv. 59 regest 222; G o u d r i a a n e.a., De gilden Gouda,
in
42-45.
12 S t r A H M , A r c h i e f Kloosters inv. 105 f. 38-38v, regest 122. 13 Taal, aantekening in dossier 36. 14 Gasthuislegger: S t r A H M , A r c h i e f Gasthuizen inv. 544 f. 8v e n d a a r o p volgende leggers; K . G o u d r i a a n , 'De Sint Barbarakapel', b i n n e n k o r t te verschijnen in Tidinge
vanDie
b e h e e r d e r wisselt ( S t r A H M , O A inv. 686 regest 104).
1 Ki
Goude. Vergelijk ook het Sintjoostgasthuis, dat in 1429 van
De verering van Sint Antonius i n het middeleeuwse G o u d a
Afb. 2. Frans Hogenberg, Stadsgezicht op Gouda vanaf' de IJssel, uitgegeven in 1575. Rechts het kasteel. Streekarchiefdienst Hollands Midden, Gouda, nr. 71572.
15
de de naam 'Souchstrate' al aan te treffen i n een zeer slecht leesbare oorkonde van 1330. M i n d e r onzeker zijn vermeldingen van de Zuegstraat (Soghestraet, Zoechstraet) uit 1363, 1369 en 1387."' Het is echter n o g maar de vraag o f dit ons veel verder helpt. De associatie van de zeug met Sint Antonius lijkt weliswaar een uitgemaakte zaak. Volgens C.J. de Lange van Wijngaarden bevond zich een afbeelding van de zeug v ó ó r de Sint Antoniuskapel en zou deze de naam aan de straat hebben gegeven. Maar waarom heet het straatje ter hoogte van de kapel zelf dan Sint Anthoniestraat en niet Zeugstraat? E n waarom was de vroegere naam van dit straatje 'Hondscoperstraat'? D i e r e n fungeerden wel vaker als naamgevers van straten i n middeleeuwse Hollandse steden. Amsterdam had al i n 1393 een Kalverstraat. In Delft bestond m 1349 een Varkesteghe. Verscheidene steden hadden een Koestraat: Delft, Geertruidenberg, Schoonhoven en natuurlijk ook G o u d a zelf. De Goudse H o n d s c o o p en Tevecoop kunnen aan deze lijst n o g worden toegevoegd. Z o u d e n we dan alleen i n de zeug het symbool van een heilige moeten zien? 17
18
19
De conclusie van dit onderzoek naar het begin van de verering van Sint Antonius i n G o u d a moet luiden, dat aanwijzingen voor de presentie van deze heilige i n de stad i n de 14e eeuw dubbelzinnig zijn. Pas i n de jaren r o n d o m 1430 wordt de Goudse Antoniusverering tastbaar.
Altaar, gasthuis en kapel Uit de al genoemde gildenbrief van 1440 blijkt duidelijk dat het altaar in de Sintjanskerk oorspronkelijk het belangrijkste cultuscentrum van het Antoniusgilde is. De vesper op S i n t A n t o n i usavond wordt gehouden i n de parochiekerk, hetzelfde geldt voor de hoogmis op Sint A n t o n i 15 StrAHM, Archief Gasthuizen, regest 5. Mijns inziens zijn de eerste letters So correct, maar is er voor Geselschaps verdere reconstructie te weinig ruimte. 16 Respectievelijk StrAHM, SJ regest 54, 2 maart 1363; SJ regest 86, 5 april 1369 en Archief Weeshuis regest 140, 26 januari 1387. A. Scheygrond, Goudsche straatnamen Bijdragen Oudheidkundige Kring 'die Goude' nr. 17 (Alphen aan _ den Rijn 1979) 223-224 noemt nog een oorkonde uit 1367, die ik niet kon terug vinden. 17 StrAHM, Dossiers De Lange van Wijngaerden nr. 63. 18 StrAHM, O A 288 f. 16; Scheygrond, Goudsche straatnamen, 173. 19 Deze gegevens naar Rob Rentenaar, 'De oudste stedelijke toponymie in hel graafschap Holland', in: J . M . Baart e.a., De Hollandse stad in de dertiende eeuw (Muiderberg 1988) 65-78, aldaar 73.
1 17
De verering van Sint Antonius i n het middeleeuwse G o u d a
usdag, die met orgelspel wordt gevierd, en voor de zielmis. Alleen dejaarlijk.se rekening van het gilde wordt i n het gasthuis afgelegd. Overschotten van het gilde gaan öf naar het gasthuis, öf naar het altaar van het gilde i n de kerk. Dit altaar, dat zich oorspronkelijk aan de zuidzijde van de kerk had bevonden, werd bij de verbouw van de Sintjanskerk i n dejaren na 1475 naar de nieuwe noorderzijbeuk verplaatst. Voor het bestuur van het gilde als geheel is blijkens de gildenbrief een College van vier dekens en een overman verantwoordelijk. H e t gasthuis heeft daarnaast een apart bestuur van drie gasthuismeesters. A l deze bestuurders worden telkens voor een jaar gekozen volgens een procedure die i n de gildenbrief nauwkeurig omschreven wordt. 20
21
22
23
24
Hoewel er i n het gasthuis ook een altaar stond, wordt i n de tweede helft van de 15e eeuw meestal van het 'Antoniusgasthuis' gesproken, zelden van de kapel. We k o m e n het Antoniusgasthuis tegen i n de legger van het grote gasthuis, i n betalingen van stadswege voor tegeldak en i n de rubriek ' t i m m e r e n ' , i n boetes opgelegd i n de vorm van verplichte levering van sten e n , i n b e l e n d i n g e n , en als ontvanger van renten. De bestuurders naar wie i n deze periode steeds wordt verwezen zijn de 'gasthuismeesters van Sint A n t o n i u s ' ; de dekens en de overman worden niet genoemd. H e t zijn de gasthuismeesters die i n 1460 een viertel (vier morgen) l a n d onder Bloemendaal kopen van Griet de weduwe van A e r n t Andriesz, en die in 1475 een huis en erf op de Kleiweg naast het gasthuis v e r h u r e n . Zij zijn het ook die i n het Keurboek van 1488 worden vrijgesteld van aansprakelijkheid voor loslopende varkens die niet de Sint Antoniusbel d r a g e n . We zullen ons deze stand van zaken wel zó moeten voorstellen, dat de hoofdactiviteit i n het gasthuis inderdaad bestond uit het verlenen van gastvrijheid aan passanten, armen, bejaarden en andere hulpbehoeftigen. H e t gasthuis zal niet meer zijn geweest dan een grote rechthoekige zaal met aan weerszijden bedsteden en aan é é n uiteinde het altaar, zodat de bewoners de mis die daar werd opgedragen vanuit h u n legerstede k o n d e n volgen. Dit impliceert dat het gasthuis en de kapel i n bouwkundig opzicht é é n geheel waren. 25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
In 1499 wordt gesproken van de 'meesters van de Sint Antoniuskapel'. Zij verhuren dan 2 0 S t r A H M , A r c h i e f G i l d e n i n v . 102. 21 Z i e h i e r b o v e n n o o t 9. 2 2 S t r A H M , SJ i n v . 2 4 f. 71 r e g e l 10; B i a n c a v a n d e n B e r g , ' D e v i j f t i e n d e - e e u w s e S i n t j a n s k e r k te G o u d a e n h e t v a n 1 4 3 8 - 1 4 8 9 ' , Bulletin
KNOB93
( 1 9 9 4 ) 2 1 4 - 2 2 5 ; G o u d r i a a n e.a., Gilden in Gouda.
grafboek
19.
