Groninger Fiscale Eenheid Successiewet voor fiscalisten – hoorcolleges 1 t/m 12
Dit product wordt aangeboden als aanvulling op de verplichte stof voor het vak. De Carrièrecommissie accepteert geen enkele verantwoordelijkheid voor het gebruik ervan. Dit product is tot stand gekomen zonder enige bemoeienis van de faculteit of haar vakgroepen.
© Copyright 2012 Groninger Fiscale Eenheid Groninger Fiscale Eenheid Oude Kijk in ´t Jatstraat 26 9712 EK Groningen
[email protected] 1
www.gfe.nl HC 1, 03-04-2012, Geefwet Geefwet? Dit is een nieuwe wet die per 1 januari 2012 in is werking getreden. Er is op dit moment minder publiekrechtelijk geld voor goede doelen. De Geefwet is een antwoord van de regering op het fenomeen dat er minder geld beschikbaar is. De regering wil meer geld halen uit de private sector. BV’s en natuurlijke personen kunnen fiscaal vriendelijk iets geven aan goede doelen. De Geefwet ziet op de inkomstenbelasting, VPB, successiewet en een klein beetje op de loonbelasting. Van belang is om te weten dat heel veel artikelen van verschillende wetten die genoemd zijn, zijn gecentreerd in de AWR. Met name als het gaat om de vraag ‘aan wie wordt gegeven?’. Art. 5b, 5c en 5d AWR zijn van belang. Bij de wet IB is afd. 6.9, 6.32 e.v. van belang, de aftrekbare giften worden daar geregeld. Hoe dit civielrechtelijk allemaal zit wordt nog uitgelegd. Er moet onderscheid worden gemaakt of iets een periodieke gift is of niet, want dat heeft verschillende gevolgen. Wat een periodieke gift is staat in 6.34: “Periodieke giften zijn giften in de vorm van vaste en gelijkmatige periodieke uitkeringen die eindigen uiterlijk bij overlijden, aan instellingen of verenigingen.” Voor periodieke giften geldt dat er volledige aftrek is. Andere giften (eenmalige giften) zijn niet volledig aftrekbaar. “Andere giften zijn giften aan instellingen of aan steunstichtingen SBBI” (6.35). Bij ‘andere giften’ wordt voor de aftrekbaarheid gekeken naar twee drempels: het moet gaan om meer dan 60 euro én het moet minimaal 1% van het verzamelinkomen zijn (zie 6.39). Er zit ook iets curieus in de IB: de multiplier voor giften (art. 6.39a). Dat zijn giften aan culturele instellingen waarbij het aan te nemen bedrag wordt verhoogd met 25%. Samenvattend de artikelen die voor ons van belang zijn: 6.32, 6.33, 6.34, 6.39 en 39a. Voor de IB moet je goed kijken of het een periodieke gift is of het een andere gift is. Voor de VPB geldt ook iets soortgelijks als bij de IB. Daarvoor geldt ook dat aftrek kan worden gevraagd van de vennootschapsbelasting (16 lid 1 Vpb). Bij de VPB is er ook een multiplier voor culturele ANBI’s (16 lid 3). De aftrek voor normale giften bedraagt ten hoogste 50% van de winst, terwijl dat vroeger maar 10% was. Keerzijde hieraan is dat er een maximum aan vast zit van 100.000 euro, dit gold vroeger niet. Voor de VPB heb je maximaal een voordeel van 20 tot 25%. Wij gaan nu kijken naar de Geefwet en vrijstelling van schenkbelastingen. Bij schenkingen die worden gedaan, moet je kijken aan wie wordt geschonken. Word er geschonken aan een ANBI, steunstichting of een SBBI? Die kwalificatie is van belang want als je een ANBI of SBBI bent, dan mag je geld belastingvrij ontvangen en uitgeven. In art. 32 Successiewet word vrijstelling van erfbelasting geregeld, onder 3 staat de vrijstelling voor ANBI’s en onder 8 staat de rijstelling voor SBBI (sociaal belang behartigende instelling). ANBI’s zijn vrijgesteld van schenkbelasting (art. 33 onder 4 Successiewet). Uitkeringen van een ANBI zijn ook vrijgesteld (33 onder 10 Successiewet). Dit laatste geldt niet voor SBBI’s. Een ANBI mag geen vennootschap zij ( 5b lid 1 sub a AWR). ANBI’s moeten voor minimaal 50% aan het algemeen nut besteden (5b.1.a.1 Sw). Als ANBI kun je wel VPB-plichtig zijn, terwijl je geen commerciële activiteiten mag verrichten. Hoe kan dat? Vb. Groningermuseum, een restaurant-gedeelte en het museum-gedeelte. Het Groningermuseum is dan belastingplichtig op grond van de wet (2.1.e Vpb). Dit was vroeger niet zo, waarom is dit nou in de wet gekomen? Als je museumactiviteiten verlieslatend zijn en je restaurantactiviteiten winstgevend zijn, dan kan het zo zijn dat je voor de restaurantactiviteiten belasting moet betalen omdat je winst moet nemen en dat je voor museumactiviteiten, verlies daarop, als het ware verdampt. In de Geefwet is bepaald dat er een integrale belastingplicht is. Stel, de museumactiviteiten brengen een verlies van 1 miljoen en het restaurant brengt winst op van 2 miljoen, dan is het saldo 1 miljoen winst. Integrale belastingplicht is een keuze. Als je daarvoor opteert zit je daar 10 jaren aan vast (2 lid 9 Vpb). Er mag eigenlijk geen commerciële activiteiten worden verricht door een ANBI. Voor culturele ANBI’s ligt dit wat genuanceerder. Er is ingevoerd dat je winstgevende activiteiten mag hebben. Doordat je 2
winstgevende activiteiten hebt kan je worden geconfronteerd met het betalen van belastingen. Het geld dat je hebt verdiend kun je dan reserveren voor projecten wat een jaar later plaatsvindt. Zie art. 12 Vpb (Bestedingsreserve). Doordat een dergelijke reservering mogelijk is, hoef je op dat moment geen vpb-belasting te betalen op het behaalde resultaat. Er geldt wel een aantal voorwaarden. Als je een reservering vormt moet je het binnen een bepaalde tijd besteden aan goede doelen. Zo kan je voorkomen dat er überhaupt vpb-belasting wordt betaald. Als het goede doel teveel concurreert met bedrijven die ook belastingplichtig zijn, kan de minister ingrijpen en de reserve niet laten vormen. Als culturele ANBI kom je minder snel in aanmerking voor belastingplicht, wat als culturele ANBI mag je resultaat hebben per jaar van 15.000 (art. 6 Vpb). Je moet niet alleen kijken naar het jaar zelf, maar ook naar een periode van 5 jaren, in die periode mag het niet boven de 75.000 euro uitkomen. Door deze regeling wordt de administratieplicht voor een culturele ANBI verlicht. Door de Geefwet heeft er wat reparatiewetgeving plaatsgevonden. Er wordt meer naar de economische werkelijkheid gekeken, bij schenking onder last en schenking met schuld etc. Vroeger was het zo dat als je een schenking deed onder voorwaarden, dan had je aftrek. Zodra de voorwaarden niet vervuld waren waardoor je de schenking terugnam, dan werd de schenking niet gecorrigeerd. Daardoor had je een belastingaftrek die eigenlijk ongehoord is. Door de Geefwet heb je nu de negatieve giftenaftrek. Als jij in de inkomstenbelasting een gift hebt afgetrokken, dan kan dat worden teruggenomen. Dat staat in art. 3.139 sub e Wet IB. Een bepaalde gedeelte van de IB en Vpb zijn verplaatst naar de AWR, wanneer iets kwalificeert als een ANBI etc. (art. 5b). Of een instelling een ANBI-status heeft kun je vinden op het internet, via http://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/themaoverstijgend/rekenhulpen/pr ogramma_anbi_opzoeken Wat nog van belang is van de Geefwet is de vrijwilligersregeling (2 lid 6 LB). Als er sprake is van een vrijwilliger dan is er fiscaal geen dienstbetrekking. Diegene voor wie je werkt is dan niet inhoudingsplichtig. Vrijwilligers die afzien van een vergoeding voor gemaakte kosten (6.36 IB), dat wordt gezien als een gift aan de instelling waarvoor ze vrijwilligerswerk verrichten. Die vrijwilligers kan de gift in de IB van de belasting aftrekken. In de Geefwet wordt culturele ondernemerschap wordt gestimuleerd. Het verschil tussen een gewone gift en een periodieke gift. De periodieke gift moet periodiek zijn, moet een gift zijn die is vastgelegd bij de notaris (vereisten staan in 6.34). Bij een periodieke gift wordt je niet geconfronteerd met een drempel. Periodieke giften moeten ten minste 5 jaren worden uitgekeerd. De notariële akte eis staat in 6.38. Voor de herroeping van een gift moet je kijken in 3.139 sub c Wet IB. Dit college was erg warrig. Voor een duidelijk overzicht van de veranderingen die de Geefwet heeft meegebracht kijk op: http://www.rijksoverheid.nl/documenten-enpublicaties/circulaires/2011/09/20/informatieblad-geefwet.html
3
HC 2, 04-04-2012, formele- en fictie bepalingen, waardering en tijdsbepalingen Uit het boek hoef je hoofdstuk 5 (de fictiebepalingen), hoofdstuk 8 (internationale aspecten) en 9 (formele bepalingen) niet te kennen en te bestuderen. Geschiedenis De oudste regeling over de successie is al in 1805 ontstaan in Nederland. Dat was geen wet maar een ordonnantie (Gogel). Die gold voor heel Nederland. In 1817 kwam daar ook een recht van overgang bij. In 1897 kwamen de zogenaamde fictiebepalingen. Daarvoor wordt de naam Sprenger van Eyk genoemd (minister van ??). Ondanks alle wijzigingen hebben we nog steeds de wet van 1956. We hebben ook nog de commissie van Mollmaker gehad voor de nieuwe successiewet, daar is niks van terechtgekomen, er zijn wel delen van hun ideeën overgenomen. 1985 is ook nog een grote wijziging geweest, onder andere zijn de vrijstellingen en de tarieven gewijzigd, die zijn in 2010 weer gewijzigd en aanzienlijk vereenvoudigd, daar komen we later nog op terug. Formele bepalingen Art. 1: erfbelasting en schenkbelasting. In 2010 is de recht van overgang uit de wet gehaald. Het leverde nauwelijks meer toepassing op en het leverde te weinig geld op. We hebben nu alleen de erfbelasting en schenkbelasting in de wet staan. Beide zijn persoonlijke belastingen. Recht van overgang was een zakelijke belasting. Erfbelasting en schenkbelasting houdt rekening met persoonlijke omstandigheden, zoals verwantschap en leeftijd. In economische zin is het een directe belasting, want je kunt het niet afwentelen. Wanneer is iets een directe belasting in juridische zin? Als het als zodanig genoemd wordt in de wet. Schenk- en erfbelasting zijn geen directe belastingen in juridische zin, omdat het niet als zodanig genoemd wordt in de wet. Dit maakt uit bij regels van richtige heffing, die zijn niet van toepassing omdat het geen directe belasting is. Alle twee de belastingen zijn aanslagbelastingen. Je krijgt belasting opgelegd bij wege van aanslag. Het recht van successie is een belasting krachtens erfrecht. Dat betekent dat je eerst naar het erfrecht moet kijken. Pas als je weet wat de erfrechtelijke nalatenschap is, kun je de successiewet toepassen. Hetzelfde geldt voor het huwelijksgoederenrecht. Je moet eerst kijken naar het huwelijksgoederenrecht, dan pas naar het erfrecht, en tenslotte het successierecht toepassen. Fictiebepalingen Soms wordt er meer belasting geheven dan jij civielrechtelijk verkrijgt en soms minder belasting geheven dan jij civielrechtelijk verkrijgt. Het grote voorbeeld daarvan zijn de fictiebepalingen. Daarvan is het grote voorbeeld de levensverzekeringen (13 Sw). Een levensverzekering is een belaste verkrijging voor de successiewet (e.g. iemand sluit een verzekering af op zijn leven). Voor het civiele recht valt een levensverzekering niet in de civiele nalatenschap. Fictief telt de levensverzekering bij de successierechtelijke nalatenschap op. Ook schadevergoeding valt in de successierechtelijke nalatenschap. E.g. als je een ongeluk hebt en je verkrijgt schadevergoeding, dan wordt dat vaak veel later uitbetaald, dat is dus gek. Ander voorbeeld, er is een nalatenschap waar een huis in zit van 200.000 euro en contant geld ter waarde van 20.000 euro. Er is een testament gemaakt en in dat testament is een legaat opgenomen (een legaat is een schenking bij overlijden) aan de vriendin van de overledene, van 30.000 euro. De (civiele) nalatenschap is 220.000 euro. Maar kan het zijn dat de familie zegt: “er is maar 20.000 euro contant in de erfenis. Wij willen graag het huis houden, maar wij keren toch die 30.000 uit, dan betalen wij daar zelf wel de resterende 10.000 euro.” Dan wordt er successie geheven over 200.000 euro zijnde het huis, en over 30.000 euro voor de vriendin. Dan is er 4
