Gezo ndhei d in Friesland
Voeding Een gezonde voeding is één van de uitgangspunten voor het goed functioneren van het lichaam. Dit geldt ook voor ouderen. Voeding levert naast de voedingsstoffen koolhydraten (suikers en zetmeel), eiwit en vet, ook belangrijke vitaminen, mineralen en sporenelementen. Alle voedingsstoffen hebben een eigen taak in de verschillende lichaamsfuncties. Zo zijn koolhydraten belangrijke energieleveranciers voor onder meer de spieren en de hersenen, eiwitten dienen als bouwstof voor het lichaam en vetten leveren naast energie onder andere een belangrijke bijdrage aan de opbouw van cellen. Vitaminen en mineralen zorgen onder andere voor de groei van weefsel, het uitvoeren van de lichaamsfuncties en zijn onderdeel van de lichaamscellen. In dit deel staat de voeding van ouderen centraal. Aandacht voor gezonde voeding bij ouderen is van belang omdat gezonde voeding de kans op gezond ouder worden en blijven vergroot. Echter, de groep ouderen is niet homogeen. Dit uit zich onder meer in het frequenter voorkomen van voedingsgerelateerde gezondheidsproblemen en ongezond gedrag bij specifieke groepen ouderen. Preventieve maatregelen en aanbevelingen voor ouderengezondheidsbeleid ter voorkoming van gezondheidsproblemen en bevordering van gezond gedrag kunnen dan ook verschillen voor specifieke groepen ouderen. Afhankelijk van het onderwerp dat in een paragraaf wordt besproken, wordt zo mogelijk onderscheid gemaakt tussen ‘jonge’ en ‘oude’ ouderen, mannen en vrouwen, alleenstaanden en samenwonenden en de woonsituatie (zelfstandig of in een verpleeg- of verzorgingshuis). In dit deel wordt aandacht besteed aan gezonde voeding voor ouderen en de huidige eetgewoonten van ouderen ten opzichte van de algemene bevolking. In de daaropvolgende paragraaf wordt ingegaan op chronische welvaartziekten (zie ook Volwassenen Voeding) en veranderingen in lichaamsprocessen op oudere leeftijd in relatie tot de voedingsbehoefte. Daarna worden veranderingen in de fysieke en sociale omgeving, waardoor voedingsgewoonten en -behoeften kunnen veranderen, besproken. Omdat vooral bij de oudste ouderen en ouderen die (langdurig) in een verpleeg- of ziekenhuis verblijven, ondervoeding nogal eens voorkomt, wordt een aparte paragraaf gewijd aan het risico op ondervoeding bij ouderen. In paragraaf 6 wordt kort ingegaan op de voedselveiligheid (zie ook Volwassenen Voeding). Tenslotte gaan we in op de consequenties voor beleid. § 1. Gezonde Voeding Het Voedingscentrum geeft voor gezonde personen van 65 jaar en ouder een richtlijn voor een gezonde voeding. Op een aantal punten verschilt deze richtlijn van de richtlijn voor volwassenen onder de 65 jaar. Omdat de stofwisseling van ouderen trager verloopt en omdat ouderen in het algemeen minder in beweging zijn, is de energiebehoefte iets lager dan van jongere mensen. In tekstblok 1 staat de huidige aanbeveling gezonde voeding voor ouderen weergegeven. Om te voorzien in de dagelijkse behoefte aan voedingstoffen en voedingsvezel wordt gezonde mensen geadviseerd gebruik te maken van:
Volkoren producten (volkoren brood, zilvervliesrijst, volkoren pasta)
Halfvolle/magere producten (halfvolle melk, magere yoghurt, 30+ kaas, magere vleeswaren zoals achterham, rosbief, kipfilet en mager vlees zoals rundergehakt, ongepaneerde schnitzel, kipfilet, tartaar)
Beperkte hoeveelheid halvarine en margarine of olie voor de bereiding. Deze producten zijn belangrijke bronnen van onverzadigde vetten en de vitamines A, D en E (zie Volwassenen Voeding).
GGD Fryslân 1-10-09
Ouderen Voeding
Gezo ndhei d in Friesland In Nederland is een norm ontwikkeld voor de dagelijkse behoefte aan voedingsstoffen per gemiddelde Nederlander. Hierin wordt onderscheid gemaakt naar geslacht en leeftijd. De basis voor een gezond eetpatroon zoals in tekstblok 1 is hierop gebaseerd. Lees meer informatie over onder andere de Aanbevolen Dagelijkse Hoeveelheid (ADH) in het deel Volwassenen Voeding.
Tekstblok 1. Basis voor een gezond eetpatroon voor volwassen (65+) Brood: Aardappelen (of rijst, pasta, peulvruchten): Groente: Fruit: Melk en melkproducten: Kaas: Vlees, vis, kip, ei, tahoe of tempé: Vleeswaar: Halvarine op brood: Margarine/ olie voor de bereiding: Vocht:
4-6 sneetjes 2-4 stuks (of 150-200 gram) 3 tot 4 groentelepels (150-200 gram) 2 stuks 2-3 glazen (300-450 gram) ½ tot 2 plakken (20-40 gram) 100 gram rauw (75 gram gaar) 1-2 plakjes (15-30 gram) 5 gram per snee 15 gram 1,7 liter
De aanbeveling ten aanzien van vet is: max. 30-35 en%1 vet max. 10 en%1 verzadigd vet Alle aanbevelingen gelden per dag. Bron: Voedingscentrum 1
en%: afkorting voor energieprocent. Het aandeel energie geleverd door een (verzadigd) vet in de totale energie voorziening.
