GEMEENTE GENNEP
EEN SOCIALE JAS?
Marta Szulc | 2022192
Afstudeeronderzoek gemeente Gennep ‘Een sociale jas?’ WWNV en de gevolgen voor het re-integratiebeleid
Auteur: Marta Szulc Studentnummer: 2022192 Onderwijsinstelling: Juridische Hogeschool Avans- Fontys te Tilburg Opleiding: HBO- rechten Afstudeerorganisatie: Gemeente Gennep Afstudeermentor: Dhr. Eric de Maeyer Afstudeerdocente: Mw. Femke Doesburg- van Leeuwen Afstudeerperiode: 6 februari 2012 tot en met 11 mei 2012 Plaats en datum: Roermond, 08 juni 2012
1
Voorwoord Voor u ligt het rapport getiteld ‘Een sociale jas’, welke tot stand is gekomen tijdens mijn afstudeerstage bij de gemeente Gennep. Ik heb een onderzoek verricht naar de gevolgen van de invoering van het wetsvoorstel Werken naar Vermogen voor het huidig reintegratiebeleid van de gemeente Gennep en overige gemeentelijke regelgeving. Middels dit rapport hoop ik te komen tot een succesvolle afronding van mijn studie HBO- rechten aan de Juridische Hogeschool Avans- Fontys. Dit onderzoek ging niet altijd eenvoudig, maar ik heb het toch graag gedaan. Het wetsvoorstel is niet alleen actueel, maar ook interessant gezien de ontwikkelingen van de laatste tijd rondom de val van het kabinet. Van deze gelegenheid wil ik gebruikmaken om mijn dankwoord uit te spreken. Allereerst wil ik mijn eerste afstudeerdocente mr. Femke Doesburg- van Leeuwen en mijn tweede afstudeerdocent dhr. B. van Hooijdonk bedanken. Verder wil ik graag mijn afstudeermentor dhr. Eric de Maeyer bedanken voor zijn medewerking aan het interview, zijn adviezen en de begeleiding bij de totstandkoming van dit rapport. Een dankwoord gaat tevens uit naar Linda van den Woldenberg en Debbie Kuijpers voor hun medewerking aan de interviews. Ten slotte wil ik graag mijn partner bedanken voor zijn vertrouwen in mij en zijn onmisbare aanmoedigingen in deze spannende periode. M.R. Szulc Roermond, mei 2012
2
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1 Inleiding ................................................................................................................5 § 1.1 Aanleiding ....................................................................................................................5 § 1.2 Centrale onderzoeksvraag ...........................................................................................5 § 1.2.1 Deelvragen ............................................................................................................5 § 1.2.2 Doelstelling............................................................................................................5 § 1.3 Onderzoeksmethodiek .................................................................................................5 § 1.4 Leeswijzer ....................................................................................................................6 Hoofdstuk 2 De essentie van het wetsvoorstel ........................................................................7 § 2.1 De totstandkoming .......................................................................................................7 § 2.2 Fase van wetgevingsproces ........................................................................................8 § 2.3 Doelstellingen en uitgangspunten Wwnv .....................................................................9 § 2.4 De belangrijkste onderwerpen ...................................................................................11 § 2.4.1 De Wet werken naar vermogen ..........................................................................11 § 2.4.2 De Wet sociale werkvoorziening .........................................................................12 § 2.4.3 De Wajong ..........................................................................................................14 § 2.5 Wijzigingen re-integratie ............................................................................................14 § 2.6 Conclusie ...................................................................................................................15 Hoofdstuk 3 Huidige re-integratiebeleid .................................................................................16 § 3.1 Taken en bevoegdheden ...........................................................................................16 § 3.2 De verordeningen ......................................................................................................17 § 3.3 De wettelijke rechten en plichten ...............................................................................17 § 3.3.1 De algemene arbeidsplicht..................................................................................18 § 3.3.2 De tegenprestatie ................................................................................................19 § 3.3.3 De ontheffingen ...................................................................................................19 § 3.4 Re-integratiebeleid gemeente Gennep ......................................................................20 § 3.4.1 De visie op het re-integratiebeleid.......................................................................21 § 3.4.2 De doelstellingen.................................................................................................21 § 3.4.3 De