Gezondheidsenquête door middel van Interview België 2001 Deel 3 Leefstijl
IPH/EPI REPORTS nr 2002 - 22
Leuvenseweg 44 1000 Brussel Afdeling Epidemiologie Juliette Wytsmanstraat 14 1050 Brussel Tel : 02/642.57.94 e-mail :
[email protected] http://www.iph.fgov.be/epidemio/epinl/ index4.htm
Onderzoeksteam : Jamila Buziarsist Stefaan Demarest Lydia Gisle Jean Tafforeau Johan Van der Heyden Herman Van Oyen Met de medewerking van : Pieter-Jan Miermans Francis Sartor Logistieke steun : Monique Schoonenburg Véronique Verhocht
Nationaal Instituut voor de Statistiek : IPH/EPI REPORTS Nr 2002 - 22 Depotnummer: D/2002/2505/40
Gezondheidsenquête, België, 2001
Inhoudstafel
DEEL 1 : Blz.
Introductie ............................................................................................................ 8 Doel en opzet van de Gezondheidsenquête 2001 I. Inhoud van de bevraging ............................................................................ 8 II. Samenstelling van de steekproef ................................................................ 11 III. Actoren ....................................................................................................... 18 IV. Veldwerkorganisatie ................................................................................... 19 V. Netwerk enquêteurs ................................................................................... 21 VI. Kwaliteitsbewaking .................................................................................... 25 VII. Participatiegraad ......................................................................................... 29 VIII. Wegingsfactoren ......................................................................................... 34 IX. Tabellen ...................................................................................................... 35 X. Studiepopulatie .......................................................................................... 40
DEEL 2 : 1. Gezondheidstoestand ..................................................................................... 45 1.1. Subjectieve gezondheid ................................................................................................ 47 1.2. Lichamelijke gezondheid ............................................................................................. 81 1.2.1. Chronische aandoeningen ................................................................................................ 81 1.2.2. Acute aandoeningen ....................................................................................................... 237
1.3. Mentale gezondheid ................................................................................................... 305 1.4. Beperkingen en Participatieproblemen ...................................................................... 419
DEEL 3 : 2. Leefstijl ......................................................................................................... 623 2.1. Lichamelijke activiteit ................................................................................................ 625 2.2. Voeding ...................................................................................................................... 697 2.2.1. Voedingsstatus ............................................................................................................... 697 2.2.2. Voedingsgewoonten ....................................................................................................... 765
2.3. Gebruik van alcohol ................................................................................................... 875 2.4. Tabaksgebruik ............................................................................................................ 949 2.5. Gebruik van illegale drugs ........................................................................................ 1035 2.6. Gezondheid en seksualiteit ....................................................................................... 1079
Gezondheidsenquête, België, 2001
Inhoudstafel
Blz.
DEEL 4 : 3. Preventie ......................................................................................................1129 3.1. Vaccinatie bij volwassenen ........................................................................................ 1131 3.2. Cardiovasculaire preventie ........................................................................................ 1199 3.3. Vroegtijdige opsporing van diabetes ......................................................................... 1281 3.4. Vroegtijdige opsporing van borstkanker ................................................................... 1321 3.5. Vroegtijdige opsporing van baarmoederhalskanker ................................................. 1377
DEEL 5 : 4. Medische consumptie ................................................................................ 1403 4.1. Contacten met zorgverstrekkers................................................................................ 1405 4.1.1. Contacten met de huisarts ............................................................................................. 1405 4.1.2. Contacten met de specialist .......................................................................................... 1529 4.1.3. Contacten met de spoedgevallendienst ........................................................................ 1623 4.1.4. Contatcten met de tandarts ........................................................................................... 1673 4.1.5. Contacten met paramedische zorgverstrekkers ............................................................ 1727
4.2. Opname in het ziekenhuis ........................................................................................ 1767 4.3. Gebruik van geneesmiddelen .................................................................................... 1853 4.4. Patiëntentevredenheid............................................................................................... 1987 4.5. Niet-conventionele geneeswijzen ............................................................................ 2083
DEEL 6 : 5. Gezondheid en samenleving ...................................................................... 2149 5.1. Toegankelijkheid van gezondheidszorgen ................................................................ 2151 5.2. Socio-economische verschillen in gezondheid ......................................................... 2197 5.3. Gezondheid en omgeving ........................................................................................ 2203 5.4. Ongevallen, verkeersveiligheid en geweld ............................................................... 2243 5.5. Sociale gezondheid................................................................................................... 2349 5.6. Sociale en preventieve diensten ................................................................................ 2419
Gezondheidsenquête, België, 2001
2.2. Voeding
Gezondheidsenquête, België, 2001
2.2.1. Voedingsstatus
Gezondheidsenquête, België, 2001
Dit onderzoek wordt uitgevoerd op initiatief van : M. AELVOET Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu J. CHABERT Minister van Openbare Werken, Vervoer, Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest T. DETIENNE Minister van Sociale Aangelegenheden en Gezondheid van het Waals Gewest D. GOSUIN Minister van Leefmilieu en Waterbeleid, Natuurbehoud, Openbare Netheid en Buitenlandse Handel van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest N. MARECHAL Minister van Jeugdhulp en Gezondheid van de Franse Gemeenschap H. NIESSEN Minister van Jeugd en Gezin, Monumenten en Landschappen, Gezondheid en Sociale Zaken van de Duitstalige Gemeenschap F. VANDENBROUCKE Minister van Sociale Zaken en Pensioenen M. VOGELS Minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen van de Vlaamse Gemeenschap.
Gezondheidsenquête, België, 2001
Leefstijl : Voeding - Voedingsstatus
2.2. Voeding 2.2.1. Voedingsstatus
Gezondheidstoestand
Lichamelijke Activiteit Voedingsstatus
Leefstijl
Voeding Voedingsgewoonten
Gebruik van Alcohol Preventie
Medische Consumptie
Tabaksgebruik
Gebruik van Illegale Drugs Gezondheid en Samenleving
Gezondheid en Seksualiteit
I. Samenvatting De Body Mass Index is een gemakkelijke manier om het relatief lichaamsgewicht te berekenen, d.w.z. het gewicht volgens de lengte en wordt bekomen door het gewicht in kg te delen door de lengte in meters tot het kwadraat. De gemiddelde waarde voor de Body Mass Index voor volwassenen (personen van 18 jaar of ouder) is 24,9, een waarde die heel nauw aansluit bij de benedengrens voor overgewicht (die 25 is). 46,3 % van de volwassen populatie behoort tot de BMI-klasse ‘20 – 25’ en kan beschouwd worden als de populatie met een ‘normaal’ gewicht. Niet minder dan 44,2 % valt in een hogere BMI-klasse en mag bestempeld worden als een populatie met een gewicht dat te hoog is in functie van de lichaamslengte. 32,7 % valt in de categorie ‘overgewicht’, terwijl 11,7% van de populatie als zwaarlijvig omschreven kan worden. Aan de andere kant van het spectrum kan worden vastgesteld dat 7,5% van de volwassen populatie te mager is (BMI < 20) en 1,9% extreem mager (BMI < 18). Eén derde van de bevolking maakt zich geen zorgen over het eigen gewicht (los van het vraag of dit gewicht al dan niet problematisch is), 24% wenst te vermageren terwijl 40% aangeeft het huidige gewicht te willen behouden. De wens te willen vermageren of het huidige gewicht te behouden is sterker aanwezig bij vrouwen dan bij mannen.
697
Leefstijl : Voeding -Voedingsstatus
Gezondheidsenquête, België, 2001
Mensen die wensen hun gewicht te behouden of te vermageren, grijpen in eerste instantie naar een dieet (onafgezien of dit dieet uitgebalanceerd is), een kwart gebruikt (eventueel bijkomend) het sporten om dit te bereiken. Vasten vormt de derde meest populaire methode om te vermageren/het gewicht te behouden. Een kleine 10% van de volwassen populatie dat wenst te vermageren gebruikt vermageringsproducten, 6% denkt dit te kunnen verwezenlijken door te (blijven) roken. Een meerderheid heeft op eigen intiatief de beslissing genomen om iets te doen om te vermageren of het gewicht te behouden.
II. Inleiding De Body Mass Index (BMI, of Index van Quetelet) is een gemakkelijke manier om het relatief lichaamsgewicht te berekenen, d.w.z. het gewicht volgens de lengte en wordt bekomen door het gewicht in kg te delen door de lengte in meters tot het kwadraat (Kg/M²). Vanaf de leeftijd van 18 jaar is de BMI vrij stabiel en is het mogelijk om absolute drempelwaarden te definiëren voor het geheel van de bevolking. Onder de leeftijd van 18 jaar zijn de verschillen van de BMI-waarde in functie van de leeftijd dusdanig dat men er de voorkeur aan geeft om deze voor te stellen in functie van een referentiepopulatie, en wel op basis van percentielen ten opzichte van deze populatie (1,2,3). Epidemiologische studies tonen aan dat vanaf een BMI-waarde van 25 de morbiditeit en mortaliteit toenemen. Op basis hiervan wordt deze drempel door experten aanvaard voor het definiëren van overgewicht (4). Wanneer de BMI 30 of meer bedraagt spreekt men van zwaarlijvigheid of obesiteit. Een BMI beneden de 20 wordt bestempeld als ondergewicht en onder de 18 extreem ondergewicht. Deze laatste situatie is vaak geassocieerd met één of andere pathologie (5). Sommige studies richten zich op de verdeling van de BMI die waargenomen wordt in de bevolking en nemen als drempel voor overgewicht een BMI van 27 (3). Op individueel niveau dient bij de interpretatie van de BMI rekening gehouden te worden met andere factoren zoals het soort overgewicht (gynoïd of androïd), de associatie met andere riscicofactoren (zoals bijvoorbeeld hypertensie of hypercholesterolemie) die door de zwaarlijvigheid toenemen en belangrijke variaties in functie van de tijd, leeftijd,... (toename of afname) (6,7). Op het niveau van de bevolking laat de studie van de BMI en de verdeling hiervan toe de prevalentie van overen ondergewicht in de bevolking in te schatten en vergelijkingen te maken tussen subgroepen en in de tijd. Los van factoren die te maken hebben met gezondheid wordt slankheid ook vanuit de cultuur van schoonheid die door de media gecreëerd wordt als een te bereiken norm gehanteerd. Zelfs personen zonder overgewicht willen vaak vermageren. De resultaten van vermageringspogingen zijn echter gewoonlijk slechts van korte duur. Anderzijds worden nochtans vaak ongewenste neveneffecten gezien, zowel als gevolg van de twijfelachtige methodes die vaak gehanteerd worden als van de wens om te vermageren op zich (gevoel van mislukking en waardeloosheid, stoornissen van het voedingsgedrag).(8-11. De vermageringsmethodes die doorgaans aanbevolen worden als doeltreffend en niet gevaarlijk zijn het volgen van een dieet, samen met een toename van de lichamelijke activiteit en gedragsmethodes. Het overslaan van maaltijden om te vermageren wordt niet aangeraden en een methode die enkel gebaseerd is op commerciële afslankingsprodukten is niet doeltreffend en, afhankelijk van het gebruikte product, zelfs gevaarlijk en bovendien vaak erg duur.
698
Gezondheidsenquête, België, 2001
Leefstijl : Voeding - Voedingsstatus
III. Vragen De vragen met betrekking tot de nutritionele status waren onderdeel van zowel de mondelinge als de schriftelijke bevraging. In de mondelinge bevraging werd gevraag naar de lichaamslengte (zonder schoenen) en het gewicht (voor zwangere vrouwen werd het gewicht voor de zwangerschap gevraagd) (NU04 en NU05). De houding ten aanzien van het eigen gewicht vormde onderdeel van de schriftelijke bevraging. De respondenten dienden te antwoorden op de vraag ‘Probeert u op dit ogenblik af te slanken, te verdikken of uw gewicht stabiel te houden? Of zou u eerder stellen dat u zich daar geen zorgen over maakt?’ Als antwoordcategorieën konden aangekruist worden: ‘Ik probeer te verdikken’, ‘Ik probeer mijn gewicht stabiel te houden’, ‘Ik probeer te verdikken’ of ‘Ik maak me geen zorgen over mijn gewicht’ (NU01). Uitsluitend die respondenten de aangaven dat ze probeerden af te slanken of het gewicht stabiel te houden werd daaropvolgend gevraagd ‘Wat doet u op dit ogenblik om af te slanken of uw gewicht stabiel te houden?’. Respondenten konden hiervoor meerdere alternatieven aankruisen (NU02). Tevens werd gevraagd op wiens advies men initiatieven nam om af te slanken of het gewicht stabiel te houden: ‘Wie heeft u aangeraden iets aan uw gewicht te doen?’ (NU03).
IV. Indicatoren In dit rapport worden de volgende indicatoren voorgesteld: • • • • • • • •
Gemiddelde BMI-score bij de volwassenen populatie BMI-categorieën bij de volwassen populatie Prevalentie van zwaarlijvigheid bij de volwassen populatie Prevalentie van ondergewicht bij de volwassen populatie Prevalentie van overgewicht bij jongeren Houding ten aanzien van het eigen gewicht Middelen aangewend om het eigen gewicht te behouden of te vermageren Initiatiefnemer om te vermageren
699
Leefstijl : Voeding -Voedingsstatus
Gezondheidsenquête, België, 2001
V. Resultaten V.1. België V.1.1. Gemiddelde BMI-score bij de volwassen populatie (NU04_2) De gemiddelde waarde voor de Body Mass Index voor personen van 18 jaar of ouder is 24,9, een waarde die heel nauw aansluit bij de benedengrens voor overgewicht (25). Dit gemiddelde is significant hoger bij mannen (25,4) dan bij vrouwen (24,4). Zowel bij mannen als bij vrouwen stijgt de gemiddelde waarde met de leeftijd, slechts in de hoogste leeftijdsgroep (‘75+’) daalt de gemiddelde BMI-waarde. Figuur 2.2.1.1 :
Gemiddelde waarde voor de Body Mass Index naar leeftijd voor de populatie van 18 jaar en ouder, Gezondheidsenquête door middel van interview, België, 2001.
Indicator nu04_2 BE
Gemiddelde
Gemiddelde 27 24 21 18 15 12 9 6 3 0
27 24 21 18 15 12 9 6 3 0 15-24
25-34
35-44
45-54
55-64
65-74
75 +
15-24
Mannen
25-34
35-44
45-54
55-64
65-74
75 +
Vrouwen
De gemiddelde waarde voor BMI vertoont een duidelijke samenhang met het opleidingsniveau. Vanaf het niveau ‘lager onderwijs’ neemt deze waarde systematisch af naarmate het opleidingsniveau stijgt, dit ook na correctie voor leeftijd en geslacht. Er kan geen samenhang worden vastgesteld tussen de gemiddelde waarde voor BMI en de urbanisatiegraad, noch de verblijfplaats (gewest). Vergeleken met de resultaten van de Gezondheidsenquête 1997, stijgt de gemiddelde waarde voor de BMI van 24,7 naar 24,9. Na correctie voor leeftijd en geslacht is de gemiddeld BMI exact gelijk: 24,8. V.1.2. BMI-categorieën bij de volwassen populatie (NU04_3) Epidemiologische studies tonen aan dat vanaf een BMI-waarde van 25 de morbiditeit en mortaliteit toenemen. Op basis hiervan wordt deze drempel door experten aanvaard voor het definiëren van overgewicht (4). Wanneer de BMI 30 of meer bedraagt spreekt men van zwaarlijvigheid of obesiteit. Een BMI beneden de 20 wordt bestempeld als ondergewicht en onder de 18 als extreem ondergewicht. Deze laatste situatie is vaak geassocieerd met één of andere pathologie (5). Sommige studies richten zich op de verdeling van de BMI die waargenomen wordt in de bevolking en nemen als drempel voor overgewicht een BMI van 27 (3). Voor de volledigheid worden beide ondergrenzen in de tabel opgenomen. Op individueel niveau dient bij de interpretatie van de BMI rekening gehouden te worden met andere factoren zoals het soort overgewicht (gynoïd of androïd), de samenhang met andere riscicofactoren (zoals bijvoorbeeld hypertensie of hypercholesterolemie) die door de zwaarlijvigheid toenemen en belangrijke variatie van het gewicht (toename of afname) in de loop van de aren, de leeftijdtijd van de persoon,…(6,7).
700
Gezondheidsenquête, België, 2001
Leefstijl : Voeding - Voedingsstatus
46% van de volwassen populatie behoort tot de BMI-klasse ‘20 – 25’ en kan beschouwd worden als de populatie met een ‘normaal’ gewicht. Niet minder dan 44,2 % valt in een hogere BMI-klasse en mag bestempeld worden als een populatie met een gewicht dat te hoog is in functie van de lichaamslengte. 33% valt in de categorie ‘overgewicht’, terwijl 12% van de populatie als zwaarlijvig omschreven kan worden. Aan de andere kant van het spectrum kan worden vastgesteld dat 8% van de volwassen populatie te mager is (en dit vooral bij de vrouwelijke populatie met 12%) en 2% extreem mager (ook hier ligt de proportie hoger bij de vrouwelijke populatie relatief hoger: 3% in vergelijking met 1% bij de mannelijke populatie. In de hiernavolgende analyse gaat de aandacht uit naar twee risico-groepen: de zwaarlijvige populatie (BMI hoger dan 30) en de populatie dat (extreem) mager is (BMI lager dan 20). V.1.3. Prevalentie van obesitas bij de volwassen populatie (NU04_4) Zoals vermeld kan 12% van de volwassen populatie als zwaarlijvig beschouwd worden. Deze proportie is zowat gelijk bij mannen (11%) als bij vrouwen (12%). Bij de mannelijke populatie vertoont de verdeling van zwaarlijvigheid een ‘normaal’ verloop over de verschillende leeftijdsgroepen heen: de proportie zwaarlijvige mannen stijgt tot de leeftijdsgroep ’55-64 jaar’ om daaropvolgend te dalen. Een dergelijk verloop kan bij de vrouwelijke zwaarlijvige populatie niet teruggevonden worden: de proportie zwaarlijvige vrouwen stijgt tot de leeftijdsgroep ’65- 74 jaar’ en blijft nadien constant. Figuur 2.2.1.2 :
Prevalentie van zwaarlijvigheid naar geslacht en leeftijdsgroep, Gezondheidsenquête door middel van interview, België, 2001. % 30
25
25
Indicator nu04_4 BE
Indicator nu04_4 BE
% 30
20 15 10 5 0
20 15 10 5
15-24 25-34 35-44 45-54 55-64 65-74
0
75 +
Mannen
15-24 25-34 35-44 45-54 55-64 65-74
75 +
Vrouwen
De prevalentie van zwaarlijvigheid lijkt een samenhang te vertonen met het opleidingsniveau. Vanaf het opleidingsniveau ‘lager onderwijs’ daalt te proportie van zwaarlijvige personen: van 19% in de categorie ‘lager onderwijs’ tot 6% in de categorie ‘hoger onderwijs’. Na correctie voor leeftijd en geslacht, kan worden vastgesteld dat enkel voor de categorie ‘hoger onderwijs’ de prevalentie van zwaarlijvigheid significant lager is dan voor de andere opleidingsniveaus. Een samenhang tussen de prevalentie van zwaarlijvigheid en de urbanisatiegraad kon niet worden vastgesteld, evenmin kan er sprake zijn van een samenhang met de verblijfplaats (regio). De proportie zwaarlijvige personen in het jaar 2001 is quasi identiek als deze teruggevonden in de Gezondheidsenquête 1997.
701
Leefstijl : Voeding -Voedingsstatus
Gezondheidsenquête, België, 2001
V.1.4. Prevalentie van ondergewicht bij de volwassen populatie (NU04_5) Globaal genomen heeft 9% van de populatie een gewicht dat in functie van de lengte, te gering is. In 7% gaat het hierbij om ondergewicht, in 2% om extreem ondergewicht. Na correctie voor leeftijd, kan worden vastgesteld dat vooral bij de vrouwelijke populatie personen met een (extreem) ondergewicht teruggevonden kan worden; 14% in vergelijking met de mannelijke populatie (4%). Alhoewel veel sterker uitgesproken bij vrouwen, vertoont de leeftijdscurve voor (extreem) ondergewicht, een duidelijk beeld: vooral in de jongere leeftijdsgroepen – zowel bij mannen als bij vrouwen – is de proportie personen met een (extreem) ondergewicht het grootst (Figuur 2.2.1.3). Figuur 2.2.1.3 :
Prevalentie van (extreem) ondergewicht naar geslacht en leeftijdsgroep, Gezondheidsenquête door middel van interview België, 2001. % 40
35
35
Indicator nu04_5 BE
Indicator nu04_5 BE
% 40
30 25 20 15 10 5 0
30 25 20 15 10 5
15-24 25-34 35-44 45-54 55-64 65-74
0
75 +
Mannen
15-24 25-34 35-44 45-54 55-64 65-74
75 +
Vrouwen
De ruwe resultaten suggereren dat aan beide extremen van de onderwijsschaal de grootste proporties personen met een (extreem) ondergewicht teruggevonden kunnen worden. Na correctie voor leeftijd en geslacht kan echter worden vastgesteld dat er geen samenhang is tussen het onderwijsniveau en de prevalentie van (extreem) ondergewicht. Noch de urbanisatiegraad, noch de verblijfplaats (regio) vertoont een samenhang met de prevalentie van (extreem) ondergewicht. De proportie personen met een (extreem) ondergewicht in 2001 is quasi onveranderd gebleven indien vergeleken wordt met de resultaten van de Gezondheidsenquête 1997. V.1.5. Prevalentie van overgewicht bij jongeren (NU04_2y) Tot dusver is de aandacht uitsluitend uitgegaan naar de volwassen populatie. De gehanteerde grenswaarden voor het onderscheiden van ondergewicht, normaal gewicht en overgewicht zijn immers enkel stabiel voor een volwassen populatie en kunnen niet zonder meer op jongeren worden toegepast. Voor deze jonge populatie (tussen 6 en 18 jaar) bestaan er (nog) geen stabiele grenswaarden, maar wordt het 85° percentiel gebruikt als grenswaarde voor overgewicht en het 95° percentiel als grenswaarde voor zwaarlijvigheid. Deze grenswaarden zijn dus gebaseerd op de spreiding in de populatie zelf (en zijn dus een relatief gegeven). Bovendien wordt er sowieso van uit gegaan dat 15% en 5% van de jongeren een overgewicht respectievelijk zwaarlijvig zijn. Voor kinderen jonger dan 6 jaar wordt de BMI als index voor het relatief gewicht niet gebruikt. De grenswaarde voor overgewicht voor de jongeren (85° percentiel) is 21.9, de grenswaarde voor zwaarlijvigheid is 25.4 (95° percentiel). Gezien het relatief klein aantal jongeren in de steekproef, werd ervoor geopteerd beide groepen samen te bespreken (jongeren met een overgewicht).