§ 2. Het voedingspatroon van ouderen Over het algemeen neemt de hoeveelheid voeding die men per dag eet geleidelijk af met het stijgen van de leeftijd. Hierboven werd al genoemd dat de stofwisseling van ouderen iets trager is en de hoeveelheid lichaamsbeweging afneemt, waardoor de behoefte aan energie is verminderd. De behoefte aan voedingsstoffen (eiwitten, vet, koolhydraten, vitamines, mineralen) is echter onverminderd of zelfs hoger ten opzichte van jongere mensen. In deze paragraaf bespreken we de consumptie van een aantal voedingsmiddelen en –stoffen van ouderen. § 2.1 Groente en fruit Groente en fruit zijn niet alleen rijk aan vitamines en mineralen, maar ook een belangrijke bron van voedingsvezel. Bovendien bevatten groenten en fruit zogenaamde bio-actieve stoffen die bijdragen aan het goed functioneren van het lichaam. De voedingsstoffen uit groente en fruit kunnen beschermend werken tegen het ontstaan van hart- en vaatziekten en verschillende vormen van kanker. Voedingsvezel uit onder andere groente en fruit draagt bij aan een goede stoelgang. Voldoende groente en fruit is voor iedereen van belang. De meeste groente en fruitsoorten bevatten relatief weinig energie, maar juist veel andere voedingsstoffen (vitaminen, mineralen, spoorelementen en bio-actieve stoffen). Om die reden is het voor ouderen belangrijk hiervan voldoende te eten om te voorzien in de eventueel hogere voedingsstofbehoefte en tegelijkertijd aan te sluiten bij de lagere energiebehoefte. Ouderen eten over het algemeen meer groente en fruit dan jongere mensen. Uit onderzoek van TNO Voeding (1998) blijkt ongeveer de helft van de mannen van 65 jaar of ouder GGD Fryslân 1-10-09
Ouderen Voeding
Gezo ndhei d in Friesland minimaal 300 tot 400 gram groente en fruit te eten. Voor vrouwen van 65 jaar en ouder is dit bijna 60%. Afhankelijk van de leeftijd, varieert dit voor mannen van 25 tot en met 64 jaar van 36% tot 44% en voor vrouwen in deze leeftijdsklasse van 43% tot 53% (VTV 2002). Alleen voor groente verwacht men dat de gunstige trend in de toekomst bij ouderen doorzet. Voor fruit is dit naar verwachting niet het geval (VTV 2002). § 2.2 Vet Vet is een belangrijke energieleverancier. Naast energie levert vet onder meer onmisbare vetoplosbare vitamines (vitamine A, D en E) en essentiële vetzuren, die ondermeer van belang zijn voor de opbouw van cellen en het immuunsysteem. Het type vet kan van invloed zijn op de gezondheid. Vet kan voorkomen als verzadigd vet en onverzadigd vet. Verzadigd vet, meestal vet van dierlijke oorsprong, is ongezond. Het kan zorgen voor een hoog cholesterolgehalte met als gevolg een verhoogd risico op hart- en vaatziekten. Onverzadigd vet, meestal plantaardige vetten maar ook vet van (vette) vissoorten, hebben juist een gunstig effect op de gezondheid. Een andere groep vetten zijn de transvetzuren, die net als verzadigd vet ongunstig zijn voor de gezondheid. Transvetzuren ontstaan bij het ‘harden’ van plantaardige vetten (harde margarine en bak- en braadproducten). Ziekten en aandoeningen die in verband worden gebracht met een hoge (verzadigd) vetconsumptie zijn hart- en vaatziekten, verhoogd cholesterolgehalte en overgewicht. De consumptie van (verzadigd) vet onder ouderen is iets ongunstiger in vergelijking met jongere mensen. In 1997/1998 voldeed ongeveer 4 op de 10 Nederlanders niet aan de aanbeveling om minder dan 35% van de energie-inname uit vet te laten bestaan. Voor ouderen ligt dit iets hoger. Wat betreft de hoeveelheid verzadigd vet voldoet minder dan 1 op de 10 Nederlanders aan de aanbeveling van het Voedingscentrum (maximaal 10% van de totale energie-inname geleverd door verzadigd vet). Voor ouderen zal dit nagenoeg gelijk of nog lager zijn. Naar verwachting zal de inname van (verzadigd) vet zich in de toekomst in gunstige zin ontwikkelen (VTV 2002). De ouderen van de toekomst zijn onderhand gewend aan het gebruik van magere en halfvolle producten en gebruik van onverzadigde vetten (plantaardige olie, margarine, vette vis). § 2.3 Koolhydraten Koolhydraten (zetmeel en suiker) zijn voor het lichaam in de eerste plaats belangrijk als energiebron. Hersen- en spierweefsel is voor de energievoorziening zelfs volledig afhankelijk van koolhydraten. Ook voor ouderen geldt dat, voor een gezonde voeding, minstens 40% van de totale hoeveelheid energie door koolhydraten wordt geleverd. De dagelijkse voeding bestaat uit een combinatie van eenvoudige en complexe koolhydraten. Kort gezegd wordt met de eenvoudige koolhydraten bedoeld de suikers en onder de complexe koolhydraten zetmeel. Met het oog op gezonde voeding, wordt gestreefd naar een zo groot mogelijk deel complexe koolhydraten en een beperkte hoeveelheid eenvoudige koolhydraten. Een belangrijke eigenschap van complexe koolhydraten is dat zij voedingsvezels bevatten. Voedingsvezels zijn onverteerbare stoffen, die de werking van de darm stimuleren. Voedingsvezels zijn te vinden in (volkoren) graanproducten zoals volkoren brood en zilvervliesrijst, fruit (met schil!), groente, aardappelen, rauwkost en peulvruchten. In het algemeen voldoet de voeding van de gemiddelde Nederlander aan de aanbeveling voor koolhydraten. Een recent cijfer over de hoeveelheid koolhydraten ouderen eten, is niet voor handen. Wel is bekend dat in 1992 de energie-inname afkomstig van koolhydraten voor vrouwen van 65 tot en met 74 jaar gemiddeld ruim 40% van de totale energie-inname was (Voedselconsumptiepeiling1). Volgens dezelfde Voedselconsumptiepeiling in 1992, is dit vergelijkbaar met de koolhydraatinname van jongere mensen. Het vermoeden bestaat dat ouderen meer eenvoudige koolhydraten (zoals suiker, gebak, koekjes, zoetigheid) gebruiken dan jongeren. Vergelijking van de voedselconsumptie van vrouwen in de leeftijd van 65 tot 1
uitgebreid onderzoek naar de voedselconsumptie onder een steekproef van de Nederlandse bevolking.
