www.deswaene.be
De Sint‐Antonius‐van‐Paduakerk in Brussel Op 22 november 2015 bezocht De Swaene de naar de plannen van architect P.H.J. Cuypers opgerichte neogotische Sint‐Antonius‐van‐Paduakerk (aan de grens met Anderlecht) in de Artesiëstraat 17‐19, op Brussels grondgebied.
1
1. Gotiek en neogotiek Door de geestdriftige middeleeuwse geloofsijver wilde men van de kerk een ruimer, hoger en sierlijker bedehuis maken. Dankzij de vooruitgang inzake technische kennis ontwikkelde zich uit de Romaanse kerk de gotische kathedraal met de ranke spitsboog als hoofdkenmerk (spitsbogenstijl). De muren worden doorbroken met rijk bewerkte spitsboogramen met een hele lichtsymboliek. In het gebouw rijzen de slanke bundelpijlers (steunelementen) omhoog. Uit de bundelpijlers ontstaan de ribben die het kruisgewelf dragen. Er is een elegante aaneenrijging van gewelven, bogen en pijlerbundels. Er zijn doorlopende zijbeuken en omheen het koor is een kooromgang met kapellen. De plattegrond van een gotische kerk vertoont gewoonlijk de vorm van een Latijns kruis. Een dienstgang (triforium) loopt onder het ruim onder de vensters en aan beide zijden van de ingang zijn er dikwijls twee torens met opengewerkte stenen spitsen. Als versiersel gebruikte men roosvensters, wimbergen, pinakels, kogels, kruisbloemen en spuiers. De meest voorkomende kapiteelvorm is het kelk‐ of korfkapiteel. Glas‐ en muurschildering, ornamenten en kostbare voorwerpen dragen bij tot de uitstraling van de kerk. De kunstnijverheid wordt in al haar vertakkingen (meubelmakerij, smeedkunst, weverij) door de gotische vormen beheerst. Men onderscheidt de vroege gotiek in de 12e‐13e eeuw die nog duidelijk Romaanse invloed vertoont; de klassieke gotiek in de 14e eeuw die tot volledige ontwikkeling is gekomen en de late gotiek met rijkere decoratie. De neogotiek is de kunstrichting om de gotiek te doen herleven, vooral in de bouwkunst in de 18e en 19e eeuw. 2. Historiek Vanaf het midden van de 19e eeuw nam de verstedelijking van Brussel snel toe. De vermogende inwoners vertrokken uit de oude stadswijken naar comfortabelere en mooiere wijken in de bovenstad. De nog resterende onbebouwde terreinen binnen de vijfhoek werden snel verkaveld, gepaard gaande met een uitbreiding van de voorsteden. Door de bevolkingstoename moesten nieuwe parochies opgericht worden of bestaande parochies gesplitst worden. Aan de kloosterorden werd de mogelijkheid geboden om aan apostolaat te doen in het hoofdstedelijk gebied. (De minderbroeders‐kapucijnen vestigden zich in 1852 in de Marollen; de eerste steen voor een nieuwe kerk bij de Louizapoort werd gelegd in 1860 door de ongeschoeide karmelieten; door de minderbroeders‐franciscanen omstreeks 1868 aan de Paleisstraat te Schaarbeek; door de paters van het Heilig Sacrament omstreeks 1870 aan de Waversesteenweg in Elsene) In 1842 verzocht kardinaal Engelbertus Sterckx aan het generalaat van de minderbroeders‐ conventuelen het verkrijgen van een stichting in het aartsbisdom. Aangezien men in hetzelfde jaar in Halle de beschikking kreeg over de voormalige recollettenkerk, kwam hier de eerste stichting. Pas in 1862 werd in Brussel overgegaan tot de stichting van een klooster, wederom op verzoek van kardinaal Sterckx. Een bouwterrein van de verkaveling Otlet‐Dupont werd aangekocht in de Onze‐ Lieve‐Vrouw van Bijstandsparochie (de Onze‐Lieve‐Vrouw van Goede Bijstandskerk is gedelegeerd bestuurder aan de Olivietenhof – Jardin des Olives, kort bij het Fontainasplein). De Bijstandsparochie in het zuidwesten van de Brusselse binnenstad kende vanaf het tweede kwart van de 19e eeuw een sterke bevolkingsgroei