23 S t r A H M , A r c h i e f G i l d e n inv. 102. 2 4 S t r A H M , SJ i n v . 3.3, z i e h i e r b o v e n n o o t 6. 2 5 U i t z o n d e r i n g : S t r A H M , R e c h t e r l i j k A r c h i e f G o u d a ( h i e r n a R A ) 1 7 6 f. 14 (9 s e p t e m b e r 1 4 4 9 ) : z i e h i e r n a . 2 6 S t r A H M , A r c h i e f G a s t h u i z e n i n v . 5 4 6 ( a a n g e l e g d 2 0 j a n u a r i 1 4 4 4 ) f. 34v; v g l . o o k f. 3 0 . 2 7 S t r A H M , O A i n v . 1131 ( s t a d s r e k e n i n g 1 4 4 8 ) f. 15v e n 16v v o o r r e s p . 8 e n 8 ' / s r o e d e n t e g c l d a k ; O A i n v . 1141 (stadsr e k e n i n g 1 4 7 7 ) f. 2 8 , r u b r i e k ' t i m m e r e n ' . 2 8 S t r A H M , R A 176 f. 6 (11 m a a r t 1 4 4 8 ) : b o e t e v a n 2 0 0 0 s t e n e n t e n b e h o e v e v a n A n t o n i u s g a s t h u i s , M i n d e r b r o e d e r s e n S i n t J o o s t g a s t h u i s e l k ; R A 1 7 6 f. 15 ( 3 0 s e p t e m b e r 1 4 4 9 ) : 1 0 0 0 s t e n e n v o o r e l k v a n d e z e d r i e i n s t e l l i n g e n ; R A 1 7 6 f. 2 9 ( 2 6 j u l i 1 4 5 4 ) ; 6 0 0 0 s t e n e n a a n h e t A n t o n i u s g a s t h u i s e n h e t M a r i a M a g d a l e n a k l o o s t e r e l k ; R A 1 7 6 f. 4 5 ( 1 3 a p r i l 1 4 5 8 ) : 2 0 0 0 s t e n e n v o o r h e t A n t o n i u s g a s t h u i s e n 4 0 0 0 v o o r h e t L e p r o o s h u i s ; R A 1 7 6 f. 6 3 (3 s e p t e m b e r 1 4 6 7 ) : 2 0 0 0 stenen voor het Antoniusgasthuis. 2 9 S t r A H M , SJ r e g e s t 3 9 3 , 11 d e c e m b e r
1448; S t r A H M , A r c h i e f K l o o s t e r s r e g e s t 4 0 0 e n 4 0 1 ( 1 8 e n 2 7 f e b r u a r i
3 0 S t r A H M , R A 3 1 8 f. 7v ( 2 9 d e c e m b e r
1451); ' S i n t A n t h o n i s ' heeft n e g e n g u l d e n r e n t e o p e e n h u i s e n e r f A c h t e r d e
1449).
K e r k ; R A .318 f. (8 f e b r u a r i 1 4 5 3 ) : 12 p l a k k e n r e n t e v o o r A n t o n i u s g a s t h u i s . 31
S t r A H M , D o o s A R A / G o u d s e kloosters, o o r k o n d e 5 februari 1460.
.32 S t r A H M , R A 3 2 2 f. 19v ( 2 9 m e i 1 4 7 5 ) . 3 3 R o l l i n C o u q u e r q u e , Rechtsbronnen,
232-233.
3 4 P a r a l l e l : h e t S i n t P i e t e r s g a s t h u i s i n A m e r s f o o r t . Z i e N . D o n s e l a a r , Van gasthuisbed in het Gecombineerd
St. Pielers- en Bloklands
Gasthuis
te Amersfoort
lot serviceflat.
Zes eeuwen
e n g a s t h u i s z i e o o k K . G o u d r i a a n , ' D e v e l e g e d a a n t e n v a n d e S i n t j o o s t k a p e l ' , te v e r s c h i j n e n i n Tidinge de.
1 18
bejaardenzorg
( A m e r s f o o r t [ 1 9 8 6 ] ) 16. V o o r d e r e l a t i e t u s s e n k a p e l van Die Gou-
De verering van Sint Antonius i n het middeleeuwse G o u d a
een huis met erf noordwaarts van de kapel, mogelijk hetzelfde huis aan de Kleiweg dat i n 1475 door de 'gasthuismeesters' i n h u u r werd uitgegeven. Vermoedelijk gaat het hier dus om hetzelfde bestuurscollege, maar dan onder een nieuwe benaming waarin het element 'kapel' het element 'gasthuis' heeft verdrongen. Deze verschuiving i n terminologie zal niet het gevolg zijn geweest van een bouwkundige verandering, die de kapel afsplitste van het gasthuis: waarschijnlijker is het dat geleidelijke functieverandering aan de naamswijziging ten grondslag ligt. Dat de kapel toch ook al i n de 15e eeuw niet zonder belang was, blijkt daaruit dat zij een enkele maal wordt genoemd als bestemming van een door het Goudse gerecht opgelegde strafbedevaart: in 1449 moet H a r m a n van Dorsschen als boete voor huisvredebreuk met 25 metgezellen in processie langs het H e i l i g Sacrament i n de Sintjanskerk, de N o o d godskapel en de Sint A n t o n i u s k a p e l . 35
36
In de aanduidingen i n 16e-eeuwse b r o n n e n is veel variatie. H e t gebouw wordt afwisselend 'kapel' en 'gasthuis' g e n o e m d . Wanneer i n 1577 het Sint Antoniuscomplex wordt afgebroken, is er sprake van de 'kerk' met de daaraan gebouwde huisjes. Als bestuurders van het complex treden na 1500 n u eens de 'dekens van het Sint Antoniusgilde' op, dan weer de 'kapelmeesters van Sint Antoniuskapel' o f de 'gasthuismeesters van Sint A n t o n i u s ' . Eenmaal is zelfs sprake van de 'dekens o f overmans van Sint Antoniuskapel'. " H e t wordt niet duidelijk o f het hier o m é é n o f twee (laat staan drie) verschillende colleges gaat. E e n tuin aan de singel tussen Potters- en Kleiwegspoort, die i n 1522 d o o r de dekens van het Sint Antoniusgilde wordt aangekocht, wordt i n 1529 d o o r de kapelmeesters van Sint Antonius weer van de hand gedaan. Een huis met erf aan H o n d s c o o p wordt i n 1522 door de kapelmeesters verworven en i n 1526 door de 'dekens o f overmans van Sint Antoniuskapel' afgestoten. De meest plausibele verklaring voor deze stand van zaken is n o g dat het i n al deze gevallen o m é é n en hetzelfde college van bestuurders ging. A a n de meervoudigheid van bestuurscolleges waarvan i n de gildenbrief van 1440 sprake is, is i n dat geval een e i n d gekomen. 37
38
39
4
41
42
Het centrum van de activiteiten van het gilde heeft zich blijkens de 16e-eeuwse vermeldingen definitief van het Antoniusaltaar i n de Sintjanskerk verlegd naar het gebouw aan de Kleiweg/Hoogstraat. De sociale rol van het gilde kreeg n o g vooral gestalte i n de huisjes die blijkens de berichten over de afbraak in 1577 tegen de kapel aan waren gebouwd. V o o r het overige was i n het functioneren van dit gebouw het accent verschoven van het 'gasthuis' naar de 'kapel'. Daarmee is dan i n overeenstemming dat er i n b r o n n e n uit de 16e eeuw herhaaldelijk sprake is van de 'koster van Sint A n t o n i u s ' . De eerste functionaris die we i n die hoedanigheid ont-