GGD Fryslân 1-10-09
Ouderen Voeding
Gezo ndhei d in Friesland en met 74 jaar met jongere vrouwen bevestigen dit vermoeden niet (Voedselconsumptiepeiling 1987-1988 en 1992). § 2.4 Eiwit Eiwit is een belangrijke bouwstof voor organen en weefsel in het lichaam, het zenuwstelsel, het bloed en de botten. Het mag duidelijk zijn dat eiwit vooral belangrijk is tijdens de groei. Echter, voldoende eiwit is minstens zo belangrijk tijdens de rest van het leven omdat lichaamscellen continu vernieuwd worden. Bovendien is eiwit van groot belang tijdens herstel van ziekte, letsel en genezing van wonden. Eiwit is te vinden in onder andere brood, graanproducten, peulvruchten, kip, vlees, vis, zuivel en eieren. Gezonde mensen krijgen voldoende eiwit binnen. Dit geldt in principe ook voor de gezonde oudere. Zoals in de inleiding van deze paragraaf al is genoemd, is bij ouderen de behoefte aan voedingsstoffen niet verminderd, terwijl de energiebehoefte wel lager is. Door een lagere voedselinname, al dan niet in combinatie met ziekte of bedlegerigheid, kan de eiwitinname krap zijn. Met name de oudste ouderen (70+) en ouderen die in verpleeg- en ziekenhuizen verblijven lopen hier een risico op ondervoeding. In paragraaf 4 Ondervoeding gaan wij hier verder op in. § 2.5 Vitaminen en mineralen Zoals in paragraaf 2.4 beschreven, kan een verminderde energiebehoefte leiden tot een verminderde inname van voedingsstoffen, waaronder vitaminen en mineralen. Ouderen in verpleeg- en ziekenhuizen vormen in dit kader de belangrijkste risicogroep. Van in ieder geval één vitamine is bekend dat de voorziening door veroudering in het gedrang kan komen. Het gaat hierbij om vitamine D, dat een belangrijke rol speelt in de botstofwisseling. Extra vitamine D in de vorm van tabletjes of druppeltjes wordt ouderen, met name die ouderen die weinig buiten komen, aanbevolen. Zie voor meer informatie over vitamine D paragraaf 3.2 Osteoporose. Zie ook Volwassenen Voeding voor meer informatie over voeding en voedingsstoffen. § 2.6 Alcoholgebruik Hoewel alcohol in principe geen voedingswaarde heeft, en om die reden ook geen voedingsstof is, noemen we het hier wel omdat het vaak wel wordt geplaatst onder de noemer ‘drinken’. Matig gebruik van alcoholhoudende dranken kan een gunstig effect hebben op het risico op hart- en vaatziekten. Het drinken van meer dan twee tot drie glazen alcohol per dag brengt gezondheidsrisico’s met zich mee, evenals de combinatie van alcohol en sommige medicijnen. Op korte termijn ontstaan met name veranderingen in stemming en gedrag. Op langere termijn heeft overmatig alcoholgebruik een nadelig effect op de bloeddruk en het risico op hart- en vaatziekten. Ook verhoogt overmatig alcoholgebruik de kans op het ontstaan van bepaalde vormen van kanker en kan het de hersenen en de lever aantasten. Alcoholhoudende dranken leveren veel energie, afhankelijk van de hoeveelheden alcohol en suiker die de drank bevat. Alcohol kan dan ook bijdragen aan het ontstaan van overgewicht (Voedingscentrum). In tabel 1 staat per leeftijdsgroep het percentage ‘drinkers’ en ‘zware drinkers’ genoemd. Het gaat hier alleen om de groep zelfstandigwonenden. Met ‘drinker’ wordt bedoeld iedere persoon die dagelijks één of meer glazen alcoholhoudende drank drinkt. Met ‘zware drinkers’ wordt bedoeld, die personen die tenminste éénmaal per week 6 of meer glazen alcoholhoudende drank drinken. Tabel 1. Percentage ‘drinkers’ en ‘zware drinkers’** onder de zelfstandigwonende bevolking van Nederland naar leeftijd. (Bron: CBS).
55-64 jaar
GGD Fryslân 1-10-09
% ‘drinkers’*
% ‘zware drinkers’**
34
11
Ouderen Voeding
Gezo ndhei d in Friesland 65-74 jaar
45
5
75+
36
3
*
‘drinkers’: iedere persoon die dagelijks minimaal één glas alcoholhoudende drank drinkt (Bron: POLS 1997-1998 (CBS); bewerking SCP in Rapportage Ouderen 2001)
**
‘zware drinkers’: iedere persoon die tenminste één dag per week zes of meer glazen alcoholhoudende drank drinkt (Bron: CBS 2002)
Het percentage ‘zware drinkers’ onder jongere mensen in de leeftijd van 25 tot en met 54 jaar varieert met de leeftijd van ongeveer 11% tot 13,5% en is hiermee hoger dan onder de groep 55-plussers (CBS, 2002). Uit de gezondheidsenquête van GGD Fryslân in 1998 bleek 80% van de Friese bevolking (20-64 jaar) wel eens alcohol te gebruiken. In hetzelfde jaar drinkt 76% van de 65-plussers in Nederland wel eens alcohol (CBS). Buitenlands onderzoek naar alcoholgebruik onder ouderen in verpleeg-/verzorgingshuizen doet vermoeden dat overmatig alcoholgebruik (en overmatig medicijngebruik!) wel degelijk voorkomt. Tot nu toe zijn geen Nederlandse cijfers bekend als het gaat om overmatig alcoholgebruik onder bewoners van verpleeg- en verzorgingshuizen. § 2.7 Verschillen in voedingspatroon bij ouderen In eerder genoemde paragrafen is zo nu en dan al een onderscheid aangegeven naar leeftijd, geslacht en woonsituatie (zelfstandig of in een verpleeg- of verzorgingshuis) van ouderen. Zoals voor alle leeftijden geldt, zijn er verschillen in gezond gedrag te zien naar gelang de sociaal-economische status2 van een persoon hoger of lager is. Zo eten ouderen met een lage opleiding of een laag inkomen (als maat voor sociaal-economische status) iets ongezonder dan ouderen met een hoge opleiding of een hoog inkomen. Ook zijn verschillen te zien tussen mannen en vrouwen en het wel of niet hebben van een partner. Relatief meer mannen dan vrouwen eten ongezond. Dit geldt voor ouderen van alle leeftijden. Hoewel niet statistisch aangetoond, lijken vrouwen zonder partner toch iets gezonder te eten dan mannen (met of zonder partner!). Vrouwen zonder partner eten wel ongezonder dan vrouwen met partner. Mannen met partner eten net zo vaak ongezond als mannen zonder partner. Een mogelijke verklaring kan zijn, dat mannen die alleen komen te staan eerder een beroep doen op de (in)formele zorg