door de verkaveling van weide‐ en industriegronden aan weerszijden van de Anderlechtsesteenweg en de Zenne. Er kwamen parallelle noord‐zuidgerichte straten als verbinding van de Oude Markt (thans Anneessensplein) en de Zuidlaan. In 1851‐1858 werden de Kazernestraat en de Woeringenstraat aangelegd. Door het verkavelingsproject van 1860 van grondeigenaar Otlet‐Dupont werden de Artesiëstraat, de Bodegemstraat en de Voldersstraat aangelegd. Van 1861 tot 1866 werden de Gierstraat en de Kuregemstraat aangelegd. De bestaande wegen zoals Damstraat, Loofstraat en delen van de Kazernestraat, werd heraangelegd en op de 2
nieuwe straten aangesloten. In de jaren 1860 werden in de wijk rijwoningen gebouwd voor de kleine burgerij en meergezinswoningen voor de lagere sociale klassen, alsook gemeentescholen, een tramdepot en het klooster van Sint‐Antonius van Padua met kerk op een bijna vierkant perceel van 21 are, aan drie zijden ingesloten door bebouwing. Op het terrein Artesiëstraat 17‐19 werd eerst een driebeukige kapel gebouwd met driehoekig fronton en neo‐barokke klokkentoren boven de middenpartij. De Brusselse stichting werd op 21 november 1862 erkend, bevestigd en bekrachtigd door de pauselijke nuntius. De kapel werd op paasdag 1863 voor de eredienst geopend. Door de bevolkingstoename was de kapel na enkele jaren te klein geworden. In 1868 werd de bouw van een nieuwe grote kerk toevertrouwd aan de Amsterdamse architect Pierre Joseph Hubert Cuypers (Roermond, 1827 – 1921). Op 17 december 1868 werd de eerste steen van de funderingen gelegd door pater Hyacinthus Intholt. De bouwwerkzaamheden, met uitzondering van de vieringtoren, werden in de loop van november 1871 beëindigd. Op 30 januari 1872 werd de nieuwe Sint‐Antonius‐ van‐Paduakerk plechtig ingezegend door de hulpbisschop van Mechelen, Mgr. Anthonis. Op 19 oktober 1876 volgde de consecratie van het hoogaltaar door de pauselijke nuntius, Mgr. Vanutelhi. Na afbraak van de oude kapel, begon men in 1872 met de bouw van het klooster, door dezelfde architect. Het klooster werd op 31 juli 1873 in gebruik genomen. De opzichter bij de bouw van het klooster en de kerk was de jonge architect J.W. Boerbooms (Arnhem 1849 – Scheveningen 1899), die met deze opdracht zijn leeropdracht bij architect Cuypers volbracht. Op 28 juni 1887 begon men onder leiding van Cuypers’ zoon, architect Joseph Cuypers (Roermond 1861 – 1949) met de bouw van de vieringtoren die in januari 1888 was voltooid. In 1872 was de binnenaankleding nog niet voltooid, aangezien men afhankelijk was van schenkingen. De glasramen werden in 1872 en in 1891 aangebracht. De koorvloer werd in 1878 geplaatst. Het decoratieve beeldhouwwerk (onder andere kapitelen) werd in 1885 – 1889 uitgevoerd. De kerk werd volledig beschilderd in 1891. Het meubilair werd geplaatst in een periode gespreid over 20 jaar. 3. De kerk Volgens het eerst ontwerp van architect Cuypers kwam de voorgevel uit in de Artesiëstraat. Maar dit ontwerp werd afgewezen omdat a) de kerk te klein bevonden werd, b) wegens de situering van de voorgevel aan de straat, waarvoor een bouwvergunning vereist is, en men vreesde dus een te grote inmenging van de stedelijke administratie en c) er te veel licht werd ontnomen aan het later te bouwen klooster. Daarom werd de kerk een kwartslag gedraaid en naar het achterste deel van het terrein verschoven. De kerk is achteraan via een lange gang (thans in restauratie) bereikbaar vanuit de Artesiëstraat. Ook vanuit de achtergelegen Bodegemstraat is de kerk via een lange gang toegankelijk langs de westelijke zijde. Deze toegang is reeds enkele jaren gesloten voor het publiek.