35 StrAHM, RA 322 f. 68 (21 oktober 1499). 36 StrAHM, R A 176 f. 14 (9 september 1449). Vergelijk hel offer van vijf pond was aan bet Sint Antoniusgasthuis, op 8 oktober 1460 opgelegd aan Adriaen Gerijlsz uit Utrecht: RA 176 f. 59. Zie ook het lemma 'Gouda, Sint Anthoniuskapel' in het binnenkort te verschijnen eerste deel van het naslagwerk Bedevaartplaatsen in Nederland. 37 Resp. StrAHM, RA 320 f. 224v (15 februari 1501) cn f. 277 (16 mei 1506). 38 StrAHM, O A 544 f. 68v. 39 Dekens: StrAHM, RA 321 f. 106 (1.3 november 1517); RA .321 f. 169v-170 en RA 32.3 f. 21v (24 mei 1522) cn frequent op de rolle vierschaar, vanaf RA 5 f. 76 (1523). Kapelmeesters: RA 321 f. 176ven R A 323 f. 27 (22 december 1522) en frequent op de rolle vierschaar, vanaf RA 6 f. 251 (1528). Gasthuismeesters: rolle vierschaar R A 5 f. 291 (1525) enzovoort. Meer gegevens in het dossier-Taal. 40 StrAHM, RA 321 f. 220v (26 mei 1526). 41 Aankoop: StrAHM, RA 321 f. 170 met verhuur RA 32.3 f. 21v (24 mei 1522). Verkoop: RA 321 f. 254 cn 324 f 45 (24 mei 1529). 42 Aankoop: StrAHM, RA 321 f. 176v met verhuur RA 323 f. 27 (22 december 1522). Verkoop: RA 321 f 220v (26 mei 1526). *
149
De verering van Sint Antonius i n het middeleeuwse G o u d a
moeten is een zekere Heynrick. Deze komt i n 1520 metjustitie i n aanraking naar aanleiding van een conflict dat hij heeft gehad met een priester, heer A d r i a e n Degenaers. De koster zou heer A d r i a e n boze woorden hebben toegevoegd, hem hebben gedreigd een lemmet i n zijn lijf te steken en ook hebben getracht zijn huis b i n n e n te dringen. O o k de kosteres en Machteld Degenaers (de zuster van de priester?) raken betrokken: de beide vrouwen gaan met elkaar op de vuist. E e n halfjaar later spelen zich r o n d o m de Sint Antoniuskapel opnieuw onverkwikkelijke tonelen af. E e n zekere meester Baernt verklaart hoe hij en zijn dienstmeisje vanuit een naburige woning getuige waren van een vechtpartij tussen de kosteres van Sint A n tonius en een andere vrouw. De vrouwen trokken elkaar de doeken van het hoofd. Meester Baernt nam ook waar hoe een grote menigte mensen bij elkaar was, die allemaal aan elkaar stonden te p l u k k e n . E e n andere getuige meldt dat zij, k o m e n d uit het l o f i n de S i n t j a n , de kosteres blootshoofds i n de kapel heeft zien staan, terwijl een zekere A n n e Mees scheldwoorden tot haar richtte: 'ghij luijsbosse, ghij scoernobbe' enzovoort. U i t de lange ambtsbekled i n g van de opvolger van Heynrick, Jacob die coster van Sint A n t h o n i s ' , zijn dergelijke bijzonderheden niet bekend, maar gezien de frequentie waarmee zijn naam op de vierschaarrol voorkomt was hij een procedeerlustig m a n . E n n o g i n oktober 1572 wordt een zekere Pieter Cornelisz als koster van de Sint Antoniuskapel g e n o e m d . 43
44
45
46
Kort daarna is het doek over de kapel gevallen. O p 24 j a n u a r i 1577 besluit de vroedschap dat de Antoniuskapel met de huisjes die eromheen staan zal worden verkocht voor afbraak. O p het vrijkomende terrein moet een varkensmarkt worden ingericht. Reparatie van kapel en huisjes zou handenvol geld kosten: een indicatie dat de kapel minstens sinds de machtsovername d o o r de calvinisten i n 1572, maar misschien al veel langer, was verwaarloosd. De verkoop wordt krachtdadig aangepakt en vindt al op zeven februari plaats. De koper moet voor Pasen of uiterlijk 40 dagen daarna het complex t o l de grond toe hebben afgebroken, maar mag de g r o n d zelf niet roeren. M e t de bouwmaterialen mag hij zijn winst behalen. Eerst moet hij de kerk afbreken, dan de huisjes, voorzover ze leegstaan. Een zekere Claes de Snijder, die é é n van de Antoniushuisjes bewoont, krijgt verlof dit zelf tot zijn profijt af te breken. De puien blijven staan, tot voordeel van de stad; het houtwerk gaat naar meester Baltgen tot reparatie van zijn huis. De kapel en de huisjes worden aan Cornelis Jaspersz van L e i d e n verkocht voor 345 g u l d e n . N o g dezelfde maand bereiken prior Wouter Jacobsz, die naar A m sterdam is uitgeweken, berichten dat met de afbraak een begin is gemaakt. Omstreeks deze tijd zijn de rente-inkomsten van de Antoniuskapel aan de kerkmeesters van de Sintjanskerk toegewezen, maar het bedrag van negen gulden aan jaarlijkse inkomsten dat vermeld wordt in de i n 1582 i n gebruik genomen legger van de kerk, vertegenwoordigt ongetwijfeld maar een klein deel daarvan. Wat er met de rest is gebeurd, is onduidelijk. 47
48
49
50
43 Getuigenverklaringen StrAHM, RA 146 f. 29-29v (3 juli 1520). 44 StrAHM, RA 146 f. 45 (12 december 1520). 'Scoer' = scheur; een 'nebbe' is een collectezakje. Is de insinuatie dus dat de kosteres fraudeerde? 45 StrAHM, RA 5 f. 338 (9 juni 1525) toten met RA 91. 155 (1556). 46 StrAHM, RA 395 f. 56v (21 oktober 1572). 47 StrAHM, OA 45 f. 183v. 48 StrAHM, OA 544 f. 68v. Men vraagt zich wel af wat er voor de koper/aftjrekcr nog voor waardevols aan het gebouw overbleef. 49 Wouter Jacobsz, Dagboek van broeder WouterJacobsz (Gualtherus Jacobi Masius) prior van Stein ed. I.H. van Eeghen, 2 dln. Werken Historisch Genootschap 4e serie nr. 5 cn 6 (Groningen 1959-1960) II, 643-644 en 646 (f. 328v en 329v): 'die coppelle van sint Anthonis met alle die huysingen daeran'. 50 Archief Sintjan, Nieuw Kerkarchief inv. 91 f.132 (drie gulden op de kerk van Sluipwijk) en 133 (zes gulden op een huis aan de Turfmarkt). 150
De verering van Sint Antonius i n het middeleeuwse G o u d a
Afb. 3.
Stadsplattegrond van Jacob Van Deventer, carton, omstreeks 1560. In de cirkel de Antoniuskapel.
De exacte situatie van het Sint Antoniuscomplex laat zich met enige waarschijnlijkheid reconstrueren. De totale omvang van het complex is bekend: i n 1593 wordt het terrein i n elf percelen namens de burgemeesters verkocht aan een aantal gegadigden, die er dan zonder uitzondering allemaal al een huisje hebben opgericht. H e t terrein beslaat heel de ruimte tussen Kleiweg, Sint Anthoniestraat, Agnietenbrug en Zeugstraatgracht.
