Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat
Goed verbeterd, op weg naar professioneel handhaven bij V&W Sinds 2002 loopt het project Professionalisering van de milieuwethandhaving. Het doel van dit project i s dat op 1 januari 2005 alle handhavingsorganisaties in Nederland voldoen aan gezamenlijk vastgestelde kwaliteitscriteria. Binnen V & W wordt er hard aan gewerkt om dat te halen.
Op basis van de discussienota Met recht verantwoordelijk concludeerde het rijk in 2001 dat de milieuwetgeving beter gehandhaafd moest worden. Begin 2002 namen het ministerie van VROM, de Unie van Waterschappen, het IPO en de VNG het principebesluit om de kwaliteit van het proces van de handhaving van milieuwetten te gaan verbeteren. Ook het ministerie van Verkeer en Waterstaat (V&W) sloot zich hierbij aan. Doel van het project is het bereiken van een minimum kwaliteitsniveau bij alle overheidsinstanties die een taak hebben in de handhaving van de milieuwetgeving. Op 1 januari 2005 moeten alle handhavingsorganisaties aan de gezamenlijk vastgestelde kwaliteitscriteria voldoen. Het verbeterproject is opgesplitst in een aantal fasen. Na het vaststellen van de kwaliteitscriteria hebben alle handhavingsorganisaties getoetst of ze aan deze criteria voldoen, de zogenaamde nulmeting. Vervolgens hebben alle organisaties verbeterplannen gemaakt om tijdig aan alle kwaliteitscriteria te voldoen. Nu verkeren we in de fase van uitvoering van de verbeterplannen.
3 6 8 9
10 11 12
CIW
Industrie Diffuse bronnen Landbouw Waterbodems Internationaal Recente publicaties
23
Uit de nulmeting bij RWS ( I W / D W heeft niet meegedaan aan de nulmeting, omdat de organisatie toen nog in oprichting was), bleek dat verschillende regionale directies van RWS vaak dezelfde zwakke punten hadden en sommige directies een aantal zaken minder goed op orde hadden. Het lag voor de hand om samenwerking te stimuleren. Daarom is voor de uitvoering van de verbeteracties bij V&W besloten om de handen ineen te slaan en te komen tot een strakke landelijke planning en regie. Daartoe is een regieteam opgericht (naar analogie van het succesvolle regieteam Emissiekader NW4). Ten eerste heeft het regieteam, naar aanleiding van de verschillende verbeterplannen, projecten gedefinieerd waarin IVW en verschillende regionale directies van RWS samenwerken om te komen tot een ‘gedragen’product. Aangezien alle handhavingsorganisaties vóór 1 januari 2005 aan alle kwaliteitscriteria moeten voldoen, zit er veel tijdsdruk op de uitvoering van de verschillende projecten. Om de uitvoering te faciliteren, heeft het regieteam een aantal acties opgezet.
8e jaargang
maart 2004 RIZA Nieuwsbrief Emissies nr. 23
1
Mijn DTA-stapel Uit nood geboren heb ik een stapel waar ik wel eens stukken op leg waar ik op dat moment niet verder mee kan of mee ga. Meestal met de gedachte dat ik daar later nog eens iets mee moet. U kent dat vast wel en zo niet, dan bewonder ik uw capaciteiten om alles altijd direct en afdoende af te kunnen doen. Mijn stapel noem ik ook wel de DTA-stapel, omdat nogal eens blijkt dat, als ik hem zo af en toe doorneem, er zaken zijn die door de tijd achterhaald of door de tijd afgedaan blijken t e zijn. Met andere woorden: niet zinvol om weer op de manier op t e pakken als aanvankelijk nodig leek. Op mijn DTA-stapel lag ook een column voor de Emissie-Nieuwsbrief. Handgeschreven in de trein van Koblenz naar Lelystad. Hij was op de stapel terechtgekomen vanwege de financieringsproblemen in 2003 toen de budgetten van de Rijkswaterstaat zich op een zodanig dieptepunt bevonden dat alle uitbestedingen werden geblokkeerd. Het onderwerp dat ik had gekozen was het mestprobleem, met als titel "Om de hete mestbrij heen draaien". ik herinner me nog dat ik het gevoel had dat ik echt iets over dat onderwerp moest schrijven. De poging om de mestproblematiek nog eens goed op de agenda t e krijgen en met alle partijen trachten een oplossing dichterbij te brengen was jammerlijk gestrand in de Commissie integraal Waterbeheer (CIW). Dat ondanks het feit dat LTO bereid was de discussie aan te gaan. Zo kan het toch niet langer, was mijn gevoel (dat is de wereldverbeteraar in mij); er moeten fundamentele vragen worden gesteld en beantwoord. Wat maakt de intensieve veehouderij zo speciaal dat ze in tegenstelling tot alle andere bedrijfstakken hun afvalprobleem mogen blijven afwentelen op het milieu? Genoeg stof dus om een stevige column mee te vullen. Maar helaas kwam de bestedingenstop. Inmiddels ruim een half jaar later blijkt de DTA-stapel zijn werk weer te hebben gedaan.
*
*
*
Ik noteer: De Europese Commissie accepteert de Nederlandse mestaanpak niet. MINAS en de aanpak met verliesnormen is voor de EC niet acceptabel als implementatie van de Nitraatrichtlijn. Nederland krijgt huiswerk te doen. Alterra maakt in opdracht van LTO een rapport waarin de mogelijke consequenties van de EU Kaderrichtlijn Water worden vertaald naar de effecten op de veeteelt. Vraagpunt: is er nog toekomst voor de veeteelt in Nederland Minister Veerman van LNV presenteert visie op de toekomst van de intensieve veehouderij: Kop in de NRC: "Minister Veerman over intensieve veehouderij: zo doorgaan is geen optie". De CIW is inmiddels opgeheven -geen causaal verband- en de discussie is meer dan op gang gekomen. Zoals minister Veerman het zegt: "Voor een veehouderij die hoge kwaliteit levert, die let op milieu en dierenwelzijn zie ik kansen. Maar tegen boeren die alles bij het oude willen houden zeg ik: 'Vrienden, die strategie zal niet werken'.'' Er is overigens dan nog een lange weg te gaan als we de analyse van twee Erasmus-economen in Trouw van 7 februari lezen, die onder de kop "Kiloknaller prijst biologisch vlees uit de markt" dat de kreet 'biologisch, heel logisch' alleen zal overleven als er concurrerende prijzen komen. En daarbij kun je niet om het vraagstuk van de afwenteling heen. Het zal duidelijk zijn dat mijn column van toen is achterhaald. Redenen te over om deze column niet aan de mestproblematiek te wijden, maar aan mijn DTA-stapel. Waar bestedingenstops al niet toe kunnen leiden.
Maarten Hofstra, hoofd Hoofdafdeling Emissie, RIZA
Er is een werkplan ('Goed verbeterd!)' geschreven waarin alle projecten een plaats krijgen Alle projecten hebben een contactpersoon vanuit het regieteam gekregen die de voortgang in de gaten houdt en knelpunten signaleert Alle regionale directies hebben een contactpersoon vanuit het regieteam gekregen die de voortgang in de gaten houdt en knelpunten signaleert. Tevens is deze contactpersoon voor de RD van belang bij de afstemming Het regieteam stuurt daar waar nodig bij In april wordt het verloop van de verbeteracties via een
van alle producten uit de verbeteracties, aangevuld met bestaand materiaal en toegankelijk ingericht. Het compendium zal in de vorm van een website (www.professionee1-handhavend) beschikbaar komen, en als gedrukte versie. De website van het compendium wordt in de huidige fase eveneens gebruikt als communicatiemedium van het regieteam en de projectleiders van de diverse projecten. Op 27 mei is er een landelijke werkconferentie in het kader van de Professionalisering van de milieuwethandhaving. Deze dag wordt georganiseerd in samenwerking met VROM-DGM, VROM-inspectie, Unie van Waterschappen, VNG en IPO. Meer informatie daarover en aanmelding kan via www.vanambitienaarresultaat.nl Meer informatie: K. van de Wall, secretaris van het regieteam, tel: (0320) 29 84 53, e-mail:
[email protected] (ook voor bestellingen exemplaren werkplan 'Goed verbeterd' en S. Rasenberg, projectleider Vej.Wprofessionalisering, tel: (0320) 29 84 90, e-mail: s.rasen
[email protected]
tussentijdse meting getoetst * Er zijn twee landelijke VhW-bijeenkomsten gepland waarin de stand van zaken wordt teruggemeld: op 20 april en op 14 oktober Eén van de projecten van het regieteam is het aanpassen van het oude bij RWS in gebruik zijnde 'Protocol Handhaving'. Besloten is om de reikwijdte van dit protocol uit te breiden, wat onder meer resulteerde in een nieuw naam: "Compendium handhaving". Het wordt een verzameling ~~~~
2
~
~
~
~
~
~
maart 2004 RIZA Nieuwsbrief Emissies nr. 23
Aangezien de Commissie Integraal Waterbeheer ( C I W ) opgaat in het Landelijk Bestuurlijk Overleg Water, wordt ook de CIW-werkgroep 4 omgevormd. Dit heeft tot gevoig dat in deze nieuwsbrief zowel “oude” C í W als “nieuwe” LBOW-kopij is opgenomen. Het betreft hier voornamelijk informatie afl-omstig var1 werkgroep 4.