successierechtelijk opeens een nalatenschap van 230.000 euro. De belastinginspecteur zou hier nog een andere constructie voor kunnen bedenken. De successierechtelijke nalatenschap kan ook kleiner zijn dan de civiele nalatenschap. Uit de MvT is het voorbeeld, de vierspan, genoemd door van Eyk. Vier paarden die voor 1 wagen of voor 1 koets kunnen lopen. Die vier paarden zijn op elkaar ingespeeld. Een vierspan is dus veel kostbaarder dan 4 losse paarden. Als dat vierspan 40.000 euro waard zou zijn, dan is de civiele nalatenschap 40.000. Als de erfgenamen elk 1 paard zouden krijgen, dan is elk paard bijv. 8000 euro waard. Dan is de successierechtelijke nalatenschap minder waard dan 40.000 euro, namelijk 32.000 euro. Vaak is het zo dat het stel veel meer waard is dan de sommen apart (bijv. een stel vazen die samen meer waard zijn dan elk vaas apart). Het huwelijksgoederenrecht Huwelijksgoederenrecht ontstaat doordat er op één of andere manier een huwelijk is of een partnerschap en de vermogens door elkaar heen kunnen gaan vloeien. Het voorbeeld is de algehele gemeenschap van goederen. Dat houdt in dat wat je eerst apart had, nu samen hebt en gerechtigd bent tot de helft van het geheel. Je hebt geen eigen vermogen meer maar één gezamenlijk vermogen. Als M en V met elkaar gaan trouwen en M heeft een miljoen en V heeft 0, dan hebben ze elk op het moment dat ze trouwen ieder een half miljoen. Dit is handig bij ‘estate planning’, want dit is een verkrijging waarbij er geen enkele schenkbelasting hoeft te worden betaald. In elk testament en in elke schenkingsakte staat tegenwoordig dat wat jij erft of wat jij geschonken krijgt, nooit in een huwelijksgemeenschap zal vallen. Dit is om te voorkomen dat familie bezittingen vallen bij de schoondochter of schoonzoon. Er kan ook sprake van zijn van vormen waarbij én er sprake is van privégoederen en er sprake is van huwelijksgoederen (dat gebeurd dus in het voorbeeld net). We hebben in ieder geval privévermogen en huwelijksvermogen in de moderne tijd. Als iemand overlijdt moet je de huwelijks gemeenschappelijke vermogen nemen minus de schulden. Het saldo valt dan voor de helft in de nalatenschap van de overleden partner. Voor de civielrechtelijke nalatenschap moet je nog daarbij de privébaten en privéschulden optellen. Hoe kan je twee schulden krijgen? Hoe kan het komen dat je een privéschuld hebt? Bijv. wanneer je van pa een huis hebt geërfd met een hypotheek. Terug naar het voorbeeld, dit is nog maar de civielrechtelijke nalatenschap. Want bij een successierechtelijke nalatenschap heb je nog aftrek van kosten. Bijv. begrafeniskosten mag je aftrekken. Waardering Voor het berekenen van goodwill gelden afwijkende regels. Hoofdregel is op het moment van overlijden moet er gewaardeerd worden. Alles moet worden gewaardeerd (behalve verkrijgingen via fictiebepalingen). Vb. het notariskantoor. Er was een beurskrach op 16 oktober 2001. aandelen zijn in één dag flink in waarde gedaald. Er komen twee broers bij de notaris, die vertellen dat tante is overleden op 15 oktober 2001. De erfenis van tante is 1 miljoen. Er moest toen successierecht worden berekend over 500.000 afgerond (door allerlei vrijstellingen). Na de beurskrach, 17 oktober 2001, waren de aandelen nog maar 500.000 waard. Tante had veel aandelen in de nalatenschap. Hiervoor is er geen hardheidsclausule. Als het 2 miljoen waard was geworden, hadden de broers er profijt van. Het doet er in feite niet toe wat na het moment van waarderen gebeurd. Soms kan het zijn dat de waarde achteraf beter bepaald kan worden. Vb. een huurder die het huis van de overledene huurde, omdat zo’n huis verhuurd wordt is het minder waard dan wanneer het leeg is, dus is dat een waardedrukkende factor. Maar op het moment de verhuurder overleed en de huurder bezig was met het verbouwen van het huis en de huur zou opzeggen. Dan is dat iets waar je rekening mee moet houden bij de waardering. In Nederland hebben we twee progressies, het eerste is percentage en het tweede is verwantschap. Derde progressie zou de rijkdom van de erfgename kunnen zijn (en die kent Engeland onder bepaalde omstandigheden, en Nederland kent deze dus niet). Arrest, ging over een heel groot stuk 5
grond dat verpacht was. Dat was verpacht door de kinderen aan de vader. De waarde van de grond is in onverpachte staat 4,5 miljoen en in verpachte staat 900.000. D kinderen zeiden de grond is verpacht, en de belastingdienst zei dat die onverpacht was. De pachter en de vader kwamen tegelijkertijd om bij een auto-ongeluk.
Het hele artikel 1 moet je zelf even thuis doorlezen. Voornamelijk art. 1 lid 3 en lid 4 Sw doornemen. Die leden zijn eigenlijk fictiebepalingen, wordt nog op teruggekomen. Dit heeft alles met de wettelijke verdeling te maken. Art. 1 lid, een gift onder opschortende voorwaarden. Indien er staat “voor toepassing van deze wet wordt etc.”, dan betekent dat dat er een afwijking is van het civiele recht. De gift wordt onder toepassing van dit lid geacht tot stand te zijn gekomen wanneer de voorwaarde vervuld is. Vb. meneer A overlijdt en B is erfgename. Meneer A heeft een testament gemaakt en daarin gezegd dat meneer C erft als B overlijdt. A, de erflater, heeft in zijn testament laten zetten dat B de erfgename is. C krijgt pas iets van de nalatenschap van A zodra B overlijdt, dat is een opschortende voorwaarde. Een ontbindende voorwaarde is bijv. A overlijdt en meneer B die 21 is jaar wordt als erfgename benoemd, onder de voorwaarde dat hij tot zijn 30 e ongetrouwd blijft. Je krijgt iets voor 70.000 en de waarde daarvan is 100.000, 30.000 is dan een erfrechtelijke verkrijging. De voorwaarde is dat je zus in de klooster moet. Toen is dat geaccepteerd als voorwaarde. Wat voor voorwaarde is dat? Dat is een opschortende voorwaarde. Tijdsbepalingen Jij krijgt mijn auto als jij 21 wordt. Óf jij krijgt mijn auto op 2 januari 2014.Tijdsbepaling is iets wat altijd gebeurd, de voorwaarde is afhankelijk van de wil van iemand. Wanneer betaal je belasting bij tijdsbepaling? Dat hangt af van de tekst van de tijdsbepaling. Als ik een auto krijg op 2 januari 2014, dan pas word ik belast. Als een tijdsbepaling heel lang duurt voordat die ingaat, dan heb jij als tijdelijke eigenaar een zogenaamde vruchtgebruik. Vruchtgebruik betekent, dat als een huis wordt verhuurd, dat jij de huur krijgt, of als er een land is, dat jij de opbrengsten van het land krijgt (oogst of pacht).Jij krijgt als het ware de vruchten van hetgeen waar je een vruchtgebruik op hebt. Jij moet ook voor de onderhoud zorgen, draagt de risico’s etc.. Hoewel je niet de eigenaar bent kun je je gedragen als eigenaar. Als een tijdsbepaling langer is dan 30 jaar, dan vervalt het vruchtgebruik, dan heb je het volle eigendom. Volle eigendom – vruchtgebruik = bloot eigendom. Dit staat in het BW: art. 3:85, 4:140 en 4:141. Reeks artikelen Art. 1a heeft het over het partnerbegrip. Dit is een uitbreiding/beperking op partnerbegrip van art. 5a AWR. Art. 2 heeft het over de woonplaats. Art. 4a AWR, wat de woonplaats is, geldt ook voor de successiewet. Het gaat om de woonplaats van de schenker en de erflater (diegene die overleden is). Er wordt niet gekeken naar de woonplaats van de verkrijger. Als je langer dan 5 jaren in Spanje of Frankrijk woont, dan wordt dat geacht je woonplaats te zijn. Feitelijke situatie is beslissend voor de vraag waar de rechtspersoon gevestigd is, het wordt naar de omstandigheden beoordeeld. Nationaliteit is niet van belang. Wat is het grote verschil tussen art. 3 lid 1 en art. 3 lid 2 Sw? Lid 1 heeft het over “een Nederlander die […].” Lid 2 heeft het over “een ieder die”. De verdragen die Nederland heeft gesloten (maar 8 stuks), op gebied van de successiewet, wordt de 10-jaars periode niet geaccepteerd. Het is voor het Europese Hof gekomen of de 10 jaren niet te ver gaan. Het Europese Hof heeft gezegd van niet. Engeland heeft een variatie op die 10 jaren, de laatste 20 jaar van je leven, moet je in Engeland 17 jaren hebben gewoond willen zij heffen. Dus, indien je 15 jaren in Engeland woont en heb je 10 jaren buiten Nederland gewoond, dan kan én Nederland én Engeland niet heffen!
6
Vb. er was een tante die twee miljoen en twee neven had. De tante was ongehuwd en had geen kinderen. Ze wilde graag dat beide neven één miljoen van haar zou erven. Daar moest natuurlijk geen enkel successierecht over betaald worden. Eén van die neven ging naar PwC en had iets bedacht: tante was met één van die neven getrouwd in algehele gemeenschap van goederen. Die neef had op dat moment al 1 miljoen van tante, 1 miljoen was al naar 1 neef gegaan zonder belasting te betalen. Deze neef is naar België verhuist maar heeft ook zijn nationaliteit veranderd. Die neef is Belg geworden, dan geldt natuurlijk art. 3 lid 1 niet meer. In België geldt de zogenaamde ‘handgift’, als jij cash geld hebt, mag je via overboeking van bank of contant, als je dat weggeeft, geen schenkingsrecht te betalen. Tante ging uiteindelijk dood, die 1 miljoen ging krachtens huwelijksrecht naar haar neef, en daar hoefde 0,0 erfbelasting over te worden betaald. Art. 4 gaat over vermoedelijk overlijden. Wordt met name in oorlogssituaties en rampsituaties gebruikt. Je kan pas een erfenis verdelen als iemand is overleden. Als iemand onvindbaar is weet je niet of die is overleden. Om aan die onzekerheid een einde te maken is art. 4 in het leven gekomen. Als iemand vermoedelijk overleden wordt verklaard, dan moet de rechter een verklaring afgeven. De dag genoemd in de verklaring is het moment waarop geacht wordt iemand te zijn overlijden. Je hebt ook een dag van de verklaring, en dat is de dagtekening bedoeld in art. 4 lid 2. Vb. iemand is in 1992 naar Amerika vertrokken. In 1996 is voor het laatst iets van hem gehoord. Zijn familie ging naar de rechter in 2000. Hij wordt vermoedelijk overleden verklaart sedert 1996. 1996 is de dag in de verklaring. De dag van de verklaring is 2000. Deze meneer A had een testament gemaakt in 1990 voordat hij wegging naar Amerika. Hij had B tot enige erfgename benoemd. B is in 1998 overleden en had als enige erfgename zijn zoon C. Volgens art. 4 kan B van A erven, want A is al in 1996 overleden, aangezien B in 1998 is overleden, is C daarvan erfgename geworden. C doet dan aangifte van de erfenis van A, want die dag in de verklaring wordt gebruikt om te kijken hoe de vererving gaat. Hij betaalt successierecht over de waarde van de nalatenschap in 2000. Hij betaalt in zijn verhouding tot A. Dus in de relatie A-B of B-C wordt niet geheven. Ter verduidelijking, er wordt i.c. één keer geheven. Hier is dus het moment van verkrijging de regel dat er gewaardeerd wordt! Stel nu dat A zijn vader in 1997 is overleden met A als enige erfgename. Wat zou er met die nalatenschap gebeuren? A was er niet meer toen zijn vader overleed (1996) en daarom gaat dus niet naar C. Bij art. 6 beginnen de fictiebepalingen. Art. 5 erfbelasting wordt geheven van diegene die het verkrijgt. X krijgt een legaat van 10.000 met de voorwaarde dat hond/parkiet en paard verzorgd moeten worden (bijv. 500 euro). Je mag die last niet aftrekken, dit is een onpersoonlijke last. Voorwaarde dat je 2000 euro aan de buurvrouw moet geven, dan kan je dat wel aftrekken, omdat buurvrouw daaroverheen belasting moet betalen.