51
De kapel zelf stond
vrijwel zeker i n west-oost richting op de hoek van de Kleiweg en de gracht, met ingang en to52
ren aan de Kleiweg. Zo staat zij getekend op de 'kloosterkaart' van Jacob van Deventer. Zoals we al zagen verhuurden de kapelmeesters enkele malen een huis en erf aan de Kleiweg 51 StrAHM, RA 344 f.l-3v. O p het kadastrale minuutplan: C 735- 741 en C 743-745. 52 Dat wil zeggen het carton van de stadsplattegrond, uitgegeven: R. Fruin (red.), Nedaiandsche steden in de 16e eeuw.
151
De verering van Sint Antonius i n het middeleeuwse G o u d a
noordelijk naast de kapel: tussen deze kapel en de Sint Anthoniestraat moet zich dus n o g een huis hebben b e v o n d e n . De vrouw die i n 1520 getuige was van het tumult i n de kapel was onderweg van de Sint janskerk naar huis, toen zij de kosteres i n de ingang zag staan. Haar route zal wel langs de Kleiweg hebben gelopen: dus bevond de ingang zich daar. De huisjes o p het Sint Antoniuserf bevonden zich dan i n hoofdzaak aan de Sint Anthoniestraat, hetgeen ze uiteraard goed bereikbaar maakte. 53
Ambachtsgilde of broederschap? In het tot dusver vertelde verhaal komen de Goudse spekslagers niet voor. N o g m i n d e r is dat het geval met de spekhalers, die volgens B i k samen met de veekopers de voornaamste gasten 54
van het Antoniusgasthuis waren. Vermoedelijk zag Bik i n deze spekhalers ook een soort veekopers, maar dan gespecialiseerd i n de handel i n varkensvlees. In werkelijkheid waren 'spekhalers' vagebonden en als zodanig onvermijdelijke, maar weinig gewaardeerde gasten die een grote stad als G o u d a van tijd tot tijd aandeden. In het keurboek van 1488 wordt een bepaling opgenomen, die h u n verblijf i n G o u d a regelt en die mogelijk al van oudere datum is. Bedelaars, landlopers en spekhalers met h u n vrouwen mogen niet door particulieren onder dak worden genomen. De mannen moeten h u n intrek nemen i n het Catharinagasthuis, de vrouwen i n het Noodgodsgasthuis, en niet langer dan voor é é n nacht i n de zomer en twee i n de winter.
55
Dat sluit natuurlijk niet uit dat er ook wel eens spekhalers i n het Antoniusgasthuis
zullen hebben overnacht, maar dat de Goudse burgerij speciaal voor deze onwelkome gasten een eigen gastenverblijf onderhield is uiterst onwaarschijnlijk. Met de spekhalers hebben we n u dus wel afgerekend, maar hoe zit het dan met de speksla56
gers? Zijn zij niet de 'broeders van Sint A n t o n i u s ' van de gildenbrief van 1440? Een dergelijke conclusie lijkt voor de hand te liggen wanneer men - afgezien van de vrij r o n d lopende A n toniusvarkens - het feit in aanmerking neemt dat de Antoniuskapel een speciale rol i n de varkensverkoop heeft gespeeld. In het derde keurboek, dat omstreeks 1560 i n gebruik werd genomen, staat een uitgebreide keur op de vleesverkoop i n G o u d a , waarin o o k aan varkens aandacht wordt besteed. Spek o f vlees van binnen de stadsvrijheid gemeste maar ongans (ziek en waterzuchtig) bevonden varkens mag alleen bij de Antoniuskapel worden verkocht. V a n buiten de stad mogen geen onganse varkens worden aangevoerd. Gebeurt dat toch, dan wordt de dader beboet en het vlees alsnog bij de Antoniuskapel te koop aangeboden.
57
In een
volgende bepaling wordt voorgeschreven dat van buiten G o u d a g e ï m p o r t e e r d e varkens alleen voor o f naast de Antoniuskapel mogen worden verhandeld; blijkbaar gaat het hier o m leven58
de beesten. H e t ligt dan ook geheel i n de lijn wanneer de vroedschap i n 1577, geplaatst voor de noodzaak o m de Antoniuskapel voor veel geld te repareren, er de voorkeur aangeeft deze af te breken en op het vrijkomende terrein een varkensmarkt te stichten.
53 54 55 56 57 58 59 i
59
Dat het uiteinde-
Plattegronden van jacob van Deventer (Den Haag 1916-1923) en opnieuw: C. Koeman en J.C. Visser (red.), De stadsplattegronden van Jacob van Deventer: Zuid-Holland (Wcesp 1992). StrAHM, RA 322 f. 19v; 68. Bik, Vijf eeuwen medisch leven, 42 noot 1. Rollin Couquerque, Rechtsbronnen, 94. StrAHM, Archief Gilden inv. 102. Rollin Couquerque, Rechtsbronnen, 402 punt 45. Rollin Couquerque, Rechtsbronnen, 403 punt 49. StrAHM, OA 45 f. 183v.
r>2
De verering van Sint Antonius i n het middeleeuwse G o u d a
lijk anders loopt en de varkensmarkt wordt ingericht op het terrein van het voormalige M a g dalenaconvent, doet hieraan niets af. E é n van de weinige bestuurders van de Antoniuskapel van wie de naam ons heeft bereikt, is Gerrit Pietersz Sammel: deze trad ook lange j a r e n op als vleesvinder. Z o u d e n we tenslotte in Sint Antonius de patroon van de Goudse spekslagers willen zien, dan k u n n e n daarvoor parallellen i n andere steden worden aangewezen, bijvoorbeeld i n L e i d e n . 00
01
02
Toch moet de interpretatie van het Antoniusgilde als een gilde van spekslagers worden verworpen. Geen enkele bron brengt Sint Antonius met zoveel woorden met de spekslagers i n verband. De gildenbrief van 1440 bevat geen enkele toespeling op het slagersbedrijf: bepalingen van economische aard ontbreken geheel. Elders wordt het Sint Antoniusaltaar niet é é n keer aangeduid als het spekslagersaltaar, zoals op analoge wijze bij andere ambachtsaltaren het geval is. Voor het bestaan van een apart spekslagersgilde, naast dat van de vleeshouwers, i n het middeleeuwse G o u d a is er geen enkel bewijs. O o k van de heroprichting van een spekslagers- o f Antoniusgilde i n de tijd van de Republiek wordt niets v e r n o m e n .
63
De argumenten
die Bik heeft aangedragen voor een aparte behandeling van de varkensslagerij zijn niet steekhoudend. H e t is waar dat sommige c a t e g o r i e ë n varkensvlees bij de Antoniuskapel moesten worden gesleten. Maar varkensvlees waarmee niets aan de h a n d was mocht blijkbaar gewoon in de vleeshal op de Markt te koop worden aangeboden. Alle vleesverkoop i n G o u d a was onderworpen aan scherpe inspectie d o o r gezworen 'vleesvinders', die elk te slachten beest moesten 'besien'. In een uit 1413 stammende keur wordt de taak van dergelijke gezworenen ten aanzien van de verkoop van varkens omschreven.