Protocol verantwoordelijkheden zwemwaterkwaliteit Het Landelijk Bestuurlijk Overleg Water (LBOW) heeft recent het herziene zwemwaterprotocol verantwoordelijkheden
voorbereiding op het komend seizoen en stelt badzones ter bespreking waarover aan de EU moet worden gerapporteerd. Tevens inventariseert de provincie de zwemgelegenheden gedurende het badseizoen, beoordeelt de zwemwaterkwaliteit en initieert zonodig nader onderzoek. De waterkwaliteitsbeheerder voert het in overleg met de provincie afgesproken meetprogramma uit en past het protocol voor herbemonstering toe. Na monsterneming rapporteert de waterbeheerder zo snel mogelijk de analyseresultaten aan de provincie. Voor uiterlijk 1 november rapporteert de waterbeheerder de voor de EU benodigde gegevens aan het RIZA. Tevens is de waterbeheerder verantwoordelijk voor de uitvoering van het omgevingconderzoek.
zwemwaterkwaliteit vastgesteld. M e t name de veroordeling door het Europese Hof van Justitie in maart 2002 was voor de CIW-werkgroep ’Water en milieu‘ aanleiding om de subwerkgroep Zwemwater te vragen de verantwoordelijkheden rondom zwemwater opnieuw duidelijk te maken. Voorlopig moeten we nog even verder met de oude richtlijn, want het is onzeker wanneer er een nieuwe zwemwaterrichtlijn is.
In 1996 heeft CIW-5 advies uitgebracht over de verantwoordelijkheidsverdeling met betrekking tot het toekennen van de functie zwemwater, het aanwijzen van badzones, het meten van de waterkwaliteit en het rapporteren van de meetresultaten aan de Europese Commissie. Weliswaar heeft dit advies goed gewerkt, maar het moest worden aangepast aan de huidige tijd. De subwerkgroep heeft ervoor gekozen om het protocol uit 1996 te updaten. In de Nederlandse wetgeving is de Europese zwemwaterrichtlijn geïmplementeerd in enerzijds de Wet Hygiëne en Veiligheid Badinrichtingen en Zwemgelegenheden (WHVBZ) en het daarop gebaseerde Besluit Hygiëne en Veiligheid Badinrichtingen en Zwemgelegenheden en in het op de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren gebaseerde Besluit Kwaliteitsdoelstellingen en Metingen Oppervlaktewateren. De WHVBZ schrijft voor dat de provincies voor de plannen als bedoeld in de Wet op de Waterhuishouding (provinciale waterhuishoudingsplannen en beheersplan rijkswateren), een lijst aanhouden van zweminrichtingen in oppervlaktewater en andere plaatsen waar een aanmerkelijk aantal personen pleegt te zwemmen. Op basis van deze inventarisatie van zwemgelegenheden kan toekenning van de functie zwemwater plaatsvinden in de waterhuishoudingsplannen van de provincies of het beheersplan voor de rijkswateren. Hierbij moet een (maatschappelijke) afweging worden gemaakt en vindt overleg met de waterkwaliteitsbeheerder plaats. Niet altijd zal oppervlaktewater waarin zich geïnventariseerde zwemplaatsen bevinden, de functie/kwaliteitsdoelstelling zwemwater toegekend krijgen in verband met andere belangen. Op deze zwemgelegenheden moet een zwemverbod ingesteld worden. In het protocol zijn de verantwoordelijkheden vastgesteld. De provincie roept in oktober de waterkwaliteitsbeheerders bijeen voor evaluatie van het afgelopen badseizoen en
1 geen normoveixhrfjding 1 1
1
Het RIZA houdt de betrokken partijen op de hoogte van wijzigingen in de EU-informatiebehoefte (regelgeving). Vóór het badseizoen zendt het RIZA de waterbeheerders een overzicht van de verplichtingen en het rapportageformat en toetst vervolgens na 1 november de verkregen resultaten van de waterbeheerders aan de EU-richtlijn. Dit koppelt het RIZA terug met de provincies en waterkwaliteitsbeheerders. Tot slot zendt het RIZA de rapportage naar DG Water die voor de officiële doorgeleiding naar Brussel zorgt. Meer informatie: H. Ruiter, tel: (0320) 29 86 82, e-mail: h.
[email protected]. minvenw. nl
Nieuwe overlegstructuur voor WB21, KRW en CMI Het Landelijk Bestuurlijk Overleg Water (LBOW) heeft in oktober 2003 besloten tot een nieuwe structuur voor het overleg over het waterbeheer in Nederland. Inmiddels vordert de nadere invulling van deze regiestructuur gestaag: het LBOW, de Regiegroep en de coördinatiegroep zijn reeds enkele maanden actief. Momenteel wordt op werkgroepniveau gekeken naar de beste combinatie van de WB21-. KRW- en CIW-werkgroepen. Er komen zes nieuwe clusters van werkgroepen, waarbinnen alle bestaande werkgroepen een plek krijgen. Elke partij levert één of meer voorzitters voor elk cluster.
Het Rijk, het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Unie van Waterschappen (UvW) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) stemmen in het LBOW het waterbeleid af. Het LBOW is eindverantwoordelijk voor bewaking van de voortgang en waar nodig, verdere uitwerking van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). Zowel het WB2 1-beleid als de implementatie en uitvoering van de KRW staan in het NBW. maart 2004 RIZA Nieuwsbrief Emissies nr. 23
3
Het LBOW komt gemiddeld ééns in de twee maanden bijeen. De regiegroep water bereidt het LBOW voor. V&W, VROM en LNV vertegenwoordigen het rijk hierin. Andere partijen zijn het IPO, de UvW en de VNG. De dagelijkse coördinatie en voorbereiding van de vergaderingen van de regiegroep water ligt in handen van de coördinatiegroep water, die dezelfde partijen bevat als de regiegroep water. Omdat het bestuurlijk overleg over waterbeheer plaatsvindt in het LBOW vervalt binnen de CIW deze functie. Er is wel behoefte aan een onafhankelijke commissie die adviezen geeft over de uitwerking van het integrale waterbeheer. De CIW zal worden omgevormd naar de Adviescommisie Water met prins Willem-Alexander als voorzitter. De taken die momenteel worden ingevuld door de vijf CIW-werkgroepen zullen nu onder het LBOW gaan vallen. De CIW-werkgroepen zullen worden gecombineerd met KRW- en/of WB21 -werkgroepen. Zodoende wordt voorkomen dat meerdere groepen zich op hetzelfde taakveld begeven, maar ook dat door opheffing van een werkgroep bestaande expertise verdwijnt. Er zijn zes clusters gedefinieerd waarbinnen alle werkzaamheden zullen worden uitgevoerd. Bij de clustering van deze werkzaamheden is gekozen voor dezelfde verdeling als bij de vijf CIW-werkgroepen. Daaraan is er één cluster (communicatie) toegevoegd. Hieronder de zes clusters met tussen haakjes de partij die de voorzitter levert: Regelgeving (V&W) Ruimte (IPO) Stedelijk Water (VNG) Milieu (VROM) * Monitoring (Unie van Waterschappen) * Communicatie (V&W) Meer informatie: K. Teunissen-Ordelnzaii, RIZA/DGW tel: (0320) 29 84 39, e-mail:
[email protected]
-
C I W 4 projectgroep ‘Duurzame Recreatievaart’ van start