omtrent de maaltijdvoorzieningen dan vrouwen die alleen komen te staan. Op die manier blijft de voeding van mannen ‘op peil’. Naarmate vrouwen ouder worden zijn er relatief meer die ongezond eten. Voor mannen is dit beeld wisselend met uitschieters in de oudste groep (80-plus) en in de jongste groep (jonger dan 60 jaar). Ouderen die zelfstandig wonen eten over het algemeen iets gezonder dan ouderen die niet zelfstandig wonen, maar het verschil is niet significant. (Kempen en Ormel; 1996; hoofdstuk 9). § 3. Lichamelijke gezondheid en voeding op oudere leeftijd Hoe hoger de leeftijd, des te groter is de kans om ziek te worden. Verschillende oorzaken kunnen hieraan ten grondslag liggen. Zo kunnen ziektes zich op oudere leeftijd manifesteren als gevolg van de optelsom van een langdurig ongezonde leefstijl. Denk bij deze laatste aan bijvoorbeeld hart- en vaatziekten door een combinatie van langdurig ongezonde voeding, weinig beweging en roken (zie Volwassenen Voeding). Naar verwachting wordt de groep 2
Mensen met een lage sociaal-economische status worden gedefinieerd aan de hand van laag opleidingsniveau, laag of geen inkomen (dus ook langdurig werklozen en arbeidsongeschikten) en/of laaggeschoold werk. Mensen met een hoge sociaal-economische status worden daarentegen gekenmerkt door een hoog opleidingsniveau, een hoog inkomen en/of hooggeschoold werk.
GGD Fryslân 1-10-09
Ouderen Voeding
Gezo ndhei d in Friesland ouderen in de nabije toekomst steeds groter. Enerzijds komt dit doordat meer mensen een hogere leeftijd bereiken. Anderzijds heeft dit te maken met demografische ontwikkelingen uit het verleden: de naoorlogse babyboom zorgt voor een relatief groot aantal 55-plussers van vandaag. Opgeteld betekent dit dat de groep ouderen een groter aandeel in de bevolking heeft (vergrijzing). Omdat bij het stijgen van de leeftijd meer kans is op (chronische) ziekten, neemt ook het aantal chronisch zieken toe. Ter vermindering van de individuele en maatschappelijke ziektelast, is preventie van chronische ziekten belangrijk, ook binnen de groep ouderen. Deze paragraaf gaat kort in op lichamelijke gezondheidsproblemen bij ouderen, waarbij voeding een rol kan spelen. Chronische welvaartsziekten komen kort aan bod, gevolgd door osteoporose (botontkalking). Tenslotte gaan we in op obstipatie en het gebit als mogelijke voedingsgerelateerde klachten bij ouderen. § 3.1 Chronische welvaartsziekten De in deze paragraaf besproken chronische welvaartziekten, die een relatie hebben met voeding, komen ook aan bod in het deel Volwassenen Voeding. Omdat deze gezondheidsproblemen relatief veel ouderen treffen, worden enkele hier opnieuw genoemd. Voor een vollediger beeld van voedingsgerelateerde ziekten en daaraan gekoppelde mogelijkheden tot preventie, is het de moeite waard nog een terug te slaan naar Volwassenen Voeding. § 3.1.1 Overgewicht Een (langdurig) positieve energiebalans, oftewel een hogere energie-inname uit voeding dan energieverbruik (lichaamsbeweging) kan leiden tot overgewicht. Bij het stijgen van de leeftijd blijkt het aantal mensen met overgewicht toe te nemen. Dit blijkt ook uit de Gezondheidsenquête van GGD Fryslân (1998): overgewicht komt meer voor bij de groep 55-64 jarigen dan bij jongere mensen. Uit landelijke cijfers blijkt dat ruim de helft van de 65-plussers in Nederland te kampen heeft met overgewicht (CBS, 2000). Bij mannen komt in het algemeen iets meer overgewicht voor dan bij vrouwen. Preventie van overgewicht door bevordering van gezonde voeding en lichaamsbeweging is dus ook voor een grote groep ouderen van belang. Na ongeveer het 70ste levensjaar (‘oudste ouderen’) lijkt het percentage mensen met overgewicht weer te dalen. Zoals staat beschreven in het deel Volwassenen Voeding, draagt overgewicht bij aan het ontstaan van chronische ziekten zoals hart- en vaatziekten en ouderdomssuikerziekte. § 3.1.2 Type 2 diabetes mellitus Diabetes mellitus type 2 staat in de volksmond bekend als ouderdomssuikerziekte. Bij type 2 diabetes is er sprake van een verstoorde insulinehuishouding. Insuline is een hormoon dat wordt afgescheiden door de alvleesklier. Insuline speelt een sleutelrol in de opname van glucose (‘bloedsuiker’) door de lichaamscellen. Bij personen met type 2 diabetes is de afscheiding van insuline door de alvleesklier verminderd en/of zijn de lichaamscellen minder gevoelig voor insuline waardoor zij minder snel glucose opnemen. Het gevolg is dat er glucose achterblijft in de bloedbaan, wat ongunstig is voor de energievoorziening van onder andere spierweefsel en de hersenen, maar vooral schadelijk is voor bloedvaten. Type 2 diabetes kan leiden tot ernstige complicaties als hart- en vaatziekten, problemen met het gezichtsvermogen, achteruitgang van de nierfunctie en aandoeningen aan het zenuwstelsel. Genetische gevoeligheid, overgewicht, gebrek aan lichaamsbeweging en voeding spelen een rol in het ontstaan van type 2 diabetes. Door de stijging van het aantal mensen met overgewicht, neemt het aantal mensen met type 2 diabetes toe, ook onder de groep ouderen. Verlies van een paar kilo lichaamsgewicht kan gunstige effecten hebben op het bloedsuikergehalte. Een gezonde voeding met een beperkte hoeveelheid (verzadigd) vet en eenvoudige koolhydraten is dan ook sterk aan te bevelen, in combinatie met lichaamsbeweging. Bovendien heeft een hoge inname van verzadigd vet en een lage inname van onverzadigd vet een negatieve invloed op met name de complicaties van type 2 GGD Fryslân 1-10-09
Ouderen Voeding