64
Hoewel men hier zou kunnen denken
dat het o m aparte 'bezienders' voor varkens gaat, maken toch latere keuren duidelijk dat é é n 03
college van 'vleesvinders' o f 'bezienders' voor alle vleesverkoop competent was. In het stadsdienarenboek, waarin jaar voor jaar de namen van de lagere stedelijke beambten werden aangetekend, vinden we naast de vleesvinders alleen aparte vis-, mossel- en oestervinders, geen 'varkensbezienders'.
66
E n tenslotte is de economische betekenis van de Antoniuskapel niet
beperkt tot de verkoop van varkensvlees. Tijdens de grote Goudse jaarmarkten werden i n allerlei semi-openbare gebouwen kramen neergezet. De Antoniuskapel herbergde dan de stalletjes van de verkopers van l i n n e n laken; waren er teveel kramen, dan konden ze ook n o g terecht onder de aan het gasthuis aangebrachte luifels.
67
O m al deze redenen moet de gedachte dat het bij de leden van het Antoniusgilde o m de spekslagers gaat, worden losgelaten. We hebben hier te maken met een religieuze broederschap. Dergelijke broederschappen ontstonden in de steden van het laat-middeleeuwse Europa bij tientallen. H e t waren verenigingen van leken - i n de aanvangsfase speelden soms ook
60 Bik, Vijj eeuwen medisch leven, 42. 61 Kapelmeester in 1529: StrAHM, RA 321 f. 254; 324 f. 45. Vleesvinder in de jaren 1526-1535: StrAHM, O A 501 (bijzonderheden over dit ambt hierna). 62 J.C. Overvoorde, 'De Leidsche ambachtsbroederschappen', in: Rechtshistorische opstellen aangeboden aan Mr. SJ. Fockema Andreae (Haarlem 1914) 334-375, aldaar 345. 63 Goudriaan e.a., Gilden in Gouda, 51; met dank aan drs. Martha Hulshof. 64 Rollin Couquerque, Rechtsbronnen, 66-67. 65 Anders: Bik, Vijf eeuwen medisch leven, 42. 66 StrAHM, O A inv. 50]. Op de lastige vraag - die door Bik overigens helemaal niet gesteld wordt - naar de positie van de 'vinders' tussen magistraat en ambachtsgilde en de wijze waarop ze werden gerecruteerd, kan hier niet worden ingegaan. 67 Rollin Couquerque, Rechtsbronnen, 411-41.3. Zelfde bepaling ook Rechtsbronnen, 386 punt 28, waar van Antoniusgasthuis gesproken wordt. StrAHM, RA 226 f. 216v (8 maart 1569); B. Ibelings, 'De markt en dc publieke gebouwen in het middeleeuwse Gouda', Tidinge van Die Goude 14 (1996) 48-59.
153
De verering van Sint Antonius i n het middeleeuwse G o u d a
geestelijken nog een r o l - met als doelstelling de wederzijdse opwekking tot vroomheid door het bevorderen van de cultus van een bepaalde heilige en het gaande houden van een eigen eredienst. H e e l belangrijk was de onderlinge zorg voor de doden, niet alleen door deelname aan de uitvaartplechtigheden, maar ook door het opdragen van zielmissen voor de afgestorvenen. O o k het gezelligheidsleven kreeg aandacht, doordat de broeders gildenmaaltijden hielden: i n ieder geval eenmaal per jaar in samenhang met de periodieke verkiezing van een nieuw bestuur. Sommige broederschappen namen ook taken i n verband met de armenzorg op zich. A a n de broederschappen als uiting van laat-middeleeuwse lekendevotie is de laatste j a r e n i n de internationale literatuur veel aandacht besteed. Voor het gebied van de Nederlanden is vooral de grondige studie van Paul Trio over de broederschappen in Gent van belang. . 68
69
Toen Geselschap zich i n de j a r e n zestig en b e g i n j a r e n zeventig met de gilden bezig hield, moest deze hausse i n de literatuur over de broederschappen nog beginnen. H i j was zich blijkbaar van het bestaan van niet-ambachtsgebonden broederschappen onvoldoende bewust (temeer daar deze soms ook 'gilden' worden genoemd). Daarom voelde hij zich geroepen o m bij elke altaargemeenschap een bijpassende beroepsgroep te zoeken.™ In werkelijkheid telde G o u d a ettelijke broederschappen o f gilden die aan geen enkel ambacht waren gebonden: behalve het Antoniusgilde waren dit de al eerder genoemde Onze-Lieve-Vrouwe-broeders, het Noodgodsgilde, het St. Jacobsgilde, het Sacramentsgilde, het Rozenkransgilde, en n o g een tiental andere. 71
Vat men het Antoniusgilde als een broederschap op, dan wordt direct begrijpelijk waarom in de gildenbrief aan bepalingen met betrekking tot de eredienst zoveel aandacht wordt besteed. De broederschap kende tweejaarlijkse feestcycli: het feest op en r o n d de dag van de patroon van het gilde (17 januari) en dat op de kermisdag, die gehouden werd op de zondag na Sint-Jan-in-midzomer (24 j u n i ) . O p deze laatste datum hield de broederschap ook haar 'refectie' (maaltijd). De collectieve viering van de vesper, de hoogmis en de zielmissen voor de overleden broeders en zusters vormde de eigenlijke reden voor het bestaan van de broederschap. Als entreegeld betaalden aspirant-leden een p o n d was voor de instandhouding van de eredienst. Dat in het begin van de 16e eeuw deze vieringen n o g doorgingen, kan men opmaken uit enkele posten i n de scholasterierekening van 1521-22, waarin betalingen aan de school worden gedaan voor het opluisteren door de scholieren van de 'Antoniusmisse' en de dienst op het 'Sinte Anteunisoutaer'.
