Gezinsbijslag voor werknemers: uw leidraad
1
maart 2012
Je zal het misschien niet meteen vermoeden, maar ook een vast gegeven als kinderbijslag is voortdurend aan wijzigingen onderhevig. Een bestendige bekommernis om vooral de economisch zwakkeren in bescherming te nemen is hieraan niet vreemd. Komt daarbij de snelle evolutie van het hedendaags maatschappijbeeld en niet in het minst de nieuwe inhoud die de notie gezinsleven toegemeten krijgt en u begrijpt waarom steeds nieuwe onderrichtingen de kinderbijslagmaterie beheersen. Inpassen van co-ouderschap, herdefiniëring van feitelijk gezin en trimestrialiseren van bijslagen staan nu al geboekstaafd als mijlpalen in het kinderbijslaglandschap. Een onmiskenbaar streven naar wettechnische vereenvoudiging ten spijt, blijft het geheel vrij complex ogen. Toch scoort de sector vrij hoog inzake doelmatigheid: vrijwel alle gezinnen met kinderen kunnen er terecht, drempels liggen bijzonder laag. Bovendien noteren we lovenswaardige pogingen om de administratieve documenten niet alleen leesbaarder te maken voor de gebruiker maar ook in aanzienlijke mate in te perken. Met deze brochure willen wij bijdragen tot het beantwoorden van vragen die diverse doelgroepen zich zouden kunnen stellen. Op eenvoudige wijze en ontdaan van allerlei juridische ballast hadden wij u graag een leidraad aangereikt om u in het kluwen van de kinderbijslag wegwijs te maken. In deze Accent • Rol van de werkgever • Hoofdrolspelers: rechthebbende, kind en bijslagtrekkende - Wie is rechthebbende? - Voor welke kinderen? - Wie heeft voorrang? - Welke kinderen zijn rechtgevend? - Wie is bijslagtrekkende? • Soorten uitkeringen - Kraamgeld en adoptiepremie - Basiskinderbijslag - Verhoogde wezenbijslag en toeslagen • Toekenningsmodaliteiten - Ontstaan, duur en verval van het recht - Bevoegdheid
Intro In navolging van wat in Frankrijk al eind de negentiende eeuw ontstond, zag in België het stelsel van kinderbijslag voor loonarbeiders het levenslicht in 1915 op initiatief van enkele werkgevers uit de steenkoolmijnen. De stijgende levensduurte zette hen ertoe aan aanvullende inkomsten te garanderen voor gezinnen met kinderlast in een poging om het financieel onevenwicht te nivelleren tussen gezinnen met en gezinnen zonder kinderen. Met dergelijke “compensatieregeling” was voor de werkgever de kostprijs van een werknemer niet langer afhankelijk van zijn gezinssituatie. Zogenaamde compensatiekassen inden bij hun aangesloten werkgevers bijdragen op basis van het aantal werknemers, ongeacht of die al dan niet kinderen hadden en herverdeelden die onder de werkgevers met kinderen ten laste. Dit patronale systeem werd later wettelijk geregeld. Zo veralgemeende de wet van 4 augustus 1930 de kinderbijslag voor werknemers: voortaan zijn werkgevers verplicht zich bij een compensatiekas aan te sluiten. Toekenning van kinderbijslag is niet langer meer een vrijgevigheid, wel een recht, waarvan één van de grondslagen steeds de uitoefening van een activiteit als werknemer is geweest; nu nog overigens, zij het in veel mindere mate. Daarnaast kennen wij nog drie andere specifieke regelingen, die evenwel buiten het bestek van deze brochure vallen. Zij beogen de overheidssector, de zelfstandigen en een restcategorie, gewaarborgde gezinsbijslag genaamd. Binnen de sector van de werknemers staan ofwel vrije ofwel bijzondere kinderbijslagfondsen in voor de effectieve uitkeringen naast de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers (RKW). In principe kiest de werkgever zijn kinderbijslagfonds. De financiering geschiedt door bijdragen, betaald door de werkgevers via de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid alsmede door staatstoelagen. Naast de specifieke kinderbijslag onderscheiden we verschillende soorten gezinsuitkeringen, die elk voor zich beantwoorden aan een bepaald aspect van een sociaal gezinsbeleid.
• Bedragen
2
Bij de geboorte van een kind kan men aanspraak maken op kraamgeld: het bedrag verschilt al naargelang het om een eerste of volgende geboorte gaat. Voor elk rechtgevend kind krijgt u een basiskinderbijslag uitbetaald, die stijgt volgens de rang van het kind in het gezin en dit tot het derde kind met daarenboven een specifieke leeftijdstoeslag, al naargelang het kind 6, 12 of 18 wordt. Aan invalide werknemers wordt, net als aan gepensioneerden en langdurig werklozen, onder bepaalde voorwaarden verhoogde kinderbijslag toegekend. Ook voor gehandicapte kinderen is eventueel een bijkomende bijslag voorzien, waarbij rekening wordt gehouden met hun zelfredzaamheidsgraad en de sociale belasting van die handicap op het gezinsleven. Voor weeskinderen geldt een apart barema. Wie de bijslag ontvangt, is duidelijk te onderscheiden van diegene aan wie het recht op kinderbijslag wordt ontleend: de ene is bijslagtrekkende, de andere rechthebbende. Noteer ook dat de bedragen van alle uitkeringen gekoppeld zijn aan de prijsindex. Ze stijgen met 2 % de eerste maand na deze waarin de spilindex is bereikt.
stelt, kan zij aansluiten bij een vrij kinderbijslagfonds. Voorbeelden hiervan zijn een sportcomplex met cafetaria of een speeltuin met snackbar. Horecazaken zonder verbruikzaal kunnen eveneens aansluiten bij een vrij kinderbijslagfonds.
kinderbijslagfonds behouden. Kent de RSZ een nieuw nummer toe, dan moet de nieuwe werkgever binnen de negentig dagen een nieuwe aansluiting bij een kinderbijslagfonds tekenen.
Staatspersoneel ontvangt meestal kinderbijslag samen met het loon. Sommige instellingen (Kind & Gezin, Onderwijs) doen evenwel beroep op RKW om deze opdracht over te nemen.
Niet iedereen kan/mag tekenen
Wie enkel leerlingen tewerkstelt met een erkend leercontract is niet verplicht om aan te sluiten.
Rol van de werkgever Elke werkgever die een arbeidsovereenkomst met een werknemer afsluit, is verplicht voor dit personeelslid socialezekerheidsbijdragen te storten aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid. Een klein onderdeel van deze bijdrage is bestemd voor de financiering van de tak gezinsbijslag. Uiteraard zijn deze bijdragen ook verschuldigd voor werknemers zonder kinderen ten laste.
De werkgever kiest het kinderbijslagfonds Een ondernemer of een vennootschap die personeel in dienst neemt, kiest in principe vrij bij welk kinderbijslagfonds hij aansluit. Hiervoor is er keuze uit 15 fondsen, waaronder Acerta Kinderbijslagfonds, één van de marktleiders in het land. Omwille van de specificiteit van de materie of om historische redenen hebben ondernemingen in bepaalde sectoren deze keuzemogelijkheid niet: zij zijn verplicht aan te sluiten bij de RKW of bij een bijzonder kinderbijslagfonds. Dit is het geval voor ladings- en lossingsondernemingen in zeehavens, de binnenscheepvaart, gemeenten en openbare instellingen die ervan afhangen (OCMW’s), intercommunales en gewestelijke ontwikkelingsmaatschappijen. Werkgevers die uitsluitend thuisarbeiders tewerkstellen, moeten aansluiten bij RKW. Idem voor de uitbaters van hotels, restaurants en drankhuizen. Enkel indien een onderneming naast haar horeca-activiteit ook een andere bedrijvigheid heeft en daarin minstens één personeelslid tewerk-
Aansluiten binnen de negentig dagen Een werkgever die personeel in dienst neemt, ook al heeft die werknemer geen kinderen, is verplicht aan te sluiten bij een kinderbijslagfonds binnen de negentig dagen. Doet hij dit niet of te laat, dan is hij ambtshalve aangesloten bij RKW. Een werkgever kan slechts aangesloten zijn bij één enkel kinderbijslagfonds. Indien een werkgever bijhuizen heeft in verschillende provincies, dan mag hij eventueel wel in die andere provincie een ander kinderbijslagfonds kiezen. Een vermeende keuzemogelijkheid voor enerzijds bedienden, anderzijds arbeiders berust op een misverstand. Gelden bij overname van het ene bedrijf door een ander de klassieke spelregels, dan is dit niet zo bij een overname door een familielid. Gaat een zaak over van vader op zoon en kiest die geen fonds binnen de negentig dagen, dan blijft hij aangesloten bij het oorspronkelijk fonds, zij het onder een nieuw aansluitingsnummer. Het nieuwe bedrijf krijgt immers ook een nieuw RSZ-nummer toegekend. Ook bij omvorming van een eenmanszaak naar een vennootschap (BVBA, NV) blijft de werkgever aangesloten bij zijn kinderbijslagfonds voor zover hij binnen negentig dagen geen aansluiting ondertekent bij een ander kinderbijslagfonds. Ook hier krijgt men een nieuw RSZ-nummer en een nieuw aansluitingsnummer bij het kinderbijslagfonds toegekend. Wordt daarentegen een vennootschap terug een eenmanszaak, dan geldt de regel van negentig dagen wel. Indien de vennootschapsvorm wordt gewijzigd (bv. van BVBA naar NV) maar het RSZ-nummer blijft hetzelfde, dan blijft ook de aansluiting en het nummer bij het
3
De aansluitingsverklaring van een eenmanszaak wordt vanzelfsprekend door de werkgever zelf ondertekend. Hij kan evenwel een volmacht geven aan een zaakgelastigde. Voor een vennootschap wordt in de statuten bepaald wie bevoegd is de onderneming te vertegenwoordigen. Voor een BVBA mag meestal de zaakvoerder tekenen, voor een NV is dit de afgevaardigd bestuurder, voor een VZW de voorzitter van de beheerraad. Een feitelijke vennootschap behoeft de handtekening van alle vennoten, terwijl voor buitenlandse bedrijven met een Belgische vestiging een rechtsgeldig aangeduide mandataris bevoegd kan zijn.