702
Gezondheidsenquête, België, 2001
Leefstijl : Voeding - Voedingsstatus
In ruwe cijfers is de proportie jongeren met een overgewicht groter bij meisjes (16%) dan bij jongens (15%), na correctie voor leeftijd zijn beide proporties evenwel niet significant verschillend. Het aantal jongeren met een overgewicht stijgt met de leeftijd, waar – in ruwe cijfers – 5% van de jongeren tussen 6 en 9 jaar een overgewicht hebben, stijgt dit percentage tot 29% in de leeftijdsgroep ‘15 – 17 jaar’. Het ruwe cijfermateriaal suggereert een samenhang tussen opleidingsniveau en het hebben van een overgewicht: de proportie jongeren met een overgewicht zou groter zijn in de lagere dan in de hogere opleidingsniveaus. Na correctie voor leeftijd en geslacht kan worden vastgesteld dat de proportie jongeren met een overgewicht in de hoogste opleidingscategorie significant lager is dan deze proportie in de opleidingscategorie ‘lager’ en ‘lager secundair’ onderwijs. Hoewel de proportie jongeren met een overgewicht het hoogst is in het Brussels Gewest (21%), kunnen, na correctie voor leeftijd en geslacht, geen significante verschillen met de andere gewesten worden vastgesteld. In vergelijking met de resultaten van de Gezondheidsenquête 1997, is de proportie jongeren met een overgewicht praktisch onveranderd gebleven (van 15% naar 16%, geen significant verschil na correctie voor leeftijd en geslacht). V.1.6. Houding ten aanzien van het eigen gewicht (NU01_1) De houding ten aanzien van het eigen gewicht werd enkel bevraagd bij personen van minstens 15 jaar oud zonder enige referentie naar het eigen (relatief) gewicht, dus ook bij personen die een normaal gewicht (BMI tussen 20 en 25) hebben. In een eerste beweging worden de resultaten ook als dusdanig besproken. In deze bespreking ligt de nadruk op het onderscheid tussen personen die – al dan niet terecht – het eigen gewicht problematiseren en diegenen voor wie het eigen gewicht – evengoed al dan niet terecht – geen ‘issue’ vormt. In een tweede beweging wordt de houding ten aanzien van het eigen gewicht gekoppeld aan de BMI-score: een objectieve maatstaf (BMI) wordt aldus gekoppeld aan een subjectieve perceptie van het eigen gewicht. Eén derde van de bevolking (34%) maakt zich geen zorgen over het eigen gewicht (los van het vraag of dit gewicht al dan niet problematisch is), 24% wenst te vermageren terwijl 40% aangeeft het huidige gewicht te willen behouden. De wens te willen vermageren of het huidige gewicht te behouden is sterker aanwezig bij vrouwen (respectievelijk 29% en 42%) in vergelijking met mannen (respectievelijk 18% en 38%). Er kan geen samenhang vastgesteld worden tussen de leeftijdscategorie waartoe men behoort en de houding ten aanzien van het eigen gewicht. Het ruwe cijfermateriaal geeft aan dat de wens te vermageren gerelateerd is aan het opleidingsniveau: waar slechts 15% van diegenen zonder diploma aangeeft te willen vermageren, loopt dit percentage op tot 27% bij personen met een diploma ‘hoger onderwijs’. De proportie personen dat aangeeft het gewicht te willen behouden blijft onveranderd over de verschillende opleidingscategorieën heen. De proportie personen die zich helemaal geen drukte maken over het eigen gewicht is het hoogst bij personen die behoren tot de lagere opleidingscategorieën en daalt systematisch over de hoger opleidingsniveaus heen. Inwoners van het Brussels Gewest (29%) geven relatief meer dan inwoners van het Vlaams Gewest (21%) of het Waals Gewest (28%) aan te willen vermageren. De proporties personen die wensen te vermageren, hun gewicht te stabiliseren, die wensen te verdikken of die zich helemaal geen zorgen maken over het eigen gewicht is nauwelijks verandert indien vergeleken wordt met de resultaten van de Gezondheidsenquête 1997. De resultaten voor mannen tonen aan dat de relatie tussen het eigen gewicht en de houding ten aanzien van dit gewicht zeker niet eenduidig is; 28% van die mannen met een overgewicht en 26% van de zwaarlijvige mannen maakt zich geen zorgen omtrent het eigen gewicht. Bezorgd zijn over het eigen gewicht is eerder uitzonderlijk voor mannen met een (extreem) ondergewicht: iets meer dan 60% van de mannen in deze BMI-categorieën stelt zich geen zorgen te maken over het eigen gewicht. Positief is dat toch 33% van de mannen met een overgewicht en 51% van de zwaarlijvige mannen toch wensen te vermageren (hier wordt even buiten beschouwing gelaten of ze er desgevallend iets aan doen en, zo ja, welke initiatieven genomen worden om te vermageren.
703
Leefstijl : Voeding -Voedingsstatus
Gezondheidsenquête, België, 2001
Het patroon dat voor mannen teruggevonden kan worden, is deels ook van toepassing voor vrouwen; 20% van vrouwen met een overgewicht en 16% van de zwaarlijvige vrouwen maakt zich geen zorgen over het eigen gewicht. 46% van de vrouwen met een overgewicht en 55% van de zwaarlijvige vrouwen wenst te vermageren. Verontrustend is dat respectievelijk 1% van vrouwen met een extreem ondergewicht en 4% van de vrouwen met een ondergewicht toch aangeeft te willen vermageren.
Tabel 2.2.1.1 :
Mannen < 18 [18-20[ [20-25[ [25-27[ [27-30[ 30+ Totaal Vrouwen < 18 [18-20[ [20-25[ [25-27[ [27-30[ 30+ Totaal
Aantal personen (in %) volgens houding ten aanzien van het eigen gewicht volgens BMI-klasse en geslacht, Gezondheidsenquête door middel van interview, België, 2001. Vermageren %
Stabiliseren %
Verdikken %
Geen zorgen %
Totaal N
0,0 2,2 5,8 19,8 32,7 51,0 18,6
10,8 16,2 40,9 47,0 39,5 22,2 38,9
26,1 18,9 2,8 0,1 0,0 0,4 2,1
63,1 62,6 50,5 33,1 27,8 26,3 40,4
34 146 1806 837 797 538 4158
,7 4,4 22,7 41,8 46,2 55,2 29,3
27,8 47,5 48,7 40,2 33,6 28,3 42,4
23,6 5,1 0,8 0,0 0,0 0,4 1,8
47,8 43,0 27,8 18,0 20,2 16,2 26,5
147 498 2070 583 583 549 4430
Indicator NU01_1 Enkel voor personen van 18 jaar en ouder
V.1.7. Middelen aangewend om het eigen gewicht te behouden of te vermageren ($NU03) Om na te gaan welke middelen gehanteerd worden om het eigen gewicht te behouden of te vermageren konden de respondenten meerdere alternatieven aanduiden (het gaat hier dus om een multiple respons vraag). Na hergroepering werden de volgende hoofdmethodes onderscheiden: het volgen van een dieet, het uitoefenen van een fysieke activiteit, aansluiten bij een zelfhulpgroep, het gebruik van vermageringsproducten, het vasten, roken (als middel gebruikt om te vermageren of het gewicht stabiel te houden), en ‘andere’ methodes. Deze opsomming reflecteert tevens de efficiëntie (in termen van doelmatigheid en het minimaliseren van mogelijke bedreigingen voor de gezondheid) van de diverse methodes. De cijfergegevens moeten evenwel met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden: vooreerst kunnen personen opteren voor het toepassen van verschillende (gezonde en minder gezonde) methodes. Bovendien geeft de enquête nauwelijks informatie over wat concreet onder de verschillende methodes verstaan kan worden. Zo kan het volgen van een dieet in realiteit zowel een duidelijk uitgebalanceerd dieet omvatten als een zelf samengesteld, volledig onevenwichtig eetpatroon. Vooreerst moet erop gewezen worden dat 16% van de populatie dat aangeeft te willen vermageren/het gewicht te behouden aangeeft geen enkele methode toe te passen om dit te realiseren. Het gaat hierbij vooral om mensen die het eigen gewicht wensen te behouden.
704
Gezondheidsenquête, België, 2001
Leefstijl : Voeding - Voedingsstatus
Van diegenen die aangeven te willen vermageren/het huidige gewicht te willen behouden opteert 78% voor het volgen van (een of ander) dieet, eventueel samen gaand met een andere methode. Daarmee is het volgen van een dieet veruit de meest populaire methode om te vermageren/het gewicht te behouden. Vrouwen (82%) opteren meer dan mannen (73%) voor het dieet als methode. Een duidelijke samenhang van de keuze voor deze methode met de leeftijd kan niet worden vastgesteld, alhoewel de cijfers aantonen dat het volgen van een dieet minder populair is in oudere leeftijdscategorieën (wel te verstaan bij personen die aangaven te willen vermageren of die het eigen gewicht willen behouden). Met uitzondering van personen behorend tot de laagste opleidingscategorie – waar het volgen van een dieet zeer populair is – stijgt de proportie van personen die voor deze methode kiezen met het opleidingsniveau. In het Brussels Gewest is het volgen van een dieet meer populair in vergelijking met andere stedelijke of landelijke gebieden. Ook in vergelijking met de andere gewesten, ligt de proportie personen dat opteert voor het volgen van een dieet het hoogst (84%). Het uitoefenen van een fysieke activiteit – sporten – is de tweede meest populaire methode toegepast voor het vermageren of voor het behoud van het eigen gewicht. 25% van de populatie die dit nastreeft, opteert (eventueel in combinatie met andere methode) voor deze methode. Sporten in deze context is eerder populair bij mannen (30%) dan bij vrouwen (22%). Er kan een duidelijke samenhang vastgesteld worden tussen de keuze voor sport en de leeftijdcategorie waartoe men behoort: 36% van de personen behorend tot de jongste leeftijdscategorie opteert ervoor. Dit percentage zakt stelselmatig in de andere leeftijdscategorie om uiteindelijk 10% te bedragen bij de oudste leeftijdscategorie. Er kan tevens een samenhang vastgesteld worden tussen de keuze voor sport als methode om te vermageren/het gewicht te behouden en het opleidingsniveau. Personen die behoren tot de laagste opleidingscategorie kiezen veel minder (15%) voor sport dan personen behorend tot de hoogste opleidingscategorie (30%). Sporten verdient meer de voorkeur in het Vlaams Gewest (28%) dan in de overige gewesten ((Brussels en Waals Gewest: 20%). Vasten – het overslaan van een of meerdere maaltijden – vormt de derde meest populaire methode om te vermageren/ het gewicht te behouden. Deze ver van gezonde methode om te vermageren wordt aangekruist door 10% van de betrokken populatie. Ongeveer eenzelfde proportie mannen (10%) als vrouwen (9%) geeft aan (soms) te vasten. Verontrustend is dat deze methode zeer populair is bij jongeren (18% in de leeftijdcategorie ’15-24 jaar’. De proportie personen dat aangeeft (soms) te vasten, daalt met de leeftijd (met uitzondering voor de leeftijdscategorie ’65-74 jaar’) om uiteindelijk 3% te bedragen bij de oudste leeftijdscategorie. Een hechte samenhang voor de keuze om te vasten met het opleidingsniveau kan niet onderkend worden, evenmin met de urbanisatiegraad van de woonplaats of het gewest waartoe men behoort. Vermageringsproducten – die veelal hun deugdelijk niet bewezen hebben en die soms ongewenste gevolgen voor de gezondheid kunnen hebben – is voor 9% van de populatie een toegepaste methode om te vermageren of het gewicht te behouden. Het gebruik van vermageringsproducten is meer populair voor de betrokken vrouwen (12%) als bij mannen (6%). Vooral mensen behorend tot de eerdere oudere leeftijdscategorieën (’55 – 64 jaar’ en ’65-74 jaar’) grijpen naar vermageringsproducten als methode om te vermageren/het gewicht stabiel te houden. Roken als bewuste strategie om te vermageren/het gewicht te behouden wordt, ondanks de nefaste gevolgen ervan voor de gezondheid, aangekruist door 6% van de betrokken populatie. Een verschil tussen mannen en vrouwen hieromtrent kan niet worden teruggevonden. Roken als vermageringsmethode wordt het meest aangegeven door mensen behorend tot de leeftijdscategorieën ’25-34 jaar’ (9%) en ’35-44 jaar’ (8%). Een duidelijk verband met het opleidingsniveau van de betrokken populatie kan niet worden vastgesteld., evenmin als een verband met de woonplaats (in termen van urbanisatiegraad) of een verband met het gewest waartoe men behoort. Tenslotte kan er nog op gewezen worden dat een kleine 2% van de betrokken populatie aangesloten is bij een zelfhulpgroep met het oog op het vermageren/het gewicht te behouden.
705
Leefstijl : Voeding -Voedingsstatus
Gezondheidsenquête, België, 2001
V.1.8. Initiatief om het eigen gewicht te behouden of te vermageren Voor een ruime meerderheid van de populatie dat wenst te vermageren of het gewicht te behouden geldt dat het initiatief daartoe genomen werd door hen zelf: 61% van de betrokken populatie geeft aan zelf initiatieven daartoe genomen te hebben. Bij de vrouwelijke betrokken populatie stijgt deze proportie tot 64%, bij de mannelijke populatie gaat dit slechts voor 58% van de gevallen op. Op eigen initiatief daartoe beslissen is eerder van toepassing voor een jongere populatie. In de leeftijdscategorie ’75 jaar +’ daalt dit percentage tot 33%. Op eigen initiatief maatregelen nemen om te vermageren/het gewicht te behouden hangt samen met de opleidingscategorie waartoe men behoort:: waar slechts 38% van de betrokken populatie behorend tot de laagste opleidingscategorie aangeeft zelf het initiatief genomen te hebben, stijgt dit percentage tot 70% in de hoogste hier onderscheiden opleidingscategorie. Ook de hulpverlener speelt een belangrijke rol in het de beslissing om initiatieven om te vermageren/het gewicht te behouden. 17% van de betrokken bevolking gaf aan dat het de hulpverlener (eventueel bijkomend) een rol heeft gespeeld in deze beslissing. Dit is slechts in beperkte mate het geval bij relatief jonge personen: slechts 4% kruiste de hulpverlener aan als actor. Dit percentage stijgt met de leeftijd; in de oudste hier onderscheiden leeftijdscategorie geeft 27% van de betrokken populatie aan dat het initiatief om te vermageren/het gewicht te behouden, werd genomen op advies van een hulpverlener. Tenslotte kan erop gewezen worden dat de media (geschreven pers, TV,…) slechts een geringe rol lijk te spelen in het nemen van een initiatief om de vermageren of het gewicht te behouden (1%).
706
Gezondheidsenquête, België, 2001
Tabel 2.2.1.2 :
Leefstijl : Voeding - Voedingsstatus
Gemiddelde waarde voor de Body Mass Index naar leeftijd voor de populatie van 18 jaar en ouder, volgens geslacht en leeftijd, Gezondheidsenquête door middel van interview, België, 2001.
nu04_2 - België
Gemiddelde
Gecorrigeerd cijfer (95% BI)
GESLACHT Man Vrouw
25,4 24,4
25,3 (25,2-25,5) 24,3 (24,1-24,5)
4250 4514
LEEFTIJDSGROEP 15-24 25-34 35-44 45-54 55-64 65-74 75+
22,2 23,8 24,5 25,7 26,4 26,4 25,4
22,2 23,8 24,5 25,7 26,3 26,4 25,5
(21,8-22,5) (23,5-24,1) (24,2-24,8) (25,3-26,0) (26,0-26,7) (26,1-26,8) (24,9-26,1)
771 1602 1783 1540 1251 1109 708
OPLEIDINGSNIVEAU Geen diploma Lager onderwijs Lager secundair Hoger secundair Hoger onderwijs
25,9 26,2 25,8 24,9 23,9
26,1 25,6 25,5 24,8 24,0
(24,5-27,6) (25,2-26,0) (25,1-25,8) (24,6-25,1) (23,8-24,2)
160 1198 1621 2540 2976
URBANISATIEGRAAD Brussel Stedelijk gebied Semi-stedelijk gebied Landelijk gebied
24,9 24,7 24,9 25,0
24,7 24,7 24,8 24,8
(24,5-25,0) (24,4-25,0) (24,6-25,0) (24,6-25,1)
2124 1402 2951 2287
VERBLIJFPLAATS Vlaams Gewest Brussels Gewest Waals Gewest
24,8 24,9 25,2
24,7 (24,5-24,9) 24,7 (24,5-25,0) 25,0 (24,8-25,3)
3125 2124 3515
JAAR 1997 2001
24,7 24,9
24,8 (24,6-24,9) 24,8 (24,7-24,9)
7814 8764
707
N
Leefstijl : Voeding -Voedingsstatus
Tabel 2.2.1.3 :
Gezondheidsenquête, België, 2001
Aantal personen (in %) met een ernstig overgewicht, volgens leeftijd en geslacht, volgens leeftijd en geslacht, Gezondheidsenquête, België, 2001.
nu04_4 - België
Ruw %
Gecorrigeerd % (95% BI)
N
GESLACHT Man Vrouw
11,1 12,2
9,5 ( 8,3-10,9) 10,4 ( 9,1-11,8)
4195 4459
LEEFTIJDSGROEP 15-24 25-34 35-44 45-54 55-64 65-74 75+
3,4 6,3 9,1 13,9 18,0 17,1 15,3
3,4 6,3 9,1 13,9 18,0 17,0 15,2
( 1,9- 5,9) ( 4,8- 8,2) ( 7,5-11,1) (11,7-16,6) (15,2-21,1) (14,1-20,4) (11,3-20,1)
661 1602 1783 1540 1251 1109 708
OPLEIDINGSNIVEAU Geen diploma Lager onderwijs Lager secundair Hoger secundair Hoger onderwijs
17,4 19,3 16,4 11,5 6,0
15,6 14,8 13,6 10,3 5,6
( 9,0-25,7) (12,2-17,9) (11,2-16,3) ( 8,8-12,1) ( 4,5- 6,9)
155 1191 1602 2508 2934
URBANISATIEGRAAD Brussel Stedelijk gebied Semi-stedelijk gebied Landelijk gebied
12,2 10,4 11,7 12,2
10,2 8,9 10,0 10,4
( 8,7-12,0) ( 7,1-11,0) ( 8,6-11,7) ( 8,8-12,3)
2107 1377 2907 2263
VERBLIJFPLAATS Vlaams Gewest Brussels Gewest Waals Gewest
11,1 12,2 13,0
9,5 ( 8,2-10,9) 10,2 ( 8,7-12,0) 11,0 ( 9,4-12,8)
3076 2107 3471
JAAR 1997 2001
11,1 11,7
10,0 ( 8,9-11,1) 9,8 ( 8,9-10,8)
7711 8654
708
Gezondheidsenquête, België, 2001
Tabel 2.2.1.4 :
Leefstijl : Voeding - Voedingsstatus
Aantal personen (in %) met een ondergewicht, volgens leeftijd en geslacht, volgens leeftijd en geslacht, Gezondheidsenquête, België, 2001.
nu04_5 - België
Ruw %
Gecorrigeerd % (95% BI)
GESLACHT Man Vrouw
4,0 14,6
3,5 ( 2,9- 4,3) 13,9 (12,4-15,6)
4195 4459
LEEFTIJDSGROEP 15-24 25-34 35-44 45-54 55-64 65-74 75+
23,7 13,2 10,8 6,6 4,2 3,5 7,2
20,9 11,4 9,2 5,5 3,4 2,7 5,3
(16,4-26,3) ( 9,4-13,7) ( 7,4-11,2) ( 4,2- 7,1) ( 2,4- 4,8) ( 1,8- 4,1) ( 3,1- 8,7)
661 1602 1783 1540 1251 1109 708
OPLEIDINGSNIVEAU Geen diploma Lager onderwijs Lager secundair Hoger secundair Hoger onderwijs
13,7 6,7 6,2 9,4 11,6
9,7 7,0 5,3 7,1 8,3
( 3,2-25,7) ( 4,9-10,1) ( 4,0- 7,1) ( 5,9- 8,5) ( 7,0-10,0)
155 1191 1602 2508 2934
URBANISATIEGRAAD Brussel Stedelijk gebied Semi-stedelijk gebied Landelijk gebied
10,2 10,2 8,5 10,0
8,1 7,6 6,5 8,0
( 6,8- 9,5) ( 5,9- 9,7) ( 5,4- 7,7) ( 6,5- 9,8)
2107 1377 2907 2263
VERBLIJFPLAATS Vlaams Gewest Brussels Gewest Waals Gewest
9,3 10,2 9,4
7,1 ( 6,0- 8,4) 8,1 ( 6,8- 9,5) 7,4 ( 6,1- 8,8)
3076 2107 3471
9,7 9,4
7,2 ( 6,3- 8,1) 7,5 ( 6,7- 8,4)
7711 8654
JAAR 1997 2001
709
N
Leefstijl : Voeding -Voedingsstatus
Tabel 2.2.1.5 :
Gezondheidsenquête, België, 2001
Aantal jongeren (-18 jaar) (in %) met een overgewicht, volgens leeftijd en geslacht, volgens leeftijd en geslacht, Gezondheidsenquête, België, 2001.
nu04_2y - België
Ruw %
Gecorrigeerd % (95% BI)
N
GESLACHT Man Vrouw
16,2 15,0
11,7 ( 8,8-15,5) 11,1 ( 8,1-15,0)
733 706
LEEFTIJDSGROEP 0-14 15-24
9,9 29,9
9,9 ( 7,6-12,8) 29,8 (23,5-37,0)
1039 400
OPLEIDINGSNIVEAU Geen diploma Lager onderwijs Lager secundair Hoger secundair Hoger onderwijs
33,3 24,9 26,7 16,4 8,6
22,3 19,1 19,7 11,9 6,5
( 6,4-54,8) (11,3-30,4) (13,2-28,3) ( 8,6-16,2) ( 4,1-10,1)
34 90 267 476 521
URBANISATIEGRAAD Brussel Stedelijk gebied Semi-stedelijk gebied Landelijk gebied
21,4 15,3 13,0 17,1
15,8 10,1 9,8 12,6
(11,2-21,8) ( 6,1-16,3) ( 6,8-13,8) ( 8,6-18,0)
351 218 441 429
VERBLIJFPLAATS Vlaams Gewest Brussels Gewest Waals Gewest
15,4 21,4 14,2
11,4 ( 8,2-15,4) 15,8 (11,2-21,8) 10,2 ( 7,1-14,4)
469 351 619
JAAR 1997 2001
15,2 15,6
11,1 ( 8,6-14,1) 11,6 ( 9,4-14,3)
1195 1439
710
Gezondheidsenquête, België, 2001
Leefstijl : Voeding - Voedingsstatus
V.2. Vlaams Gewest V.2.1. Gemiddelde BMI-score bij de volwassenen populatie (NU04_2) De gemiddelde waarde voor de Body Mass Index voor personen van 18 jaar of ouder is 24,8, een waarde die heel nauw aansluit bij de benedengrens voor overgewicht (25). Dit gemiddelde is significant hoger bij mannen (25,3) dan bij vrouwen (24,4). Zowel bij mannen als bij vrouwen stijgt de gemiddelde waarde met de leeftijd, slechts in de hoogste leeftijdsgroep (‘75+’) daalt de gemiddelde BMI-waarde. Figuur 2.2.2.1 :
Gemiddelde waarde voor de Body Mass Index naar leeftijd voor de populatie van 18 jaar en ouder, Vlaams Gewest, Gezondheidsenquête, België, 2001.