6
8
1
4b7 4 7 7 '
111
S
" ' °
n a f Z i e n b a a r
' '
k
"
0
e
m
s l e c h t S
72
A
Behalve de instandhouding van de eredienst behoor-
'
V a u c h c z
I
- ' '
e s
confréries au moven age', RevueHistoriqueTlb (1986)
69 Paul Trio, De Gentse broederschappen (1182-1580) Verhandelingen Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent 16 (Gent 1990); idem, Volksreligie als spiegel van een stedelijke samenleving. De broederschappen te Gent in de late middeleeuwen (Leuven 1993). 70 Een voorbeeld is de interpretatie van het St Pietersgilde. V o l g e n s Geselschap, '0e gilden', 64 zou het hierbij om de viskopers gaan. Nu wordt in de processielijst van 1404 inderdaad een gilde van 'vischcopers' genoemd (Rollin Couquerque, Rechtsbronnen, 32-33). Maar het St. Pietersaltaar wordt nooit als viskopersaltaar aangeduid en de statuten van de broederschap van St. Petrus van 21 mei 1447 bevatten evenals die van het Antoniusgilde van 1440 alleen cultische bepalingen (StrAHM, Doos ARA/Goudse Kloosters inv. b l ) . Boetes voor bcroepsovertredingen van viskopers gingen naar de Onze Lieve Vrouwekapel op de Vismarkt: StrAHM, RA 176 f. 79, vgl. Rollin Couquerque, Rechtsbronnen, 318. Blijkens zijn correspondentie met P. Noordeloos, de kenner bij uitstek van de Antoniusverering in Nederland, was Taal zich wel bewust van het ware karakter van het Antoniusgilde: dossier nr. 36. 71 Goudriaan e.a., Gilden in Gouda, 20-64. 72 StrAHM, O A 2978; L.A. Kesper, Geschiedenis van het gymnasium te Gouda (Gouda 1897) 77-80. In de rekening van de bisschoppelijke vicaris van 1529-1530 is sprake van een ruil tussen de Antoniusvicarie in de parochiekerk van Gouda en een vicarie in Rijnsburg: K. Heeringa, Rekeningen van het bisdom Utrecht 1378-157311 (Utrecht 1932) 112. 15 1
De verering van Sint Antonius i n het middeleeuwse G o u d a
de ook de zorg voor verarmde gildenleden tot het takenpakket van de broederschap. De wijze waarop de verplichte deelname door de gildenbroeders en -zusters aan de cultus, het lidmaatschap en het bestuur van het Antoniusgilde waren ingericht, vertoont grote gelijkenis met de dienovereenkomstige bepalingen uit de statuten van de Goudse Onze-Lieve-Vrouwebroederschap. E e n belangrijk verschil is natuurlijk het door de Antoniusbroeders gedreven gasthuis: een dergelijke vorm van armenzorg trof men bij de Onze-Lieve-Vrouwe-broeders niet aan. H e t is te betreuren dat van het Noodgodsgilde i n Gouda, dat niet alleen de kapel aan de Haven maar ook een gasthuis aan de Spieringstraat onderhield, geen broederschapsbrief bewaard is gebleven: ongetwijfeld zouden er veel punten van overeenkomst met die van het Antoniusgilde zijn geweest. 73
Zoals voor Gent en ook elders is aangetoond, k o n d e n broederschappen meer of m i n d e r exclusief zijn en een groter o f geringer prestige i n de plaatselijke gemeenschap genieten. O m d a t een eigenlijk archief van het Goudse Antoniusgilde niet bewaard is en geen ledenlijsten bekend zijn, moeten we het bij dit gilde met enkele indirecte aanwijzingen doen o m zijn status in G o u d a te bepalen. H e t lijkt erop dat - in ieder geval tot i n de eerste decennia van de 16e eeuw - het Antoniusgilde tamelijk prestigieus was. H e t feit dat de Antoniusbroeders in 1437, samen met de Onze-Lieve-Vrouwe-broeders en met uitsluiting van alle andere gilden, een bijdrage van het stadsbestuur voor h u n feestmaaltijd kregen, duidt hier al o p . De frequente bestemming d o o r het stadsbestuur van steenboeten voor het Antoniusgasthuis wijst er ook op dat de magistraat aan de activiteiten van de broederschap belang hechtte. Enkele ons bekende namen van bestuurders van het gilde leiden naar voorname Goudse kringen. W i l l e m Vroesen, die i n 1499 genoemd wordt als meester van de A n t o n i u s k a p e l , was vermoedelijk de vader o f grootvader van de stichter van het Oudemannenhuis. E é n van de kapelmeesters van 1529 was C o m e l i s D i r k Bouwensz: met deze schepen, burgemeester en l i d van de vroedschap betreden we de 'inner circle' van de Goudse magistraat. Van het nederige m i lieu van de spekslagers zijn we dus ver verwijderd. O f dit ook betekent dat het Antoniusgilde een rijke broederschap was, valt niet meer na te gaan: zoals we al zagen is maar een gering bedrag aan renten i n de administratie van de Sintjanskerk terecht gekomen. 74
75
76
77
78
De internationale Antoniusverering H e t feit dat het Goudse Antoniusgilde er een gasthuis op na hield, plaatst deze broederschap in de internationale Antoniustraditie: we zagen eerder dat het oprichten van gasthuizen een geliefde activiteit bij de A n t o n i t e n was. Maar wat was n u precies de relatie van de Goudse A n toniusbroeders tot deze internationale orde? De expansie van de orde had na het bescheiden begin i n de D a u p h i n é een grote vlucht genomen. Over E u r o p a legden de A n t o n i t e n een netwerk van c o m m a n d e r i e ë n , huizen waar groepen ordeleden onder leiding van een commandeur zetelden. In onze omgeving waren dergelijke huizen te Keulen, Maastricht en Bailleul (Belle) in Franstalig Vlaanderen. V a n de
73 74 75 76 77 78
StrAHM, SJ inv. 59 regest 222 (1 februari 1404). StrAHM, O A 1125; Heinsius, 'De oudst-bewaarde stadsrekening', 274. Zie hiervoor noot 27. Samen met Jan Dirksz en Jan Hendriksz: StrAHM, RA 322 f. 68. Samen met Jacob Pieter Chijtgen en de al genoemde Gerrit Pietersz Sammcl: StrAHM, RA 321 f. 254; 324 f.45. Schepen 1513, '16, 4 9 en '21; burgemeester 1524, '33, '39, '40, '42, '44 en '46. 155
De verering van Sint Antonius i n het middeleeuwse G o u d a
paus verwierven de A n t o n i t e n het m o n o p o l i e op de inkomsten van de Sint Antoniusverering. In de loop der eeuwen kreeg de exploitatie van deze cultus bij de A n t o n i t e n de hoofdrol en raakte de verzorging van behoeft!gen i n gasthuizen meer en meer op de achtergrond. Weliswaar d u i d d e n de A n t o n i t e n h u n huizen ook aan als 'hospitalen', maar i n feite waren ze dat vaak niet. Vanuit zijn huis bestreek elke commandeur zijn 'balije' o f rechtsgebied en organiseerde vandaaruit de 'queste', de met veel ceremonieel omgeven bedel- en aflaatcampagne. Zo was het gewest H o l l a n d toebedeeld aan de commanderie i n Bailleul. Officieel aangestelde questierders, voorafgegaan d o o r boodschappers, deden de ronde langs steden en dorpen. Overal waar ze kwamen werden ze met een processie ingehaald. De parochianen van de te bezoeken plaats verzamelden zich, haalden de reliekkassen uit de kerk en trokken de questierder tot aan de parochiegrens tegemoet. N o c h de plaatselijke geestelijkheid, n o c h de lokale magistraat k o n zich onttrekken aan deelname aan dit grootse welkom. H a d d e n de twee stoeten elkaar bereikt, dan werden de geloofsbrieven van de questierders nagezien. Daarop trok men i n feestelijke optocht naar de kerk. E é n van de questierders hield er een preek, waarin van de verdiensten van Sint Antonius h o o g werd opgegeven en die de gelovigen opriep o m h u n geloften aan de heilige na te k o m e n . De aflaten werden verkocht en de gaven stroomden rijkelijk b i n n e n . Als de questierders h u n werk hadden gedaan overnachtten ze - het was de plicht van de plaatselijke geestelijken voor passend logies te zorgen - en de volgende dag trokken ze weer verder. Bedenkingen tegen deze gang van zaken waren er wel. De privileges die de A n t o n i t e n genoten en die de royale inkomsten uit de Antoniusverering aan hen deden toekomen, wekten uiteraard de afgunst van andere leden van de clerus. Bovendien waren er eindeloze conflicten tussen de A n t o n i t e n en de bisdommen, zeker ook tussen de A n t o n i t e n van Bailleul en het bisdom Utrecht. Vermoedelijk traden de A n t o n i t e n i n dit bisdom sinds omstreeks 1380 op. Ze waren verplicht met het bisdom een huur- of pachtovereenkomst af te sluiten: evenals de questierders van andere heiligen, zoals Sint Cornelius en Sint Hubertus, moesten ze betalen voor het recht o m met de queste te mogen rondgaan, zodat de bisschopskerk van de opbrengst k o n meeprofiteren. Over de voorwaarden van de queste werd tussen de A n t o n i t e n en de D o m k e r k van Utrecht een langdurige loopgravenoorlog uitgevochten. M e e r principieel was het verzet van hen die tegen de aflaathandel als zodanig bezwaar hadden. Toen omstreeks 1520 de stellingen van L u t h e r in ons land bekend werden, stortten de inkomsten uit de questen dan ook snel i n . 7 9
Dat de A n t o n i t e n uit Bailleul ook G o u d a hebben aangedaan, staat vast. De duidelijkste aanwijzing daarvoor is een betaling die geboekt staat i n de scholasterierekening van 1521-22. D e school ontvangt dan tien stuivers voor het zingen van de scholieren bij het inhalen van de Sint Antoniscasse: de reliekschrijn die de questierders meebrachten. Zoals P. Noordeloos al opmerkte, is dit het hoogste bedrag dat te G o u d a i n dit jaar voor optredens tijdens questiertochten werd ontvangen. N o g een blijk van het prestige dat de A n t o n i t e n in G o u d a genoten vinden we i n 1499. In dat jaar brengt burgemeester D i r k Jacobsz een bezoek aan 80
81
7 9 V o o r d e z e p a s s a g e z i e A . E e k h o f , De questierders van den aflaathandel
in de Noordelijke
Nederlanden
v e n h a g e 1 9 0 9 ) v o o r a l 5 5 - 6 5 e n 7 6 w . ; N o o r d e l o o s , ' A n t o n i a n a ' , 2 7 w . ; M i s c h l e w s k i , Grundzüge, De financiering
van de kcilhedraalbouw
inde midrieleeuwen,
(over de toelating van de A n t o n i t e n vooral 305 en 311). 8 0 K e s p e r , Geschiedenis