Voor de komende jaren zijn ‘vuilwaterinzameling’ en ‘voorlichting’ als speerpunten gekozen. Door de keuze van ‘vuilwaterinzameling’ wordt invulling gegeven aan het beleidsvoornemen uit de 4e Nota Waterhuishouding om ‘vuilwaterlozingen vanaf de (recreatie)scheepvaart op termijn te beëindigen’. Door ‘voorlichting’ aan watersporters, jachthavenbeheerders en de toeleverende industrie te geven, moet daadwerkelijk milieuwinst op korte termijn behaald kunnen worden, alsmede een duurzame ontwikkeling in de watersport in gang gezet kunnen worden. Vorig jaar heeft DHV Milieu & Infrastructuur ideeën en concrete voorbeelden uit de praktijk verzameld van duurzaamheid in een jachthaven. Het voorbeeldenboekje ‘Duurzamejachthaven’ (RIZA-werkdocument 2003. I79x, deelA) dient als inspiratiebron voor toekomstige gebruikers. De verschillende bouwstenen zijn ondergebracht bij één van de thema’s: waterbodem, golfprotectie, oevers jachthaven, steigerslligplaatsen, regenwater, energie en bebouwing/voorzieningen. Parallel hieraan is de ‘Conceptuitwerking van een duurzame jachthaven in rnogelijke bouwstenen’ verder uitgewerkt in een separaat rapport (deel B). Dit rapport verstrekt informatie over elke bouwsteen met betrekking tot (duurzame) materiaalkeuze, toepassingsmogelijkheden, (milieu)voordelen, de kosten en literatuurverwijzingen. Royal Haskoning heeft twee bureaustudies uitgevoerd. De één was gericht op de toepassing van de stof dichlofluanide als werkzame biocide in antifouling-verven voor de recreatievaart (RIZA-werkdocument 2003.164~)en de ander op het beoordelen van milieurisico’s van het gebruik van mobiele toiletten met de toegepaste biociden in de recreatievaart (RIZA-werkdocument 2003.182~). Meer informatie: G.B.J. Rijs, RIZA, tel: (0320) 29 84 81; e-mail:
[email protected]. minvenw. nl
BREF Pulp- ,Papierindustrie en staalindustrie als CIW aanbevelingen uitgebracht
-
De CIW heeft de BREF’s (BAT referentie document) vastgesteld
Onlangs is onder de CIW-4 vlag de projectgroep ‘Duurzame
waarin de ‘beste beschikbare technieken in de pulp- en
recreatievaart‘ van start gegaan. In 2003 is een studie afge-
papierindustrie, productie van ijzer en staal en ferrometaal-
rond, waarin het concept van een ‘duurzame jachthaven’
bewerking’ worden beschreven. Daarmee hebben deze BREF‘s een vergelijkbare status als de andere CIW-aanbevelingen: er
verder is uitgewerkt. Ook zijn er bureaustudies uitgevoerd naar de milieubezwaarlijkheid van de stof dichlofluanide in antifouling-verven en het gebruik van mobiele toiletten in de recreatievaart. In het verleden was de Beleidsagenda Milieu Toerisme
en Recreatie (BMTR) bepalend voor het introduceren van maatregelen om de diffuse emissies uit de recreatievaart te reduceren. Door het wegvallen van de BMTR in 2002 hebben zowel de destijds opererende werkgroep ‘recreatievaart’ als externe betrokkenen de wens geuit om dit overleg onder CIW-4 vlag voort te zetten. Dit is nu gebeurd door de instelling van de CIW-4 projectgroep ‘Duurzame recreatievaart’ die als taak heeft het begrip ‘duurzaamheid’ in de recreatievaart, zowel wat betreft het vaartuig als de jachthaven, verder in te vullen en deze door gedragsverandering van de watersporter, de jachthavenbeheerder en de toeleverende industrie te implementeren. 4
moet bij de Wvo-vergunningverlening rekening mee worden gehouden. Vanaf oktober 1999 geldt de zogeheten IPPC richtlijn (Integrated Pollution Prevention and Control) in alle
lidstaten van de EU voor nieuwe (en belangrijke wijzigingen aan bestaande) inrichtingen. Vanaf oktober 2007 geldt de IPPC voor alle bestaande inrichtingen. De richtlijn schrijft voor dat vergunningsvoorschriften integraal moeten zijn afgewogen en gebaseerd op de toepassing van BAT (Best Available Techniques), te vergelijken met ALARA. De IPPC-richtlijn schrijft eveneens een informatie-uitwisseling voor over BAT, resulterend in BAT Referentie documenten (BREF’s). O p grond van deze ontwikkelingen ligt het dus voor de hand het BREF als meest recente en integrale vertolker van ALARA toe te passen bij de vergunningverlening. Dat maart 2004 RIZA Nieuwsbrief Emissies nr. 23
heeft ook gevolgen voor bestaande - en inmiddels deels achterhaalde - richtlijnen als NeR en CUWVO/CIW. De BREF’s voor pulp- en papier, ijzer, staal en ferrometaalbewerking zijn integraal van opzet en hebben een uitgebreid Europees autorisatieproces doorlopen. Zij zijn daarmee te beschouwen als het meest recente en algemeen aanvaarde inzicht van wat onder ALARA moet worden verstaan. Deze BREF’s moeten op grond van de IPPC-richtlijn worden betrokken bij het opstellen van de vergunningsvoorschriften. Wat dat betreft, zijn de documenten vergelijkbaar met andere CIW-aanbevelingen. Meer informatie: I. Verbraaken, tel: (0320) 29 84 89; e-muil: i. verbruaken@riza. rws. minvenw.nl.
CMI-beoordelingssystematiek voor warmtelozingen via koelwater In april hoopt de CIW-4 projectgroep ‘beoordelingssystematiek voor warmtelozingen via koelwater’ haar eindrapport
-
ter beoordeling aan CIW-4 (oud) of LBOW (nieuw) voor te leggen. Ten gevolge van de warme zomer van 2003 en de problemen met droogte en hoge temperaturen van oppervlaktewater en hiermee samenhangende problemen met betrekking tot de lozing van koelwater, zijn de activiteiten van de werkgroep extra in de schijnwerpers komen te staan. In het kader van deze CIW-projectgroep is een aantal
studies verricht: een wereldwijde studie naar alle beschikbare modellen voor de verspreiding van warmte, een drietal 3-D modelleringsstudies naar de verspreiding van warmte in oppervlaktewater en een studie waarbij een concrete centrale is gemodelleerd. Daarnaast zijn een parameterstudie en een rendementsstudie uitgevoerd, waarbij is gekeken naar de effecten van lozingstemperatuur op het rendement van een elektriciteitscentrale. Een aantal van deze studies is inmiddels ook al op de CJW-site gezet. De effectenstudie, die RIZA heeft uitgevoerd in samenwerking met Kema en de CIW-4 projectgroep, is belang-
-
rijk omdat die studie een belangrijke onderbouwing vormt voor de nieuwe beoordelingssystematiek waaraan op dit moment de laatste hand wordt gelegd. In de beoordelingssystematiek krijgt de wafer~~aliteifsaunpali gericht op warmte een centrale plaats. Naast de temperatuur van koelwater wordt ook een nieuwe parameter geïntroduceerd: de ratio tussen het onttrekkingsdebiet aan koelwater en de afvoer van het watersysteem. Deze parameter moet in het biologische voorjaar, de maanden april, mei en juni, voorkomen dat een te groot deel van het watersysteem, met daarin passief bewegende vislarven en juveniele vis, in het koelsysteem wordt ingezogen. De maximumtemperatuur in het koelsysteem wordt, evenals de maximum AT over het koelsysteem, alleen bij E-centrales in het biologische voorjaar gelimiteerd en vastgelegd op respectievelijk 30 “C en 7°C. Met het oog op vislarven en juveniele vis die vanwege hun afmetingen in het koelsysteem kunnen worden gezogen, wordt voorgesteld de temperatuurlimitering te beperken tot alleen het biologische voorjaar. Voor koelsystemen in de procesindustrie wordt geen temperatuurslimitering voorgesteld. Diverse factoren leiden ertoe dat het vastleggen van een maximum temperatuur aan het ‘eind van de pijp’ geen extra bescherming biedt voor in het koelsysteem ingezogen organismen. Om de beoordelingssystematiek goed te kunnen uitvoeren, zal de beheerder informatie over het watersysteem, T-achtergrond in het watersysteem, afvoer als functie van de tijd et cetera aan de aanvrager ter beschikking moeten stellen. De beheerder moet z’n watersysteem dus ‘goed kennen’! Meer informatie: D. Bijstra, secreturis van de CI W - 4 projectgroep beoordelingssystematiek warm telozingen via koelwater, tel: (0320) 29 84 57, e-mail:
[email protected]
Conditionering van koelwater m.b.v. additieven (biociden): ingezogen organismen kunnen worden blootgesteld aan acuut toxische concentraties
eisen aan de pijp: Tmax = 30 ‘C (gehele jaar) Nieuwe systematiek: alleen Tmax = 30 OC in biologische voorjaar bij E-centrales
I Nieuwe systematiek: 1
maart 2004 RIZA Nieuwsbrief Emissies nr. 23
5