3
Aan de gang zijnde restauratie
De neo‐gotische Sint‐Antonius‐van‐Paduakerk, (Artesiëstraat 17‐19, 1000 Brussel), is een driebeukige, volledig uit bakstenen opgetrokken en in steen overwelfde kruiskerk, met een basicaal schip van twee traveeën (één hoofdbeuk en twee zijbeuken), een nauwelijks uitspringend transept (dwarsbeuk) ten oosten en een zuidwaarts georiënteerd hallekoor van drie ondiepe traveeën met vlakke koorsluiting. Op de hoge middenbeuk is er een zadeldak met dakkapellen. De lage zijbeuk langs de oostelijke gevel (kant tuin) is onder een lessenaarsdak geritmeerd door steunberen. De oostelijke gevel is in sober metselwerk uitgevoerd met contrasterende ontlastingsbogen, tandlijsten en overhoekse baksteenfriezen. Het transept heeft een puntgevel met hoeksteunberen, pinakels en kruisbloem, onderaan twee rijen van smalle hoge brandglasramen (vierlichten), daarboven een achtdelig radvenster, en vijf klimmende brandglasramen (vijflicht). De vieringtoren is octogonaal met daarboven een naaldspits (leien) met dubbele krans dakkapellen, de bovenste opengewerkt en fungeert in de kerk als verbindingselement tussen het hallekoor (presbyterium) en het basicale schip. De ingebouwde noordelijke gevel (achteraan de kerk) heeft een achtdelig radvenster, kruis op de top geflankeerd door ronde traptorens met spitse galmgaten in bovenste geleding en kegelvormige spits.
Octogonale toren
4
Aangezien de ingang achteraan in de kerk wegens restauratiewerken gesloten is, moet men door de binnentuin gaan, enkele trappen opgaan en via een interne gang de kerk betreden langs de zuidzijde (aangebouwd aan het klooster) naast het koor.
Ingang langs de binnentuin
Ondanks een geringe beschikbare oppervlakte wist architect Cuypers door een origineel concept de indruk van een grote ruimtelijkheid te scheppen. Van de kruisribgewelven bevindt de sluitsteen zich op 17 meter boven de vloer. Deze kruisribgewelven rusten op complexe pijlenbunders met gebeeldhouwde bladkapitelen. De kerk vertoont een eenheidsvol neogotisch interieur met polychrome beschildering (imitatie van baksteen‐ en natuursteenparement, sjabloonpartijen en monumentale taferelen op pleister‐ en metselwerk). Dankzij het kunstwerkatelier van architect Cuypers is er een consequent doorgedreven stilistische eenheid en kleurenharmonie in de wanddecoratie, de beglazing en het meubilair. Zuivere utilitaire meubelstukken zoals de zes biechtstoelen (drie langs weerszijden) uit 1879 en 1891, koorbanken uit 1893 en sacristiekasten (in de sacristie achter de zuidelijke gevel (hoogkoor) van de kerk) uit 1876 in eik zijn alleen versierd met maaswerk en kantelen. Maar stukken met representatief karakter, zoals altaren en preekstoel, zijn geaccentueerd door overvloedig bouwwerk, een bonte polychromie en een uitgewerkte laatgotische architectuur. De communiebank dateert uit 1878 – 1885. Het grote opgehangen Triomfkruis voor het hoogkoor dateert uit 1891 en de kruisweg uit 1893. De eenvoudige brandglasramen van het transept en doksaal (achterkant kerk, noordzijde) zijn van 1891 van het Roermondse atelier F. Nicolas en Zonen. De voorstellingen zijn: aan de oostzijde de Tronende Maria, aan de westzijde de Tronende Christus en aan de noordzijde de Musicerende Engelen. De brandglasramen van de Sint‐Franciscuskapel met ordeheiligen rechts naast het hoogkoor, zijn van 1891 van het atelier Cuypers en Stoltzenberg. Het Sint‐Franciscusaltaar, met scènes uit het leven van Sint‐Franciscus, is van 1882. De muurschilderingen in de Sint‐Franciscuskapel verbeelden taferelen uit het leven van Sint‐Franciscus‐ van‐Assisi. Het hoogaltaar in het hoogkoor (vrijstaande altaarwand met zuilenstelling) bestaat uit een natuurstenen mensa (1877) met reliëfs o.a. van het Offer van Melchisedech, een tabernakel (1875) met schildering o.a. van evangelistensymbolen, een houten altaarretabel (1879) met reliëfs van o.a. de bruiloft van Kana en de Aanbidding der Wijzen. De mooie glasramen in het koor (vier lancetramen en één rozetraam ) met scènes uit het leven van Sint‐Antonius‐van‐Padua zijn van 1872 van het atelier Maréchal et Champigneulle in Metz. 5
In de Heilige‐Hartkapel, links naast het hoogaltaar, wordt de broodvermenigvuldiging, de bergrede en de kruisiging weergegeven (echter nog moeilijk te zien). In deze kapel werd het Kolbe‐ gedenkteken geïntegreerd. De troon van Sint‐Antonius‐van‐Padua uit 1885 die de viering domineert, omvat het hoofd van de patroonheilige in een monumentale pinakelnis op een kleine mensa. Van de preekstoel uit 1885 is de kuip versierd met gebeeldhouwde reliëfs, gewijd aan het leven van de patroonheilige. De kuip rust op een hardstenen zuil. De fraaie hemel vermeldt apostelnamen en wordt bekroond door een hoge pinakel.