Eenmaal aangesloten, voor eeuwig en altijd? Een werkgever die tijdig aansluit bij een kinderbijslagfonds blijft vier jaar of zestien kwartalen aangesloten bij dat kinderbijslagfonds. Het kwartaal waarin de aansluiting plaatsvindt, telt als een volwaardig kwartaal. Wanneer een ondernemer niet tijdig voor een vrij kinderbijslagfonds koos en daardoor ambtshalve bij de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers werd aangesloten, blijft hij daar aangesloten gedurende het jaar van aansluiting én het volledig jaar dat daarop volgt. Nadien kan een ontslagname ten gunste van een ander kinderbijslagfonds per aangetekend schrijven en minstens dertig dagen op voorhand. Stopt een werkgever elke bedrijvigheid, dan deelt hij dit mee aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, die via RKW het kinderbijslagfonds op de hoogte brengt met oog op schrapping. Indien deze werkgever na een volledig kwartaal opnieuw personeel in dienst neemt, moet hij opnieuw aansluiten bij een kinderbijslagfonds.
maart 2012
Hoofdrolspelers: rechthebbende, kind en bijslagtrekkende Wie is rechthebbende? In België is het recht op gezinsbijslag nog altijd in eerste instantie afhankelijk van een beroepsactiviteit. Voor ons historisch perfect verklaarbaar, toch is dit principe geenszins algemeen gangbaar in de ons omringende landen, waar het “ingezetenschap” primeert, gebaseerd op het verblijf aldaar. Een rechthebbende is dus iemand met rechtgevende kinderen aan wie een recht op kinderbijslag wordt ontleend op grond van: • een effectieve tewerkstelling; • een daarmee gelijkgestelde situatie of • een situatie van non-activiteit, al dan niet na een periode van tewerkstelling.
Effectieve tewerkstelling Elke persoon die wegens zijn tewerkstelling verzekeringsplichtig is aan de RSZ wordt beschouwd als verbonden door een arbeidsovereenkomst, inclusief uitzendkrachten en thuiswerkers. Bovendien moet de werknemer in België werken: een tewerkstelling in het buitenland komt enkel in aanmerking bij onderworpenheid aan de RSZ op grond van internationale overeenkomsten. Hierbij speelt het aantal arbeidsuren per dag of het aantal gewerkte dagen per maand geen enkele rol, tenzij bij een gemengde loopbaan waarbij men activiteiten als werknemer en zelfstandige combineert of nog bij samenloop met een zelfstandige rechthebbende. Enkel dan dient men hoofdzakelijk tewerkgesteld te zijn als werknemer, wat wordt verondersteld zodra de contractueel gemiddelde wekelijkse arbeidsduur ten minste de helft bedraagt van de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de maatpersoon (= wie voltijds is tewerkgesteld in dezelfde onderneming of bedrijfstak).
Gelijkgestelde situaties Hieronder vallen situaties waarbij de werknemer om een of andere reden tijdelijk ophoudt effectieve arbeidsprestaties te leveren: dat kan onder meer gaan om periodes van jaarlijkse vakantie, inhaalrustdagen, vaderschaps- of adoptieverlof, educatief verlof en staking.
4
Situaties van non-activiteit Onder bepaalde voorwaarden blijft het recht op kinderbijslag verzekerd wanneer de werknemer zijn activiteit staakt en zich bevindt in één van volgende zogeheten toekenningssituaties: • ziekte, ongeval of invaliditeit • pensionering • werkloosheid • loopbaanonderbreking • detinering.
De drie eerstgenoemde situaties kunnen daarenboven aanleiding geven tot het toekennen van een sociale toeslag. Meer details hierover leest u verderop in deze brochure. Ziekte, ongeval of invaliditeit Bedoeld wordt: - de werknemer die een uitkering geniet van het ziekenfonds; - de werkneemster in bevallingsrust die gerechtigd is op moederschapsuitkeringen; - de werknemer met een arbeidsongeschiktheid van minstens 66 % die een vergoeding krijgt op grond van de wetgeving inzake arbeidsongevallen of beroepsziekten; - de werknemer die geen van deze uitkeringen geniet maar toch 66 % arbeidsongeschikt is en het jaar voordien aan de voorwaarden voldeed om aanspraak te maken op minstens zes maanden kinderbijslag. Daarnaast noteren we nog een aantal randcategorieën, die wij hier evenwel buiten beschouwing laten. Pensionering Ressorteren hieronder de gewezen werknemers die krachtens de gebruikelijke regelgevingen een ouderdomspensioen of -rente uitbetaald krijgen. De gegadigden moeten wel in de loop van de twaalf maanden, die hun pensionering onmiddellijk voorafgaan, de voorwaarden vervuld hebben om aanspraak te maken op ten minste zes maanden kinderbijslag. Een toegelaten winstgevende activiteit uitoefenen is geen beletsel. Werkloosheid Ook een werkloze kan een recht openen op kinderbijslag, afhankelijk van zijn toestand ten opzichte van de werkloosheidsreglementering. Wie vergoed wordt als volledig werkloze komt in aanmerking. Niet-vergoede volledige werklozen vallen niet sowieso uit de boot. Als zij als dusdanig ingeschreven zijn en beschikbaar blijven voor de arbeidsmarkt, verwerven zij een aanvullend recht dat enkel aan de orde is voor zover niet elders een rechthebbende voorhanden. Deeltijdse werklozen worden gelijkgesteld met vergoede volledige werklozen als zij met behoud van rechten genieten van aanvullende werkloosheidsuitkeringen, ook inkomensgarantieuitkering genoemd.
Tijdskrediet
Weeskind
De rechthebbende die een onderbrekingsuitkering geniet kan verder aanspraak maken op kinderbijslag tegen gewoon barema op voorwaarde dat hij niet gerechtigd is binnen de regeling van de zelfstandigen, m.a.w. zolang hij geen volledige bijdragen betaalt.
Overlijdt één van de ouders dan verwerft het rechtgevend kind zelf de hoedanigheid van rechthebbende. Vereiste is wel dat op het ogenblik van het overlijden vader of moeder in de loop van de twaalf maanden onmiddellijk voorafgaand aan het overlijden, aan de voorwaarden voldeed om aanspraak te maken op minstens zes maanden kinderbijslag in het stelsel van de werknemers. Zowel de overleden ouder als de overlevende ouder kunnen deze voorwaarde vervullen, maar wij bekijken eerst de situatie van de overledene.
Detinering Gedetineerden, in België veroordeeld of in voorlopige hechtenis, behouden hun rechten voor de volledig duur van de opsluiting. Zij moeten wel in de loop van de twaalf maanden vóór de vrijheidsberoving de voorwaarden vervuld hebben om op minstens zes maanden kinderbijslag aanspraak te maken.
Overigens is sinds oktober 2007 het recht op wezenbijslag niet langer uisluitend vast te stellen op basis van de loopbaan van een van de ouders van het kind, maar eventueel ook van elke andere rechthebbende.
Zelfs wanneer er nooit sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst kan men in bepaalde omstandigheden toch nog de hoedanigheid van rechthebbende verwerven als: • rechthebbende student; • afgestudeerde uitkeringsgerechtigde werkzoekende; • weeskind; • overlevende echtgenote.
Voor deze categorie geldt een apart barema. U leest hierover meer bij de bespreking van de soorten uitkeringen op pagina 13.
Rechthebbende student
Hier uitweiden over deze vrij specifieke materie zou ons te ver leiden. Indien nodig kunt u altijd terecht bij onze medewerkers.
Alleen wanneer er elders geen enkele andere rechthebbende te definiëren valt, kan de student zelf een recht openen ten gunste van de kinderen die hij opvoedt, mits voldaan aan deze voorwaarden: - de kinderen voor wie kinderbijslag wordt aangevraagd moeten deel uitmaken van het gezin van de student; - de rechthebbende mag niet ouder zijn dan 25 jaar. De Minister van Sociale Zaken kan afwijkingen toestaan op het verblijf in België en op de leeftijdsgrens, die met twee jaren kan verlengd worden. Ditzelfde vangnet geldt ook voor leerjongens, voor werkzoekenden tijdens hun wachttijd en voor studenten die een eindverhandeling voorbereiden. Afgestudeerde uitkeringsgerechtigde werkzoekende Zolang een werkzoekende schoolverlater zich in de wachttijd bevindt, is hij wat de hoedanigheid van rechthebbende betreft, gelijk te stellen met een student. Pas na het verstrijken van de wachttijd is hij te beschouwen als vergoede volledige werkloze.
5
Overlevende echtgenote Als de overledene niet de vader van het kind is, kan onder bepaalde omstandigheden alsnog kinderbijslag toegekend blijven wanneer de overlevende echtgenote een overlevingspensioen geniet.
Vermelden wij volledigheidshalve nog een tweetal restcategorieën: • de verlaten echtgenotes, die uitgerekend door die verlating elk recht dreigen te verliezen en • gehandicapten, die zelf nooit gewerkt hebben. In uitzonderlijke omstandigheden blijven ook hun kinderen niet noodzakelijkerwijze verstoken van kinderbijslag.
maart 2012
Voor welke kinderen?
Wie heeft voorrang?
Niet elke rechthebbende kan voor om ’t even welk kind zomaar een recht openen.
Wanneer er op basis van de wetgeving voor werknemers meerdere personen de hoedanigheid van rechthebbende kunnen verwerven voor dezelfde kinderen spelen specifieke voorrangsregels.
Wie kan dan wel de hoedanigheid van rechthebbende verwerven? • De wettelijke vader of moeder, de stiefvader of -moeder, de adoptant of zijn echtgenote of nog de pleegvoogd of zijn echtgenote; • de (half)broer/zuster onder bepaalde voorwaarden die verschillen al naargelang hij/zij al dan niet tot hetzelfde gezin behoort als het kind; • een oom of tante, grootouder of overgrootouder, hun (huwelijks)partner of ex-echtgeno(o)t(e), voor kinderen die in hun gezin worden opgevoed; • de persoon, ongeacht diens geslacht, die een feitelijk gezin vormt met de moeder of vader van het kind dat tot hetzelfde gezin behoort of nog diegene, die een kind van zijn ex-echtgenoot in zijn gezin heeft opgenomen; • de persoon met wie hij wettelijk samenwoont of samenwoonde voor de kinderen die deel uitmaken van zijn gezin; • de pleegouder, in wiens gezin een kind is geplaatst door bemiddeling of ten laste van een openbare overheid; • de persoon van wie het gezin een kind telt dat hem is toevertrouwd door de jeugdrechtbank op grond van de wet over de verlating van minderjarige kinderen. Het is dus hoogst uitzonderlijk dat er geen enkele rechtsgrond voor een kind voorhanden is. Is dit dan toch het geval, dan kan de Minister van Sociale Zaken in behartenswaardige situaties alsnog een individuele of algemene afwijking toestaan. Sinds oktober 2007 geldt zo’n algemene afwijking ten gunste van kinderen die jonger zijn dan 12 op het ogenblik dat ze beginnen deel uitmaken van een gezin van een werknemer zonder dat tussen beiden de vereiste juridische of verwantschapsband voorhanden is. Idem voor kinderen van 12 of ouder, maar zij moeten dan wel bloedverwant zijn in de 4e graad.