CIW op hoofdlijnen akkoord met rapport ‘Standaardisatie Wvo-vergunningen’ Eind november 2003 heeft de CIW op hoofdlijnen het rapport vastgesteld waarin voorstellen staan voor het maximaal standaardiseren van de Wvo-vergunning en de vergunningaanvraag. Het rapport i s opgesteld door de in 2002 ingestelde projectgroep die als taak had dergelijke voorstellen te formuleren. Het project is opgezet om vergunningverleners zoveel mogelijk tijd te besparen door een zo gestandaardiseerd mogelijke vergunning en aanvraagformulier in te voeren. In 2003 is het rapport beoordeeld door de CIW-werk-
groepen 1 (voor een meer juridische toets) en 4 (voor een meer inhoudelijke toets). Het rapport bevat: * een algemeen model voor de Wvo-vergunning, inclusief toelichting; een algemeen model voor het aanvraagformulier (deel A en B), inclusief toelichting; vergunningmodellen voor op- en overslagbedrijven en rioolwaterzuiveringsinrichtingen. De vergunningmodellen zijn gebaseerd op de huidige weten regelgeving, alsmede de huidige inzichten qua beleid en praktijk van vergunningverlening. De standaardmodellen voor het aanvraagformulier en de Wvo-vergunning zijn tot stand gekomen door een intensieve zoektocht, waarbij zowel waterkwaliteitsbeheerders (directies Rijkswaterstaat en waterschappen), als het bedrijfsleven betrokken zijn geweest. Tijdens het proces is veel aandacht besteed aan draagvlakontwikkeling door middel van achterbanconsultaties. Dit proces heeft mede bijgedragen aan het doel van het project: een efficiënte, consistente, kwalitatieve en klantvriendelijke Wvo-vergunningverlening. De projectgroep heeft onder meer aanbevolen om de modellen periodiek te actualiseren en een ICT-toepassing te ontwikkelen om de vergunningmodellen en het aanvraagformulier toegankelijker te maken. Meer informatie: P. Eckstein, Unie van Waterschappen, tel: (070) 351 98 32; e-mail:
[email protected] of L. Teurlinckx, RIZA, tel: (0320) 29 84 62; e-mail: 1. teur/
[email protected]. minvenw. nl
-
CIW-nota Lozingseisen Wvo-vergunning binnenkort afgerond De CIW-4 projectgroep ’CIW Lozingseisen Wvo-vergunningen’ heeft de afgelopen tijd voortvarend gewerkt aan haar nota ’Lozingseisen’ en wil deze nota op korte termijn afronden. Het is de bedoeling om de komende maanden implementatieworkshops te organiseren, alsmede enkele pilots onder waterbeheerders (en industrie). Daarna krijgt de nota haar definitieve vorm. De projectgroep moet aanbevelingen geven voor eenduidige, zo mogelijk uniforme, handhaafbare en naleefbare lozingseisen in Wvo-vergunningen. De projectgroep heeft daartoe een systematiek ontwikkeld, die is uitgevoerd als een 8-stappenplan. Een belangrijk onderdeel van de systematiek is de Lozingseis-assistent. Met deze statistische software en op basis van een beheerste bedrijfsvoering kan de hoogte van de lozingseis worden bepaald. Het voorlopige eindconcept van de nota ‘Lozingseisen’is 6
voorgelegd aan diverse toekomstige gebruikers, waaronder de Werkgroep Emissies en Waterkwaliteit van de Unie van Waterschappen. Deze reageerde positief. Op een introductieworkshop in januari voor waterbeheerders en industrie waren de reacties ook overwegend positief. Ook ondernemersorganisatie VNO-NCW is enthousiast over de in de nota gepresenteerde systematiek. Het voorlopige eindconcept van de nota is in februari aan CIW-4 aangeboden, met de vraag of dit eindconcept de komende maanden voor het implementatietraject gebruikt kan worden. Daartoe vinden waarschijnlijk drie à vier regionale implementatieworkshops in het voorjaar plaats voor waterbeheerders en industrie. Op een workshop wordt de systematiek gepresenteerd evenals de statistische software (Lozingseis-assistent). In het najaar van 2004 vindt aan de hand van reacties uit de praktijk de definitieve afronding van de systematiek plaats. Meer informatie: L. W. Volkers-Verboom, RIZA, tel: (0320) 29 84 48, e-mail: l.vo/
[email protected]
Risico’s van onvoorziene lozingen en het Besluit Risico’s Zware Ongevallen Momenteel zijn er meerdere evaluaties gaande over de aanpak bij zware ongevallen. De regionale directies hebben hun inzet in het kader van de Besluit Risico’s Zware Ongevallen (BRZO ‘99) geëvalueerd. Momenteel evalueren de ministeries van VROM en BZK de BRZ0‘99. Ook de IVW directie Water heeft een evaluatie lopen op het gebied van de BRZO en risico’s van onvoorziene lozingen. Doel is om meer inzicht te krijgen in een verbeterde aanpak. Dit jaar worden in het RWS Stuurboordprogramma twee projecten uitgevoerd gericht op risico’s van onvoorziene lozingen. Het eerste project heeft tot doel om het risico-model voor het berekenen van kansen en effecten
van ongevallen bij industriële installaties (“proteus”) te herzien en gebruiksvriendelijker te maken. De industrie gebruikt dit model als hulpmiddel om de risico’s voor het oppervlaktewater op een uniforme wijze inzichtelijk te maken. Het tweede project richt zich op de inventarisatie van potentiële risicobedrijven en de evaluatie van industriële ongevallen met gevolgen voor het oppervlaktewater. Voor de preventie van industriële calamiteiten heeft de waterkwaliteitsbeheerder de CIW-nota “integrale aanpak van risico’s van onvoorziene lozingen” ter beschikking. Deze nota is ook van toepassing voor bedrijven die onder het BRZO ‘99 vallen en een mogelijk risico vormen voor het watermilieu. Het BRZ0’99 heeft tot doel het risico van grote ongevallen bij bedrijven met gevaarlijke stoffen zo klein mogelijk te maken. De waterkwaliteitsbeheerder is in het kader van het BRZO adviseur van het WM-bevoegd gezag als het gaat om de milieurisico’s voor het oppervlaktewater. In de afgelopen drie jaar hebben de waterkwaliteitsbeheerders de nodige ervaring opgedaan met hun rol als adviseur maart 2004 RIZA Nieuwsbrief Emissies nr. 23
van het WM-bevoegd gezag in het kader van het BRZO. Hoewel de samenwerking en de wijze van betrokkenheid per regio sterk verschilt, hebben vrijwel alle waterkwaliteitsbeheerders de adviesrol ingevuld. Veel van de werkzaamheden in het kader van het BRZO werden door de waterkwaliteitsbeheerders uitbesteed. Ook de uitvoering van deze taak wordt daarom kritisch bekeken. Daarnaast valt nog steeds een aanzienlijk aantal bedrijven met een potentieel risico voor het oppervlaktewater niet onder het BRZO. Bij bedrijven met een WVO-vergunning moet ook gekeken worden naar mogelijke calamiteiten en de gevolgen daarvan. Het meest voor de hand liggende moment daarvoor is de vergunningaanvraag of herziening daarvan. De CIW-nota dient hierbij als uitgangspunt. Een nog relatief onbekende groep bedrijven met een potentieel risico voor het oppervlaktewater hoeft alleen een WM-vergunning te hebben. Het is onduidelijk in hoeverre hier de WM-bevoegde gezagen hieraan aandacht besteden. Overigens is het in alle situaties met risico’s voor het oppervlaktewater zinvol nauw contact te houden met het WM-bevoegd gezag, omdat een groot gedeelte van de maatregelen (zoals procedures) vanuit het WM gereguleerd worden. Tot slot: dit jaar moet het BRZO aangepast worden, omdat de EU Sevesorichtlijn gewijzigd is. Hierdoor zullen waarschijnlijk meer bedrijven met een potentieel risico voor het oppervlaktewater onder de BRZO gaan vallen. Meer informatie: G. Harmsen, RIZA-EMP, tel: (0320) 29 86 18, e-mail:
[email protected]
Rapport scenario’s reductie administratieve lasten bedrijfsleven gereed O p 31 december 2003 is het V&W-scenariorapport ‘Minder lastig voor bedrijven’ verschenen waarin staat hoe binnen V&W de administratieve lastendruk voor het bedrijfsleven met 25 procent gereduceerd kan worden. Volgens het rapport is er op dit terrein nog heel wat winst te boeken.
