Gods werk verheerlijkt in het leven van de bloedvloeiende vrouw Ds. J. IJsselstein – Lukas 8: 43-48
Gemeente, de tekst voor vanmorgen kunt u vinden in Lukas 8, de verzen 43 tot en met 48. Het Bijbelgedeelte is u zojuist voorgelezen. Ik lees u, samenvattend, alleen nog het 47e en 48e vers. De vrouw nu ziende, dat zij niet verborgen was, kwam bevende, en voor Hem nedervallende, verklaarde Hem voor al het volk, om wat oorzaak zij hem aangeraakt had, en hoe zij terstond genezen was. En Hij zeide tot haar: Dochter, wees welgemoed, uw geloof heeft u behouden; ga heen in vrede. Gemeente, ik ga vanmorgen voorbij aan de nauwe samenvlechting die er is tussen de geschiedenis van deze inmiddels twaalf jaar zieke vrouw enerzijds en de opwekking uit de dood van het twaalf jarige dochtertje van Jaïrus anderzijds. Die twee geschiedenissen zijn nauw met elkaar vervlochten. Ik ga daar vanmorgen toch aan voorbij en richt mij vooral op deze bloedvloeiende vrouw. Het thema van de preek is: Gods werk verheerlijkt in het leven van de bloedvloeiende vrouw. En wij letten op drie gedachten: 1. Verborgen geloof (vers 43 en 44a) 2. Plotselinge genezing (vers 44b - 46) 3. Een openbare belijdenis (vers 47 en 48) 1. Verborgen geloof Want, staat er, een vrouw die twaalf jaar lang een vloed van bloed gehad had, welke al haar leeftocht aan medicijnmeesters (aan dokters) ten koste had gelegd en van niemand had kunnen genezen worden, van achteren komende, raakte de zoom van Zijn kleed aan. Ze is al twaalf jaar ziek. Ze vloeit, ze verliest bloed. Niet zoals gezonde vrouwen, die iedere maand een paar dagen of een week ongesteld zijn, maar het gaat maar door. Ze blijft maar bloed verliezen. Het kan ook zijn geweest dat haar menstruaties abnormaal heftig en pijnlijk zijn geweest. Maar hoe dan ook: altijd buikpijn, altijd bloedverlies. Het sloopt haar krachten. En het onttrekt al haar levensenergie. En het is na twaalf jaar duidelijk: haar situatie is uitzichtloos. Lukas is een echte dokter, en hij zegt: ‘niemand had haar kunnen genezen.’ Met andere woorden, het probleem, de kwaal is ongeneeslijk. En zegt Lukas ook: ze heeft al haar leeftocht, al haar geld, al haar vermogen uitgegeven aan allerlei dokters, maar het heeft allemaal niets geholpen. Want… de kwaal was ongeneeslijk. Markus, ja dat zegt Lukas als een echte dokter natuurlijk niet, die voegt er nog iets aan toe. Hij zegt: ze had veel geleden, niet alleen haar ziekte, maar ook van de dokters. Ze had veel geleden van de dokters en het was alleen maar erger geworden. Ja, als dokter zeg je dat natuurlijk niet van je collega’s, maar het is wel waar, want Markus zegt het. Chronisch, ongeneeslijk ziek. Ja, en dan ook nog een kwaal waar je niet zo maar mee te koop loopt. Als je een kwaadaardige ziekte hebt en je krijgt chemokuren, dan is dat zwaar. Dan is dat heel zwaar. Maar je kunt het nog wel delen met mensen. En de mensen sturen 1
je kaartjes en leven met je mee. Maar je hebt ook van die dingen die je eigenlijk liever niet deelt met mensen. Waarvan je eigenlijk liever niet hebt dat de mensen het weten. Want je schaamt je ervoor. Als je klein bent, als je jong bent, is er misschien wel iets waardoor je niet durft te zwemmen, niet durft te gaan sporten. Iedere keer probeer je een smoesje te verzinnen, want je schaamt je ervoor. Het kan zijn dat u meeluistert aan de kerktelefoon. En de mensen niet onder ogen durft te komen vanwege die kwaal, waar u mee tobt. Last van incontinentie, last een nare huidziekte, of je voelt je ongemakkelijk tussen zoveel mensen die hier zo dicht op elkaar in de kerk zitten. Kwalen, waar je zo mee kan tobben, eindeloos mee kan tobben. Het is trouwens goed, gemeente, om met elkaar mee te leven. Zeker ook als het gaat om mensen die langdurig ziek zijn. Na verloop van tijd raken ze een beetje in de vergetelheid. Laten we daarvoor oppassen. Laten we met hen mee blijven leven en hen ook blijven dragen in het gebed. Maar er komt bij deze vrouw nog iets bij. Wie vloeit, wie bloed verliest, is volgens de wet van Mozes onrein. Wie in Israël als vrouw, als meisje, ongesteld was, was zeven dagen onrein. En alles wat je aanraakte, was ook onrein tot aan de avond en moest dan gewassen worden. En iedereen die je aanraakte werd ook onrein en mocht een week lang niet meedoen in de eredienst. Dus, altijd buikpijn, altijd vloeien, en al je geld ondertussen kwijtgeraakt aan dokters, die je ook nog