Gezo ndhei d in Friesland diabetes. Vezelrijke voeding (onder andere in volkoren producten, groente, fruit, peulvruchten) lijkt een beschermend effect te hebben op het ontstaan van type 2 diabetes. § 3.2 Osteoporose Door veroudering kunnen bepaalde lichaamsprocessen anders gaan verlopen, waardoor gezondheidsproblemen kunnen ontstaan. Een veelvoorkomend gezondheidsprobleem op oudere leeftijd, dat in verband wordt gebracht met onder andere voeding is botontkalking (osteoporose). Botontkalking is een aandoening van het skelet. Kenmerkend is dat de botaanmaak lager is dan de botafbraak met als gevolg dat botten brozer worden. Hierdoor is de kans op botbreuken hoger. De meest voorkomende problemen door botontkalking zijn breuken van een pols of heup of inzakking van een wervel. In het deel Ouderen Lichamelijke gezondheid wordt het ziektebeeld osteoporose uitgebreider beschreven. Voeding kan een rol spelen bij de ernst en het ontstaan van botontkalking. Calcium is een mineraal uit de voeding. Calcium is een belangrijk onderdeel van bot. Tot ongeveer het dertigste à veertigste levensjaar is de botaanmaak groter dan de botafbraak. Het is dus zaak om van jongs af aan zoveel mogelijk calcium in de botten vast te leggen, zodat de botontkalking trager verloopt en de gevolgen ervan minder ernstig zijn. Voldoende calcium in de voeding gedurende het hele leven is dan ook van belang. Calcium zit vooral in zuivel (melk, kaas, yoghurt, vla, karnemelk etc.). Daarnaast worden tegenwoordig ook voedingsmiddelen op de markt gebracht, die zijn verrijkt met calcium. De consumptie van calciumrijke voedingsmiddelen is in Nederland over het algemeen ruim voldoende om te voorzien in de behoefte aan calcium. Het stimuleren van een hoger calciumgebruik heeft dan ook niet veel effect op het voorkomen van botontkalking, omdat bij overschrijding van een bepaalde hoeveelheid calcium extra calcium geen effect meer heeft op de botaanmaak. Mensen die niet gewend zijn zuivel te gebruiken, zoals mensen van niet-Nederlandse afkomst, is het juist raadzaam het gebruik van zuivel te stimuleren. Calciumtabletten kunnen gebruikt worden door mensen die om wat voor reden dan ook geen zuivelproducten gebruiken (bijvoorbeeld veganisten of mensen die lactose (melksuiker) niet verdragen). Ook voor mensen met een groter risico op botontkalking door bijvoorbeeld langdurig medicijngebruik (corticosteroïden) kan gebruik van calciumtabletten gewenst zijn. Vitamine D is een tweede voedingsstof die van invloed is op de aanmaak van botweefsel. Vitamine D krijgen we voor een deel binnen met de voeding. Vitamine D is oplosbaar in vet. Hoewel het wettelijk niet meer verplicht is, wordt in Nederland vitamine D toegevoegd aan margarine, halvarine en bak- en braadproducten. Daarnaast zit vitamine D van nature vooral in vette vissoorten (haring, makreel, zalm, paling, bokking) en in veel mindere mate in vlees, zuivel en eieren. Echter, het grootste deel van de vitamine D behoefte maakt het lichaam (de huid) zelf aan onder invloed van zonlicht. Omdat ouderen over het algemeen minder vaak buiten komen, worden zij ook minder vaak blootgesteld aan zonlicht. Ouderen stimuleren om dagelijks even naar buiten te gaan (waarbij de huid niet volledig bedekt wordt!) kan dan ook preventief werken. Daarnaast is er de mogelijkheid om extra vitamine D te nemen op doktersvoorschrift of op eigen initiatief (volgens de bijsluiter). Mensen met een donkere huidskleur zijn minder in staat vitamine D te vormen. Extra vitamine D is voor deze mensen dan ook van belang. Ook onvoldoende lichaamsbeweging is een belangrijke risicofactor voor het optreden van osteoporose. Hoewel er niet voldoende bewijs is, zijn er aanwijzingen dat roken en alcohol een negatief effect hebben op de kwaliteit van de botten. Gezonde voeding, met de aanbevolen hoeveelheid calciumrijke producten ( met name zuivel), lichaamsbeweging, voldoende zonlicht op de huid en niet roken zijn ter preventie van botontkalking de belangrijkste leefstijladviezen die van jongs af aan gelden. Voor ouderen, met name die ouderen die niet dagelijks buiten komen of ouderen met een donkere huidskleur, geldt als extra aanbeveling om extra vitamine D te gebruiken. Een dergelijke algemene aanbeveling geldt niet voor het gebruik van extra calcium. Per individu kan besloten worden tot het al dan niet gebruiken van extra calcium. Omdat botontkalking helaas GGD Fryslân 1-10-09
Ouderen Voeding
Gezo ndhei d in Friesland niet geheel te voorkomen is, verdient veiligheid in de privé-sfeer en preventie van valongevallen bij ouderen extra aandacht. § 3.3 Andere lichamelijke klachten in relatie tot voeding § 3.3.1 Obstipatie Obstipatie, oftewel ‘verstopping’, is een veelgehoorde lichamelijke klacht bij ouderen. Voeding kan een rol spelen in het ontstaan van obstipatie of het verhelpen van obstipatie. Voor een goede stoelgang is het van belang de darmmotoriek te stimuleren en de darmflora (bacteriën in de darm die nodig zijn voor de vertering van voedsel) gezond te houden. Een ruime hoeveelheid voedingsvezel in combinatie met voldoende vocht stimuleert de werking van de darm en zorgt daarmee voor een goede stoelgang. Vezelrijke voedingsmiddelen zijn: volkoren producten, zilvervliesrijst, volkoren pasta, groente, rauwkost, fruit en peulvruchten. Omdat er verschil zit in de eigenschappen van voedingsvezels van verschillende voedingsmiddelen, is het van belang om verschillende vezelrijke voedingsmiddelen te gebruiken. Eventueel zijn er ook vezelpreparaten beschikbaar die in combinatie met veel (!) water obstipatie kunnen verhelpen. Voldoende lichaamsbeweging is een andere leefregel die van belang is ter voorkoming c.q. behandeling van obstipatie. § 3.3.2 Gebit Op oudere leeftijd kunnen er problemen ontstaan met het gebit. Als het gebit niet (meer) compleet is of wanneer een gebitsprothese slecht past of pijnlijk is, kan het erg onaangenaam zijn om bepaalde voedingsmiddelen te eten. Met name vezelrijke producten moeten dan plaats maken voor zachtere, geraffineerde producten. Hierdoor kan de voorziening in voedingsstoffen in het gedrang komen. Een goede mondhygiëne en voldoende zorg voor gebitsprothesen zijn hierin van