7
HC 3, 10-04-2012, Het erfrecht, graden en plaatsvervulling staat in het BW. Het BW mag je meenemen naar het tentamen. Je kunt krachtens erfrecht verkrijgen door: - Ex Testament(air)o; - Ab intestaat (versterf); - Legaat onder last; Een legaat is altijd in het testament geregeld. Diegene die een legaat krijgt is géén erfgename. Er zal altijd nog een erfgename benoemd moeten worden in het testament (anders krijg je versterf erfrecht = wettelijk erfrecht). Een last is een soort legaat. Kort gezegd, je geeft iets weg en je krijgt iets terug, maar je moet wel successierecht betalen. Je kunt ook een legaat tegen inbreng hebben. Dat gebeurd best wel vaak. “Jij krijgt 100.000, maar je moet je huis in je nalatenschap inbrengen.” Dan is het een keuze die je maakt door te kijken of je huis meer of minder waard is dan 100.000. Stel dat huis is getaxeerd op 120.000, maar het is onverkoopbaar op korte termijn. Als het huis wordt ingebracht, wordt de nalatenschap 20.000 hoger. Groepen Wij hebben 4 groepen in het erfrecht: 1. Echtgenoot + kinderen; 2. Ouders + broers + zusters; 3. Grootouders + hun afstammelingen; 4. Overgrootouders + hun afstammelingen. Dit zijn andere groepen dan de Successiewet. Is in de eerste groep iemand aanwezig dan erft die alles. Als er niemand is, dan kijk je naar de 2e groep, is daar niemand aanwezig, kijk je naar de 3e groep, is daar niemand aanwezig dan kijk je naar de 4e groep, mocht daar een overgrootouder aanwezig zijn dan krijgt die alles.
8
Zie tekening. A gaat dood. Mensen die al dood zijn, zijn ingekleurd. A heeft nog twee broers (of zussen) en een neef (of nicht) D en twee ouders. Zijn grootouders zijn al overleden. Zijn ouders en broerserven wat omdat ze in de 2e groep zitten. A heeft geen echtgenote of kinderen. Indien C dood zou zijn, erft D in plaatsvervulling. Je kunt alleen plaatsvervullen van beneden naar boven. Je kunt ook niet erven als je nog niet geboren bent. Daar is één uitzondering op. Curator ventrix => als iemand zwanger is dan wordt het ongeboren kind als geboren beschouwd. Als het misgaat wordt het kind als nooit geboren beschouwd. Vroeger kon je alleen maar plaatsvervullen als iemand dood was. Nu kan je soms ook plaatsvervullen als iemand nog leeft. Drie gevallen waarbij dat mogelijk is: - Als iemand onwaardig is; - Als iemand onterft is; - Als iemand verworpen heeft. Verwerpen is dat jij als erfgename zegt: “ik wil het niet.” Dan kan jouw kind jou gaan
plaatsvervullen. Je kunt alleen via een testament onterft worden. Jouw kind mag dan in jou plaats erven. Die onwaardigheid is in de wet genomen met name vanwege de drugsverslaafden. Iedereen kent wel de verhalen van drugsverslaafde kinderen die hun ouders afpersen, slaan en portemonnee stelen etc. De wetgever vond het bizar dat je zo’n kind niet kon onterven en heeft het daarom opgelost. Er moet een onherroepelijke veroordeling zijn wegens een opzettelijke tegen de erflater gepleegd misdrijf door het kind. Het moet gaan om een vrijheidsstraf waarop minimaal 4 jaar staat. Poging tot of deelname aan is ook al voldoende. Vb. van een misdrijf dat kwalificeert om te onterven : diefstal van een fiets. De erflater mag de onwaardige zijn misdrijf vergeven, hierdoor vervalt de onwaardigheid. De erfgename krijgt ook een recht van beraad. Ze hebben een bepaalde periode om over iets na te denken. In het testament kan je ook een zogenaamde executeur (vroeger heette het executeur testamentair) benoemen. De executeur is de beredderaar van de erfenis/nalatenschap. Hij heeft alle macht. Jij mag 9
niks zolang de executeur bezig is met het afwikkelen van de nalatenschap. Hij regelt de begrafenis, hij mag dingen verkopen etc. Zo’n executeur kan alleen maar bij testament worden benoemd. Vroeger mocht je een executeur ook bij codicil benoemen. Een codicil is een onderhandse akte. Een handgeschreven gedagtekend briefje met je handschrift. Je kunt een donorcodicil maken, dat is ook een vorm van een codicil. Je kunt maar heel weinig doen met zo’n codicil en dat is maar goed ook. Je kunt inboedelgoederen, sieraden en je begrafenis regelen bij codicil. Je kunt nooit geld legateren (ook al is het maar een tientje), voor dat onderdeel is de codicil nietig. Graden We gaan nog even graden tellen. Je moet de verticale streepjes tellen tot de gezamenlijke stamouders. Wat is de graad tussen X en N? De graad tussen X en N is drie, want je kun drie verticale streepjes tot elkaar tellen. Wat is de graad tussen X en O? De graad tussen hen is zes. Je kunt doorgaan tot de 6e graad want verdere verwantschap kent het BW niet. Alles wat verder verwant is dan de 6e graad erft niet volgens de wet (als er een testament is gemaakt wellicht wel). Als je plaatsvervulling hebt en je komt in de plaats van die 6 e graad, dan heb je geluk, want dat kan (in het voorbeeld bijv. iemand die in de plaats van O treedt). Indien er geen testament is en er zijn geen erfgenamen, dan vervalt het aan de staat.
Oom willy casus. De vraag is: wie erft wat van A? Volgens het wettelijk erfrecht erven E, G en Willy. E en G een kwart en Willy de helft. Willy treedt in de plaats van K en V. E en G zijn grootouders. Indien er een tante X zou zijn, erft zij niks.
10
HC 4, 11-04-2012, fictiebepalingen Fictiebepalingen Art. 6: constructies om belasting te besparen via een aanpassing van huwelijkse voorwaarden wordt niet door de wet erkend. Daar moet toch belasting over worden betaald. Art. 7: Als je wat moet betalen voor de erfenis die je verkrijgt, dan mag je de gemaakte kosten in aftrek brengen op de waarde die in aanmerking wordt genomen. Art. 8: Pakketjesbepaling. Door het plakken van etiketjes op de voorwerpen vermijdt je belastingheffing. Als je iets onder je hebt maar je zegt dat het niet van jou is, dan moet de mogelijke bezitter bewijs leveren dat het voorwerp van hem is. Art. 9: Wettelijke verdeling. Vroeger werden grote schulden gecreëerd tussen ouders en kinderen. Jaarlijks ging de ouder een bepaald percentage van de schuld aflossen. Tegenwoordig mag je per jaar als ouder dan zes% van je schulden aflossen, het meerdere is belast. Art. 10: Vruchtgebruik. Vb. moeder is de vruchtgebruiker en de zoon is blote eigenaar. Het vol worden van de blote eigendom doordat de moeder doodgaat is belast. Art. 11: Testament. Als ik doodga voor jou dan mag je iets voor een bepaald bedrag overnemen. De winst is civielrechtelijk niet belast. Onder de successiewet is de winst echter wel belast. Art. 12: Alles wat je 180 dagen voor je dood geschonken hebt valt onder de erfboedel. Art. 13: Levensverzekeringen. De uitkering van de levensverzekering valt onder de boedel. Het zou aanlokkelijk zijn om al je geld te gebruiken voor de aankoop van een polis als dit artikel niet bestond. Art. 18: Vruchtgebruik. Kost en inwoning is een periodieke uitkering. Vroeger bleef de boerenknecht na zijn pensioen bij zijn heer wonen. De waarde hiervan is belast. Ouderlijk vruchtgenot is geen vruchtgebruik. Jouw geld wat je ouders gebruiken voor de opvoeding is onbelast. De langstlevende ouder kreeg vroeger het vruchtgebruik van het huis. De kinderen kregen de blote eigendom. De prijsstijgingen zijn tegenwoordig belast, vroeger was dit niet het geval. Belastinglatenties. 30% van de belastinglatentie wordt jaarlijks afgetrokken van de periodieke uitkeringen. Bij het vruchtgebruik mag dit niet. 11
Art. 19: Gelijkstellingen. Bloedverwantschap is gelijkgesteld aan aanverwantschap. Bloedverwantschap ontstaat door geboorte, aanverwantschap ontstaat door huwelijk. Koude zwagers, koude schoonzusters = de broer/zus van de echtgenoot van je broer/zus. Pleegkinderen bestonden niet in de successiewet. Het kind kon erven van de moeder/vader, maar andersom kon het niet. Marcks-arrest: Opa en oma waren dood. Eén van de kinderen van opa en oma was ook dood. Het natuurlijke kind van de dode kind van opa en oma ging ook dood, maar zijn tante kon niet erven. Dat is aangepast. De erkenning van kinderen kan ook in het testament gebeuren. Bijv. “Mijn zoon Pietje …”. Pleegkinderen worden ook als kinderen beschouwd. Art. 20: Lasten van de nalatenschap (bijv. kosten van lijkbezorging) mogen worden afgetrokken. Gewone schulden worden sowieso afgetrokken als je hebt berekend wat de materiele hoogte van de schuld is. Begrafenisschulden mogen wel afgetrokken worden van de nalatenschap, de kosten van executeur, notaris en het bedrag aan successiebelasting niet. “Legaat vrij van recht” van 10.000 euro, betekent dat je bruto veel meer krijgt. De bruto berekening uit het boek is niet van toepassing. Deze belasting kan niet worden afgetrokken. Kosten van grafkelder en grafstenen zijn aftrekbaar. Grafmonumenten niet. Laatste ziektekosten zijn aftrekbaar, want voor de dood ontstaan. Voorzover de kosten van de begrafenis niet excentriek zijn, zijn deze aftrekbaar. 100.000 euro is toegestaan. Bij Chinezen is het normaal om veel geld uit te geven als iemand doodgaat. Schulden met opschortende voorwaarden worden meegenomen als de voorwaarde ingaat. Successierecht krijg je terug als de voorwaarde ingaat. In lid 6 sub c staat de belastinglatentie van een periodieke uitkering (30%). Periodieke recht=stamrecht, vruchtgebruik is géén stamrecht. Bij AB aandelen is 6,25 % aftrekbaar. Als je je borg hebt gesteld is de successie op dezelfde manier van toepassing als bij schulden met opschortende voorwaarden. Art. 21: waardering voor de SW. WEV is belangrijk. WEV= verkoopwaarde. Verkoopwaarde=prijs die betaald zou worden op een publieke veiling onder normale omstandigheden. Het moet zakelijk zijn, wat een iedere derde zou uitgeven. Zakelijke rechten wordt meegenomen in de waardebepaling. Persoonlijke rechten worden niet meegenomen in de waardebepaling. Huur is de uitzondering. Waarde wordt bepaald door omstandigheden die op het moment van successie aanwezig waren. Vb. twee percelen: één met een gaard en één met een huis. Het eerste perceel heeft een bouwvergunning. Hof Amsterdam: Twee percelen worden als één gewaardeerd als het een aanhorigheid is en er geen hek tussen de percelen staat. Vb. taxatie pand: 590.000. Over een maand verkocht voor 515.000. HR: Je moet over 590.000 belasting betalen, tenzij er fouten zijn gemaakt bij de taxatie. Servicerecht flatgebouw wordt meegenomen. Wijziging bestemmingsplan wordt meegenomen. Vb. moeder is al dood, vader en zijn zoon overlijden bij hetzelfde ongeluk. De vader was de pachter en de vier kinderen de verpachter. Bij het tegelijkertijd doodgaan kun je niet van elkaar erven. Pachtwet zegt dat pacht eindigt niet met dood. Hof: vermenging van pacht en verpacht niet van toepassing. Staatsecretaris: flauwe kul, het perceel is niet verpacht. HR: pacht moet apart worden meegenomen, het maakt niet uit of de pachter en verpachter één en dezelfde persoon zijn. Art. 21.10: De waarde van het vruchtgebruik wordt meegenomen in de waardering van de boedel. Vruchtgebruik moet je waarderen op 6% van de waarde. Uitvoeringsbesluit art. 5 is belangrijk. Man en vrouw zijn gehuwd en hebben 2 kinderen: X en Y. De man gaat dood. De waarde van de nalatenschap is 200.000.Alles gaat naar zijn vrouw: zij krijgt overal het vruchtgebruik van en de kinderen de blote eigendom.