eens martelen met hun behandelingen. En daarbij ook nog uitgesloten, buitengesloten van het sociale en het maatschappelijke, maar vooral ook van het godsdienstige, kerkelijke leven. Niet voor niets noemt Markus deze ziekte, deze kwaal, een gesel. Je weet wel, zo’n stok met een touw er aan, waar je mee kunt slaan. Die ziekte die slaat haar. Ziekte, en ook deze ziekte is een beeld van de zonde. Het valt trouwens op dat de Bijbel helemaal geen naam heeft voor deze vrouw. Jairus heet Jairus. Zij, ja dat zeggen wij, zij heet de bloedvloeiende vrouw, maar eigenlijk is dat het zelfde als dat je tegenwoordig zou zeggen: die tuberculoseman of dat mazelenmeisje. De ziekte is haar naam. Zo is het ook met ons, die gezondigd hebben. Onze kwaal is onze naam, want wij heten zondaars. Chronische ziekten breken onze lichamen langzaam af. Het is trouwens niet zo, even tussendoor, dat u dan die chronische zieke man of vrouw moet aanwijzen als iemand die misschien wel een bepaalde zonde heeft gedaan, waardoor hij of zij gestraft wordt door God. God heeft met iedere ziekte een wijze bedoeling. Die wij vaak helemaal niet weten, omdat de Heere het beter vindt om dat voor ons te verbergen. Maar het is onze zonde, gezamenlijk, het is onze persoonlijke zonde, die er voor verantwoordelijk is dat er ziekte in deze wereld is. Was er geen zonde, dan was er ook geen ziekte. Zonde sloopt onze lichamen. De zonde maakt het hele leven als het ware stuk: gebrokenheid in gezinnen, in huwelijken, verwijderingen in families, conflicten op het
2
werk, jaloezie die goede verhoudingen stuk maakt... Het is allemaal het gevolg van onze zonde. Maar de zonde doet meer. De zonde maakt vooral ook onrein. De zonde breekt de gemeenschap, dat wil zeggen breekt de intieme verbondenheid met de Heere God. Zonde sluit ons buiten. Buiten de dienst van God en maakt ons onrein in de ogen van de heilige God. En onze zonde, is daarbij ook een dodelijke kwaal. Door de zonde zijn we sinds het paradijs gescheiden van onze Schepper en Maker. We zijn onrein geworden. En we kunnen in de ogen van de heilige God niet bestaan. Wie, zegt de apostel, zal God zien en leven? Want Hij is een verterend vuur en een heilige God die ten allen tijde toornt over de zonde. Over de zonden van mijn onwil, van mijn onmacht, van mijn onvermogen. Over al de zonden die ik doe, en die ik denk, en die ik voel, en die ik fantaseer in mijn hoofd. Onze zonde, dat is, onze naam. En het is een dodelijke kwaal! Zondaars zijn we. Vijanden van God sinds Adams val in het paradijs. Sindsdien buitengesloten uit de gemeenschap met God. Buiten die intieme verbondenheid met de Heere God. En we zijn ten dode opgeschreven. Nou, dan zijn we ineens heel dichtbij. Dit, deze geschiedenis gaat ten diepste in geestelijke zin dus ook over ons. Twaalf jaar ziek. Hoe lang (ik vraag het maar aan u), hoe lang duurt uw zondekwaal al? Misschien zegt u, ja, maar daar heb ik helemaal geen last van. Ik weet het wel en het zal ook wel waar zijn, maar ik voel het helemaal niet. En daarom voel ik me zo gerust. Maar denk eens even na. Misschien is dat wel (ja, dat is wel zeker zo), dat is de gevaarlijkste kwaal, de gevaarlijkste ziekte! Een dodelijke ziekte die je niet opmerkt. Die je niet voelt. Je voelt je kerngezond en je tijd tikt weg. Twaalf jaar gedokterd. Dat soort mensen zitten vanmorgen ook hier in de kerk. Jarenlang om hulp gevraagd bij alles en bij iedereen. Maar zeg ik tegen u, heeft het geholpen? Nee, zegt u, dat niet. Het is erger geworden. En ik heb er ook nog aan geleden, aan al die dokters die mij verplichtten om dit, om dat te doen… Weet u, Lukas is een goede dokter. Die stelt de goede diagnose. Die zegt: Het ligt aan de kwaal. De kwaal is ongeneeslijk. Ze tobt, en ze tobt, en het wordt steeds erger. De kwaal kwam steeds meer openbaar. Die zondekwaal… de zonde… U zegt: die zonde werd mijn zonde. Toen God met Zijn ontdekkende licht (als het ware met een grote zaklantaarn) scheen in de uithoeken van mijn hart. Ja, en toen zag ik het. Het deed zo’n pijn en verdriet van binnen. En het gaf zo’n hartelijk berouw: Ik heb tegen God, een goeddoend God gezondigd. Ja, zegt u, en toen heb ik er alles aan gedaan om er vanaf te komen, maar het ging niet. Het gaat nog steeds niet. De kwaal wordt alleen maar erger. Ik heb alles geprobeerd en het heeft me alles gekost, maar het heeft helemaal niets opgeleverd. Tot op de dag van vandaag.
