Gezondheid in Friesland
Inhoud Gezondheidssituatie op het platteland 1. Inleiding 2. Gezondheidsverschillen tussen stad en platteland 2.1 Gezondheidstoestand 2.2 Levensverwachting en sterfte 3. Gezondheidssituatie in Fryslân 3.1 De gezondheid van de (volwassen) Fries 3.2 Leefgewoonten 3.3 Sociale leefomgeving in relatie tot gezondheid 3.4 Fysieke omgevingsfactoren 3.5 (Zorg)Voorzieningsaspecten op het platteland 3.5.1 Voorzieningen op het platteland 3.5.2 Trends in voorzieningen op het platteland 3.5.3 Zorgvoorzieningen in Fryslân Consequenties voor beleid
Pagina 8 Pagina 9-11 Pagina 12-14
Voeding van volwassenen 1. Voeding en gezondheid 2. Ons voedingspatroon 2.1 Groente en fruit 2.2 Vet 2.3 Koolhydraten 2.4 Vitamines, mineralen en spoorelementen 2.5 Alcohol 2.6 Overige voedingsmiddelen en voedingsgewoonten 3. Voeding in relatie tot ziekte 3.1 Overgewicht 3.2 Hart- en vaatziekten 3.3 Kanker 3.4 Type 2 diabetes (‘ouderdomssuikerziekte) 4. Welke factoren zijn van invloed op het voedingsgedrag? 4.1 Psychologische (persoonsgebonden) factoren 4.2 Omgevingsgerichte factoren 4.3 Risicogroepen 5. Voedselveiligheid 6. Preventieve aanpak gezonde voeding 6.1 Interventies op lokaal niveau Consequenties voor beleid Bijlage
Pagina 1-16 Pagina 1 Pagina 2-6 Pagina 3 Pagina 3 Pagina 4 Pagina 5 Pagina 5 Pagina 6 Pagina 6-9 Pagina 6 Pagina 7 Pagina 8 Pagina 9 Pagina 9-10 Pagina 9 Pagina 10 Pagina 10 Pagina 11 Pagina 11-13 Pagina 13 Pagina 14 Pagina 15-16
GGD Fryslân Maart 2004
Pagina 1-14 Pagina 1 Pagina 1-2 Pagina 1 Pagina 2 Pagina 3-6 Pagina 3 Pagina 4 Pagina 5 Pagina 6 Pagina 6
Volwassenen Inhoud
Gezondheid in Friesland Bron: FOKUS op de leefbaarheid van het Friese Platteland. 1 Onderstaande tekst is eerder gepubliceerd in de FOKUS -bundel:”FOKUS op de leefbaarheid van het 2 platteland” . Hoofdstuk 5 van de FOKUS-bundel is hierbij integraal overgenomen, delen van Hoofdstuk 2 “voorzieningen op het platteland” van de FOKUS-bundel zijn hieronder in paragraaf 3.5 opgenomen (auteurs: Joost Aulbers, René Monnikhof (provincie Fryslân), Marja Janssens (Stichting Partoer), Annelies Rietdijk (GGD Fryslân)
Gezondheidssituatie op het platteland 1. Inleiding Als mensen wordt gevraagd wat ze het belangrijkste vinden in het leven, blijkt keer op keer dat gezondheid het hoogste goed is. Gezondheid is niet alleen het afwezig zijn van ziekten en gebreken, maar een toestand van zowel lichamelijk, geestelijk als sociaal welzijn. Gezondheid heeft effect op de leefbaarheid en het functioneren van mensen. Andersom kunnen leefbaarheidaspecten uit de omgeving effect hebben op de gezondheidstoestand. Zo hebben bijvoorbeeld aspecten uit de sociale omgeving, zoals sociale samenhang en arbeidsparticipatie en aspecten uit de fysieke omgeving, zoals milieu en veiligheid, invloed op het welbevinden en de gezondheidstoestand van de bevolking. Ook erfelijke factoren, leefgewoonten (zoals roken, alcoholgebruik, bewegen, en voeding) en aspecten van de gezondheidszorg hebben invloed op de gezondheidstoestand van de bevolking. Daarnaast is de sociaal-economische positie (opleiding, inkomen, werksituatie) van de bevolking van invloed op de gezondheid. Gezondheid bestrijkt dus een breed terrein. Zaken op het brede terrein van de ‘leefbaarheid’ dragen bij aan het welbevinden en de gezondheidstoestand van mensen. Zo kan men denken aan maatregelen en gedrag op het gebied van bijvoorbeeld verkeer, veiligheid, ruimtelijke ordening, toegankelijkheid van zorg, sociaal beleid, milieu, onderwijs en het bevorderen van gezonde leefgewoonten. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de gezondheidssituatie van de Friese bevolking en de factoren die daarmee samenhangen. De Friese gegevens komen uit een onderzoek dat in 1998 is uitgevoerd door de GGD Fryslân onder een groot deel van de inwoners van Fryslân van 25 t/m 64 jaar.3 2. Gezondheidsverschillen tussen stad en platteland 2.1 Gezondheidstoestand Uit landelijke onderzoeken blijkt dat de gezondheidstoestand op het platteland gunstiger is dan in de grote steden.4 In de grote steden doet zich een cumulatie van gezondheidsproblemen voor; de sterfte is er hoger, de levensverwachting tot enkele jaren lager, de ervaren gezondheid ongunstiger en langdurige aandoeningen en psychische problemen komen vaker voor. Ook geslachtsziekten en aids komen in de steden vaker voor.
1
FOKUS: Friese Onderzoeksnetwerk voor Kennisuitwisseling over de Samenleving. Hierin zijn ruim 10 organisaties vertegenwoordigd. 2 FOKUS op de leefbaarheid va het platteland eindredactie: E. Boneschansker, J. Stuiver, FOKUS organisaties, Leeuwarden, 2003 3 J. van Ede, A. Rietdijk, I. Schippers, Gezondheidsenquête Fryslân; Een onderzoek naar de gezondheidstoestand van de Friese bevolking van 25 t/m 64 jaar. Leeuwarden, GGD Fryslân, 2000. 4 J.A.M. van Oers, H.T. kroesbergen, B.P.M. Bloemberg, R. da Costa Senior, S.A. Reijneveld, Geografische gezondheidsverschillen. In J.P. Mackenbach, H. Verkleij, Volksgezondheid Toekomst Verkenning 1997; deel II gezondheidsverschillen. Bilthoven/Maarssen, Elsevier/De Tijdstroom, RIVM, 1997.
GGD Fryslân Maart 2004
1
Volwassenen Gezondheidssituatie op het platteland
Gezondheid in Friesland Dit komt omdat er tussen stad en platteland verschillen zijn in de factoren die van invloed zijn op de gezondheid. Zo zijn de leefgewoonten van mensen in de steden over het algemeen ongunstiger dan op het platteland. In verstedelijkte gebieden roken relatief meer vrouwen, drinken over het algemeen meer vrouwen overmatig alcohol en doen meer vrouwen niet of weinig aan sport, dan in minder verstedelijkte gebieden5. Ook met overmatig alcoholgebruik samenhangende zaken als vandalisme, agressief gedrag en criminaliteit komen meer voor in de stad. Dit blijkt ook in Fryslân het geval te zijn6. Daarnaast is het gebruik van illegale drugs en de daarmee verband houdende gezondheidsproblematiek duidelijk geconcentreerd in de grote steden. Verder blijkt dat er, onder andere als gevolg van verschuivingen in werkgelegenheid van de industrie naar de dienstverlening, in de steden een relatief hogere werkloosheid is ontstaan, met name aan de onderkant van de arbeidsmarkt (dit blijkt ook uit Hoofdstuk 8 van de FOKUS-bundel). En juist mensen met een lage sociaal economische status (personen met een lage opleiding, laag inkomen, werklozen) hebben vaker een slechtere gezondheidstoestand. Dit komt onder andere doordat zij over het algemeen slechtere leefgewoonten en leefomstandigheden hebben. Ook zijn groeperingen met een slechte financiële positie minder goed in staat om deel te nemen aan sport, gebruik te maken van gezondheidsvoorzieningen en zich te wapenen tegen aanvallen op de gezondheid. Door bepaalde selectieve migratie na de tweede wereldoorlog zijn verder aanzienlijke demografische verschillen tussen stad en platteland ontstaan. In grote steden wonen relatief meer jongeren, meer ouderen en allochtonen dan gemiddeld in Nederland. Ook in Fryslân wonen in de steden relatief meer ouderen en allochtonen. Ouderen en allochtonen hebben over het algemeen meer gezondheidsproblemen dan jongeren en autochtonen7. Verder heerst er in de grotere steden over het algemeen meer stank- en lawaai overlast (met uitzondering van landbouwstank en stank van open haarden), criminaliteit, gevoelens van onveiligheid en slechtere woonomstandigheden. Ook deze fysieke omgevingsaspecten kunnen hun effect op de gezondheidstoestand hebben. Tenslotte kunnen zorgaspecten effect hebben op de gezondheidssituatie van een bevolking. Hierbij kan men onder andere denken aan de kwaliteit, de bereikbaarheid en de beschikbaarheid van de zorg. Over het laatste aspect is in paragraaf 3.5 meer geschreven (dit deel is afkomstig uit Hoofdstuk 2 van de FOKUS-bundel). In Fryslân zijn er minder verstedelijkte gebieden dan in Nederland. Het blijkt echter dat ook in Fryslân ‘stedelijke factoren’ meer en meer hun intrede doen, met alle gevolgen van dien. 2.2 Levensverwachting en sterfte De levensverwachting is de afgelopen decennia aanzienlijk toegenomen. De gemiddelde levensverwachting ligt (bij geboorte) voor mannen gemiddeld op 75,5 jaar en voor vrouwen op 80,6 jaar. Voor Fryslân gelden ongeveer dezelfde cijfers. Hoewel de levensverwachting is toegenomen, bleek dit tot voor kort nauwelijks het geval te zijn voor het aantal jaren dat we in gezondheid doorbrengen. Met andere woorden: we leven meer jaren in ongezondheid. Het gemiddeld aantal ‘ongezonde jaren’ ligt thans voor mannen op circa 15 en voor vrouwen op zo’n 20 jaar. Dit impliceert dat we een groter beroep doen op de gezondheidszorg.
5
Verstedelijkte gebieden hier gedefinieerd als gebieden met 50.000 inwoners of meer Zie ook in Hoofdstuk 4 van de FOKUS-bundel 7 Zie ook Hoofdstuk 1 van de FOKUS-bundel 6
GGD Fryslân Maart 2004
2
Volwassenen Gezondheidssituatie op het platteland
Gezondheid in Friesland Tussen gebieden, landen en provincies kunnen verschillen in levensverwachting (en sterfte) bestaan. Zo zijn de verschillen in levensverwachting tussen bewoners van de drie grote steden van Nederland en van forensengemeenten circa 2,7 jaar voor mannen en 1,5 jaar voor vrouwen.8 De verschillen tussen de levensverwachting in de grote steden en de plattelandsgemeenten zijn iets kleiner. Over het algemeen is de sterfte in Nederland hoger in de meer verstedelijkte gebieden en binnen de grote steden in buurten met een zwakkere sociaal economische positie. Als we onderscheid maken in opleidingsniveau, dan blijken mannen met een lagere opleiding gemiddeld 16 jaar langer in minder goede gezondheid te leven dan mannen met een hogere opleiding. De levensverwachting van mannen met een lagere opleiding is gemiddeld 5 jaar korter dan van hoger opgeleide mannen. Bij vrouwen zien we een soortgelijk verschil. Laag opgeleide vrouwen brengen gemiddeld 14 jaar langer in minder goede gezondheid door dan hoogopgeleide vrouwen. De levensverwachting van vrouwen met een langere opleiding is 3 jaar korter dan van vrouwen met een hogere opleiding9. Rond 1984 behoorde Noord-Nederland (waaronder Fryslân) nog tot één van de gebieden in Nederland met de hoogste levensverwachting.10 Dit ‘voordeel’ van de drie Noordelijke provincies is verdwenen door veranderingen in leefgewoonten. Uit onderzoek is bekend dat riskante leefgewoonten zich hebben verspreid vanuit het relatief ‘welgestelde Westen’ naar de minder ‘welgestelde, perifere gebieden’ van Nederland. Zo rookten bijvoorbeeld vrouwen in steden tot 1980 meer dan op het platteland. Vanwege de lange tijd tot openbaring van longkanker komt longkanker bij vrouwen in de steden daardoor nu nog aanzienlijk vaker voor dan op het platteland. Doordat meer vrouwen zijn gaan roken, zal de sterfte aan longkanker onder vrouwen toe gaan nemen. Zo’n 15 jaar geleden was er in Fryslân relatief minder sterfte aan longkanker (met name onder vrouwen) vergeleken met het Nederlandse gemiddelde; mede hierdoor was de levensverwachting iets hoger dan gemiddeld. De sterfte aan longkanker in Fryslân lijkt sinds 1991 enigszins toe te nemen. In Fryslân is de ‘’gezonde’’ levensverwachting (62,6 jaar) nog wel iets hoger dan gemiddeld in Nederland (61 jaar). 3. Gezondheidssituatie in Fryslân 3.1 De gezondheid van de (volwassen) Fries Een maat om de gezondheid te meten is hoe de Friezen zelf hun eigen gezondheid beoordelen. Uit onderzoek van GGD Fryslân blijkt dat 82% van de volwassen Friezen van 25 t/m 64 jaar zijn of haar gezondheid als goed tot zeer goed beoordeelt. Fryslân verschilt hierin niet van de rest van Nederland. De positieve beoordeling van de eigen gezondheid neemt af naarmate de leeftijd toeneemt. Toch geven nogal wat Friezen aan gezondheidsklachten te hebben. Van een lijst van 13 klachten, zoals rugpijn, hoofdpijn, pijn in de botten/spieren, last van moeheid geeft meer dan een kwart van de inwoners aan nogal eens last te hebben van vier of meer van deze gezondheidsklachten.