Indicator nu04_2 VL
Gemiddelde
Gemiddelde 27 24 21 18 15 12 9 6 3 0
27 24 21 18 15 12 9 6 3 0 15-24
25-34
35-44
45-54
55-64
65-74
75 +
15-24
Mannen
25-34
35-44
45-54
55-64
65-74
75 +
Vrouwen
Op basis van het ruwe cijfermateriaal lijkt de gemiddelde BMI waarde te dalen naarmate het opleidingsniveau stijgt. Na correctie voor leeftijd en geslacht kunnen echter geen significante verschillen vastgesteld worden tussen de diverse opleidingsniveaus. Er kan geen samenhang worden vastgesteld tussen de gemiddelde waarde voor BMI en de urbanisatiegraad. Vergeleken met de resultaten van de Gezondheidsenquête 1997, stijgt de gemiddelde waarde voor de BMI van 24,6 naar 24,8. Na correctie voor leeftijd en geslacht is de gemiddeld BMI exact gelijk: 24,7. V.2.2. BMI-categorieën bij de volwassen populatie (NU04_3) Epidemiologische studies tonen aan dat vanaf een BMI-waarde van 25 de morbiditeit en mortaliteit toenemen. Op basis hiervan wordt deze drempel door experten aanvaard voor het definiëren van overgewicht (4). Wanneer de BMI 30 of meer bedraagt spreekt men van zwaarlijvigheid of obesiteit. Een BMI beneden de 20 wordt bestempeld als ondergewicht en onder de 18 als extreem ondergewicht. Deze laatste situatie is vaak geassocieerd met één of andere pathologie (5). Sommige studies richten zich op de verdeling van de BMI die waargenomen wordt in de bevolking en nemen als drempel voor overgewicht een BMI van 27 (3). Voor de volledigheid worden beide ondergrenzen in de tabel opgenomen. Op individueel niveau dient bij de interpretatie van de BMI rekening gehouden te worden met andere factoren zoals het soort overgewicht (gynoïd of androïd), de associatie met andere riscicofactoren (zoals bijvoorbeeld hypertensie of hypercholesterolemie) die door de zwaarlijvigheid toenemen en belangrijke variaties in functie van de tijd, leeftijd,... (toename of afname) (6,7).
711
Leefstijl : Voeding -Voedingsstatus
Gezondheidsenquête, België, 2001
47% van de volwassen populatie in het Vlaams Gewest behoort tot de BMI-klasse ‘20 – 25’ en kan beschouwd worden als de populatie met een ‘normaal’ gewicht. Niet minder dan 44% valt in een hogere BMI-klasse en mag bestempeld worden als een populatie met een gewicht dat te hoog is in functie van de lichaamslengte. 33% valt in de categorie ‘overgewicht’, terwijl 11% van de populatie als zwaarlijvig omschreven kan worden. Aan de andere kant van het spectrum kan worden vastgesteld dat 7% van de volwassen populatie te mager is (en dit vooral bij de vrouwelijke populatie met 11%) en 2% extreem mager (ook hier ligt de proportie hoger bij de vrouwelijke populatie relatief hoger: 3% in vergelijking met 1% bij de mannelijke populatie. In de hiernavolgende analyse gaat de aandacht uit naar twee risico-groepen: de zwaarlijvige populatie (BMI hoger dan 30) en de populatie dat (extreem) mager is (BMI lager dan 20). V.2.3. Prevalentie van zwaarlijvigheid bij de volwassen populatie (NU04_4) Zoals vermeld kan 11% van de volwassen populatie als zwaarlijvig beschouwd worden. Deze proportie is licht groter bij vrouwen (12%) dan bij mannen (10%). Bij de mannelijke populatie vertoont de verdeling van zwaarlijvigheid een ‘normaal’ verloop over de verschillende leeftijdsgroepen heen: de proportie zwaarlijvige mannen stijgt tot de leeftijdsgroep ’55-64 jaar’ om daaropvolgend te dalen. Een dergelijk verloop kan bij de vrouwelijke zwaarlijvige populatie niet teruggevonden worden: de proportie zwaarlijvige vrouwen stijgt tot de oudste leeftijdsgroep. Figuur 2.2.2.2 :
Prevalentie van zwaarlijvigheid naar geslacht en leeftijdsgroep, Gezondheidsenquête door middel van interview, België, 2001. 30
25
25
20 15 10 5 0
Gewest,
%
30 Indicator nu04_4 VL
Indicator nu04_4 VL
%
Vlaams
20 15 10 5
15-24 25-34 35-44 45-54 55-64 65-74
0
75 +
Mannen
15-24 25-34 35-44 45-54 55-64 65-74
75 +
Vrouwen
De prevalentie van zwaarlijvigheid lijkt een samenhang te vertonen met het opleidingsniveau. Vanaf het opleidingsniveau ‘lager onderwijs’ daalt te proportie van zwaarlijvige personen: van 18% in de categorie ‘lager onderwijs’ tot 6% in de categorie ‘hoger onderwijs’. Na correctie voor leeftijd en geslacht, kan worden vastgesteld dat vanaf de categorie ‘hoger secundair’ de prevalentie van zwaarlijvigheid significant lager is dan voor de lagere opleidingsniveaus. Een samenhang tussen de prevalentie van zwaarlijvigheid en de urbanisatiegraad kon niet worden vastgesteld, evenmin kan er sprake zijn van een samenhang met de verblijfplaats (regio). De proportie zwaarlijvige personen in het jaar 2001 is, in ruwe cijfers, groter dan deze teruggevonden in de Gezondheidsenquête 1997. Na correctie voor leeftijd en geslacht zijn beide proporties evenwel niet significant verschillend.
712
Gezondheidsenquête, België, 2001
Leefstijl : Voeding - Voedingsstatus
V.2.4. Prevalentie van ondergewicht bij de volwassen populatie (NU04_5) Globaal genomen heeft 9% van de populatie een gewicht dat in functie van de lengte, te gering is. In 7% gaat het hierbij om ondergewicht, in 2% om extreem ondergewicht. Na correctie voor leeftijd, kan worden vastgesteld dat vooral bij de vrouwelijke populatie personen met een (extreem) ondergewicht teruggevonden kan worden; 15% in vergelijking met de mannelijke populatie (4%). Alhoewel veel sterker uitgesproken bij vrouwen, vertoont de leeftijdscurve voor (extreem) ondergewicht, een duidelijk beeld: vooral in de jongere leeftijdsgroepen – zowel bij mannen als bij vrouwen – is de proportie personen met een (extreem) ondergewicht het grootste. Figuur 2.2.2.3 :
Prevalentie van (extreem) ondergewicht naar geslacht en leeftijdsgroep, Vlaams Gewest, Gezondheidsenquête door middel van interview, België, 2001. % 40
35
35
Indicator nu04_5 VL
Indicator nu04_5 VL
% 40
30 25 20 15 10 5 0
30 25 20 15 10 5
15-24 25-34 35-44 45-54 55-64 65-74
0
75 +
Mannen
15-24 25-34 35-44 45-54 55-64 65-74
75 +
Vrouwen
De ruwe resultaten suggereren dat aan beide extremen van de onderwijsschaal de grootste proporties personen met een (extreem) ondergewicht teruggevonden kunnen worden. Na correctie voor leeftijd en geslacht kan echter worden vastgesteld dat er geen samenhang is tussen het onderwijsniveau en de prevalentie van (extreem) ondergewicht. De prevalentie van (extreem) ondergewicht vertoont geen met de urbanisatiegraad. De proportie personen met een (extreem) ondergewicht in 2001 is onveranderd gebleven indien vergeleken wordt met de resultaten van de Gezondheidsenquête 1997. V.2.5. Prevalentie van overgewicht bij jongeren (NU04_2y) Tot dusver is de aandacht uitsluitend uitgegaan naar de volwassen populatie. De gehanteerde grenswaarden voor het onderscheiden van ondergewicht, normaal gewicht en overgewicht zijn immers enkel stabiel voor een volwassen populatie en kunnen niet zonder meer op jongeren worden toegepast. Voor deze jonge populatie (tussen 6 en 18 jaar) bestaan er (nog) geen stabiele grenswaarden, maar wordt het 85° percentiel gebruikt als grenswaarde voor overgewicht en het 95° percentiel als grenswaarde voor zwaarlijvigheid. Deze grenswaarden zijn dus gebaseerd op de spreiding in de populatie zelf (en zijn dus een relatief gegeven). Bovendien wordt er sowieso van uit gegaan dat 15% en 5% van de jongeren een overgewicht respectievelijk zwaarlijvig zijn. Voor kinderen jonger dan 6 jaar wordt de BMI als index voor het relatief gewicht niet gebruikt. De grenswaarde voor overgewicht voor de jongeren (85° percentiel) is 21.9, de grenswaarde voor zwaarlijvigheid is 25.4 (95° percentiel). Gezien het relatief klein aantal jongeren in de steekproef, werd ervoor geopteerd beide groepen samen te bespreken (jongeren met een overgewicht).
713
Leefstijl : Voeding -Voedingsstatus
Gezondheidsenquête, België, 2001
In ruwe cijfers is de proportie jongeren met een overgewicht groter bij jongens (17%) dan bij meisjes (14%), na correctie voor leeftijd zijn beide proporties evenwel niet significant verschillend. Het aantal jongeren met een overgewicht stijgt met de leeftijd, waar – in ruwe cijfers – 5% van de jongeren tussen 6 en 9 jaar een overgewicht hebben, stijgt dit percentage tot 27% in de leeftijdsgroep ‘15 – 17 jaar’. Het ruwe cijfermateriaal suggereert een samenhang tussen opleidingsniveau en het hebben van een overgewicht: de proportie jongeren met een overgewicht zou groter zijn in de lagere dan in de hogere opleidingsniveaus. Na correctie voor leeftijd en geslacht kunnen geen significante verschillen vastgesteld worden tussen de prevalentie van overgewicht bij jongeren in de verschillende opleidingsniveaus. In vergelijking met de resultaten van de Gezondheidsenquête 1997, is de proportie jongeren met een overgewicht licht gestegen (van 14% naar 15%, geen significant verschil na correctie voor leeftijd en geslacht). V.2.6. Houding ten aanzien van het eigen gewicht (NU01_1) De houding ten aanzien van het eigen gewicht werd enkel bevraagd bij personen van minstens 15 jaar oud zonder enige referentie naar het eigen (relatief) gewicht, dus ook bij personen die een normaal gewicht (BMI tussen 20 en 25) hebben. In een eerste beweging worden de resultaten ook als dusdanig besproken. In deze bespreking ligt de nadruk op het onderscheid tussen personen die – al dan niet terecht – het eigen gewicht problematiseren en diegenen voor wie het eigen gewicht – evengoed al dan niet terecht – geen ‘issue’ vormt. In een tweede beweging wordt de houding ten aanzien van het eigen gewicht gekoppeld aan de BMI-score: een objectieve maatstaf (BMI) wordt aldus gekoppeld aan een subjectieve perceptie van het eigen gewicht. Eén derde van de bevolking (33%) maakt zich geen zorgen over het eigen gewicht (los van het vraag of dit gewicht al dan niet problematisch is), 21% wenst te vermageren terwijl 43% aangeeft het huidige gewicht te willen behouden. De wens te willen vermageren of het huidige gewicht te behouden is sterker aanwezig bij vrouwen (respectievelijk 27% en 45%) in vergelijking met mannen (respectievelijk 16% en 42%). Er kan geen samenhang vastgesteld worden tussen de leeftijdscategorie waartoe men behoort en de houding ten aanzien van het eigen gewicht. Het ruwe cijfermateriaal geeft aan dat de wens te vermageren gerelateerd is aan het opleidingsniveau: waar slechts 10% van diegenen zonder diploma aangeeft te willen vermageren, loopt dit percentage op tot 24% bij personen met een diploma ‘hoger onderwijs’. De proportie personen dat aangeeft het gewicht te willen behouden blijft onveranderd over de verschillende opleidingscategorieën heen. De proportie personen die zich helemaal geen drukte maken over het eigen gewicht is het hoogst bij personen die behoren tot de lagere opleidingscategorieën en daalt systematisch over de hoger opleidingsniveaus heen. De proporties personen die wensen te vermageren, hun gewicht te stabiliseren, die wensen te verdikken of die zich helemaal geen zorgen maken over het eigen gewicht is nauwelijks verandert indien vergeleken wordt met de resultaten van de Gezondheidsenquête 1997. De resultaten voor mannen tonen aan dat de relatie tussen het eigen gewicht en de houding ten aanzien van dit gewicht zeker niet eenduidig is; 26% van de zwaarlijvige mannen maakt zich geen zorgen omtrent het eigen gewicht. Bezorgd zijn over het eigen gewicht is eerder uitzonderlijk voor mannen met een (extreem) ondergewicht: 74% van de mannen in deze BMI-categorieën stelt zich geen zorgen te maken over het eigen gewicht. Positief is dat toch 31% van de mannen met een overgewicht en 50% van de zwaarlijvige mannen toch wensen te vermageren (hier wordt even buiten beschouwing gelaten of ze er desgevallend iets aan doen en, zo ja, welke initiatieven genomen worden om te vermageren. Het patroon dat voor mannen teruggevonden kan worden, is deels ook van toepassing voor vrouwen; 18% van vrouwen met een overgewicht en 14% van de zwaarlijvige vrouwen maakt zich geen zorgen over het eigen gewicht. 45% van de vrouwen met een overgewicht en 49% van de zwaarlijvige vrouwen wenst te vermageren. Verontrustend is dat 2% van vrouwen met een ondergewicht toch aangeeft te willen vermageren.
714
Gezondheidsenquête, België, 2001
Tabel 2.2.2.1.:
Leefstijl : Voeding - Voedingsstatus
Aantal personen (in %) volgens houding ten aanzien van het eigen gewicht volgens BMI-klasse en geslacht, Vlaams Gewest, Gezondheidsenquête door middel van interview, België, 2001. Vermageren %
Mannen < 18 [18-20[ [20-25[ [25-27[ [27-30[ 30+ Totaal Vrouwen < 18 [18-20[ [20-25[ [25-27[ [27-30[ 30+ Totaal
Stabiliseren %
Verdikken %
Geen zorgen %
Totaal N
0,0 0,0 4,6 16,1 31,0 50,0 16,3
6,0 17,4 44,9 52,0 42,6 25,9 43,0
20,2 17,3 2,4 0,0 0,0 0,0 1,8
73,7 65,3 48,1 31,9 26,4 24,2 38,9
12 46 688 336 276 167 1525
0,0 2,3 20,6 37,1 44,6 49,0 26,4
29,8 45,9 50,8 47,9 37,4 36,7 45,8
22,7 5,4 0,4 0,0 0,0 0,0 1,5
47,5 46,5 28,2 15,0 18,0 14,3 26,3
47 171 728 197 200 180 1523
Indicator NU01_1 Enkel voor personen van 18 jaar en ouder
V.2.7. Middelen aangewend om het eigen gewicht te behouden of te vermageren ($NU03) Om na te gaan welke middelen gehanteerd worden om het eigen gewicht te behouden of te vermageren konden de respondenten meerdere alternatieven aanduiden (het gaat hier dus om een multiple respons vraag). Na hergroepering werden de volgende hoofdmethodes onderscheiden: het volgen van een dieet, het uitoefenen van een fysieke activiteit, aansluiten bij een zelfhulpgroep, het gebruik van vermageringsproducten, het vasten, roken (als middel gebruikt om te vermageren of het gewicht stabiel te houden), en ‘andere’ methodes. Deze opsomming reflecteert tevens de efficiëntie (in termen van doelmatigheid en het minimaliseren van mogelijke bedreigingen voor de gezondheid) van de diverse methodes. De cijfergegevens moeten evenwel met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden: vooreerst kunnen personen opteren voor het toepassen van verschillende (gezonde en minder gezonde) methodes. Bovendien geeft de enquête nauwelijks informatie over wat concreet onder de verschillende methodes verstaan kan worden. Zo kan het volgen van een dieet in realiteit zowel een duidelijk uitgebalanceerd dieet omvatten als een zelf samengesteld, volledig onevenwichtig eetpatroon. Vooreerst moet erop gewezen worden dat 18% van populatie dat aangeeft te willen vermageren/het gewicht te behouden aangeeft geen enkele methode toe te passen om dit te realiseren. Het gaat hierbij vooral om mensen die het eigen gewicht wensen te behouden. Van diegenen die aangeven te willen vermageren/het huidige gewicht te willen behouden opteert 76% voor het volgen van (een of ander) dieet, eventueel samen gaand met een andere methode. Daarmee is het volgen van een dieet veruit de meest populaire methode om te vermageren/het gewicht te behouden. Vrouwen (81%) opteren meer dan mannen (70%) voor het dieet als methode. Een duidelijke samenhang van de keuze voor deze methode met de leeftijd kan niet worden vastgesteld, alhoewel de cijfers aantonen dat het volgen van een dieet minder populair is in oudere leeftijdscategorieën (wel te verstaan bij personen die aangaven te willen vermageren of die het eigen gewicht willen behouden). Met uitzondering van personen behorend tot de laagste opleidingscategorie – waar het volgen van een dieet zeer populair is – stijgt de proportie van personen die voor deze methode kiezen met het opleidingsniveau.
715
Leefstijl : Voeding -Voedingsstatus
Gezondheidsenquête, België, 2001
Het uitoefenen van een fysieke activiteit – sporten – is de tweede meest populaire methode toegepast voor het vermageren of voor het behoud van het eigen gewicht. 28% van de populatie die dit nastreeft, opteert (eventueel in combinatie met andere methode) voor deze methode. Sporten in deze context is eerder populair bij mannen (32%) dan bij vrouwen (24%). Er kan een duidelijke samenhang vastgesteld worden tussen de keuze voor sport en de leeftijdcategorie waartoe men behoort: 41% van de personen behorend tot de jongste leeftijdscategorie opteert ervoor. Dit percentage zakt stelselmatig in de andere leeftijdscategorie om uiteindelijk 12% te bedragen bij de oudste leeftijdscategorie. Er kan tevens een samenhang vastgesteld worden tussen de keuze voor sport als methode om te vermageren/het gewicht te behouden en het opleidingsniveau. Personen die behoren tot de laagste opleidingscategorie kiezen veel minder (17%) voor sport dan personen behorend tot de hoogste opleidingscategorie (31%). Vasten – het overslaan van een of meerdere maaltijden – vormt de derde meest populaire methode om te vermageren/ het gewicht te behouden. Deze ver van gezonde methode om te vermageren wordt aangekruist door 9% van de betrokken populatie. Ongeveer eenzelfde proportie mannen (10%) als vrouwen (9%) geeft aan (soms) te vasten. Verontrustend is dat deze methode zeer populair is bij jongeren (19% in de leeftijdcategorie ’15-24 jaar’). De proportie personen dat aangeeft (soms) te vasten, daalt met de leeftijd (met uitzondering voor de leeftijdscategorie ’65-74 jaar’) om uiteindelijk 2% te bedragen bij de oudste leeftijdscategorie. Een hechte samenhang voor de keuze om te vasten met het opleidingsniveau of met de urbanisatiegraad kan niet onderkend worden. Vermageringsproducten – die veelal hun deugdelijk niet bewezen hebben en die soms ongewenste gevolgen voor de gezondheid kunnen hebben – is voor 9% van de populatie een toegepaste methode om te vermageren of het gewicht te behouden. Het gebruik van vermageringsproducten is meer populair voor de betrokken vrouwen (12%) als bij mannen (6%). Vooral mensen behorend tot de eerdere oudere leeftijdscategorieën (’55 – 64 jaar’ en ’65-74 jaar’) grijpen naar vermageringsproducten als methode om te vermageren/het gewicht stabiel te houden. Roken als bewuste strategie om te vermageren/het gewicht te behouden wordt, ondanks de nefaste gevolgen ervan voor de gezondheid, aangekruist door 7% van de betrokken populatie. Een verschil tussen mannen en vrouwen hieromtrent kan niet worden teruggevonden. Roken als vermageringsmethode wordt het meest aangegeven door mensen behorend tot de leeftijdscategorieën ’25-34 jaar’ (11%) en ’35-44 jaar’ (10%). Een duidelijk verband met het opleidingsniveau van de betrokken populatie kan niet worden vastgesteld., evenmin als een verband met de woonplaats (in termen van urbanisatiegraad). Tenslotte kan er nog op gewezen worden dat 2% van de betrokken populatie aangesloten is bij een zelfhulpgroep met het oog op het vermageren/het gewicht te behouden. V.2.8. Initiatief om het eigen gewicht te behouden of te vermageren Voor een ruime meerderheid van de populatie dat wenst te vermageren of het gewicht te behouden geldt dat het initiatief daartoe genomen werd door hen zelf: 63% van de betrokken populatie geeft aan zelf initiatieven daartoe genomen te hebben. Bij de vrouwelijke betrokken populatie stijgt deze proportie tot 66%, bij de mannelijke populatie gaat dit slechts voor 59% van de gevallen op. Op eigen initiatief daartoe beslissen is eerder van toepassing voor een jongere populatie. In de leeftijdscategorie ’75 jaar +’ daalt dit percentage tot 30%. Op eigen initiatief maatregelen nemen om te vermageren/het gewicht te behouden hangt samen met de opleidingscategorie waartoe men behoort:: waar slechts 38% van de betrokken populatie behorend tot de laagste opleidingscategorie aangeeft zelf het initiatief genomen te hebben, stijgt dit percentage tot 74% in de hoogste hier onderscheiden opleidingscategorie. Ook de hulpverlener speelt een belangrijke rol in het de beslissing om initiatieven om te vermageren/het gewicht te behouden. 15% van de betrokken bevolking gaf aan dat het de hulpverlener (eventueel bijkomend) een rol heeft gespeeld in deze beslissing. Dit is slechts in beperkte mate het geval bij relatief jonge personen: slechts 3% kruiste de hulpverlener aan als actor. Dit percentage stijgt met de leeftijd; in de oudste hier onderscheiden leeftijdscategorie geeft 30% van de betrokken populatie aan dat het initiatief om te vermageren/het gewicht te behouden, werd genomen op advies van een hulpverlener. Tenslotte kan erop gewezen worden dat de media (geschreven pers, TV,…) slechts een geringe rol lijk te spelen in het nemen van een initiatief om de vermageren of het gewicht te behouden (1%). 716
Gezondheidsenquête, België, 2001
Tabel 2.2.2.2 :
Leefstijl : Voeding - Voedingsstatus
Gemiddelde waarde voor de Body Mass Index naar leeftijd voor de populatie van 18 jaar en ouder, volgens geslacht en leeftijd, Vlaams Gewest, Gezondheidsenquête door middel van interview, België, 2001
nu04_2 - Vlaams Gewest
Gemiddelde
Gecorrigeerd cijfer (95% BI)
GESLACHT Man Vrouw
25,3 24,4
25,2 (25,0-25,4) 24,2 (24,0-24,5)
LEEFTIJDSGROEP 15-24 25-34 35-44 45-54 55-64 65-74 75+
22,2 23,7 24,3 25,6 26,2 26,5 25,3
22,2 23,7 24,3 25,6 26,2 26,5 25,3
(21,8-22,7) (23,3-24,1) (24,0-24,7) (25,2-26,1) (25,7-26,7) (26,0-26,9) (24,5-26,2)
296 548 633 550 492 397 209
OPLEIDINGSNIVEAU Geen diploma Lager onderwijs Lager secundair Hoger secundair Hoger onderwijs
25,0 26,0 26,0 24,6 23,8
25,3 25,3 25,7 24,6 24,0
(23,5-27,1) (24,7-25,8) (25,2-26,1) (24,3-24,9) (23,7-24,2)
57 415 592 1000 1018
URBANISATIEGRAAD Stedelijk gebied Semi-stedelijk gebied Landelijk gebied
24,6 24,8 24,9
24,6 (24,2-24,9) 24,7 (24,5-25,0) 24,7 (24,4-25,1)
723 1593 809
JAAR 1997 2001
24,6 24,8
24,7 (24,4-24,9) 24,7 (24,5-24,9)
2755 3125
717
N
1573 1552
Leefstijl : Voeding -Voedingsstatus
Tabel 2.2.2.3 :
Gezondheidsenquête, België, 2001
Aantal personen (in %) met een ernstig overgewicht, volgens leeftijd en geslacht, volgens leeftijd en geslacht, Vlaams Gewest, Gezondheidsenquête, België, 2001
nu04_4 - Vlaams Gewest
Ruw %
Gecorrigeerd % (95% BI)
N
GESLACHT Man Vrouw
10,4 11,8
8,9 ( 7,3-10,8) 10,0 ( 8,3-12,1)
LEEFTIJDSGROEP 15-24 25-34 35-44 45-54 55-64 65-74 75+
3,7 5,5 7,3 14,0 17,7 16,6 15,8
3,7 5,5 7,3 14,0 17,7 16,5 15,7
( 1,7- 7,7) ( 3,6- 8,2) ( 5,4- 9,8) (10,9-17,9) (14,1-22,1) (12,6-21,3) (10,3-23,2)
247 548 633 550 492 397 209
OPLEIDINGSNIVEAU Geen diploma Lager onderwijs Lager secundair Hoger secundair Hoger onderwijs
13,0 18,3 17,9 9,4 5,6
11,3 13,5 14,9 8,6 5,4
( 4,4-26,1) (10,1-17,9) (11,6-18,8) ( 6,8-10,8) ( 4,0- 7,5)
53 413 583 986 999
URBANISATIEGRAAD Stedelijk gebied Semi-stedelijk gebied Landelijk gebied
10,1 11,3 11,5
8,7 ( 6,6-11,3) 9,5 ( 7,8-11,5) 10,0 ( 7,7-12,9)
709 1567 800
JAAR 1997 2001
9,8 11,1
8,7 ( 7,3-10,3) 9,2 ( 8,0-10,7)
2709 3076
718
1543 1533
Gezondheidsenquête, België, 2001
Tabel 2.2.2.4 :
Leefstijl : Voeding - Voedingsstatus
Aantal personen (in %) met een ondergewicht, volgens leeftijd en geslacht, volgens leeftijd en geslacht, Vlaams Gewest, Gezondheidsenquête, België, 2001
nu04_5 - Vlaams Gewest
Ruw %
Gecorrigeerd % (95% BI)
GESLACHT Man Vrouw
3,9 14,5
3,5 ( 2,6- 4,7) 13,6 (11,5-16,0)
LEEFTIJDSGROEP 15-24 25-34 35-44 45-54 55-64 65-74 75+
23,0 13,8 9,7 6,6 4,7 3,0 6,9
20,4 11,8 8,2 5,6 3,9 2,4 5,1
(14,7-27,7) ( 9,1-15,1) ( 6,1-10,9) ( 3,8- 8,1) ( 2,5- 6,1) ( 1,2- 4,5) ( 2,2-11,3)
247 548 633 550 492 397 209
OPLEIDINGSNIVEAU Geen diploma Lager onderwijs Lager secundair Hoger secundair Hoger onderwijs
17,5 6,1 5,3 9,3 12,5
13,3 7,0 4,4 6,9 8,7
( 4,1-35,5) ( 4,1-11,9) ( 2,9- 6,6) ( 5,4- 8,9) ( 6,7-11,3)
53 413 583 986 999
URBANISATIEGRAAD Stedelijk gebied Semi-stedelijk gebied Landelijk gebied
10,6 8,3 10,3
8,0 ( 6,0-10,7) 6,3 ( 5,0- 7,9) 8,1 ( 6,0-11,0)
709 1567 800
9,2 9,3
6,8 ( 5,7- 8,1) 7,3 ( 6,2- 8,6)
2709 3076
JAAR 1997 2001
719
N
1543 1533
Leefstijl : Voeding -Voedingsstatus
Tabel 2.2.2.5 :
Gezondheidsenquête, België, 2001
Aantal jongeren (-18 jaar) (in %) met een overgewicht, volgens leeftijd en geslacht, volgens leeftijd en geslacht, Vlaams Gewest, Gezondheidsenquête, België, 2001
nu04_2y - Vlaams Gewest
Ruw %
Gecorrigeerd % (95% BI)
N
GESLACHT Man Vrouw
16,6 14,3
12,3 ( 8,2-18,2) 10,7 ( 6,7-16,8)
235 234
LEEFTIJDSGROEP 0-14 15-24
10,0 29,2
10,0 ( 6,7-14,6) 29,1 (21,1-38,7)
331 138
OPLEIDINGSNIVEAU Geen diploma Lager onderwijs Lager secundair Hoger secundair Hoger onderwijs
40,1 17,1 28,9 14,3 9,1
25,2 15,6 21,9 10,7 6,9
( 3,4-76,1) ( 4,3-43,1) (12,8-34,9) ( 6,8-16,5) ( 3,3-13,6)
8 12 80 194 165
URBANISATIEGRAAD Stedelijk gebied Semi-stedelijk gebied Landelijk gebied
14,8 14,7 16,9
9,7 ( 5,2-17,4) 11,1 ( 7,2-16,7) 13,1 ( 7,4-22,4)
106 214 149
JAAR 1997 2001
14,0 15,4
10,1 ( 6,8-14,7) 11,8 ( 8,6-15,9)
410 469
720
Gezondheidsenquête, België, 2001
Leefstijl : Voeding - Voedingsstatus
V.3. Brussels Gewest V.3.1. Gemiddelde BMI-score bij de volwassenen populatie (NU04_2) De gemiddelde waarde voor de Body Mass Index voor personen van 18 jaar of ouder is 24,9, een waarde die heel nauw aansluit bij de benedengrens voor overgewicht (25). Dit gemiddelde is significant hoger bij mannen (25,4) dan bij vrouwen (24,5). Zowel bij mannen als bij vrouwen stijgt de gemiddelde waarde met de leeftijd, slechts in de hoogste leeftijdsgroep (‘75+’) daalt de gemiddelde BMI-waarde. Figuur 2.2.3.1 :
Gemiddelde waarde voor de Body Mass Index naar leeftijd voor de populatie van 18 jaar en ouder, Brussels Gewest, Gezondheidsenquête, België, 2001.