Preekstoel
6
Het beeld van Onze‐Lieve‐Vrouw‐van‐Vogelzang langs de oostelijke kant ( een gotische sedes sapientiae) zou van het voormalige recollettenklooster komen en werd in 1892 aangekocht en werd gerestaureerd in het atelier Cuypers – Stoltzenberg.
Beeld OLV‐van‐Vogelenzang
Er is ook een typische 19e‐eeuwse volumineuze Lourdesgrot uit 1878.
Lourdesgrot
Op het doksaal is een orgel van 1874 van F. Loret uit Mechelen, waarvoor de kast werd geleverd door het atelier Cuypers – Stoltzenberg.
7
Orgel op het doksaal
De muurschilderingen hebben een narratief en symbolisch karakter rond thema’s met betrekking tot de konventuelenorde, de franciscaanse devotie en de Eucharistie. De zes muurschilderingen ter hoogte van het triforium in de middenbeuk behandelen het thema van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria. Deze leerstelling werd voor het eerst geformuleerd door de middeleeuwse theoloog en konventueel Johannes Duns Scotus (ca. 1265 – 1308) en in 1854 door paus Pius IX tot dogma verheven. De konventueel Johannes Duns Scotus werd begraven in de Minorietenkerk in Keulen.
Muurschilderingen
8
Muurschilderingen
De medaillons in de boognissen eronder beelden onder meer de zes pausen van de konventuelenorde af. De pendentieven van de koepel bevatten de vier evangelisten met tekstbanderol, de koepeltrommel acht franciscaanse heiligen, zaligen en martelaars. Langs de westzijde is er ook een piëta met graflegging.
Piëta met graflegging
Achteraan in de kerk is er rechts een beeld van Onze‐Lieve‐Vrouw van Mont Ligeont (Frans bedevaartsoord). Links is er een beeld van de Heilige Theresia van Lisieux. 9
4. Het klooster Links op het perceel van 21 aren, van de straatzijde gezien, bevindt zich het klooster. Het is een hoog rechthoekig gebouw van drie bouwlagen en acht traveeën onder zadeldak met dakkapellen, in strenge gotische baksteenarchitectuur. De enige versieringen zijn overhoekse tandfriezen en zwarte baksteenlagen met geometrisch patroon. De straatgevel wordt gekenmerkt door spitsvormige lisenen en door een asymetrische opstelling van reeksen smalle lancetvensters. 5. De architect Pierre Joseph Hubert Cuypers (1827 – 1921) Hij studeerde aan de Antwerpse Academie waar hij in 1849 de ‘Prix d’Exellence’ ontving voor het ontwerp van een neogotische kerk. Hij ondernam studiereizen naar het Rijnland, onder meer naar de in opbouw zijnde Dom van Keulen en maakte ook kennis met de grote Franse architect Viollet‐le‐Duc in Parijs. Vanaf 1854 was er samenwerking met dichter en kunstcriticus Joseph R. Alberdingk – Thijm, die de gotiek propageerde als de enige met het christendom in overeenstemming te brengen stijl en de inspiratiebron voor een nieuwe kerkelijke kunst. Reeds in 1850 werd Cuypers belast met de restauratie van de Munsterkerk (Romaans ‐ 13de eeuw) in zijn geboortestad Roermond. Aanvankelijk had hij vooral belangstelling in de vroege en klassieke 13e‐ eeuwse gotiek van het ‘Ile de France’ en de romano‐gotiek van het Rijnland. In deze periode was hij de architect van de Sint‐Catharinakerk van Eindhoven (1859 – 1867) en de Onze‐Lieve‐Vrouw‐ Onbevlekt‐Ontvangen kerk in Amsterdam (1860 – 1863). Daarna had hij ook belangstelling voor Italiaanse, Scandinavische en Engelse gotiek. Vanaf 1874 bepaalde hij als Rijksadviseur, samen met Viktor Steurs, het restauratiebeleid. In 1876 werd hij aangesteld als Rijksbouwmeester. In deze functie realiseerde hij enkele belangrijke profane werken zoals het Rijksmuseum (1876 – 1885) en het Centraal Station (1885 – 1889) in Amsterdam. Hij paste een totaalconcept toe, waarbij niet alleen de architectuur, maar ook de beeldhouwkunst, schilderkunst en toegepaste kunsten werden bepaald door de architect. In België realiseerde Cuypers de volgende werken: Sint‐Antonius‐van‐Paduakerk, de Basilique Notre‐ Dame en het karemelietenklooster in Chèvremont (1876 – 1878 / 1899). Hij leverde ontwerpen voor restauratie en binnenaankleding van de Sacramentskapel in Mons (1874). Voor de Sint‐ Laurentiuskerk van Hamont – van de hand van zijn zoon Joseph Cuypers en Jan Stuyt – ontwierp hij het meubilair (1901 – 1903). 