uitgangspunten ..............................................................................................22 § 3.4.4 Doelgroepenbeleid ..............................................................................................22 § 3.5 De re-integratieverordening .......................................................................................23 § 3.5.1 Huidige re-integratievoorzieningen .....................................................................23 § 3.6 Conclusie ...................................................................................................................28 Hoofdstuk 4 Visie en beleidswensen......................................................................................29 § 4.1 Visie en uitgangspunten gemeente Gennep ..............................................................29 § 4.1.1 Bevindingen interviews .......................................................................................29
3
§ 4.1.2 Conclusie ............................................................................................................31 § 4.2 Visie onderzoeker ......................................................................................................32 Hoofdstuk 5 Toekomstige re-integratiebeleid .........................................................................34 § 5.1 Wet participatiebudget ...............................................................................................34 § 5.2 De verordeningsplicht ................................................................................................34 § 5.2.1 De no- riskpolis ...................................................................................................35 § 5.2.2 Andere voorzieningen .........................................................................................37 § 5.2.3 De participatieplaatsen........................................................................................37 § 5.2.4 Beschut werken...................................................................................................39 § 5.3 Loondispensatie.........................................................................................................42 § 5.4 Conclusie ............................................................ Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Hoofdstuk 6 Conclusies en aanbevelingen ............................................................................47 § 6.1 Conclusies .................................................................................................................47 § 6.1.1 Essentie van het wetsvoorstel...................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. § 6.1.2 Huidig re-integratiebeleid ............................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. § 6.1.3 Visie en beleidswensen................................ Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. § 6.1.4 Verordeningen WWNV ................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. § 6.1.5 Gevolgen voor het re-integratiebeleid en andere gemeentelijke regelgeving Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. § 6.1.6 Implementatie WWNV .................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. § 6.1.7 Overige conclusies ....................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. § 6.2 Aanbevelingen ...........................................................................................................48 § 6.3 Vervolg onderzoek .............................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Bronnenlijst.............................................................................................................................49
4
Hoofdstuk 1 Inleiding Dit hoofdstuk geeft een korte weergave van het onderwerp dat in dit rapport centraal staat. De aanleiding, alsmede de probleemomschrijving van dit onderzoek volgen in paragraaf 1.1. De centrale vraagstelling, de ondersteunende deelvragen, alsmede de doelstelling worden in paragraaf 1.2 weergegeven. De methode van onderzoek staat centraal in paragraaf 1.3. Dit hoofdstuk eindigt met een leeswijzer in paragraaf 1.4. § 1.1 Aanleiding Anno 2012 bestaan diverse socialezekerheidsregelingen voor mensen die hen vanuit een uitkeringssituatie re-integreren op de arbeidsmarkt. Deze verschillen echter allen in de rechten en plichten, alsmede in de mogelijkheid deze mensen naar betaalde arbeid te begeleiden. Dit wordt de zogenaamde re- integratie genoemd. De regering heeft daarom de Wet werken naar vermogen (verder te noemen: Wwnv) ontworpen en in februari jl. aangeboden aan het parlement. De gemeente wordt daarmee verantwoordelijk voor de re- integratie van een integrale doelgroep, namelijk iedereen die ‘kan’ werken. Momenteel heeft de gemeente Gennep nog niet geïnventariseerd wat de mogelijke gevolgen zijn van de invoering van de Wwnv voor het huidige re- integratiebeleid. Met de Wwnv komen niet alleen nieuwe werkzaamheden bij kijken, maar ook diverse verordeningen en beleidsregels moeten worden opgesteld dan wel aangepast worden aan de uitgangspunten van de Wwnv. Binnen de gemeente Gennep bestaat de wens om de huidige verordeningen (en beleidsregels) op grond van de Wet werk en bijstand en de Wet sociale werkvoorziening te inventariseren. Daarbij bestaat tevens de wens om in kaart te brengen welke verordeningen na de invoering van de Wwnv moeten worden opgesteld en welke beleidsruimte de gemeente hierbij heeft. De gemeente Gennep wil weten welke juridische maatregelen zij moet nemen om de Wwnv te implementeren. § 1.2 Centrale onderzoeksvraag De vraag die in dit rapport centraal staat luidt als volgt: Wat zijn de gevolgen voor het re- integratiebeleid en gemeentelijke regelgeving van de gemeente Gennep die de invoering van het wetsvoorstel werken naar vermogen met zich meebrengt? § 1.2.1 Deelvragen De deelvragen die de onderzoeksvraag ondersteunen luiden als volgt: 1. Wat is de essentie van het wetsvoorstel werken naar vermogen? 