3
En zegt u: hoe moet het nu toch verder? Ik voel me met mijn zondekwaal in mijn hart zo hopeloos. Want ik sta voor God en ik kan voor Hem niet bestaan… In al die vertwijfeling en al de donkerheid van haar leven, zegt Markus, heeft ze van Jezus gehoord. Ze heeft gehoord van Jezus van Nazareth, die macht heeft bezetenen te genezen. Een duivelse kwaal was dat. En Jezus van Nazareth heeft ook macht om de melaatsen te reinigen. Een onreine ziekte was dat. Hij heeft zelfs verlamden, mensen met een aangeboren aandoening, te genezen. Een ongeneeslijk probleem… Ja, Hij heeft zelfs een jongen uit het stadje Naïn opgewekt uit de dood! Onvoorstelbaar! Midden in al haar getob, in al haar vertwijfeling hoort ze van Jezus, valt er plotseling een straal van licht in haar leven, wordt plotseling haar oog gericht op Jezus. Wat een wonder is dat. Hebt u dat ook wel eens gehad? Midden in de nacht van uw zondeschuld? In de donkerheid en de duisternis van uw overtuiging? Midden in de nacht van uw vertwijfeling? De Heere liet plotseling een straal van licht vallen op de weg ter ontkoming, op Christus. Plotseling werd uw oog gericht door het Woord op de Verlosser. En de Heere liet u zien, er is een weg. Er is in Hem een weg om zalig te worden! Dan springt je hart toch op van blijdschap? Ze heeft gehoord van Jezus, maar ja…, er zijn zoveel belemmeringen. Zoveel blokkades. Zoveel bezwaren. Misschien ook wel bij u. Zoveel bezwaren, waardoor de vertwijfeling toch weer toeslaat in haar hart: hoe zal ik toch ooit bij Jezus komen? En zal ik wel welkom zijn bij Hem? Mattheus en Markus schrijven ook over deze geschiedenis. En zij beiden zeggen: Ze heeft bij zichzelf gedacht, met andere woorden, keer op keer in haar vertwijfeling: Zal ik gaan? Ja…, of toch maar niet? Nee…, of toch wel? Of toch niet…? Keer op keer gedacht. Ja, ik zal gaan, want Hij is machtig om te genezen. Ik zal het doen. Of nee, toch maar niet… Want ik schaam me zo voor mijn kwaal. En wat moet ik toch zeggen? Zou Hij mij niet afwijzen? Ik ben onrein. En, hoe moet het toch? Wat moet ik straks nu zeggen van mijn kwaal? Dat doe je toch niet, daar mee voor de dag komen? En wat zullen al de mensen wel niet zeggen? Zoveel bezwaren, zoveel blokkades op de weg naar Jezus van Nazareth. En toch, iets in haar (ik moet zeggen, Iemand) trekt... Ze heeft van Jezus gehoord, zegt Markus. Van Jezus Die niet alleen mens was, maar ook de Almachtige en de Waarachtige. Die overal is en Die alles weet. Die alles ziet en Die alles kan. En, ja, dat zeggen we achteraf: Die toen al in haar hart een beginsel heeft gelegd van geloof en vertrouwen. En uiteindelijk, ze komt…. Ons tweede aandachtspunt: 2. Plotselinge genezing. Er is ongetwijfeld door God een beginsel van geloof gelegd in het hart van deze vrouw. Maar ik denk als je nu zou vragen aan die mevrouw: ‘Mevrouw gelooft u?’ Dan zou ze misschien wel zeggen: ‘Ik weet het niet. Misschien heb ik wel geen geloof, maar dit weet ik wel, ik ben doodziek. Ik weet het niet meer. Ik moet naar Jezus van Nazareth toe, maar ik weet niet hoe het moet’. 4