12
HC 5, 17-4-2012, testament Wat is het verschil tussen een erfgenaam en legitimaris? Erfgenaam word je krachtens wet of testament. Als je erfgenaam bent dan ben je een opvolger onder algemene titel. Dat houdt in dat je alle rechten en verplichtingen van de erflater in verhouding tot je erfgenaamschap krijgt. Je bent automatisch mede-eigenaar van de nalatenschap. Zelfs als er onroerend goed in de nalatenschap zit, hiervoor is geen leveringshandeling nodig. Legataris is een schuldeiser van de nalatenschap. Dat betekent dat hij zijn legaat pas na levering door de erfgenamen verkrijgt. Het heeft alles te maken met het saisire beginsel. In het Frans werd gezegd: “de doden grijpen de levenden.” Ook daar komt de term vandaan “de koning is dood, lang leve de koning.” Je bent in gemeenschap van goederen gehuwd, beide hebben dan helft van het huwelijksvermogen. Jij maakt een testament waarin staat dat de auto voor de buurman is. Dit is niet mogelijk omdat die auto is maar voor de helft van jou is. De waarde van de hele auto uit jouw nalatenschap gaat dan naar de buurman, maar de auto zelf niet. Een verknocht goed is nooit van beide gehuwden maar van één van de twee. Kan goodwill vererven? Is goodwill iets persoonlijk of is het een opgebouwde klantenkring? Voorzover goodwill op geld waardeerbaar is óf op de balans staat dan vererft het ook onder de successiewet. Vererving is een heel probleem an sich. Vererving gaat via de nationale wetgeving van de erflater. Welke wet is dat? Woonplaats van de erflater (woonplaats volgens AWR). Er zijn hier heel veel uitzonderingen op. Internationaal successierecht is moeilijk. Art. 3 successiewet bepaald dat je nog 10 jaar lang onder de Nederlands successiewet valt ook al ben je geëmigreerd. Testament Een testament maak je bij de notaris. Het is een eenzijdige herroepelijke rechtshandeling. Je kan niet samen met je partner naar de notaris gaan en samen een testament maken. Je kunt er natuurlijk wel naar toe gaan, maar je maakt je eigen testament en je partner maakt zijn/haar eigen testament. Vroeger werd een testament gemaakt in aanwezigheid van getuigen. Eerst ging de notaris apart om 13
tafel met de testateur zitten en daarna daarna met de getuigen (dat waren vaak kandidaatnotarissen). De notaris, testauteur en getuigen moesten dan hun handtekening eronder zetten. Je hebt ook nog een onderhandstestament. Dat is een testament waarvan de notaris niet weet war er in zit. Vroeger werd het een holografisch (met de hand geschreven) testament genoemd. Dit komt bijna niet voor. Wat kun je bij testament regelen? Je kunt erfgenamen en legitimarissen benoemen, lasten regelen, begrafenis regelen, schulden kwijtschelden (lijkt op een legaat), afstand doen van een zaak/recht (bijv. afstand van een stuk land aan de buurman, heeft zelfde effect als een legaat), iemand een hypotheek geven op een stuk land. Is de notaris de enige plek waar je een testament kun opstellen? Je kunt ook terecht bij militairen, officieren in tijden van nood en als je op een schip bent bij de kapitein. In het algemeen kun je stellen dat je bij een “hoog geplaatste” in situaties van nood, een noodtestament kunt maken. De executeur is de beredder van de nalatenschap. Een executeur moet bij testament worden benoemd (vanaf 1 januari 2010). Alle codicillen voor 1 januari 2010 waarbij een executeur wordt benoemd zijn nu nog geldig. Je kunt aan de rechter verzoeken in je testament wie de voogd over je kinderen wordt. Bij codicil kun je alleen nog inboedelgoederen, sieraden, je begrafenis (wat voor muziek? Wel/geen koffie) etc. regelen. Geld en onroerende zaken kun je niet regelen bij codicil. Wat gebeurd er nu als je een testament hebt gemaakt? Het testament wordt aangemeld bij het centrale register in Den Haag. Daarbij wordt aangetekend je notaris, jouw naam en datum. Als er iemand dood gaat dan ga je naar de notaris. De notaris stuurt dan een bericht naar het centrale register. Is er een testament gemaakt? Zo ja, wat is dan het laatste testament? Dan moet je eerst het laatste testament inzien. Als daarin staat : “al mijn vroegere testamenten zijn ingetrokken”, dan hoef je alleen het laatste te zien. Soms maakt iemand een aanvulling, dan heb je ook het testament ervoor nodig. Je krijgt thuis een afschrift van het testament. Mochten de erfgenamen het er niet mee eens zijn en de afschrift verscheuren, dan is het testament tenminste nog veilig. In je testament kun je je geld natuurlijk ook weggeven aan goede doelen. Stel dat je in testament hebt bepaald dat al het geld naar WNF gaat. Is WNF een erfgenaam of een legitimaris? Als je een legaat hebt gemaakt dan is WNF geen erfgenaam en moet alsnog naar een erfgenaam worden gezocht. Een erfgenaam benoemen moet zeer nadrukkelijk gebeuren, bijv. “WNF is erfgenaam.” Beneficiair aanvaarden gebeurd onder het voorrecht van boedelbeschrijving. Dat betekent dat er een inventarisatie gemaakt wordt van de positieve bestanddelen en de schulden in de boedel. Blijkt dat het positief is, dan ben je erfgenaam. Blijkt het saldo negatief, dan ben je geen erfgenaam en ook nooit geweest. Als iedereen verwerpt vervalt de schuld aan de Staat. De sociale dienst van de gemeente moet het dan verder regelen. Stel meneer X heeft een nalatenschap achtergelaten met een huis. Een legaat voor de buurman van 10.000 euro en de broer van meneer X krijgt het huis. Kan de broer stellen dat hij geen 10.000 euro voor de buurman heeft? Dat kan niet want de broer kan het huis verkopen en met de opbrengst 10.000 euro legateren aan de buurman. Hij kan uiteraard natuurlijk ook 10.000 euro uit eigen zak betalen aan de buurman. Je kunt de aanvaarding ook in beraad houden, je kijkt dan als het ware de kat uit de boom. Dat mag tot drie maanden na het overlijden van de erflater. De termijn kan door de kantonrechter ten aanzien van bepaalde schuldeisers worden verlengd (4:85 BW). Dat beraad wordt geregistreerd in het boedelregister. Het boedelregister is ter inzage bij de rechtbank. Daar kan je zien wie erfgenaam is, of het beneficiair aanvaard is of verworpen. Hoe zit het met de uitleg van testamenten? Voor 1 januari 2010 stond in de wet niets over uitleg van testamenten. Heel veel testamenten zijn niet duidelijk (schuld van de notaris). Vaak was het wel duidelijk ten tijde van het maken van het testament, maar nu niet meer (e.g. nu met iemand anders getrouwd of een kind erbij). Zoals gezegd was niks onder het oude recht hierover geregeld, maar nu is er 4:46 BW. Dit artikel bepaalt dat de notaris rekening mag en moet houden met informatie die hij buiten het testament om heeft. De uitleg van de notaris prevaleert bij de rechtbank.
14
A is de erflater en B is zoek. B wordt niet vermoedelijk overleden verklaard (dat zou een oplossing zijn). Indien hij vermoedelijk overleden wordt verklaard (nu het niet duidelijk is waar B is), dan gaat plaatsvervulling optreden. E en F komen in de plaats van B. Of krijgt D nog iets? Nee, want volgens de notaris was het niet de bedoeling dat D iets krijgt. HR heeft gezegd E en F krijgen niks. Het is niet zo dat nu alles naar C gaat. Een deel van B is apart gezet. Ander voorbeeld. A gaat dood en er is een testament gemaakt. A legateert 5000 euro aan C, zoon van zijn vrouw E, het is dus niet zijn eigen zon, maar de zoon van vrouw E uit een eerder huwelijk. A overlijdt en het blijkt dat hij al 5 jaar van E gescheiden is. In die periode is er geen enkel contact tussen hem en E en tussen hem en C geweest. Kinderen stellen dat C niet de zoon is van de vrouw van A, maar C de zoon is van zijn ex-vrouw. Daarvan is gezegd, op basis van de wet, legaat wordt niet uitgekeerd want hij is nog steeds de zoon van E, maar niet de zoon van A. Ter illustratie dus al het voorgaande, uitleg van testamenten is heel subjectief.
HC 6, 18-04-2012, waarde vruchtgebruik en periodieke uitkering De waarde van een vruchtgebruik wordt gesteld op een jaarlijks fictief percentage van 6% (art. 10 Uit. Besl. Sw jo. art. 21 lid 13 Sw).