8 J.A.M. van Oers, H.T. kroesbergen, B.P.M. Bloemberg, R. da Costa Senior, S.A. Reijneveld, Geografische gezondheidsverschillen. In J.P. Mackenbach, H. Verkleij, Volksgezondheid Toekomst Verkenning 1997; deel II gezondheidsverschillen. Bilthoven/Maarssen, Elsevier/De Tijdstroom, RIVM, 1997. 9 J.A.M. van Oers (red), Gezondheid op koers? Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2002. Houten, RIVM, Bohn Stafleu Van Loghum, 2002. 10 Dit is na correctie van eventuele verschillen in leeftijds- en geslachtsopbouw van de bevolking.
GGD Fryslân Maart 2004
3
Volwassenen Gezondheidssituatie op het platteland
Gezondheid in Friesland Uit landelijk onderzoek blijkt dat naarmate de verstedelijking toeneemt, ook het aantal gezondheidsproblemen toeneemt. Ook in Fryslân blijken de vier steden11 op dit item slechter te ‘scoren’ dan de rest van Fryslân. Bijna de helft van de Friezen heeft één of meerdere langdurige aandoeningen. Fryslân verschilt hierin niet van Nederland. Ontstekingen van de neusholte, voorhoofdsholte of kaakholte, hoge bloeddruk, migraine en rugaandoeningen van hardnekkige aard, worden daarbij het meest genoemd. Verder blijkt dat bijna eenderde van de volwassen Friezen (30%) in de vier weken voorafgaand aan het onderzoek last had van psychische klachten. Circa 5% van de Friezen van 25 t/m 64 jaar heeft de drie maanden voorafgaand aan het onderzoek een ongeval gehad12. Uit het GGD onderzoek blijkt dat één op de drie inwoners van Fryslân zich vanwege zijn of haar gezondheid beperkt voelt in een aantal activiteiten, met name bij inspannende activiteiten zoals hardlopen, optillen van zware voorwerpen, en/of deelname aan inspannende sporten. Ook voelde één op de drie Friezen zich, de vier weken voorafgaand aan het onderzoek, beperkt in het werk of bij dagelijkse bezigheden. Eén op de zes voelde zich beperkt in hun sociale functioneren, zoals op bezoek gaan bij vrienden of familie. Dit laatste kan eenzaamheid in de hand werken. Aan de andere kant kan eenzaamheid ook weer gevolgen hebben voor de gezondheid door gemis aan sociale steun. In Fryslân voelt vijf procent van de volwassenen zich sterk tot zeer sterk eenzaam, 30% voelt zich matig eenzaam. Over het algemeen hebben ouderen, vrouwen, laag opgeleide personen, werklozen/ arbeidsongeschikten en/of alleenwonenden vaker en meer gezondheidsklachten dan de overige personen uit het onderzoek. Ook de gezondheidssituatie in de vier grotere steden van Fryslân is voor wat betreft een aantal van bovengenoemde items slechter dan in de rest van Fryslân. 3.2 Leefgewoonten Leefgewoonten hebben effect op de gezondheidstoestand. Een aanzienlijk deel van de jaarlijkse sterfte hangt samen met gedrag, en is dus in principe vermijdbaar. De belangrijkste factoren zijn: roken (circa 15% van de jaarlijkse sterfte), onvoldoende beweging (6%), hoge bloeddruk (6%), ernstig overgewicht (6%), eten van te veel verzadigd vet (5%) en te weinig groente en fruit (5%). Bovendien dragen ongezonde leefgewoonten in belangrijke mate bij aan klachten als hoge bloeddruk, te hoog cholesterol en glucose-intolerantie. Enkele belangrijke risicofactoren, zoals overgewicht, lichamelijke inactiviteit en het roken (bij vrouwen) ontwikkelen zich ongunstig. Ook steeds meer jongeren vertonen ongezond gedrag (en op steeds jongere leeftijd). Uit onderzoek van de GGD Fryslân blijkt dat in Fryslân circa 35% van de volwassen bevolking van 25 t/m 64 jaar rookt (39% van de mannen en 31% van de vrouwen) en 6% overmatig alcohol drinkt. Dit is vergelijkbaar met landelijke cijfers. Uit onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek bleek echter dat in het begin van de jaren negentig de volwassen Fries minder overmatig alcohol dronk dan landelijk13. Onder de jongeren van het Voortgezet Onderwijs heeft 57% de vier weken voorafgaand aan het onderzoek alcohol gedronken en ruim een kwart heeft gerookt14. De Friese jongeren verschillen hierin niet noemenswaardig van de Nederlandse jongeren. Meer dan 40% van de volwassen Friezen is te dik en bewegingsarmoede komt voor bij zo’n 20% van de Friezen.
11
Onder de vier steden in Fryslân worden in de FOKUS-bundel verstaan: Drachten, Heerenveen, Leeuwarden en Sneek Verkeersongeval, sportongeval, bedrijfsongeval en/of ongeval in of om het huis. Centraal Bureau voor de Statistiek, Vandemecum gezondheidsstatistiek; Nederland 2000, Voorburg/Heerlen/Den Haag, CBS, Ministerie van Volksgezondheid, welzijn en sport, 2000 14 I. Leiden, W.M. de Zwart, K. Monshouwer. Roken, drinken en drugsgebruik onder scholieren in de provincie Fryslân; Resultaten van het regionale peilstationonderzoek 1999 naar middelengebruik onder scholieren. Utrecht, Trimbos-instituut, 2000. 12 13
GGD Fryslân Maart 2004
4
Volwassenen Gezondheidssituatie op het platteland
Gezondheid in Friesland De Friezen lijken meer te bewegen dan de Nederlandse bevolking. Aan de aanbeveling om twee stuks fruit of meer per dag te eten voldoet slechts 16% van de Friezen. Leefgewoonten zijn over het algemeen slechter bij mensen met een lagere sociaal-economische positie en bij “stedelingen”. Het bevorderen van gezonde leefgewoonten is van belang voor een goede gezondheidstoestand van de bevolking.
Figuur 5.1: De aanschaf van fruit, goed voor de gezondheid15 3.3 Sociale leefomgeving in relatie tot gezondheid Bij sociale omgevingsfactoren kan men denken aan het wel of niet hebben van werk, arbeidsomstandigheden, opleiding en inkomen, maar ook geloofsovertuiging, etnische afkomst en het percentage personen wonend in grote steden. Bovendien kan het hebben van sociale relaties samenhangen met gezondheid. Zo kan het gevoel dat anderen steun zullen geven, wanneer dat nodig is, leiden tot een betere gezondheid. Verbetering van werkgelegenheid, woonomstandigheden, opleiding en scholing, inkomen en sociale participatie kunnen derhalve alle een positief effect hebben op de gezondheid(sbeleving). In Fryslân wonen relatief meer mensen met een lage sociaal-economische status vergeleken met Nederland. Daarentegen wonen er in Fryslân relatief minder mensen in grote steden. Ook wonen er in Fryslân relatief minder allochtonen. Allochtonen hebben over het algemeen een slechtere gezondheidstoestand dan autochtonen. Het is moeilijk om de zorgverlening op de wensen en gebruiken van zo’n relatief kleine, specifieke groep af te stemmen. Dat maakt deze groep extra kwetsbaar. Vooral voor de ouderen onder hen zal dat in de nabije toekomst merkbaar worden. Bovendien zal de groep allochtone ouderen in Fryslân toenemen16. Net zoals in Nederland, neemt in Fryslân het aantal en aandeel ouderen in de bevolking toe (vergrijzing). Uit cijfers van de Provincie Fryslân blijkt dat in Fryslân, ten opzichte van Nederland, zelfs iets meer ouderen wonen. Dit betekent dat er over het algemeen meer gezondheidsproblemen te verwachten zullen zijn, terwijl er relatief minder mensen zullen zijn om de (eveneens toenemende) benodigde zorg te kunnen leveren. Deze tendens heeft vanzelfsprekend gevolgen voor de gezondheidssituatie van de Fries en daarmee ook voor het niveau en de omvang van voorzieningen in de toekomst (zie ook paragraaf 3.5.3) 15
Foto eigendom van gemeente Heerenveen Zie ook E. Boneschansker (hoofdstuk 1 van de FOKUS-bundel) en J. Blömer, M. Janssens, Kleur in de zorg; een studie naar de gezondheid van allochtonen in Fryslân. Leeuwarden, Economisch Bureau Coulon, 2002
16
GGD Fryslân Maart 2004
5
Volwassenen Gezondheidssituatie op het platteland
Gezondheid in Friesland 3.4 Fysieke omgevingsfactoren Fysieke omgevingsfactoren zoals milieu, verkeer, woonomgeving en veiligheid kunnen ook samenhangen met de gezondheid van de bevolking17. Zo is er in onderzoek een relatie gevonden tussen luchtverontreiniging in een bepaalde regio van Nederland en de sterfte aan longkanker. De sterfte aan verkeersongevallen laat zien dat er sprake is van een hogere sterfte in de plattelandsgebieden. In Fryslân is er inderdaad sprake van een hogere verkeersongevallensterfte, vergeleken met het landelijke gemiddelde (hoofdstuk 7 uit de FOKUS-bundel meldt daarbij dat iets meer dan de helft van de ongevallen op de kleinere wegen en dorpen van het platteland plaatsvindt). Uit onderzoek van de GGD Fryslân blijkt dat mensen met klachten over hun woonomgeving, zoals lawaai- en/of stankklachten, een minder goede gezondheidstoestand rapporteren. Oorzaak en gevolg is niet eenduidig. Opvallend is dat de hinder van lawaai die inwoners uit Fryslân ervaren, niet minder is dan gemiddeld in Nederland, terwijl dat in Nederland op plattelandsgebieden over het algemeen wel het geval is. Mogelijk dat de Friezen minder tolerant zijn ten aanzien van lawaaihinder, of dat een deel van de mensen specifiek in Fryslân is komen wonen vanwege de ‘rust’ en dat dit wellicht tegenvalt. Stankklachten zijn in Fryslân, zoals ook elders in Nederland op plattelandsgebieden, hoger dan het Nederlandse gemiddelde. Dit komt door de overlast van landbouw/veeteelt en open haarden/allesbranders. Volgens het RIVM kunnen planologische ontwikkelingen van een gebied gevolgen hebben voor het milieu, met mogelijke gevolgen voor de gezondheidstoestand. Hierbij wordt als voorbeeld ook de Hoge Snelheidslijn genoemd. Deze ontwikkelingen zijn vaak al geruime tijd bekend, zodat eventuele gezondheidseffecten bij deze ontwikkelingen goed onderzocht kunnen worden. Recent onderzoek schat, dat de bijdrage van milieufactoren aan de totale ziektelast in Nederland circa 2 tot 5% bedraagt18. Ten behoeve van de volledigheid worden hieronder de belangrijkste aspecten van (zorg)voorzieningen uit Hoofdstuk 2 van de FOKUS-bundel opgenomen. Auteurs:Joost Aulbers, René Monnikhof (Provincie Fryslân), Marja Janssens (Stichting Partoer), Annelies Rietdijk (GGD Fryslân)
3.5. (zorg) Voorzieningsaspecten 3.5.1. Voorzieningen op het platteland In Fryslân worden 413 kernen onderscheiden in het gebied dat in de FOKUS-bundel als platteland is gedefinieerd. Een inventarisatie van de in die kernen aanwezige voorzieningen levert het onderstaande beeld op, waarbij voor de niet-cruciale voorzieningen is gekozen voor het weergeven van een aantal voorbeelden. Betrouwbare gegevens over categorieën als vrijwilligerswerk, jeugd- en jongerenwerk en postkantoren ontbreken op het moment nog.
17 18
Deze aspecten zijn ook beschreven in Hoofdstuk 6 en 7 van de FOKUS-bundel RIVM (2002)
GGD Fryslân Maart 2004
6
Volwassenen Gezondheidssituatie op het platteland
Gezondheid in Friesland
Tabel 2.1: Aantal kernen op het platteland met specifieke voorzieningen mei 2001 Voorzieningen Basis
Activerend
Commercieel
Niet cruciale Onderwijs Zorg: Apotheek: 22 Tandarts: 57 Openbaar vervoer Vrijwilligerswerk Sport: - Zwembaden: 26 Dorpshuis Jeugd- en jongerenwerk Postkantoor Bank20: 112 Supermarkt
Cruciale 1. Basisschool: 254 2. Huisarts: 107 3. Aansluiting ov: 339
4. Dorpshuis: 23019
5. Supermarkt: 129
Van de 413 kernen buiten de steden hebben er 306 geen huisarts binnen hun grenzen. 284 kernen beschikken niet over een supermarkt, 183 niet over een dorpshuis, 159 niet over een basisschool en 74 niet over openbaar vervoer. Op banken na zijn de niet-cruciale voorzieningen die hier als voorbeeld worden opgevoerd veel minder vaak aanwezig dan de cruciale voorzieningen. De cruciale voorzieningen in Fryslân lijken in drie groepen te kunnen worden onderverdeeld. Een aansluiting op het openbaar vervoer kent meer dan 80% van de kernen in Fryslân. Basisschool en dorpshuis zijn aanwezig in meer dan de helft van de kernen. Supermarkten en huisartsen zijn veel spaarzamer aanwezig. De meest wijdverspreide van alle cruciale voorzieningen in Fryslân is openbaar vervoer. Het provinciaal beleid draagt er zorg voor dat in ieder geval alle kernen met meer dan 250 inwoners voorzien zijn van een openbaar vervoerverbinding21. Hoewel dorpshuizen niet de meest voorkomende cruciale voorziening vormen, nemen ze wel een aparte plaats in. Veelal vormen in kleine plaatsjes het openbaar vervoer en het dorpshuis samen de enige aanwezige van de vijf cruciale voorzieningen, en dragen daarmee in belangrijke mate bij aan de leefbaarheid in die kleinste kernen. In 2001 blijken van de 413 Friese kernen op het platteland 84 (variërend in omvang van Ballum met 349 inwoners tot Harlingen met 14.259 inwoners) als ‘compleet dorp’ te kunnen worden omschreven: ze beschikken over alle vijf cruciale voorzieningen22. Niet verrassend is dat het over het algemeen om de grotere kernen gaat. Daar tegenover staan wat men ‘lege dorpen’ zou kunnen noemen: dorpen die over geen enkele van de vijf cruciale voorzieningen beschikken. Daarvan zijn er in Fryslân 55, variërend van Breezanddijk met 4 inwoners tot De Veenhoop met 249 inwoners. Door het provinciaal openbaar vervoerbeleid bestaat deze categorie per definitie uit kernen met minder dan 250 inwoners.
