Weten door te meten in de pleegzorg E r i k J .K n o r c h ,H a n s C r i e t e n s& S i m o n v a n O i j e n
Inl e i di n g Het beroep dat in Nederland op de pleegzorg u,ordt gedaan is groeiende. Werd er in het jaar 2000 door meer dan 11.500kinderen gebruikgemaakt van de dienstenvan een pleeggezín (Van der Ploeg, 20I\), in 2008 was dit getalal gegroeidtot ruim 20.000 (Baeckee.a., 2009). En de n-leestrecente cijfers van Pleegzorg Nederland (2011) geven een aantal van ruim 24.000 gebruikers voor het jaar 2010 aan. Er is dus in één decennium sprake van meer dan een verdubbeling van het aantal kinderen in pleegzorg. Iemand die deze periode én de tien jaar daarvoor nadrukkelijk getuige was van deze ontrvikkelingen w'as de orchopedagoog dr. J. (Piet) Strijker, als universitair hoofddocent verbonden aan de Afdeling Orthopedagogiek van de Rijksuniversiteit Groningen. Op 31 juli 2010 orrerleedhryaan de gevolgenvan een slopendeziekte. Piet Strijker heeft heel veel betekend voor de pleegzorg in Nederland en daarbuiten.Zoals nrw. dr. Tonny Weterings wel eensbetireld is als de moeder van de pleegzorg in Nederland, zo zou Piet Strijker de titel van vader van de pleegzorg niet misstaan, Om deze reden, ter nagedachtenis en om hem te eren, hebben u'e dit themanummer samengesreld. Het is een gevarieerdgeheel,precies zoals
grootste verdienste: Piet heeft veel nieuwe, onderbouwde inzichten aan onze kennis over pleegkinderen en pleeggezinnen toegevoegd. Een jaar voor zíjn dood gaf hij in ziln KennisboekPleegzorg(Strijker, 2009) een overzicht hiervan; een overztcht dat - in zíjn eigen woorden - nog verre van af was: "Toch heb ik nog niet alle relevantethema's binnen de pleegzorg beschrevenen ook niet alle relevante literatuur kunnen verwerken. Helaas heb ik ook te veel Nederlands werk nog ongeIezen moeten laten. In een volgende uitgave hoop rk deze'achterstand' te hebben ingehaald" (Strijker, 2009, p.7). Zijn hoop moest het afleggentegen de noodlottige feiten.
Inhoud van de bijdragen In een eerste bijdrage geeft Erik Knortb een schets van het werk en de persoon van Piec Strijker. Het is het portret van een bevlogen en degelijke academicus)wars van opsmuk, en altijd dienstbaar jegens de pleegzorg en degenen die zich ín dit terrein wensten te verdiepen en te scholen. Speciaal u,ordt aandacht besteed aan Strijkers promotieonderzoek (Strijker, 1995), en het - veel te weinig opgemerkte - verklaringsmodel dat hij
bezig hield. Daarin schuilde overigens wel één rode draad: Piet Strgker was een hartstochtelijk wetenschapper, iemand die alle
daarin ontwikkelde voor het oncscaan c.q. verergeren van gedragsproblemen bij pleegkinderen in de zorg. Ook een ander onderwerp dat door Strijker vanuit verschillende invalshoeken is onderzocht, het voortijdig tot een einde komen ('breakdown') van een
vragen bij voorkeur benaderde door er empiriscb onderzoek naar te doen. Hij wilde weren door te meten. Daar ligt dan ook zijn aller-
pleegzorgplaatsing,komt ter sprake. In een volgend artikel rapporteren Hans Grietens,Sinton uan Oijen en Mirjam ter Hui-
ook Piet Strijker zich mer uiteenlopendeondervi,erpen en vraagstukken in de pleegzorg
Orrhopedagogiek: Onderzoek enPraktijk,51 (20I 2), 3
m
, A N Sc R T E T E N&Ss t M o N v A N o u E N E R T K JK.N o R T H H