Indicator nu04_2 BR
Gemiddelde
Gemiddelde 27 24 21 18 15 12 9 6 3 0
27 24 21 18 15 12 9 6 3 0 15-24
25-34
35-44
45-54
55-64
65-74
75 +
15-24
Mannen
25-34
35-44
45-54
55-64
65-74
75 +
Vrouwen
Er kan geen samenhang onderkend worden tussen de gemiddelde BMI waarde enerzijds, het opleidingsniveau anderzijds. Zowel voor als na correctie voor leeftijd en geslacht kunnen geen systematische verschillen tussen de onderscheiden opleidingsniveaus vastgesteld worden. Vergeleken met de resultaten van de Gezondheidsenquête 1997, stijgt de gemiddelde waarde voor de BMI van 24,3 naar 24,9 (na correctie voor leeftijd en geslacht, respectievelijk 24,4 en 24,7). V.3.2. BMI-categorieën bij de volwassen populatie (NU04_3) Epidemiologische studies tonen aan dat vanaf een BMI-waarde van 25 de morbiditeit en mortaliteit toenemen. Op basis hiervan wordt deze drempel door experten aanvaard voor het definiëren van overgewicht (4). Wanneer de BMI 30 of meer bedraagt spreekt men van zwaarlijvigheid of obesiteit. Een BMI beneden de 20 wordt bestempeld als ondergewicht en onder de 18 als extreem ondergewicht. Deze laatste situatie is vaak geassocieerd met één of andere pathologie (5). Sommige studies richten zich op de verdeling van de BMI die waargenomen wordt in de bevolking en nemen als drempel voor overgewicht een BMI van 27 (3). Voor de volledigheid worden beide ondergrenzen in de tabel opgenomen. Op individueel niveau dient bij de interpretatie van de BMI rekening gehouden te worden met andere factoren zoals het soort overgewicht (gynoïd of androïd), de associatie met andere riscicofactoren (zoals bijvoorbeeld hypertensie of hypercholesterolemie) die door de zwaarlijvigheid toenemen en belangrijke variaties in functie van de tijd, leeftijd,... (toename of afname) (6,7)
721
Leefstijl : Voeding -Voedingsstatus
Gezondheidsenquête, België, 2001
47% van de volwassen populatie behoort tot de BMI-klasse ‘20 – 25’ en kan beschouwd worden als de populatie met een ‘normaal’ gewicht. Niet minder dan 42,5% valt in een hogere BMI-klasse en mag bestempeld worden als een populatie met een gewicht dat te hoog is in functie van de lichaamslengte. 30% valt in de categorie ‘overgewicht’, terwijl 12% van de populatie als zwaarlijvig omschreven kan worden. Aan de andere kant van het spectrum kan worden vastgesteld dat 8% van de volwassen populatie te mager is (en dit vooral bij de vrouwelijke populatie met 12%) en 2% extreem mager (ook hier ligt de proportie hoger bij de vrouwelijke populatie relatief hoger: 3% in vergelijking met 1% bij de mannelijke populatie). In de hiernavolgende analyse gaat de aandacht uit naar twee risico-groepen: de zwaarlijvige populatie (BMI hoger dan 30) en de populatie dat (extreem) mager is (BMI lager dan 20). V.3.3. Prevalentie van zwaarlijvigheid bij de volwassen populatie (NU04_4) Zoals vermeld kan 12 % van de volwassen populatie als zwaarlijvig beschouwd worden. Deze proportie is licht groter bij mannen (13%) dan bij vrouwen (12%). Na correctie voor leeftijd kunnen evenwel geen significante verschillen tussen mannen en vrouwen worden vastgesteld. Bij de mannelijke populatie vertoont de verdeling van zwaarlijvigheid eerder een ‘normaal’ verloop over de verschillende leeftijdsgroepen heen: de proportie zwaarlijvige mannen stijgt tot de leeftijdsgroep ’45-54 jaar’ om daaropvolgend te dalen, weliswaar met een uitschieter voor de leeftijdtijdsgroep ’65-74 jaar’. De prevalentie van zwaarlijvigheid vertoont eenzelfde patroon bij vrouwen: stijgend tot de leeftijdscategorie ’45-54’ om daaropvolgend te dalen – ook hier met een uitschieter voor de leeftijdsgroep ’65-74 jaar’. Figuur 2.2.3.2.:
Prevalentie van zwaarlijvigheid naar geslacht en leeftijdsgroep, Brussels Gewest, Gezondheidsenquête door middel van interview, België, 2001. % 40
35
35
Indicator nu04_4 BR
Indicator nu04_4 BR
% 40
30 25 20 15 10 5 0
30 25 20 15 10 5
15-24 25-34 35-44 45-54 55-64 65-74
0
75 +
Mannen
15-24 25-34 35-44 45-54 55-64 65-74
75 +
Vrouwen
De prevalentie van zwaarlijvigheid lijkt een samenhang te vertonen met het opleidingsniveau. De proportie zwaarlijvige personen is het hoogst in de lagere opleidingscategorieën, met respectievelijk 23% in groep ‘geen diploma’, 22% in de groep ‘lager onderwijs’. In de hoogste opleidingscategorie (‘Hoger onderwijs’) is de proportie zwaarlijvige personen ‘slechts’ 10%. Na correctie voor leeftijd en geslacht wordt dit profiel bevestigd. Er kan bovendien worden vastgesteld dat voor de categorie ‘hoger onderwijs’ de prevalentie van zwaarlijvigheid significant lager is dan voor de lagere opleidingsniveaus. Een samenhang tussen de prevalentie van zwaarlijvigheid en de urbanisatiegraad kon niet worden vastgesteld, evenmin kan er sprake zijn van een samenhang met de verblijfplaats (regio). De proportie zwaarlijvige personen in het jaar 2001 is, in ruwe cijfers, groter dan deze teruggevonden in de Gezondheidsenquête 1997 (respectievelijk 12% en 10%). Na correctie voor leeftijd en geslacht zijn beide proporties evenwel niet significant verschillend.
722
Gezondheidsenquête, België, 2001
Leefstijl : Voeding - Voedingsstatus
V.3.4. Prevalentie van ondergewicht bij de volwassen populatie (NU04_5) Globaal genomen heeft 11% van de populatie een gewicht dat in functie van de lengte, te gering is. In 9 % gaat het hierbij om ondergewicht, in 3% om extreem ondergewicht. Na correctie voor leeftijd, kan worden vastgesteld dat vooral bij de vrouwelijke populatie personen met een (extreem) ondergewicht teruggevonden kan worden; 15% in vergelijking met de mannelijke populatie (5%). Alhoewel veel sterker uitgesproken bij vrouwen, vertoont de leeftijdscurve voor (extreem) ondergewicht, een duidelijk beeld: vooral in de jongere leeftijdsgroepen – zowel bij mannen als bij vrouwen – is de proportie personen met een (extreem) ondergewicht het grootste. Figuur 2.2.3.3 :
Prevalentie van (extreem) ondergewicht naar geslacht en leeftijdsgroep, Brussels Gewest, Gezondheidsenquête, België, 2001.
%
% 50 Indicator nu04_5 BR
Indicator nu04_5 BR
50 40 30 20 10 0
15-24 25-34 35-44 45-54 55-64 65-74
40 30 20 10 0
75 +
Mannen
15-24 25-34 35-44 45-54 55-64 65-74
75 +
Vrouwen
De ruwe resultaten suggereren dat aan beide extremen van de onderwijsschaal de grootste proporties personen met een (extreem) ondergewicht teruggevonden kunnen worden. Na correctie voor leeftijd en geslacht kan echter worden vastgesteld dat er geen samenhang is tussen het onderwijsniveau en de prevalentie van (extreem) ondergewicht. De proportie personen met een (extreem) ondergewicht in 2001 is licht gedaald indien vergeleken wordt met de resultaten van de Gezondheidsenquête 1997 (respectievelijk 9% en 10 % - geen significatief verschil). V.3.5. Prevalentie van overgewicht bij jongeren (NU04_2y) Tot dusver is de aandacht uitsluitend uitgegaan naar de volwassen populatie. De gehanteerde grenswaarden voor het onderscheiden van ondergewicht, normaal gewicht en overgewicht zijn immers enkel stabiel voor een volwassen populatie en kunnen niet zonder meer op jongeren worden toegepast. Voor deze jonge populatie (tussen 6 en 18 jaar) bestaan er (nog) geen stabiele grenswaarden, maar wordt het 85° percentiel gebruikt als grenswaarde voor overgewicht en het 95° percentiel als grenswaarde voor zwaarlijvigheid. Deze grenswaarden zijn dus gebaseerd op de spreiding in de populatie zelf (en zijn dus een relatief gegeven). Bovendien wordt er sowieso van uit gegaan dat 15% en 5% van de jongeren een overgewicht respectievelijk zwaarlijvig zijn. Voor kinderen jonger dan 6 jaar wordt de BMI als index voor het relatief gewicht niet gebruikt. De grenswaarde voor overgewicht voor de jongeren (85° percentiel) is 21,9, de grenswaarde voor zwaarlijvigheid is 25,4 (95° percentiel). Gezien het relatief klein aantal jongeren in de steekproef, werd ervoor geopteerd beide groepen samen te bespreken (jongeren met een overgewicht).
723
Leefstijl : Voeding -Voedingsstatus
Gezondheidsenquête, België, 2001
In ruwe cijfers is de proportie jongeren met een overgewicht veel groter bij meisjes (28%) dan bij jongens (15%), na correctie voor leeftijd zijn beide proporties evenwel net niet significant verschillend. Het aantal jongeren met een overgewicht stijgt met de leeftijd, waar – in ruwe cijfers – 9% van de jongeren tussen 6 en 9 jaar een overgewicht hebben, stijgt dit percentage tot 29% in de leeftijdsgroep ‘15 – 17 jaar’. Het ruwe cijfermateriaal suggereert een samenhang tussen opleidingsniveau en het hebben van een overgewicht: de proportie jongeren met een overgewicht zou groter zijn in de lagere dan in de hogere opleidingsniveaus. Na correctie voor leeftijd en geslacht kan niettemin worden vastgesteld dat de proportie jongeren met een overgewicht niet significant verschilt van het ene tot het andere onderwijsniveau. In vergelijking met de resultaten van de Gezondheidsenquête 1997, is de proportie jongeren met een overgewicht – in ruwe cijfers uitgedrukt – sterk gestegen. Na correctie voor leeftijd en geslacht is het verschil met de resultaten van 1997 niet significant. V.3.6. Houding ten aanzien van het eigen gewicht (NU01_1) De houding ten aanzien van het eigen gewicht werd enkel bevraagd bij personen van minstens 15 jaar oud zonder enige referentie naar het eigen (relatief) gewicht, dus ook bij personen die een normaal gewicht (BMI tussen 20 en 25) hebben. In een eerste beweging worden de resultaten ook als dusdanig besproken. In deze bespreking ligt de nadruk op het onderscheid tussen personen die – al dan niet terecht – het eigen gewicht problematiseren en diegenen voor wie het eigen gewicht – evengoed al dan niet terecht – geen ‘issue’ vormt. In een tweede beweging wordt de houding ten aanzien van het eigen gewicht gekoppeld aan de BMI-score: een objectieve maatstaf (BMI) wordt aldus gekoppeld aan een subjectieve perceptie van het eigen gewicht. Iets meer dan een derde van de bevolking (37%) maakt zich geen zorgen over het eigen gewicht (los van het vraag of dit gewicht al dan niet problematisch is), 29% wenst te vermageren terwijl 31% aangeeft het huidige gewicht te willen behouden. De wens te willen vermageren of het huidige gewicht te behouden is sterker aanwezig bij vrouwen (respectievelijk 36% en 32%) in vergelijking met mannen (respectievelijk 22% en 31%). De wens te vermageren is ‘normaal’ verspreid over de populatie: bij de laagste leeftijdklasse is deze proportie vrij beperkt (22%), stijgt tot de leeftijdscategorie ’45-54 jaar’ (40%) en daalt daaropvolgend om nog 16% te bedragen bij de oudste leeftijdsgroep. Als een spiegelbeeld verloopt de proportie personen die zich geen zorgen maken over het eigen gewicht: bij enerzijds de jongere, anderzijds de oudere leeftijdsgroepen is deze proportie groter dan bij de tussenliggende leeftijdsgroepen. Het ruwe cijfermateriaal geeft aan dat de wens te vermageren niet of nauwelijks gerelateerd is aan het opleidingsniveau. De proportie personen dat aangeeft het eigen gewicht te willen behouden stijgt evenwel met het onderwijsniveau. Ze bedraagt 18% bij personen behorend tot het laagste opleidingsniveau en 34% bij personen behorend tot het hoogste opleidingsniveau. De proporties personen die wensen te vermageren, hun gewicht te stabiliseren, die wensen te verdikken of die zich helemaal geen zorgen maken over het eigen gewicht is nauwelijks verandert indien vergeleken wordt met de resultaten van de Gezondheidsenquête 1997. De resultaten voor mannen tonen aan dat de relatie tussen het eigen gewicht en de houding ten aanzien van dit gewicht zeker niet eenduidig is; 30% van die mannen met een overgewicht en 30% van de zwaarlijvige mannen maakt zich geen zorgen omtrent het eigen gewicht. Bezorgd zijn over het eigen gewicht is eerder uitzonderlijk voor mannen met een (extreem) ondergewicht: respectievelijk 54% (ondergewicht) en 24% (extreem ondergewicht) stelt zich geen zorgen te maken over het eigen gewicht. Positief is dat toch 37% van de mannen met een overgewicht en 55% van de zwaarlijvige mannen toch wensen te vermageren (hier wordt even buiten beschouwing gelaten of ze er desgevallend iets aan doen en, zo ja, welke initiatieven genomen worden om te vermageren. Het patroon dat voor mannen teruggevonden kan worden, is deels ook van toepassing voor vrouwen; 30% van vrouwen met een overgewicht en 30% van de zwaarlijvige vrouwen maakt zich geen zorgen over het eigen gewicht. 40% van de vrouwen met een overgewicht en 55% van de zwaarlijvige vrouwen wenst te vermageren. 724
Gezondheidsenquête, België, 2001
Tabel 2.2.3.1 :
Leefstijl : Voeding - Voedingsstatus
Aantal personen (in %) volgens houding ten aanzien van het eigen gewicht volgens BMI-klasse en geslacht, Brussels Gewest, Gezondheidsenquête door middel van interview, België, 2001. Vermageren %
Mannen < 18 [18-20[ [20-25[ [25-27[ [27-30[ 30+ Totaal Vrouwen < 18 [18-20[ [20-25[ [25-27[ [27-30[ 30+ Totaal
Stabiliseren %
Verdikken %
Geen zorgen %
Totaal N
0,0 0,0 9,2 26,8 36,9 55,2 22,7
47,9 26,4 32,1 37,9 32,9 15,2 31,0
28,6 19,6 3,7 0,0 0,0 0,0 2,8
23,6 54,0 55,0 35,3 30,2 29,6 43,4
12 39 454 169 168 123 965
0,0 0,0 9,2 26,8 36,9 55,2 22,7
47,9 26,4 32,1 37,9 32,9 15,2 31,0
28,6 19,6 3,7 0,0 0,0 0,0 2,8
23,6 54,0 55,0 35,3 30,2 29,6 43,4
12 39 454 169 168 123 965
Indicator NU01_1 Enkel voor personen van 18 jaar en ouder
V.3.7. Middelen aangewend om het eigen gewicht te behouden of te vermageren ($NU03) Om na te gaan welke middelen gehanteerd worden om het eigen gewicht te behouden of te vermageren konden de respondenten meerdere alternatieven aanduiden (het gaat hier dus om een multiple respons vraag). Na hergroepering werden de volgende hoofdmethodes onderscheiden: het volgen van een dieet, het uitoefenen van een fysieke activiteit, aansluiten bij een zelfhulpgroep, het gebruik van vermageringsproducten, het vasten, roken (als middel gebruikt om te vermageren of het gewicht stabiel te houden), en ‘andere’ methodes. Deze opsomming reflecteert tevens de efficiëntie (in termen van doelmatigheid en het minimaliseren van mogelijke bedreigingen voor de gezondheid) van de diverse methodes. De cijfergegevens moeten evenwel met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden: vooreerst kunnen personen opteren voor het toepassen van verschillende (gezonde en minder gezonde) methodes. Bovendien geeft de enquête nauwelijks informatie over wat concreet onder de verschillende methodes verstaan kan worden. Zo kan het volgen van een dieet in realiteit zowel een duidelijk uitgebalanceerd dieet omvatten als een zelf samengesteld, volledig onevenwichtig eetpatroon. Vooreerst moet erop gewezen worden dat 11% van de populatie dat aangeeft te willen vermageren/het gewicht te behouden aangeeft geen enkele methode toe te passen om dit te realiseren. Het gaat hierbij vooral om mensen die het eigen gewicht wensen te behouden. Van diegenen die aangeven te willen vermageren/het huidige gewicht te willen behouden opteert 84% voor het volgen van (een of ander) dieet, eventueel samen gaand met een andere methode. Daarmee is het volgen van een dieet veruit de meest populaire methode om te vermageren/het gewicht te behouden. Vrouwen (86%) opteren meer dan mannen (80%) voor het dieet als methode. Een duidelijke samenhang van de keuze voor deze methode met de leeftijd kan niet worden vastgesteld, alhoewel de cijfers aantonen dat het volgen van een dieet iets minder populair is in oudere leeftijdscategorieën (wel te verstaan bij personen die aangaven te willen vermageren of die het eigen gewicht willen behouden). Met uitzondering van personen behorend tot de laagste opleidingscategorie – waar het volgen van een dieet zeer populair is – stijgt de proportie van personen die voor deze methode kiezen met het opleidingsniveau.