19
Het aantal kernen met een dorpshuis dat hier genoemd wordt is hoger dan het aantal dorpshuizen in Fryslân. Enkele dorpshuizen worden toegerekend aan meerdere kernen tegelijk. Daarnaast zijn negen dorpshuizen in oprichting alvast meegeteld. 20 Exclusief hypotheekbanken en bouwfondsen. 21 Overigens is nog een aanzienlijk aantal kernen met minder dan 250 inwoners eveneens voorzien van een openbaar vervoer verbinding. 22 Aan de ‘dorpshuiseis’ is bij grotere kernen niet vastgehouden: of er zal in die kernen sprake zijn van buurthuizen in plaats van dorpshuizen, of bij grotere plaatsen zullen de functies van een dorpshuis door andere aanwezige voorzieningen (café’s, uitgaanscentra, vergaderaccommodaties enzovoorts) worden vervuld.
GGD Fryslân Maart 2004
7
Volwassenen Gezondheidssituatie op het platteland
Gezondheid in Friesland
3.5.2 Trends in voorzieningen op het platteland Op het detailniveau dat nodig is om iets over voorzieningen te kunnen zeggen, gaan de cijfers in het werkgelegenheidsregister op het moment niet verder terug dan 1999. Daarmee kunnen dus slechts ‘minitrends’, over 2 jaar (1999-2001) worden waargenomen. Des te verrassender is de verandering in het aantal kernen met een supermarkt in die korte periode. Dat blijkt in die periode van 2 jaar met liefst 16 te zijn afgenomen23. Het aantal kernen met een basisschool is beduidend stabieler dan het aantal kernen met een supermarkt. Toch moesten in twee jaar tijd nog drie kernen afscheid nemen van hun basisschool. Tenslotte verloren twee kernen in die periode hun enige huisartsenpraktijk. Positiever is de ontwikkeling van het aantal openbaarvervoersverbindingen en dorpshuizen. Met ingang van 2002 zijn alle kernen met meer dan 250 inwoners voorzien van een openbaar vervoerverbinding. Hoewel we niet over oudere cijfers over het aantal dorpshuizen beschikken, suggereert het niet onaanzienlijke aantal dorpshuizen in oprichting (9), dat hier eerder van een stijgende dan dalende trend sprake is.
Onder de voorzieningen die buiten het rijtje van vijf cruciale voorzieningen vallen, valt met name de teruggang van het aantal kernen met banken op. In twee jaar tijd nam het aantal kernen waarin minimaal 1 bankinstelling aanwezig was af van 130 tot 11224. Daarentegen was het aantal kernen met tandartsen en apotheken stabiel in die periode. Eén zwembad werd gesloten.
Figuur 2.1:
Rust en ruimte op het platteland, een weiland met schapen bij een Fries dorp
Algemene trends als de bevolkingsgroei, groeiende behoefte aan een eigen woning, toenemende welvaart, vraag naar rust, ruimte en veiligheid, hebben ertoe geleid dat steeds meer mensen zich vestigen op het platteland. Voor deze mensen is vooral de woonfunctie van
23 Een netto resultaat. In totaal verdween in 18 kernen de supermarkt, maar kwam in twee kernen waar voorheen geen supermarkt was een nieuwe vestiging. 24 Een netto achteruitgang van 18. 19 kernen verloren hun bankfiliaal, maar Oudeschoot verkreeg voor het eerst een bankfiliaal.
GGD Fryslân Maart 2004
8
Volwassenen Gezondheidssituatie op het platteland
Gezondheid in Friesland een dorp belangrijk, terwijl men sociaal en economisch minder gebonden is aan het dorp. Men is met betrekking tot het gebruik van voorzieningen meer 'extern' gericht. Anders is dit voor veel oorspronkelijke dorpsbewoners, die zich van oudsher sterk verbonden voelen met de lokale samenleving, of met andere woorden een sterke dorpsbinding hebben. Bewoners met een sterke dorpsbinding zijn meer georiënteerd op voorzieningen in de directe omgeving, en maken daar ook meer gebruik van25. Met name voorzieningen met een sociale en/of culturele functie zijn hier van belang, zoals een sportvoorziening, winkel en dorpshuis. Door de toegenomen (auto)mobiliteit van plattelandsbewoners is het belang van directe nabijheid van voorzieningen kleiner geworden, terwijl dat van de bereikbaarheid van de voorzieningen is gegroeid. Voor nieuwe plattelandsbewoners staat veelal de woonfunctie van het dorp voorop. De nieuwe bewoners zijn veelal welvarender en mobieler waardoor zij makkelijker kunnen kiezen voor voorzieningen op afstand, die zij per auto kunnen bereiken. In de afgelopen dertig jaar zijn, als gevolg van de algemene schaalvergrotingstrend, veel voorzieningen uit de dorpen verdwenen. Dit geldt onder andere voor winkels, voortgezet onderwijs en huisartsen. Voor de minder mobiele bevolking leiden schaalvergrotingsprocessen echter tot een terugloop van het voorzieningenniveau in hun directe leefomgeving. Een grotere kans om tot de niet mobiele bevolking te behoren hebben: ouderen, jongeren, huisvrouwen, minder validen, minder draagkrachtigen en sociaal zwakkere groepen. Met het afnemen van de bereikbaarheid en toegankelijkheid van voorzieningen voor deze subgroepen nemen ook de mogelijkheden voor sociale contacten en recreatieve bezigheden af, waardoor er een toenemende kans is op maatschappelijke uitsluiting en ruimtelijke isolatie26 . 3.5.3 Zorgvoorzieningen in Fryslân 27 Hierna wordt van een aantal (intramurale) zorgvoorzieningen aangegeven wat het aanbod c.q. de beschikbaarheid is. Huisarts Friesland had begin 2001 265 huisartspraktijken (met een gemiddelde praktijkgrootte van ongeveer 2.300 patiënten), waarvan er 117 een apotheekhoudende praktijk hebben. Dit laatste is kenmerkend voor Friesland als plattelandsgebied. Op dit moment is de beschikbaarheid en spreiding van huisartsen in Friesland nog net voldoende. Maar de eerste contouren van het dreigende tekort aan huisartsen tekenen zich al af. Ook onder de Friese huisartsen is sprake van vergrijzing. Dat betekent dat binnen enkele jaren zo’n 15% met pensioen zal gaan, terwijl er een grote schaarste is aan opgeleide huisartsen. Voor Fryslân geldt dat de vestiging in plattelandsgebieden voor nieuwe huisartsen steeds minder aantrekkelijk lijkt te zijn. Apotheker Fryslân telt begin 2001 52 apothekers. Omdat er in Friesland sinds de jaren ’60 steeds minder apotheekhoudende huisartsen op het platteland voorkomen, is de bereikbaarheid van deze voorziening in sommige streken verminderd. Tandarts Net als bij de huisartsen is bij tandartsen sprake van een vergrijzing van het bestaande aanbod. Veel tandartsen bereiken de pensioengerechtigde leeftijd en opvolgers worden steeds schaarser. Het aantal opleidingsplaatsen dat beschikbaar is, staat in geen verhouding tot de 25
Bekkema er al., Huighen & Van der Velden, 1989 POZW, 2000; Janssen,1999; Stegemans, 2000; Van Dam, 1995 27 Uit; De Aktuele Steat Fan Fryslân; Peter du Bois en Annelies Rietdijk. Hoofdstuk 7; de sûne en sike Fries. Onder redactie van P. Hemminga, Fryske Akademy, Ljouwerd 2001 26
GGD Fryslân Maart 2004
9
Volwassenen Gezondheidssituatie op het platteland
Gezondheid in Friesland (toekomstige) behoefte. Begin 2001 telt Friesland 221 tandartsen (met een gemiddelde praktijkgrootte van ongeveer 1.800 patiënten). Ziekenhuis Er zijn in Fryslân ziekenhuizen op zes locaties met een totale capaciteit van zo’n 2.000 bedden: • Leeuwarden: MCL-Zuid (valt onder de Zorggroep Noorderbreedte) en MCL-Noord (wordt in 2003 gesloten); • Harlingen: Oranjeoord (valt ook onder de Zorggroep Noorderbreedte); • Sneek: Antonius Ziekenhuis (centrumfunctie voor de Zuidwesthoek); • Dokkum: Talma Sionsberg (het kleinste ziekenhuis dat Nederland kent) • Heerenveen: Tjongerschans • Drachten: Nij Smellinghe De vraag speelt of in de toekomst in Fryslân nog plaats is voor het in stand houden van de bestaande, kleinere, perifere ziekenhuizen. Insiders beweren dat dit door verdere versterking van de onderlinge samenwerking wel mogelijk zal zijn. De belangrijkste specialismen zijn, dank zij een goede samenwerking tussen de diverse maatschappen, over het algemeen in Friesland goed gespreid en beschikbaar. In de Friese ziekenhuizen zijn ongeveer 200 medisch specialisten werkzaam. Wachtlijsten en wachttijden bestaan er, zoals in ons hele land, echter veelal wel. In Friesland zijn de wachttijden voor de specialismen oogheelkunde, KNO, orthopedie en chirurgie het langst. Vanaf mei 2003 zullen in samenwerking met het Academisch Ziekenhuis Groningen (AZG) hartoperaties in Leeuwarden worden uitgevoerd. Verzorgingshuizen Het aantal verzorgingshuizen in Fryslân is in de periode 1991-1998 als gevolg van de fusies gedaald van 70 naar 65. Op twee huizen na zijn de locaties daarbij wel blijven bestaan, maar dan onder naam van een koepelverband. Het merendeel van de huizen in Friesland heeft gemiddeld 50 tot 74 bewoners. Ook bij de verzorgingshuizen is sprake van wachtlijsten. Verpleeghuizen Het aantal instellingen voor verpleeghuizen is in de jaren ‘90 als gevolg van fusies teruggebracht, maar het aantal locaties is ook hier in stand gebleven. Er zijn in Fryslân 16 verpleeghuizen. Het aantal plaatsen voor somatische patiënten is in de periode 1995-1998 afgenomen met 187 (van 1.174 naar 987). Voor psychogeriatrische patiënten is het aantal plaatsen in deze periode licht toegenomen met 91 (van 1.240 naar 1.331). Volgens een landelijk vastgestelde norm zit Friesland met een tekort aan 267 plaatsen. Gehandicaptenzorg In Fryslân bestaan tien instellingen voor gehandicaptenzorg. Deze bieden een gespreid aanbod aan lichamelijk en geestelijk gehandicapten, variërend van langdurige opname, dagbesteding tot begeleid wonen. Daarnaast bestaan er ook diensten ‘buiten de muren’, die geleverd worden door de Sociaal Pedagogische Dienst Friesland (SPD). De capaciteit van de gehandicaptenzorg in Fryslân is ver onder maat. Er staan in Friesland zo’n 1.000 mensen op een wachtlijst. Dat is 10% meer dan landelijk gezien, gebaseerd op cijfers van 1998.
GGD Fryslân Maart 2004
10
Volwassenen Gezondheidssituatie op het platteland
Gezondheid in Friesland
Informele zorg Informele zorg is zorg die niet door professionals wordt gegeven, maar door de mensen zelf, door vrijwilligers, en/of door naasten (mantelzorg). Van alle zorg in Nederland bestaat ongeveer 30% uit professionele zorg en ongeveer 70% uit informele zorg. Omdat er in Fryslân vanwege haar plattelandskarakter, meer en kleinere hechtere sociale verbanden bestaan en hulpvaardigheid meer past in de Friese cultuur, zou het percentage voor Fryslân nog wel eens hoger kunnen uitvallen. Als gevolg van de wachtlijsten in de zorgsector worden patiënten steeds vaker afhankelijk van mantel- en vrijwilligerszorg. Omdat het aantal en aandeel ouderen in de Friese bevolking toeneemt, zal de druk op deze zorg de komende decennia alleen nog maar verder toenemen. Het is maar zeer de vraag of de bereidheid en mogelijkheid tot het verlenen van informele zorg in de toekomst in Fryslân nog net zo groot zal zijn. Daarnaast speelt het gevaar dat mantelzorgers, door langdurige overbelasting, 'afknappen' waardoor ook zij afhankelijk kunnen worden van professionele zorg. Algemeen Door de toename van het aantal en aandeel van ouderen in de Friese bevolking, valt er over het algemeen een toename te verwachten van de behoefte aan zorgvoorzieningen, zoals medische zorg, thuiszorg, verpleeghuiszorg, zorg van(uit) de verzorgingshuizen, aangepaste woningen, aangepaste vervoersmiddelen, enzovoort. En dat terwijl er relatief minder mensen beschikbaar zullen zijn om de eveneens toenemende benodigde zorg te kunnen geven. Het zal veel creativiteit vereisen om bevredigende oplossingen te vinden in het spanningsveld van kostenbeheersing enerzijds en de toenemende zorgvraag anderzijds.