“Balkenende 2” heeft elk ministerie de taak gegeven om binnen deze kabinetsperiode de administratieve lastendruk voor het bedrijfsleven met 25 procent te verminderen. Met name de WVObrengt veel kosten voor het bedrijfsleven met zich mee; kosten voor de vergunningverlening zelf, maar ook kosten die samenhangen met de meet- en registratieverplichtingen. De komende maanden zal samen met regionale directies en waterschappen bekeken moeten worden hoe gezamenlijk een concreet uit te voeren actieprogramma opgesteld kan worden. Vertrekpunt daarbij is dat de WVOin een beheersfase terecht is gekomen en dat daarom verlaging van de lasten billijk is. Maar reductie van de administratieve lastendruk mag niet leiden tot slechtere waterkwaliteit en ook niet in strijd zijn met Europese wet- en regelgeving. Meer informatie: V Bakker, REA-tel: (0320) 29 87 74, e-mail:
[email protected]; G.J. de Maagd, DGW tel: (070) 35 19 033 e-mail: g.j.dmaagd@dgw. minvenw. nl
Cursus CINDAF AI enige jaren biedt het RIZA de CINDAF (Cursus Industrieel Afvalwater) aan. Deze cursus is met name bedoeld voor medewerkers met minimaal twee jaar werkervaring op het gebied van vergunningverlening of handhaving WVO. Ook dit jaar wordt deze cursus aangeboden. De cursus duurt drie dagen en wordt gegeven op 8, 9,en 10 juni in Lelystad. De cursus CINDAF wordt gegeven door het RIZA en is bedoeld als aansluiting op de Basisopleiding Emissiebeheer van de Stichting Wateropleidingen. Heeft u belangstelling, neem dan contact op met het Steunpunt Emissies, tel: (0320) 298428 of stuur een e-mail naar:
[email protected] [email protected]. Het minimale aantal deelnemers is 16 en er kunnen maximaal 20 cursisten geplaatst worden.
Zelftoets voor gebruik van grond- en hulpstoffen in de papierindustrie Sinds kort is er een zelftoets voor het bedrijfsleven beschikbaar voor een groep milieubezwaarlijke hulpstoffen. Deze toets staat in een rapport dat RWS-Oost Nederland, het bedrijfsleven en het RIZA hebben opgesteld. RWS-Oost Nederland zal het principe van de zelftoets in de Wvo-vergunning gebruiken.
In de papierindustrie worden heel veel kationische polyelectrolieten gebruikt. Deze stoffen zijn vaak erg toxisch en soms ook persistent. Volgens de ABM (Algemene Beoordelingsmethodiek voor stoffen en preparaten) krijgen verschillende van deze stoffen bij de Wvo-vergunningverlening saneringsinspanning A. Dit betekent toepassing van de ‘Best Bestaande Techniek’. Omdat er in de papiersector regelmatig gewisseld wordt tussen verschillende polyelectrolieten en leveranciers, moet er telkens opnieuw getoetst worden aan de vergunning. Dit kan efficiënter. RWS-Oost Nederland, de papierindustrie, de internationale vereniging van producenten van polyelectrolieten en het RIZA hebben daarom gezamenlijk geëvalueerd in hoeverre de bestaande biologische zuiveringsinstallaties bij de papierfabrieken invulling geven aan saneringsinspanning A voor de verschillende typen polyelectrolieten. Ook hebben de producenten van deze stoffen het adsorptiegedrag uitgebreid onderzocht. Uit de resultaten blijkt dat de gebruikte polyelectrolieten voor meer dan negenennegentig procent worden tegengehouden in het papierproductieproces en de zuivering. Door het sterke adsorptiegedrag van de stoffen zal geen toxiciteit optreden in het te lozen afvalwater. In de vergunningen kan nu een zelftoets worden opgenomen voor bepaalde type polyelectrolieten. De papierfabrieken kunnen daarbinnen n u makkelijker wisselen zonder een procedure te doorlopen. De bedrijven moeten jaarlijks rapporteren over de gebruikte hulpstoffen. Een uitzondering is gemaakt voor gebruik in nabezinkers van de zuivering. Daarvoor moet de vergunningverlener apart toestemming geven. O p een bijeenkomst in januari is de inhoud van het maart 2004 RIZA Nieuwsbrief Emissies nr. 23
7
eindrapport toegelicht voor de waterschappen, regionale directies en het bedrijfsleven. De aanwezigen verwelkomden de aanpak. Er werd gepleit voor een bredere landelijke status daarvan. Meer informatie: J.G.J.Kip, Rijkswaterstaat Directie Oost Nederland, tel: (026) 368 82 86, e-mail: j.g,
[email protected] en R.P.M. Berbee, R E A , tel: (0320) 29 84 63, e-mail:
[email protected]
Handreiking validatie milieujaarverslagen vernieuwd Om het valideren van de milieujaarverslagen beter en uniformer te kunnen uitvoeren, hebben de gezamenlijke overheden een geheel vernieuwde 'Handreiking validatie milieujaarverslagen' gemaakt. Deze verbeterde handreiking komt in de plaats van de bestaande Handreiking validatie in de werkmap Overheidsverslag van FO-Industrie. De vernieuwde Handreiking validatie milieujaarverslagen is primair bedoeld voor de bevoegde gezagen en biedt een uniforme manier van valideren aan. De vernieuwde handreiking wordt ondersteund door alle bevoegde gezagen en wordt ais zeer bruikbaar hulpmiddel gezien voor de werkwijze bij het valideren. De vernieuwde handreiking is een hulpmiddel in ontwikkeling. De komende jaren worden ervaringen verzameld die worden gebruikt voor het verbeteren van de handrei-
king. Door uw ervaringen kenbaar te maken, draagt u een steentje bij aan het verbeteren van de Handreiking validatie milieujaarverslagen die dan nog beter zal aansluiten op de uitvoeringspraktijk. De vernieuwde Handreiking validatie milieujaarver. slagen is op te vragen bij het Steunpunt Emissies van het RIZA, maar kan ook gedownload worden van de site: www.wateremissies.nl Meer informatie: K. van Dijk, tel: (0320) 29 89 22, e-mail:
[email protected]
Nieuwe berekeningen atmosferische depositie naar water Met een nieuwe methodiek heeft TNO in opdracht van het RIZA de directe depositie naar water voor 18 probleemstoffen berekend. De berekeningen laten zien dat de belasting van het Oppervlaktewater door atmosferische depositie veel groter i s dan tot nu toe gedacht. Atmosferische depositie is één van de routes waarlangs stoffen in het oppervlaktewater komen. De kennis over het belang van deze route is echter zeer beperkt. TNO-MEP heeft een nieuwe methode ontwikkeld om de atmosferische depositie aan de hand van modelberekeningen te bepalen. Waar mogelijk wordt in de methodiek gebruik gemaakt van praktijkmetingen. De depositie wordt uiteindelijk bepaald aan de hand van schattingen van de emissie van een stof in Nederland en het direct omringende buitenland en berekeningen van de verspreiding van de 8
stof door de atmosfeer. De nieuwe methode is toegepast voor 18 verschillende stoffen. Dat zijn: Zware metalen: kwik, nikkel, cadmium, koper, lood, zink. Bestrijdingsmiddelen: chloorprofam, diuron, chloorthalonil, isoproturon, dichloorvos. Nutriënten: ammoniak (NHx), stikstofoxiden (NOy). PAK: anthraceen, benzo(a)anthraceen, fenantreen. Overig: PCB, trifenyltin (TFT; Fentin), HCB. De berekeningen laten zien dat de belasting van het oppervlaktewater door atmosferische depositie veel groter is dan tot nu toe geschat in de Emissieregistratie: voor N-totaal drie keer zo groot en voor de zware metalen maar liefst drie tot acht keer zo groot. In het onderzoek is ook de bijdrage van de verschillende doelgroepen geschat waarmee de belangrijkste achterliggende bronnen zijn blootgelegd. De depositie voor deze stoffen is apart berekend voor elke afwateringseenheid en vervolgens geaggregeerd per waterkwaliteitsgebied en Nederland totaal. De gegevens zijn daardoor ook bruikbaar voor regionale berekeningen voor de KRW. De depositieberekeningen per afwateringseenheid zijn niet in het eindrapport opgenomen, maar zijn als digitaal bestand beschikbaar op aanvraag. De schattingen bevatten alleen de directe atmosferische depositie op het oppervlaktewater. De indirecte depositie die via afspoeling van verharde of niet-verharde bodem in het oppervlaktewater terechtkomt, is niet meegenomen. Deze zou, teneinde de totale belasting via de atmosfeer te kunnen vaststellen, in een later stadium nog moeten worden berekend. Meer informatie: J. van den Roovaart, RIZA, tel: (0320) 29 88 66; e-mail:
[email protected]
Emissiebeleid voor luchtverontreinigendestoffen De meest effectieve manier om atmosferische depositie terug te dringen, i s aanpak bij de bron. Dit vormt voor de waterkwaliteitsbeheerders een probleem, omdat zij zelf geen directe mogelijkheden hebben om bronaanpak te effectueren. Maar zij staan niet helemaal met lege handen. TNO heeft in opdracht van RIZA een overzicht gemaakt van de belangrijkste regelgeving in Nederland op het gebied van de beperking van de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen naar de atmosfeer. Dit is gedaan voor de stofgroepen stikstof, PAK, PCB/HCB, metalen en bestrijdingsmiddelen. Hierbij is aangegeven hoe de internationale verdragen in de Nederlandse regelgeving zijn
opgenomen en hoe de handhaving hiervan in Nederland is geregeld.