725
Leefstijl : Voeding -Voedingsstatus
Gezondheidsenquête, België, 2001
Het uitoefenen van een fysieke activiteit – sporten – is de tweede meest populaire methode toegepast voor het vermageren of voor het behoud van het eigen gewicht. 20% van de populatie die dit nastreeft, opteert (eventueel in combinatie met andere methode) voor deze methode. Sporten in deze context is eerder populair bij mannen (22%) dan bij vrouwen (18%). Er kan een duidelijke samenhang vastgesteld worden tussen de keuze voor sport en de leeftijdcategorie waartoe men behoort: 36% van de personen behorend tot de jongste leeftijdscategorie opteert ervoor. Dit percentage zakt stelselmatig in de andere leeftijdscategorie om uiteindelijk 8% te bedragen bij de oudste leeftijdscategorie. Er kan tevens een samenhang vastgesteld worden tussen de keuze voor sport als methode om te vermageren/het gewicht te behouden en het opleidingsniveau. Personen die behoren tot de laagste opleidingscategorie kiezen veel minder (14%) voor sport dan personen behorend tot de hoogste opleidingscategorie (25%). Vasten – het overslaan van een of meerdere maaltijden – vormt de derde meest populaire methode om te vermageren/ het gewicht te behouden. Deze ver van gezonde methode om te vermageren wordt aangekruist door 12% van de betrokken populatie. Vrouwen (13%) geven meer dan mannen (5%) aan (soms) te vasten. Verontrustend is dat deze methode zeer populair is bij jongeren (20% in de leeftijdcategorie ’15-24 jaar’. De proportie personen dat aangeef (soms) te vasten, daalt met de leeftijd om uiteindelijk 4% te bedragen bij de oudste leeftijdscategorie. Een hechte samenhang voor de keuze om te vasten met het opleidingsniveau kan niet onderkend worden. Vermageringsproducten – die veelal hun deugdelijk niet bewezen hebben en die soms ongewenste gevolgen voor de gezondheid kunnen hebben – is voor 9% van de populatie een toegepaste methode om te vermageren of het gewicht te behouden. Het gebruik van vermageringsproducten is meer populair voor de betrokken vrouwen (13%) als bij mannen (5%). Vooral mensen behorend tot de leeftijdscategorie ‘45 – 54 jaar’ grijpen naar vermageringsproducten als methode om te vermageren/het gewicht stabiel te houden. Roken als bewuste strategie om te vermageren/het gewicht te behouden wordt, ondanks de nefaste gevolgen ervan voor de gezondheid, aangekruist door 5% van de betrokken populatie. Een verschil tussen mannen en vrouwen hieromtrent kan niet worden teruggevonden. Roken als vermageringsmethode wordt het meest aangegeven door mensen behorend tot de leeftijdscategorie ’55-64 jaar’ (6%). Een duidelijk verband met het opleidingsniveau van de betrokken populatie kan niet worden vastgesteld. Tenslotte kan er nog op gewezen worden dat 1 % van de betrokken populatie aangesloten is bij een zelfhulpgroep met het oog op het vermageren/het gewicht te behouden. V.3.8. Initiatief om het eigen gewicht te behouden of te vermageren Voor een ruime meerderheid van de populatie dat wenst te vermageren of het gewicht te behouden geldt dat het initiatief daartoe genomen werd door hen zelf: 62% van de betrokken populatie geeft aan zelf initiatieven daartoe genomen te hebben. Deze proportie is zowat gelijk bij mannen als bij vrouwen. Op eigen initiatief daartoe beslissen is eerder van toepassing voor een jongere populatie. In de leeftijdscategorie ’75 jaar +’ daalt dit percentage tot 38%. Op eigen initiatief maatregelen nemen om te vermageren/het gewicht te behouden hangt niet samen met de opleidingscategorie waartoe men behoort. Ook de hulpverlener speelt een belangrijke rol in het de beslissing om initiatieven om te vermageren/het gewicht te behouden. 18% van de betrokken bevolking gaf aan dat het de hulpverlener (eventueel bijkomend) een rol heeft gespeeld in deze beslissing. Dit is slechts in beperkte mate het geval bij relatief jonge personen: ongeveer 10% kruiste de hulpverlener aan als actor. Dit percentage stijgt met de leeftijd; in de leeftijdscategorie ’65-74 jaar’ geeft 31% van de betrokken populatie aan dat het initiatief om te vermageren/het gewicht te behouden, werd genomen op advies van een hulpverlener. Tenslotte kan erop gewezen worden dat de media (geschreven pers, TV,…) slechts een geringe rol lijk te spelen in het nemen van een initiatief om de vermageren of het gewicht te behouden (4%).
726
Gezondheidsenquête, België, 2001
Tabel 2.2.3.2 :
Leefstijl : Voeding - Voedingsstatus
Gemiddelde waarde voor de Body Mass Index naar leeftijd voor de populatie van 18 jaar en ouder, volgens geslacht en leeftijd, Brussels Gewest, Gezondheidsenquête door middel van interview, België, 2001
nu04_2 - Brussels Gewest
Gemiddelde
Gecorrigeerd cijfer (95% BI)
GESLACHT Man Vrouw
25,4 24,5
25,2 (24,9-25,5) 24,3 (23,9-24,7)
LEEFTIJDSGROEP 15-24 25-34 35-44 45-54 55-64 65-74 75+
22,3 24,0 24,8 25,7 25,9 25,8 24,8
22,3 24,0 24,8 25,7 25,9 25,9 24,9
(21,7-22,9) (23,2-24,8) (24,4-25,3) (25,2-26,3) (25,4-26,5) (25,3-26,4) (24,2-25,5)
151 438 461 332 267 246 229
OPLEIDINGSNIVEAU Geen diploma Lager onderwijs Lager secundair Hoger secundair Hoger onderwijs
26,3 27,0 24,7 25,2 24,0
26,5 26,8 24,5 25,1 23,8
(25,1-27,9) (25,6-28,0) (24,0-25,0) (24,6-25,5) (23,5-24,2)
59 269 299 499 902
JAAR 1997 2001
24,3 24,9
24,4 (24,2-24,7) 24,7 (24,5-25,0)
2291 2124
727
N
979 1145
Leefstijl : Voeding -Voedingsstatus
Tabel 2.2.3.3 :
Gezondheidsenquête, België, 2001
Aantal personen (in %) met een ernstig overgewicht, volgens leeftijd en geslacht, volgens leeftijd en geslacht, Brussels Gewest, Gezondheidsenquête, België, 2001
nu04_4 - Brussels Gewest
Ruw %
Gecorrigeerd % (95% BI)
N
GESLACHT Man Vrouw
12,9 11,6
11,6 10,4
( 9,5-14,1) ( 8,3-13,0)
973 1134
LEEFTIJDSGROEP 15-24 25-34 35-44 45-54 55-64 65-74 75+
5,1 8,6 11,7 16,4 13,6 16,8 9,8
5,1 8,6 11,6 16,3 13,6 16,8 9,9
( 2,1-11,6) ( 6,1-12,0) ( 8,7-15,4) (12,2-21,6) ( 9,7-18,9) (12,1-22,8) ( 6,4-14,9)
134 438 461 332 267 246 229
OPLEIDINGSNIVEAU Geen diploma Lager onderwijs Lager secundair Hoger secundair Hoger onderwijs
23,3 21,7 9,6 15,0 8,0
22,9 19,7 8,7 13,5 7,0
(13,4-36,4) (14,4-26,3) ( 5,9-12,7) (10,2-17,7) ( 5,1- 9,6)
59 267 297 494 896
JAAR 1997 2001
9,6 12,2
9,0 ( 7,4-10,9) 10,7 ( 9,2-12,6)
2266 2107
728
Gezondheidsenquête, België, 2001
Tabel 2.2.3.4 :
Leefstijl : Voeding - Voedingsstatus
Aantal personen (in %) met een ondergewicht, volgens leeftijd en geslacht, volgens leeftijd en geslacht, Brussels Gewest, Gezondheidsenquête, België, 2001
nu04_5 - Brussels Gewest
Ruw %
Gecorrigeerd % (95% BI)
GESLACHT Man Vrouw
4,9 15,1
4,7 ( 3,5- 6,2) 15,1 (12,8-17,7)
LEEFTIJDSGROEP 15-24 25-34 35-44 45-54 55-64 65-74 75+
21,1 13,2 11,2 7,3 4,4 7,4 11,2
19,6 11,9 9,9 6,3 3,7 6,1 8,6
(13,5-27,5) ( 8,8-15,8) ( 7,3-13,2) ( 4,1- 9,4) ( 2,1- 6,3) ( 3,6-10,1) ( 5,8-12,6)
134 438 461 332 267 246 229
OPLEIDINGSNIVEAU Geen diploma Lager onderwijs Lager secundair Hoger secundair Hoger onderwijs
7,6 7,5 9,7 11,5 10,8
5,1 6,3 8,4 10,0 9,1
( 1,8-13,6) ( 4,0-10,0) ( 5,6-12,5) ( 7,4-13,4) ( 7,2-11,4)
59 267 297 494 896
JAAR 1997 2001
12,2 10,2
9,5 ( 8,1-11,1) 8,8 ( 7,6-10,3)
2266 2107
729
N
973 1134
Leefstijl : Voeding -Voedingsstatus
Tabel 2.2.3.5 :
Gezondheidsenquête, België, 2001
Aantal jongeren (-18 jaar) (in %) met een overgewicht, volgens leeftijd en geslacht, volgens leeftijd en geslacht, Brussels Gewest, Gezondheidsenquête, België, 2001
nu04_2y - Brussels Gewest
Ruw %
Gecorrigeerd % (95% BI)
GESLACHT Man Vrouw
15,4 27,8
12,2 ( 8,0-18,1) 23,7 (15,6-34,3)
186 165
LEEFTIJDSGROEP 0-14 15-24
16,3 32,6
15,7 (10,9-22,3) 32,7 (22,2-45,3)
263 88
OPLEIDINGSNIVEAU Geen diploma Lager onderwijs Lager secundair Hoger secundair Hoger onderwijs
24,8 38,0 25,9 13,1 16,0
23,1 28,4 22,2 11,6 12,0
( 7,9-51,3) (14,3-48,4) ( 9,8-42,7) ( 6,3-20,5) ( 7,2-19,4)
23 44 51 82 135
JAAR 1997 2001
11,5 21,4
9,7 ( 6,4-14,5) 17,5 (12,8-23,5)
317 351
730
N
Gezondheidsenquête, België, 2001
Leefstijl : Voeding - Voedingsstatus
V.4. Waals Gewest V.4.1. Gemiddelde BMI-score bij de volwassenen populatie (NU04_2) De gemiddelde waarde voor de Body Mass Index voor personen van 18 jaar of ouder is 25,2, een waarde die de benedengrens voor overgewicht (25) overschrijdt. Dit gemiddelde is significant hoger bij mannen (25,8) dan bij vrouwen (24,6). Zowel bij mannen als bij vrouwen stijgt de gemiddelde waarde met de leeftijd, slechts in de hoogste leeftijdsgroep (‘75+’) daalt de gemiddelde BMI-waarde.
Figuur 2.2.4.1 :
Gemiddelde waarde voor de Body Mass Index naar leeftijd voor de populatie van 18 jaar en ouder, Waals Gewest, Gezondheidsenquête door middel van interview, België, 2001.
Indicator nu04_2 WA
Gemiddelde
Gemiddelde
27 24 21 18 15 12 9 6 3 0
27 24 21 18 15 12 9 6 3 0 15-24
25-34
35-44
45-54
55-64
65-74
75 +
15-24
Mannen
25-34
35-44
45-54
55-64
65-74
75 +
Vrouwen
Op basis van het ruwe cijfermateriaal lijkt de gemiddelde BMI waarde te dalen naarmate het opleidingsniveau stijgt. Na correctie voor leeftijd en geslacht kan enkel een statistisch significant verschil teruggevonden worden tussen het laagste en het hoogste opleidingsniveau. Er kan geen samenhang worden vastgesteld tussen de gemiddelde waarde voor BMI en de urbanisatiegraad. Vergeleken met de resultaten van de Gezondheidsenquête 1997, stijgt de gemiddelde waarde voor de BMI licht van 25,1 naar 25,2 (na correctie voor leeftijd en geslacht, respectievelijk 25,1 en 25). V.4.2. BMI-categorieën bij de volwassen populatie (NU04_3) Epidemiologische studies tonen aan dat vanaf een BMI-waarde van 25 de morbiditeit en mortaliteit toenemen. Op basis hiervan wordt deze drempel door experten aanvaard voor het definiëren van overgewicht (4). Wanneer de BMI 30 of meer bedraagt spreekt men van zwaarlijvigheid of obesiteit. Een BMI beneden de 20 wordt bestempeld als ondergewicht en onder de 18 als extreem ondergewicht. Deze laatste situatie is vaak geassocieerd met één of andere pathologie (5). Sommige studies richten zich op de verdeling van de BMI die waargenomen wordt in de bevolking en nemen als drempel voor overgewicht een BMI van 27 (3). Voor de volledigheid worden beide ondergrenzen in de tabel opgenomen. Op individueel niveau dient bij de interpretatie van de BMI rekening gehouden te worden met andere factoren zoals het soort overgewicht (gynoïd of androïd), de associatie met andere riscicofactoren (zoals bijvoorbeeld hypertensie of hypercholesterolemie) die door de zwaarlijvigheid toenemen en belangrijke variaties in functie van de tijd, leeftijd,... (toename of afname) (6,7).
731
Leefstijl : Voeding -Voedingsstatus
Gezondheidsenquête, België, 2001
44% van de volwassen populatie behoort tot de BMI-klasse ‘20 – 25’ en kan beschouwd worden als de populatie met een ‘normaal’ gewicht. Niet minder dan 47% valt in een hogere BMI-klasse en mag bestempeld worden als een populatie met een gewicht dat te hoog is in functie van de lichaamslengte. 33% valt in de categorie ‘overgewicht’, terwijl 13% van de populatie als zwaarlijvig omschreven kan worden. Aan de andere kant van het spectrum kan worden vastgesteld dat 7% van de volwassen populatie te mager is (en dit vooral bij de vrouwelijke populatie met 12%) en 2% extreem mager (ook hier ligt de proportie hoger bij de vrouwelijke populatie relatief hoger: 3% in vergelijking met 0,5% bij de mannelijke populatie. In de hiernavolgende analyse gaat de aandacht uit naar twee risico-groepen: de zwaarlijvige populatie (BMI hoger dan 30) en de populatie dat (extreem) mager is (BMI lager dan 20). V.4.3. Prevalentie van zwaarlijvigheid bij de volwassen populatie (NU04_4) Zoals vermeld kan 13% van de volwassen populatie als zwaarlijvig beschouwd worden. Deze proportie is licht groter bij vrouwen (13%) dan bij mannen (12%). Na correctie voor leeftijd zijn beide proporties echter niet significant verschillend. Bij zowel de mannelijke als de vrouwelijke populatie vertoont de verdeling van zwaarlijvigheid een ‘normaal’ verloop over de verschillende leeftijdsgroepen heen: de proportie zwaarlijvige mannen stijgt tot de leeftijdsgroep ’55-64 jaar’ om daaropvolgend te dalen. De proportie zwaarlijvige vrouwen stijgt tot de leeftijdsgroep ’65-74 jaar’ en is lager in de oudste hier onderscheiden leeftijdsgroep.
Figuur 2.2.4.2 :
Prevalentie van zwaarlijvigheid naar geslacht en leeftijdsgroep, Gezondheidsenquête door middel van interview, België, 2001.
40
35
35
30 25 20 15 10 5 0
Gewest,
%
40 Indicator nu04_4 WA
Indicator nu04_4 WA
%
Waals
30 25 20 15 10 5
15-24 25-34 35-44 45-54 55-64 65-74
0
75 +
Mannen
15-24 25-34 35-44 45-54 55-64 65-74
75 +
Vrouwen
De prevalentie van zwaarlijvigheid lijkt een samenhang te vertonen met het opleidingsniveau. De proportie zwaarlijvige personen is het hoogst (29%) in de groep ‘geen diploma’ en neemt bijna systematisch af bij de hogere opleidingsniveaus. De prevalentie van zwaarlijvigheid is het geringst in de groep ‘hoger onderwijs’ (6%). Na correctie voor leeftijd en geslacht, kan worden vastgesteld dat vanaf de categorie ‘hoger secundair’ de prevalentie van zwaarlijvigheid significant lager is dan voor de lagere opleidingsniveaus. Een samenhang tussen de prevalentie van zwaarlijvigheid en de urbanisatiegraad kon niet worden vastgesteld, evenmin kan er sprake zijn van een samenhang met de verblijfplaats (regio). De proportie zwaarlijvige personen in het jaar 2001 is, in ruwe cijfers, lager dan deze teruggevonden in de Gezondheidsenquête 1997. Na correctie voor leeftijd en geslacht zijn beide proporties evenwel niet significant verschillend.
732
Gezondheidsenquête, België, 2001
Leefstijl : Voeding - Voedingsstatus
V.4.4. Prevalentie van ondergewicht bij de volwassen populatie (NU04_5) Globaal genomen heeft 10% van de populatie een gewicht dat in functie van de lengte, te gering is. In 8% gaat het hierbij om ondergewicht, in 2% om extreem ondergewicht. Na correctie voor leeftijd, kan worden vastgesteld dat de proportie vrouwen met een ondergewicht significant groter is dan de proportie mannen. Alhoewel veel sterker uitgesproken bij vrouwen, vertoont de leeftijdscurve voor (extreem) ondergewicht, een duidelijk beeld: vooral in de jongere leeftijdsgroepen – zowel bij mannen als bij vrouwen – is de proportie personen met een (extreem) ondergewicht het grootste. Figuur 2.2.4.3 :
Prevalentie van (extreem) ondergewicht naar geslacht en leeftijdsgroep, Waals Gewest, Gezondheidsenquête door middel van Interview, België, 2001.
%
% 60 Indicator nu04_5 WA
Indicator nu04_5 WA
60 50 40 30 20 10 0
15-24 25-34 35-44 45-54 55-64 65-74
50 40 30 20 10 0
75 +
Mannen
15-24 25-34 35-44 45-54 55-64 65-74
75 +
Vrouwen
De ruwe resultaten suggereren dat bij de hoogst opgeleiden de grootste proporties personen met een (extreem) ondergewicht teruggevonden kunnen worden. Na correctie voor leeftijd en geslacht kan echter worden vastgesteld dat er geen samenhang is tussen het onderwijsniveau en de prevalentie van (extreem) ondergewicht. De prevalentie van (extreem) ondergewicht vertoont geen met de urbanisatiegraad. De proportie personen met een (extreem) ondergewicht in 2001 is quasi onveranderd gebleven indien vergeleken wordt met de resultaten van de Gezondheidsenquête 1997. V.4.5. Prevalentie van overgewicht bij jongeren (NU04_2y) Tot dusver is de aandacht uitsluitend uitgegaan naar de volwassen populatie. De gehanteerde grenswaarden voor het onderscheiden van ondergewicht, normaal gewicht en overgewicht zijn immers enkel stabiel voor een volwassen populatie en kunnen niet zonder meer op jongeren worden toegepast. Voor deze jonge populatie (tussen 6 en 18 jaar) bestaan er (nog) geen stabiele grenswaarden, maar wordt het 85° percentiel gebruikt als grenswaarde voor overgewicht en het 95° percentiel als grenswaarde voor zwaarlijvigheid. Deze grenswaarden zijn dus gebaseerd op de spreiding in de populatie zelf (en zijn dus een relatief gegeven). Bovendien wordt er sowieso van uit gegaan dat 15% en 5% van de jongeren een overgewicht respectievelijk zwaarlijvig zijn. Voor kinderen jonger dan 6 jaar wordt de BMI als index voor het relatief gewicht niet gebruikt. De grenswaarde voor overgewicht voor de jongeren (85° percentiel) is 21.9, de grenswaarde voor zwaarlijvigheid is 25.4 (95° percentiel). Gezien het relatief klein aantal jongeren in de steekproef, werd ervoor geopteerd beide groepen samen te bespreken (jongeren met een overgewicht).
733
Leefstijl : Voeding -Voedingsstatus
Gezondheidsenquête, België, 2001
In ruwe cijfers is de proportie jongeren met een overgewicht groter bij jongens (17%) dan bij meisjes (12%), na correctie voor leeftijd zijn beide proporties evenwel niet significant verschillend. Het aantal jongeren met een overgewicht stijgt met de leeftijd, waar – in ruwe cijfers – 4% van de jongeren tussen 6 en 9 jaar een overgewicht hebben, stijgt dit percentage tot 33% in de leeftijdsgroep ‘15 – 17 jaar’. Na correctie voor leeftijd en geslacht kunnen geen significante verschillen vastgesteld worden tussen de prevalentie van overgewicht bij jongeren in de verschillende opleidingsniveaus. In vergelijking met de resultaten van de Gezondheidsenquête 1997, is de proportie jongeren met een overgewicht gedaald (van 18% naar 14%, geen significant verschil na correctie voor leeftijd en geslacht). V.4.6. Houding ten aanzien van het eigen gewicht (NU01_1) De houding ten aanzien van het eigen gewicht werd enkel bevraagd bij personen van minstens 15 jaar oud zonder enige referentie naar het eigen (relatief) gewicht, dus ook bij personen die een normaal gewicht (BMI tussen 20 en 25) hebben. In een eerste beweging worden de resultaten ook als dusdanig besproken. In deze bespreking ligt de nadruk op het onderscheid tussen personen die – al dan niet terecht – het eigen gewicht problematiseren en diegenen voor wie het eigen gewicht – evengoed al dan niet terecht – geen ‘issue’ vormt. In een tweede beweging wordt de houding ten aanzien van het eigen gewicht gekoppeld aan de BMI-score: een objectieve maatstaf (BMI) wordt aldus gekoppeld aan een subjectieve perceptie van het eigen gewicht. 37% van de bevolking maakt zich geen zorgen over het eigen gewicht (los van het vraag of dit gewicht al dan niet problematisch is), 26% wenst te vermageren terwijl 34% aangeeft het huidige gewicht te willen behouden. De wens te willen vermageren of het huidige gewicht te behouden is sterker aanwezig bij vrouwen (respectievelijk 33% en 37%) in vergelijking met mannen (respectievelijk 22% en 32%). Er kan geen samenhang vastgesteld worden tussen de leeftijdscategorie waartoe men behoort en de houding ten aanzien van het eigen gewicht. Het ruwe cijfermateriaal geeft aan dat de wens te vermageren niet gerelateerd is aan het opleidingsniveau De proporties personen die wensen hun gewicht te stabiliseren, die wensen te verdikken of die zich helemaal geen zorgen maken over het eigen gewicht is nauwelijks verandert indien vergeleken wordt met de resultaten van de Gezondheidsenquête 1997. De proportie personen die wensen te vermageren is evenwel licht gestegen (van 25% tot 30%). De resultaten voor mannen tonen aan dat de relatie tussen het eigen gewicht en de houding ten aanzien van dit gewicht zeker niet eenduidig is; 26% van die mannen met een overgewicht en 24% van de zwaarlijvige mannen maakt zich geen zorgen omtrent het eigen gewicht. Positief is dat toch 31% van de mannen met een overgewicht en 50% van de zwaarlijvige mannen toch wensen te vermageren (hier wordt even buiten beschouwing gelaten of ze er desgevallend iets aan doen en, zo ja, welke initiatieven genomen worden om te vermageren). Het patroon dat voor mannen teruggevonden kan worden, is deels ook van toepassing voor vrouwen; 24% van vrouwen met een overgewicht en 19% van de zwaarlijvige vrouwen maakt zich geen zorgen over het eigen gewicht. 46% van de vrouwen met een overgewicht en 63% van de zwaarlijvige vrouwen wenst te vermageren. Verontrustend is dat respectievelijk 1% van vrouwen met een extreem ondergewicht en 8% van de vrouwen met een ondergewicht toch aangeeft te willen vermageren.