Principe Het recht van een weeskind dat altijd voorrang heeft buiten beschouwing gelaten, geldt als basisvoorwaarde om als voorrangsgerechtigde te kunnen optreden dat betrokkene het kind zelf opvoedt. Dit wordt vermoed zodra zij dezelfde domicilie hebben.
Uitwerking Wanneer meer dan één rechthebbende het kind bij zich opvoedt, komt de voorrang toe aan: • de vader; • de moeder, zo er geen vader is of deze geen werknemer is; • de stiefvader, zo er geen vader of moeder is of deze geen werknemers zijn; • de stiefmoeder, zo er geen vader, moeder of stiefvader is of deze geen werknemers zijn; • bij ontstentenis van één van de (stief)ouders, de oudste van eventuele andere rechthebbenden. Diezelfde volgorde is ook toe te passen wanneer er in het gezin waar het kind verblijft geen enkele rechthebbende is.
Als de ouders niet meer samenwonen gelden vanaf oktober 1997 voor minderjarige kinderen in eerste instantie de principes van co-ouderschap, waarbij zij verder gezamenlijk instaan voor de uitoefening van het ouderlijk gezag. De ouders worden fictief geacht nog verder één gezin te vormen voor zover het kind door één van beiden wordt opgevoed. Zodoende blijft in de gegeven omstandigheden de loontrekkende vader bij voorrang rechthebbende. Alleen bij exclusieve toewijzing van het ouderlijk gezag bepaalt de feitelijke toestand wie rechthebbende en bijslagtrekkende is.
6
Afwijking Van de vooropgestelde rangorde kan onder welbepaalde voorwaarden in gemeenschappelijk overleg enkel afgeweken worden voor zover dit gebeurt in het belang van het kind. Wat hieronder dient verstaan, beoordeelt de voorrangsrechthebbende zelf. Wie de voorrang bekomt, moet alleszins deel uitmaken van hetzelfde gezin als het kind. Terugwerkende kracht is niet langer uit den boze als hierdoor een sociale toeslag kan toegekend worden. Waar vroeger betrokkenen zelf hieromtrent onderling akkoord dienden te geraken, overigens niet altijd even evident bij scheidingen waar zich dan desnoods een individuele tussenkomst van de minister van Sociale Zaken opdrong, kunnen voortaan de kinderbijslagfondsen zelf op eigen initiatief de nodige stappen doen. Zo’n ambtshalve tussenkomst is enkel aan de orde wanneer een hoger bedrag kan toegekend worden en de nieuwe rechthebbende deel uitmaakt van het gezin van het kind. Zonder veel formaliteiten zal Acerta Kinderbijslagfonds de gegadigden graag attent maken op deze mogelijke bonus. Overigens kan men nog altijd een ministeriële afwijking bedingen bij flagrante obstructiemanoeuvres vanwege de eigenlijke voorrangsrechthebbende. Voor het overige impliceert een rechtsgeldige afstandsverklaring dat een rechthebbende die wettelijk de voorrang niet bezit deze vanaf de eerste dag van het volgend kwartaal bekomt met instemming van de
voorrangsgerechtigde. Deze optie loopt door zolang de persoon die afstand deed wel degelijk bij voorrang rechthebbende blijft en zijn instemming niet herroept.
Samenloop met Europese instellingen Onze wetgeving primeert op elk recht vastgesteld op basis van het statuut van Europees ambtenaar, ook wanneer het gaat om wezen of rechthebbenden, niet gehuwd of echtgescheiden van een Europees ambtenaar. Dit betekent voorrang voor opa, werknemer, in een gezin waar naast zijn kleinkinderen ook de vader, Europees ambtenaar en de moeder-huisvrouw deel van uitmaken. Verder primeert voor een weduwe van een EU-ambtenaar, die nu een loontrekkende activiteit start in België, deze tewerkstelling en zal de Europese regelgeving aanvullend tussenkomen. In een gezin waar de moeder, Europees ambtenaar, overlijdt en de vader werknemer is in België, wordt verhoogde wezenbijslag vastgesteld via het fonds van de vader.
7
maart 2012
Samenloop met de regeling zelfstandigen Op de algemene regel dat de wetgeving voor werknemers primeert op de regeling voor zelfstandigen bestaan een aantal uitzonderingen, wanneer we te doen hebben met weeskinderen of kinderen van een invalide zelfstandige. Zo wordt het recht op verhoogde wezenbijslag in eerste instantie vastgesteld binnen de regeling van de overleden ouder. Was die zelfstandige, dan speelt die regelgeving. Alleen indien naderhand sprake is van samenwonen of hertrouwen met een loontrekkende wordt de werknemersregeling weer toepasselijk. Is er geen sprake van wezenbijslag of verhoogde invalidenbijslag, gelden volgende toepassingsregels, waarbij we steeds vertrekken vanuit het gezin van het kind. • Is daar slechts één rechthebbende (werknemer of zelfstandige), dan wordt het recht vastgesteld in de regeling van die rechthebbende. • Is daar één rechthebbende (werknemer of zelfstandige) ouder en één rechthebbende niet-ouder, wordt het recht vastgesteld in de regeling die geldt voor de ouder. • Treffen we verschillende rechthebbenden aan (werknemer en zelfstandige), die beiden ouder van het kind zijn, dan primeert de regeling van de werknemers. • Maakt geen ouder deel uit van het gezin van het kind, wel andere rechthebbenden (zowel werknemers als zelfstandigen), vallen we terug op de regeling voor werknemers.
L e t op ! Ten gevolge van de principes van co-ouderschap wordt een zelfstandige gescheiden vader fictief geacht nog verder deel uit te maken van het gezin van de loontrekkende moeder, zodat zij ongeacht bij wie van beiden het kind verblijft, rechthebbende blijft voor zover minstens halftijds tewerkgesteld. Maakt een kind deel uit van het gezin van een zelfstandige ouder die effectief rechthebbende was op het ogenblik dat het kind wordt geplaatst, dan blijft dit recht behouden in de regeling zelfstandigen. Primeert volgens de toepassingsregels het stelsel voor werknemers, dan dient daarenboven voldaan aan een bijkomende voorwaarde. Om wel degelijk van het voordeliger werknemerstarief te kunnen genieten, moet voor een werknemer die tegelijk zelfstandige is de loontrekkende activiteit zijn hoofdactiviteit zijn. De zelfstandige activiteit dient dan ook in bijberoep uitgeoefend te worden. Dit is het geval wanneer per maand in vergelijking met een voltijdse werknemer binnen dezelfde onderneming contractueel tenminste de helft van dat aantal werkuren wordt gepresteerd. Zijn er meerdere rechthebbenden (werknemer en zelfstandige) in het gezin van het kind, dan geldt een bijkomende voorwaarde opdat de regeling loontrekkende zou primeren: de loontrekkende moet minstens halftijds tewerkgesteld zijn. Is dit niet het geval dan gaat de voorrang naar de regeling van de zelfstandigen. Deze bijkomende voorwaarde speelt zowel tussen ouders onderling als in combinatie met een niet-ouder. Die halftijdse norm wordt getoetst op basis van de contractuele bepalingen van de arbeidsovereenkomst, waardoor tewerkstellingen van beperkte duur niet a priori uitgesloten zijn. In combinatie met een mogelijk recht binnen de zelfstandigenregeling betekent dit dat wie een contract voor één week voltijds werk afsluit wel voldoet, wie werkt met een contract van onbeperkte duur à rato van 2 dagen per week daarentegen niet. Zo zal het recht van een loontrekkende ouder enkel primeren op dat van een zelfstandige ouder, voor zover eerstgenoemde minstens halftijds tewerkgesteld is. Als er zich in het gezin van het kind rechthebbende zelfstandige niet-ouders bevinden naast één of meer rechthebbende werknemers, ouder of niet-ouder, dient de werknemer minstens halftijds te werken om de voorrang te bekomen. Zo heeft een zelfstandige bijzit voorrang op een minder dan halftijds tewerkgestelde moeder. In combinatie met toekenningssituaties (werkloosheid, ziekte: cfr. pagina 5) vraagt deze samenloopregeling enige nuance. Zo blijft het recht doorlopen via de zelfstandige vader als moeder werkloos wordt na een minder dan halftijdse tewerkstelling. Tenzij het in de gegeven omstandigheden gaat om een eerste geboorte vermits er dan op het ogenblik van de geboorte nog geen effectief recht op kinderbijslag bestond in de regeling voor zelfstandigen. Bevindt er zich in het gezin van het kind geen enkele rechthebbende, maar treffen we buiten het gezin van het kind zowel rechthebbende werknemers als rechthebbende zelfstandigen aan, dan gaat de voorrang altijd uit naar het stelsel van de loontrekkenden, zelfs al is men minder dan halftijds tewerkgesteld. Zo zal voor een meerderjarig jongere die alleen woont de moeder als werknemer, zelfs minder dan halftijds, primeren op de zelfstandige vader.
8
Welke kinderen zijn rechtgevend? Eens een rechthebbende voorhanden, is het zaaks na te gaan of het kind zelf de wettelijke voorwaarden weet in te vullen inzake verblijfplaats en leeftijd.
Verblijfplaatsvereisten In principe moet het kind in België verblijven. Bepaalde periodes van verblijf in het buitenland staan echter het recht op kinderbijslag niet in de weg: • een verblijf van minder dan twee maanden of zelfs van zes maanden indien om gezondheidsredenen; • een verblijf tijdens de schoolvakantie op voorwaarde dat het kind in België woont; • studies buiten België met een studiebeurs; • periodes van detachering van een werknemer die onderworpen blijft aan de Belgische sociale zekerheid. Anderzijds kunnen kinderen opgevoed in het buitenland toch kinderbijslag ontvangen:
9
• in toepassing van de Europese regelgeving als het gaat om kinderen van rechthebbenden die Belg zijn of de nationaliteit hebben van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte en daar opgevoed worden; • sinds 1 juni 2003 kan dit ook voor kinderen van derde landen op voorwaarde dat de rechthebbende in een andere lidstaat werkt en dit beperkt tot de landen van de Europese Unie, met uitzondering van Denemarken; • ingevolge een specifiek akkoord tussen België en het land van herkomst voor kinderen van buitenlandse rechthebbenden opgevoed in Marokko, Tunesië, Algerije en Turkije, Kroatië en ex-Joegoslavische republieken, Slovenië uitgezonderd (want lid van EU); • ingevolge een algemene of individuele afwijking toegestaan door het Ministerie van Sociale Zaken voor kinderen, elders in het buitenland opgevoed.