De waarde van de nalatenschap is 200.000 euro. V is 57 jaar. Wat is de waarde van haar vruchtgebruik? Je kijkt dan in art. 5 Uit. Besl. Sw. Het vermenigingsfactor voor iemand tussen de 55 en 60 is 11. Daarmee is de waarde van het vruchtgebruik op de nalatenschap voor V 200.000 x 6% x 11 = 132.000. Indien het i.p.v. een vruchtgebruik het een periodieke uitkering was, was de waardering precies hetzelfde. Wat krijgen de kinderen in casu? De restwaarde van de nalatenschap natuurlijk. Ieder kind krijgt dan 34.000 ( ( 200.000 – 132.000 ) / 2 ). Notariskosten kunnen nooit van het vruchtgebruik eraf, begrafeniskosten wel. Het vruchtgebruik staat in het BW, die schiet vóór de bloot eigenaren, want de kinderen krijgen niks. Kinderen moeten wachten tot het moment dat moeder overlijdt. Indien een bedrag van 200.000 euro op bank zou staan, dan wordt aangetekend bij de bank dat de vrouw er niet over kan beschikken. Voorbeeld, een man laat een miljoen na. Wat is 15
de waarde van de nalatenschap? Indien de man in gemeenschap van goederen was gehuwd, dan valt 500.000 in de nalatenschap. 500.000 gaat dan naar de echtgenote, en de andere 500.000 dient te worden verdeeld tussen de erfgenamen. Soms wordt in de vraag gegeven wat de nalatenschap is. Soms wordt gegeven wat de gemeenschap van goederen is wat nagelaten wordt. Voorbeeld, man laat een miljoen na. Hij was in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met V en heeft drie kinderen, A, B en C. In het testament is bepaald dat er een vruchtgebruik gevestigd dient te worden op de nalatenschap ten behoeve van V. Wat is de nalatenschap? Gemeenschap van goederen is 1.000.000, nalatenschap is dan 500.000. Wat moet je dan nog meer weten? Begrafeniskosten, voor het gemak heeft de verzekering dat uitgekeerd. Wat moet je dan nog meer weten? Leeftijd, vrouw is 80. De waarde van het vruchtgebruik is dan 120.000 (=500.000 x 6% x 4). Het cijfer 4 komt van art. 5 Uit. Besl. Sw. V wordt dus belast over 120.000, want die krijgt alleen het vruchtgebruik. 500.000 is te verdelen, vrouw krijgt vruchtgebruik ter waarde van 120.000, dan blijft er 380.000 over voor de kinderen. Mevrouw V is geen erfgename. Indien zij voor een kindsdeel erfgename zou zijn, dan wordt 380.000 gedeeld door 4. De kinderen kunnen nog niet bij hun geld maar toch moeten ze belasting betalen. Is dit wel rechtvaardig? Zij moeten belasting betalen maar de moeder moet het voorschieten. Dit is zo in de wet geregeld omdat het vaak niet om contant geld gaat wat in de nalatenschap zit, maar het gaat om het huis waar de man en de vrouw gewoond hebben. Anders zou het huis verkocht worden om ieder erfgename zijn deel van de nalatenschap te laten verkrijgen. Voorbeeld, iemand erft een periodieke uitkering van 5000 euro per jaar gedurende 15 jaren of als hij binnen die 15 jaar overlijdt tot zijn overlijden. Die persoon is 65 jaar. Je moet dan niet kijken naar art. 5 maar naar art. 6 Uit. Besl. Sw. De uitkering is afhankelijk van het leven en duurt maximaal 15 jaren, dan moet je dus kijken naar kolom 3 om de waarde te berekenen van de periodieke uitkering. Waarde periodieke uitkering = 5 x 5000 x 0,75 + 5 x 5000 x 0,40 + 5 x 5000 x 0,15 = 32.500. Hier moet nog 30% ervan af door art. 20.6.c Sw. Dit is het verschil tussen vruchtgebruik en periodieke uitkering. Bij de waardeberekening gaat nog altijd 30% ervan af bij een periodieke uitkering. Bij het laatst genoemd voorbeeld, als de uitkering niet viel bij overlijden (dus hoe dan ook 15 jaren lang), wat is dan de waarde van de periodieke uitkering? In dit geval moet je de laatste kolom nemen bij art. 6 Uitv. Besl. Sw. Waarde periodieke uitkering = 5 x 5000 x 0,85 + 5 x 5000 x 0,64 + 5 x 5000 x 0,48 = 49250. Hier moet wederom 30% eraf. Wat nou als deze persoon die de periodieke uitkering voor 15 jaren verkrijgt, overlijdt na 1 jaar? Dan heeft die gewoonweg pech. De periodieke uitkering is niet van het leven afhankelijk, dus hij heeft nog steeds recht op die uitkering de resterende 14 jaren lang, maar die komen dan toe aan zijn erfgenamen (p.u. vererft). Stel er is één erfgename, zijn zoon, dan moet hij ook weer belasting betalen over de waarde van de periodieke uitkering (vrijstellingen daargelaten natuurlijk). Wat is de waarde van de periodieke uitkering indien het vererft op zijn zoon? Waarde = 5 x 5000 x 0,85 + 5 x 5000 x 0,64 + 4 x 5000 x 0,48 = 46.850 (weer -30%). Voorbeeld, X overlijdt. Y erft een periodieke uitkering van 5000 per jaar en Y is 45 jaar. De periodieke uitkering betaalt voor maximaal 20 jaren of tot aan overlijden mits dit korter is dan 20 jaren. Waarover wordt belasting betaald? Waarde = 5 x 5000 x 0,83 + 5 x 5000 x 0,60 + 5 x 5000 x 0,42 + 5 x 5000 x 0,28. Minus 30%. Als je 60 wordt val je niet opeens in een nieuwe kolom, want het is een eenmalige belasting. Daarom wordt niet voor Y voor de laatste 5 jaren een andere vermenigingsvuldigingsfactor uit een andere kolom genomen. Indien de waarde van de periodieke uitkering berekend op basis van art. 6 hoger zou zijn dan 65.000 (5000 x 13, berekend op basis van art. 5), dan is de waarde van de periodieke uitkering 65.000. Waarde van een periodieke uitkering voor oneindig en onafhankelijk van het leven, wordt gesteld op x17 jaarlijkse uitkering (art. 6 lid 3 Uit. Besl. Sw). Voorbeeld, meneer A is 48 en hij krijgt een periodieke uitkering van 5000 per jaar. Het eindigt bij zijn overlijden of bij het eerdere overlijden van meneer B. Meneer B is 43 jaar. Meneer A krijgt de periodieke uitkering van meneer X. Wat is de waarde van de periodieke uitkering? De uitkering is afhankelijk van leven, en hij eindigt bij overlijden van de eerststervende van twee personen, dan is
16
art. 7.2 Uit. Besl. Sw van toepassing. Meneer A is de oudste, bij zijn leeftijd tel je 5 jaren op. Door dan naar het tabel in art. 5 Uit. Besl. Sw te kijken kom je bij een vermenigingsvuldigingsfactor van 12. Als de uitkering zou eindigen bij het langstlevende van deze twee, dan is lid 1 van art. 7 van toepassing. Daarbij neem je de leeftijd van meneer B en trek je er 5 jaren van af, dan kom je door art. 5 bij een vermenigingsvuldigingsfactor van 14. Het laatste vreemde situatie, want A krijgt een periodieke uitkering als hij nog leeft of zolang B nog leeft. Indien A overlijdt en B nog leeft, dan erft de periodieke uitkering door. Indien er in een testament bij een periodieke uitkering ‘tezamen en bij opvolging’ betekent dit dat bijv. twee personen samen 10.000 euro krijgen. Gaat één van de twee dood, dan krijgt de langstlevende de 5000 van de eerststervende erbij. Hier is ook art. 7 Uit. Besl. Sw van toepassing. Voorbeeld, A overlijdt en hij heeft een testament gemaakt met daarin een legaat. De erfgenaam is X en de legaat is voor B en C. B is 43 en C is 38. De periodieke uitkering is 6000 euro per jaar. Zij krijgen allebei samen 6000 euro, gaat één van de twee dood, dan krijgt de langstlevende 6000. Wat is de waarde van deze periodieke uitkerig voor B en C en waarover betalen zij successierecht? De uitkering is afhankelijk van leven. Zodra B en C de periodieke uitkering ontvangen, is gewoon art. 5 van toepassing. Ze krijgen allebei 3000, dus voor B is de waarde (3000 x 13) – 30%. Voor C is de waarde (3000 x 14) – 30%. Stel B overlijdt na 10 jaren, dan krijgt C 3000 euro erbij. Je berekent de waarde van de periodieke uitkering naar de leeftijd van C op dat moment (38 + 10), vermenigingsvuldigingsfactor is dan 13. Op C wordt dus opnieuw successierecht geheven. Voorbeeld, A gaat dood. Er is een testament. In het testament staat een legaat voor B en C. De nalatenschap van A is 100.000 euro. Waarover moet erfgename X belasting betalen? Die mag de waarde van de legaat aftrekken van zijn 100.000 euro. Hij betaalt 6000 euro per jaar zolang A of B leeft. Dit is art. 7 lid 1 voor diegene die moet betalen. Voor X ga je meteen art. 7 lid 1 toepassen. De waarde van de legaat dat hij moet betalen is dan 6000 x 14 = 84.000. X betaalt successierecht over 100.000 – 84.000 = 16.000. Mag hij 30% erover aftrekken? Nee, want het is geen periodieke uitkering. Stel nu dat 84.000 meer dan 100.000 zou zijn, wat doet X dan? Verwerpen. Zelfde voorbeeld alleen het testament is nu anders. In het testament staat dat het eerst allemaal naar B gaat, en zodra hij overlijdt, het allemaal naar C gaat. Voor X geldt nog steeds art. 7 lid 1, want hij is er pas van de betalingsverplichting verlost als ze allebei dood zijn. Wat geldt voor B en C? Voor B geldt artikel 5. C betaalt pas successierecht zodra B overlijdt, want dan ontvangt hij pas, dan is voor hem ook art. 5 van toepassing. Voorbeeld, A is 59 jaar oud en B is 63 jaar oud. Zij erven een periodieke uitkering van 200 euro per jaar ’Tezamen en bij opvolging’. Bij overlijden van de eerststervende wordt de periodieke uitkering gesteld op 150 per jaar voor de langstlevende. Hoe ziet het in eerste instantie eruit voor A en B? Wat is de waarde van de periodieke uitkering die ieder verkrijgt? Gewoon art. 5 gebruiken. Voor A is de waarde 1100 (=100 x 11). Voor B is de waarde 1000 ( = 100 x 10). Stel B gaat na 10 jaar dood. Wat erft A? Je moet alleen kijken wat hij erbij erft. Dat is 50. Weer art. 5 gebruiken daarvoor, de waarde van wat hij erbij erft is 400 (50 x 8). Wederom moet bij elk voorgaande keer dat de waarde van een periodieke uitkering werd berekend, 30% afgetrokken worden. X die moet dat legaat uitbetalen aan A en B. Hoe reken je nu de waarde die X mag aftrekken van zijn erfenis? De totale uitbetaling van 200 per jaar bestaat uit 150 en 50. 50 geldt voor 7 lid 2, 150 geldt voor 7 lid 1. Dus 400 (50 x 8) + 1800 (150 x 12), kom je uit op 2200 wat X mag aftrekken van zijn nalatenschap. X mag geen 2200 – 30% aftrekken. Voorbeeld, meneer A is 53. Hij krijgt een lijfrente van 1000 per jaar. Die lijfrente wordt na 5 jaren 700 per jaar. Wat is de waarde van de lijfrente die hij verkrijgt successierechtelijk? Art. 6 toepassen voor 300 euro, dus 0,83 x 5. Art. 5 toepassen voor 700 euro, vermenigingsvuldigingsfactor is dan 12. Dan kom je uit op 1245 + 8400 = 9645.
17
HC 7, 24-04-2012, uitleg testament, erfstelling en schenking Uitleg van een testament Een vrouw heeft geen kinderen/echtgenoot. Haar broer is haar erfgenaam. Ze heeft een testament. Ze laat in het testament haar nichtje een huis na in de vorm van een legaat onder last. Op dat moment is het huis ongeveer 140.000 waard. Deze vrouw verkoopt vlak voordat ze dood gaat haar huis en zij koopt een nieuw huis. Het verkochte huis is geleverd. Het nieuwe huis wat ze gekocht heeft is nog niet geleverd. Er staat dus nog 140.000 op de bank. Wat valt nu in haar nalatenschap? Het bedrag op de bank valt in de nalatenschap. De broer neemt de plicht over om het nieuwe huis te kopen. Wat op de bank staat is voor het nichtje. Toen deze vrouw het testament maakte stond er 3000 op de bank. Op het moment dat zij doodging stond er 143.000 op de bank. In het testament staat alles wat op de bank staat is voor het nichtje, de rest is voor de broer. Het was eerst dus verkeerd gezegd. Deze vrouw heeft zelfmoord gepleegd. Ze wist dat ze doodging, en ze heeft haar testament niet veranderd. Het Hof gaf het nichtje gelijk. De HR gaf de broer gaf de broer gelijk en daarmee kreeg het nichtje 3000. De HR heeft een uitleg gegeven aan het testament die in strijd is met de tekst van het testament. Arrest moordhuwelijk. Dit voorval vond plaats in 1983. Er was een oude rijke mevrouw die ziek was. Deze oude rijke vrouw nam een particuliere verpleger in dienst. Die had al heel gauw door dat de vrouw rijk was en dat zij gauw dood ging. Hij heeft haar ‘ingepalmd’ en is met haar gaan trouwen in algehele gemeenschap van goederen. Op het moment dat hij met haar ging trouwen werd de helft van haar vermogen van hem. Drie weken later overleed deze vrouw. Het 18
arrest wordt ook wel het Surinaamse rum arrest genoemd. Hij heeft Surinaamse rum in haar soep gedaan, in behoorlijke hoeveelheden, terwijl hij wist dat ze allergisch was voor alcohol. Daarnaast heeft hij haar medicijnen gegeven. Later bleek opeens dat ze kinderen had. Uiteindelijk bleek dat de vrouw vermoord was door haar man (de particuliere verpleger die 30 jaar jonger was). Hij heeft het altijd ontkend maar hij is wel strafrechtelijk ervoor veroordeeld. Tegenwoordig kan je niet erven van iemand die je vermoord hebt (staat in de wet). Stel, de vrouw had 8 miljoen vermogen. 4 miljoen is al naar de man gegaan door het huwelijksvermogensrecht. De andere 4 miljoen zou hij erven samen met de kinderen, maar dat erfde hij niet omdat hij haar vermoord heeft. De kinderen namen hier geen genoegen mee, omdat ze het te zot vonden dat er 4 miljoen naar de moordenaar ging na slechts een huwelijk van drie weken. HR stelde dat ze naar de situatie keken voor het huwelijk, dus de kinderen erven 8 miljoen. Het heet nu het butler-arrest, omdat de man nadat die vrijkwam op tv kwam en zei dat hij de butler was. Erfstelling In het BW is ‘erfstelling’ mogelijk. Making over de hand ( fideï commis). Dat houdt het volgende in. Meneer A gaat dood. In zijn testament zet meneer A dat zijn nalatenschap naar 1 gaat. Maar als 1 dood is, gaat zijn nalatenschap door naar meneer 2. Meneer 1 heet bezwaarde en meneer 2 heet verwachter. Als A dood is moeten ze allebei nog in leven zijn. 1 en 2 betalen beiden successierecht in hun verhouding tot A. Het programma radar heeft bedacht dat als het vermogen van het gezin lager is dan 600.000, het bovenstaande een handige truc is om belasting te besparen. Voorbeeld, A is getrouwd met B en zij hebben twee kinderen C en D. A gaat dood, zijn nalatenschap is 599.000. Zijn nalatenschap gaat volledig naar B, met als verwachters, C en D. Er zijn in principe een ongelimiteerd aantal verwachters mogelijk. B hoeft hoeft op deze manier geen cent successierecht te betalen. Waar moet je mee oppassen als je dit doet? Het schendt wel de legitieme portie, maar de kinderen kunnen hiermee akkoord gaan. ‘Making over de hand’ is eigenlijk bedoeld voor mensen met veel familievermogen. Stel, A heeft een echtgenote B en familie. Als A dood is dan gaat zijn vermogen naar B, maar zodra B doodgaat dan het vermogen dan terug gaat naar de familie van A. Je hebt ook nog zoiets als ‘fideï de residuo’. Daar zit het woord residu in, oftewel het overblijfsel. Hier mag de bezwaarde hetgeen hij/zij erft wel opmaken. En hetgeen de verwachter krijgt datgene is wat overblijft. Bezwaarde en verwachte worden volledig erfgename. Volgens het burgerlijk recht zijn ze eigenaar en volgens de successiewet is de bezwaarde vruchtgebruiker en de verwachter is volledig erfgename. Schenking Er is pas sprake van schenking indien aan de volgende drie eisen zijn voldaan: Er moet een verrijking zijn bij de verkrijger; Een wereldreis die je krijgt van je ouders omdat je je diploma hebt gehaald, is geen verrijking. Het moet een op geld waardeerbare schenking zijn. Er moet sprake zijn van verarming bij de gever; Er moet sprake zijn van vrijgevigheid (liberaliteit). De gever moet zich ervan bewust zijn dat hij iets weggeeft. Een voorbeeld waarbij de ene verrijkt en de ander niet verarmt. Als jij je niet beroept op het recht van verjaring ten behoeve van iemand anders. Het stukje grond dat je door verjaring zou kunnen krijgen, je hebt er 15 jaren gebruik van gemaakt te goeder trouw etc. Dit is een voorbeeld waarbij er geen verarming is. In de jaren ’80 stegen de huizenprijzen gigantisch. Er kocht een stel studenten hier in de stad allemaal huizen op. Of ze kochten panden op die appartementen waren maar nog niet juridisch gesplitst waren. Ze kochten het hele pand voor 30.000, gingen het juridisch splitsen, en elk appartement kunnen ze voor 30.000 verkopen, dit kwam voor.