Vervolgens zijn de mogelijkheden uitgewerkt voor waterbeheerders om de luchtemissies actief te beïnvloeden. Er is ook aangegeven welke overlegstructuren zich richten op de betreffende groepen verontreinigende verbindingen. Er blijken diverse kansen te liggen voor het waterkwaliteitsbeleid. Meer informatie: R.Teunissen, fel: (0320) 29 85 27, e-mail:
[email protected]
maart 2004 RIZA Nieuwsbrief Emissies nr. 23
Emissies van bouwmaterialen in kaart gebracht Hoeveel zink komt er uit een dakgoot en hoeveel koper van
Landelijke bijeenkomst Tienjarenscenario Waterboáemr
een koperen gevel? Belangrijke vragen bij het in kaart brengen
Op 7 april 2004 is in Rotterdam de landelijke bijeen-
van de belasting van het (waterlmilieu. Het RIZA heeft onder-
komst Tienjarenscenario Waterbodems (TJS). Het TJS is het programma van de gezamenlijke overheden, gericht op de structurele aanpak van de waterbodemproblematiek in Nederland. Het centrale thema van de bijeenkomst is 'De baten van baggeren'. De staatssecretarisvan Verkeer en Waterstaat, Melanie Schultz van Haegen, praat u bij over waterbodembeleid in relatie tot het Tienjarenscenario Waterbodems. Verder zullen deskundigen op het gebied van scheepvaart, ecologie, waterhuishouding en waterrecreatie voor hun respectievelijke sector of branche presentaties houden en vragen beantwoorden. Belangstellenden kunnen zich aanmelden bij Elsevier Congressen, e-mail:
[email protected] (toegang €125,- p.p.). Wilt u eerst meer weten over het Tienjarenscenario Waterbodems, dan kunt een e-mail sturen aan de projectleider TJS, R. Ringeling (DC Water), e-mail:
[email protected].
zoek gedaan naar de emissies naar het (water)milieu uit bouwmaterialen en de omstandigheden die de omvang van de emissie beïnvloeden. De praktijkmetingen hebben een voorstel opgeleverd voor te hanteren kengetallen voor de afspoeling. Doel van het onderzoek was het zo nauwkeurig mogelijk vaststellen van de afspoeling van bouwmaterialen gemaakt van zink, koper, lood, aluminium en EPDM en afleiden van een emissiefactor voor de Nederlandse situatie die als
kengetal kan worden gebruikt in nationale en regionale emissieschattingen. De metaalindustrie was bij de studie betrokken en heeft waardevolle adviezen gegeven. De aanpak heeft geleid tot een eindresultaat waarvoor draagvlak is bij alle bij het project betrokken partijen. Voor gebiedsgerichte studies zijn kengetallen afgeleid voor daken, gevels en goten. Voor de landelijke schatting is berekend dat de afspoelsnelheid per vierkante meter geïnstalleerd zink, gemiddeld 2,3 g Zn per vierkante meter per jaar bedraagt voor landelijke en stedelijke gebieden en in een jaar met gemiddelde regenval. De werkelijke afspoeling is athankelijk van een groot aantal factoren, waaronder de luchtsamenstelling en de regenhoeveelheid en intensiteit. Deze zijn tijdens het onderzoek gemeten. Bij goten blijkt de afspoeling mede afhankelijk van het soort dakpan en ook van de vervuilingsgraad van de goot. Waar mogelijk is in de studie voor deze beïnvloedingsfactoren een correctiefactor afgeleid. De beschikbaar gekomen kennis over de emissie van bouwmaterialen zal worden gebruikt bij de schattingen die worden gemaakt ten behoeve van de landelijke Emissieregistratie. De kennis is verder van belang bij het prioriteren van maatregelen en voor het vaststellen van mogelijkheden voor afkoppelen van verhard oppervlak. Meer informatie: R. Teunissen tel: (0320) 29 85 27, e-muil: r.
[email protected]
Hofuitpraak leidt tot ingrijpende aanpassing mineralenbeleid Het Europese Hof van Justitie heeft op 2 oktober 2003 geoordeeld dat het Nederlandse mestbeleid, zoals verwoord in het eerste actieprogramma Nitraat, niet in overeenstemming is met de Europese Nitraatrichtlijn. Nederland moet als gevolg van deze uitspraak haar beleid aanpassen, zodat wel voldaan wordt aan de eisen van deze richtlijn. Op grond van de Hofuitspraak heeft LNV besloten het systeem met verliesnormen (MINAS) in 2006 af te schaffen, en dan te vervangen door een systeem met gebruiksnormen. Dit is in globale termen verwoord in het 3e Nederlandse Actieprogramma Nitraat 2001-2007, dat eind december 2003 naar de Europese Commissie is verzonden.
Een verdere invulling van dit beleid vindt onder meer plaats in de Werkgroep Onderbouwing Gebruiksnormen (WOG, onder de vlag van VROM en LNV met V&W als agendalid). Voor de tussenliggende periode (2004/2005) is recentelijk een interim-programma naar de EC verstuurd, waarin een lichte aanscherping van de MINAS-normen voor fosfaat wordt aangekondigd, en een aantal stappen beschrijft op weg naar het nieuwe mineralenbeleid. Het stelsel van gebruiksnormen zal enerzijds een limiet stellen aan het totale gebruik van fosfaat en stikstof in mest en anderzijds aan het gebruik van dierlijke mest. De gebruiksnorm voor dierlijke mest is rechtstreeks afkomstig van de eisen uit de Nitraatrichtlijn (170 kg N/ha uit dierlijke mest.) Voor de gebruiksnorm voor de totale hoeveelheid stikstof uit mest (dus inclusief kunstmest), wordt een relatie gelegd tussen de aanvoer en afvoer van mest (behoefte van het gewas). Hierbij zullen, zoals het voorstel er nu ligt, de landbouwkundige bemestingsadviezen leidend zijn. Voor fosfaat zullen gebruiksnormen voor de totale hoeveelheid P-bemesting primair worden afgeleid van de huidige verliesnormen. Op basis van de huidige inzichten overweegt Nederland per 2006 een norm van 100 kgihaljaar in te stellen, en die dan stapsgewijs aan te scherpen met maximaal 5 kg/ha/jaar. Parallel hieraan wordt nog een ontheffingsaanvraag voorbereid (derogatie) voor bedrijven met stikstofbehoeftige gewassen met een lang groeiseizoen (gras). Voor deze bedrijven zal waarschijnlijk ontheffing worden gevraagd om 250 kg stikstof uit dierlijke mest per hectare op te mogen brengen in plaats van de in de richtlijn genoemde 170 kg N/ha/jaar. In aprilímei 2004 zal dit verzoek bij de EC worden ingediend. Meer informatie: S. Plette, RIZA-EMD, tel: (0320) 29 83 44, e-mail: s.plette@ rizu.rws.rninvenw.nl
maart 2004 RIZA Nieuwsbrief Emissies nr. 23
9
Bestrïjdìngsmiddelen-atJas op internet Via internet is sinds kort een ruimtelijk beeld van de bestrijdingsmiddelengehalten in de Nederlandse oppervlaktewateren beschikbaar. Op de site: www.bestrijdingsmiddelenatlas.nl kunnen per bestrijdingsmiddel kaarten worden opgeroepen. Op de kaarten kunnen de gemeten gehalten van afzonderlijke bestrijdingsmiddelen worden getoetst aan de ecologische waterkwaliteiîsnorm (MTR), het toelatingscriterium voor de betreffende stof of aan het criterium voor de winning van drinkwater. De kaarten kunnen worden voorzien van verschillende achtergronden, zoals provinciegrenzen, stroomgebieden, beheersgebieden van waterschappen, enz. De atlas vormt daarmee een hulpmiddel voor de selectie van relevante stoffen voor de Kaderrichtlijn Water. Het ligt in het voornemen de mogelijkheden van de bestrijdingsmiddelen-atlas nog verder uit te breiden. De atlas is tot stand gekomen in opdracht van het ministerie van VROM, de VEWIN, het CTB en het RIZA, met ondersteuning van Alterra en het ministerie van LNV. Meer informatie: R. Faasen, tel: (0320) 29 84 71, e-mail: r.faasenariza. rws.minvenw. nl