GGD Fryslân Maart 2004
11
Volwassenen Gezondheidssituatie op het platteland
Gezondheid in Friesland Consequenties voor beleid: Dit deel van de "Gezondheid in Friesland" is eerder gepubliceerd in de bundel van FOKUS: “FOKUS op de leefbaarheid van het Friese platteland”. Voor de beschrijving hiervan is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de gezondheidsenquête in Friesland en de reeds opgenomen beschrijvingen in de map "gezondheid in Friesland". Derhalve gelden voor dit onderdeel “consequenties voor beleid” dan ook dezelfde punten als die zijn beschreven in de overige delen van "Gezondheid in Friesland"; zoals bij ziekte en sterftecijfers, jeugd en bij ouderen de onderdelen lichamelijke en geestelijke gezondheid, leefstijl, fysieke omgeving en sociale omgeving. Daar wordt dan ook in deze paragraaf voor een groot deel naar verwezen. Mensen leven steeds langer, maar lang niet alle jaren worden in gezondheid doorgebracht. De Friese gezondheidssituatie wijkt over het algemeen niet noemenswaardig af van het Nederlandse gemiddelde. Uit landelijke onderzoeken blijkt dat de gezondheidstoestand op het platteland gunstiger is dan in de grote steden. Ook in Fryslân is dit het geval. In Fryslân doen ‘stedelijke factoren’ meer en meer hun intrede, met alle gevolgen van dien. Leefgewoonten hebben een belangrijk aandeel in de gezondheidssituatie (zie o.a. het onderdeel “ziekte en sterftecijfers” in de gezondheidsprofielenmap). Fryslân is zijn eerdere voorsprong in levensverwachting kwijtgeraakt doordat ongezonde leefgewoonten ook in Fryslân meer hun intrede hebben gedaan. Uit landelijk onderzoek blijkt dat ongezonde leefgewoonten zich hebben verspreid van het Westen naar de “perifere gebieden” van Nederland. Doordat er tot 1980 procentueel meer vrouwen in steden rookten dan op het platteland, komt longkanker bij vrouwen in de steden daardoor nu nog aanzienlijk vaker voor dan op het platteland. Van belang is daarom om te voorkomen dat de meer aan een ongezonde levensstijl verbonden factoren, zoals bewegingsarmoede, roken, overmatig alcoholgebruik en slechte voeding in Fryslân verder toenemen. De nadruk zal hierbij met name moeten liggen op het voorkomen van bewegingsarmoede (in Fryslân momenteel –nog- beter), ongezonde voeding (heel weinig Friezen voldoen aan de aanbeveling van het eten van 2 stuks fruit per dag) en roken. Specifieke aandacht verdienen hierbij mensen met lage sociaal economische status en “stedelingen”, omdat bij deze groepen de leefgewoonten over het algemeen slechter zijn. Lokale en wijkgerichte projecten met een community interventie benadering zouden zich hiervoor uitstekend lenen. Ook samenwerking met anderen, gebruik maken van geëvalueerde projecten en de doelgroep erbij betrekken zijn van belang. Voor concrete adviezen, zie de overige onderdelen in deze map "Gezondheid in Friesland". In Fryslân is het gemiddeld aantal jaren dat men in goed ervaren gezondheid doorbrengt wel iets hoger dan in Nederland. Van belang is om deze voorsprong te behouden! Ook hierin is een belangrijke rol voor het voorkomen van ongezonde leefgewoonten weggelegd. Behalve de ongezonde leefgewoonten is het daarnaast van belang om de negatieve effecten van een sterke verstedelijking, zoals schadelijke milieuomstandigheden en ongezonde woonomgeving, in de toekomst goed in het oog te houden en daarop (preventief) in te spelen. Woon- en omgevingsaspecten kunnen een rol spelen bij gezondheid. Uit onderzoek blijkt dat de bijdrage van milieufactoren aan de totale ziektelast 2-5% bedraagt. Door middel van meer algemene maatregelen kan op dit terrein gezondheidswinst worden geboekt. Ook aandacht voor bouw- en toewijzingsbeleid voor de kwaliteit van woningen en woningverbetering is hierbij van belang. Hierbij kan men denken aan vochtige en slecht geïsoleerde woningen, stank en lawaai-overlast. Verder kunnen planologische ontwikkelingen, gevolgen hebben voor het milieu met mogelijke gevolgen voor de gezondheidstoestand. Het RIVM neemt hierbij als voorbeeld de Hoge Snelheidslijnen. Dergelijke ontwikkelingen zijn vaak al geruime tijd bekend, zodat eventuele gezondheidseffecten bij deze ontwikkelingen goed onderzocht kunnen worden.
GGD Fryslân Maart 2004
12
Volwassenen Gezondheidssituatie op het platteland
Gezondheid in Friesland De GGD heeft hiervoor een instrument (Gezondheids Effect Screening) dat hiervoor bij nieuwe planologische ontwikkelingen gebruikt zou moeten worden. Behalve bovenstaande leefgewoonten en milieufactoren zijn er nog vele factoren die de gezondheidstoestand kunnen beïnvloeden. Uit landelijke onderzoeken blijkt dat de gezondheidstoestand op het platteland gunstiger is dan in de grote steden; in de steden (met name in de achterstandswijken) wonen relatief meer mensen met een lage sociaaleconomische status (lage opleiding, lage inkomsten en werklozen) en meer allochtonen vergeleken met de niet verstedelijkte gebieden. En juist deze groepen hebben een minder goede gezondheidstoestand. Ook de leefomstandigheden zijn daar over het algemeen minder gunstig. In Fryslân zijn er minder verstedelijkte gebieden en minder allochtonen vergeleken met het Nederlandse gemiddelde. Daarentegen wonen in Fryslân verhoudingsgewijs meer mensen met een lage sociaal-economische status. Verbetering van werkgelegenheid, woonomstandigheden, opleiding en scholing, inkomen en sociale participatie kunnen derhalve alle een positief effect op de gezondheid(sbeleving) hebben. In Fryslân blijken nogal wat mensen gezondheidsklachten, één of meerdere langdurige aandoening en/of psychische klachten te hebben. Als ziekten zich eenmaal hebben gemanifesteerd, is vroege signalering van belang om ziekten zo snel mogelijk te kunnen behandelen en de gevolgen zoveel mogelijk te beperken. Zie hiervoor o.a. de beleidsconsequenties bij het onderdeel ziekte en sterfte cijfers en bij ouderen de lichamelijke en geestelijke gezondheid. Hierbij zou het beleid vooral gericht moeten worden op de zogenaamde risicogroepen: vrouwen, alleenstaanden, gescheiden of verweduwde personen, arbeidsongeschikten/werklozen en mensen met een lage sociaal economische status (lage opleiding, laag inkomen, werkloos) en ouderen. Voor wat betreft de (zorg)voorzieningen (paragraaf 3.5) Wat betreft de voorzieningen in het algemeen wordt in hoofdstuk 2 van de FOKUS bundel geconstateerd dat het aanbod op het platteland onder druk staat. Voorzieningen die voor de leefbaarheid op het platteland van cruciaal belang zijn, zoals een basisschool, een huisarts en een winkel blijken lastig te behouden. Ook zorgvoorzieningen als de tandarts en de apotheek zijn steeds moeilijker te handhaven op het platteland. Met name commerciële voorzieningen (winkels, bankfilialen, postkantoor) zijn de afgelopen decennia in aantal duidelijk afgenomen. De grootste problemen in termen van leefbaarheid als gevolg van de terugloop van voorzieningen komen terecht bij de sociaal-economisch zwakkere en minder (auto)mobiele groepen (denk aan jongeren, ouderen, -langdurige- zieken, gehandicapten en mensen met lage inkomens). Een toenemend bereik van het openbaar vervoer kan ten dele de geringere mobiliteit van de zwakkere groepen in de dorpen compenseren en is om die reden belangrijk. Maar openbaar vervoer kan het verlies van voorzieningen in de nabijheid nooit helemaal compenseren. Wat blijft is het gegeven dat het platteland voor minder (auto)mobiele groepen minder leefbaar wordt vanwege met name het vertrek van commerciële voorzieningen. Voor mensen met lichamelijke beperkingen is de WVG in dit kader van sterk belang. Door de toename van het aantal en aandeel van ouderen in de Friese bevolking, valt er over het algemeen een toename te verwachten van de behoefte aan zorgvoorzieningen, zoals medische zorg, thuiszorg, verpleeghuiszorg, zorg van(uit) de verzorgingshuizen, aangepaste woningen, aangepaste vervoersmiddelen, enzovoort. En dat terwijl er relatief minder mensen beschikbaar zullen zijn om de eveneens toenemende benodigde zorg te kunnen geven. Het zal veel creativiteit vereisen om bevredigende oplossingen te vinden in het spanningsveld van kostenbeheersing enerzijds en de toenemende zorgvraag anderzijds. Duidelijk is dat rekening gehouden en geanticipeerd moet worden op de toenemende gezondheidsproblematiek en zorgbehoeften.
GGD Fryslân Maart 2004
13
Volwassenen Gezondheidssituatie op het platteland
Gezondheid in Friesland
Speciale aandacht dient daarbij uit te gaan naar mantelzorgers. Een groep die qua grootte zal meegroeien met het aantal ouderen met een beperking. Deze groep behoeft ook ondersteuning om de zorgtaken uit te kunnen (blijven) voeren. Verdere aandachtspunten zijn (zie ook onder ouderen; lichamelijke gezondheid): - Het steunpunt en vrijwillige thuishulp. - De door het RIO geïndiceerde voorzieningen (WVG). - De beschikbaarheid van (eerstelijns)voorzieningen en evt. wachtlijsten. - De fysieke toegankelijkheid van voorzieningen van zorgvoorzieningen. - Vervoer. Door vervoersbeleid o.a. WVG worden ook mensen met een handicap in staat gesteld zich te verplaatsen. - Informatie over beschikbare voorzieningen en mogelijkheden van zorg, zodat mensen sneller de juiste weg vinden in de zorg, bijvoorbeeld via gezamenlijke loketten, spreekuren. Ook dient rekening te worden gehouden met de komende vergrijzing onder huisartsen en tandartsen, waardoor nog eens extra zorgtekorten kunnen ontstaan. Om mensen zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen laten wonen, dienen bepaalde diensten te worden georganiseerd; te denken valt daarbij aan maaltijdvoorziening, aanpassingen in de woning, dagbehandeling of opvang en de Stichtingen Welzijn Ouderen. Verdere concrete mogelijkheden zijn het koppelen van preventieve functies aan het indicatie-beleid voor thuiszorg, intramurale zorgvoorzieningen en WVG. Ook de bevordering van veiligheid in de woning en woonomgeving, het creëren en in stand houden van laagdrempelige sociaalculturele en overige voorzieningen die voldoen aan de dagelijkse levensbehoeften (winkels e.d.) zijn voorbeelden in dit verband. Een andere mogelijkheid, ook in het kader van de mobiliteit is de thuisbezorging van winkels, apotheek en medicijnen en hulp bij klussen in en om huis. Daarnaast is het van belang om preventieve activiteiten te ontwikkelen en uit te voeren om ziekten zoveel mogelijk te voorkomen en uit te stellen en wanneer ziekten zich eenmaal hebben gemanifesteerd de gevolgen zoveel mogelijk te beperken (zie vorige deel).
GGD Fryslân Maart 2004
14
Volwassenen Gezondheidssituatie op het platteland
Gezondheid in Friesland
Voeding van volwassenen 1. Voeding en gezondheid Gezonde voeding is onmisbaar voor het goed functioneren van het lichaam. Voeding levert naast de voedingsstoffen koolhydraten (suikers en zetmeel), eiwit en vet, ook belangrijke vitaminen, mineralen en spoorelementen. Alle voedingsstoffen hebben een eigen taak in de verschillende lichaamsfuncties. Zo zijn koolhydraten belangrijke energieleveranciers voor onder meer de spieren en de hersenen, eiwitten dienen als bouwstof van het lichaam en vetten leveren naast energie onder andere een belangrijke bijdrage aan de opbouw van cellen. Vitaminen en mineralen zorgen voor onder andere de groei van weefsel, uitvoeren van de lichaamsfuncties en zijn onderdeel van de lichaamscellen. Een gezonde voeding levert voldoende voedingsstoffen om de lichaamsprocessen van een gezonde volwassene juist te laten verlopen. Het Voedingscentrum geeft een richtlijn voor een gezonde voeding. In bijgaand tekstblok staat de huidige aanbeveling gezonde voeding weergegeven. Tekstblok 1. Basis voor een gezond eetpatroon voor volwassen (20-65 jaar) Brood: 5-8 sneetjes Aardappelen (of rijst, pasta, peulvruchten): 4-6 stuks (of 150-200 gram) Groente: 3 tot 4 groentelepels (150-200 gram) Fruit: 2 stuks (200 gram) Melk en melkproducten: 2-3 glazen (300-450 gram) Kaas: ½ tot 2 plakken (20-40 gram) Vlees, vis, kip, ei, tahoe en tempé: 100 gram rauw (75 gram gaar) Vleeswaar: 1-2 plakjes (15-30 gram) Halvarine op brood: 5 gram per snee Margarine/ olie voor de bereiding: 15 gram Vocht: 1½ liter 1
De aanbeveling ten aanzien van vet is: 30-35 en% vet 1 10 en% verzadigd vet Alle aanbevelingen gelden per dag. Bron: Voedingscentrum 1
en%: afkorting voor energieprocent. Het aandeel energie geleverd door een bepaalde voedingsstof in de totale energievoorziening.