6. Het Roermondse kunstatelier Cuypers & Stoltzenberg De volledige stoffering van de Sint‐Antonius‐van‐Paduakerk werd tot in de kleinste details door Cuypers geconcipieerd en gespreid over een periode van 20 jaar uitgevoerd door het atelier Cuypers & Stoltzenberg, gevestigd in Roermond, stad in Nederlands Limburg gelegen aan de monding van de Roer en de Maas (vandaar Roermond) niet ver van de Duitse grens. De firma werd in 1852 opgericht door F. Georges(verliet de firma in 1854), P.J.H. Cuypers en Fr. Stoltzenberg. Aanvankelijk was er een grote productie van beelden en altaren in steen en hout. In 1855 werd een medaille tweede klasse behaald op de wereldtentoonstelling van Parijs, met een neogotische preekstoel. Aangezien er zoveel bestellingen kwamen en de productiecapaciteit onvoldoende was, liep de levertijd op tot 3 à 4 jaar. Tot omstreeks 1870 telde het bedrijf gemiddeld een 60‐tal werknemers waardoor het één van de belangrijkste kunstwerkplaatsen van Nederland was. Vanaf 1870 was er een inzinking in de sector en tegen het einde van de 19e eeuw was er een sterke concurrentie van substitutieproducten in gips. In 1893 kwam het tot een breuk met Stoltzenberg en werd het atelier met de naam ‘Werkplaats voor 10
Kerkelijke Kunst P.J. Cuypers en co’ verdergezet onder leiding van zoon / architect Joseph Cuypers. Vanaf 1830 heette het atelier ‘NV Kunstwerkplaatsen Cuypers en co’. Het atelier werd na de tweede wereldoorlog opgeheven. Cuypers vond dat een katholiek architect zich met alle kunstvakken moest bezighouden. Hij liet zich omringen door zeer bekwame ambachtslui die geen eigen inbreng hadden, maar nauwgezet de ontwerpen moesten uitvoeren. Daardoor verlieten veel begaafde vaklui het atelier. Belangrijk is toch de originaliteit van het eenheidsconcept dat Cuypers voorstond. De extreme productie van het atelier impliceerde fabrieksmatigheid (Cuypers ontwierp een 300‐tal kerken, waarvan er uiteindelijk meer dan 100 werden uitgevoerd). 7. De minderbroeders – konventuelen en de patroonheiligen De minderbroeders, of franciscanen, is een religieuze orde gesticht door de Heilige Franciscus van Assisi in 1209, met minderbroeders (bruine pij met witte koord en bruine kap), conventuelen (zwarte pij met witte koord en een zwarte kap) en kapucijnen (bruine pij met langere kap direct aan de pij bevestigd). De 6 franciscanen (minderbroeders) conventuelen van het klooster van Sint‐Antonius‐ van‐Padua verkondigen in navolging van Franciscus van Assisi, Antonius van Padua en Maximilien Kolbe de boodschap van vrede en vreugde, van broederlijkheid en gebed, van solidariteit en dienstbetoon, door de evangelisatie en het mededogen. Antonius van Padua werd geboren in 1195 in Lissabon als Fernando Martins de Bulhöes en overleed in 1231 in de buurt van Padua. Hij was eerst augustijner‐monnik en ging daarna over naar de franciscanen. In Padua was hij leraar en volksprediker. Vervolgens ging hij in opdracht van Franciscus van Assisi het geloof verkondigen in Noord‐Italië en Zuid‐Frankrijk, waar hij talrijke wonderen verrichtte. Hij wordt voorgesteld als jonge, baardloze franciscaan in bruine pij, sandalen, halflange schoudermantel, een witte koord en rozenkrans om het