2. Wat is het huidige re- integratiebeleid van de gemeente Gennep? 3. Wat zijn de beleidswensen en de doelstellingen van de gemeente Gennep met betrekking tot de re- integratie? 4. Wat moet de gemeente Gennep na de invoering van het wetsvoorstel in gemeentelijke verordeningen regelen en welke beleidsvrijheid heeft zij hierbij? § 1.2.2 Doelstelling Het doel van dit onderzoek is om op 11 mei 2012 een onderzoeksrapport te overhandigen aan dhr. Eric de Maeyer,- beleidsmedewerker van de afdeling samenleving cluster leefomgeving van de gemeente Gennep -, met conclusies en aanbevelingen voor de gemeente Gennep op welke wijze zij de implementatie van de Wet werken naar vermogen met betrekking tot de re- integratie moet en kan vormgeven. § 1.3 Onderzoeksmethodiek Voor het slagen van dit onderzoek was het van essentieel belang dat er een antwoord op de centrale onderzoeksvraag gegeven kan worden worden gegeven. De centrale onderzoeksvraag is opgesplitst in een viertal deelvragen. Iedere deelvraag heeft tot een op
5
zichzelf staand subonderzoek geleid. Op het moment dat de conclusies van de deelvragen bij elkaar werden gevoegd, ontstond er voldoende kennis, materiaal en inzicht om de centrale onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden. Hier ging een proces van informatieverzameling en analyse vooraf. Bij dit onderzoek is het wetsvoorstel en de memorie van toelichting leidend geweest. Voor deze kamerstukken, alsmede de nota’s van wijzigingen is de website www.officielebekendmakingen.nl/www.overheid.nl geraadpleegd. Om het huidige re-integratiebeleid van de gemeente Gennep in kaart te brengen zijn de volgende bronnen gebruikt: de re-integratieverordening van de gemeente Gennep, de Wet werk en bijstand, alsmede het handboek Wet werk en bijstand dat voor enkel abonnees te raadplegen is op www.schulinck.nl. In dit handboek is tevens het gemeentelijk beleid met betrekking tot de re-integratie opgenomen. In het kader van het empirisch gedeelte van het onderzoek zijn een drietal interviews gehouden met medewerkers van de gemeente Gennep. De geïnterviewden zijn middels een ‘selecte steekproef’ geselecteerd. De geïnterviewden bekleden de volgende functies binnen de gemeente Gennep: beleidsmedewerker afdeling Werk & Inkomen, coördinator werkgeversbenadering en klantadviseur senior afdeling Werk & Inkomen. Gezien de complexiteit van de vragen is ervoor gekozen de interviews mondeling af te nemen. Het interview is opgebouwd uit een aantal open vragen. Bij enkele vragen is een toelichting gegeven alvorens de vraag werd gesteld. De inhoud van een interview is vervolgens verwerkt in een kort verslag, waarna dit verslag ter akkoord aan de geïnterviewde is overlegd. Het doel van de interviews was te achterhalen wat de visie van de gemeente Gennep is of althans zou kunnen zijn op de re- integratie. Tevens was dit een gelegenheid om de beleidswensen te achterhalen/te inventariseren voor een mogelijk nieuw reintegratiebeleid. § 1.4 Leeswijzer In hoofdstuk 2 komt het wetsvoorstel inhoudelijk aan bod. Allereerst wordt de aanleiding van de totstandkoming van het wetsvoorstel toegelicht. Vervolgens wordt aangegeven in welke fase van het wetgevingsproces dit wetsvoorstel momenteel verkeert en wat de huidige ontwikkelingen daarin zijn. Daarnaast worden de uitgangspunten en de doelstellingen van het wetsvoorstel toegelicht. Tevens worden de belangrijkste onderwerpen van het wetsvoorstel besproken en aangegeven welke wijzigingen dit wetsvoorstel beoogt met betrekking tot de re- integratie. Het huidige re- integratiebeleid staat centraal in hoofdstuk 3. Hierin wordt aangegeven welke verordeningen momenteel op basis van de WWB zijn vastgesteld en welke van deze verordeningen regels bevatten met betrekking tot de reintegratie. In dit hoofdstuk worden tevens een aantal bevoegdheden en taken van de gemeente met betrekking de tot re- integratie weergegeven. Hierbij wordt aangegeven op welke wijze zij daar momenteel invulling aangeven. Hoofdstuk 4 omschrijft zowel de visie op de re-integratie als de uitgangspunten ervan. Tevens worden de beleidswensen met betrekking tot het toekomstige re- integratiebeleid inzichtelijk gemaakt. Met de inwerktreding van het wetsvoorstel, krijgt de gemeenteraad een nieuwe verordeningsplicht. Hoofdstuk 5 is gewijd aan deze nieuwe verordeningsplicht. Hierin wordt tevens aangegeven welke beleidsruimte de gemeente nog heeft na de invoering van de Wwnv en op welke wijze zij het beleid kan vormgeven. Hoofdstuk 6 bevat de conclusies en aanbevelingen die de eerdergenoemde centrale onderzoeksvraag beantwoorden.