Misschien zit u zo vanmorgen wel in de kerk. Kijk eens in uw hart… Het moet. Als ik kijk naar mijn zonde en schuld, maar ik weet niet hoe het moet. Ze stond op. Duizend en één bezwaren. Net als bij de verloren zoon, ongetwijfeld, voordat hij terugkeerde naar zijn vader. Ik weet het niet. Het kan niet. Maar het moet. Ik kan niet anders. En dan, uiteindelijk, dan gaat ze. En haar gaan, ja dat zien we achteraf en dat weten we achteraf, is een gaan in geloof. Lukas schrijft in vers 44: Van achteren tot Hem komende, raakte de zoom van Zijn kleed aan. Aan het kleed van een Joodse man, van een rabbi, hingen kleine kwastjes die herinnerden aan de wet van Mozes. Een van die kwastjes, van de zoom van Zijn kleed, raakte ze aan. En terstond stelpte, stopte de vloed van haar bloed, het vloeien. Ze komt van achteren. Ongemerkt wringt ze zich stilletjes door die hele dicht opeengepakte mensenmassa. Ongemerkt en ongezien probeert ze door te dringen, zo dicht als het kan bij Jezus. Het geloof dat God in haar hart gelegd heeft (door het Woord, niet buiten het Woord om. Want ze heeft van Jezus gehoord!), dat geloof brengt haar tot Christus. Van achteren, ongezien, onopgemerkt, niet op de voorgrond. Want het oprecht geloof dat God werkt in het hart van een zondaar is aanvankelijk schuchter, voorzichtig, vol van schaamte. Het oprechte geloof is geen geloof dat roept en springt van blijdschap om de keus die ik gemaakt heb voor Jezus. Het oprecht geloof is voorzichtig, bedroefd, beschaamd. Want, zo zei men vroeger, en het is nog steeds precies hetzelfde: de schuld drukt. Voorzichtig, beschaamd, bedroefd vanwege wie ik ben. En aan de andere kant: haar hart wordt naar Christus toe getrokken. En ze kan het niet tegenhouden, niet tegenstaan. De schuld drukt en de liefde trekt. Ik kan niet anders meer. Ik durf wel niet, maar het moet. Als het gaat om de eer van God, om Zijn Naam. Als het gaat om mijn leven en mijn redding, dan is er ook maar één weg meer over. Zit u zo vanmorgen in de kerk? Kijk eens in uw hart. Een dodelijke kwaal, geen hoop, geen uitzicht. U zegt, ik heb in al die jaren al zo vaak gezegd, ik zal opstaan en tot Hem gaan, maar altijd was er weer die twijfel in mijn hart. Zou het wel mogen? Ben ik wel goed genoeg voor de Heere Jezus? Nee, ik ben te slecht. Ben ik wel welkom bij Hem? Beste vrienden, tobbers, laat deze vrouw vanmorgen u tot een voorbeeld zijn. En de Heere Zelf geve u een kruimel geloof in uw hart om te komen. Kom maar, al durft u niet, u mag wel. U mag komen met uw dodelijke kwaal, slecht als u bent, tot Hem Die gekomen is om te zoeken en zalig te maken dat verloren was. Ze komt. In geloof. Ja, dat zeggen we achteraf. In geloof, ja zelfs in groot geloof. Want ze gelooft dat het aanraken van dat kwastje van het kleed van de Heere Jezus genoeg zal zijn om haar te genezen van haar kwaal. Ze ziet in Hem een overstromende Bron van genade en kracht voor haar dodelijke ziekte. En toch zegt Calvijn: ‘haar geloof was enigszins gebrekkig en met dwaling gemengd. Hoewel Christus het haar niet toerekent’. Want, zo vraagt hij, en ik denk dat hij gelijk heeft: ‘waarom ging ze niet liever rechtstreeks tot Hem? En hoe komt het dat ze zo bang is? Terwijl ze diep in haar hart overtuigd moet zijn geweest van Zijn goedheid!’