belang. § 4. Veranderingen in de sociale en fysieke omgeving § 4.1 Sociale omgeving Met het stijgen van de leeftijd verandert ook vaak de sociale omgeving van mensen. Voor sommigen geeft een verandering in de sociale omgeving een positieve wending aan het leven (bijvoorbeeld meer tijd voor hobby’s na de pensioengerechtigde leeftijd). Echter, in veel gevallen kunnen ingrijpende gebeurtenissen c.q. veranderingen in de sociale omgeving ook een negatieve invloed hebben op het welbevinden van mensen. Bij ernstige, ingrijpende gebeurtenissen valt bijvoorbeeld te denken aan verlies van een dierbare, ziekte, zorg en/of ziekenhuisopname van een persoon zelf of de partner, of het optreden van lichamelijke of geestelijke beperkingen. Ook gebeurtenissen van andere aard, zoals ‘uitvliegen’ van kinderen, andere behuizing, maar ook pensionering, kunnen weerslag hebben op de geestelijke gezondheid. Niet zelden leiden ingrijpende gebeurtenissen tot depressie en/of gevoelens van eenzaamheid. Bovendien is er een aantal risicofactoren te noemen, die belangrijke voorspellers zijn voor het optreden van depressie op oudere leeftijd. Deze risicofactoren zijn onder andere: • Geslacht. Bij vrouwen komt depressie ruim drie maal zo vaak voor als bij mannen. • Hogere leeftijd (‘oudste oudere’). • Laag opleidingsniveau. • Ongetrouwd of verweduwd. • Aantal jaren verblijf in een verpleeghuis. (Uit: Wetenschappelijke onderbouwing depressiepreventie; Trimbos-instituut) Depressie en gevoelens van eenzaamheid kan van invloed zijn op eetgedrag en eetgewoonten, zoals vermindering van de eetlust en de zorg voor het eten niet meer op kunnen brengen. Bovendien kan het gemis van de sociale functie van eten leiden tot het overslaan van maaltijden en/of een eenzijdige, onvolwaardige voeding. Als dergelijke veranderingen in de voedselinname langere tijd duren, kunnen tekorten aan voedingsstoffen GGD Fryslân 1-10-09
Ouderen Voeding
Gezo ndhei d in Friesland ontstaan wat uiteindelijk kan leiden tot ondervoeding. Ondervoeding bij ouderen is een onderschat probleem, temeer daar ondervoeding de kwaliteit van leven doet verslechteren. In § 5 wordt apart aandacht besteed aan ondervoeding bij ouderen. In het deel Ouderen Geestelijke gezondheid wordt meer aandacht besteed aan onder andere depressie en eenzaamheid. § 4.2 Fysieke omgeving Veranderingen in de fysieke omgeving staan vaak niet los van veranderingen in de sociale omgeving en hebben daardoor zeker impact op het psychosociale welbevinden (§ 4.1). Veranderingen in de fysieke omgeving betekenen echter ook vaak veranderingen in praktische zin, die van invloed kunnen zijn op voedingsgewoonten en voedingsbehoeften. Een verhuizing is een mooi voorbeeld van verandering in de fysieke omgeving. Voor ouderen betekent andere behuizing vaak kleinere, praktische behuizing met weinig of geen onderhoud. Dit kan zijn van een vrijstaand huis met tuin, naar een gelijkvloers appartement. Of bijvoorbeeld verhuizen naar een aanleunwoning, serviceflat of een verzorgingshuis. Voor menigeen betekent dit vermindering van lichamelijke activiteit, wat samen zal gaan met vermindering van de energiebehoefte. Maar ook eetgewoonten kunnen veranderen, omdat de maaltijdvoorziening uit handen wordt gegeven. Van heel andere aard, maar met het oog op botontkalking zeker niet onbelangrijk, is dat aspecten uit de fysieke omgeving een obstakel kunnen worden voor het dagelijks functioneren. Lichamelijke beperkingen op oudere leeftijd kunnen hiervan de oorzaak zijn. Denk hierbij aan bijvoorbeeld angst voor (val)ongevallen door verkeersdrukte, onveilige bestrating en de hoge instap in bussen. Maar ook obstakels in en om het huis kunnen leiden tot een val. Hoewel het niet een direct aspect is van de fysieke omgeving, wordt medicijngebruik ook in dit rijtje genoemd. Het (gelijktijdig) gebruik van (meerdere) medicijnen (waaronder slaap- en kalmeringsmiddelen) kan leiden tot sufheid en slapte en is daarom een belangrijke risicofactor voor valongevallen. (Val)ongevallen op oudere leeftijd die leiden tot beschadiging van het bot hebben een negatieve invloed op botontkalking (zie § 3.2). Omdat een botbreuk na het 50ste levensjaar de kans op nieuwe breuken vergroot, maken aanpassingen in de fysieke omgeving van ouderen en voorlichting over valpreventie deel uit van een integrale aanpak om de botten zo gezond mogelijk te houden. § 5. Ondervoeding In § 3.1 en in het deel Volwassenen Voeding wordt gesproken over overvoeding en de gevolgen daarvan voor de gezondheid. Tegenover overvoeding staat in schril contrast ondervoeding. Binnen de groep ouderen zijn met name ouderen in verpleeg- en ziekenhuizen kwetsbaar wat betreft her risico op ondervoeding. Maar ook bij zelfstandig wonende ouderen komt ondervoeding voor, vooral bij de oudste ouderen (ouder dan 70 jaar). Gewichtsverlies is een belangrijk symptoom van ondervoeding, hoewel hier niet altijd sprake van hoeft te zijn. Ondervoeding kent verschillende oorzaken. Over het algemeen bewegen ouderen minder waardoor hun energiebehoefte afneemt. De behoefte aan eiwit, vitamines, mineralen en spoorelementen is echter niet afgenomen. En hier zit nu juist vaak het probleem: omdat men als gevolg van een lagere energiebehoefte minder eet, is de inname van de benodigde voedingsstoffen krap of onvoldoende. Als aan die behoefte niet wordt voldaan, kunnen tekorten aan voedingsstoffen ontstaan. Het gevolg is een slechte voedingstoestand3, die 3
De voedingstoestand geeft aan hoe goed of hoe slecht iemand gevoed is. Een slechte voedingstoestand kan zich bijvoorbeeld uiten in gewichtsverlies (onvoldoende energie-inname), afname van de spiermassa en trage genezing van wonden (onvoldoende eiwitinname), verminderde reserves wat betreft vitamines en mineralen die leiden tot ziekte (botontkalking) of uitdrogingsverschijnselen (vocht- en/of mineralentekort).