M EE R I N F O In onze Accent nr 2 - “Kinderbijslag zonder grenzen” kunt u hierover meer lezen. U kunt deze downloaden via onze website acerta.be.
maart 2012
Leeftijdsvereisten 18 jaar Tot 31 augustus van het kalenderjaar waarin de jongere 18 wordt bestaat er onvoorwaardelijk recht. 21 jaar Kinderen met een handicap kunnen rechtgevend blijven tot 21. Onder welke voorwaarden zij aanspraak kunnen maken op verhoogde bijslag komt verderop ter sprake. Noteer dat de ongeschiktheid moet begonnen zijn vooraleer het kind ophield rechtgevend te zijn om een andere reden dan zijn handicap. 25 jaar Voor leerjongens, (thesis)studenten en jonge werkzoekenden ligt de leeftijdsgrens op 25. Welke de specifieke voorwaarden zijn voor elk van hen, leest u hierna.
Leerjongens Zijn gerechtigd als zij zijn verbonden door een erkende leerovereenkomst of -verbintenis en geen vergoeding ontvangen die het toegelaten maximum overschrijdt (509,87 euro/maand vanaf februari 2012). Het gaat hier om de bruto-wedde, in aanmerking te nemen voor de berekening van de socialezekerheidsbijdragen, inclusief eventuele gratis maaltijden; verplaatsingskosten en kledingvergoeding worden buiten beschouwing gelaten. Maken jongeren de voorziene leertijd niet vol, dan betekent dat niet meteen een globale regularisatie. Zo blijven bij uiteindelijke weigering van erkenning eerder gedane betalingen geldig voor een maximumperiode van zes maanden. Intrekking of verbreking achteraf impliceert geen terugvordering voor de periode voordien. Wat meer is, in elk van deze situaties kunnen de betalingen zelfs nog 3 maanden doorlopen als de ex-leerling geen winstgevende activiteit uitoefent, verder de lessen volgt en niet uitgesloten is van het voordeel van een latere erkenning. Industriële leerovereenkomsten verschaffen een jongere normaliter niet de hoedanigheid van rechtgevende, tenzij in het uitzonderlijk geval dat het brutoloon beneden de 509,87 euro per maand ligt.
Studenten Enige vereiste voor niet-hoger onderwijs is minstens 17 uren les volgen per week, inclusief lessen gegeven na 19 uur. Voor hoger onderwijs rekent men in studiepunten: minimum 27 zijn er nodig en dit op basis van een tijdige inschrijving (vóór 1 december). Op basis van deeltijds onderwijs kan het recht evenzeer worden vastgesteld voor zover de jongeren geen 509,87 euro bruto per maand verdienen. Erkende studies in het buitenland komen eveneens in aanmerking. Wanneer die gepaard gaan met een studiebeurs, toegekend om studies en verblijfkosten te vergoeden zoals bij een Erasmusbeurs, is zelfs geen individuele ministeriële afwijking nodig, ook al worden ze gevolgd buiten de EER. Meer nog, zelfs al gaan die studies niet gepaard met een studiebeurs, dan geldt sedert oktober 2007 een algemene afwijking voor maximum één schooljaar ten gunste van jongeren met een Belgisch diploma secundair onderwijs, die buiten EER aanvullend niet-hoger onderwijs gaan volgen. Idem voor wie, in het bezit van een Belgisch of buitenlands diploma hoger onderwijs, buiten EER hoger onderwijs gaat volgen: ook een afwijking voor maximum één schooljaar, ja zelfs onbeperkt in tijd voor wie nog geen hoger onderwijsdiploma op zak heeft. De kinderbijslag blijft behouden tijdens de kerst- en paasvakantie zo de student de lessen geregeld heeft gevolgd sedert het begin van de maand voorafgaand aan die in de loop waarvan de vakantie begint. De kinderbijslag blijft eveneens behouden gedurende de zomervakantie
10
indien het kind de lessen geregeld heeft gevolgd sedert het einde van de paasvakantie. Deze beperking geldt niet voor studenten hoger onderwijs, want daar is het volgen van lessen op zich niet langer meer de allesbepalende factor, wel de globale studiebelasting uitgedrukt in studiepunten. De combinatie van voltijds studeren en werken kan, zowel voor hoger als voor niet-hoger onderwijs: • tijdens het 1e, 2e en 4e kwartaal –> mits de twerkstelling dat kwartaal niet meer dan 240 uren beloopt, • tijdens het 3e kwartaal (juli tem sep tember) –> onbeperkt behalve de laatste zomervakantie, • tijdens de laatste zomervakantie –> mits tewerkstelling dat kwartaal niet meer dan 240 uren beloopt. Deze kwartaalnorm wordt gecontroleerd door middel van de DMFA-berichten. Specifieke studentencontracten genieten niet langer meer een voorkeursbehandeling. Waar ze vroeger niet het minste obstakel opleverden voor zover afgesloten voor maximum zes maanden, maakt voortaan de kwartaalnorm van 240 uren niet langer nog enig onderscheid naargelang de aard van het contract. Tegemoetkomingen van het ziekenfonds zijn geen beletsel voor toekenning van kinderbijslag voor een student, indien zij voortvloeien uit een toegelaten winstgevende activiteit. Blijven ook gerechtigd studenten die geen verplichte cursussen meer volgen op het einde van hun hogere studies maar: n ofwel een verhandeling voorbereiden die noodzakelijk is om een diploma te
kunnen behalen en dit gedurende ten hoogste één jaar na het einde van de cursus; n ofwel een stage doorlopen om in een ambt benoemd te worden, zoals voor gerechtsdeurwaarder, landmeter bij het kadaster of meetkundig schatter en dit gedurende de normaal vereiste duur van die stage, die overigens onbezoldigd moet zijn.
Werkzoekenden Kunnen na hun studies nog verder in aanmerking komen voor kinderbijslag op voorwaarde dat zij: n als werkzoekenden zijn ingeschreven, zelfs als achteraf blijkt dat de beëindigde studies naar RVA-normen niet voldoen om uitkeringsgerechtigd te zijn; n niet geweigerd hebben een passende betrekking te aanvaarden of een aangeboden stage te volbrengen.
Tot hoelang het recht op kinderbijslag kan verlengd worden, is afhankelijk van de leeftijd van de werkzoekenden. n Heeft de student de leeftijd van 18 jaar niet bereikt op de dag van zijn inschrijving als werkzoekende en evenmin op het ogenblik van de aanvraag om uitkering van werkloosheidsvergoeding, dan wordt verder kinderbijslag verleend gedurende een periode van maximum 180 kalenderdagen te rekenen vanaf die inschrijving en ten vroegste vanaf 1 juli, dus uiterlijk tot 31 december. n Is de student wel 18 jaar op het ogenblik van de aanvraag om uitkering van werkloosheidsvergoeding maar nog niet op de dag van zijn inschrijving als werkzoekende, dan wordt kinderbijslag verder verleend gedurende maximum 270 kalenderdagen te rekenen vanaf zijn inschrijving en ten vroegste van 1 juli, dus uiterlijk tot 31 maart. n Is de student reeds 18 jaar op de dag van zijn inschrijving als werkzoekende en bijgevolg ook op het ogenblik van aanvraag om werkloosheidsvergoeding, dan wordt kinderbijslag toegekend gedurende maximum 270 kalenderdagen te rekenen vanaf zijn inschrijving en ten vroegste vanaf 1 augustus, dus uiterlijk tot 30 april.
Bij laattijdige inschrijving is de kinderbijslag slechts verschuldigd vanaf de eerste dag van de maand van de inschrijving zonder evenwel de einddatum van 31 december, 31 maart of 30 april te kunnen overschrijden, tenzij voor studenten met tweede zittijd of stage bij het einde van
hun studies. Dan gaat nl. de volledige wachttijd in de dag na het einde van de tweede zittijd of de opgelegde stage. Voor werkzoekende studenten die ophielden lessen te volgen in de loop van een school- of academiejaar neemt de wachttijd van 180 of 270 kalenderdagen een aanvang de dag van de effectieve stopzetting van de studies. Ook thesisstudenten kunnen verder kinderbijslag blijven genieten gedurende 270 dagen te rekenen vanaf de dag van het inleveren van hun eindverhandeling mits inschrijving als werkzoekende. Dienen zij hun verhandeling meer dan één jaar later in, dan wordt de bijslag na één jaar geschorst en desgevallend hernomen voor de periode van de wachttijd (maximaal evenwel tot 25 jaar), zodra zij zich naderhand laten inschrijven als werkzoekende. Ziekteperiodes tijdens de wachttijd werken niet langer opschortend. Meer zelfs, wie zich bij het begin van de wachttijd wegens ziekte niet kan inschrijven heeft vanaf oktober 2007 perspectieven. Ondanks het feit dat de inschrijving als werkzoekende ontbreekt, blijft de kinderbijslag voortaan ook doorlopen tijdens die ziekteperiode voor zover hij zich binnen de vijf werkdagen na het einde van de ziekte alsnog als werkzoekende laat registreren. Wie als werkzoekende werkt tijdens de wachttijd ziet zijn recht geschorst voor de ganse maand in de loop waarvan een winstgevende activiteit, hoe gering ook, uitgeoefend wordt. Behalve wanneer de bezoldiging voortvloeiend uit deze activiteit 509,87 euro bruto per maand (bedrag van toepassing vanaf februari 2012) niet overschrijdt. Voor het eerst wachtuitkeringen ontvangen in de loop van een maand betekent niet langer a priori geen kinderbijslag meer over die ganse maand: voortaan worden wachtuitkeringen getoetst aan het wettelijk grensbedrag, waardoor niet langer het recht voor april vervalt wanneer een jongere zijn eerste wachtuitkering opstrijkt 27 april. Verkorting van de wachttijd binnen de vernieuwde werkloosheidsreglementering ten gevolge van eerdere arbeidsprestaties betekent een evenredig inkrimpen van onze toekenningsperiode met maximum 3 maanden. Een tewerkstelling met een studentencontract tijdens de maanden juli, augustus of september, onderworpen aan solidariteitsbijdragen van RSZ leidt tot de verlenging van de periode van 180 of
11
270 kalenderdagen, gelijk aan de duur van deze tewerkstelling. De verlenging van het recht op kinderbijslag gedurende een periode van 180 of 270 kalenderdagen na einde studies of leertijd, gevolgd in eigen land, is ook van toepassing op de jonge werkzoekenden die niet gerechtigd zijn op wachtuitkeringen omdat ze niet de Belgische nationaliteit hebben noch zich kunnen beroepen op een internationale overeenkomst. Zonder leeftijdsgrens Een restcategorie mindervaliden blijft voor onbepaalde duur op kinderbijslag gerechtigd wanneer zij: - geboren zijn vóór 1 juli 1966; - volledig ongeschikt zijn en niet werken of geen enkele sociale vergoeding genieten of - minstens 66 % ongeschikt zijn en tewerkgesteld in een beschutte werkplaats; het ontvangen van werkloosheidsvergoedingen is geen bezwaar zo dit het gevolg is van die tewerkstelling in de beschutte werkplaats, net als loopbaanonderbrekingsuitkeringen trouwens. Geniet men ziektevergoeding, dan is er verder recht zo dit het gevolg is van één of meer aandoeningen die op zichzelf een arbeidsongeschiktheid van minstens 66 % veroorzaken.