5
Dat is tegelijkertijd een les voor ons, juist voor mensen die gebukt gaan onder hun zonden: Waarom zo schuchter? Zo voorzichtig? Ja, dat is wel te begrijpen, want de schuld in uw hart drukt. Maar waarom zo bang voor de goede Meester? Als Zijn goedheid u toeroept: ‘Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast bent. Belast met uw zonden en uw schuld. Belast met uw dodelijke kwaal. Kom herwaarts tot Mij, u die vermoeid bent. Eindeloos gewerkt en eindeloos geprobeerd om uzelf te verbeteren. Het wordt nooit iets. Kom tot Mij, tot Christus, Ik zal u rust geven.‘ Ze komt, van achteren, stiekempjes, onopgemerkt, en ze bukt heel voorzichtig, niemand ziet het. En ze raakt heel stiekem zo’n kwastje van de zoom van Zijn kleed aan. En? En dan ineens voelt ze het! Levenskracht doorstroomt haar lichaam. Nieuwe energie stroomt door haar aders. Ze voelt het. Haar kwaal is voorbij! De buikpijn is weg. Het vloeien stopt. Genezende kracht vloeit uit Christus. De kracht van Christus geneest haar ziekte. En de onreinheid is voorbij. Het in met een kruimel geloof aanraken van het kleed van de heilige, smetteloze Christus, door een onreine, ten dode opgeschreven en verloren zondaar die buitengesloten is, maakt alles weer goed. De kracht van Christus geneest haar kwaal, heelt haar breuk. Ze was buitengesloten van God. Vanwege haar onreinheid. En nu is ze rein. De kracht van Christus geneest haar kwaal, heelt haar breuk en overwint de dood. Het gevaar van de dood is nu geweken. Nieuw leven is haar geschonken. Het aanraken van het kleed van Christus is genoeg voor een verloren zondaar. Om genade en redding en vergeving te ontvangen. Afwassing van zonde, vergeving van schuld en het wegdoen van alle smet en onreinheid. De eenvoudige daad van haar schuchtere en voorzichtige geloof, die eenvoudige daad van dat geloof brengt haar zoveel zegen en vrede. En waarom tobbende zondaars, ellendigen en nooddruftigen, blijft u dan thuis? En maar doormodderen en maar doortobben met je eigen kwaal. O, kom toch, door Gods genade, met die dodelijke kwaal en met die zondenlast tot Christus. Genezen is ze, direct. Ja, en dan jongens en meisjes, natuurlijk zo snel mogelijk naar huis en zorgen dat niemand je opmerkt. Maar (zo staat in vers 44) Jezus zei (en u ziet het voor u, het valt helemaal stil): ‘wie is het die Mij aangeraakt heeft?’ Want (vers 46) ‘iemand heeft Mij aangeraakt. Want Ik heb bekend, Ik heb het gemerkt, dat er kracht van Mij is uitgegaan…’ Maar, zeg je, jongens en meisjes, waarom doet de Heere Jezus dat nu toch? Laat die vrouw toch rustig naar huis gaan. Waarom doet de Heere Jezus dat? Omdat, ik zeg het een beetje moeilijk, maar ik zal het proberen uit te leggen, omdat iedere daad van het geloof (alles wat het geloof doet: komen, aanraken) door de Heere gebruikt wil worden. De Heere wil dat gebruiken voor verder onderwijs. Wij zeggen voor het ‘oefenen van het geloof’. Het geloof moet, zo zou je kunnen zeggen, sterker worden. Het moet op een hoger plan gezet worden door de Heere. Want (dat snap je), die mevrouw moet natuurlijk niet naar huis gaan met de gedachte dat dat kleed van de Heere Jezus genoeg was.