19
In familiesituaties wordt vrijgevigheid sneller aangenomen dan bij derden. Bijv. een vader die een huis verkoopt aan zijn kind voor een te laag bedrag. Is er sprake van een schenking als je niets doet? HR stelt dat er bij ‘stil zitten’ ook schenking kan ontstaan. Stel ik heb recht op een legitieme portie maar ik heb het financieel prima. Mijn broer heeft het financieel slecht. Als ik nou niet mijn legitieme portie inroep, zodat alles naar mijn broer gaat, dan doe ik niks, is er dan een schenking? Volgens de HR is dat ook een schenking. De wetgever vindt van niet. Hier gaat het erom of er een handeling is gepleegd. Je hebt ook een schenking en een gift. Beide vallen onder de schenkbelasting. De ene is wat wij noemen een formele schenking. De gift heeft een andere titel. Bij de gift is de titel koop. Dit wordt ook wel een materiële schenking genoemd. Wanneer zou er nou een materiële schenking zijn? Iets voor een hele lage prijs verkopen.
HC 8, 25-04-2012, vrijstellingen Het tarief (art. 24 Sw) Het tarief is aanzienlijk vereenvoudigd per 1 januari 2010. Wij hebben nog maar twee groepen en twee schijven als het ware. De eerste groep is de Romeinse 1 en de tweede groep is de rest. Dit zijn andere groepen dan het erfrecht (het BW). Stiefkinderen en pleegkinderen worden meegerekend als afstammelingen (19 Sw). Afstammelingen in de rechte lijn betekent alleen naar beneden (geen opa/oma etc.). “De belasting wordt geheven naar het volgende tarief. In dit tarief is in de derde en vierde kolom voor de daarin genoemde verkrijgers het heffingspercentage opgenomen over het gedeelte van de belaste verkrijging, gelegen tussen de daarnaast in de eerste en tweede kolom genoemde bedragen.”, 24 Sw. Voor afstammelingen in de tweede of verdere graad wordt de belasting vermeerderd met 80%, zie de voetnoot. Wie partner is staat in 1a Sw. Dit artikel is nieuw, het is de bedoeling van de wetgever om alle partnerregelingen gelijk te stellen. Echtgenoten zijn sowieso partners, geregistreerde partners worden gelijkgesteld, en verder moet je naar de eisen van dat artikel kijken. 24 Sw is vaak gewijzigd. Vroeger hadden we vijf tariefgroepen (schijven). Sinds 1 januari 2010 is het maximaal percentage aanzienlijk verminderd. 24 Sw heeft twee progressies. De graad en het tarief. Voorbeeld, meneer X erft van zijn oma 150.000 euro. Vrijstellingen laten wij even 20
buiten beschouwing. Hoeveel successierecht moet over hetgeen X verkrijgt betaald worden? 33.172,56 euro. Dat is als volgt berekend: 150.000 x 10% x 180% + (150.000 – 115.708) x 20% x 180%. Een variatie op net: X erft van de buurman 150.000 euro. Hoeveel successierecht betaald X? 48.428 euro, als volgt berekend: 115.708 x 30 + (150.000 – 115.708) x 40%. Art. 11 lid 5 Sw geldt alleen maar voor een bepaalde groep. Er is veel jurisprudentie over samenwonen. Die regels gelden nog steeds omdat inhoudelijk niet zo veel veranderd is. Arrest zus en broer. De zus sliep in haar eigen huis en ze ontving bezoek in haar eigen huis. Verder was ze altijd bij haar broer. Waarmee zij samen de huishouding deed. De kosten van de huishouding werden gedeeld. Zijn dit samenwoners in de zin van de successiewet? Indien dat zo is dan hebben zij een grote vrijstelling en vallen zij in het gunstige tarief. De HR vond dat er in dit geval geen sprake was van samenwonen. Voorbeeld, twee zusters wonen samen 20 jaar in één huis. Zij deelden daar samen lief en leed. In februari van een bepaald jaar wordt één van die zusters in een verpleeghuis geplaatst. De gezamenlijke huishouding wordt opgeheven. Een maand later overlijdt ze daar. De overlevende zuster stelt dat zij samenwonen en dat ook nog deden tot het overlijden van de zuster. Zij was wel opgenomen, maar het was een tijdelijke opname. Het was de bedoeling dat ze naar huis zou terugkeren en een verpleegster zou thuis voor haar zorgen. Het Hof in Den Haag vond dat zij nog steeds samenwoonden, omdat de kans op het geschetste voorval heel reëel was. Dus de hoge vrijstelling en een lager tarief was van toepassing. Art. 24 lid 2 Sw komt de Vries later op terug, want dat gaat over overdrachtsbelasting. Art. 25 Sw: “Verkrijgingen krachtens erfrecht door partners worden voor de berekening van de erfbelasting aangemerkt als verkrijging door één van de partners, bij verschil in graad door degene van hen, die de erflater het naast verwant is. “. Waar dient dit artikel voor? Voorbeeld, iemand gaat dood. Diegene heeft in zijn testament staan dat ieder 1/3 krijgt, M, V en X. Schoonkinderen tel je samen met het ‘echte kind’. Dus M en V neem je samen. Hetzelfde staat in art. 26, maar dan voor de schenkbelasting. In andere woorden, art. 25 even opnieuw uitgelegd: Ga ervan uit dat een kind over de eerste 115.000 10% betaalt en de vrijstelling 30.000 is. Als je geen art. 25 had, erft M, V en X 1/3. Dan geldt zowel voor M, V en X, die vrijstelling van 30.000, daarna pas je het tarief van 10% voor. Er zou dan veel aan estate planning worden gedaan. M en V tellen in de huidige regeling samen als 1 persoon. Voor de duidelijkheid, ik neem aan dat M en V partners zijn (niet expliciet gesteld tijdens hoorcollege). Vroeger waren schenkingen tussen partners nietig (zie 26 lid 3 Sw). Er moet schenkbelasting geheven worden over onderlinge schenkingen tussen partners, dat staat er eigenlijk. Art. 27 Sw: “De gedurende een kalenderjaar door dezelfde schenker aan dezelfde begiftigde gedane schenkingen worden aangemerkt als deel uitmakend van één schenking ten belope van het gezamenlijke bedrag.” Alle schenkingen over één kalenderjaar worden bij elkaar opgeteld. Anders had je allemaal kleine porties. Iedere portie zou dan apart als eenheid onder de schenkbelasting vallen. Art. 28 Sw: “Schenkingen, door ouders tezamen of afzonderlijk gedurende een kalenderjaar aan een kind gedaan, worden aangemerkt als één schenking ten belope van het gezamenlijk bedrag.” Je zou dezelfde truc kunnen doen door vader en moeder apart schenkingen te laten doen, maar vader en moeder worden samen geteld bij het berekenen van de waarde van de schenking. Zelfs als je ouders gescheiden zijn. Wettelijke onderhoudsplicht die een ouder heeft voor een kind jonger dan 21 jaren is géén schenking. Ouders die de studie van hun kind vergoeden, is ook géén schenking. Art. 29 Sw is lastig. Voorbeeld, A gaat dood en hij heeft twee kinderen: B en C. C heeft een kind D. Van C weet men niet of hij nog leeft. Art. 29 zegt, over het aandeel van C wat D erft, moet 18% successierecht worden betaald. Als C alsnog leeft, krijgt D dat deel van het succesierecht terug, art. 53. Art. 30 is een regeling om te voorkomen dat erfgenamen onder 1 hoedje gaan spelen om een lager tarief gaan betalen. Art. 30 gaat over verwerpen of afstand doen. Het berusten in je legitieme is geen afstand doen ,daarvoor geldt geen art. 30. Art. 30 zegt door verwerping kunnen geen verlaging van successierechten ontstaan. Voorbeeld, A gaat dood. Hij heeft een kind K. In zijn testament heeft hij die vriend voor 75% erfgename benoemd en zijn kind voor 25% erfgename benoemd. Kind betaalt laagste tarief en heeft een hoge vrijstelling, vriend heeft een lage vrijstelling en een hoge tarief. Wat 21
die twee samen zouden kunnen doen is dat ze samen afspreken, dat de vriend verwerpt, dan gaat 100% naar het kind. Daar wordt dan veel minder belasting over betaalt dan het vriend zelf zou moeten indien hij het niet verworpen had (10% i.p.v. 30%). Zou de vriend nog schenkingsrecht moeten betalen indien hij verworpen had en het weer van K kreeg? Nee, omdat er geen sprake is van vrijgevigheid. Art. 30 lid 2: “Bij verwerping door de erfgenamen van een overledene van hetgeen aan deze uit een vroeger opengevallen nalatenschap is opgekomen, wordt ten laste van hen, die ten gevolge van die verwerping verkrijgen, niet minder belasting geheven, dan in totaal verschuldigd zou zijn wegens de verkrijging door de overledene en wegens de overgang van deze op zijn erfgenamen. ” Voorbeeld, A overlijdt en hij heeft twee kinderen: B en C. B overlijdt vlak na A. Dan is C erfgename van zowel A als B (B is broer, B is niet getrouwd etc.). C kan B’s aandeel in A’s nalatenschap verwerpen. Als hij dat doet, dan is B nooit erfgename geweest, blijft alles bij A, gaat alles naar C, dan is er 1 grote erfenis. Als C B’s aandeel in A’s nalatenschap niet zou verwerpen, dan zou er de volgende relaties (en daarmee erfenissen) zijn: *) A –C *) A –B *) B –C B-C hou je sowieso voor hetgeen dat B zelf heeft (B heeft zelf natuurlijk ook vermogen, zelfs als hij de erfenis van A zou verwerpen). Art. 30 lid 3 zegt nu, indien C, B's aandeel in A's nalatenschap verwerpt, dan is dat een truc ter besparing van belasting. Als C dit doet, dan moet hij toch gewoon belasting betalen alsof het twee verkrijgingen zijn. 31 Sw wordt overgeslagen (zelf bestuderen). 32 lid 1 ten vierde: A – partner heeft een vrijstelling van 603.600 euro. B – extra vrijstelling indien kinderen door de overledenen werd onderhouden C – indien B niet het geval is dan een vrijstelling van 19.114 van toepassing voor het kind D – kleinkind 19.114, zelfde normale vrijstelling als kind E – ouders 45.270 euro F – alle overige verkrijgers 2.012 euro Voorbeeld, het kleinkind erft €130.000. De buurman erft ook €130.000. Wat moeten beide aan successierecht betalen? De buurman heeft een vrijstelling van €2012. Je haalt altijd eerst de vrijstelling eraf, en dan bereken je de tarieven. 130.000 – 2.012 = €127.988. Tot 115.708 30% tarief (=€34.712,40) , daarna 40% tarief over €12.250 (127.988 – 115.708) wat resulteert in €4.912. Bij elkaar opgeteld moet de buurman €39.624,40 betalen. Dezelfde erfenis nu voor het kleinkind. Een kleinkind heeft een vrijstelling van €19.114 . Het kleinkind moet dus successierecht betalen over €110.886 (130.000 – 19.114). Over de eerste €110.000 moet hij 18% successierecht betalen. Over €886 moet hij 36% successierecht betalen (20% vermeerderd met 80%). De rest van art. 32 lid 1 moet je zelf even doorlezen. Art. 32 lid 2 gaat over de pensioenimputatie. Het pensioen die wordt verkregen (door overlijden partner) wordt gekort (voor een deel) op de partnervrijstelling. De partnervrijstelling blijft altijd ten minste €155.930. De vrijstelling wordt aangetast als er een behoorlijk pensioen vrijvalt, niet uit de erfenis maar uit een periodieke uitkering. Stel, de waarde van het pensioen is €550.000. De partnervrijstelling is voor het gemak €600.000. Wij laten buiten beschouwing de IB-clain die op het pensioen rust. Van de vrijstelling wordt afgetrokken de helft van van €550.000. Dus, 600.000 – ½ * 550.000, dan kom je op €325.000. Dit is dan de wat de vrijstelling bedraagt na pensioenimputatie. Wat is dan de vrijstelling volgens lid 2? Het moet minimaal €155.930 zijn. Vrijstelling is dan €325.000. Stel, het pensioen is €1,1 miljoen. Dan hou je aan partnervrijstelling een bedrag over van €50.000, want 600.000 – 1.000.000 x ½ = 50.000. Dit is echter niet de partnervrijstleling na toepassing van lid 2, want de partnervrijstelling is minimaal €155.930. Problematerischer wordt het als je rekening moet gaan houden met de IB-claim. Er zijn twee methodes om daar rekening mee te houden. HR heeft voorkeur uitgesproken voor de één. Als de ander gunstiger is kun je ook daarvoor kiezen. Dat is de bruto-methode of de netto-methode. 22