maart 2012
Wie is bijslagtrekkende? De wetgever duidt de bijslagtrekkende aan, betrokkenen kunnen hierover geen geldige overeenkomsten afsluiten. De kinderbijslag wordt in principe aan de moeder uitbetaald. Als de moeder echter het kind niet werkelijk opvoedt, wordt de bijslag betaald aan de persoon die deze taak vervult. Bij (feitelijke) scheidingen brengen de principes van co-ouderschap met zich mee dat het oorspronkelijke gezin nog fictief als één wordt aanzien, waardoor de moeder geacht wordt haar kind(eren) op te voeden, zelfs al verblijven zij in feite bij de vader. Wil laatstgenoemde zelf kinderbijslag ontvangen, kan dat mits hij zijn aanvraag staaft met een bewijs van domiciliëring van de kinderen op zijn adres. Ook juridische stappen blijven mogelijk: zo kan hij bij rechterlijke beschikking de uitsluitende uitoefening van de ouderlijke macht bekomen. Wanneer bij vonnis expliciet de bijslagtrekkende wordt aangeduid, dient dit gevolgd ongeacht wie van de ouders het kind opvoedt op voorwaarde dat dit vonnis door de griffie of bij deurwaardersexploot werd betekend aan het kinderbijslagfonds. Mits strenge vormvoorwaarden kan zodoende iemand i.p.v. de wettelijke bijslagtrekkende de kinderbijslag ontvangen. Wendt een ouder zich tot de Arbeidsrechtbank om, in het belang van het kind aangeduid te worden als bijslagtrekkende, dan is geen betekening nodig.
info Lees alles over co-ouderschap in onze Accentbrochure nr. 4 “Samen ouder blijven”. U kunt deze downloaden via onze website acerta.be Tenzij het met het oog op een gunstiger regeling een verwant in eerste graad als bijslagtrekkende aanduidt, kan een rechtgevend kind zelf de kinderbijslag ontvangen indien: • het gehuwd is; • het ontvoogd is of minstens 16 jaar en een afzonderlijke woonplaats heeft; • het al bijslagtrekkende is voor een eigen kind. Wijzigt de bijslagtrekkende in de loop van de maand, dan wordt aan de nieuwe bijslagtrekkende betaald vanaf de daaropvolgende maand.
Indien het kind werd geplaatst in een instelling om er te worden opgevoed of verzorgd door bemiddeling of ten laste van een openbare overheid (o.a. OCMW, Kind en Gezin, Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap) wordt de kinderbijslag verdeeld: • 2/3de aan de instelling; • 1/3de aan de persoon die het kind opvoedde vóór de plaatsing, meestal de moeder. Slechts wanneer deze zich helemaal niet meer om het kind bekommert, dient de Jeugdrechtbank van de woonplaats van ouders of voogd geraadpleegd omtrent de aanwending van het 1/3de. Indien het kind daarentegen in een instelling werd geplaatst ten laste van de dienst Bijzondere Jeugdbijstand, dan: • 2/3de rechtstreeks toekennen aan Bijzondere Jeugdbijstand; • 1/3de toekennen overeenkomstig de beslissing van de Jeugdrechtbank of het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg. De beslissing omtrent de aanwending van het 1/3de is bepalend voor de aanduiding van de rechthebbende: - ingeval 1/3de op een spaarboekje: voorrangsrecht via wettelijke vader; - ingeval 1/3de aan de moeder: voorrangsrecht voor natuurlijk milieu (moeder, partner). In principe nemen deze plaatsingsmaatregelen een einde bij de meerderjarigheid van de jongere. Nadien en dit uiterlijk tot zijn éénentwintigste kan betrokkene kiezen voor een specifieke bijstandsregeling, zoals begeleid zelfstandig wonen: dan komt evenwel de kinderbijslag integraal aan hemzelf toe. Opteert betrokkene daarentegen voor een residentiële plaatsing (mogelijk tot maximaal 20 jaar), dan wordt wel de opdeling 1/3de - 2/3de behouden. Wordt het kind bij een particulier geplaatst door bemiddeling of ten laste van een Openbare Overheid, dan komt de bijslag integraal toe aan de pleegouders. Er is wel nog een maandelijkse forfaitaire toekenning van 59,39 euro voorzien ten gunste van wie ten gevolge van zo’n pleegplaatsing niet langer meer kinderbijslag krijgt. Bedoeling is daarmee de reïntegratie in het oorspronkelijke gezin te bespoedigen. Blijft het kind na zijn 18de nog verder deel uitmaken van dit pleeggezin, dan mag bij algemene ministeriële afwijking alsnog aan dit gezin doorbetaald worden, ook al
12
nam de plaatsingsmaatregel als zodanig een einde. Groepering van kinderen, opgevoed door verschillende bijslagtrekkenden, met onderlinge rangregeling kan voor: • gehuwden • bloed- of aanverwanten tot de derde graad of • partners in een feitelijk gezin, ongeacht hun geslacht. Eenzelfde officiële domicilie is hoe dan ook vereist; bovendien dient elk van de niet gehuwde bijslagtrekkenden die geen bloed- of aanverwant zijn van elkaar, expliciet te verklaren in gemeenschappelijk overleg hun huishouden te regelen en daarvoor hun respectieve bestaansmiddelen samen te voegen. Voor een verdwenen kind zal de kinderbijslag nog vijf jaar worden doorbetaald door RKW, terwijl ook voor ontvoerde kinderen, niet altijd meteen de rechten vervallen. Wanneer een beslagrechter een schuldbemiddelaar aanduidt, belast met het beheer van de inkomsten van een familie, dient de kinderbijslag op de rekening van de schuldbemiddelaar gestort.
De adoptiepremie bedraagt altijd evenveel als het bedrag van het kraamgeld voor een eerste kind, ongeacht het aantal geadopteerde kinderen en eigen kinderen in het gezin. De datum van neerlegging van het verzoekschrift is bepalend voor het toepasselijk barema. Wat het kraamgeld voor de eigen kinderen van de adoptant betreft, moet om de geboorterang te bepalen geen rekening gehouden worden met de geadopteerde kinderen voor wie een adoptiepremie werd uitbetaald. De premie wordt aan de adoptant uitbetaald. Als een echtpaar samen een kind adopteert, bepalen zijzelf wie van beiden bijslagtrekkende is.
Basiskinderbijslag
Soorten uitkeringen Kraamgeld Deze “geboortepremie” wordt uitgekeerd bij de geboorte van elk kind dat recht heeft op kinderbijslag. Voor een doodgeboren kind of bij een miskraam kan men ook aanspraak maken op de geboortepremie, voor zover de gemeente een attest aflevert met de vermelding “levenloos vertoond kind”. Het bedrag voor een eerste geboorte ligt hoger dan voor een tweede en wordt toegekend zodra het voor één van beide ouders om een eerste kind gaat. Vanaf de tweede geboorte wordt steeds een zelfde bedrag toegekend. Bij meervoudige geboortes wordt voor elk kind kraamgeld toegekend op basis van een eerste rang, ongeacht de effectieve rang. Wanneer de derde geboorte een tweeling is, zal tweemaal het bedrag voor een eerste kind worden toegekend. Zo de vader en/of de moeder één of meer kinderen erkend hebben, wordt er met deze kinderen rekening gehouden om de rang te bepalen. Hoe aanvragen? Wie het statuut van rechthebbende bezit kan het kraamgeld aanvragen vanaf de zesde maand zwangerschap. Dit kan gebeuren via een speciaal aanvraagformulier model E. De uitbetaling gebeurt dan ten vroegste twee maanden vóór de vermoedelijke bevallingsdatum. Voorafbetaling kan ook ingeval van samenwonen.
Bestaat er geen recht op kraamgeld, dan kan alsnog een afwijking worden aangevraagd bij de Minister van Sociale Zaken.
info Onze Accentreeks besteedde uitgebreid aandacht aan belangrijke scharniermomenten als geboorte en adoptie. U verneemt hier graag meer over? Download onze brochure nr. 8 via acerta.be.
Adoptiepremie Ingevoerd in 1993 om beter aan de specifieke noden van adoptiegezinnen te kunnen beantwoorden. Voordien kon de adoptant nauwelijks in een beperkt aantal gevallen aanspraak maken op kraamgeld. De adoptiepremie kan worden toegekend, los van de vraag of er voor dit kind kraamgeld werd toegekend. Alleen indien de adoptant, zijn echtgenote of feitelijke gezinspartner al kraamgeld ontving voor datzelfde kind, is geen adoptiepremie verschuldigd. Concreet zijn voor de toekenning van een adoptiepremie deze voorwaarden te vervullen: • er is een verzoekschrift, waaruit de wil blijkt van de rechthebbende of zijn partner een kind te adopteren; • adoptant of partner vervullen de voorwaarden om de hoedanigheid van rechthebbende op kinderbijslag te verwerven en • het kind maakt deel uit van het adoptiegezin.