6
De Heere trekt haar. Hij houdt haar vast. Hij houdt haar tegen om weg te gaan. Om haar te leren, dat er nog zoveel meer te krijgen, te ontvangen is, in de ontmoeting met Christus. ‘Wie is het, die Me aangeraakt heeft?’ De Heere Jezus kijkt rond in de menigte. ‘Wie is het die Mij aangeraakt heeft? Want ik heb bekend, ik heb gemerkt dat er kracht van Mij is uitgegaan.’ Jezus weet dat Hij niet zomaar toevallig is aangeraakt in die duwende menigte, in die duwende mensenmassa, zoals de discipelen in hun domheid denken. Hij weet het. Hij is aangeraakt in geloof. U ziet het voor u. Ineens valt alles stil. Zelfs die van ongeduld trappelende Jaïrus (want zijn dochtertje ligt op sterven), hij kijkt even rond. Wie zou het geweest zijn? Iedereen kijkt… Markus schrijft: ‘Jezus zag rondom om haar te zien’. Hij weet het. Het is een vrouw. En Hij weet ook precies wie het gedaan heeft. Jezus weet alles en ziet om Zich heen wie het geweest is die Hem aangeraakt heeft. En zij weet ook: ik kan er niet meer onderuit. Ze was misschien al even weggelopen, maar komt toch weer terug. En dan schrijft Markus: ‘En de vrouw vrezende en bevende, wetende wat aan haar geschiedt, wat er aan haar gebeurd was, kwam, viel voor hem neer, plat op de grond, en zei Hem al de waarheid’. Lukas zegt: ‘De vrouw ziende dat zij niet verborgen was (ze ziet het, ze weet het, de Heere Jezus kent haar), kwam bevende, en voor Hem neervallende, verklaarde Hem, voor al het volk, waarom zij Hem aangeraakt had en hoe zij terstond (direct) genezen was.’ Voordat we verder gaan met ons derde punt gaan we samen zingen. Psalm 30: 8 3. Een openbare belijdenis Ze komt terug. Waarschijnlijk was ze al een klein eindje op weg om naar huis te gaan. Maar ze komt terug met vrees en beven. Want ze weet dat ze iets gedaan heeft, waar ze eigenlijk geen toestemming voor had gevraagd. En ze valt voor Hem neer, letterlijk plat op de grond, en vertelt Hem alles. Lukas zegt: Ze vertelt waarom ze Hem aangeraakt heeft en hoe ze terstond, hoe ze direct genezen is. Markus zegt het nog duidelijker en breder. Hij zegt: Ze zei Hem al de waarheid. Dat wil zeggen de waarheid van haar ziekte, van haar lijden, van haar onreinheid. De waarheid van haar jarenlange bloedverlies en buikpijn en verdriet en buitengesloten zijn. De waarheid van de dokters, die alleen maar ellende hadden toegevoegd. Die haar arm gemaakt hadden. En ondertussen werd de kwaal alleen maar erger. Zo kan het nog zijn in het leven van die aan hun zonde ontdekte mensen die zo tobben met hun dodelijke kwaal. Dokter deugdelijkheid, dokter netheid, dokter vroomheid, ze maken de kwaal alleen maar uitzichtlozer. Ze vertelt Hem al de waarheid. Ook die van haar hoop op Jezus. Dat er een straal van licht is doorgedrongen in haar hart, toen ze van Hem hoorde. Maar ook van haar vrees en van haar aanvechting en twijfel. Of ze wel mocht komen. Of Hij haar niet zou wegsturen. Of ze Hem niet misschien onrein zou maken (wat natuurlijk niet gebeurd is). De waarheid dat ze gekomen is en Zijn kleed stilletjes heeft aangeraakt. En, dat Hij haar genezen heeft. Ze vertelt alles! Ziet u het voor u? Zij vertelt Hem alles. Voor het volk. Al die mensen staan daar omheen. Net zoals hier, heel veel mensen…
7
Maar ik zeg vanmorgen tegen u, omstanders, wat zit u daar toch allemaal bij te kijken. Iedereen, net als toen, luistert geïnteresseerd, kijkt, en zegt: ‘mooi zeg, interessant hoe Hij kijkt, wat er gebeurt, dat is toch wonderlijk!’ Maar de vraag voor u, voor jullie jongelui is: ‘wat doe je er mee?’ U zegt: ‘nou, meningsvorming over Jezus, en over die vrouw die God daar gebracht heeft. Ik denk daar zo het mijne van.’ Nee, maar het gaat om u! Het gaat om jou! Het gaat om uw ziel en om jouw dodelijke kwaal! En nu zit je hier vanmorgen onder het Woord, net zo dichtbij Jezus als al die mensen destijds. Er staat helemaal niets tussen u en Hem. Niets en niemand belemmert u om ook te komen en om ook de zoom van Zijn kleed aan te raken. Niet houdt u tegen om ook voor Hem op de grond te vallen en Hem al de waarheid van uw leven te vertellen. Niets weerhoudt u dan uw eigen onwil... Jongens en meisjes, waarom moet deze vrouw dit nu allemaal vertellen? U zegt, dat is toch een beetje zielig? Alles vertellen, terwijl al die mannen daar ook bij staan. Waarom mag ze nou toch niet gewoon stilletjes naar huis, nu ze beter is? Weet je, hierom: omdat het wonder van haar genezing niet alleen maar voor het behoud is van haar lichaam en van haar ziel, maar vooral, en echt in de eerste plaats is het bedoeld tot de eer en heerlijkheid van God. Als de Heere ons, terwijl wij tot Christus tot Hem gebracht worden en komen, genezing en vergeving schenkt, en leert buigen, dan mag je niet stilletjes naar huis om dat voor jezelf te houden, om daar alleen maar zelf van te genieten. Dan mag je doen, en dan moet je uit liefde doen wat deze vrouw hier doet: ze vertelde Hem voor het volk al de waarheid! Iedereen mag en moet het weten, want (en daar gaat het om!) het gaat om de eer van God. Bekering wil niet in de eerste plaats zeggen dat je ziel gered wordt en dat je straks naar de hemel mag en dat je verder je eigen leventje mag leiden, alleen maar gericht op jezelf. Bekering is juist het tegenovergesteld: sterven aan jezelf, en (niet vergeten!) Gode leven. Van nu af aan gericht op God! God het middelpunt, als het doel en de inhoud van ons leven. Wat er nodig is (dat vraagt de Heere van ons), in ons persoonlijke leven, kinderen van God, en ook in het gemeenteleven, is dit: dat het merkbaar en zichtbaar en hoorbaar wordt dat we God vrezen. In het verborgen en in het openbaar. Dat we het zichtbaar maken, dat we laten zien hoe goed het is om onze Meester te dienen en te vrezen. En dat Hij voor ons echt het allerhoogste en het eeuwige goed is. Want als mensen dat zien, als jongeren dat zien in de kerk, wil God dat als middel gebruiken om hen ook te trekken tot de dienst van de Heere. Ze worden niet getrokken door allerlei regels en kritiek. Ze worden getrokken door het zien van de vreze des HEEREN, door het zien van voorbeelden in het midden van de gemeente. En als ze zien dat wij breken met de zonde, kan en wil de Heere dat gebruiken om hen ook te laten breken met de zonde. Kortom, niet alleen horen, ontvangen en voor jezelf houden, maar ook doen, uitdragen, laten zien.
8
Zoals deze vrouw doet. Ze vertelt alles. Als eerste tegen Christus. Gezegende momenten zijn dat. Zalig moment in je leven als je voor het eerst en weer opnieuw alles tegen God mag vertellen, tegen God in Christus: de grootheid van je kwaad, de hardnekkigheid van je zonde. Je onmogelijkheid om er zelf iets aan te doen. Je verlangen naar Christus. Dat Hij tot je gekomen is, terwijl je zelf tot Hem niet kon gaan. Dat Hij je wilde zegenen met genade en vergeving. Gezegende momenten, als je in de persoonlijke ontmoeting, vooral in het verborgen voor God, dat alles tegen de Heere mag zeggen. Maar niet alleen daar in het verborgen, maar ook hier, ook in het openbaar. Want ze vertelt het tegen Hem (zo staat er) ‘voor al het volk’. Iedereen staat er bij. Ze vertelt haar eigen ellende, haar dodelijke en ongeneeslijke kwaal. Ze vertelt hoe ze tot Christus getrokken is Ze vertelt hoe Hij haar niet heeft afgewezen, maar genezen. Ze vertelt hoe Hij haar genezing schonk en vrede en alles. Ze zegt het tegen Jezus, voor al het volk. Dat is de ware dankbaarheid, gericht op God, gericht op Christus, hoorbaar, zichtbaar, merkbaar. En tegelijkertijd, terwijl ze dit doet, ontvangt ze in die weg ook een persoonlijke zegen. Want Christus gaat in die weg juist publiek bevestigen wat Hij in haar leven heeft gedaan. En dat had ze echt gemist, als ze snel naar huis was gelopen. Dan had ze iets van de vastheid en de zekerheid in haar leven gemist, die ze nu wel krijgt. Want nu, nu dit zo openbaar gebeurt, hoeft niemand van die menigte er in de toekomst nog aan te twijfelen dat zij rein zou zijn. Dus die levenshouding, door Gods genade, van geloven met het hart en belijden met de mond is, in de eerste plaats tot eer van God. Dat is het belangrijkste. Maar is in de tweede plaats ook goed voor de mensen om ons heen. Zij kunnen daardoor als middel ook getrokken worden tot de dienst van de Heere. En in de derde plaats geeft het voor ons zelf een gezegende vrucht: vrede, rust, blijdschap en vrijmoedigheid en vooral meer vastheid en zekerheid in het geloof. Een leven gericht op God, Gode leven. Dan hoef je ook helemaal niet bang te zijn voor de mensen. Dan zegt de dichter: ‘wat zou mij een nietig mens toch doen?’ En Paulus zegt: ‘Als God voor ons is, wie zal dan tegen ons zijn?’ En dat blijkt trouwens ook in vers 48. Jezus zeide tot haar: ‘dochter, wees welgemoed, heb goede moed, uw geloof heeft u behouden, ga heen in vrede.’ Dochter, misschien was zij wel ouder als de Heere Jezus. Maar, Hij spreekt haar aan als dochter, als kind. Zoals een vader spreekt tot zijn kind. Wat een gemis, als zij naar huis was gegaan. Die extra zekerheid en vastheid, dat is de geestelijke vrucht van dat openbaar belijden, van dat belijdend leven voor God en voor de mensen. Dochter, uw geloof, dat Ik in uw hart gelegd heb, uw geloof in Mij heeft u behouden. Wat is dat nou toch geweest, dat geloof? Dat geloof zou je kunnen zeggen, dat waren de voeten die alles achter lieten en naar Jezus liepen. Het geloof dat was de lege hand die niet meer graaide in haar portemonnee om de zoveelste dokter te betalen, maar die de zoom van het kleed van Christus aanraakte. Het geloof waren de knieën die niet meer bukten voor de zoveelste dokter, maar die bogen voor Christus. Het geloof, dat was de mond die in Hem al de waarheid beleed. 9
Van dat geloof moet je zeggen als je kijkt naar deze geschiedenis, het geloof komt met niets. Het geloof komt met hopeloosheid, met onreinheid, met schuld. Wij mensen denken gerechtvaardigd te worden door de werken. Wij komen met tranen, met gebeden, met liefde en ijver tot God. Maar het oprechte geloof komt alleen maar met schuld en onreinheid. Maar het komt! En zo mag u door Gods genade ook tot Christus komen. Niet met iets van uzelf, met liefde of met tranen of met wat dan ook, maar met schuld, met onreinheid en met verlorenheid. Komt tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, Ik zal u rust geven. Geloof, wat is dat eigenlijk? Het geloof (ja, dat zeggen wij achteraf ), het geloof is dat, wat de Heere Zelf in haar hart heeft gelegd. Hij trok haar weg van haar dokters toen ze hoorde over Jezus. Hij leidde haar, Hij lokte haar tot Hem. Hij bracht haar aan Zijn voeten. Ja, achteraf zeggen we: ‘het is allemaal Gods werk geweest. Eenzijdig werk van Gods genade.’ Uw geloof heeft u behouden, wees welgemoed. U, die ooit als een arme zondaar, bukte aan de voeten des HEEREN, wees welgemoed, heb goeden moed! Want daarna kan twijfel en vrees opnieuw je hart bespringen, lichamelijke nood en ziekte, geestelijke verlating, donkerheid en duisternis. Maar wees welgemoed, hebt goede moed. Want Hij Die u ooit, dochter, zoon, kind noemde, zal u niet begeven en zal u nooit verlaten. Hij heeft u in beide handpalmen gegraveerd. Voed het oud vertrouwen weder. Maar ook het volgende niet vergeten. Zoek in ’s Hoogsten lof uw lust. Want de zegen wordt gegeven aan de voeten van Christus, als we daar, in de eerste plaats met vrees en beven onze zonden en schuld en ook onze blijvende zonde belijden. En, dat hoort er echt bij, opstaande Zijn Naam belijden. Ga heen in vrede. Shalom, vrede met God, volkomen harmonie. In de hemel, ja, maar beginnend hier op de aarde. Want dat leven met God dat begint met worstelen, met het erkennen van onze dodelijke kwaal. Dat leven is een leven van alles van jezelf kwijtraken. Van getrokken worden met koorden van liefde. Van vluchten tot en gebracht worden bij Christus. Van alles vinden in Hem. Maar niet vergeten, daar hoort ook een leven bij van God verheerlijken en groot maken. Als u dan uw leven aan Hem te danken hebt, kind van God (want zo is het toch: niets uit ons, alles uit Hem!), als u dan uw leven te danken hebt aan Hem, dan moet toch ook heel ons leven gericht zijn op God? Want het is niet alleen ‘uit Hem en door Hem zijn alle dingen’, maar het is: Uit Hem en door Hem en tot Hem, tot eer en glorie van Zijn Naam, zijn alle dingen! Hem zij de heerlijkheid. Hier op aarde nu, en straks in de hemel. Tot in der eeuwigheid. Amen
10