Nieuw bodembeleid: minder centraal en minder regels Recentelijk hebben de ministeries van VROM, LNV en V&W gezamenlijk nieuw bodembeleid geformuleerd om duurzamer omgang met (waterlbodem te bevorderen en om onvolkomenheden en verschillen in het huidige beleid en regelgeving weg te nemen. De "Beleidsbrief bodem" kondigt in lijn met het regeerakkoord van het kabinet een aantal veranderingen aan. Deze veranderingen zijn: De tijd dat bodembeleid gelijk stond aan saneren van plaatselijke vervuilingen loopt ten einde ten gunste van bewuster en meer duurzaam gebruik van de bodem. De bodem wordt niet langer beschouwd als een statisch geheel, maar als een dynamisch ecosysteem. De (water)bodem moet een herkenbare plek krijgen in ruimtelijke en stroomgebiedsplannen en bij initi-
-
*
*
*
10
atieven op het gebied van water, ruimte of natuur moeten de effecten op de (water)bodem worden meegewogen. Voor de omgang met (water)bodemverontreiniging worden de regels eenvoudiger en consistenter gemaakt. Zo zal het Bouwstoffenbesluit worden vereenvoudigd en zal er een apart besluit komen voor Bagger en Grondverzet. De rol van de interventiewaarde wordt ingeperkt en voor zowel waterbodem als bodem komt er een saneringscriterium op maat. Voor waterbodem zal de Europese Kaderrichtlijn water (KRW) leidend zijn. Niet langer het rijk, maar lagere overheden formuleren doelen voor bodemkwaliteit. Zij kunnen hierbij rijks-
-
referenties benutten, maar in bepaalde gevallen moeten zij zich houden aan harde eisen, bijvoorbeeld vanuit voedselveiligheidseisen of de EU-Kaderrichtlijn Water. De waterkwaliteitsbeheerder stemt het vaststellen van de gewenste kwaliteit van de waterbodem af met de gemeente. De regeldruk zal sterker worden gekoppeld aan de risico's van verontreiniging. Kennis over bodem wordt beter ontsloten voor de uitvoeringspraktijk. Dit betekent warme steun voor het platform Bodembeheer en baggernet.
De beleidsbrief Bodem is via www.overheid.nl beschikbaar en heeft als kenmerk Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004 28 663 en 28 199, nr.13,24 december 2003. Meer informatie: J. van Kesteren, AKWA/RIZA, tel: (0320) 29 85 33; e-mail:
[email protected] of S. Hoornstra, DGW, tel: (070) 351 83 14; e-mail: j.s.
[email protected]
Nieuw beslismodel voor verantwoorde verspreiding van bagger op land Het project Bagger en Bodem werkt aan de vormgeving van een nieuw verspreidingsbeleid voor licht vervuilde baggerspecie op land. Er wordt gewerkt aan een nieuw beslismodel waarmee de verspreidbaarheid van regionale baggerspecie gebiedsgericht kan worden vastgesteld op basis van de daadwerkelijke risico's van verontreinigingen voor mens, ecosysteem en landbouw. Een dergelijk beslismodel kan de toepassingsmogelijkheden van bagger als bodem verbreden. De ministeries van VROM, LNV en V&W en de waterbeheerders, provincies en gemeenten werken hier samen aan. De belangrijkste aanleiding voor het project Bagger en Bodem is het stagneren van de verspreiding van regio-
nale onderhoudsbagger als gevolg van knelpunten in de huidige wet- en regelgeving. Momenteel mogen alleen de specieklassen 0, 1 en 2 (onder voorwaarden) worden verspreid, maar dit blijkt in de praktijk onvoldoende om de gewenste hoeveelheden specie te kunnen verspreiden en het onderhoud van regionale watergangen naar behoren te kunnen uitvoeren. De centrale doelstelling in Bagger en Bodem is dan ook het verruimen van de verspreidingsmogelijkheden van bagger op land, waarmee het project mede uitvoering geeft aan het Tienjarenscenario Waterbodems. In 2003 is in Bagger en Bodem gewerkt aan het inventariseren van de knelpunten bij het verspreiden van bagger op land en de mogelijkheden om deze knelpunten op te lossen binnen de huidige wet-en regelgeving. De resultaten hiervan staan in de Handreiking Huidige Praktijken die in het voorjaar van 2004 uitkomt. Tot 2006 wordt in Bagger en Bodem gewerkt aan het ontwikkelen van een nieuw, transparanter beleid voor het gebruik van bagger als bodem. Dit beleid moet aangeven hoe en binnen welke randvoorwaarden een decentrale gebiedsgerichte oplossing mogelijk is. Eind 2005 moet er een beleidskader zijn dat de huidige regels voor het gebruik van bagger als bodem vervangt en dat past binnen de lijnen van de recent verschenen Beleidsbrief Bodem. maart 2004 RIZA Nieuwsbrief Emissies nr. 23
RIVM, Alterra en RIZA werken momenteel gezamenlijk aan nieuw beslismodel voor het beoordelen van de verspreidbaarheid van bagger. Dit beslismodel krijgt in dit nieuwe beleidskader een centrale rol. Uit een inventariserende studie bleek dat: 1. de huidige klasse-indeling niet altijd een goed beeld geeft van de risico’s van het verspreiden van baggerspecie op land; 2. verruiming van de verspreidingsmogelijkheden mogelijk is door het invoeren van nieuw verspreidingsbeleid dat is gebaseerd op actuele methoden om locatiespecifieke risico’s te beoordelen. Naar aanleiding van deze conclusies is een definitiestudie gestart voor het opzetten van een locatiespecifieke en op risico’s gebaseerde beoordelingssystematiek. Op dit moment leggen de onderzoekers daar de laatste hand aan. Verwacht wordt dat nog dit voorjaar gestart kan worden met scenarioberekeningen en het uitwerken van het beslismodel. Vragen over Bagger en Bodem kunt u stellen via
[email protected] kunt u zich ook aanmelden voor de nieuwsbrief. Meer informatic Ch. Cuypers, RIZA- WSC, tel: (0320) 29 80 69, e-mail:
[email protected]
Landelijk informatiesysteem Waterbodem ontwikkeld
gebaggerde specie. Een aantal standaarddocumenten kan automatisch worden aangemaakt en het logboek van een bepaalde melding bekeken. De handhaver kan in het systeem toegekende beschikkingen bekijken evenals de gevoerde correspondentie en het logboek. Ook kan een handhaver een controle aanmelden, de resultaten van een controle registreren en maatregelen naar aanleiding van een controle bewaren. Alle door de handhaver ingevoerde gegevens kunnen worden opgevraagd in overzichten, bijvoorbeeld van het totaal aantal uitgevoerde controles in een bepaald jaar, de geconstateerde overtredingen en het aantal waarschuwingen. Het RIZA stelt een WIS-handleiding beschikbaar. Het ziet er naar uit dat de gebruikers in 2005 zullen worden opgeleid. Meer informatie: N.jawalapersad, tel: (0320) 29 87 92, e-mail:
[email protected],nl
Laatste stuiptrekkingen oude EU richtlijn Lozing gevaarlijke stoffen Eind december 2003 heeft Nederland twee brieven ontvangen van de Europese Commissie over niet-naleving van artikel 7
In februari 2004 heeft het RIZA een landelijk informatiesysteem
van de richtlijn Lozing gevaarlijke stoffen in het aquatische milieu (76/464/EEG). De ene brief betreft het niet volledig
opengesteld (WIS) dat gebruikt kan worden voor de registratie
gevolg geven aan de uitspraak van het Europese Hof over de
en afhandeling van meldingen in het kader van Wet bodembescherming (Wbb) en het Bouwstoffenbesluit (Bsb). Via dit
implementatie van de richtlijn in het Scheldebekken. M e t de andere brief start de Europese Commissie formeel een nieuwe
systeem wil IVW-DW met het bevoegd gezag communiceren.