6
Hoofdstuk 2 De essentie van het wetsvoorstel In dit hoofdstuk staat het wetsvoorstel werken naar vermogen centraal. In paragraaf 2.1 is uiteengezet wat de aanleiding is geweest van dit voorstel. Paragraaf 2.2 geeft aan in welke fase van wetgevingsproces het wetsvoorstel verkeert en wat de huidige ontwikkelingen hierin zijn. In paragraaf 2.3 zijn de doelstellingen en uitgangspunten van dit wetsvoorstel geformuleerd en in paragraaf 2.4 zijn de belangrijkste onderwerpen van het wetsvoorstel uiteengezet. Paragraaf 2.5 omschrijft vervolgens de wijzigingen die dit wetsvoorstel beoogt met betrekking tot de re- integratie. § 2.1 De totstandkoming Het wetsvoorstel werken naar vermogen, is een uitwerking van het regeer- en gedoogakkoord 1 van het eerste ‘kabinet- Rutte’. In het regeer- en gedoogakkoord zijn afspraken gemaakt tussen de VVD, CDA (en de PVV) voor de sociale zekerheid. Vanuit een individueel, financieel, maatschappelijk en economisch belang heeft het kabinet ervoor gekozen: ‘om maatregelen te nemen die eraan zullen bijdragen dat iedereen zo veel mogelijk participeert in de samenleving’. 2 Ook wel meedoen naar vermogen of arbeidsvermogen genoemd. Het maatschappelijk en economisch belang wordt gezien in het feit dat onder andere door de vergrijzing het aantal werkzame personen afneemt en in de toekomst alleen nog verder zal afnemen. 3 De regering is van mening dat het onacceptabel is dat werknemers vanuit het buitenland naar Nederland worden gehaald om hier werkzaam te zijn, terwijl er momenteel nog veel mensen werkloos zijn en die wel of althans deels kunnen werken. 4 Zij behoren niet onnodig afhankelijk te zijn van de inkomensondersteuning van de overheid. Dit dient ook een financieel belang. Met het wetsvoorstel is tevens een bezuiniging binnen de sociale zekerheid beoogd. De sociale zekerheid moet voor de toekomstige generaties ook betaalbaar zijn. Het individueel belang vormt zich, doordat iedereen in Nederland een eigen verantwoordelijkheid heeft te voorzien in zijn eigen levensonderhoud middels arbeid. ‘Iedereen die kan werken, moet werken’. 5 Het kabinet koos daarom voor maatregelen om: x ‘mensen met arbeidsvermogen die (nog) niet werken, financieel te stimuleren om te werken bij een reguliere werkgever; x gemeenten meer beleidsruimte te geven om deze mensen hierbij te ondersteunen en; x werkgevers te stimuleren om deze mensen met (gedeeltelijk) arbeidsvermogen in dienst te nemen’. 6 De bovenstaande overwegingen resulteerden uiteindelijk tot een ‘voorstel van wet’ (wetsvoorstel). 7 Hiermee tracht het inmiddels demissionaire kabinet te bewerkstelligen dat mensen met een arbeidsbeperking ofwel verminderd arbeidsvermogen toekomstperspectief hebben op inkomen uit arbeid. Op deze manier tracht de regering ook de dreigende personeelstekorten te bestrijden. 8 Het draagvlak van de sociale zekerheid wordt versterkt door inkomensondersteuning te verschaffen aan mensen die het daadwerkelijk nodig 1
Regeerakkoord VVD- CDA, Vrijheid en verantwoordelijkheid,‘s- Gravenhage: 2010, p.43- 46. Via: <www.kabinetsformatie2010.nl/pdf/dsc9a1a.pdf?c=getobject&s=obj&objectid=127493>, laatst geraadpleegd op 15 februari 2012. 2 Regeerakkoord VVD- CDA, Vrijheid en verantwoordelijkheid,‘s- Gravenhage: 2010, p.43- 46. Via:<www.kabinetsformatie2010.nl/pdf/dsc9a1a.pdf?c=getobject&s=obj&objectid=127493>, laatst geraadpleegd op 15 februari 2012. 3 Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.3,p.2. 4 5 6
Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.3,p.2. Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.3,p.2. Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.3,p.1-6.