734
Gezondheidsenquête, België, 2001
Tabel 2.2.4.1.:
Aantal personen (in %) volgens houding ten aanzien van het eigen gewicht volgens BMI-klasse en geslacht, Waals Gewest, Gezondheidsenquête door middel van interview, België, 2001. Vermageren %
Mannen < 18 [18-20[ [20-25[ [25-27[ [27-30[ 30+ Totaal Vrouwen < 18 [18-20[ [20-25[ [25-27[ [27-30[ 30+ Totaal
Leefstijl : Voeding - Voedingsstatus
Stabiliseren %
Verdikken %
Geen zorgen %
Totaal N
0, 0 0, 0 4, 6 16, 1 31, 0 50, 0 16, 3
6, 0 17, 4 44, 9 52, 0 42, 6 25, 9 43, 0
20, 2 17, 3 2, 4 0, 0 0, 0 0, 0 1, 8
73, 7 65, 3 48, 1 31, 9 26, 4 24, 2 38, 9
12 46 688 336 276 167 1525
1, 2 7, 9 25, 7 51, 1 46, 2 63, 7 34, 0
26, 4 53, 3 47, 6 24, 5 29, 5 16, 0 37, 9
21, 2 4, 4 1, 5 0, 0 0, 0 1, 0 2, 0
51, 2 34, 4 25, 2 24, 3 24, 3 19, 3 26, 0
61 193 792 251 243 245 1785
Indicator NU01_1 Enkel voor personen van 18 jaar en ouder
V.4.7. Middelen aangewend om het eigen gewicht te behouden of te vermageren ($NU03) Om na te gaan welke middelen gehanteerd worden om het eigen gewicht te behouden of te vermageren konden de respondenten meerdere alternatieven aanduiden (het gaat hier dus om een multiple respons vraag). Na hergroepering werden de volgende hoofdmethodes onderscheiden: het volgen van een dieet, het uitoefenen van een fysieke activiteit, aansluiten bij een zelfhulpgroep, het gebruik van vermageringsproducten, het vasten, roken (als middel gebruikt om te vermageren of het gewicht stabiel te houden), en ‘andere’ methodes. Deze opsomming reflecteert tevens de efficiëntie (in termen van doelmatigheid en het minimaliseren van mogelijke bedreigingen voor de gezondheid) van de diverse methodes. De cijfergegevens moeten evenwel met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden: vooreerst kunnen personen opteren voor het toepassen van verschillende (gezonde en minder gezonde) methodes. Bovendien geeft de enquête nauwelijks informatie over wat concreet onder de verschillende methodes verstaan kan worden. Zo kan het volgen van een dieet in realiteit zowel een duidelijk uitgebalanceerd dieet omvatten als een zelf samengesteld, volledig onevenwichtig eetpatroon. Vooreerst moet erop gewezen worden dat 14% van de populatie dat aangeeft te willen vermageren/het gewicht te behouden aangeeft geen enkele methode toe te passen om dit te realiseren. Het gaat hierbij vooral om mensen die het eigen gewicht wensen te behouden. Van diegenen die aangeven te willen vermageren/het huidige gewicht te willen behouden opteert 81% voor het volgen van (een of ander) dieet, eventueel samen gaand met een andere methode. Daarmee is het volgen van een dieet veruit de meest populaire methode om te vermageren/het gewicht te behouden. Vrouwen (85%) opteren meer dan mannen (76%) voor het dieet als methode. Een duidelijke samenhang van de keuze voor deze methode met de leeftijd kan niet worden vastgesteld, alhoewel de cijfers aantonen dat het volgen van een dieet minder populair is in oudere leeftijdscategorieën (wel te verstaan bij personen die aangaven te willen vermageren of die het eigen gewicht willen behouden). Met uitzondering van personen behorend tot de laagste opleidingscategorie – waar het volgen van een dieet zeer populair is – stijgt de proportie van personen die voor deze methode kiezen met het opleidingsniveau.
735
Leefstijl : Voeding -Voedingsstatus
Gezondheidsenquête, België, 2001
Het uitoefenen van een fysieke activiteit – sporten – is de tweede meest populaire methode toegepast voor het vermageren of voor het behoud van het eigen gewicht. 20% van de populatie die dit nastreeft, opteert (eventueel in combinatie met andere methode) voor deze methode. Sporten in deze context is eerder populair bij mannen (25%) dan bij vrouwen (16%). De keuze voor sport als methode om te vermageren/het gewicht stabiel te houden is vrij ‘normaal’ verspreid over de divers leeftijdsgroepen: 25% in de jongste hier onderscheiden leeftijdsgroep opteert voor sport, dit percentage stijgt tot de leeftijdsgroep ’25-34 jaar’ en daalt daaropvolgend in de oudere leeftijdsgroepen. In de leeftijdsgroep ‘75+’ kiest nog 7% voor sport. Er kan tevens een samenhang vastgesteld worden tussen de keuze voor sport als methode om te vermageren/het gewicht te behouden en het opleidingsniveau. Personen die behoren tot de laagste opleidingscategorie kiezen veel minder (7%) voor sport dan personen behorend tot de hoogste opleidingscategorie (25%). Vasten – het overslaan van een of meerdere maaltijden – vormt de derde meest populaire methode om te vermageren/ het gewicht te behouden. Deze ver van gezonde methode om te vermageren wordt aangekruist door 9% van de betrokken populatie. Mannen (10%) kiezen iets meer dan vrouwen (8%) voor deze ‘methode’. Verontrustend is dat deze methode populair is bij jongere leeftijdsgroepen (14% in de leeftijdcategorie ’25-34 jaar’). De proportie personen dat aangeeft (soms) te vasten, daalt met de leeftijd (met uitzondering voor de leeftijdscategorie ’65-74 jaar’) om uiteindelijk 5% te bedragen bij de oudste leeftijdscategorie. Vermageringsproducten – die veelal hun deugdelijk niet bewezen hebben en die soms ongewenste gevolgen voor de gezondheid kunnen hebben – is voor 10% van de populatie een toegepaste methode om te vermageren of het gewicht te behouden. Het gebruik van vermageringsproducten is meer populair voor de betrokken vrouwen (12%) als bij mannen (6%). Roken als bewuste strategie om te vermageren/het gewicht te behouden wordt, ondanks de nefaste gevolgen ervan voor de gezondheid, aangekruist door 5% van de betrokken populatie. Een verschil tussen mannen en vrouwen hieromtrent kan niet worden teruggevonden. Een duidelijk verband met de leeftijd of het opleidingsniveau van de betrokken populatie kan niet worden vastgesteld. Tenslotte kan er nog op gewezen worden dat een 1% van de betrokken populatie aangesloten is bij een zelfhulpgroep met het oog op het vermageren/het gewicht te behouden. V.4.8. Initiatief om het eigen gewicht te behouden of te vermageren Voor een ruime meerderheid van de populatie dat wenst te vermageren of het gewicht te behouden geldt dat het initiatief daartoe genomen werd door hen zelf: 58% van de betrokken populatie geeft aan zelf initiatieven daartoe genomen te hebben. Bij de vrouwelijke betrokken populatie stijgt deze proportie tot 61%, bij de mannelijke populatie gaat dit slechts voor 55% van de gevallen op. Op eigen initiatief daartoe beslissen is eerder van toepassing voor een jongere populatie. In de leeftijdscategorie ’75 jaar +’ daalt dit percentage tot 38%. Op eigen initiatief maatregelen nemen om te vermageren/het gewicht te behouden hangt samen met de opleidingscategorie waartoe men behoort:: waar slechts 29% van de betrokken populatie behorend tot de laagste opleidingscategorie aangeeft zelf het initiatief genomen te hebben, stijgt dit percentage tot 66% in de hoogste hier onderscheiden opleidingscategorie. Ook de hulpverlener speelt een belangrijke rol in het de beslissing om initiatieven om te vermageren/het gewicht te behouden. 20% van de betrokken bevolking gaf aan dat het de hulpverlener (eventueel bijkomend) een rol heeft gespeeld in deze beslissing. Dit is slechts in beperkte mate het geval bij relatief jonge personen: slechts 7% kruiste de hulpverlener aan als actor. Dit percentage stijgt met de leeftijd; in de oudste hier onderscheiden leeftijdscategorie geeft 27% van de betrokken populatie aan dat het initiatief om te vermageren/het gewicht te behouden, werd genomen op advies van een hulpverlener. Initiatieven nemen om te vermageren/het gewicht te behouden op advies van een hulpverlener komt relatief meer voor bij personen behorend tot de lagere opleidingscategorieën. Tenslotte kan erop gewezen worden dat de media (geschreven pers, TV, …) slechts een geringe rol lijk te spelen in het nemen van een initiatief om de vermageren of het gewicht te behouden (1%). 736
Gezondheidsenquête, België, 2001
Tabel 2.2.4.2 :
Leefstijl : Voeding - Voedingsstatus
Gemiddelde waarde voor de Body Mass Index naar leeftijd voor de populatie van 18 jaar en ouder, volgens geslacht en leeftijd, Waals Gewest, Gezondheidsenquête door middel van interview, België, 2001
nu04_2 - Waals Gewest
Gemiddelde
Gecorrigeerd cijfer (95% BI)
GESLACHT Man Vrouw
25, 8 24, 6
25, 6 (25, 3-25, 9) 24, 4 (24, 1-24, 8)
LEEFTIJDSGROEP 15-24 25-34 35-44 45-54 55-64 65-74 75+
22, 0 24, 0 24, 9 25, 7 26, 8 26, 5 26, 0
22, 0 24, 0 24, 8 25, 7 26, 8 26, 5 26, 1
(21, 4-22, 6) (23, 6-24, 4) (24, 3-25, 4) (25, 1-26, 4) (26, 1-27, 4) (25, 9-27, 2) (25, 4-26, 9)
324 616 689 658 492 466 270
OPLEIDINGSNIVEAU Geen diploma Lager onderwijs Lager secundair Hoger secundair Hoger onderwijs
29, 1 26, 5 25, 6 25, 5 24, 1
29, 0 25, 9 25, 1 25, 5 24, 0
(26, 0-32, 0) (25, 3-26, 5) (24, 7-25, 6) (25, 0-25, 9) (23, 7-24, 4)
44 514 730 1041 1056
URBANISATIEGRAAD Stedelijk gebied Semi-stedelijk gebied Landelijk gebied
25, 2 25, 2 25, 2
25, 2 (24, 7-25, 7) 25, 1 (24, 6-25, 5) 24, 9 (24, 6-25, 2)
679 1358 1478
JAAR 1997 2001
25, 1 25, 2
25, 1 (24, 9-25, 3) 25, 0 (24, 8-25, 2)
2768 3515
737
N
1698 1817
Leefstijl : Voeding -Voedingsstatus
Tabel 2.2.4.3 :
Gezondheidsenquête, België, 2001
Aantal personen (in %) met een ernstig overgewicht, volgens leeftijd en geslacht, volgens leeftijd en geslacht, Waals Gewest, Gezondheidsenquête, België, 2001
nu04_4 - Waals Gewest
Ruw %
Gecorrigeerd % (95% BI)
GESLACHT Man Vrouw
12, 4 13, 5
9, 8 ( 7, 9-12, 2) 10, 6 ( 8, 7-12, 9)
LEEFTIJDSGROEP 15-24 25-34 35-44 45-54 55-64 65-74 75+
1, 9 7, 5 12, 5 12, 9 20, 1 18, 4 16, 6
1, 9 7, 5 12, 5 12, 9 20, 1 18, 3 16, 4
( 0, 8- 4, 3) ( 4, 9-11, 5) ( 9, 0-17, 0) ( 9, 7-16, 8) (15, 3-25, 9) (13, 7-24, 0) (10, 7-24, 4)
280 616 689 658 492 466 270
OPLEIDINGSNIVEAU Geen diploma Lager onderwijs Lager secundair Hoger secundair Hoger onderwijs
29, 2 20, 7 14, 8 15, 5 6, 1
25, 3 14, 9 10, 7 13, 2 5, 0
(13, 0-43, 4) (11, 0-19, 8) ( 8, 0-14, 4) (10, 2-16, 9) ( 3, 6- 7, 0)
43 511 722 1028 1039
URBANISATIEGRAAD Stedelijk gebied Semi-stedelijk gebied Landelijk gebied
11, 7 13, 1 13, 1
9, 6 ( 7, 0-12, 9) 10, 4 ( 8, 0-13, 4) 10, 2 ( 8, 2-12, 6)
668 1340 1463
JAAR 1997 2001
13, 9 13, 0
12, 4 (10, 6-14, 4) 10, 7 ( 9, 1-12, 5)
2736 3471
738
N
1679 1792
Gezondheidsenquête, België, 2001
Tabel 2.2.4.4 :
Leefstijl : Voeding - Voedingsstatus
Aantal personen (in %) met een ondergewicht, volgens leeftijd en geslacht, volgens leeftijd en geslacht, Waals Gewest, Gezondheidsenquête, België, 2001
nu04_5 - Waals Gewest
Ruw %
Gecorrigeerd % (95% BI)
GESLACHT Man Vrouw
3, 7 14, 8
3, 1 ( 2, 1- 4, 4) 13, 7 (11, 4-16, 3)
LEEFTIJDSGROEP 15-24 25-34 35-44 45-54 55-64 65-74 75+
26, 4 11, 8 13, 0 6, 4 2, 9 3, 1 6, 2
22, 5 10, 2 11, 1 5, 0 2, 3 2, 3 4, 3
(14, 5-33, 3) ( 7, 4-13, 8) ( 7, 7-15, 7) ( 3, 3- 7, 6) ( 1, 2- 4, 3) ( 1, 1- 4, 6) ( 2, 4- 7, 4)
280 616 689 658 492 466 270
OPLEIDINGSNIVEAU Geen diploma Lager onderwijs Lager secundair Hoger secundair Hoger onderwijs
3, 9 7, 7 7, 4 9, 2 10, 1
2, 3 7, 5 6, 6 6, 2 6, 7
( 0, 3-15, 1) ( 4, 2-13, 0) ( 4, 0-10, 8) ( 4, 4- 8, 7) ( 4, 9- 9, 0)
43 511 722 1028 1039
URBANISATIEGRAAD Stedelijk gebied Semi-stedelijk gebied Landelijk gebied
8, 1 9, 3 9, 7
5, 0 ( 3, 2- 7, 8) 6, 5 ( 4, 8- 8, 7) 7, 4 ( 5, 6- 9, 7)
668 1340 1463
JAAR 1997 2001
9, 8 9, 4
7, 0 ( 5, 4- 9, 0) 7, 4 ( 6, 1- 9, 0)
2736 3471
739
N
1679 1792
Leefstijl : Voeding -Voedingsstatus
Tabel 2.2.4.5 :
Gezondheidsenquête, België, 2001
Aantal jongeren (-18 jaar) (in %) met een overgewicht, volgens leeftijd en geslacht, volgens leeftijd en geslacht, Waals Gewest, Gezondheidsenquête, België, 2001
nu04_2y - Waals Gewest
Ruw %
Gecorrigeerd % (95% BI)
GESLACHT Man Vrouw
15, 9 12, 1
10, 3 ( 6, 3-16, 3) 7, 9 ( 4, 8-12, 9)
312 307
LEEFTIJDSGROEP 0-14 15-24
7, 7 30, 1
7, 5 ( 5, 0-11, 1) 29, 5 (18, 5-43, 5)
445 174
OPLEIDINGSNIVEAU Geen diploma Lager onderwijs Lager secundair Hoger secundair Hoger onderwijs
15, 9 21, 2 22, 7 22, 4 5, 8
19, 3 15, 5 14, 3 14, 2 4, 2
( 2, 0-73, 8) ( 6, 3-33, 6) ( 7, 2-26, 2) ( 9, 1-21, 4) ( 2, 1- 8, 1)
3 34 136 200 221
URBANISATIEGRAAD Stedelijk gebied Semi-stedelijk gebied Landelijk gebied
17, 6 9, 2 17, 3
11, 5 ( 5, 6-22, 3) 6, 3 ( 3, 1-12, 5) 10, 8 ( 7, 1-16, 0)
112 227 280
JAAR 1997 2001
17, 8 14, 2
12, 2 ( 8, 5-17, 3) 9, 5 ( 6, 6-13, 5)
468 619
740
N
Gezondheidsenquête, België, 2001
Leefstijl : Voeding - Voedingsstatus
BELGIË GEMIDDELDE BODY MASS INDEX SCORE BIJ DE VOLWASSEN BEVOLKING Gezondheidsenquête door middel van interview, België, 2001 Totaal Gemiddelde
25° p
50° p
75° p
N
Man
25,4
22,9
25,0
27,5
4250
Vrouw
24,4
21,1
23,5
27,0
4514
24,9
21,9
24,3
27,3
8764
15 - 24
22,2
20,0
21,7
23,7
771
25 - 34
23,8
21,1
23,2
25,9
1602
35 - 44
24,5
21,7
23,9
26,6
1783
45 - 54
25,7
22,7
25,0
27,9
1540
55 - 64
26,4
23,3
25,8
28,7
1251
65 - 74
26,4
23,8
26,0
28,7
1109
75 +
25,4
22,4
24,8
28,4
708
24,9
21,9
24,3
27,3
8764
Geen diploma
25,9
22,0
24,8
28,6
160
Lager onderwijs
26,2
22,9
25,7
28,8
1198
Lager secundair
25,8
22,9
25,2
28,6
1621
Hoger secundair
24,9
21,9
24,4
27,3
2540
Hoger onderwijs
23,9
21,4
23,4
26,0
2976
Totaal
24,9
22,0
24,4
27,3
8495
URBANISATIEGRAAD Brussel
24,9
21,7
24,2
27,2
2124
Stedelijk gebied
24,7
21,6
24,2
27,4
1402
Semi-stedelijk gebied
24,9
22,0
24,2
27,3
2951
Landelijk gebied
25,0
22,0
24,5
27,2
2287
24,9
21,9
24,3
27,3
8764
Vlaams Gewest
24,8
21,9
24,2
27,1
3125
Brussels Gewest
24,9
21,7
24,2
27,2
2124
Waals Gewest
25,2
22,1
24,6
27,6
3515
24,9
21,9
24,3
27,3
8764
1997
24,7
21,7
24,2
27,0
7814
2001
24,9
21,9
24,3
27,3
8764
24,8
21,8
24,2
27,1
16578
GESLACHT
Totaal LEEFTIJDSGROEP
Totaal OPLEIDINGSNIVEAU
Totaal VERBLIJFPLAATS
Totaal JAAR
Totaal 1997 en 2001 Indicator NU04_2 Enkel voor personen van 18 jaar en ouder
741
Leefstijl : Voeding -Voedingsstatus
Gezondheidsenquête, België, 2001 BELGIË AANTAL PERSONEN (IN %) VOLGENS DE BODY MASS INDEX Gezondheidsenquête door middel van interview, België, 2001
GESLACHT
Man Vrouw
< 18
[18-20[
[20-25[
[25-27[
[27-30[
30+
%
%
%
%
%
%
Totaal N
,7
3,3
45,1
21,7
18,1
11,1
4195
3,1
11,5
47,4
12,6
13,1
12,2
4459
Totaal
1,9
7,5
46,3
17,1
15,6
11,7
8654
LEEFTIJDSGROEP
15 - 24
3,3
20,3
58,9
7,8
6,2
3,4
661
25 - 34
2,8
10,4
53,9
16,4
10,2
6,3
1602
35 - 44
2,2
8,6
49,6
18,0
12,5
9,1
1783
45 - 54
1,4
5,2
43,8
18,0
17,7
13,9
1540
55 - 64
1,2
3,0
37,9
19,3
20,6
18,0
1251
65 - 74
1,0
2,4
33,8
20,6
25,0
17,1
1109
75 +
1,6
5,7
45,6
14,0
17,8
15,3
708
1,9
7,5
46,3
17,1
15,6
11,7
8654
Geen diploma
1,1
12,6
38,1
4,5
26,3
17,4
155
Lager onderwijs
1,8
4,9
37,1
19,0
17,9
19,3
1191
Lager secundair
1,2
5,0
41,7
16,6
19,0
16,4
1602
Hoger secundair
2,2
7,3
45,7
17,9
15,4