middel. Hij wordt ook voorgesteld als oudere man met baard, in grijze pij of bruine kapucijnerkledij. In de ene hand heeft hij vaak een witte lelie, in de andere hand een boek waarop het Kind Jezus zit of staat. Soms houdt Jezus een mand met brood vast waaruit Antonius een stuk brood aanreikt aan een geknielde bedelaar. Zeldzamere afbeeldingen zijn die met een kruisbeeld, een monstrans of met vissen, verwijzend naar een prediking van de heilige voor ademloos toeluisterende vissen. Antonius van Padua is de beschermheilige van reizigers, bakkers, pottenbakkers, geliefden, paarden en ezels. Zijn hulp werd ingeroepen tegen onvruchtbaarheid, koorts, pest en vooral het terugvinden van verloren voorwerpen. Wanneer men dankzij de Heilige Antonius iets waardevols opnieuw in zijn bezit kreeg, moest men een brood schenken aan de armen (het zogenaamde Antoniusbrood). Paus Pius XII riep Antonius van Padua in 1946 uit tot kerkleraar. Zijn feestdag is 13 juni (uit ‘Sanctus, meer dan 500 heiligen herkennen’, van Jo Claes, Alfons Claes en Kathy Vincke, Davidsfonds, 2003). Franciscus van Assisi werd in 1181 geboren als zoon van een rijke lakenhandelaar. Hij leidde aanvankelijk een vrij losbandig leven, maar kwam tot inkeer toen hij tijdens een veldtocht tegen Perugia ernstig ziek werd. Hij werd onterfd door zijn vader en leefde twee jaar als kluizenaar in Gubbio. Daarna verzamelde hij als predikant een groep volgelingen rond zich, waaruit later de franciscanenorde groeide (fratres minores, minderbroeders). Armoede werd zijn hoofddeugd. Franciscus schreef het beroemde zonnelied, waarin hij liefde predikte voor mensen, natuur en dieren. Daarom werd hij in de 20e eeuw de patroonheilige van de milieubeweging en de dierenbescherming. Hij wordt blootvoets voorgesteld of met sandalen, in donkerbruin of grijs habijt omgord met een witte koord met drie knopen (gelofte van armoede, kuisheid en gehoorzaamheid), een kap op de rug, soms op het hoofd. Soms is de pij gescheurd ter hoogte van de rechterzijde, zodat een wonde zichtbaar wordt: een van de stigmata. Tegen de borst draagt hij een kruis, op de rug van zijn handen zijn duidelijk de stigmata zichtbaar. Naast zijn voeten ligt een boek met daarop een 11
doodshoofd, waarvoor hij vaak mediteerde. Op zijn schouder, in zijn handen of aan zijn voeten bevinden zich dikwijls enkele vogels voor wie hij predikte en die zich door hem lieten strelen. Soms heeft hij een lam bij zich (symbool van het Lam Gods), dan weer een wolf (in Gubbis verbood hij een wolf nog langer de bevolking te terroriseren). Andere attributen zijn een rozenkrans, een witte lelie, vissen, een wereldbol of een beurs met geldstukken aan de voeten (symbool voor het afwijzen van het wereldlijke). Soms wordt hij voorgesteld naast het kruis in een omhelzing met Christus die een arm losmaakt en om de schouder van de heilige legt. Soms wordt hij geknield voor de Gekruisigde voorgesteld, terwijl hij de stigmata ontvangt die via stralen uit Christus’ wonden schieten. Franciscus van Assisi is schutspatroon van de armen, blinden (hij was zelf blind bij zijn overlijden in 1226), gevangenen, lakenhandelaars, wevers, kooplieden, kleermakers en werd aanroepen tegen hoofdpijn en pest. Hij werd heilig verklaard in 1228. Zijn feestdag is 4 oktober. (uit “Sanctus – meer dan 500 heiligen herkennen”, Jo Claes, Alfons Claes en Kathy Vincke, Davidsfonds 2003) Theresia van Lisieux werd in 1873 in Normandië geboren als Marie‐Françoise Martin. Met speciale toestemming van de paus trad ze op 15‐jarige leeftijd toe tot het karmelietessenklooster van Lisieux, waar ze op amper 24‐jarige leeftijd stierf in 1897. Theresia wordt voorgesteld in de kledij van de karmelietessen met bruin habijt, bruin scapulier, witte halssluier, zwarte bovensluier en witte mantel. De meest voorkomende afbeelding toont haar met rozen en een kruisbeeld tegen de borst gedrukt. De rozen verwijzen naar haar woorden op haar sterfbed: “Ik zal rozen uit de hemel laten regenen.”