7
M. Bindraban & B. Kratsborn, Kernzaken Staatsrecht. Staatsrecht, Deventer:Kluwer 2010, p. 24. Regeerakkoord VVD- CDA, Vrijheid en verantwoordelijkheid, ‘s- Gravenhage: 2010, p.43- 46. Via:< www.kabinetsformatie2010.nl/pdf/dsc9a1a.pdf?c=getobject&s=obj&objectid=127493>, laatst geraadpleegd op 15 februari 2012. 8
7
hebben. Mensen zonder (enig) arbeidsvermogen blijven verzekerd van inkomensondersteuning om in het levensonderhoud te kunnen voorzien. § 2.2 Fase van wetgevingsproces Op 1 februari 2012 is het wetsvoorstel ‘werken naar vermogen’ 9 tezamen met de memorie van toelichting (verder te noemen: MvT), het adviesrapport van de Raad van State en het nader rapport van staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij de Tweede Kamer ter behandeling ingediend. 10 Hiermee is het wetsvoorstel openbaar gemaakt. Het wetsvoorstel behelst een hervorming van de Wet werk en bijstand (verder te noemen: WWB), de Wet arbeidsjonggehandicapten (verder te noemen: de Wajong) en de Wet sociale werkvoorziening (verder te noemen: Wsw). Daarnaast beoogt het wetsvoorstel wijzigingen door te voeren in andere relevante wetten zoals de Wet Participatiebudget (verder te noemen: WPb). Alvorens de plenaire behandeling en de stemming van dit wetsvoorstel kan plaatsvinden, wordt deze eerst schriftelijk behandeld in een gespecialiseerde vaste commissie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. 11 Zolang de Tweede Kamer niet overgaat tot stemming omtrent het wetsvoorstel, kunnen hieraan nog wijzigingen worden aangebracht. De Tweede Kamerleden komt dit recht van amendement toe. 12 Ten tijde van het schrijven van dit rapport zijn er op 23 maart jl. de eerste twee amendementen ingediend door de Tweede Kamerlid Koser Kaya. 13 Zij stelt onder andere voor om een artikel toe te voegen inhoudende een evaluatiebepaling van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waarbij hij binnen vier jaar na inwerktreding van het wetsvoorstel ‘de Staten- Generaal een verslag toezendt over de effecten en de doeltreffendheid van de Wet werken naar vermogen in de praktijk’. 14 In de toelichting op het amendement is vermeld dat: ‘De Wet werken naar vermogen is een ingrijpend wetsvoorstel, het is daarom van belang dat de effecten geëvalueerd worden’, aldus Tweede Kamerlid Koser Kaya. 15 Daarnaast stelt zij in een ander amendement voor de verplichting voor de gemeente, om de toegangstoets uit te laten voeren door een onafhankelijke derde, te laten vervallen. Deze verplichting zou kostbaar en onnodig bureaucratisch zijn. 16 Op 23 april jl. biedt Mark Rutte aan de Koningin het ontslag van zijn kabinet. 17 Daarmee is het eerste ‘kabinet- Rutte’ gevallen. Het wetsvoorstel is daarmee nog steeds in behandeling bij de Tweede Kamer, maar zowel de plenaire behandeling als de stemming omtrent het wetsvoorstel zijn tot een vooralsnog onbekende datum uitgesteld. 18 Gedurende het schrijven van dit rapport zijn er tientallen moties en amendementen ingediend. De behandeling van het wetsvoorstel is vooralsnog uitgesteld en daarom laat de onderzoeker de ingediende moties en amendementen verder buiten beschouwing. Momenteel vindt er een inventarisatie plaats van aanhangige wetsvoorstellen met mogelijke controversiële onderwerpen. Deze inventarisatie moet uiterlijk op 24 mei 2012 zijn afgerond, zodat hierover op 29 mei 2012 tijdens de plenaire behandeling gestemd kan worden. 19 Wanneer het wetsvoorstel controversieel wordt verklaard, betekent dit (nog) niet het einde van het wetsvoorstel. De behandeling van het wetsvoorstel is dan uitgesteld tot na de nieuwe 9