13
Bedoeld wordt de bijslag die voor elk rechtgevend kind wordt verleend, ongeacht zijn leeftijd of de sociale categorie waartoe de rechthebbende behoort. Dit bedrag stijgt met de rang van het kind en dit tot het derde kind. Indien geen samenloop met de regeling zelfstandigen, volstaat het om verzekeringsplichtig te zijn zonder dat er nog een minimum aantal uur per dag of dagen per maand dienen verantwoord. Bij samenloop met de regeling zelfstandigen ligt het iets moeilijker, zoals je al kon lezen op pagina 8.
Verhoogde wezenbijslag Om hiervoor in aanmerking te komen is vereist dat de vader of moeder is overleden. Een officiële afwezigheidsverklaring is met overlijden gelijk te stellen. Daarenboven moet een van de ouders in de loop van de twaalf maanden die het overlijden voorafgaan de voorwaarden vervuld hebben om aanspraak te maken op minstens zes maandelijkse bijslagen. Kan de overledene die voorwaarden niet invullen, dan onderzoeken we in tweede instantie de situatie van de overlevende ouder. Sinds oktober 2007 is het recht op wezenbijslag niet langer enkel afhankelijk van de loopbaan van een van de ouders, maar eventueel ook van iedere andere mogelijke rechthebbende. Bovendien mag die overlevende ouder geen nieuw huwelijk aangaan of een feitelijk gezin vormen met een partner, ongeacht diens geslacht. Samenwoning met bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad vormt evenwel geen beletsel. Het basisbedrag van verhoogde wezenbij-
maart 2012
slag is voor alle kinderen gelijk, welke ook hun rang in het gezin is. Daarbovenop komt eventueel nog de leeftijdstoeslag. Eens sprake van hertrouw of feitelijke gezinsvorming, wordt het barema teruggeschroefd naar gewone kinderbijslag en dit zolang er geen einde komt aan dat samenwonen of nieuw huwelijk. Wanneer de wees door de overlevende ouder werd verlaten, geldt opnieuw het verhoogd barema.
Toeslagen Samen met de basiskinderbijslag kunnen één of meer toeslagen worden verleend en dit op grond van leeftijd en/of handicap van het kind alsmede van de sociale toestand van de rechthebbende. Leeftijdsbijslagen Deze toeslagen vullen de kinderbijslagen aan en worden verleend ten gunste van elk rechtgevend kind vanaf 6, resp. 12 en 18 jaar. Ze worden toegekend vanaf de maand na die van de verjaardag. Vanaf 1997 wordt op deze bijslagen bespaard in het kader van begrotingsmaatregelen van de regering. Zo vermindert die voor kinderen van eerste rang sindsdien met 50 %, tenzij het gaat om mindervalide of weeskinderen, of nog om kinderen van langdurig werklozen, gepensioneerden of invaliden, gerechtigd op toeslag. Om “verworven rechten” te respecteren werden een aantal overgangsbepalingen ingebouwd voor kinderen, geboren vóór 1 januari 1997. Dit mag blijken uit de tabellen, achterin deze brochure. Samengevat komt dit hier op neer: • Oudste of enige kinderen die alleen de basiskinderbijslag ontvangen, behouden de leeftijdstoeslag die ze al ontvingen op 31 december 1996. Dat bedrag verhoogt echter niet meer, tenzij door indexaanpassingen. • Kinderen van de tweede rang die al 6 jaar waren op 31 december 1996 vallen, als ze eerste rang worden, terug op de leeftijdstoeslag waarop ze recht hadden op 31 december 1996. • Kinderen van de tweede of een volgende rang, geboren tussen 1 januari 1991 en 31 december 1996 en eerste rang worden i.p.v. een ouder kind dat al leeftijdstoeslag ontving, maken aanspraak op een leeftijdstoeslag van 30,15 euro vanaf 12 jaar en 33,03 euro vanaf 18.
Schoolpremie Sinds 2006 krijgen kinderen van 6 tot en met 17 een extraatje toebedeeld: de zogenaamde schoolpremie, officieel omschreven als “jaarlijkse leeftijdsbijslag”. Vanaf 2008 behoren ook achttienplussers tot de gegadigden, terwijl de allerkleinsten jonger dan zes aan hun trekken komen sedert augustus 2009. Deze specifieke leeftijdsbijslag wordt jaarlijks in augustus toegekend ten gunste van kinderen, die voor de maand juli rechtgevend zijn. In 2011 ging het om volgende bedragen: - 0 tot 5 jaar: 26,53 euro - 6 tot 11 jaar: 56,31 euro - 12 tot 17 jaar: 78,83 euro - 18 tot 24 jaar: 79,59 euro Noteer dat deze bedragen geïndexeerd worden. Toeslag voor mindervalide kinderen Deze toeslag komt bovenop de basiskinderbijslag of de verhoogde wezenbijslag en wordt toegekend voor kinderen beneden de 21 jaar die erkend zijn als mindervalide. Hiervoor is niet langer meer a priori een ongeschiktheid van minstens 66 % vereist. Er wordt een toeslag uitgekeerd zodra een kind getroffen is door een ongeschiktheid, voor zover die een aanvang nam op een tijdstip dat het kind nog rechtgevend was op een andere basis dan alleen maar op grond van zijn ongeschiktheid, hetzij omdat het toen jonger dan 18 jaar was, hetzij omdat het kinderbijslag bleef genieten als bv. student of leerjongen. Naargelang de graad van zelfredzaamheid van het kind worden drie verschillende bijslagen toegekend. Deze zelfredzaamheid wordt geëvalueerd door vergelijking met een kind van dezelfde leeftijd naar zes functionaliteiten: lichaamsbeheersing en -verzorging, aanpassingsvermogen, gedrag, communicatieve vaardigheid en voortbeweging. Op die basis wordt een cijfer van 0 tot 9 punten toegekend aan het kind. Vanaf mei 2003 is er een nieuwe regeling van kracht voor kinderen geboren na 1 januari 1996, waarbij ook de familiale belasting van zo’n handicap mede wordt ingecalculeerd. De bijkomende bijslag wordt toegekend in functie van de gevolgen van de aandoening, gemeten volgens drie pijlers: –> de lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid, –> de activiteit en de participatie van het kind,
14
–> de gevolgen voor de familiale omgeving. De evaluatie gebeurt op een medischsociaal schaal van 0 tot 36 punten. In januari 2007 is deze nieuwe benadering uitgebreid naar kinderen geboren in 1993, 1994 en 1995 en vanaf mei 2009 voor wie het levenslicht zag vóór 1993.
M e e r info We beschreven dit thema uitvoerig in ons specifiek Accentbrochure nr 3: “Mindervalide kinderen en gezinsbijslag”. U kunt die downloaden via onze website acerta.be Sedert 1987 kunnen gehandicapte kinderen nog slechts bijkomende bijslag genieten tot 21 jaar in plaats van tot 25 jaar zoals voorheen. Ter compensatie kan via het gemeentebestuur wel een aanvraag ingediend worden om tegemoetkoming. Eens 21 jaar kunnen zij desgevallend nog vier jaar verder op gewone kinderbijslag aanspraak maken op voorwaarde dat ze studeren of op leercontract zijn. De handicap wordt vastgesteld door een geneesheer verbonden aan het Ministerie van Sociale Zaken op basis van een officiële schaal aangevuld met een lijst van specifieke kinderziekten. Een herziening van de beslissing kan ofwel op verzoek van betrokkenen, mits het voorleggen van nieuwe medische gegevens ofwel van het kinderbijslagfonds zelf bij een tewerk-
stelling van de jongere. Een specifieke studentenjob zonder RSZ-inhoudingen noopt sinds juli 2008 niet langer meer tot een herziening. Indien bij tewerkstelling van het mindervalied kind de ongeschiktheid gehandhaafd blijft, is nog enkel gewone bijslag verschuldigd, tenzij de jongere daarenboven nog rechten kan putten uit een andere hoedanigheid, zoals bv. student: dan tevens het supplement. Wijst de herziening een onvoldoende ongeschiktheidspercentage aan, vervalt elk recht als de enige rechtsgrond de hoedanigheid van mindervalide was; anders valt men terug op het gewone tarief, bv. wanneer de jongere nog studeert. Bij genot van een sociale uitkering, waarbij een voldoende ongeschiktheidsgraad behouden blijft, is ook de verhoogde bijslag enkel nog verschuldigd voor zover het gaat om wachtuitkeringen als afgestudeerde, zoniet valt men terug op gewone bijslag. Sociale toeslagen Deze toeslagen kunnen bovenop de basiskinderbijslag verleend worden voor kinderen van werknemers, die ofwel gepensioneerd zijn, ofwel langdurig ziek of invalide ofwel meer dan zes maanden werkloos. Voor de opbouw van die wachttijd van zes maanden vergoede werkloosheid zijn onderbrekingen van minder dan 28 opeenvolgende kalenderdagen te verwaarlozen. Er dient dan niet van nul herbegonnen voor een nieuwe wachttijd van zes maanden, de oorspronkelijke wachttermijn loopt gewoon door. Eens dat statuut van langdurig werkloze verworven, betekent een werkhervatting niet automatisch het verlies van dat verhoogd barema eens men opnieuw werkloos wordt, voor zover dit gebeurt binnen de zes maanden. In die omstandigheden dient sinds medio 1999 geen nieuwe wachttijd van zes maanden meer opgestart. Spectaculair oogt daarenboven de wettelijke innovatie die met ingang van januari 2007 het recht op sociale toeslagen 7 kwartalen onder bepaalde omstandigheden langer kan laten doorlopen voor gezinnen van werkloze en invalide rechthebbenden die beginnen werken.