. Soms liggen er rozen aan haar voeten. Ook de voorstelling met een boek komt voor als verwijzing naar haar werk waarin zij haar weg naar volmaaktheid beschreef. Theresia werd heilig verklaard in 1925. Zij is de patrones van de bloemisten en de missionarissen. Haar feestdag is 3 oktober. Maximiliaan Marie Kolbe (oorspronkelijke naam Rajmund Kolbe) was een Poolse franciscaan conventueel, katholiek priester en martelaar die overleed in het concentratiekamp van Auschwitz. Hij werd geboren in 1894 in Zdunska Wola in Polen en overleed in Duitsland op 14 augustus 1941 in het nazi‐concentratiekamp. In 1907 trad hij in bij de franciscanen en vervolgde zijn vorming in het franciscaanse kleinseminarie van Lviv. Na drie jaar werd hij toegelaten tot het noviciaat. In 1912 studeerde hij korte tijd in Krakau waarna hij in Rome filosofie en theologie ging studeren. Op 1 november 1914 legde Kolbe de eeuwige gelofte af en op 28 april 1918 werd hij tot priester gewijd. In 1919 beëindigde hij zijn universitaire studies in Rome. Als antwoord op de confrontatie van de Kerk met het modernisme en de secularisatie richtte hij in 1917 de beweging “Soldaten van de Onbevlekte” (“Militia Immaculatae”) op om ‘een morele kruistocht tegen de zonde’ te voeren. In zijn publicaties veroordeelt Kolbe de vrijmetselarij, het communisme, het zionisme en het kapitalisme. Vanaf 1919 doceerde hij als professor filosofie en kerkgeschiedenis aan het franciscaanse seminarie van Krakau. In 1921 richtte hij het maandblad “Ridders van de Onbevlekte” op. In augustus 1927 stichtte hij ten westen van Warschau een eigen aan Maria gewijde stad, Niepokalanow, die naast een klooster, ook pers‐ en conferentiecentra, onderwijsinstituten, een treinstation en een vliegveld bevat. Tussen 1930 en 1935 deed hij ook aan apostolaat in Japan, China en India. Vanaf 1936 was hij actief in Niepokalanow, waar zich in 1939 het grootste klooster ter wereld bevond met 800 bewoners. Na de Duitse inval herbergde het klooster 3000 Joodse, Poolse en katholieke vluchtelingen. Wegens het verspreiden van anti‐naziboodschappen via de eigen radio en drukpers, werden 30 franciscanen, waaronder Kolbe, gearresteerd. Na drie maanden kwam hij vrij en ging verder met zijn anti‐ naziboodschappen. Hij werd op 17 februari 1941 door de Gestapo opgepakt en via Warschau belandde hij in mei 1941 in Auschwitz. In juli 1941 verdween daar een man uit de gevangenisbarak van Kolbe. Daarom werden tien mannen veroordeeld tot de hongerdood in een bunker. Kolbe bood zich aan als plaatsvervanger van Franciszek Gajowmiezek, een vader van twee kinderen die zijn gevangenschap overleefde. Toen 12
op 14 augustus 1941 nog vier mannen in leven waren, waaronder Kolbe, kregen zij een dodelijke injectie met fenol. Paus Paulus VI verklaarde Maximiliaan Kolbe zalig op 17 oktober 1971. Op 10 oktober 1982 werd hij heilig verklaard als martelaar door paus Johannes Paulus II. Kolbe is de beschermheilige tegen drugsverslaving. Hij is de patroon van de journalistiek en de mobiele telefonie. Zijn nagedachtenis wordt gevierd op 14 augustus. Twee mirakels toegewijd aan de tussenkomst van Maximiliaan Kolbe lieten zijn heiligverklaring toe, namelijk de genezing van Angela Testoni, getroffen door tuberculose, in juli 1948, en de genezing van Francis Ranier, getroffen door aderverkalking, in augustus 1950.