van hel gymnasium,
81 N o o r d e l o o s , ' A n t o n i a n a ' , 4 3 .
156
81.
(diss. L e i d e n ; 's-Gra101-107; W . H . V r o o m ,
in het bijzonder van de dom van Utrecht ( M a a r s s e n 1 9 8 1 ) 3 0 0 - 3 2 1
De verering van Sint Antonius i n het middeleeuwse G o u d a
82
Oudewater ter gelegenheid van de eerste mis van de commissaris van Sint A n t o n i u s . Van een iets andere orde is het feit dat, zoals op veel plaatsen elders, ook i n G o u d a af en toe strafbedevaarten werden opgelegd naar Saint-Antoine-en-Viennois, het hoofdkwartier van de Antonitenorde. 83
Daarmee is echter n o g niet bewezen dat ook de Goudse Antoniusbroederschap met deze internationale beweging i n verband stond. Signalen dat dit het geval zou zijn, ontbreken geheel. In de uitgebreide gildenbrief van 1440 wordt met geen woord gerept van Antoniusaflaten o f van de orde van de A n t o n i t e n i n Bailleul o f Saint-Antoine. H e t is al vaker opgemerkt dat het m o n o p o l i e van de A n t o n i t e n op de Antoniuscultus bepaald niet waterdicht was. Daarvoor was de heilige ook te populair. In veel steden ontstonden spontaan broederschappen die Sint Antonius als schutsheilige hadden maar die geen enkele band met de A n t o n i t e n aangingen. M e n zou ze 'vrije', o f i n de terminologie van Noordeloos 'niet-antoniaanse' broederschappen k u n n e n noemen. De Goudse wordt door Noordeloos, geheel overtuigend, ook tot dit type g e r e k e n d . De leden waren wel op grond van h u n eigen statuten aan bepaalde religieuze verplichtingen gebonden. Maar ze waren niet door de commandeur i n de officiële broederschap opgenomen en genoten ook niet de daaraan verbonden geestelijke zegeningen. Sommige van dergelijke lokale broederschappen dreven wel op eigen gezag een gasthuis. Behalve i n G o u d a was dit ook i n Rotterdam en i n Vollenhove het geval. Aangezien het de namens de Goudse broederschap optredende gasthuismeesters zijn die verantwoordelijk werden gesteld voor varkens zonder Antoniusbel, mogen we wel aannemen dat in G o u d a de Antoniusvarkens werden g e ë x p l o i t e e r d ten bate van de lokale broederschap, niet van de internationale o r d e . Tussen de plaatselijke broederschap en de A n t o n i t e r o r d e was er dus hooguit een onrechtstreeks verband. H e t gemeenschappelijk element was toch vooral de populaire heilige zelf: zijn glans straalde af op de questierders die van tijd tot tijd namens de orde G o u d a aandeden, en eveneens op de Goudse broeders en h u n gasthuis. 84
85
86
Sint Antonius en het kasteel Naast het Antoniusaltaar i n de Sintjanskerk en dat i n het gasthuis was er i n G o u d a nog een derde plek waar Sint Antonius werd vereerd. H e t altaar i n het kasteel van G o u d a was i n het begin van de 15e eeuw eveneens aan Sint Antonius toegewijd. Dit blijkt i n 1424, wanneer J a n van Beieren op g r o n d van zijn collatierecht dit altaar na het overlijden van de vorige vicaris, Christiaan van H e r b o r n , aan Zebert van H e l e toekent.
87
D i t is overigens de enige maal dat van
het Antoniuspatrocinium van dit altaar gerept wordt. Maar van een slotkapel is al i n de j a r e n 1380 sprake. In 1382-84 wordt de grote nieuwe kasteeltoren, die toen juist was gebouwd, aan88
geduid als de 'toern van der c a p e l l e n ' . Enkele j a r e n later wordt Bartout de beeldenmaker betaald voor een 'nieuwe tafel op mijns heren outaer ter G o u d e ' : blijkbaar een voorstelling i n
82 83 84 85 86
StrAHM, OA 1162 f. 15y (stadsrekening). J. van Herwaarden, Opgelegde bedevaarten (diss. Groningen; Assen 1978) 727. Noordeloos, 'Antoniana', 60-62. Noordeloos, 'Antoniana', 61. Ook de stad Doesburg kende een Antoniusgasthuis. Rollin Couquerque, Rechtsbronnen, 232-233.
87 Algemeen Rijksarchief (hierna ARA), Archief Graven van Holland, inv. 213 f. 61 (31 aug 1424) 88 ARA, Archief Graven van Blois (hierna GB) 109 f. 89 en 110 f.69; K.M. Buiskool, 'Het kasteel van Gouda', in: N.D.B. Habermehl e.a. (red.), In de stad van die Goude (Delft 1992) 26-44, aldaar 41.
