Les 50 : meten met natuurlijke maateenheden – meten van inhouden Doelstellingen Twee dingen kwalitatief vergelijken volgens kleurschakering, geluidssterkte, levensduur, hardheid, lengte, gewicht, oppervlakte, inhoud en volume, tijdsduur, temperatuur, snelheid..., en de vergelijking verwoorden met termen als: donkerder, luider, langer, groter, kleiner, even ver, lichter, even groot, later, kortst, kouder, even vlug...
- - - MR1
- - - MR2
Zelf strategieën ontdekken om dingen kwalitatief te vergelijken (bijv. de inhoud van twee
ongelijke glazen vergelijken door de inhoud over te gieten in twee gelijke glazen)
Ervaren en verwoorden dat sommige handelingen niets veranderen aan de grootte van de dingen (bijv. een inhoud overgieten, een touw strekken of oprollen) en andere wel (bijv. de
- - - MR3
oppervlakte van een figuur verkleint door er een stuk af te knippen) - - - MR4
Dingen gelijk maken of ongelijk maken op basis van een kwalitatieve vergelijking (bijv. iets langer maken, twee pakjes van verschillend gewicht even zwaar maken)
- - - MR6
Dingen rangschikken op basis van een kwalitatieve vergelijking (bijv. voorwerpen
rangschikken van zwaar naar licht)
Beseffen dat de grootte van dingen bepaald kan worden met behulp van natuurlijke maateenheden voor lengte (bijv. met handspan, voet), oppervlakte (bijv. met schriften, blaadjes,
- - -MR7
ruitvormige maateenheden), inhoud (bijv. een inhoud met kopjes, lepels, flessen..., een volume met lucifersdoosjes, blokken), gewicht (bijv. met kastanjes), tijdsduur (bijv. tijdsduur om een taak uit te voeren), hoekgrootte (bijv. met een driehoekig stukje smeerkaas)
Ervaren en inzien dat bij een meting van lengte, oppervlakte, inhoud en volume, gewicht, tijdsduur en hoekgrootte nagegaan wordt hoeveel keer de maateenheid in de te meten grootheid gaat
- - - MR8
--- -- MR9
Het meetresultaat noteren na een meting met natuurlijke maateenheden (bijv. een
aantal bekertjes tekenen, turven) - - - MR11 Ervaren
en inzien dat kleinere maateenheden een nauwkeuriger meting toelaten (met
kleine kopjes kan je de inhoud van een pot nauwkeuriger bepalen dan met een grote kan)
Ervaren en inzien dat hoe groter de maateenheid is, hoe kleiner het maatgetal is en omgekeerd (bijv. hoe groter de stappen, hoe minder stappen te zetten om een afstand af te passen)
- - - MR12
Vraagstukken over één grootheid oplossen: lengte, oppervlakte, inhoud, volume, gewicht, tijd, geldwaarden.
- - - MR88
Lesdoelen: Zie handleiding.
Materiaal: -
De leerlingen hebben een oranje en blauwe kleurpotlood nodig en een schrijfpotlood.
-
Werkbundel voor elke leerling.
Meetkist inhoud: -
Opdracht 1:
fles, glas, groen bekertje, plastic pot van 1 liter, ½ l flesje Emmer water, trechter
-
Opdracht 2:
soepbord, pollepel, soeplepel, kopje Emmer water
-
Opdracht 3:
emmer, plastic pot van 1l, gieter (Linde), vaas (Linde) Emmer water
-
Opdracht 4:
mok, klein kopje, koffielepel, melkcupje zand
Klassikale opdracht: ijsdoos, kopje plastic pot. Lesgang: De opdracht op het voorblad wordt klassikaal gemaakt. De opdrachten in groepjes worden ook volgens deze verwoording uitgevoerd. 1. Welk voorwerp moet ik vullen? De ijsdoos. 2. Welke schep gebruik ik als eerste? Het kopje. 3. Schat hoeveel kopjes je nodig hebt om de doos te vullen. (Wat is schatten? Nadenken hoeveel kopjes je nodig hebt) We turven de schatting op het werkblad. 4. We meten hoeveel kopjes we nodig hebben. We turven de meting op het werkblad 5. Hoe hebben we geschat? We kleuren een passende duim. 6. (Opnieuw vanaf punt 2 maar dan voor een andere ‘schep’) Van welke schep heb ik het meeste nodig: het kopje of de plastic pot? Het kopje. Waarom heb ik het meer kopjes nodig dan plastic potten? Het kopje is kleiner. We kleuren het kopje oranje. Van welke schep heb ik het minste nodig? De plastic pot. Waarom heb ik het minder plastic potten nodig dan kopjes? De pot is groter. We kleuren de plastic pot blauw. Met welke schep is het best om heel erg juist te meten? Waarom?
FLES at?
Schep?
fles
glas
l
Ik schat:
Ik meet:
bekertje
Plastic pot
flesje
Van welke schep heb je het meeste nodig?
Kleur oranje.
Van welke schep heb je het minste nodig?
Kleur blauw.
Schatting?
BORD Wat?
Schep?
fles
pollepel
l l
Ik schat:
Ik meet:
soeplepel
Kopje
Van welke schep heb je het meeste nodig?
Kleur oranje.
Van welke schep heb je het minste nodig?
Kleur blauw.
Schatting?
EMMER Wat?
Schep?
emmer
pot
Ik schat:
l l l Ik meet:
gieter
vaas
Van welke schep heb je het meeste nodig?
Kleur oranje.
Van welke schep heb je het minste nodig?
Kleur blauw.
Schatting?
MOK Wat?
Schep?
mok
Klein kopje
l l l l Ik schat:
Ik meet:
koffielepel
melkcup
Van welke schep heb je het meeste nodig?
Kleur oranje.
Van welke schep heb je het minste nodig?
Kleur blauw.
Schatting?
NAAM:
………………………………………………………………………………
Meten en metend rekenen Meten van inhouden
We maken deze oefening samen in de klas: Wat?
Schep?
Doos ijs
kopje
Ik schat:
Ik meet:
Plastic pot
Van welke schep heb je het meeste nodig?
Kleur oranje.
Van welke schep heb je het minste nodig?
Kleur blauw.
schatting:
7.