8. De toestand nu. De Sint‐Antonius van Paduakerk is een homogeen en integraal bewaard ensemble uit de hoogdagen van de neogotiek. Een groot aantal kerken opgericht door architect Cuypers in Nederland werden reeds gesloopt. In andere kerken werd de polychromie en inboedel verwijderd in het kader van modernisering en liturgische vernieuwing. Het volledige complex, kerk en klooster, werd beschermd door de Koninklijke Commissie van Monumenten en Landschappen bij besluit van 16 oktober 2003. Door de broeders franciscanen‐conventuelen werden reeds vele inspanningen gedaan om het geheel te bewaren. Zo werd het klooster reeds in orde gebracht. Van de kerk werden reeds het dak en de externe muren gerenoveerd en ook de brandglasramen werden hersteld. Nu wordt dringend, onder leiding van architect Gildo Gorza en in samenwerking met de Koninklijke Commissie van Monumenten en Landschappen, de elektriciteit, de verwarming (geblazen warme lucht langs de zijbeuken), de sonorisatie en de versteviging van de dragende structuren aangepakt.
13
Op dit ogenblik verblijven er zes broeders in het klooster van allerlei nationaliteit en slechts één broeder is Nederlandstalig. Tijdens ons bezoek konden we vaststellen dat de muurschilderingen zwaar beschadigd zijn en volledig moten gerestaureerd worden. Ook is er in de kerk geen enkele verwarming aanwezig zodat wanneer het buiten vriest, ook het water in de kerk volledig bevriest, wat zeer nefaste gevolgen heeft. De kerk zelf is zeer donker. Deze ondermaatse verlichting dateert uit de 19de eeuw, reden waarom men nu ook het accent legt bij de restauratie op een nieuwe elektriciteitsinstallatie zodat de kerk beter en krachtiger kan verlicht worden. De broeders franciscanen‐conventuelen geven ook elke dinsdag voedselpakketten aan ongeveer 150 achtergestelde personen. Zij willen een plaats inrichten zodat dit op een meer menswaardige, respectvolle en beschutte wijze zou kunnen gebeuren. Ook willen zij aangepaste ruimten inrichten om jongeren te onthalen voor culturele, spirituele en ludieke activiteiten. Dit alles zou kunnen gebeuren in de grote ruimte onder de kerk, die wel nog volledig moet aangepast en ingericht moet worden (er werd wel al een nieuwe betonnen vloer gegoten). Tenslotte willen zij de inrichting van een culturele ruimte voor deze multi‐etnische, multireligieuze en pluri‐culturele wijk. De uitgave voor deze werken wordt geraamd op twee miljoen euro, waarvan 40% wordt gesubsidieerd. Ook de orde zal bijdragen, maar toch zal men met de medewerking van de Koning Boudewijnstichting nog € 250.000 moeten inzamelen. In een latere fase zullen trouwens ook de muurschilderingen in de kerk hersteld worden. De Franstalige mis in de kloosterkerk, die iedereen mag bijwonen, heeft plaats op zondag om 10u30; op maandag om 8u15, op dinsdag om 7u, 10u en 17u30, op woensdag om 8u15, op donderdag om 17u30, op vrijdag om 8u15 en op zaterdag om 8u15. Tekst: Roland Van Varenbergh Foto’s : Roland Van Varenbergh en Regine Peeters. (Wij zijn ons ervan bewust dat sommige foto’s zwaar onderbelicht zijn, maar dit is te wijten aan de zeer donkere toestand waarin het kerk‐ en kloostergebouw zich momenteel bevinden). 14
Nog wat foto’s
15