GGD Fryslân 1-10-09
Ouderen Voeding
Gezo ndhei d in Friesland ziekten kan doen verergeren of in de hand kan werken. Niet alleen het lichaam, maar ook het immuunsysteem verzwakt waardoor de kans op infecties toeneemt. Een verzwakking van de lichamelijke conditie maakt tevens de kans op botbreuken groter (zie ook § 3.2) (Bron: Nederlandse Vereniging voor Diëtetiek). Eenzaamheid, depressie, dementie, kauw- , slik- of passageproblemen, hulpbehoevendheid en smaakverandering kunnen andere belangrijke oorzaken zijn waarom ouderen vaak weinig of erg eenzijdig eten. Verslechtering van de voedingstoestand kan een duidelijke signaal zijn dat er iets aan de hand is. De oplossing tot verbetering van de voedingstoestand kan dan liggen in het vaststellen en behandelen van de oorzaak van ondervoeding. Onderliggend lijden (bijvoorbeeld een infectie of kanker) en pijn, abnormale verliezen aan voedingsstoffen (bijvoorbeeld diarree, braken, doorliggen) en langdurig (meervoudig) medicijngebruik kunnen ook van invloed zijn op de hoeveelheid die men eet, terwijl deze situaties juist leiden tot een hogere behoefte aan voedingsstoffen. § 5.1 Zelfstandig wonende ouderen Met het stijgen van de leeftijd kunnen ouderen meer hinder in de dagelijkse taken ondervinden. Zorgen voor een gezonde voeding is een taak die in het gedrang kan komen, waardoor het bereiden van een volwaardige maaltijd er wel eens bij inschiet. Zodra dit meer regel dan uitzondering wordt, kan de gezondheid van de oudere in het geding komen. Te weinig voeding en/of gebrek aan variatie kunnen leiden tot tekorten in de energie- en voedingsstofbehoefte. Via verschillende kanalen (thuiszorg, verpleeg- en verzorgingshuizen, cateraars) is er een groot aanbod van maaltijdservices. Deze diensten zijn in principe in staat een gezonde en veilige maaltijd te verzorgen. Toezicht op de kwaliteit en voedingswaarde van dergelijke maaltijden is belangrijk. Bovendien moeten afnemers duidelijk geïnstrueerd worden over het (hygiënisch) bereiden en bewaren van de maaltijden. Deze taak rust in principe op de schouders van de instelling die in de maaltijden voorziet. Daarnaast houden verschillende organen toezicht (o.a. Keuringsdienst van Waren). Voor het bewaken van de voedingstoestand (en een juiste vochtbalans) is alertheid van de oudere zelf, mantelzorgers, huisartsen en thuiszorg gewenst. § 5.2 Ouderen in een verpleeg- of ziekenhuis Van de ouderen boven de 65 jaar woont rond de 7% niet meer zelfstandig (zie Ouderen Demografische gegevens). Ouderen in verpleeg- of ziekenhuizen vormen een belangrijke risicogroep voor ondervoeding. Voor hen is zowel de hoeveelheid energie als de hoeveelheid voedingsstoffen die zij dagelijks binnen krijgen niet optimaal. Daarnaast drinken zij over het algemeen te weinig. De oorzaak van een slechte voedingstoestand ligt meestal niet aan de kwaliteit of de hoeveelheid van het eten, maar in de kleine hoeveelheid die mensen daadwerkelijk binnen krijgen. Zoals eerder al is genoemd kunnen hulpbehoevendheid of kauw- en slikklachten hier debet aan zijn. Maar ook depressie, dementie, eenzaamheid, pijn, (meervoudig) medicijngebruik en onderliggend lichamelijk lijden kunnen eetlustverstorend werken en/of de behoefte aan voedingstoffen verhogen. De voedselkeuze van mensen zelf en de verleende zorg omtrent voeding is belangrijk om te streven naar voldoende inname van voedingsstoffen. Aandacht en zorg voor de voeding door hulpverleners en tijdig signaleren en aanpakken van voedingsproblemen kunnen gezondheidsproblemen verminderen of voorkomen. Samen met de bewoners van een verpleeghuis kan worden gezocht naar mogelijkheden om verbetering in deze situatie te brengen. Bijvoorbeeld het tijdstip van de warme maaltijden verschuiven van het middaguur naar ’s avonds. Aangezien de conditie van ouderen in met name verpleeghuizen over het algemeen niet optimaal is, betekent een slechte voedingstoestand al gauw een extra verslechtering van de kwaliteit van leven. § 6. Voedselveiligheid In het deel Volwassenen Voeding wordt stilgestaan bij de voedselveiligheid, die GGD Fryslân 1-10-09
Ouderen Voeding
Gezo ndhei d in Friesland onlosmakelijk verbonden is met gezonde voeding. Enerzijds gaat het om de aanwezigheid van mogelijk schadelijke stoffen c.q. verontreinigingen in onze voeding, anderzijds gaat het om bewust toegevoegde stoffen, die de eigenschappen van een voedingsmiddel kunnen verbeteren. Over de maximaal toelaatbare hoeveelheden zijn wettelijk regels opgesteld, ter bescherming van de gezondheid van dier en consument. De voedselveiligheid kan echter ook in het geding komen als producten niet op de juiste manier worden bereid en/of bewaard (te lang bewaren bij te hoge temperatuur). Een bekend voorbeeld is de kruisbesmetting. Als vlees met hetzelfde mes wordt gesneden als later de (rauwe) groente, bestaat de kans dat vleesbacteriën, die verhitting niet overleven, ook terecht