Om te voorzien in de dagelijkse behoefte aan voedingstoffen en voedingsvezel wordt gezonde mensen geadviseerd gebruik te maken van: Volkoren producten (volkoren brood, zilvervliesrijst, volkoren pasta) Halfvolle/magere producten (halfvolle melk, magere yoghurt, 30+ kaas, magere vleeswaren zoals achterham, rosbief, kipfilet en mager vlees zoals rundergehakt, ongepaneerde schnitzel, kipfilet, tartaar) Beperkte hoeveelheid halvarine en margarine of olie voor de bereiding. Deze producten zijn belangrijke bronnen van onverzadigde vetten en de vitamines A, D en E (zie § 2.2).
GGD Fryslân Maart 2004
1
Volwassenen Voeding
Gezondheid in Friesland In Nederland is een norm ontwikkeld voor de dagelijkse behoefte aan voedingsstoffen per gemiddelde Nederlander. Hierin wordt wel onderscheid gemaakt naar geslacht en leeftijd. De basis voor een gezond eetpatroon zoals in tekstblok 1 is hierop gebaseerd. Uiteraard is er in een gezonde voeding ook ruimte voor zo nu en dan een minder gezond tussendoortje (bijvoorbeeld een koekje), op voorwaarde dat deze producten met mate worden gebruikt en het niet ten koste gaat van de aanbeveling zoals in tekstblok 1. Bovendien is een verantwoorde keus in tussendoortjes van belang: kies liever een vruchtenvlaai dan een slagroomtaart en neem een handje Japanse mix in plaats van chips. In de aanbevolen hoeveelheden voeding wordt geen rekening gehouden met gezonde voeding in relatie tot een bepaalde levensovertuiging. Hierbij valt te denken aan veganisme (leefwijze waarbij geen enkel product van dierlijke afkomst wordt geconsumeerd) of bijvoorbeeld de macrobiotische leefwijze. Voeding afgestemd op een dergelijke levensovertuiging kan voor volwassenen in principe voorzien in de behoefte aan voedingsstoffen, al dan niet in combinatie met extra vitaminen en mineralen. De Gezondheidsraad in Nederland geeft per voedingsstof aan wat de Aanbevolen Dagelijkse Hoeveelheid (ADH) is. De ADH is voor iedere gezonde Nederlander voldoende om in de behoefte te voorzien. Er wordt een onderscheid gemaakt naar geslacht en leeftijdcategorie. Voor zwangere vrouwen en vrouwen die borstvoeding geven is een aparte ADH opgesteld. In de bijlage staat kort weergegeven wat de (hoofd)functie is van vitamines en mineralen en in welke producten je deze zoal kunt vinden. 2. Ons voedingspatroon Gezonde voeding is niet alleen noodzakelijk om te leven maar biedt ook een mogelijkheid om een leven te leiden met minder kans op ziekten. Zo’n vijftig jaar geleden was nog lang niet elke Nederlander zeker van het brood op de plank. De aanschaf van voedingsmiddelen besloeg relatief een veel groter deel van het gezinsinkomen dan tegenwoordig. Bovendien is het huidige aanbod en de variatie in voedingsmiddelen niet te vergelijken met dat van toen. Door schaalvergroting en (technologische) ontwikkelingen binnen de voedingsindustrie, de landbouw en de veeteelt, maar ook door kennis over voeding en het aanbod van voedingsmiddelen uit andere landen, heeft het aanbod en de variatie in voedingsmiddelen een vlucht genomen. Hierdoor ligt het accent niet meer op de beschikbaarheid van voeding, maar op de kwaliteit van de beschikbare voeding. Het gevolg van het huidige overvloedige aanbod aan voeding is dat er steeds vaker sprake is van overvoeding (met uitzondering van een aantal specifieke groepen), dat kan leiden tot de zogenaamde welvaartziekten (zie § 3). Voor een aantal voedingsmiddelen en voedingsstoffen zijn de laatste decennia sterke aanwijzingen gevonden voor het beschermende dan wel schadelijke effect dat zij kunnen hebben op de gezondheid. In onderstaande paragrafen beperken we ons dan ook tot deze specifieke voedingsmiddelen en -stoffen. In het kader van de vijf jaar durende campagne (1996-2001) ‘Gezonde voeding, wat let je?’ van het Voedingscentrum is onderzoek gedaan naar onder andere de voedselconsumptie. GGD Fryslân (een aantal gemeenten uit noord en zuidwest Friesland) heeft hieraan meegedaan. De gegevens van dit onderzoek, evenals landelijke gegevens en de resultaten van de gezondheidsenquête 1998 van GGD Fryslân zullen hier worden aangewend om een beeld te schetsen van het voedingspatroon in Friesland. Ook zullen we ingaan op het voedingspatroon en de ontwikkeling van voedingsgewoonten in de tijd. De bron die hiervoor is geraadpleegd is de voedselconsumptiepeiling (VCP). De VCP is een uitgebreid onderzoek naar de voedselconsumptie onder een steekproef van de Nederlandse bevolking. De VCP is een aantal keer herhaald, zodat de trend in de voedselconsumptie zichtbaar wordt. De laatste VCP was in 1997/1998.
GGD Fryslân Maart 2004
2
Volwassenen Voeding
Gezondheid in Friesland 2.1 Groente en fruit Groente en fruit zijn niet alleen rijk aan vitamines en mineralen, maar ook een belangrijke bron van voedingsvezel. Bovendien bevatten groenten en fruit zogenaamde bio-actieve stoffen die bijdragen aan het goed functioneren van het lichaam. De voedingsstoffen uit groente en fruit kunnen beschermend werken tegen het ontstaan van hart- en vaatziekten en verschillende typen kanker. Voedingsvezel uit onder andere groente en fruit dragen bij aan een goede stoelgang. Uit de gezondheidsenquête van 1998 blijkt dat een grote meerderheid (84%) van de respondenten minder dan 2 stuks fruit per dag eet. 34% eet minder dan één stuks fruit per dag. Meer dan de helft van de respondenten is op de hoogte van de aanbevolen hoeveelheid fruit per dag, namelijk 2 stuks. Minder dan de helft van de respondenten is op de hoogte van de aanbevolen hoeveelheden groente (zie tekstblok 1). Volgens gegevens van het Nationaal Instituut Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie (NIGZ) eet 76% van de Nederlandse volwassen bevolking te weinig groente en 60% te weinig fruit. In 1999 bedroegen de kosten in de gezondheidszorg die direct zijn terug te voeren op onvoldoende consumptie van groente en fruit ruim 140 miljoen euro (RIVM; Kosten van ziekten). De consumptie van zowel groente als fruit ontwikkelt zich ongunstig: voor beide voedingsmiddelen is een dalende trend te zien (figuur 1).
g/dag
160 140 120 100 80 60 40 20 0 fruit VCP 1987/1988
groente VCP 1992
VCP 1997/1998
Figuur 1.Trend in de gemiddelde consumptie van voedingsmiddelen (g/dag) (VCP 1987/1988; 1992; 1997/1998) 2.2 Vet Vet is een belangrijke energieleverancier. Eén gram vet levert ongeveer twee maal zoveel energie als één gram koolhydraat. Een hoge vetconsumptie staat dan ook gelijk aan een hoge energie-inname, wat kan bijdragen aan het ontstaan van overgewicht. Naast energie levert vet onder meer onmisbare vetoplosbare vitamines (vitamine A, D en E) en essentiële vetzuren, die ondermeer van belang zijn voor de opbouw van cellen en het immuunsysteem. Het type vet kan van invloed zijn op de gezondheid. Vet kan voorkomen als verzadigd vet en onverzadigd vet. Verzadigd vet, meestal vet van dierlijke oorsprong, is ongezond. Het kan zorgen voor een hoog cholesterolgehalte met een verhoogd risico op hart- en vaatziekten als gevolg. In 1999 bedroegen de kosten in de gezondheidszorg voor ziekten/aandoeningen gerelateerd aan de consumptie van verzadigd vet ruim 200 miljoen euro (RIVM; Kosten van ziekten). Onverzadigd vet, meestal plantaardige vetten maar ook vet van (vette) vissoorten, hebben juist een gunstig effect op de gezondheid. Een andere groep vetten zijn de transvetzuren, die net als verzadigd vet ongunstig zijn voor de gezondheid. Transvetzuren ontstaan bij het ‘harden’ van plantaardige vetten (harde margarine en bak- en braadproducten). Ziekten en aandoeningen die in verband zijn te brengen met een hoge (verzadigd) vetconsumptie zijn hart- en vaatziekten, verhoogd cholesterolgehalte en overgewicht.
GGD Fryslân Maart 2004
3
Volwassenen Voeding
Gezondheid in Friesland
en%
Circa 4 op de 10 Nederlanders van 12 jaar en ouder voldeed in 1997/1998 niet aan de aanbeveling om minder dan 35% van de energie-inname uit vet te laten bestaan. Voor Friesland lijkt dit iets hoger te zijn. Wat betreft de hoeveelheid verzadigd (‘ongezond’) vet voldoet minder dan 1 op de 10 Nederlanders aan de aanbeveling van het Voedingscentrum (maximaal 10% van de totale energie-inname geleverd door verzadigd vet). Dit geldt ook voor Friesland (uit: Effectevaluatie Goede Voeding wat let je; RIVM). Hoewel men nog altijd teveel vet eet, ontwikkelt de trend zich wel gunstig, zoals blijkt uit figuur 2. Tijdens de VCP 1987/1988 voldeed nog maar een kwart van de bevolking aan de richtlijn voor vet; in 1997/1998 was dit meer dan de helft. Een afname van de gemiddelde totaal vetconsumptie heeft bijgedragen aan een daling in de gemiddelde totale energie inname. De consumptie van verzadigd vet lijkt na een geringe daling weer op het niveau van de eerste VCP te zitten. De consumptie van de transverzadigde vetzuren is flink gedaald, maar zit nog steeds boven het niveau van de aanbeveling (0,8 en%1). De sterk verminderde consumptie van transverzadigde vetzuren heeft bijgedragen aan de daling van het totaal cholesterolgehalte. 50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 totaal vet
verzadigde vetzuren VCP 1987/1988
transverzadigde vetzuren
VCP 1992
totaal koolhydraten
VCP 1997/1998
Figuur 2.Trend in de gemiddelde consumptie van voedingsstoffen (en%28/dag) (VCP 1987/1988; 1992; 1997/1998)29. 2.3 Koolhydraten Koolhydraten (zetmeel en suiker) zijn voor het lichaam in de eerste plaats belangrijk als energiebron. Hersen- en spierweefsel is voor de energievoorziening zelfs volledig afhankelijk van koolhydraten. Een gezonde voeding levert minstens 40% van de totale hoeveelheid energie die een mens dagelijks nodig heeft. Er worden drie typen koolhydraten onderscheiden, namelijk de monosacchariden, de disacchariden en de polysacchariden. Mono- en disacchariden zijn de eenvoudige koolhydraten. In de dagelijkse praktijk kennen we mono- en disacchariden in de vorm van suiker uit de suikerpot (sacharose), melksuiker in zuivel (lactose), vruchtensuiker in fruit (fructose), druivensuiker (glucose) en moutsuiker in witte, geraffineerde meelsoorten (maltose). Polysacchariden worden ook wel de complexe koolhydraten genoemd. Deze zijn opgebouwd uit een groot aantal eenvoudige koolhydraten.
28 29
en%; afkorting voor energieprocent. Het aandeel energie geleverd door een voedingsstof in de totale energie voorziening Inname van transverzadigde vetzuren VCP 1992 niet bekend
GGD Fryslân Maart 2004
4
Volwassenen Voeding
Gezondheid in Friesland In het lichaam worden de complexe koolhydraten afgebroken tot eenvoudige koolhydraten zodat ze de cellen van brandstof kunnen voorzien. Polysacchariden kennen we voornamelijk als zetmeel en vinden we in bruin (volkoren) brood, aardappelen, (volkoren) pasta, zilvervliesrijst en peulvruchten. Onze dagelijkse voeding bestaat uit een combinatie van eenvoudige en complexe koolhydraten. Met het oog op gezonde voeding, streven we naar een zo groot mogelijk deel complexe koolhydraten en een beperkte hoeveelheid eenvoudige koolhydraten. De totale koolhydraatinname is sinds de VCP in 1987/1988 toegenomen en voldeed tijdens de laatste VCP aan de aanbeveling. Echter, gemiddeld genomen krijgen mensen niet voldoende voedingsvezel binnen. Voedingsvezel is een bestanddeel van de celwand van planten. Voor mensen zijn deze onverteerbaar, maar wel nodig voor een optimale werking van de darm. In onze voeding vind je voedingsvezel in de complexe koolhydraten, maar je vind ze ook in groente, rauwkost en fruit. 2.4 Vitamines, mineralen en spoorelementen Vitamines en mineralen zijn voedingsstoffen, die nodig zijn voor de groei, het onderhoud en het functioneren van het lichaam. Er zijn een heleboel vitamines, mineralen en spoorelementen die allen een eigen, specifieke functie hebben in het lichaam. In de bijlage staat een overzicht gegeven van de vitamines, mineralen en spoorelementen met daarbij de functie in het lichaam en de (voedings)bron waarin de betreffende voedingsstof zich bevindt. Het lichaam heeft slechts kleine hoeveelheden vitamines, mineralen en spoorelementen nodig. Het gaat soms om milligrammen (een duizendste van een gram) of zelfs microgrammen (een duizendste van een milligram). Een gezonde voeding levert in principe voldoende vitamines, mineralen en spoorelementen. Voor een aantal groepen kan aanvulling van deze voedingsstoffen gewenst zijn. Hierbij gaat het ondermeer om zwangere vrouwen, vrouwen die borstvoeding geven, ouderen en kinderen tot vier jaar. Daarnaast kan er bij ziekte en langdurig medicijngebruik een verhoogde behoefte aan bepaalde voedingstoffen zijn. 2.5 Alcohol Hoewel alcohol in principe geen voedingswaarde heeft, en om die reden ook geen voedingsstof is, noemen we het hier wel omdat het vaak wel wordt geplaatst onder de noemer ‘drinken’. Matig gebruik van alcoholhoudende dranken kan een gunstig effect hebben op het risico op hart- en vaatziekten. Voor vrouwen betekent matig gebruik van alcohol maximaal 2 glazen per dag, voor mannen maximaal 3 glazen per dag. Om gewenning c.q. verslaving te voorkomen is het verstandig zo nu en dan helemaal geen alcohol te drinken. Het drinken van meer dan twee tot drie glazen alcohol per dag brengt echter gezondheidsrisico’s met zich mee. Op korte termijn ontstaan met name veranderingen in stemming en gedrag. Op langere termijn heeft overmatig alcoholgebruik een nadelig effect op de bloeddruk en het risico op hart- en vaatziekten. Ook verhoogt overmatig alcoholgebruik de kans op het ontstaan van bepaalde vormen van kanker en kan het de hersenen en de lever aantasten. Alcoholhoudende dranken leveren veel energie, afhankelijk van de hoeveelheden alcohol en suiker die de drank bevat. Alcohol kan dan ook bijdragen aan het ontstaan van overgewicht. In Friesland drinkt 80% van de bevolking van 25 tot 65 jaar wel eens alcoholhoudende dranken, gemiddeld zo’n drie dagen per week en ongeveer 1 à 2 glazen per keer. Mannen blijken meer te drinken dan vrouwen en hoogopgeleiden blijken meer te drinken dan laagopgeleiden (GGD Fryslân, 1998). Het percentage ‘zware drinkers’ (= tenminste éénmaal per week 6 of meer glazen alcoholhoudende drank) in Nederland in de leeftijd van 25 tot en met 54 jaar staat weergegeven in tabel 1 (CBS,2002).