zen over onderzoek naar een thema dat Piet Scrijker in toenemende mate bezighield, maar waaraan hrj zelf niet meer voldoende is toegekomen: trauma bij pleegkinderen. Het betreft een onderzoek naar de invloed van ingrijpende levensgebeurtenissen op pleegkinderen en de aanwezigheid van traumasymptomen. De auteurs rapporteren over een empirisch onderzoek met betrekking tot dit thema bij pleegkinderenin het Noorden van Nederland. De gegevens werden door masterstudenten onder leiding van Strijker verzameld. Aansluitend volgen twee bijdragen over het reedsaangestipteonderwerp'breakdown'. Simon uan Oijen rapporteert over een studie naar adolescenten)die voor langere duur in een pleeggezin verblijven. Urt internationaal onderzoek is bekend (Strijker, 20IO) dat juist deze groep kwetsbaar is voor een voortijdige beëindiging van de plaatsing. Het door Van 05en gevonden uirvalpercentage (45.7"Á)bevestigt de eerdere bevindingen. Aan de hand van verschillende regressiemodellen ontwikkelt de onderzoeker een predictiemodel voor 'breakdown' tn deze groep, waarmee het plaatsingsverloop tamehlk adequaat kan worden voorspeld Een groep waarover in empirische zin heel weinig bekend is betreFtde pleegkinderen met een (lichte) verstandelrykebeperking. PietStrijAer stond zelf aan de basis van de onderhavige studie. Hrj rapporteerde hierover al eerder, 'Brisamen met Suzannt uAn de Loo, in het tish Journal of Developmental Disabilities'. De in het Nederlands vertaalde versie van dit artikel wordt hier gepresenteerd.In het onderzoek komt naar voren dat het gevonden n i et aFrvijkc b reakdown- percen tage van 28.3o/o van wat eerder gevonden is onder pleegkinderen zonder cognitieve beperking in dezelfde leeftijdrange (zie bijv. Minry, 1999). Het onderzoek bevat aanwilzingen voor samenhang tussen een vergroot risico op mishandeling van kinderen in de netwerkpleegzorgen voort5dige beëindiging van de plaatsing. De volgende twee artikelen hebben betrekking op interventies die tot doel hebben het pleeggezinte ondersteunenen mede daardoor de ontwikkelingskansen van de ge-
plaatste kinderen te optimaliseren en'breakdowns' te voorkomen. De eerstebijdrage van Hans uan Andel, Hans Grietensen Erik Knorth beschrijft de'Pleegouder-PleegkindInterventie' (afgekort:PPI).Deze interventie,bestemd voor pleegouders van jonge pleegkinderen (O-4 jaar), beoogt rust en emotionele veiligheid te creëren voor deze kinderen. Het gaat hierbij om peuters en kleuters die een hoog niveau van stress tonen als gevolg van een nare, bedreigende voorgeschiedenisin het gezin van herkomst en de spanningen die de plaatsing in het pleeggezin zelf genereerr. De focus van het zes sessiesdurende interventieprogramma ligt op het vergroten van de'emotionele beschikbaarheid' (Biringen, 2000), de ouderschapsvaardighedenen het zelfvertrouwen van de pleegouders. Een tweede brjdrage over interventies wordt geleverd door Femhe Vanschoonlandt, Frank Van Holen en Joban Vanderfaeillie.Deze Vlaamse collega's gaan in op de achtergronden en toepassingvan een tweetal ondersteunende interventies voor pleegouders.De ene methodiek - genaamd'Geweldloos Verzet' (GV) is gebaseerdop inzichten uit de systeemtheorie en geïndiceerd brj agressiefen destructieFgedrag van pleegkinderen.De andere methodiek - her'sociaal-Interacrioneel Model' (SiM) - is gebaseerdop principes van de (sociale)leertheorie en geindiceerd om (zich ontwikkelende) gedragsproblemenvan pleegkinderen in goede banen te leiden. Beide interventies worden toegelicht aan de hand van een casus. Tevens worden op basisvan kleinschalig eflfectonderzoek eerste bevindingen gerapporteerd; deze zljn genarigd positief, Als laatste bijdrage aan dit themanummer is een doortimmerd betoog van Hans Grietens opgenomen. Grietens breekt een lans voor het vaker en beter luisteren naar het verhaal dat pleegkinderen zelí te vertellen hebben. Hij stelt vast dat er weliswaar al langere tijd onderzoek wordr verricht waarin pleegkinderen aan hec woord komen, maar de omvang waarin en de wtjze waarop dat gebeurt vertoont velerlei manco's. De auteur staat uiwoerig stil bij het zo schaarsbereflecteerdeconcept'luisteren': wat houdt luisteren in? wat is er voor nodig? 'beluisterde' persoon/ wat is het effect op de
oRTEMETEN rNDEPLEECZoRc filf kind? enzovoort. Vervolgens schenkt Grietens aandacht aan enkele opvallende resultaten die naar voren komen in de verhalen van kinderen over de pleegzorg.