De rechthebbende dient de hoedanigheid te bezitten van “rechthebbende met personen ten laste”. Hiervoor verschillen de voorwaarden al naargelang de specifieke uitgangspositie: •de rechthebbende woont alleen met zijn kinderen: zijn globaal bruto-inkomen mag een maximum maandbedrag niet overschrijden (2 187,00 euro vanaf februari 2012); •de rechthebbende woont samen met partner: de som van zijn en haar brutoinkomen mag het maandelijks maximumbedrag (2 261,74 euro vanaf februari 2012) niet overschrijden. •de rechthebbende woont niet samen met zijn kinderen en de bijslagtrekkende moeder: - de ex-echtgeno(o)t(e) mag geen nieuw huwelijk aangaan en evenmin een feitelijk gezin vormen; - de bijslagtrekkende mag geen bruto-inkomen hebben hoger dan 2 187,00 euro per maand. Alle inkomens moeten meegeteld worden behalve : - de kinderbijslag zelf, - de tegemoetkoming voor hulp van een derde, - het alimentatiegeld, - de onkostenvergoeding voor onthaalouders betaald door Kind en Gezin, - de onkosten uit vrijwilligerswerk, - de forfaitaire vergoedingen voor voogdij. Om na te gaan of het maximumbedrag overschreden is, baseert men zich in principe op ereverklaringen van betrokkene. Sedert oktober 2000 worden ook deze sociale toeslagen getrimestrialiseerd. Dit betekent dat zij worden betaald vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de toekenningsvoorwaarden vervuld zijn, voor het resterend deel van dat kwartaal en het daaropvolgend kwartaal. Het recht op de toeslag blijft daarna per kwartaal behouden zolang alle voorwaarden zijn vervuld op een willekeurig ogenblik van de tweede maand van het vorige kwartaal. Tenzij er een wijziging in de beroepssituatie te noteren valt. Dan is het globaal gezinsinkomen over gans die maand bepalend voor het uittrimestrialiseren. Het recht gaat teniet aan het einde van het kwartaal waarin de referentiemaand gelegen is, indien
15
gedurende die hele referentiemaand de voorwaarden niet meer vervuld zijn. Met referentiemaand bedoelen we, zoals verder nog zal blijken, de middelste maand van het vorig kwartaal. Toeslag éénoudergezin Wie niet samenwoont met een echtgenoot en geen feitelijk gezin vormt kan als éénoudergezin met ingang van mei 2007 aanspraak maken op een bonus per kind per maand van 20 euro, bedrag aan te passen in functie van indexstijgingen. Ten minste voor zover er sprake is van recht op gewone schaal en het maandinkomen bruto onder het wettelijk grensbedrag ligt. Is hieraan voldaan, dan komt ook de halvering van de leeftijdsbijslag voor het eerste kind te vervallen. Vanaf oktober 2008 wordt dit inkomensplafond opgetrokken tot 2 020,48 euro, vanaf mei 2011 ligt de grens op 2 144,07 en vanaf februari 2012 op 2 187 euro. Bovendien verschilt sindsdien deze bonus naargelang de rang van het kind en werd ook wie gerechtigd was op sociale toeslagen hiervan niet langer a priori uitgesloten. Voor hen weliswaar geen bonus voor alle kinderen, maar wel een opwaardering van de sociale toeslag vanaf het derde kind. Hoe zich dat cijfermatig vertaalt, vindt u terug in ons overzicht pagina 18 en 19.
info Wegwijs geraken in het parcours te volgen door langdurig werklozen of zieken, invaliden en gepensioneerden om een hoger barema te verwerven? Met onze Accentbrochure nr.8 pogen wij voor u de regelgeving te ontwarren. U kunt deze downloaden via onze website acerta.be
Forfaitaire bijslag Voor kinderen door een openbare overheid geplaatst in een pleeggezin is er vanaf 2003 een forfaitaire maandelijkse toekenning voorzien ten gunste van wie bijslagtrekkende was onmiddellijk vóór de plaatsing. Vanaf februari 2012 bedraagt dit 59,39 euro. Opzet is in het kader van de armoedebestrijding het oorspronkelijk gezin toe te laten nog verder zorg te kunnen dragen voor hun kind, ook al is het niet meer bij hen en dit met het oog op een vlottere reïntegratie binnen redelijke termijn.
maart 2012
Onrechtmatig toegekende kinderbijslag kan in principe slechts worden gerecupereerd van de bijslag waarop bedoelde bijslagtrekkende later nog kan aanspraak maken à rato van 10 %. Bij fraude, nalatigheid of verzuim zijn wel inhoudingen mogelijk aan 100 %.
De verjaringstermijn voor onverschuldigde betalingen ligt in principe op 3 jaar: is binnen die termijn de verjaring niet gestuit, kan geen terugbetaling meer worden geëist en komt het debet ten laste van het reservefonds van de kinderbijslaginstelling. Ingeval van fraude is die verjaringstermijn 5 jaar, bij onweerlegbare fout van de betalingsinstelling zelf daarentegen slechts 1 jaar. De kinderbijslag dient aangevraagd uiterlijk vijf jaar na het einde van het kwartaal waarin een recht op bijslag bestaat, nadien speelt de verjaring.
Toekenningsmodaliteiten De kinderbijslag is maandelijks betaalbaar: hetgeen over een bepaalde maand is verschuldigd wordt in principe uiterlijk de achtste van de daaropvolgende maand toegekend. Zo wordt de bijslag over januari uitbetaald tegen 8 februari. Met een vaste betaaldatum wordt een stabiele aanvulling van het gezinsinkomen betracht. Voor Acerta Kinderbijslagfonds is deze stipte betaling zonder meer vanzelfsprekend. In principe wordt de kinderbijslag overgeschreven op de bank-of postrekening van de bijslagrekkende, waarvan zijzelf (mede) titularis is; enkel een volmacht volstaat niet. Op uitdrukkelijk verzoek kan ook een circulaire cheque. Bij co-ouderschap kan op verzoek van beide ouders gestort worden op een kinderrekening: een gemeenschappelijke rekening waartoe beiden toegang hebben. Om te vermijden dat wijzigingen in beroeps- of gezinssituatie vertraging of onderbreking in toekenningen zouden veroorzaken werden provisionele betalingen wettelijk verplicht. Kinderbijslag is niet overdraagbaar of vatbaar voor beslag; alleen voorschotten verleend door OCMW’s zijn recupereerbaar. Wel kan in uitzonderlijke omstandigheden een beslagrechter een schuldbemiddelaar aanstellen om in de plaats van de moeder de kinderbijslag te ontvangen en deze aan te wenden al naargelang de specifieke noodwendigheden.
16
Ontstaan van het recht Bij het ontstaan van het recht wordt de kinderbijslag toegekend vanaf de eerste dag van de maand volgend op die waarin de desbetreffende gebeurtenis zich voordeed, ook al situeerde zich die de eerste van de maand. Zo heeft een kind geboren 1 maart pas recht vanaf april, zal wie 6 verjaardagskaarsjes uitblaast op 1 oktober pas leeftijdsbijslag toegekend krijgen vanaf november en heeft een voorheen niet gerechtigd kind dat op 8 januari in pleeggezin geplaatst wordt pas recht vanaf februari. Idem, wanneer het recht al eerder was vastgesteld maar er ten gevolge van een welbepaalde gebeurtenis aanspraak kan worden gemaakt op een hoger of lager bedrag: effectieve impact vanaf de maand nadien. Zo zal een rechthebbende die zijn zevende maand werkloosheid bereikt op 1 maart pas aanspraak kunnen maken op het verhoogd barema vanaf april. Anderzijds zal een weduwe die op 1 april gaat samenwonen haar verhoogde wezenbijslag pas verliezen vanaf mei.
Duur van het recht Met het trimestrialiseringsprincipe is het de bedoeling de betaling van de kinderbijslag te verzekeren voor een heel trimester zonder dat nog een maandelijkse verantwoording van de prestaties noodzakelijk is en dit op grond van de situatie van de rechthebbende gedurende een welbepaalde maand, de zogenaamde referentiemaand.
Gaat het om een nieuw recht dan geldt als referentiemaand deze waarin het recht ontstaat. Prestaties tijdens die maand leiden tot toekennen van kinderbijslag voor het lopend én daaropvolgend kwartaal. Zo zal voor een eerste geboorte in april een tewerkstelling in diezelfde maand recht garanderen vanaf mei tot en met september. Voor lopende dossiers is de tweede maand van het vorig trimester de referentiemaand. Prestaties tijdens die maand geven recht op de basisbijslag voor het daaropvolgend kwartaal.
Verval van recht Een recht komt te vervallen ofwel uit hoofde van de rechthebbende (bv. bij einde tewerkstelling) ofwel uit hoofde van het kind (zoals bij einde van de studies of bereiken van leeftijdsgrens). In het eerste uitgangspunt vervalt het recht op grond van het trimestrialiseringsprincipe. Stopt men met werken in de loop van mei en is men nadien zonder beroep, dan behoudt men recht tot 30 september. Ligt de oorzaak bij de student zelf, vervalt in principe het recht de maand nadien. Wie zijn studies opgeeft op 14 maart om nadien gewoon thuis te blijven, ziet zijn recht vervallen vanaf april. Het ligt even anders wanneer de gebeurtenis die het verval van recht veroorzaakt tegelijk een schorsende kracht impliceert: dan kan het recht al eerder vervallen. Zo kan een werkzoekende jongere die op 14 maart een job vindt voor maart zelf de kinderbijslag vergeten als zijn inkomens die maand hoger liggen dan 509,87 euro bruto (bedrag van toepassing sedert februari 2012). Diezelfde redenering geldt voortaan ook in combinatie met wachtuitkeringen. Waar tot voor kort wachtuitkeringen die in de loop van een maand – ook al was dat de laatste kalenderdag – voor het eerst werden toegekend onvermijdelijk verval van recht genereerden voor die ganse maand, zal men het bedrag van de ontvangen wachtuitkering nu ook eerst toetsen aan datzelfde grensbedrag van 509,87 euro. Waardoor iemand die op 28 april zijn eerste wachtuitkering ontvangt omdat dan de wachttijd voorbij is, voortaan zijn recht op kinderbijslag niet langer ziet verloren gaan vanaf april, maar wel pas vanaf mei. Als het aantal begunstigde kinderen met één eenheid afneemt, dan wordt de kinderbijslag verminderd met het bedrag dat aan het jongste kind toekomt. Voor iemand die drie kinderen heeft, waarvan het oudste zijn recht verliest omdat hij gaat
werken, wordt het totaal bedrag van de kinderbijslag verminderd met het bedrag dat toekomt aan het derde kind, m.a.w. het hoogste bedrag.