Voorbeeld, een vrouw en een man. De man overlijdt. Het blijkt dat de man van de vrouw twee verzekeringen voor haar heeft afgesloten. Eén van €70.000 per jaar en daarnaast nog een lijfrente van €5000 per jaar. Zij is op dat moment 45 jaar oud. De nalatenschap van haar man is €250.000 (excl. lijfrente/pensioen). De vraag is waarover betaalt mevrouw successierechten? art. 5 Uitv. Besl. Sw toepassen, vermenigvuldigingsfactor is 13. (5000 + 70.000) x 13 = €975.000. Hierover moet nog de IB-claim worden afgetrokken (de belastinglatentie). De meest simpele methode is de brutomethode: 30% eraf trekken (20 lid 6 sub c Sw). Je houdt dan over als waarde €975.000 – €292.500 = €682.500. Als je dan pensioenimputatieregel van art. 32 lid 2 gaat toepassen, dan kom je uit op €341.250 (0,5 x 682.500). De partnervrijstelling is grofweg €600.000, minus het bedrag van €341.250, dan hou je een vrijstelling over van €258.750. Oftewel de hele nalatenschap is onbelast (want de nalatenschap van de man was €250.000). Bij de netto methode gebruik je ook art. 32 lid 2, dus de helft van €975.000 wat uitkomt op €487.500. Om de belastinglatentie te berekenen op de netto manier doe je 30% x (partnervrijstelling minus minimale vrijstelling 32 lid 2) => 30% x (600.000 – 155.000) = €133.500. €487.500 – €133.500 = €354.000. De vrijstelling die je als partner overhoudt is dan €600.000 – €354.000 = €246.000. Er zijn geen grove verschillen tussen beide methodes maar bij de netto methode is €4000 wél belast (want €250.000 was de nalatenschap). Bij art. 33 geldt hetzelfde verhaal als voor art. 32, maar dan niet voor de erfbelasting maar voor de schenkbelasting. De vrijstellingen blijven bestaan, je betaalt alleen over het meerdere belasting. Art. 33.1.5, vrijstelling van een kind door een ouder. Je mag ieder jaar van je ouders €5030 ontvangen, met dien verstande dat het bedrag eenmalig verhoogd kan worden tot €24.144. Art. 33.8, iemand uit de schulden helpen is vrijgesteld. Tandartsarrest. Een student was net afgestudeerd als tandarts. Hij kocht een huis en een tandartspraktijk door een hypotheek te nemen. Hij had daarnaast ook nog een studieschuld. Zijn vader vond dit sneu omdat zijn zoon nu hij net begint te werken alleen maar schulden heeft. Zo denkende betaalt de vader het huis, de overnamekosten van de praktijk en zijn studieschuld. De zoon begon daarom op het moment van werken met een schuld van €0. HR heeft toen gezegd dat dit wel onder 33.8 valt. Jurisprudentie uit 1986, het ging toen over een dochter die allerlei schulden en een hypotheek had. Haar moeder vond dit zielig en betaalde de schulden van haar dochter. Toen heeft de HR gezegd: hypotheekschuld mag niet meegenomen worden, want daar is geen haast mee. Het Hof heeft gezegd dat dat eigenlijk ook nog te ver gaat. Het vermogen moet gesaldeerd worden tussen de bezittingen en de schulden (220 en respectievelijk 230), saldo -10. Art. 33.8 mag je dan alleen toepassen op -10.
HC 9, 08-05-2012, schenking Om iets als een schenking te kwalificeren moet worden voldaan aan drie voorwaarden: verrijking (bij diegene die ontvangt), verarming (bij diegene die geeft) en liberaliteit. Er is sprake van een zogenaamde materiële schenking indien er bij een koopovereenkomst te weinig is gevraagd als koopprijs. De natuurlijke verbintenis De natuurlijke verbintenis valt ook onder 'schenking' (art. 1 Sw). De natuurlijke verbintenis is vrijgesteld van schenkbelasting (33.1.12 Sw). De natuurlijke verbintenis is een verbintenis van moraal en fatsoen. Het Goudse bouwmeester arrest. De bouwmeester van Gouda ontving steekpenningen van een aannemer. Als de gemeente hierover dreigt achter te komen stort de bouwmeester het bedrag in de gemeentekas. Toch wordt hij ontslagen, en vordert hij zijn betaling terug op grond van 23
verschuldigde betaling. De HR oordeelde dat een betaling ter voldoening van een natuurlijke verbintenis niet als onverschuldigde betaling kan worden teruggevorderd. Een ander arrest. Reuchlin was de eigenaar van een rederij genaamd Holland-Amerika Lijn (HAL). Hij vaarde mee op de Titanic als enige Nederlandse passagier en kwam daarbij te overlijden. De directeur van HAL nam de consequenties hiervan op zich en keerde aan de weduwe en kinderen een pensioen uit. De inspecteur sloeg 12 jaar na de ramp een aanslag aan omdat de inspecteur het niet als een pensioen maar als een gift zag. Deze lijn had geen verplichting om pensioenen uit te keren, maar deed het wel. Volgens het Hof was het een natuurlijke verbintenis en geen gift, en het voldoen aan een natuurlijke verbintenis is nimmer een schenking. Het Hof was van mening dat als “algemeen een zedelijke verplichting werd erkend om werknemers en hun gezinnen in geval van een ongeluk een geldelijke bijdrage uit te keren.” Schenkingen kun je ook doen onder het voorbehoud van vruchtgebruik. Het overgeven van de sleutel van een fiets is een formele schenking. Overboeking via de bank is ook een formele schenking. Schijnhandelingen vallen niet onder de successiewet. Schijnhandeling betekent het doen alsof: hetzij niets doen, hetzij iets anders doen dan wat men voorgeeft te doen. Liberaliteit betekent dat je bewust bent van het feit dat je vrijgevig bent (anders is het geen schenking). Je kunt ook iets schenken met de verplichte inbreng. Voorbeeld, je schenkt iets, maar als de schenker overlijdt, gaat het goed terug naar de boedel. Voorbeeld, vader en moeder verkopen een huis onder het voorbehoud van vruchtgebruik. De verkoop geschiedt in 1990. In 2000 doen vader en moeder afstand van het recht van vruchtgebruik. De ouders zijn ziek. De vader woont in een bejaardentehuis en de moeder in een verpleeghuis. De ouders zijn zo ziek dat ze niet terug kunnen komen in hun huis, dus er is geen van een bedoelde schenking. Voorbeeld, A overlijdt en was getrouwd met B. De kinderen zijn C, D en E. Er waren schenkingen voor de dood gedaan: €5.000 aan C, €15.000 aan D en €20.000 aan E, met een verplichte inbreng. Het nalatenschap (excl. schenkingen) is gelijk aan €100.000. Fictief is de nalatenschap gelijk aan €140.000. Er zijn drie kinderen C, D en E. A overlijdt, zijn echtgenote B was al dood. X is echtgenoot van D. Het nalatenschap is €60.000. Volgens het testament moet X alles krijgen. Toch krijgt elk van de kinderen €10.000 omdat deze aanspraak maken op de legitieme portie (de helft van wat je zou krijgen). Jurisprudentie IB A was een verplichting aangegaan met een stichting dat ze jaarlijks €16.000 zou overmaken aan deze stichting. B, het enige kind, moest deze verplichting voortzetten. Voor maart 2012 kon het kind deze €16.000 niet aftrekken op zijn IB aanslag. Hof Amsterdam: je moet wel aftrek krijgen, want je bent niet vrijgevig en je doet het niet bewust. Legitieme portie De legitieme portie geldt alleen voor de kinderen. De legitieme portie is alleen in geld. Als je legitimaris bent, dan ben je geen erfgenaam onder algemene titel, maar een schuldeiser van de boedel. Bij het onwaardig zijn is plaatsvervulling mogelijk, maar niet bij de verwerping. Plaatsvervulling is niet mogelijk bij levende personen.
24
HC 10, 09-05-2012, bedrijfsopvolging Bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) moet ervoor zorgen dat de successiewet geen belemmering vormt voor de voortzetting van de onderneming. De bedrijfsopvolgingsregeling is te vinden in Hoofdstuk IIIA van de Sw (art. 35b t/m 35f). Hierbij zijn een aantal dingen van belang: 1) gaat het om de verkrijgingsvermogen? 2) wat is ondernemingsvermogen? 3) er worden eisen gesteld aan de schenker 4) er worden eisen gesteld aan de ontvanger Er kan voor een duur van 10 jaren uitstel worden verleend voor het betalen van schenk- of erfbelasting (art.25 lid 12 Invorderingswet). Het uitstel is rentedragend (art. 28 IW ’90) 25
De voorwaarden zijn opgesomd in art. 25 IW. Art. 35b.1.a Sw geldt voor één onderneming, dus bij meerdere ondernemingen zijn er meerdere vrijstellingen mogelijk. 35b.1.b.1: als de liquidatiewaarde van de onderneming hoger is dan de waarde going concern, is de meerdere vrijgesteld. 35c.1: In de IB gestelde eisen voor ondernemingen zijn van toepassing voor de SW. Er moet dus een actieve (materiële) onderneming worden gedreven, dat niet gelijk staat aan de beleggingsonderneming. Je moet ruim de tijd nemen om het beleggingsvermogen te laten dalen, als je wil voldoen aan de voorwaarden (max. 5% aan beleggingen). Aan de hand van 63 AWR kan de inspecteur ervoor zorgen dat je toch de BOR-regeling krijgt, als je juridisch niet aan de voorwaarden voldoet. 3.62 IB, 3.63 IB: werknemers mogen het bedrijf overnemen als ze 36 maanden gewerkt hebben voor de onderneming. Ook bij de voortzetting van een BV in de vorm van een IB-onderneming (art.14c VPB) kun je aanspraak maken op de BOR (art.10 Uitv. Reg. Sw). Is de bedrijfsopvolgingsregeling van toepassing in de volgende gevallen? In de voorbeelden betekenen donkere cirkels dat diegene is overleden en dus is er sprake van een erfenis. Voorbeeld 1 GCW (going concern waarde) = €800.000 LW = €500.000
art.35b.1.a. is van toepassing, want GCW (going concern waarde) is lager dan €1 mln, dus is er sprake van 100% vrijstelling. Voorbeeld 2 GCW = €2,8 mln LW = €1,2 mln
26
art. 35b.1.a. => going concern waarde is hoger dan €1 mln, dus geen vrijstelling. art. 35b.1.b.1. => is niet van toepassing art. 35b.1.b.2. => €1 mln is 100% vrijgesteld art. 35b.1.b.3 => €2.8 mln - €1 mln = € 1,8 mln 1,8 mln x 83% = €1,494 mln is vrijgesteld 1,8 mln – 1,494 mln = €306.000 is belast voorwaardelijke vrijstelling voor €306.000 Voorbeeld 3 GCW = €500.000
LW = €800.000 art. 35b.1.a. => LW < €1 mln dus 100% vrijstelling Voorbeeld 4
GCW = €3 mln en LW = €5 mln 27
art. 35b.1.a => GCW > €1 mln dus niet vrijgesteld art. 35b.1.b.1 => €5 mln – €3 mln = €2 mln vrijgesteld art. 35b.1.b.2 => €1 mln vrijgesteld art. 35b.1.b.3 => €5 mln – €2 mln – €1 mln = €2 mln wat overblijft. hiervan is 83% (= €1,66 mln). 2 mln – 1.66mln resulteert erin dat €334.000 belast is. Hiervoor geldt een voorwaardelijke vrijstelling. Voorbeeld 5 (meerdere ondernemingen) GCW = €100 mln en LW = €40 mln
Verkrijging z= 50% x €100 mln = €50 mln art.35b.1.a => verkrijging > €1 mln, dus niet vrijgesteld art.35b.1.b.1 => niet van toepassing art.35b.1.b.2 => €0,5 mln vrijgesteld, want de vrijstelling geldt per onderneming art.35b.1.b.3 => €50 mln – €0,5 mln = €49,5 mln wat overblijft. 83% hiervan is vrijgesteld, de rest is voorwaardelijk belast. Voorbeeld 6 (meerdere schenkingen)
GCW = €5 mln en LW = €1 mln In jaar 1 krijgt S een schenking van 25% van R. In jaar 2 krijgt S een schenking van 75% van R. In jaar 1 krijg je 1/8 deel van de vrijstelling, in jaar 2 krijg je 3/8 deel van de vrijstelling. Volgens art. 35b.1.b.2 is (625.000/5mln)*1mln = 125.000 vrijgesteld. Volgens art. 35b.1.b.2 in jaar 2 is (1,875 mln/5 mln)*1 mln = 375.000 vrijgesteld
Voorbeeld 7
28
GCW = €200.000 en LW = €150.000 Voor de bedrijfsopvolgingsregeling moet je de waarde van het pand meenemen, dus verkrijging = 850.000. Dit is lager dan 1 mln dus is het voor 100% vrijgesteld.