11,5
2508
Hoger onderwijs
2,3
9,4
53,6
16,6
12,1
6,0
2934
Totaal
1,9
7,3
46,3
17,1
15,5
11,7
8390
URBANISATIEGRAAD Brussel
2,1
8,1
47,3
15,3
15,0
12,2
2107
Stedelijk gebied
2,6
7,6
46,0
15,9
17,6
10,4
1377
Semi-stedelijk gebied
1,6
6,9
47,4
16,7
15,7
11,7
2907
Landelijk gebied
2,0
8,0
44,6
18,7
14,5
12,2
2263
1,9
7,5
46,3
17,1
15,6
11,7
8654
Vlaams Gewest
1,9
7,4
47,0
17,5
15,1
11,1
3076
Brussels Gewest
2,1
8,1
47,3
15,3
15,0
12,2
2107
Waals Gewest
1,9
7,5
44,1
16,6
17,0
13,0
3471
1,9
7,5
46,3
17,1
15,6
11,7
8654
1997
2,2
7,4
48,3
16,5
14,4
11,1
7711
2001
1,9
7,5
46,3
17,1
15,6
11,7
8654
2,1
7,5
47,3
16,8
15,0
11,4
16365
Totaal OPLEIDINGSNIVEAU
Totaal VERBLIJFPLAATS
Totaal JAAR
Totaal 1997 en 2000 Indicator NU04_3 Enkel voor personen van 18 jaar en ouder
742
Gezondheidsenquête, België, 2001
Leefstijl : Voeding - Voedingsstatus
BELGIË AANTAL JONGEREN (IN %) MET EEN OVERGEWICHT Gezondheidsenquête door middel van interview, België, 2001
GESLACHT
N
Vrouw
15,0
85,0
706
15,6
84,4
1439
5,3
94,7
900
10 - 14
13,9
86,1
1025
15 - 17
28,9
71,1
709
15,4
84,6
2634
Geen diploma
33,3
66,7
34
Lager onderwijs
24,9
75,1
90
Lager secundair
26,7
73,3
267
Hoger secundair
16,4
83,6
476
Hoger onderwijs
8,6
91,4
521
15,6
84,4
1388
Brussel
21,4
78,6
351
Stedelijk gebied
15,3
84,7
218
Semi-stedelijk gebied
13,0
87,0
441
Landelijk gebied
17,1
82,9
429
15,6
84,4
1439
Vlaams Gewest
15,4
84,6
469
Brussels Gewest
21,4
78,6
351
Waals Gewest
14,2
85,8
619
15,6
84,4
1439
1997
15,2
84,8
1195
2001
15,6
84,4
1439
15,4
84,6
2634
6-9
Totaal JAAR
%
733
Totaal VERBLIJFPLAATS
%
83,8
Totaal URBANISATIEGRAAD
Totaal
16,2
Totaal OPLEIDINGSNIVEAU
Geen overgewicht
Man
Totaal LEEFTIJDSGROEP
Overgewicht
Totaal 1997 en 2000 Indicator NU04_2y Enkel voor jongeren van 6 tot en met 17 jaar
743
Leefstijl : Voeding -Voedingsstatus
Gezondheidsenquête, België, 2001
BELGIË AANTAL PERSONEN (IN %) VOLGENS HOUDING T.A.V. HET EIGEN GEWICHT Gezondheidsenquête door middel van interview, België, 2001
GESLACHT
%
%
%
N
41,4
4304
Vrouw
29,2
41,6
1,7
27,4
4669
23,9
40,0
2,0
34,1
8973
15 - 24
22,3
27,5
4,8
45,4
786
25 - 34
26,0
35,9
2,8
35,4
1617
35 - 44
25,9
39,6
1,5
33,0
1820
45 - 54
27,5
42,9
1,2
28,4
1572
55 - 64
26,6
45,3
1,4
26,7
1277
65 - 74
21,9
46,9
1,3
29,9
1140
8,0
39,5
1,6
50,9
761
23,9
40,0
2,0
34,1
8973
Geen diploma
15,3
39,3
5,4
40,0
171
Lager onderwijs
18,7
38,8
2,5
40,0
1244
Lager secundair
21,4
40,8
1,6
36,2
1669
Hoger secundair
24,9
40,2
1,9
32,9
2583
Hoger onderwijs
26,7
40,3
1,7
31,3
3021
23,8
40,2
2,0
34,1
8688
Brussel
29,5
31,4
2,7
36,4
2136
Stedelijk gebied
25,0
37,1
2,6
35,3
1450
Semi-stedelijk gebied
23,8
41,3
1,7
33,2
3008
Landelijk gebied
21,8
42,3
1,7
34,2
2379
23,9
40,0
2,0
34,1
8973
Vlaams Gewest
21,4
43,6
1,7
33,3
3193
Brussels Gewest
29,5
31,4
2,7
36,4
2136
Waals Gewest
27,9
34,5
2,3
35,3
3644
23,9
40,0
2,0
34,1
8973
1997
23,4
38,5
2,8
35,3
7926
2001
23,9
40,0
2,0
34,1
8973
23,7
39,3
2,4
34,7
16899
Totaal
Totaal JAAR
%
Totaal
2,2
Totaal
VERBLIJFPLAATS
Geen zorgen
38,2
Totaal
URBANISATIEGRAAD
Verdikken
18,2
75 +
OPLEIDINGSNIVEAU
Stabiliseren
Man
Totaal LEEFTIJDSGROEP
Vermageren
Totaal 1997 en 2000 Indicator NU01_1 Enkel voor personen van 15 jaar en ouder
744
Gezondheidsenquête, België, 2001
Leefstijl : Voeding - Voedingsstatus BELGIË METHODES (IN %) AANGEWEND OM TE VERMAGEREN/ GEWICHT STABIEL TE HOUDEN Gezondheidsenquête door middel van interview, België, 2001 Totaal 1
2
3 %
4
6
7
%
%
%
8
%
%
Man
72,7
29,5
,3
5,8
10,4
5,8
1,6
18,9
2381
Vrouw
82,3
21,6
2,8
11,9
8,9
6,1
1,7
14,1
3267
Totaal
78,2
24,9
1,7
9,3
9,5
5,9
1,7
16,1
5648
LEEFTIJDSGROEP
15 - 24
78,0
36,5
1,6
12,3
17,4
5,1
3,7
12,6
391
25 - 34
81,8
31,7
1,9
8,9
13,2
9,2
1,6
10,7
973
35 - 44
80,7
27,2
2,4
8,6
11,1
8,0
1,7
13,1
1167
45 - 54
76,8
22,2
1,8
7,8
7,2
5,1
1,2
16,9
1082
55 - 64
77,0
22,5
2,1
10,5
6,6
4,6
1,4
19,2
906
65 - 74
79,0
20,0
1,0
12,4
7,9
4,0
1,6
17,9
753
75 +
66,6
10,4
,0
5,4
2,7
,9
1,4
31,5
376
78,2
24,9
1,7
9,3
9,5
5,9
1,7
16,1
5648
Geen diploma
83,9
14,5
,8
4,2
6,3
3,9
1,5
13,6
83
Lager onderwijs
70,7
15,3
1,5
9,8
7,8
7,0
1,7
23,8
699
Lager secundair
74,9
24,6
2,5
10,3
8,5
6,7
1,9
18,7
1033
Hoger secundair
76,7
25,3
1,7
9,5
11,0
7,2
1,6
17,4
1659
Hoger onderwijs
83,3
28,8
1,6
8,4
9,1
3,9
1,7
11,5
2004
Totaal
78,1
24,9
1,8
9,2
9,4
5,9
1,7
16,3
5478
URBANISATIEGRAAD Brussel
83,8
19,9
1,3
9,5
11,6
4,8
1,8
11,3
1303
Stedelijk gebied
78,8
25,3
3,0
9,6
11,2
7,3
1,3
15,3
876
Semi-stedelijk gebied
79,1
27,0
1,8
9,2
8,9
5,1
1,8
15,1
1935
Landelijk gebied
75,2
23,4
1,1
9,3
8,9
6,8
1,6
19,3
1534
78,2
24,9
1,7
9,3
9,5
5,9
1,7
16,1
5648
Vlaams Gewest
76,2
27,6
2,0
9,2
9,5
6,6
1,5
17,9
2107
Brussels Gewest
83,8
19,9
1,3
9,5
11,6
4,8
1,8
11,3
1303
Waals Gewest
81,2
20,2
1,3
9,6
8,8
4,6
1,9
13,6
2238
78,2
24,9
1,7
9,3
9,5
5,9
1,7
16,1
5648
GESLACHT
Totaal OPLEIDINGSNIVEAU
Totaal VERBLIJFPLAATS
Totaal
%
5
Indicator $NU02 - multiple respons Percentages hebben betrekking op diegenen die aangaven te willen vermageren/gewicht stabiel te houden 1 = Dieet 2 = Fysieke activiteit 3 = Zelfhulp groep 4 = Vermageringsproducten 5 = Vasten 6 = Roken 7 = Andere methode 8 = Geen methode toegepast
745
%
N
Leefstijl : Voeding -Voedingsstatus
Gezondheidsenquête, België, 2001 BELGIË
OP WIENS ADVIES WERD INITIATIEF TOT VERMAGEREN/ GEWICHT STABIEL TE HOUDEN GENOMEN (IN %) Gezondheidsenquête door middel van interview, België, 2001 Totaal 1
2
3
%
%
%
4
5
%
%
6 %
N
Man
16,4
1,1
9,4
57,7
2,5
24,9
2378
Vrouw
16,8
1,7
5,0
64,0
1,3
22,2
3269
16,6
1,4
6,9
61,4
1,8
23,3
5647
15 - 24
4,1
3,4
11,0
71,4
3,2
18,4
392
25 - 34
6,8
1,6
9,8
76,1
2,2
16,5
973
35 - 44
10,6
1,2
7,7
69,9
2,0
19,4
1167
45 - 54
17,2
1,5
7,4
60,7
1,7
24,1
1082
55 - 64
23,0
1,0
4,8
56,1
,6
26,5
906
65 - 74
33,1
1,4
2,9
43,2
1,7
27,7
751
75 +
27,4
,1
2,6
33,0
1,8
41,8
376
16,6
1,4
6,9
61,4
1,8
23,3
5647
Geen diploma
39,7
,0
4,5
38,2
2,1
20,3
83
Lager onderwijs
27,4
,9
5,4
45,9
,5
31,4
698
Lager secundair
20,1
1,0
4,4
55,7
1,2
25,6
1033
Hoger secundair
14,4
1,1
7,5
62,4
2,1
24,2
1659
Hoger onderwijs
11,3
2,3
8,6
70,5
2,3
18,7
2004
Totaal
16,5
1,4
7,0
61,5
1,8
23,4
5477
URBANISATIEGRAAD Brussel
17,8
3,7
7,4
61,8
1,7
23,8
1303
Stedelijk gebied
17,8
1,3
7,3
63,1
2,2
18,9
874
Semi-stedelijk gebied
16,6
1,6
6,8
63,5
1,4
21,0
1935
Landelijk gebied
15,7
,7
6,7
57,5
2,2
28,7
1535
16,6
1,4
6,9
61,4
1,8
23,3
5647
Vlaams Gewest
14,9
1,2
7,1
62,6
1,9
22,2
2106
Brussels Gewest
17,8
3,7
7,4
61,8
1,7
23,8
1303
Waals Gewest
20,4
1,3
6,2
58,3
1,7
25,9
2238
16,6
1,4
6,9
61,4
1,8
23,3
5647
GESLACHT
Totaal LEEFTIJDSGROEP
Totaal OPLEIDINGSNIVEAU
Totaal VERBLIJFPLAATS
Totaal
Indicator $NU03 - multiple respons Percentages hebben betrekking op diegenen die aangaven te willen vermageren/gewicht stabiel te houden 1 = Hulpverlener 2 = Media 3 = Familie of vrienden 4 = Eigen initiatief 5 = Op initiatief van iemand anders 6 = Iniatief niet aangegeven
746
Gezondheidsenquête, België, 2001
Leefstijl : Voeding - Voedingsstatus
VLAAMS GEWEST GEMIDDELDE BODY MASS INDEX SCORE BIJ DE VOLWASSEN BEVOLKING Gezondheidsenquête door middel van interview, België, 2001 Totaal Gemiddelde
25° p
50° p
75° p
N
Man
25,3
22,9
24,9
27,4
1573
Vrouw
24,4
21,0
23,5
26,9
1552
24,8
21,9
24,2
27,1
3125
15 - 24
22,2
20,0
22,0
23,7
296
25 - 34
23,7
21,0
23,1
25,8
548
35 - 44
24,3
21,6
23,7
26,2
633
45 - 54
25,6
22,9
25,0
27,9
550
55 - 64
26,2
23,2
25,8
28,6
492
65 - 74
26,5
24,1
26,0
28,7
397
75 +
25,3
22,4
24,6
28,6
209
24,8
21,9
24,2
27,1
3125
Geen diploma
25,0
22,0
24,2
28,6
57
Lager onderwijs
26,0
22,6
25,4
28,5
415
Lager secundair
26,0
23,1
25,4
28,8
592
Hoger secundair
24,6
21,8
24,1
26,7
1000
Hoger onderwijs
23,8
21,4
23,4
25,8
1018
Totaal
24,8
21,9
24,2
27,1
3082
URBANISATIEGRAAD Stedelijk gebied
24,6
21,5
24,2
27,4
723
Semi-stedelijk gebied
24,8
22,0
24,2
27,1
1593
Landelijk gebied
24,9
22,0
24,5
27,0
809
24,8
21,9
24,2
27,1
3125
1997
24,6
21,8
24,1
26,8
2755
2001
24,8
21,9
24,2
27,1
3125
24,7
21,8
24,2
27,0
5880
GESLACHT
Totaal LEEFTIJDSGROEP
Totaal OPLEIDINGSNIVEAU
Totaal JAAR
Totaal 1997 en 2001 Indicator NU04_2 Enkel voor personen van 18 jaar en ouder
747
Leefstijl : Voeding -Voedingsstatus
Gezondheidsenquête, België, 2001 VLAAMS GEWEST AANTAL PERSONEN (IN %) VOLGENS DE BODY MASS INDEX Gezondheidsenquête door middel van interview, België, 2001 < 18
[18-20[
[20-25[
[25-27[
[27-30[
30+
%
%
%
%
%
%
Totaal N
,7
3,2
45,7
22,7
17,3
10,4
1543
3,1
11,4
48,2
12,6
13,0
11,8
1533
1,9
7,4
47,0
17,5
15,1
11,1
3076
15 - 24
3,3
19,6
60,1
6,0
7,2
3,7
247
25 - 34
3,4
10,4
53,4
16,2
11,2
5,5
548
35 - 44
1,8
8,0
51,8
19,4
11,7
7,3
633
45 - 54
1,4
5,3
43,8
18,3
17,2
14,0
550
55 - 64
1,3
3,4
38,1
20,3
19,2
17,7
492
65 - 74
1,0
2,1
33,1
22,5
24,8
16,6
397
75 +
1,4
5,5
48,9
13,6
14,7
15,8
209
1,9
7,4
47,0
17,5
15,1
11,1
3076
,0
17,5
42,2
,8
26,4
13,0
53
Lager onderwijs
2,0
4,1
39,6
19,1
16,8
18,3
413
Lager secundair
1,1
4,2
40,2
17,2
19,3
17,9
583
Hoger secundair
2,3
7,0
48,0
19,1
14,2
9,4
986
Hoger onderwijs
2,2
10,3
53,7
16,6
11,6
5,6
999
Totaal
2,0
7,3
47,0
17,6
15,0
11,1
3034
URBANISATIEGRAAD Stedelijk gebied
2,7
7,9
46,2
15,5
17,6
10,1
709
Semi-stedelijk gebied
1,4
6,9
48,5
17,3
14,7
11,3
1567
Landelijk gebied
2,3
8,0
45,0
19,5
13,7
11,5
800
GESLACHT
Man Vrouw
Totaal LEEFTIJDSGROEP
Totaal OPLEIDINGSNIVEAU
Geen diploma
1,9
7,4
47,0
17,5
15,1
11,1
3076
1997
2,3
6,9
49,6
17,3
14,2
9,8
2709
2001
1,9
7,4
47,0
17,5
15,1
11,1
3076
2,1
7,2
48,2
17,4
14,7
10,5
5785
Totaal JAAR
Totaal 1997 en 2000 Indicator NU04_3 Enkel voor personen van 18 jaar en ouder
748
Gezondheidsenquête, België, 2001
Leefstijl : Voeding - Voedingsstatus
VLAAMS GEWEST AANTAL JONGEREN (IN %) MET EEN OVERGEWICHT Gezondheidsenquête door middel van interview, België, 2001
Overgewicht
Geen overgewicht
Totaal
%
%
N
Man
16,6
83,4
235
Vrouw
14,3
85,7
234
15,4
84,6
469
5,2
94,8
287
10 - 14
13,7
86,3
333
15 - 17
26,7
73,3
259
14,8
85,2
879
Geen diploma
40,1
59,9
8
Lager onderwijs
17,1
82,9
12
Lager secundair
28,9
71,1
80
Hoger secundair
14,3
85,7
194
Hoger onderwijs
9,1
90,9
165
Totaal
15,3
84,7
459
URBANISATIEGRAAD Stedelijk gebied
14,8
85,2
106
Semi-stedelijk gebied
14,7
85,3
214
Landelijk gebied
16,9
83,1
149
15,4
84,6
469
1997
14,0
86,0
410
2001
15,4
84,6
469
14,8
85,2
879
GESLACHT
Totaal LEEFTIJDSGROEP
6-9
Totaal OPLEIDINGSNIVEAU
Totaal JAAR
Totaal 1997 en 2000 Indicator NU04_2y Enkel voor jongeren van 6 tot en met 17 jaar
749
Leefstijl : Voeding -Voedingsstatus
Gezondheidsenquête, België, 2001
VLAAMS GEWEST AANTAL PERSONEN (IN %) VOLGENS HOUDING T.A.V. HET EIGEN GEWICHT Gezondheidsenquête door middel van interview, België, 2001
GESLACHT
Stabiliseren
Verdikken
Geen zorgen
%
%
%
%
Totaal N
Man
15,8
42,1
1,9
40,3
1585
Vrouw
26,6
45,0
1,5
26,9
1608
21,4
43,6
1,7
33,3
3193
15 - 24
22,9
28,6
4,1
44,4
302
25 - 34
23,6
39,2
2,7
34,5
554
35 - 44
22,6
44,7
1,1
31,7
638
45 - 54
24,3
47,7
,7
27,4
557
55 - 64
24,6
47,0
1,7
26,7
501
65 - 74
19,8
52,0
1,3
26,8
406
Totaal LEEFTIJDSGROEP
Vermageren
3,8
42,8
,8
52,5
235
21,4
43,6
1,7
33,3
3193
Geen diploma
10,0
43,5
5,3
41,2
61
Lager onderwijs
16,2
41,5
1,9
40,4
438
Lager secundair
19,8
45,7
1,0
33,5
610
Hoger secundair
22,2
44,7
1,7
31,3
1018
Hoger onderwijs
24,0
43,0
1,6
31,5
1021
Totaal
21,1
43,9
1,7
33,3
3148
URBANISATIEGRAAD Stedelijk gebied
23,8
38,7
2,8
34,6
738
Semi-stedelijk gebied
22,0
43,1
1,5
33,4
1626
Landelijk gebied
18,4
48,3
1,1
32,2
829
21,4
43,6
1,7
33,3
3193
1997
21,7
43,1
2,5
32,7
2797
2001
21,4
43,6
1,7
33,3
3193
21,5
43,4
2,0
33,0
5990
75 + Totaal OPLEIDINGSNIVEAU
Totaal JAAR
Totaal 1997 en 2000 Indicator NU01_1 Enkel voor personen van 15 jaar en ouder
750
Gezondheidsenquête, België, 2001
Leefstijl : Voeding - Voedingsstatus VLAAMS GEWEST METHODES (IN %) AANGEWEND OM TE VERMAGEREN/ GEWICHT STABIEL TE HOUDEN Gezondheidsenquête door middel van interview, België, 2001 Totaal
GESLACHT
Totaal
%
4
5
6
7
8
%
%
%
%
%
%
70,4
32,0
,4
5,8
10,5
6,4
1,6
20,7
929
Vrouw
80,6
24,3
3,2
11,7
8,8
6,8
1,4
15,8
1178
N
76,2
27,6
2,0
9,2
9,5
6,6
1,5
17,9
2107
15 - 24
77,8
40,7
2,0
12,8
19,3
4,6
3,6
13,2
160
25 - 34
80,2
33,0
1,9
8,1
12,6
11,1
1,5
12,7
353
35 - 44
79,8
27,0
2,6
8,0
10,6
9,7
1,4
14,5
433
45 - 54
72,6
25,8
2,0
7,1
7,5
5,2
,8
19,6
401
55 - 64
74,4
27,3
2,8
10,7
6,9
4,5
1,7
21,2
359
65 - 74
79,2
23,6
1,1
12,9
7,5
4,3
1,7
17,4
285
75 +
60,2
12,4
,0
6,9
1,5
1,0
,7
37,4
116
76,2
27,6
2,0
9,2
9,5
6,6
1,5
17,9
2107
Geen diploma
80,2
17,1
,0
5,4
4,4
2,7
1,1
17,4
35
Lager onderwijs
69,5
17,1
2,3
8,3
8,1
7,2
1,6
24,6
260
Lager secundair
73,0
28,0
3,5
11,0
8,8
6,6
1,5
20,0
408
Hoger secundair
74,7
28,5
1,3
9,3
11,2
8,5
1,3
19,2
693
Hoger onderwijs
81,5
31,1
1,9
8,3
9,3
4,3
1,8
13,2
684
76,0
27,6
2,0
9,1
9,6
6,5
1,5
18,0
2080
Stedelijk gebied
76,8
26,0
3,5
9,6
11,2
7,7
1,0
17,0
472
Semi-stedelijk gebied
78,0
29,4
1,9
9,8
9,1
5,2
1,9
16,2
1070
Landelijk gebied
72,7
25,7
1,0
7,7
9,1
8,4
1,2
21,3
565
76,2
27,6
2,0
9,2
9,5
6,6
1,5
17,9
2107
Totaal URBANISATIEGRAAD
3
%
Totaal OPLEIDINGSNIVEAU
2
Man
Totaal LEEFTIJDSGROEP
1
Indicator $NU02 - multiple respons Percentages hebben betrekking op diegenen die aangaven te willen vermageren/gewicht stabiel te houden 1 = Dieet 2 = Fysieke activiteit 3 = Zelfhulp groep 4 = Vermageringsproducten 5 = Vasten 6 = Roken 7 = Andere methode 8 = Geen methode toegepast
751
Leefstijl : Voeding -Voedingsstatus
Gezondheidsenquête, België, 2001 VLAAMS GEWEST
OP WIENS ADVIES WERD INITIATIEF TOT VERMAGEREN/ GEWICHT STABIEL TE HOUDEN GENOMEN (IN %) Gezondheidsenquête door middel van interview, België, 2001 Totaal 1
2
3
%
%
%
4
5
%
%
6 %
N
Man
13,8
1,1
9,7
58,6
2,7
24,3
928
Vrouw
15,7
1,2
5,2
65,6
1,3
20,7
1178
14,9
1,2
7,1
62,6
1,9
22,2
2106
15 - 24
2,5
2,8
11,9
74,8
3,6
14,7
160
25 - 34
4,5
1,3
10,4
77,8
2,6
16,3
353
35 - 44
7,8
1,1
8,5
72,2
2,4
18,4
433
45 - 54
12,2
1,4
7,1
62,3
2,0
24,5
401
55 - 64
22,2
,7
4,0
57,8
,4
24,8
359
65 - 74
36,7
1,1
2,7
40,7
,7
25,7
284
75 +
29,7
,0
3,4
30,2
1,1
41,2
116
14,9
1,2
7,1
62,6
1,9
22,2
2106
Geen diploma
40,3
,0
6,6
37,7
3,0
19,3
35
Lager onderwijs
27,3
,4
5,1
45,2
,4
31,3
259
Lager secundair
19,3
1,0
4,8
56,8
1,4
23,8
408
Hoger secundair
11,9
,5
7,7
63,5
2,9
23,1
693
Hoger onderwijs
8,4
2,4
9,0
73,7
1,7
17,4
684
Totaal
14,7
1,2
7,2
62,7
1,9
22,3
2079
URBANISATIEGRAAD Stedelijk gebied
16,9
,8
7,3
61,9
2,2
19,7
471
Semi-stedelijk gebied
14,8
1,8
7,4
64,4
1,8
20,5
1070
Landelijk gebied
13,5
,5
6,4
59,9
1,9
27,2
565
14,9
1,2
7,1
62,6
1,9
22,2
2106
GESLACHT
Totaal LEEFTIJDSGROEP
Totaal OPLEIDINGSNIVEAU
Totaal
Indicator $NU03 - multiple respons Percentages hebben betrekking op diegenen die aangaven te willen vermageren/gewicht stabiel te houden 1 = Hulpverlener 2 = Media 3 = Familie of vrienden 4 = Eigen initiatief 5 = Op initiatief van iemand anders 6 = Iniatief niet aangegeven