GGD Fryslân Maart 2004
5
Volwassenen Voeding
Gezondheid in Friesland Tabel 1. Percentage ‘zware drinkers’* onder de zelfstandigwonende bevolking van Nederland naar leeftijd. (Bron: CBS, 2002). 25-34 jaar 55-44 jaar 45-54 jaar *
% ‘zware drinkers’* 11,8 10,9 13,5
‘zware drinkers’: iedere persoon die tenminste één dag per week zes of meer glazen alcoholhoudende drank drinkt (Bron: CBS 2002)
2.6 Overige voedingsmiddelen en voedingsgewoonten Naast de consumptie van hoeveelheden groente en fruit is voor een deel van de Friese bevolking in de gezondheidsenquête van 1998 ook gevraagd naar de frequentie van de consumptie van voedingsmiddelen. Het gemiddeld aantal dagen waarop men fruit eet ligt rond de 5 dagen per week. Voor groente is dit 6 dagen per week. Ook gebruikt men gemiddeld ongeveer 6 dagen per week bruinbrood en melkproducten. Een warme maaltijd werd bijna elke dag gebruikt en een ontbijt ongeveer 6 dagen per week. Bij onderzoek naar de voedselconsumptie is er altijd een grote valkuil: mensen zijn geneigd ‘sociaal wenselijke’ antwoorden te geven. Oftewel zij rapporteren hun voeding gunstiger dan het in werkelijkheid is. Bij het interpreteren van gegevens moet men daarom ook altijd bedacht zijn op het verschijnsel dat resultaten van voedselconsumptieonderzoek vaak een gunstiger (lees: gezonder) beeld geven dan de werkelijkheid. 3. Voeding in relatie tot ziekte Als er langdurig sprake is van een tekort of een overschot aan bepaalde voedingsstoffen kunnen er ziekten optreden die kunnen leiden tot vroege sterfte. Ondervoeding en voedingstekorten komen in Nederland alleen voor bij specifieke groepen, bij wie de inname van energie of bepaalde voedingsstoffen ontoereikend is. Hierbij valt te denken aan zwangeren, ouderen (zie Ouderen Voeding) en chronisch zieken. Voorbeelden van ziekten die kunnen optreden ten gevolge van tekorten aan voedingsstoffen zijn: botontkalking (calcium en vitamine D gebrek; zie ook Ouderen Voeding), Engelse ziekte (vitamine D gebrek), nachtblindheid (vitamine A gebrek). Echter, bij een veel groter deel van de bevolking is eerder sprake van overvoeding. Ziekten die worden gerelateerd aan overvoeding zijn de zogenaamde welvaartziekten, zoals hart- en vaatziekten, overgewicht, type 2 diabetes (‘ouderdomssuiker’) en vormen van kanker. Hoewel deze ziekten vaak ontstaan door een combinatie van factoren, kan voeding hierin een belangrijke rol spelen. Hieronder zullen deze ziekten in relatie tot overvoeding kort worden besproken. 3.1 Overgewicht Overgewicht wordt veroorzaakt door zowel genetische, fysiologische en leefstijlfactoren. Genetische factoren zijn nog niet goed in kaart gebracht; schattingen over hun aandeel in de verklaring van overgewicht lopen uiteen van 20-30% tot 50-70%. Fysiologische factoren zijn onder andere (het hebben gehad van een) zwangerschap en menopauze. Leefstijlfactoren zijn met name voeding en beweging, waarbij sprake is van een verstoorde balans tussen energieinname en energieverbruik: de energie-inname (via voeding) is groter dan het energieverbruik (voornamelijk via lichamelijke activiteit) (NIGZ). In dit hoofdstuk beperken we ons tot voeding.
GGD Fryslân Maart 2004
6
Volwassenen Voeding
Gezondheid in Friesland Hoewel we overgewicht op zich niet als een ziekte hoeven te zien, draagt overgewicht wel bij aan de vermindering van een aantal lichaamsfuncties, waardoor op den duur ziekte kan optreden. Zo is overgewicht een risicofactor voor een aantal veelvoorkomende aandoeningen, zoals hart- en vaatziekten en type 2 diabetes. In Nederland werd in 1999 505,4 miljoen euro (bijna anderhalf procent van het totale budget van de gezondheidszorg) toegewezen aan ziekten veroorzaakt door overgewicht. Dit staat bijna gelijk aan de kosten in de gezondheidszorg ten gevolge van roken (RIVM; Kosten van ziekten). In de periode 1998-2000 kwam in Nederland onder volwassenen (20-60 jarigen) bij vier op de tien vrouwen en vijf op de tien mannen overgewicht voor. Sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw is er een consistente stijging waarneembaar in het percentage mensen met overgewicht. Het percentage mensen met ernstig overgewicht is zelfs bijna verdubbeld van 5% in eind jaren 70 tot ongeveer 9% in de afgelopen jaren (VTV 2002). Uit de gezondheidsenquête van GGD Fryslân uit 1998 blijkt 41% van de volwassen bevolking tussen de 25 en 54 jaar te kampen met (ernstig) overgewicht. In tabel 1 wordt de Friese situatie met betrekking tot overgewicht in verschillende subgroepen weergegeven. Tabel 1. Percentage mensen (25-64 jaar) met (ernstig) overgewicht in Friesland naar verschillende kenmerken totaal overgewicht
41%
mannen 47%
vrouwen 38%
Leeftijdscategorie (jaren)
Opleidingsniveau
25-34 35-44 45-54 55-64
laag
midden
hoog
31%
49%
34%
29%
37%
48%
54%
Bron: Gezondheidsenquête 1998 GGD Fryslân
Het percentage mensen met overgewicht stijgt met het toenemen van de leeftijd. Bovendien blijkt dat overgewicht tijdens de jeugd een risicofactor is voor het ontwikkelen van overgewicht op latere leeftijd. Overgewicht komt relatief veel voor bij ouderen, lager opgeleiden, allochtonen, personen met ernstig overgewicht in de familie, personen die stoppen met roken, personen met sterk veranderde levensomstandigheden en vrouwen die zwanger zijn geweest (NIGZ). 3.2 Hart- en vaatziekten Hart- en vaatziekten vormen de belangrijkste doodsoorzaak, maar ook een belangrijke oorzaak van ziekte. (zie: Algemeen Ziekte en sterftecijfers in Friesland). Langdurig ongezonde voeding, lichamelijke inactiviteit, alcoholmisbruik en roken dragen bij aan het ontstaan van hart- en vaatziekten. Ook andere factoren als overgewicht, hoge bloeddruk en hoog cholesterolgehalte kunnen hart- en vaatziekten veroorzaken. Voeding speelt op verschillende manieren een rol in het ontstaan of juist voorkomen van hart- en vaatziekten. In de eerste plaats kan een te hoge energie-inname door voeding bijdragen aan overgewicht dat op zich een oorzaak kan zijn van hart- en vaatziekten. De consumptie van verzadigde vetzuren30 en transvetzuren3 (veelal in dierlijk vet) kan onder andere het cholesterolgehalte in het bloed verhogen, dat een negatief effect heeft op de conditie van hart en bloedvaten. Anderzijds hebben de onverzadigde vetzuren (veelal plantaardig van aard) en omega-3-vetzuren (visvetzuren) juist een gunstig effect op hart en vaten. Hoog zoutgebruik, overmatig alcoholgebruik en hoge consumptie van drop (ook zoet!) kunnen de bloeddruk verhogen. Groente en fruit zijn niet alleen rijk aan vitamine C, maar bevatten ook veel andere vitamines, mineralen en zogenaamde bioactieve stoffen (zoals antioxidanten, flavonoïden en carotenoïden), die de kans op hart- en vaatziekten kunnen verkleinen. Voorzichtige schattingen beweren dat als iedere Nederlander de groenteen fruitconsumptie dagelijks zou verhogen tot 400 gram in totaal, dan kan het jaarlijks aantal
30
zie § 2.2 Vet voor meer informatie over verzadigde, onverzadigde en transvetzuren
GGD Fryslân Maart 2004
7
Volwassenen Voeding
Gezondheid in Friesland sterfgevallen aan hart- en vaatziekten met ongeveer 3000 verminderen (Nederlandse Hartstichting/RIVM). 3.3 Kanker Bij naar schatting eenderde van de kankergevallen zijn voedingsgewoonten en weinig lichamelijke beweging de belangrijkste oorzaken. In dit hoofdstuk beperken we ons tot de invloed van voeding op kanker. Van een aantal voedingsstoffen en voedingsmiddelen is bekend dat zij een positieve dan wel een negatieve invloed hebben op het ontstaan van kanker. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van voedingsmiddelen die een beschermende dan wel een schadelijke invloed hebben op het type kanker. Welke specifieke voedingsstoffen in voedingsmiddelen nu een positief of een negatief hebben op het ontstaan van kanker is lang niet altijd bekend, mede door de complexiteit van de ziekte en de samenstelling van voeding. Wel zijn er aanwijzingen dat de voedingsstoffen vitamine C en carotenoïden (voorloper van vitamine A) uit groente en fruit beschermend werken tegen maagkanker en dat vezels uit onder andere volkoren producten, peulvruchten, groente en fruit beschermen tegen dikkedarm- en endeldarmkanker. Hoewel met enige voorzichtigheid te noemen, wordt verwacht dat het jaarlijks aantal nieuwe gevallen van kanker in Nederland met 4.500 gevallen kan verminderen indien de totale groente- en fruitconsumptie stijgt naar 400 gram per dag (RIVM). Met betrekking tot (rood) vlees en vleesproducten zijn er aanwijzingen over de eventuele schadelijkheid van grote hoeveelheden dierlijke eiwitten en het relatief hoge gehalte aan dierlijk (verzadigd!) vet. Tabel 2. Vormen van kanker in relatie tot voedingsfactoren Type kanker Longkanker Borstkanker Prostaatkanker Alvleesklierkanker Slokdarmkanker Maagkanker Dikkedarmkanker en endeldarm kanker
Beschermende voedingsfactoren Fruit
Schadelijke voedingsfactoren Vlees Rood vlees
Groente Groente Fruit Groente Fruit Groente Fruit Groente*
Rood vlees
Vezelrijke producten (volkoren producten, peulvruchten, fruit met schil, ‘harde’ groenten)
Voorbewerkte vleeswaren
* de relatie dikkedarmkanker/endeldarmkanker en groente is een voorzichtige aanwijzing, omdat deze relatie alleen is aangetoond onder specifieke omstandigheden Bron: COMA 1998 (RIVM Nationaal Kompas Volksgezondheid)
GGD Fryslân Maart 2004
8
Volwassenen Voeding
Gezondheid in Friesland 3.4 Type 2 diabetes (‘ouderdomssuikerziekte’) Diabetes mellitus type 2 staat in de volksmond bekend als ouderdomssuikerziekte. Eigenlijk doet deze naam geen recht meer aan de ziekte, aangezien er steeds meer mensen op jongere leeftijd te maken krijgen met type 2 diabetes. Bij type 2 diabetes is er sprake van een verstoorde insulinehuishouding. Insuline is een hormoon dat wordt afgescheiden door de alvleesklier. Insuline speelt een sleutelrol in de opname van glucose (‘bloedsuiker’) door de lichaamscellen. Bij personen met type 2 diabetes is de afscheiding van insuline door de alvleesklier verminderd en/of zijn de lichaamscellen minder gevoelig voor insuline waardoor zij minder snel glucose opnemen. Het gevolg is dat er glucose achterblijft in de bloedbaan, wat ongunstig is voor de energievoorziening van onder andere spierweefsel en de hersenen, maar vooral schadelijk is voor bloedvaten. Type 2 diabetes kan leiden tot ernstige complicaties als hart- en vaatziekten, problemen met het gezichtsvermogen, achteruitgang van de nierfunctie en aandoeningen aan het zenuwstelsel. Genetische gevoeligheid, overgewicht, gebrek aan lichaamsbeweging en voeding spelen een rol in het ontstaan van type 2 diabetes. Wij beperken ons hier tot de factor voeding. Een hoge energie-inname ten opzichte van het energieverbruik kan leiden tot overgewicht, één van de belangrijkste oorzaken van type 2 diabetes. Door de stijging van het aantal mensen met overgewicht de laatste jaren neemt ook het aantal mensen met type 2 diabetes toe. Bovendien heeft een hoge inname van verzadigd vet en een lage inname van onverzadigd vet een negatieve invloed op met name de complicaties van type 2 diabetes. Vezelrijke voeding (onder andere in volkoren producten, groente, fruit, peulvruchten) lijkt een beschermend effect te hebben op het ontstaan van type 2 diabetes. 4. Welke factoren zijn van invloed op het voedingsgedrag? Als we de vinger kunnen leggen op factoren die ten grondslag liggen aan ongezond voedingsgedrag, dan vinden we mogelijk aanknopingspunten hoe dit gedrag te verbeteren. Naast genetische en biologische factoren, wordt voedingsgedrag vooral bepaald door psychologische en omgevingsfactoren (Gezondheidsraad). Juist die laatste twee zijn interessant omdat we deze factoren mogelijk kunnen beïnvloeden door voorlichting en het creëren van regelgeving en voorzieningen. Daarnaast zijn er binnen de samenleving ook groepen te onderscheiden die een hoger risico hebben op ongezonde voedingsgewoonten. 4.1 Psychologische (persoongebonden) factoren Onvoldoende kennis van voeding en gebrek aan inzicht in het eigen (risicovolle) eetgedrag kunnen een gezonde voeding in de weg staan. In de Friese gezondheidsenquête 1998 bleek bijvoorbeeld een grote meerderheid minder dan 2 stuks fruit te eten, terwijl maar 30% van de respondenten van zichzelf vindt weinig tot heel weinig fruit te eten. Bovendien berust voedingsgedrag vaak op gewoontes. Veel mensen zijn zich niet bewust van wat en hoeveel ze eten. Gewoontes sluipen ongemerkt binnen, waarbij de gewoontes van de omgeving (opvoeding) een belangrijke referentie vormen voor de eigen gewoontes. Gebrek aan motivatie om de ongezonde voeding te veranderen in een gezonde voeding is een tweede factor die samenhangt met ongezonde voeding. Pas op het moment dat er problemen ontstaan met de gezondheid, neemt de motivatie om gezond te eten duidelijk toe. Naast kennis, gewoonte en motivatie, speelt ook de houding (attitude) ten opzichte van voeding een rol. Voorbeelden van een negatieve houding ten aanzien van gezonde voeding zijn: ‘gezond eten is niet lekker’ en ‘gezond koken is duur en kost veel tijd’. Ook de persoonlijke inschatting in hoeverre iemand in staat is gezond te (blijven) eten bepaalt in hoeverre voedingsgewoonten kunnen veranderen. Dit wordt ook wel de zelf-effectiviteit genoemd. Voorbeelden van een geringe zelf-effectiviteit om het voedingsgedrag te veranderen zijn: ‘ik kan niet lekker koken’ en ‘ik kan dat niet betalen’.