het ouderperspectiefis iets dat inmiddels in verschillende velden van de zorg voor jeugd goed kan rvorden gedocumenteerd (ugl. Kroes, 2006). Piet Strijker \ /aseen der eersten die dat voor het pleegzorgdomein vaststelde (Strijker, 2008), en er bovendien meteen een
Tot slot Dat het hindperspectief een blikveld representeert dar bepaald niet altijd samenvalt met
belangwekkende hypothese aan koppelde en deze toetste (zie verder de bijdrage van Knorth hierna); de prompre reacriedus van een praktrykbetrokken wetenschapper pur sang.
C ERAADPLEECDE LITERATUU R B a e c k e , JA. . H . , D e B o e r ,R . , B r e m m e r ,P . J . J . ,D u e n k , M . , K r o o n , D . J . J . ,L o e f f e n ,M . M . , M o b a c h , C . E . , & Schuvr, tU. (2009). EvalucttieonderzoekVletop deJergdzorg.Eindrapport Amersfoorr: BMC I advies management. Biringen, Z. (2000). Emotional availability: Conceptualisation and research findings. AmericanJowrnalof Orthop s1chiatt1,,70, l0 4 - | 14. Kroes, G. (2006). Theperceptionof childproblem behauior.Academisch proefschrifr. Nijmegen: De Waarden/ Prakrikon. lr'{inrr'. B. (1999). Annotation: Ourcomes in long-term foster famil;' care.Journalof Cbild Ps1chologtand Ps1chiatry, 40, 99 I -999. PleegzorgNederland (2011). Factsheet Pleegzorg2010. Op 3 november 2011 geraadpleesdvia: hrcps://r.rtr,r,. pleegzorg.nl/media/upioads/ni euu's/famsheet_pleegzorr_201O_def.pdf. Strijker,_1.(1995). Dagpleegzorglr4ethodent'an beinL,loedíngen risicouariabelen.Acadernisch proeFschrifc. Gron in gen: Uitgeverij Stichting Kir-rderscudies. S r r i j k e r ,J . ( 2 0 0 8 ) . D i a g n o s t i e k e n h e t m u l t i p l e i n f o r m a n t e n p r o b l e e m . I n E . J . K n o r r l - r .H . N a k k e n , C . E . Oenerna-Mosrert, A.J.l M. Rcu.;ssenaars, &J. Strijker (Red.), De ontu,ihkelinguankinderenmetproblem en: gewoonanders(pp. 69-7 9). Garant: Antwerpen/Apeldoorn. Strijker, J. Q009). KennisboekPleegzorg. Urrecht: Uitgeverij STILI No\1. Srrijker, J. (2010). Fosrer care in the Netherlands: Correlares of placement breakclou'n and successful placenrent. In E. Fernandez. & R. P. Barrh (Eds.), How doesfoster cdre tuork?Internationaleuidenceon outconles(pp. 82-9a). London/Philadelphia: JessicaKingsley Publishers. Van der Ploeg,J. D. (2011). Pleegzorg.InJ. I). van der Ploeg, & E. M. Scholre (Red.), Orthopeclagoglsche probleemreld,en en uoorzieningen in.Nederland(pp. 2aS-261). Leuven/Apeldoorn: Garant.