752
Gezondheidsenquête, België, 2001
Leefstijl : Voeding - Voedingsstatus
BRUSSELS GEWEST GEMIDDELDE BODY MASS INDEX SCORE BIJ DE VOLWASSEN BEVOLKING Gezondheidsenquête door middel van interview, België, 2001 Totaal Gemiddelde
25° p
50° p
75° p
N
Man
25,4
22,5
24,8
27,8
979
Vrouw
24,5
21,1
23,5
26,7
1145
24,9
21,7
24,2
27,2
2124
15 - 24
22,3
20,2
21,6
23,4
151
25 - 34
24,0
20,8
23,0
25,5
438
35 - 44
24,8
21,5
24,1
27,3
461
45 - 54
25,7
22,4
25,0
28,1
332
55 - 64
25,9
23,3
25,3
28,2
267
65 - 74
25,8
22,9
25,7
28,7
246
75 +
24,8
22,0
24,2
27,3
229
Totaal
24,9
21,7
24,2
27,2
2124
OPLEIDINGSNIVEAU Geen diploma
26,3
21,5
25,8
29,4
59
Lager onderwijs
27,0
23,1
25,9
29,4
269
Lager secundair
24,7
22,0
24,1
27,3
299
Hoger secundair
25,2
22,0
24,5
28,0
499
Hoger onderwijs
24,0
21,3
23,4
26,0
902
24,9
21,7
24,2
27,3
2028
1997
24,3
21,5
23,7
26,6
2291
2001
24,9
21,7
24,2
27,2
2124
24,6
21,5
23,9
26,9
4415
GESLACHT
Totaal LEEFTIJDSGROEP
Totaal JAAR
Totaal 1997 en 2001 Indicator NU04_2 Enkel voor personen van 18 jaar en ouder
753
Leefstijl : Voeding -Voedingsstatus
Gezondheidsenquête, België, 2001 BRUSSELS GEWEST AANTAL PERSONEN (IN %) VOLGENS DE BODY MASS INDEX Gezondheidsenquête door middel van interview, België, 2001 < 18
[18-20[
[20-25[
[25-27[
[27-30[
30+
Totaal
%
%
%
%
%
%
N
Man
1,0
3,8
46,9
17,6
17,7
12,9
973
Vrouw
3,0
12,0
47,7
13,2
12,5
11,6
1134
2,1
8,1
47,3
15,3
15,0
12,2
2107
15 - 24
,6
20,5
60,4
7,6
5,8
5,1
134
25 - 34
1,7
11,5
58,5
12,0
7,7
8,6
438
35 - 44
2,1
9,1
46,0
15,1
16,1
11,7
461
45 - 54
2,4
4,9
43,4
14,6
18,3
16,4
332
55 - 64
1,2
3,2
42,4
21,7
17,9
13,6
267
65 - 74
3,3
4,1
35,4
19,9
20,6
16,8
246
75 +
3,0
8,2
48,5
14,8
15,7
9,8
229
Totaal
2,1
8,1
47,3
15,3
15,0
12,2
2107
OPLEIDINGSNIVEAU Geen diploma
3,9
3,7
34,9
16,4
17,7
23,3
59
Lager onderwijs
1,5
6,0
33,7
16,7
20,5
21,7
267
Lager secundair
1,8
7,9
49,4
13,9
17,3
9,6
297
Hoger secundair
1,7
9,7
42,2
15,1
16,2
15,0
494
Hoger onderwijs
2,5
8,3
54,4
15,2
11,6
8,0
896
2,1
8,2
47,2
15,2
15,0
12,3
2013
1997
3,1
9,1
51,6
13,5
13,1
9,6
2266
2001
2,1
8,1
47,3
15,3
15,0
12,2
2107
2,6
8,6
49,4
14,4
14,0
10,9
4373
GESLACHT
Totaal LEEFTIJDSGROEP
Totaal JAAR
Totaal 1997 en 2000 Indicator NU04_3 Enkel voor personen van 18 jaar en ouder
754
Gezondheidsenquête, België, 2001
Leefstijl : Voeding - Voedingsstatus
BRUSSELS GEWEST AANTAL PERSONEN (IN %) VOLGENS HOUDING T.A.V. HET EIGEN GEWICHT Gezondheidsenquête door middel van interview, België, 2001
Vermageren
Stabiliseren
Verdikken
Geen zorgen
Totaal
%
%
%
%
N
Man
22,5
30,7
2,9
43,9
982
Vrouw
35,8
32,0
2,6
29,6
1154
29,5
31,4
2,7
36,4
2136
15 - 24
22,5
15,8
6,6
55,2
153
25 - 34
28,5
28,0
3,0
40,5
431
35 - 44
32,8
29,4
1,8
36,0
465
45 - 54
39,6
27,4
2,8
30,2
340
55 - 64
30,3
42,7
1,4
25,7
268
65 - 74
25,7
41,0
1,9
31,3
250
75 +
15,6
36,0
3,0
45,5
229
Totaal
29,5
31,4
2,7
36,4
2136
OPLEIDINGSNIVEAU Geen diploma
24,7
18,4
3,2
53,7
62
Lager onderwijs
28,2
29,3
2,8
39,7
266
Lager secundair
22,0
30,3
4,2
43,6
300
Hoger secundair
32,0
30,6
1,9
35,6
496
Hoger onderwijs
31,9
34,2
2,9
31,0
912
29,7
31,6
2,8
35,9
2036
1997
28,2
30,2
4,6
37,0
2332
2001
29,5
31,4
2,7
36,4
2136
28,8
30,8
3,7
36,7
4468
GESLACHT
Totaal LEEFTIJDSGROEP
Totaal JAAR
Totaal 1997 en 2000 Indicator NU01_1 Enkel voor personen van 15 jaar en ouder
755
Leefstijl : Voeding -Voedingsstatus
Gezondheidsenquête, België, 2001
BRUSSELS GEWEST AANTAL JONGEREN (IN %) MET EEN OVERGEWICHT Gezondheidsenquête door middel van interview, België, 2001
Overgewicht
Geen overgewicht
Totaal
%
%
N
Man
15,4
84,6
186
Vrouw
27,8
72,2
165
21,4
78,6
351
9,1
90,9
232
10 - 14
16,2
83,8
277
15 - 17
29,0
71,0
159
Totaal
17,4
82,6
668
OPLEIDINGSNIVEAU Geen diploma
24,8
75,2
23
Lager onderwijs
38,0
62,0
44
Lager secundair
25,9
74,1
51
Hoger secundair
13,1
86,9
82
Hoger onderwijs
16,0
84,0
135
20,6
79,4
335
1997
11,5
88,5
317
2001
21,4
78,6
351
17,4
82,6
668
GESLACHT
Totaal LEEFTIJDSGROEP
6-9
Totaal JAAR
Totaal 1997 en 2000 Indicator NU04_2y Enkel voor jongeren van 6 tot en met 17 jaar
756
Gezondheidsenquête, België, 2001
Leefstijl : Voeding - Voedingsstatus BRUSSELS GEWEST METHODES (IN %) AANGEWEND OM TE VERMAGEREN/ GEWICHT STABIEL TE HOUDEN Gezondheidsenquête door middel van interview, België, 2001 Totaal 1
GESLACHT
Totaal
%
4 %
5
6
7
%
%
%
8
%
%
%
N
80,2
22,4
,5
4,8
12,6
4,1
1,7
13,7
529
Vrouw
86,4
18,0
1,8
12,9
10,9
5,2
1,9
9,7
774
83,8
19,9
1,3
9,5
11,6
4,8
1,8
11,3
1303
15 - 24
69,0
35,9
1,1
9,6
19,2
7,6
,0
14,2
59
25 - 34
89,0
27,4
,4
8,4
16,1
4,5
2,8
4,4
244
35 - 44
85,6
25,1
2,8
11,7
14,9
4,2
2,8
9,9
286
45 - 54
84,7
18,1
1,9
14,8
10,8
5,2
1,8
10,5
233
55 - 64
85,6
13,9
,4
6,6
9,5
5,8
1,2
11,2
192
65 - 74
84,8
13,6
,9
6,6
6,4
4,1
1,0
12,5
171
75 +
72,3
7,7
,0
3,7
4,3
2,6
1,5
26,4
118
83,8
19,9
1,3
9,5
11,6
4,8
1,8
11,3
1303
Geen diploma
88,8
13,4
6,2
3,0
15,4
4,1
6,7
11,2
28
Lager onderwijs
79,0
11,4
,0
12,5
14,2
6,6
1,4
12,9
146
Lager secundair
78,0
17,7
,0
12,6
13,6
4,2
1,8
16,7
165
Hoger secundair
86,6
15,1
2,3
8,1
14,8
6,7
1,5
10,7
309
Hoger onderwijs
85,2
25,2
1,0
8,7
8,3
3,1
2,0
9,8
601
84,0
19,7
1,2
9,4
11,5
4,6
1,9
11,3
1249
Totaal OPLEIDINGSNIVEAU
3
Man
Totaal LEEFTIJDSGROEP
2
Indicator $NU02 - multiple respons Percentages hebben betrekking op diegenen die aangaven te willen vermageren/gewicht stabiel te houden 1 = Dieet 2 = Fysieke activiteit 3 = Zelfhulp groep 4 = Vermageringsproducten 5 = Vasten 6 = Roken 7 = Andere methode 8 = Geen methode toegepast
757
Leefstijl : Voeding -Voedingsstatus
Gezondheidsenquête, België, 2001
BRUSSELS GEWEST OP WIENS ADVIES WERD INITIATIEF TOT VERMAGEREN/ GEWICHT STABIEL TE HOUDEN GENOMEN (IN %) Gezondheidsenquête door middel van interview, België, 2001 Totaal 1
2
3
4
5
6
%
%
%
%
%
%
N
Man
14,9
1,9
9,4
60,0
1,9
25,6
529
Vrouw
19,9
5,0
6,0
63,1
1,6
22,5
774
17,8
3,7
7,4
61,8
1,7
23,8
1303
15 - 24
10,8
7,8
6,6
68,0
,0
22,6
59
25 - 34
8,7
3,6
10,4
72,1
2,7
17,4
244
35 - 44
14,5
3,3
7,7
67,5
1,5
21,7
286
45 - 54
20,4
3,7
6,6
65,3
,0
19,4
233
55 - 64
20,7
3,3
8,7
59,2
1,6
25,8
192
65 - 74
30,7
4,9
5,5
51,3
2,3
24,8
171
75 +
14,7
,8
4,2
37,4
5,3
47,4
118
Totaal
17,8
3,7
7,4
61,8
1,7
23,8
1303
OPLEIDINGSNIVEAU
Geen diploma
10,9
,0
,0
59,2
,0
30,0
28
Lager onderwijs
27,0
6,0
10,5
56,6
1,1
20,2
146
Lager secundair
15,0
,9
2,7
55,1
,9
35,5
165
Hoger secundair
17,6
5,8
9,2
61,2
,8
24,1
309
Hoger onderwijs
16,8
2,9
7,6
66,0
2,5
20,8
601
17,9
3,7
7,5
62,1
1,6
23,7
1249
GESLACHT
Totaal LEEFTIJDSGROEP
Totaal
Indicator $NU03 - multiple respons Percentages hebben betrekking op diegenen die aangaven te willen vermageren/gewicht stabiel te houden 1 = Hulpverlener 2 = Media 3 = Familie of vrienden 4 = Eigen initiatief 5 = Op initiatief van iemand anders 6 = Iniatief niet aangegeven
758
Gezondheidsenquête, België, 2001
Leefstijl : Voeding - Voedingsstatus
WAALS GEWEST GEMIDDELDE BODY MASS INDEX SCORE BIJ DE VOLWASSEN BEVOLKING Gezondheidsenquête door middel van interview, België, 2001 Totaal Gemiddelde
25° p
50° p
75° p
Man
25,8
23,2
25,4
27,8
1698
Vrouw
24,6
21,1
23,7
27,4
1817
25,2
22,1
24,6
27,6
3515
15 - 24
22,0
19,5
21,3
23,8
324
25 - 34
24,0
21,6
23,4
26,1
616
35 - 44
24,9
21,8
24,0
27,1
689
45 - 54
25,7
22,5
25,0
27,8
658
55 - 64
26,8
23,6
26,1
29,1
492
65 - 74
26,5
23,4
26,2
28,7
466
75 +
26,0
23,3
26,1
28,4
270
25,2
22,1
24,6
27,6
3515
Geen diploma
29,1
23,9
28,6
30,7
44
Lager onderwijs
26,5
23,1
25,9
29,4
514
Lager secundair
25,6
22,6
24,9
28,3
730
Hoger secundair
25,5
22,2
24,8
27,9
1041
Hoger onderwijs
24,1
21,5
23,5
26,4
1056
Totaal
25,2
22,1
24,6
27,6
3385
URBANISATIEGRAAD Stedelijk gebied
25,2
22,5
24,7
27,5
679
Semi-stedelijk gebied
25,2
22,1
24,5
27,7
1358
Landelijk gebied
25,2
22,0
24,6
27,5
1478
25,2
22,1
24,6
27,6
3515
1997
25,1
21,8
24,5
27,5
2768
2001
25,2
22,1
24,6
27,6
3515
25,1
21,9
24,6
27,6
6283
GESLACHT
Totaal LEEFTIJDSGROEP
Totaal OPLEIDINGSNIVEAU
Totaal JAAR
Totaal 1997 en 2001 Indicator NU04_2 Enkel voor personen van 18 jaar en ouder
759
N
Leefstijl : Voeding -Voedingsstatus
Gezondheidsenquête, België, 2001 WAALS GEWEST AANTAL PERSONEN (IN %) VOLGENS DE BODY MASS INDEX Gezondheidsenquête door middel van interview, België, 2001
GESLACHT
Man Vrouw
[18-20[
[20-25[
[25-27[
[27-30[
30+
%
%
%
%
%
%
Totaal N
,5
3,2
42,9
20,8
20,2
12,4
1679
3,2
11,6
45,3
12,5
13,8
13,5
1792
1,9
7,5
44,1
16,6
17,0
13,0
3471
15 - 24
4,4
22,1
55,0
12,7
3,9
1,9
280
25 - 34
2,0
9,8
53,7
18,3
8,7
7,5
616
35 - 44
3,1
9,8
45,7
15,7
13,1
12,5
689
45 - 54
1,1
5,2
44,0
18,4
18,3
12,9
658
55 - 64
1,1
1,9
36,0
16,3
24,7
20,1
492
Totaal LEEFTIJDSGROEP
< 18
,4
2,7
35,0
16,5
27,1
18,4
466
1,2
5,0
36,5
14,8
26,0
16,6
270
Totaal
1,9
7,5
44,1
16,6
17,0
13,0
3471
OPLEIDINGSNIVEAU
Geen diploma
3,0
,9
25,3
9,1
32,5
29,2
43
Lager onderwijs
1,3
6,4
32,4
19,5
19,6
20,7
511
Lager secundair
1,3
6,2
43,1
15,9
18,8
14,8
722
Hoger secundair
1,9
7,3
41,4
15,9
18,0
15,5
1028
Hoger onderwijs
2,2
7,8
53,2
17,1
13,5
6,1
1039
Totaal
1,8
7,1
44,3
16,7
17,0
13,0
3343
URBANISATIEGRAAD Stedelijk gebied
2,1
6,0
44,7
17,8
17,8
11,7
668
Semi-stedelijk gebied
2,1
7,2
44,0
14,9
18,7
13,1
1340
Landelijk gebied
1,7
8,0
44,1
17,6
15,4
13,1
1463
Totaal
1,9
7,5
44,1
16,6
17,0
13,0
3471
JAAR
1997
1,9
7,9
45,0
16,1
15,2
13,9
2736
2001
1,9
7,5
44,1
16,6
17,0
13,0
3471
1,9
7,7
44,6
16,3
16,0
13,5
6207
65 - 74 75 +
Totaal 1997 en 2000 Indicator NU04_3 Enkel voor personen van 18 jaar en ouder
760
Gezondheidsenquête, België, 2001
Leefstijl : Voeding - Voedingsstatus
WAALS GEWEST AANTAL JONGEREN (IN %) MET EEN OVERGEWICHT Gezondheidsenquête door middel van interview, België, 2001
Overgewicht
Geen overgewicht
Totaal
%
%
N
Man
15,9
84,1
312
Vrouw
12,1
87,9
307
14,2
85,8
619
4,5
95,5
381
10 - 14
13,5
86,5
415
15 - 17
32,8
67,2
291
15,9
84,1
1087
Geen diploma
15,9
84,1
3
Lager onderwijs
21,2
78,8
34
Lager secundair
22,7
77,3
136
Hoger secundair
22,4
77,6
200
Hoger onderwijs
5,8
94,2
221
Totaal
14,6
85,4
594
URBANISATIEGRAAD Stedelijk gebied
17,6
82,4
112
9,2
90,8
227
17,3
82,7
280
14,2
85,8
619
1997
17,8
82,2
468
2001
14,2
85,8
619
15,9
84,1
1087
GESLACHT
Totaal LEEFTIJDSGROEP
6-9
Totaal OPLEIDINGSNIVEAU
Semi-stedelijk gebied Landelijk gebied Totaal JAAR
Totaal 1997 en 2000 Indicator NU04_2y Enkel voor jongeren van 6 tot en met 17 jaar
761
Leefstijl : Voeding -Voedingsstatus
Gezondheidsenquête, België, 2001
WAALS GEWEST AANTAL PERSONEN (IN %) VOLGENS HOUDING T.A.V. HET EIGEN GEWICHT Gezondheidsenquête door middel van interview, België, 2001
Vermageren
Stabiliseren
Verdikken
%
%
%
Geen zorgen %
Totaal N
Man
22,3
31,8
2,7
43,2
1737
Vrouw
33,0
37,0
2,0
28,0
1907
27,9
34,5
2,3
35,3
3644
15 - 24
20,9
28,6
5,9
44,6
331
25 - 34
31,0
30,3
2,9
35,8
632
35 - 44
31,1
31,5
2,4
35,1
717
45 - 54
30,4
37,9
1,7
30,0
675
55 - 64
29,7
42,4
,9
27,0
508
65 - 74
25,3
36,9
1,1
36,8
484
75 +
15,3
32,7
3,1
48,8
297
27,9
34,5
2,3
35,3
3644
Geen diploma
29,8
38,3
7,5
24,4
48
Lager onderwijs
21,7
35,6
3,5
39,2
540
Lager secundair
25,2
31,5
2,5
40,8
759
Hoger secundair
29,6
32,0
2,4
35,9
1069
Hoger onderwijs
30,2
37,2
1,5
31,0
1088
Totaal
27,9
34,3
2,4
35,4
3504
URBANISATIEGRAAD Stedelijk gebied
31,1
28,8
1,6
38,5
712
Semi-stedelijk gebied
29,5
35,7
2,4
32,5
1382
Landelijk gebied
26,1
34,8
2,4
36,7
1550
27,9
34,5
2,3
35,3
3644
1997
24,8
32,7
2,9
39,6
2797
2001
27,9
34,5
2,3
35,3
3644
26,3
33,6
2,6
37,5
6441
GESLACHT
Totaal LEEFTIJDSGROEP
Totaal OPLEIDINGSNIVEAU
Totaal JAAR
Totaal 1997 en 2000 Indicator NU01_1 Enkel voor personen van 15 jaar en ouder
762
Gezondheidsenquête, België, 2001
Leefstijl : Voeding - Voedingsstatus
WAALS GEWEST METHODES (IN %) AANGEWEND OM TE VERMAGEREN/ GEWICHT STABIEL TE HOUDEN Gezondheidsenquête door middel van interview, België, 2001 Totaal
GESLACHT
Totaal
%
4
5
6
7
8
%
%
%
%
%
%
75,8
25,4
,1
6,2
9,5
4,9
1,4
16,1
923
Vrouw
85,0
16,5
2,2
12,0
8,4
4,5
2,3
11,7
1315
N
81,2
20,2
1,3
9,6
8,8
4,6
1,9
13,6
2238
15 - 24
81,2
24,7
,6
11,7
11,4
5,8
4,7
10,7
172
25 - 34
83,4
29,7
2,1
11,3
13,8
5,9
1,4
7,6
376
35 - 44
81,4
28,2
1,5
9,0
11,1
5,1
1,9
10,8
448
45 - 54
83,7
15,4
1,4
6,9
5,4
5,0
2,1
12,8
448
55 - 64
79,7
14,8
1,2
11,3
5,0
4,5
,7
17,6
355
65 - 74
76,1
12,6
,8
13,4
9,3
3,3
1,8
21,7
297
75 +
79,5
6,5
,0
2,4
5,2
,0
3,1
19,6
142
81,2
20,2
1,3
9,6
8,8
4,6
1,9
13,6
2238
Geen diploma
93,3
6,6
,8
,8
7,9
7,9
,0
2,5
20
Lager onderwijs
71,1
12,1
,1
12,2
5,3
6,4
2,0
25,4
293
Lager secundair
79,5
16,8
,4
7,5
6,5
7,6
2,9
15,5
460
Hoger secundair
79,4
19,7
2,4
10,3
9,6
4,0
2,3
14,4
657
Hoger onderwijs
86,4
25,3
1,3
8,4
8,8
3,4
1,4
8,8
719
81,1
20,1
1,3
9,2
8,2
4,8
2,0
13,8
2149
Stedelijk gebied
89,1
21,8
,8
9,2
11,3
5,5
2,7
6,7
404
Semi-stedelijk gebied
82,6
19,7
1,5
7,4
8,3
4,7
1,5
11,6
865
Landelijk gebied
78,6
20,3
1,3
11,5
8,8
4,4
2,2
16,5
969
81,2
20,2
1,3
9,6
8,8
4,6
1,9
13,6
2238
Totaal URBANISATIEGRAAD
3
%
Totaal OPLEIDINGSNIVEAU
2
Man
Totaal LEEFTIJDSGROEP
1
Indicator $NU02 - multiple respons Percentages hebben betrekking op diegenen die aangaven te willen vermageren/gewicht stabiel te houden 1 = Dieet 2 = Fysieke activiteit 3 = Zelfhulp groep 4 = Vermageringsproducten 5 = Vasten 6 = Roken 7 = Andere methode 8 = Geen methode toegepast
763
Leefstijl : Voeding -Voedingsstatus
Gezondheidsenquête, België, 2001 WAALS GEWEST
OP WIENS ADVIES WERD INITIATIEF TOT VERMAGEREN/ GEWICHT STABIEL TE HOUDEN GENOMEN (IN %) Gezondheidsenquête door middel van interview, België, 2001 Totaal
GESLACHT
%
%
3 %
4
5
6
%
%
%
N
23,4
,7
8,7
54,9
2,4
26,3
921
Vrouw
18,3
1,7
4,4
60,7
1,1
25,5
1317
20,4
1,3
6,2
58,3
1,7
25,9
2238
15 - 24
7,0
3,8
9,8
62,8
3,0
27,9
173
25 - 34
12,1
2,0
8,1
72,9
1,0
16,5
376
35 - 44
16,2
,9
5,7
65,3
1,3
21,3
448
45 - 54
27,5
1,2
8,4
55,4
1,4
24,8
448
55 - 64
25,4
1,0
5,4
51,5
,5
30,3
355
65 - 74
24,4
,5
2,5
47,1
4,3
34,4
296
75 +
27,4
,0
,0
37,8
1,9
40,6
142
20,4
1,3
6,2
58,3
1,7
25,9
2238
Geen diploma
52,0
,0
,0
29,2
,0
18,8
20
Lager onderwijs
27,6
,5
4,5
44,4
,5
35,0
293
Lager secundair
23,9
1,1
3,8
52,6
,8
28,2
460
Hoger secundair
20,1
1,2
6,3
59,9
,4
27,0
657
Hoger onderwijs
Totaal OPLEIDINGSNIVEAU
2
Man
Totaal LEEFTIJDSGROEP
1
15,3
1,8
8,2
65,7
3,5
20,6
719
Totaal
20,4
1,3
6,3
58,3
1,6
25,8
2149
URBANISATIEGRAAD Stedelijk gebied
22,2
3,7
7,1
69,5
2,5
14,3
403
Semi-stedelijk gebied
22,2
1,0
4,9
60,7
,3
22,6
865
Landelijk gebied
18,6
1,0
7,1
54,2
2,6
30,7
970
20,4
1,3
6,2
58,3
1,7
25,9
2238
Totaal
Indicator $NU03 - multiple respons Percentages hebben betrekking op diegenen die aangaven te willen vermageren/gewicht stabiel te houden 1 = Hulpverlener 2 = Media 3 = Familie of vrienden 4 = Eigen initiatief 5 = Op initiatief van iemand anders 6 = Iniatief niet aangegeven
764