komen op de onverhitte groente. De bacteriën kunnen mensen mogelijk ziek maken. Naast regelgeving rondom etikettering (aangeven van houdbaarheidsdatum, bewaar- en bereidingsadviezen), kunnen mensen zelf veel doen om de voedselveiligheid te bewaken. Wat betreft de voedselveiligheid, schuilt voor ouderen het grootste gevaar in hygiëne rondom bewaren en bereiding. Ouderen in slechte conditie door bijvoorbeeld medicijngebruik, onderliggend geestelijk of lichamelijk lijden, zijn gevoeliger voor voedselinfecties. In een advies (2000) van de Gezondheidsraad Commissie Voedselinfecties aan het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport onderstreept de Commissie het belang van specifieke voorlichting over voedselveiligheid aan ouderen vanaf 75 jaar. Explosies van voedselinfecties bij ouderen in instellingen wil nog wel eens voorkomen. Vaak gaat het hier om de oudste ouderen, die vanwege de slechte conditie gevoeliger zijn voor voedselinfecties. Hoewel bereiding en bewaren van voedsel in instellingskeukens volgens bepaalde hygiënevoorschriften plaatsvindt, blijft controle op naleving van deze voorschriften en specifieke voorlichting over hygiëne rondom het voedselproces belangrijk. Zie voor meer informatie over voedselveiligheid ook in het deel Volwassenen Voeding. § 7. Consequenties voor beleid Ouderen vormen een kwetsbare groep als het gaat om het handhaven van een goede voedingstoestand, met alle gevolgen van dien. Binnen de groep ouderen zijn specifieke groepen te onderscheiden, die extra kwetsbaar zijn om in een slechte voedingstoestand te raken. Deze groepen zijn de oudste ouderen, ouderen in verpleeg- of ziekenhuizen, ouderen met een lage sociaal-economische status en alleenstaande ouderen. Maatregelen en afspraken rondom voeding passen goed in het ouderengezondheidsbeleid. Uitgangspunt hierbij is het verlengen van een gezonde levensverwachting (zie: Algemeen Levensverwachting, sterfte en ziekte in Friesland), verhogen van de kwaliteit van leven van ouderen met een chronische ziekte of handicap en zo lang mogelijk behoud van maatschappelijke participatie en zelfstandigheid in de eigen woonomgeving. Het toenemende aantal ouderen in de bevolking (vergrijzing), dat ongetwijfeld samengaat met een toename van het aantal chronisch zieken vraagt in dit kader om preventieve maatregelen. Voor de gezonde zelfstandig wonende ouderen blijven preventie activiteiten gericht op bevorderen van een gezonde leefstijl met als doel behoud van gezondheid en een gezond gewicht (zie: Volwassenen Voeding). Gezonde voeding (met aandacht voor calcium en zonlicht voor vitamine D), meer bewegen en preventie van valongevallen (in en om het huis, door (verkeerd/veelvuldig) medicijngebruik, in het verkeer/op straat) zijn hierin belangrijke factoren. Vanuit verschillende organisaties en instellingen in Friesland wordt informatie over gezonde voeding in de vorm van voorlichting aan ouderen aangeboden. Het samenwerkingsverband Preventief, waarin verschillende Friese organisaties verenigd zijn die zich inzetten voor gezondheid en welzijn van ouderen, biedt voorlichtingen over onder andere gezonde voeding en osteoporose. Het preventieprogramma ‘Gezond ouder worden’ besteedt aandacht aan tal van onderwerpen, die te maken hebben met ouder worden. Voeding is hierin opgenomen, maar ook onderwerpen als lichaamsbeweging, sociale contacten, gebruik van (zorg)voorzieningen en medicijngebruik. GGD Fryslân 1-10-09
Ouderen Voeding
Gezo ndhei d in Friesland Hulpbehoevende zelfstandig wonende ouderen zijn in meer of mindere mate afhankelijk van thuiszorg, huisarts, mantelzorg en andere voorzieningen. Naast de oudere zelf, hebben de hulpverlenende instanties een taak in het signaleren van problemen met de voeding. Hulpverleners moeten hiertoe zijn uitgerust met de nodige kennis omtrent voeding en voedingstoestand. Interventies ter verbetering van de voedselinname moeten toegesneden zijn op de individuele wensen en mogelijkheden van de oudere. Ook hygiënisch bereiden en bewaren moet hierbij worden betrokken. In sommige gemeenten worden preventieve huisbezoeken bij ouderen gedaan. Tijdens preventieve huisbezoeken (door bijvoorbeeld een wijkverpleegkundige) kunnen allerlei zaken aan bod komen die te maken hebben met ouder worden. Gezonde voeding voor ouderen kan hier ook onderdeel van zijn. Voor ouderen die afhankelijk zijn van de zorg in instellingen is een goede voedingstoestand van groot belang voor het behouden van de nodige weerstand, het vermijden van complicaties in de gezondheidssituatie en het behouden van een goede kwaliteit van leven. Ook hier geldt dat hulpverleners in instellingen leren om voedingsproblemen vroegtijdig te signaleren. Speciale aandacht moet gegeven worden aan geringe eetlust van veel ouderen door allerlei eetlustverstorende factoren (zie eerdere paragrafen) en de geringe lichaamsbeweging.
GGD Fryslân 1-10-09
Ouderen Voeding