157
De verering van Sint Antonius i n het middeleeuwse G o u d a
89
reliëf. In 1408-09 ontvangt de bisschop een bedrag voor het verlenen van toestemming o m i n het kasteel de mis te mogen celebreren. 90
Het verbaast niet dat we een aan Antonius toegewijd altaar tegenkomen i n het slot van Gouda, é é n van de geliefkoosde residenties van de vorsten uit het Beierse huis, zowel van J a n van Beieren als van zijn nichtje Jacoba. De verering die leden van deze dynastie voor Sint A n tonius gevoelden, is algemeen bekend. M e n heeft zelfs gemeend dat hertog Albrecht, vader van Jan en grootvader van Jacoba van Beieren, i n 1382 de stichter is geworden van een ridderorde van Sint Antonius, een m e n i n g die ook n o g door Frits van Oostrom wordt verkondigd. In werkelijkheid gaat het daarbij o m de illustere Antoniusbroederschap die de kapel van Barbefosse nabij het Henegouwse Bergen als cultuscentrum h a d . Een dergelijke broederschap was verbonden aan é é n van de c o m m a n d e r i e ë n , wat betekent dat de leden de spirituele voorrechten (aflaten enzovoort) van de A n t o n i t e n deelachtig waren. We hebben dus i n dit geval te maken met een 'antoniaanse' broederschap. Het illustere van de broederschap was daarin gelegen, dat alleen lieden van hoge adel o f aanzienlijke geleerdheid werden toegelaten. Die van Barbefosse zal zijn opgericht d o o r de A n t o n i t e n van het nabijgelegen huis te Bailleul, waarbij deze zich wel zullen hebben verzekerd van medewerking van hertog Albrecht. Deze was immers niet alleen graaf van H o l l a n d en Zeeland maar ook van Henegouwen. L e d e n van de illustere broederschap droegen het insigne, de tau met het belletje, uitgevoerd in goud o f zilver. We zien dit onder andere op een gekleurde tekening (losse miniatuur) i n het Louvre te Parijs, die een vispartij aan het Hollandse h o f voorstelt. Jan van Beieren staat er in een centrale positie op afgebeeld met valk en A n t o n i u s i n s i g n e . 91
92
93
94
Voor de Antoniusverering te G o u d a is vooral de vraag van belang o f er samenhang is tussen de verering van Antonius door de illustere bewoners van het kasteel en die d o o r de gewone Gouwenaren aan het altaar i n de kerk en i n het gasthuis. Aangezien de b r o n n e n over een dergelijk verband zwijgen, k u n n e n we alleen vermoedens uiten. O m d a t de eerste vermeldingen van de verering van Sint Antonius i n de stad van kort na 1430 dateren, zou men k u n n e n speculeren dat vooral de lotsverbondenheid van de Gouwenaren en ' h u n ' vorstin Jacoba van Beieren i n de moeilijke jaren 1425-1428 heeft bijgedragen tot de populariteit van Sint Antonius. Maar heel zeker is dit niet: de Antoniusdevotie kan G o u d a evengoed hebben bereikt als ge-
89 ARA, G B 114 f. 36v (rekening van 1387-88). In 1391-92 worden glazen in de slotkapel aangebracht- GB 117 ongefol 90 Rijksarchief Utrecht, Archief bisschoppen, Rekening bisschoppelijke vicaris van 1408-09 (Heeringa Rekeningen bisdom 0,10): 'Item de licencia celcbrandi in castro de Gouda 9 £ 12 s 6 d'. Het zou overigens kunnen dat er in de slotkapel meerdere altaren waren en dat hel Antoniusaltaar slechts een zijaltaar was. Op 16 sept. 1410 treft het stadsbestuur met graaf Willem VI een financiële regeling met betrekking tot de kapelaan van het slot: A R A G H 1781 Verdere gegevens over de slotkapel in StrAHM, Dossiers Taal nr. 39. Taal meent dat de kapel aan St. Christophorus was gewijd, blijkbaar op grond van de vermelding in de kerkenlijst van Oudmunster, gepubliceerd in: j . G . C . Joosting en S. Muller Hzn, Bronnen voor de geschiedenis der kerkelijke, rechtspraak in hel bisdom Utrechtl ('s-Gravenhage 1906) 315•Sancti Christofori in capella de Beloys'. Maar met de Bloiskapel is de zogenaamde IJzeren kapel in de Sint Janskerk bedoeld, die blijkens StrAHM, Sj inv. 33 aan Christophorus en Georgius was gewijd. Overigens heerst in het lijstje van Oudmunster enige verwarring: behalve van de Christoffelkapcl is ook sprake van een 'vicaria ferrea' (ijzeren vi91 F.P. van Oostrom, Het woord van eer. Literatuur aan het Hollandse hop omstreeks 1400 (Amsterdam 1987) 179-173 Van Oostrom beroept zich onder anderen op Noordeloos, 'Enige gegevens', maar geeft Noordeloos niet correct weer en ziet bovendien over het hoofd dat deze in zijn artikel 'Antoniana' uit 1959 zyn mening enigszins heeft herzien Dat de Goudse slotkapel aan het dossier over de Antoniusverering van het huis Beieren kan worden toegevoegd, is bij mijn weten niet eerder opgemerkt. 92 Ik volg hier nadrukkelijk Noordeloos, 'Antoniana', 64-65. 93 Noordeloos, 'Antoniana', 62. 94 O . Kurz, 'A fishing party at the court of William VI cemnl of Holland, Zeeland and Hainault', Oud-Haltand 7\ (1956) 117-124. Ook afgebeeld op de omslag van Van Oostrom, Het woord van eer. 1 58
De verering van Sint Antonius i n het middeleeuwse G o u d a
Afb. 4. Jacoba van Beieren met Antoniusinsigne. Houten beeldje, mogelijk afkomstig van de Vierschaar in Amsterdam. Rijksmuseum, Amsterdam. 159
De verering van Sint Antonius i n het middeleeuwse G o u d a
volg van de propaganda die de A n t o n i t e n voor h u n heilige maakten op h u n questiertochten. De vraag moet dus open blijven.
Conclusie Antonius abt werd i n het middeleeuwse G o u d a op drie plaatsen vereerd: aan het (of: een) altaar i n de slotkapel, aan een altaar i n de Sint-Janskerk en i n het gasthuiscomplex aan de Kleiweg. V o o r de Antoniusverering i n het kasteel, die in 1424 wordt vermeld, mogen we het Beierse grafelijke huis verantwoordelijk stellen, waarvan de devotie tot Antonius ook uit gegevens van elders bekend is. Voor het altaar i n de Sintjanskerk en dat i n het gasthuis tekende de Goudse Antoniusbroederschap. De bestuurders van het gasthuis waren aansprakelijk voor de Antoniusvarkens die i n de straten van G o u d a vrij rondliepen. De eerste duidelijke levenstekenen van een lokale Antoniusverering treffen we aan i n de j a r e n 1430, maar het is mogelijk dat zich al v ó ó r 1400 een kapelletje op de plek aan de Kleiweg heeft bevonden. Bij de gangbare m e n i n g die de naam van de Zeugstraat met A n t o n i u s en zijn varkentje i n verband brengt, moeten vraagtekens worden gezet. Over de aard van de Antoniusbroederschap k u n n e n echter nauwelijks nog twijfels bestaan: het gaat hier o m een zuiver religieuze broederschap, zoals door Noordeloos (en ook d o o r Taal) al is ingezien, niet o m het ambachtsgilde der spekslagers (Geselschap), laat staan o m een vereniging ter huisvesting van spekhalers (Bik). Behalve door de vieringen aan de drie genoemde altaren werd de gedachtenis van de 'grote heer en vader Sint A n t o n i u s ' ook levendig gehouden door de periodieke bezoeken van de afgezanten van de internationale Antoniterorde (commanderie Bailleul). Deze questierders werden d o o r de Goudse magistraat met egards behandeld; ook de lokale Antoniusbroederschap genoot een behoorlijk prestige en stond bij het stadsbestuur i n bijzondere gunst. Van een directe samenhang tussen de internationale georganiseerde Antoniusverering en de Goudse broederschap is echter niets gebleken. E e n connectie tussen de grafelijke Antoniusverering op het kasteel en de burgerlijke Antoniusviering i n de stad kan worden vermoed maar niet bewezen. A l v ó ó r 1572 hadden de questierders opgehouden G o u d a aan te doen. De Opstand maakte aan de Antoniusverering een definitief einde: de altaren werden uit de Sint janskerk verwijderd en i n 1577 gingen zowel het Antoniuscomplex aan de Kleiweg als het kasteel tegen de vlakte.
ICO