Overgang van de ene naar de andere regeling Bij de overgang van de regeling loontrekkenden naar die van zelfstandigen, put men in principe het trimestrialiseringsprincipe uit, behalve: • bij wijziging in de gezinssituatie of bij toekenning van een verhoogd bedrag in de regeling zelfstandigen, dan gaat laatstgenoemde regeling al in de volgende maand; • bij een eerste activiteit als zelfstandige na periode van non-activiteit, waar de regeling zelfstandigen ook meteen voor het lopend kwartaal ingaat. Omgekeerd, bij overgang naar de regeling loontrekkenden gaat deze in vanaf de maand nadien. Wanneer in een gezin de moeder het huishouden verzorgt en de vader zijn loontrekkende activiteit ruilt voor het statuut van ambtenaar bij de Europese Gemeenschappen, dient de trimestrialisering ten volle uitgeput terwijl er geen rekening kan gehouden worden met de bijslag die door de Europese Gemeenschappen wordt betaald. Wanneer diezelfde persoon na verloop van tijd dit Europese statuut verliest en zijn vroegere job herneemt, wordt een nieuw recht op Belgische kinderbijslag vastgesteld vanaf de eerste dag van de maand, waarin de tewerkstelling in België een aanvang heeft genomen. Dit geldt eveneens wanneer de ouders uit de echt gescheiden zijn.
Bevoegdheid Zoals reeds eerder aangestipt, beslist de werkgever vrij bij welk kinderbijslagfonds hij zich aansluit. Om te kunnen bepalen welk fonds er voor een bepaald persoon op een bepaald ogenblik bevoegd is, moet men rekening houden met het feit dat de bevoegdheid van de kinderbijslagfondsen vastgesteld wordt per kwartaal op grond van de situatie van de rechthebbende tijdens de referentiemaand. Voor nieuwe rechten is de referentiemaand deze waarin het recht ontstaat, waardoor de bevoegdheid wordt vastgesteld voor het lopende en het daaropvolgende kwartaal.
17
Voor lopende rechten is de referentiemaand de middelste van elk trimester, februari, mei, augustus en november. Bij een eerste geboorte 4 januari bepaalt de tewerkstelling in januari de bevoegdheid tot einde juni; voor de betaling vanaf juli gaat het om een lopend dossier en valt men terug op referentiemaand mei. Deze kwartaalbevoegdheid van de fondsen heeft dus tot gevolg dat een verandering van werkgever niet a priori bepalend is qua bevoegdheidsoverdracht. Over het algemeen is de eerste situatie van de rechthebbende in de loop van de referentiemaand beslissend. Zo is ofwel het fonds van de eerste werkgever ofwel het fonds van de eerste toekenningssituatie in de loop van de referentiemaand bevoegd voor het daaropvolgend kwartaal. Tewerkstellingen van niet meer dan 27 kalenderdagen die zich begin van de referentiemaand situeren zijn voor de lopende dossiers te aanzien als “geneutraliseerde activiteiten” en brengen geen dossieroverdracht mee. Zolang een opzeg loopt, blijft de oorspronkelijke bevoegdheid behouden, zelfs ingeval van een nieuwe tewerkstelling; een deeltijdse tewerkstelling houdt evenmin een bevoegdheidsoverdracht in, voor zover aanvullend werkloosheidsvergoedingen worden toegekend. Enkel bij verandering van rechthebbende gelden specifieke regels, vermits dan het fonds van de nieuwe rechthebbende bevoegd wordt vanaf het eerstvolgend kwartaal. Dit betekent dat wanneer vader en moeder beiden loontrekkend zijn en vader wordt zelfstandige op 6 mei, het fonds van de werkgever van de moeder de betaling overneemt vanaf 1 juli. Heeft de verandering van rechthebbende de toekenning van een hoger barema tot gevolg, dan moet deze toeslag vanaf de eerstvolgende maand al uitbetaald worden, weliswaar door het oorspronkelijk fonds en dit tot het einde van het lopend kwartaal. Zo zal oma de sociale toeslag voor augustus en september nog ontvangen van het fonds van vader wanneer een kind op 4 juli zijn intrek neemt bij haar.
maart 2012
Bedragen Hieronder vindt u de barema’s zoals die van toepassing zijn sedert 1 februari 2012. Voor de kinderbijslagen gaat het om bedragen die elke maand opnieuw worden betaald, kraamgeld en adoptiepremie zijn uiteraard éénmalig per kind.
Gezinsbijslag
Let wel, deze bedragen zijn gekoppeld aan de prijsindex. Mocht er zich na het ter perse gaan van deze brochure een indexaanpassing voordoen, kunt u de meest recente bedragen steeds terugvinden op onze website.
Gewone kinderbijslag
De precieze samenstelling van het u toegekende bedrag aan de weet komen, vergt wel wat cijferwerk. Uiteraard kunt u hiervoor altijd terecht bij onze medewerkers. De lezer die er zich toch zelf in wenst te verdiepen, bezorgen wij graag alle basisingrediënten.
• 1e kind w éénoudergezin w ander gezin • 2e kind w éénoudergezin w ander gezin • 3e kind en elk der volgende w éénoudergezin w ander gezin Kinderbijslag voor wezen • per weeskind
133,57 88,51 191,70 163,77 267,04 244,52
340,01
Kinderbijslag voor kinderen van invalide werknemers • 1e kind • 2e kind • 3e kind en elk der volgende w éénoudergezin w ander gezin
185,45 191,70 267,04 249,42
Kinderbijslag voor kinderen van langdurig werklozen (meer dan 6 maanden) en gepensioneerden • 1e kind 133,57 • 2e kind 191,70 • 3e kind en elk der volgende w éénoudergezin 267,04 w ander gezin 249,42 Forfaitaire bijslag voor kinderen geplaatst bij een particulier • per kind 59,39
18
Leeftijdsbijslagen
Bijkomende bijslag voor gehandicapte kinderen
Eerste kind van de gewone schaal
Oud systeem
dat géén supplement voor éénoudergezinnen of sociale toeslag ontvangt en dat niet door een aandoening getroffen is:
zelfredzaamheidsgraad: • 0 - 3 • 4 - 6 • 7 - 9
398,18 435,87 465,94
Kind geboren na 31 december 1990 • van 6 tot en met 11 jaar 15,42 • van 12 tot en met 17 jaar 23,48 • vanaf 18 tot en met 24 jaar 27,06 (vanaf 2009) • kind geboren tussen 1 januari 1991 en 31 december 1996 dat eerste rang wordt ter vervanging van een ouder kind, w vanaf 12 jaar 30,75 w vanaf 18 jaar 33,03 Kind geboren vóór 1 januari 1991 33,03 Andere kinderen
Nieuw systeem(*) • • • • • • •
4 punten in pijler 1 77,62 (max. 5p over 3 pijlers) 6 - 8 punten 103,37 9 - 11 punten 241,22 12 - 14 punten 398,18 OF 6-11 punten over 3 pijlers én 4 punten in 1e pijler 15 - 17 punten 452,76 18 - 20 punten 485,10 meer dan 20 punten 517,44
dus inclusief alle kinderen die een supplement voor éénoudergezinnen ontvangen en alle kinderen met een aandoening: • van 6 tot en met 11 jaar 30,75 • van 12 tot en met 17 jaar 46,98 • van 18 tot en met 24 jaar 59,74
• 1e geboorte • 2e geboorte en elke volgende • elke meerling
Gehandicapte kinderen geboren vóór 1 juli 1966
Adoptiepremie
• kinderen van eerste rang die geen supplement voor éénoudergezinnen ontvangen 51,85 • andere kinderen 59,74
Kraamgeld(**)
• per kind
(*)
1 199,10 902,18 1 199,10
1 199,10
Dit nieuw systeem is sinds 1 mei 2009 uitgebreid tot de kinderen met een aandoening geboren vóór 1993 en j onger dan 21 jaar.
(**) Het kraamgeld kan worden aangevraagd vanaf de zesde maand zwangerschap en de uitbetaling ervan kan bekomen worden twee maanden vóór de vermoedelijke geboortedatum
19
maart 2012
Acerta Kinderbijslagfonds vzw
Accent
Acerta Kinderbijslagfonds betaalt als sociale dienstverlener op vraag van aangesloten werkgevers correct en tijdig kinderbijslag aan rechthebbende gezinnen. Daarenboven biedt het deskundige sociale begeleiding via gerichte en betrouwbare informatie- en adviesverstrekking.
is een inforeeks van Acerta over het sociaal recht.
Enig cijfermateriaal: -
meer dan 31 100 aangesloten werkgevers 147 100 rechthebbende gezinnen 264 600 rechtgevende kinderen circa 120 medewerkers 9 kantoren
Deze reeks bevat de volgende brochures over de gezinsbijslag voor werknemers, uitgegeven door Acerta Kinderbijslagfonds: nr. 1 Gezinsbijslag voor werknemers: uw leidraad
Voor meer informatie kan u altijd terecht in één van onze kantoren. Leg gerust uw concrete situatie voor aan onze medewerkers ter plaatse. Zij maken graag tijd voor u. E-mailen kan uiteraard ook:
nr. 2 Kinderbijslag zonder grenzen: internationale overeenkomsten nr. 3 Mindervalide kinderen en gezinsbijslag nr. 4 Samen ouder blijven: co-ouderschap
[email protected] [email protected] [email protected]
nr. 5 Het gezin: een voldongen feit? Over samenwonen nr. 6 Werkende jongeren en kinderbijslag: het kan! nr. 7 Geboorte- en adoptiepremie nr. 8 Sociale toeslagen U kunt deze downloaden via onze website.
Acerta Kinderbijslagfonds heeft kantoren in: 2610 Antwerpen-Wilrijk Groenenborgerlaan 16 tel. 078 15 92 99 fax 03 829 22 44
3000 Leuven Diestsevest 14 tel. 078 15 92 99 fax 016 24 53 70
1020 Brussel BDC Heizel Esplanade PB 64 tel. 078 15 92 99 fax 02 773 16 30
5100 Namur-Jambes Chaussée de Liège 140-142 tel. 078 15 92 99 fax 081 25 06 20
9000 Gent Opgeëistenlaan 8/202 tel. 078 15 92 99 fax 09 264 12 89
9100 Sint-Niklaas Industriepark Noord 27 tel. 078 15 92 99 fax 03 780 74 47
3500 Hasselt Kunstlaan 16 tel. 078 15 92 99 fax 011 23 19 71
2300 Turnhout Patersstraat 100 tel. 078 15 92 99 fax 014 40 02 38
8500 Kortrijk Nijverheidskaai 3 bus 11 tel. 078 15 92 99 fax 056 26 67 59
Colofon Redactie: Juridische Zaken KBF Eindredactie: Guy Van Wolvelaer Grafische realisatie: Marketing Acerta Verantwoordelijk uitgever: Paul Roosen BDC Heizel Esplanade PB 64 1020 Brussel
Publicatiedatum: maart 2012
Bezoek onze site acerta.be