GGD Fryslân Maart 2004
9
Volwassenen Voeding
Gezondheid in Friesland 4.2 Omgevingsgerichte factoren In veel gevallen kan individueel voedingsgedrag niet los van de omgeving worden gezien. Omgevingsgerichte factoren kunnen we grofweg indelen in een sociale component en een fysieke component. In § 4 noemden we al dat gewoontes vaak ontstaan door ongemerkte invloed van de omgeving, oftewel het referentiekader van een persoon. Een referentiekader kan zijn het gezin waarin je bent opgegroeid of je vriendenkring. Bij jongeren spreken we in dit kader vaak van ‘peer groups’. Ook reclame-uitingen van voedingsmiddelen in een bepaalde setting kunnen een referentiekader vormen waarmee een persoon zich wel of niet graag identificeert. Anderzijds kan leven volgens een bepaalde overtuiging ook van invloed zijn op het voedingsgedrag. Denk hierbij aan vegetarisme, macrobiotiek of islam. In de fysieke omgeving zijn tal van factoren te noemen die het voedingsgedrag al dan niet ongemerkt beïnvloeden. Deze factoren kunnen een belangrijke ondersteuning zijn (randvoorwaarden) om mensen aan te zetten tot gezonder voedingsgedrag. Het kopen van gezonde voeding hangt bijvoorbeeld af van het aanbod (supermarkten, (bedrijfs)kantines) en de prijs van gezonde voeding (NIGZ). Op het gebied van voedselveiligheid (zie § 5 Voedselveiligheid) zijn wetten en regels opgesteld met als doel bescherming van de gezondheid van mens en dier. Ook dit is een voorbeeld van een randvoorwaarde, dat bijdraagt aan een aanbod van gezonde voeding. 4.3 Risicogroepen Als we ongezond voedingsgedrag aan willen pakken, is het van belang te weten bij welke groep mensen we een verhoogd risico op ongezonde voeding zien. Mensen met een lage sociaal-economische status31 eten minder groente en fruit dan mensen met een hoge sociaal-economische status. Bovendien bevat de voeding van mensen met een lage sociaaleconomische status meer (verzadigd) vet en gebruiken zij meer ongezonde tussendoortjes dan mensen met een hoge sociaal-economische status. De gemiddelde energie-inname voor beide groepen is vrijwel gelijk. Echter, de energiebalans (energie-inname minus energiebesteding) is voor mensen met een lage sociaal-economische status vaker ongunstig: de energie-inname uit voeding is vaak groter dan de energiebesteding door lichamelijke activiteit (RIVM; NIGZ). Dit kan leiden tot overgewicht. Bij allochtone groepen gaat het wat betreft voedingsgewoonten meer om behoud van gedrag: de consumptie van groente en fruit en de inname van (verzadigd) vet is bij deze groep gunstiger dan bij de autochtone bevolking. Ondanks dat de voeding van allochtonen minder (verzadigd) vet bevat dan de voeding van autochtonen, komt (ernstig) overgewicht bij allochtonen relatief vaker voor dan bij autochtonen. Bij allochtonen is de energiebesteding in het algemeen namelijk lager dan de energie-inname. Andere groepen binnen de doelgroep volwassenen die extra aandacht verdienen als het gaat om gezonde voeding zijn: ‘dertigers’ (verandering in eet- en beweegpatroon door ingrijpende levensgebeurtenissen als werken, gezin), chronisch zieken (relatie tussen voeding en specifieke ziektebeelden), ouderen (zie Ouderen Voeding), zwangere vrouwen en vrouwen die borstvoeding geven. Uiteraard geldt de aanbeveling voor een gezonde voeding ook voor zwangere vrouwen. Echter, bij zwangere vrouwen gaat extra aandacht uit naar extra foliumzuur voor en aan het begin van de zwangerschap en extra vitamine D tijdens de zwangerschap. Extra foliumzuur wordt aanbevolen ter voorkoming van neurale buisdefecten, oftewel het voorkomen van een baby met een ‘open ruggetje’. Vitamine D suppletie komt ten goede van de botontwikkeling en skeletopbouw.
31 Mensen met een lage sociaal-economische status worden gedefinieerd aan de hand van laag opleidingsniveau, laag of geen inkomen (dus ook langdurig werklozen en arbeidsongeschikten) en/of laaggeschoold werk. Mensen met een hoge sociaaleconomische status worden daarentegen gekenmerkt door een hoog opleidingsniveau, een hoog inkomen en/of hooggeschoold werk.
GGD Fryslân Maart 2004
10
Volwassenen Voeding
Gezondheid in Friesland Uiteraard zijn er meer aandachtgroepen te onderscheiden, waarbij specifieke voeding gewenst is. Hierbij valt te denken aan mensen met een voedselintolerantie of –allergie, ondervoede mensen door onderliggend lijden, maar ook bijvoorbeeld topsporters. De voedinggewoonten van c.q. –aanbevelingen aan deze specifieke, relatief kleine groepen worden hier verder niet besproken. 5. Voedselveiligheid Voeding bevat voedingsstoffen die nodig zijn voor het optimaal functioneren van het menselijk lichaam. Naast voedingsstoffen kan voeding ook stoffen bevatten die niet ten goede komen van de gezondheid. Dit kunnen bijvoorbeeld stoffen zijn die van nature in een product zitten (zoals nitriet) of stoffen die tijdens het productieproces in het voedsel terechtkomen (zoals bestrijdingsmiddelen, diergeneesmiddelen). Ook worden tijdens het productieproces stoffen toegevoegd die geen voedingswaarde hebben, maar die eigenschappen, zoals houdbaarheid, smaak, kleur en geur verbeteren. Deze stoffen noemen we additieven. Omdat een gezonde voeding niet alleen staat voor een juiste balans in voedingsstoffen, maar ook voor veilig voedsel, zijn wettelijke regels opgesteld over maximaal toelaatbare mogelijk schadelijke stoffen in de voeding. De maximale toelaatbaarheid van mogelijk schadelijke stoffen is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek. Regels hieromtrent zijn zo opgesteld dat zowel mens als dier hiervan geen schade aan de gezondheid ondervinden. Ondanks alle onderzoek, wet- en regelgeving, staan de media zo nu en dan bol van informatie over mogelijk schadelijke effecten op de gezondheid van stoffen in de voeding. Een bekend voorbeeld is de link die wel eens gelegd wordt tussen kleurstoffen en hyperactief gedrag. Echter, dergelijke verbanden zijn omstreden en in de meeste gevallen nooit wetenschappelijk aangetoond. Dit neemt niet weg dat voortdurend onderzoek naar de schadelijkheid van stoffen en controle op de naleving van de wettelijke eisen door verschillende publieke en private controle- en opsporingsdiensten (bijvoorbeeld de Keuringsdienst van Waren) erg belangrijk is om de effecten van dergelijke stoffen op de gezondheid te bewaken. De voedselveiligheid kan ook in het geding komen als producten niet op de juiste manier worden bereid en/of bewaard (te lang bewaren bij te hoge temperatuur). Een bekend voorbeeld is de kruisbesmetting. Als vlees met hetzelfde mes wordt gesneden als later de (rauwe) groente, bestaat de kans dat vleesbacteriën, die verhitting niet overleven, ook terecht komen op de onverhitte groente. De bacteriën kunnen mensen mogelijk ziek maken. Een ander voorbeeld is het zwartverbrande vlees van de barbecue, dat schadelijk is voor de gezondheid. Naast regelgeving rondom etikettering (aangeven van houdbaarheidsdatum, bewaar- en bereidingsadviezen), kunnen mensen zelf veel doen om de voedselveiligheid te bewaken. 6. Preventieve aanpak gezonde voeding De algemene doelen van preventieactiviteiten op het terrein van voeding zijn het bevorderen van het eten van gezonde en veilige voeding, behoud van reeds behaalde gezondheidswinst en het tegengaan van ongunstige ontwikkelingen die te maken hebben met voeding, zoals de toename van overgewicht (RIVM, NIGZ, Nota Nederland goed gevoed? 1998). Echter, zoals hierboven al is beschreven: voedingsgedrag is complex. Er is niet alleen een sterke relatie tussen persoongebonden factoren (onder andere kennis, attitude, zelfeffectiviteit) en omgeving (aanbod, referentiekader, prijs) maar ook tussen voeding en andere leefstijlen (bijvoorbeeld voeding in relatie tot lichamelijke activiteit). Een voedingsgerichte aanpak is dan ook vaak onderdeel van een aanpak waarin verschillende leefstijlen worden geïntegreerd (bijvoorbeeld voeding, lichamelijke activiteit en roken).