ingebrekestellingsprocedure om ook in de rest van Nederland
Rijkswaterstaat is voor de rijkswateren bevoegd gezag voor de Wbb en het Bsb. Het WIS biedt Rijkswaterstaat ondersteuning bij de werkprocessen die betrekking hebben op de Wbb of het Bsb. In 1998 is het RIZA, in opdracht van het Hoofdkantoor van Rijkswaterstaat, begonnen aan studies en het bouwen van een informatiesysteem dat moest voldoen aan de volgende eisen: * gebruiksvriendelijk * modulair bouwwerk * gebruik maken van de beschikbare technologische mogelijkheden eenvoudig en goedkoop * geschikt als communicatiemiddel
-
Het informatiesysteem dat nu beschikbaar is gekomen, is het resultaat van die projectopdracht en werkt als volgt. Allereerst kan de vergunningverlener een vooroverleg registreren en bekijken. Hierdoor kan het vooroverleg (of meerdere) gekoppeld worden aan een (daaruit voortkomende) melding. Een volgende stap is het registreren en verwerken van een melding. Indien de melding in orde is, kan de vergunningverlener een beschikking afgeven. O p basis van de bij het vooroverleg en de melding ingevoerde gegevens kan de vergunningverlener een aantal overzichten opvragen, zoals het aantal meldingen over een jaar en de hoeveelheden
uitvoering te laten geven aan artikel 7 van de richtlijn op inhoudelijk dezelfde manier als voor het Scheldebekken.
In 1990 heeft de Europese Commissie een zaak tegen Nederland gestart, omdat Nederland artikel 7 van de richtlijn onvoldoende naleefde. Dit artikel behelst de zogenaamde immissie-aanpak voor grijze-lijststoffen: er moeten kwaliteitsdoelstellingen voor oppervlaktewater worden vastgesteld en de waterbeheerder dient deze kwaliteitsdoelstellingen te realiseren (inspanningsverplichting) middels een maatregelenprogramma. Het Europese Hof heeft Nederland in 2001 veroordeeld voor het Scheldebekken. Nederland heeft in 2002 aan het arrest uitvoering gegeven met een Ministeriële Regeling met kwaliteitsnormen voor het Scheldebekken en er is een maatregelenprogramma opgesteld. Dit maatregelenprogramma is een opsomming van relevant beleid en bevat géén nieuwe maatregelen. Brief I : Vervolg op de veroordeling Scheldebekken De Europese Commissie vindt dat met de inhoud van de regeling en het maatregelenprogramma het arrest van 2001 goed wordt uitgevoerd. Maar de Commissie beoordeeldt de formeel-juridische status van het maatregelenprogramma als onvoldoende. De Commissie verlangt dat er een juridische verankering komt en dat het maatregelenprogramma voldoende bekend wordt gemaakt. maart 2004 RIZA Nieuwsbrief Emissies nr. 23
11
Brief 2: Start van een nieuwe ingebrekestelling voor de rest van Nederland De Europese Commissie heeft tijdens de eerdere procedure over het Scheldebekken voor het Europese Hof getracht de zaak uit te breiden naar de rest van het Nederlandse territorium, maar het Hof heeft dit indertijd afgewezen. Met de nieuw gestarte zaak (letter of forma1 notice) spreekt de Europese Commissie Nederland thans afzonderlijk aan op deze omissie. Omdat met een nieuwe ingebrekestelling rekening werd gehouden, is in de loop van 2003 een project gestart om - analoog aan de aanpak voor de Westerschelde - milieukwaliteitseisen en bijbehorende maatregelenprogramma’s voor Rijn-, Maas- en Eemsbekken op te stellen. Genoemde aanpak is inhoudelijk voldoende, maar voor de formeeljuridische status van de maatregelenprogramma’s moet ook hier nog een voorziening gevonden worden. De richtlijn 76/464/EEG wordt in 2013 geheel ingetrokken ingevolge de KRW. De Europese Commissie heeft informeel aangegeven dat zij de stroomgebiedbeheersplannen conform de KRW zal zien als de maatregelenprogramma’s conform 76/464/EEG. Dit betekent dat deze maatregelprogramma’s in 2009 door de stroomgebiedbeheersplannen kunnen worden vervangen. Meer informatie: J. Plakker, RIZA-EMI, tel: (0320) 29 84 72, e-mail:
[email protected]
Gestroomlijnde waterloketten Hoe kunnen we de informatievoorziening over water beter stroomlijnen? Die vraag staat centraal in het in december 2003 verschenen Plan van Aanpak voor de vorming van één ’Helpdesk Water‘. Nu is het nog versnippering alom. De informatievoorziening op het gebied van water is erg verbrokkeld. ‘Op dit moment heeft bijna ieder zichzelf respecterend project een eigen helpdesk‘, zegt Rolf van den Hoek van het RIZA. ‘Er is een Infocentrum Binnen wateren, een Steunpunt Emissies, een Basisinfodesk bij het RIKZ, het is versnippering alom.’ Van den Hoek is als
projectleider nauw betrokken bij een serieuze poging om die verbrokkelde structuur van ‘waterloketten’ te gaan stroomlijnen. Zijn projectteam richt zich met name op de vorming van één Helpdesk Water, waar alle informatie op het gebied van water beschikbaar is, van vogel- en habitatrichtlijnen tot bodem- en slibbeheer. Eigenlijk is het nog een beetje voorbarig om nu al te spreken van één Helpdesk Water, vindt Van den Hoek. ‘Waar het om gaat, is dat we iets aan die versnippering doen en alle kennis over water efficiënter bij het publiek
De RIZA Nieuwsbrief Emissies is een kwartaaiuitgave van de hoofdafdeling Emissies van het RIZA. De hoofdafdeling houdt zich bezig met alle aspecten van lozingen van stoffen in het water. Emissies doet onderzoek naar zuiveringstechnologie en schone productieprocessen, adviseert bij de verlening van lozingcvergunningen en houdt zich bezig met het terugdringen van emissies afkomstig van diffuse bronnen. Emissies speelt een belangrijke rol bij het tot stand komen van nationaal en internationaal beleid. De nieuwsbrief is primair bestemd voor waterkwaliteitsbeheerders (Rijkswaterstaat, waterschappen) en provincies en geeft informatie over de laatste ontwikkelingen op het gebied van wateremissies. Indien u de nieuwsbrief wenst te ontvangen, kunt u contact opnemen met het RIZA Steunpunt Emissies (0320) 29.84.28, e-mail:
[email protected]. Redactie en productie Jaap van Peperstraten (Ellemmi Tekstprodukties), Amersfoort Eindredactie RIZA Rolf van den Hoek, Joan Meijerink, Peter Vermij, Henk Warmer, Ingrid Zegers. Vormgeving Borren Communicatie & Design, Houten Drukwerk Drukkerij Van Wijland, Laren Illustratie voorpagina J.van den Roovaart Informatie RIZA Rolf van den Hoek, Postbus 17,8200 AA Lelystad, telefoon (0320) 29 87 17, fax: (0320) 29 83 32, e-mail:
[email protected]
brengen. De vorming van één helpdesk is een mogelijke oplossing. Of dat inderdaad zo is, zijn we aan het onderzoeken. We willen vóór 1 juni met een aantal mogelijke scenario’s komen, die dan in de tweede helft van het jaar vorm moeten krijgen.’ Het idee achter één Helpdesk Water is overigens niet nieuw. ‘We merken dat er in het land regelmatig vergelijkbare initiatieven de kop opsteken. Die nodigen we dan ook van harte uit om met ons mee te doen.’ Meer informatie: R. van den Hoek (RIZA), tel: (0320)29 87 17, e-mail:
[email protected]
Heeft u na het lezen van deze nieuwsbrief nog vragen of wilt u een (gratis) abonnement aanvragen, neem dan contact op met:
RIZA Steunpunt Emissies Tel. (0320) 29 84 28 Fax (0320)29 84 80 E-mail:
[email protected] Website: www.wateremissies.nl
12
De in deze Nieuwsbrief genoemde CIW-rapporten zijn binnenkort verkrijgbaar bij drukkerij Cabri in Lelystad, per e-mail:
[email protected] of per fax: 0320-285311. De meeste CIW-rapporten zijn eveneens te downloaden vanaf www.ciw.nl. maart 2004 RIZA Nieuwsbrief Emissies nr. 23