29
HC 11, 15-05-2012, huwelijksgemeenschap Huwelijksgoederenrecht Huwelijksvoorwaarden worden gepubliceerd in een openbaar register. Dit is belangrijk voor schuldeisers, aangezien die zich kunnen beroep op het algehele vermogen. Voorbeeld, A en B zijn gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. A overlijdt, wat is zijn nalatenschap? Huwelijks gemeenschap baten – schulden = saldo x1/2 + A privé vermogens -/- A's privé schuld (bijv. hypotheek op het geërfde huis) civiele nalatenschap na toepassing van art. 20 SW successierechtelijke nalatenschap Wat voor soort huwelijkse voorwaarden zijn er? Koude uitsluiting => hierbij is iedere vorm van gemeenschappelijk inkomen of vermogen uitgesloten. Het is een uitsluiting van gemeenschap, ieder heeft zijn eigen vermogen. Dit wordt wel eens gebruikt als één van de partners failliet is/is geweest of grote financiële risico’s loopt. Gemeenschap van winst en verlies => alle winsten en verliezen tijdens het huwelijk gaan naar de gemeenschap. Wat je erft blijft buiten de gemeenschap. Gemeenschap van vruchten en inkomsten => alles wat je had voor het huwelijk blijft persoonlijk eigendom. Alleen positieve inkomsten worden meegenomen. Wettelijk deelgenootschap => hier is er ook geen gemeenschap van goederen. Maar de vermeerdering van het vermogen moet worden gedeeld bij het einde van het huwelijk. Finaal verrekenbeding => bij het eindigen van het huwelijk worden alle eigendommen verdeeld. Maar er is al die tijd géén gemeenschap van goederen geweest. Een vergunning, een diploma, een lijfrente, een overheidsuitkering, alimentatie, schadevergoedingen, deelgenootschap in een maatschap kunnen niet geërfd worden. Dit zit allemaal privé. Réprise = vorderingsrecht op de gemeenschap door de echtgenoot. Dit doet zich bijvoorbeeld voor indien een echtgenoot geld verschuldigd is aan een derde, deze schuld is een gemeenschapsschuld. Die derde kan dan ook de privé goederen van die echtgenoot opvorderen. Dan verkrijgt de echtgenoot een vorderingsrecht op de gemeenschap. Dit soort situaties doen zich voor bij een algehele gemeenschap van goederen (er moet sprake zijn van een gemeenschap). Récompense = de gemeenschap verkrijgt een vorderingsrecht op de echtgenoot-schuldenaar. Dit is het omgekeerde geval. Een privéschuld wordt dan voldaan door de gemeenschap, want een schuldeiser kan ook al is het een privéschuld, zich ook verhalen op de gemeenschapsgoederen. Voorbeeld: réprise van 500, récompense 1500, gemeenschap 5000. Omvang van de gemeenschap = 5000 – 500 + 1500 = 6000. Elk van de echtgenoten is dan gerechtigd tot 3000. Als je tijdens een huwelijk je huwelijksvoorwaarden wijzigt, dan moet je vermogensopstellingen vaststellen. Als je dit niet doet moet je schenkbelasting betalen (want er is dan mogelijk sprake van een schenking). Dus, er mag niet met vermogens geschoven worden. BNB 59/122. Er was een oude meneer die ging trouwen met een jonge mevrouw. Hij werd ouder en zieker en op een gegeven moment hebben ze algehele huwelijksvoorwaarden opgesteld. Dit is geen 30
schenking. Die vermogensoverdracht kan mevrouw niet realiseren en bovendien is het een momentopname. Die oude meneer kan al zijn geld vergokken of veel geld betalen aan de behandeling van zijn ziekte. Normale schenkingen zijn niet herroepbaar, bij huwelijkse voorwaarden zijn deze onherroepbaar. Als je trouwt, dan heb je de verplichting tot wederzijdse bijstand (1:80). Bij koop op afbetaling heb je de handtekening van beide partners nodig. Ook als je hoofdelijke schulden aangaat. Je hoeft niet samen te wonen, maar voor de verkoop van een gemeenschappelijke woning heb je de toestemming van je echtgenote nodig. Schenkingen en arbeidsovereenkomsten mag je zelf verrichten. Voor koop en verkoop heb je toestemming van je partner nodig (indien het gaat om niet dagelijkse boodschappen). Verknochtheid, dan is er sterke gehechtheid aan een bezit, die komt dan een van de echtgenoten persoonlijk toe. Hof van Amsterdam 1989. Een man trouwt met een vrouw. Zij had een vermogen van 30.000 en hij van 0. Ze trouwen buiten gemeenschap van goederen. De man start een bedrijf op. Bij zijn overlijden is het bedrijf 7,5 mln waard. De vrouw is van mening dat zij voor de helft gerechtigd is tot dat bedrag omdat zij alle huishoudelijke werkzaamheden deed. Zij kreeg ongelijk. Als je allebei verlies hebt gedraaid bij gemeenschap van winst en verlies, dan wordt er niets verrekend. Amsterdams potje (ook wel genoemd periodieke verrekening van inkomsten)=> elk jaar/2 jaar ga je met je echtgenote aan tafel zitten om te verrekenen. Verrekeningsverplichtingen verjaren na een tijdje. Bijvoorbeeld jouw eind vermogen = 200, beginvermogen = 100 => saldo = 100. Je echtgenote heeft een eindvermogen van 180, beginvermogen van 160 => saldo = 20. Er gaat dus 40 naar je echtgenote. Ander voorbeeld, X heeft een eindvermogen van 200 en een beginvermogen van 100 => saldo = 100. De echtgenote heeft een eind vermogen van 140 en een beginvermogen van 160 => saldo = -20. Dan gaat er 60 naar de echtgenote. Stel, X heeft een eindvermogen van 200 en een beginvermogen van 100 => saldo = 100. De echtgenote heeft een eindvermogen van 20 en een beginvermogen van 160 => saldo = -140. Het saldo van beide vermogens is negatief, desondanks gaat er 100 naar de echtgenote. Meer kan er niet gecompenseerd worden. Derde tranche van het huwelijks goederen recht per 1 januari 2012. Alles wat je geschonken of geërfd krijgt, blijft privé was de voorstel, maar dit is afgewezen.
31
HC 12, 16-05-2012, verdeling De wettelijke verdeling (erfrecht bij versterf). Indien de erflater een echtgenoot en een of meer kinderen heeft, wordt zijn nalatenschap overeenkomstig art. 4:13 BW (indien er ook geen testament is) verdeeld. Vroeger werd deze regeling Makkumse boedelverdeling genoemd. De langstlevende echtgenoot krijgt alle goederen. Ze wordt voor 100% eigenaar. De kinderen krijgen een vordering op de langstlevende echtgenoot (in casu de moeder). De successiewet betaalt de moeder. Kinderen krijgen hun erfdeel niet. Kinderen kunnen hun erfdeel niet opeisen, tenzij de moeder gaat hertrouwen (zie 4:19 t/m 4:22 BW). Het kind heeft de blote eigendom over zijn erfdeel en de moeder het recht op vruchtgebruik over het erfdeel van het kind. Ze heeft het recht om de wettelijke verdeling binnen 3 maanden op te zeggen. De vordering van de kinderen is in geld. Deze wordt gewaardeerd als een renteloze lening. De kinderen moeten over de blote eigendom wel belasting betalen. De moeder kon met de kinderen afspreken dat de rente hoog was., dit is veranderd (art. 9 Sw). Als de moeder tijdens haar leven een deel van de boedel/rente weggeeft dan wordt dit gezien als een schenking (art.1.1.2). Art. 4:13.4 BW => Voorzover de wettelijke rente hoger is dan 6% dan is dit een enkelvoudige rente. BNB1989/260. De wettelijk betaalde rente mag afgetrokken worden van de boedel. Een cijfervoorbeeld, meneer A overlijdt. Hij is in algehele gemeenschap van goederen getrouwd. Hij heeft een huis (=250), aanmerkelijk belang (=300), effecten (=150) en een hypotheek (= – 100). Totaal komt dit neer op een vermogen van 600. De moeder verkrijgt 600: 300 door het huwelijksgoederenrecht, 100 als erfenis en 200 door het recht op vruchtgebruik over het aandeel van de kinderen in de erfenis. Elk kind (er zijn er twee) krijgen een vordering van 100 op moeder. Het fictief vruchtgebruik: nalatenschap (=300), schuld aan kinderen (-200) en de waarde van het vruchtgebruik is 120 (=2* (100 * 6% * 10)). Moeder moet dan belasting betalen over 220. Er is een vrijstelling van 600. Voor de kinderen moet ze 40 per kind betalen (100-60). Indien de moeder overlijdt moet om de waarde van haar nalatenschap te bepalen de schuld aan de kinderen van 200 worden afgetrokken. Gedwongen schuldverrekening. Indien een vordering op de nalatenschap aan één van de erfgenamen behoort, is deze verplicht het in mindering te laten komen op zijn erfdeel. Voorbeeld, vader overlijdt. Hij heeft 3 kinderen: A, B en C. Nalatenschap is 30.000. De vader heeft een vordering op C van 21.000. De nalatenschap is dan 51.000. A krijgt 17.000 (15.000 cash en 2000 aan vorderingen), B krijgt 17.000 (15.000 cash en 2000 aan vorderingen) en C krijgt 17.000 (15.000 aan vorderingen en 2.000 aan vorderingen). Als C nog maar de helft zou kunnen terugbetalen, dan is de nalatenschap kleiner, want dan is de vordering minder waard (stel 10.500). A krijgt 15.000, B krijgt 15.000 en C krijgt 10.500. Stel, vader gaat dood. Deze heeft een stuk land t.w.v. 12.000. De vader heeft een vordering van 3.000 op C. Deze is 1.500 waard. A krijgt 5.000 (3000+2000 cash), B krijgt 5.000(3000+2000 cash) en C krijgt 3.500 (3000 aan vorderingen + 2000 cash, dit is 3500 want zijn vordering is minder waard). Als de vordering 9.000 zou zijn en maar 4.500 waard, dan verloopt de verdeling als volgt: A krijgt 6.000 in geld + 1000 aan vorderingen = 6.500, B krijgt 6.000 in geld en 1000 aan vordering = 6.500 en C krijgt 6000 aan vorderingen + 1000 aan vorderingen = 3.500. 32