GGD Fryslân Maart 2004
11
Volwassenen Voeding
Gezondheid in Friesland Tot nu toe zijn campagnes ten aanzien van gezond voedingsgedrag vooral gericht op bewustzijn, kennis en vaardigheden ten aanzien van de keuze voor gezonde voeding (meer groente en fruit en minder (verzadigd) vet). Andere campagnes zijn meer gericht op de omgeving. Een omvangrijke landelijke campagne van het Voedingscentrum is ‘Goede voeding: wat let je?’. Activiteiten die in het kader van deze campagne hebben plaatsgevonden zijn onder andere: massamediale voorlichting, eettesten, rondleidingen en demonstraties in supermarkten en aandacht voor groenten in supermarkten. GGD-en worden vaak betrokken in landelijke campagnes of spelen hier zelf op in. De Friese regio’s ‘Noord’ en ‘Zuid-west’ hebben naast nog 10 andere GGD-en meegedaan aan de effectevaluatie van deze campagne. Uit de effectevaluatie van de campagne ‘Goede voeding: wat let je?’ bleek de houding van mensen in de Friese regio’s ten opzichte van groente en fruit in veel gevallen positief te zijn. Iets meer dan 10% van de mensen is van plan de groenteconsumptie te verhogen en ongeveer een kwart is van plan meer fruit te gaan eten. Op dit moment voert het Voedingscentrum een landelijke campagne ‘Maak je niet dik’. Deze campagne richt zich op overgewicht, waarbij gezonde voeding de nodige aandacht krijgt. Deze campagne is gestart in 2002 en zal in totaal vijf jaar lopen. De keuze van de interventie bepaalt voor een belangrijk deel welke factoren van het probleemgedrag worden aangepakt. Een individu gerichte aanpak die kans van slagen lijkt te hebben, is de zogenaamde ‘voorlichting op maat’, bijvoorbeeld in de vorm van persoonlijke begeleiding c.q. advies via internet door een diëtist (NIGZ; Gezondheidsraad). Hierdoor wordt het inzicht in de eigen voedingsgewoonten vergroot. Daarnaast blijkt dat actief iets doen met voeding de zelf-effectiviteit vergroot. Hierbij gaat het vooral om het zelf bereiden (kookcursus) en proeven van voedsel (in de supermarkt, aanbieden op het werk) en het nastreven van persoonlijke doelen ten aanzien van gezond eetgedrag. Bij het opzetten van een interventie is het van belang die strategieën en methoden te kiezen die hun aangrijpingspunt vinden in de belangrijkst veranderbare factoren van het risicogedrag. Bij omgevingsgerichte interventies op voedingsgebied gaat het om het verwijderen van barrières voor een gezond voedingsgedrag. Er is relatief weinig bekend over de effectiviteit van dit soort interventies, maar studies uit het buitenland laten zien dat de omgevingsgerichte benadering veelbelovend is (NIGZ). Omgevingsgerichte interventies ter bevordering van gezonde voeding zijn bijvoorbeeld een toereikend en betaalbaar aanbod van gezonde voedingsmiddelen. Met name op het gebied van gemaksvoedsel en tussendoortjes is een groter en betaalbaar aanbod van vezelrijke en vet- en energiearme voeding gewenst (RIVM). Uit een onderzoek in een Amerikaanse supermarkt bleek dat een combinatie van prijsreductie, het laten proeven van en het attenderen op producten met een laag vetgehalte door stickers te plakken de aankoop van sommige van deze producten kan stimuleren (Gezondheidsraad). Ook regelgeving omtrent bijvoorbeeld gezondheidsclaims en weergave van de hoeveelheid voedingsstoffen op het etiket van producten kan onderdeel zijn van een omgevingsgerichte interventie. In navolging hierop kan ook onderzocht worden wat de mogelijkheden zijn van het aan het aan banden leggen van aanprijzingen van ongezonde voedingsmiddelen, net zoals bij sigarettenreclames is gedaan. Ten aanzien van bewaken en verbeteren van de voedselveiligheid wordt een combinatie van wet- en regelgeving, toezicht en controle, etikettering en afspraken en gedragsregels ten aanzien van productiemethoden (teelt, slacht), eindproduct en ingrediënten toegepast. Daarnaast wordt op landelijk niveau (ondermeer via het Voedingscentrum) voorlichting gegeven aan consumenten (hygiëne, bereiding).
GGD Fryslân Maart 2004
12
Volwassenen Voeding
Gezondheid in Friesland 6.1 Interventies op lokaal niveau In het kader van het project ‘Gezonde voeding: wat let je?’ zijn in Friesland verschillende interventies gedaan op het gebied van voeding, te weten supermarktrondleidingen met een diëtist, project in bedrijfskantines en individueel advies naar aanleiding van de zogenaamde vet- en vezeltest. Hoewel de verantwoordelijkheid voor een gezonde voeding in de eerste plaats bij iedere persoon zelf ligt, kunnen verschillende actoren in Friesland een bijdrage leveren aan het bevorderen van gezond en veilig voedsel. In onderstaand overzicht worden deze actoren genoemd en de taak die zij hebben in het bevorderen van een gezonde en veilige voeding. Actoren GGD Fryslân Thuiszorgorganisaties Huisartsen Diëtisten Bedrijfsleven (detailhandel, bedrijfscatering, kantines) Ziekenhuizen, verpleeg- en verzorgingshuizen, revalidatiecentra, maaltijdservice Patientenverenigingen, welzijnswerk Landelijk publieke en private diensten
Gezonde voeding Voorlichting, beleidsadvies, onderzoek, risicogroepen (Individuele) voorlichting; maaltijdvoorziening Voorlichting, doorverwijzing (individuele) voorlichting; patiënten Productie en verkoop van gezonde producten, productinformatie, gezond aanbod in (bedrijfs)kantines Maaltijdvoorziening
Voorlichting, onderzoek, belangenbehartiging Voorlichting (Voedingscentrum, NIGZ, patiëntenverenigingen, Voorlichtingsbureau’s (o.a. Groente en Fruit, Vlees, MVO)
Veilig voedsel Infectieziektenbestrijding; hygiënebegeleiding Behandeling voedselinfecties, voorlichting ter voorkoming van voedselinfecties Waarborgen veiligheid van producten, naleven van voorschriften Naleven van regels ten aanzien van bereiding, transport, opslag etc.
Controle, wetgeving, voorlichting (Keuringsdiensten, Ministerie van VWS/LNV, Voedingscentrum)
Bevorderen van gezond gedrag, waaronder voeding, speelt niet alleen in Friesland. Ook elders in het land wordt gewerkt aan het ontwikkelen van effectieve methodieken ter bevordering van gezond gedrag. Een voorbeeld is het project Hartslag Limburg. Dit project is een regionaal preventieprogramma dat ten doel heeft het aantal mensen met hart- en vaatziekten te verminderen. In dit programma wordt de algemene bevolking aangespoord minder verzadigd vet te eten, te stoppen met roken en meer te bewegen. De toegepaste community strategie (gericht op en in nauwe samenwerking met de algemene bevolking) is geïntegreerd met een zogenaamde hoog-risicostrategie (begeleiding op maat van mensen met een hoger risico op hart- en vaatziekten). Uit evaluatieonderzoek blijkt onder andere een daling van de vetinneming als gevolg van de gevolgde community-strategie. Een effectief bewezen interventie ter bevordering van de gezondheid kan model staan voor soortgelijke projecten in andere regio’s.
GGD Fryslân Maart 2004
13
Volwassenen Voeding
Gezondheid in Friesland Consequenties voor beleid: Teveel (ongezonde) voeding is een belangrijke determinant van overgewicht, waarin duidelijk een ongunstige trend waarneembaar is. Bovendien verhoogt ongezonde voeding het risico op een aantal veel voorkomende ziekten aanzienlijk. Er is dan ook zeker gezondheidswinst te behalen met het bevorderen van gezond voedingsgedrag. Omdat ongezonde voeding veelal samenhangt met andere ongezonde leefstijlen, lijkt een geïntegreerde aanpak van verschillende leefstijlfactoren dan ook de grootste kans van slagen te hebben in het behalen van gezondheidswinst: dus naast aandacht voor een gezonde voeding ook aandacht voor bijvoorbeeld lichaamsbeweging en roken. Mogelijke successen in het bevorderen van gezond voedingsgedrag zijn te behalen door het bieden van voorlichting op maat, omgevingsgerichte interventies en interventies gericht op risicogroepen als mensen met een lage sociaal-economische status (zie voetnoot 4) en ‘dertigers’. Een andere vernieuwende insteek is een meer marketing gerichte benadering waarbij wordt nagegaan wat wensen en ideeën zijn van consumenten over voeding zodat hiermee rekening wordt gehouden bij het ontwikkelen van nieuwe trends. Dit kan op kleine schaal worden toegepast (bijvoorbeeld het aanbod van voedingsmiddelen in bedrijfskantines), maar ook in groter verband bij de ontwikkeling van nieuwe voedingsmiddelen (NIGZ). Omdat leefstijl zich op zoveel terreinen begeeft en er veel verschillende organisaties zijn die hier op in kunnen spelen, is het van belang op zoek te gaan naar onderlinge afstemming en samenwerking om de boodschap zo helder mogelijk richting de bevolking te sturen. De gemeente en GGD zijn belangrijke lokale spelers in samenwerking met lokale vertegenwoordigers van zorgaanbieders, zorgverzekeraars en zorgvragers. Binnen het landelijke beleidskader kunnen in de lokale setting nieuwe interventies worden ontwikkeld, geïmplementeerd en geëvalueerd. Bovendien kunnen effectief gebleken interventies, aangepast aan de lokale setting, worden geïmplementeerd (VTV 2002).
GGD Fryslân Maart 2004
14
Volwassenen Voeding
Gezondheid in Friesland
BIJLAGE Vitamines en mineralen: de (hoofd)taak in het lichaam en belangrijke bronnen Vitamine / mineraal
(Hoofd)taak
Vitamine A (retinol)
Vorming van epitheelcellen in huid, luchtpijp, longweefsel, haar, tandvlees. Groei; opbouw van botten en tanden; weerstand tegen ziekten. Goed functioneren van de ogen. Wordt in het lichaam omgezet in vitamine A.
Bron
Vitamine D (cholecalciferol)
Botten en tanden
Vitamine E (tocoferol)
Antioxidant van onverzadigde vetzuren in de cellen.
Dierlijke producten (vlees(waren), eidooier, zuivel, vis. Toegevoegd aan margarine, halvarine, bak- en braadproducten. Provitamine A (bèta Worteltjes, koolsoorten, caroteen) donkergroene bladgroenten, gele/oranje vruchten. Vitamine B1 (thiamine) Energievoorziening; werking van het Brood en graanproducten, zenuwstelsel. aardappelen, groente, vlees(waren), zuivel. Vitamine B2 (riboflavine) Stofwisseling (vrijmaken van energie uit Brood en graanproducten, koolhydraten, eiwitten en vet). groente, fruit, vlees(waren), zuivel. Vitamine B3 (niacine) Energievoorziening. Vlees, vis, volkoren graanproducten, groente, aardappelen Vitamine B5 Vrijmaken van energie uit koolhydraten. Rol in Vlees, eieren, volkoren (panthotheenzuur) opbouw en afbraak van eiwit en vet. producten, peulvruchten, zuivel, groente en fruit. Vitamine B6 Opbouw en afbraak van eiwitten. vlees, eieren, vis, brood en (pyridoxine) Regulerende werking bepaalde hormonen. graanproducten, aardappelen, Rol in de groei, afweer, bloedaanmaak, peulvruchten, groente, zuivel. zenuwstelsel. Vitamine B8 (biotine) Energiestofwisseling. Rol bij het vormen van eieren, lever, melk, noten en vetzuren uit vet. Houdt de huid en het haar pinda's gezond. Vitamine B11 Aanmaak van rode bloedcellen. Groei en Volkoren producten, groente (foliumzuur) instandhouding lichaam. Belangrijke rol in de en fruit. aanleg van hersenen en ruggemerg. Aanwijzingen dat foliumzuur het risico op hart- en vaatziekten verkleint. Vitamine B12 Aanmaak van rode bloedcellen. Rol in Zuivel, vlees(waren), vis en zenuwstelsel. eieren. Vitamine C Zorgt voor stevige cellen en een goede Groente (koolsoorten), fruit wondgenezing. Verbetert de opname van (citrusfruit, aardbeien, bessen, ijzer uit de voeding. Belangrijke rol bij het kiwi’s), aardappelen. instandhouden van de weerstand.
GGD Fryslân Maart 2004
15
Voornamelijk omzetting door de huid uit zonlicht. Vette vis, vlees, volle melkproducten, halvarine, margarine, bak- en braadproducten. Zonnebloemolie, dieethalvarine en –margarine, brood, granen, noten, zaden, groenten, fruit.
Volwassenen Voeding
Gezondheid in Friesland Vitamine K (fylochinon)
Bloedstolling
IJzer
Stofwisselingsprocessen in het bloed en andere cellen. Vochthuishouding, prikkelgeleiding vanaf het zenuwstelsel naar de spieren Vochthuishouding. Aanmaak en onderhoud van botten en gebit. Zenuwen, spieren, transport van stoffen Stevigheid botten en tanden.
Kalium Natrium Calcium Fosfor Magnesium Koper Seleen Zink Chloor Chroom Fluoride
Jodium Mangaan Molybdeen
Botopbouw, zenuwgeleiding en functioneren van de spieren, opbouw van lichaamseiwit. Vorming van bloed, bindweefsel en botweefsel. Rol bij pigmentatie van haar, afweer en bloedstolling. Bescherming rode bloedcellen en cellen tegen beschadiging. Betrokken bij opbouw van eiwitten, groei en vernieuwing van weefsel, de stofwisseling en het functioneren van het afweersysteem. Vochtbalans. Onderdeel van maagzuur. Invloed op de koolhydraatstofwisseling. Functie van chroom in het lichaam is vrij onbekend. Als onderdeel van tanden en botten. Draagt bij aan de stevigheid van botten en beschermd het tandglazuur. Bouwsteen van schildklierhormoon. Draagt via deze weg bij aan groei, ontwikkeling zenuwstelsel en stofwisseling. Stofwisseling Stofwisseling van de bouwstenen van eiwitten.
Maakt het lichaam voor een groot deel zelf aan in de darm. Overige bronnen zijn: groene bladgroenten, zuivel, vlees, eieren, granen, groenten en fruit. Volkoren brood, vlees. Groente, fruit, aardappelen, vlees, brood, melk, noten. Vrijwel alle voedingsmiddelen. Zuivel, groente, noten, peulvruchten. Groene bladgroenten, zuivel, vlees, eieren, granen, groenten, fruit Brood en graanproducten, groente, zuivel, vlees. Groente, fruit, vlees, brood en andere graanproducten en cacaoproducten. Vrijwel alle voedingsmiddelen Vlees, kaas, granen, brood, noten, schaal- en schelpdieren Keukenzout en alle producten die zout bevatten. Onbekend Thee en zeevis. Ter bescherming van tandbederf wordt fluoridehoudende tandpasta of fluoridetabletjes aangeraden. Zeevis, bakkerszout, sommige keukenzout soorten (JoZo), evt. broodvervangers. Volkorenbrood, volkoren graanproducten, thee, groente, fruit. Brood, graanproducten, melk, peulvruchten.
Van een aantal mineralen en spoorelementen is niet bekend of deze inderdaad nodig zijn voor het goed functioneren van het lichaam, wat de functie is of waar deze in voorkomen. Het gaat om de stoffen borium, arseen, kobalt, lithium, lood, nikkel, silicium, tin en vanadium. Deze stoffen zijn dan ook niet in bovenstaand overzicht opgenomen.
GGD Fryslân Maart 2004
16
Volwassenen Voeding