Het wetsvoorstel heet voluit: Voorstel van wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand, de Wet sociale werkvoorziening, de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten en enige andere wetten gericht op bevordering deelname aan de arbeidsmarkt voor mensen met arbeidsvermogen en harmonisatie van deze regelingen. 10 Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.1-5. 11 Handelingen ll 2011/12,nr.50, item 15. 12 Artikel 84 Grondwet. 13 Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.6 en Kamerstukken ll 2011/12,33 161,nr.5. 14 Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.90. 15 Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.90. 16 Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.58. 17 < www.rijksoverheid.nl/nieuws/2012/04/23/kabinet-biedt-ontslag-aan.html>,laatst geraadpleegd op 25 april 2012. 18 <www.invoeringwnv.nl/nieuws/bespreking-toekomst-wwnv-uitgesteld/>,laatst geraadpleegd op 17 mei 2012. 19 <www.invoeringwnv.nl/agenda/plenaire-vergadering-tweede-kamer-controversieel-verklaren-onderwerpen/>,laatst geraadpleegd op 17 mei 2012.
8
Tweede Kamerverkiezingen op 12 september 2012. 20 Het einde van de Tweede Kamerbehandeling betekent dat er eerst een stemming zal plaatsvinden over de ingediende amendementen, daarna volgt een artikelsgewijze stemming en tot slot een stemming over het wetsvoorstel in zijn geheel. 21 Bij aanname wordt het wetsvoorstel ter behandeling toegezonden naar de Eerste Kamer. In tegenstelling tot de Tweede Kamer komt de Eerste Kamer het recht van amendement niet toe. 22 Zij kan het wetsvoorstel alleen in zijn geheel aannemen of verwerpen. Wanneer de Eerste Kamer met het wetsvoorstel instemt, is deze nog niet verheven tot een wet. Dat is pas na bekrachtiging door de Koningin en medeondertekening ofwel ‘contraseign’ door de verantwoordelijke minister. 23 Tot nu toe streeft de regering naar inwerktreding van het wetsvoorstel per 1 januari 2013. 24 Inwerktreding geschiedt niet eerder dan publicatie van de wet in het Staatsblad. 25 § 2.3 Doelstellingen en uitgangspunten Wwnv Nederland kent momenteel diverse sociale zekerheidsregelingen en voorzieningen die de zogenaamde ‘onderkant’ van de samenleving inkomensondersteuning verschaffen. Deze onderkant van de samenleving wordt onder andere gevormd door mensen die een beroep doen op de Wsw, de Wajong of de WWB. Zij kennen echter allen diverse rechten en plichten. 26 De Wsw is oorspronkelijk bedoeld voor ‘mensen met een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking met enige mate van arbeidsvermogen’, 27 maar die ten gevolge van daarvan niet zelfstandig werkzaam kunnen zijn bij een reguliere werkgever. 28 Via een zogenaamde sociale werkvoorziening of onder het advies ‘begeleid werken’, kunnen deze mensen alsnog werken en op deze manier in hun levensonderhoud voorzien. Er werken circa 100.000 mensen met arbeidsvermogen in een ‘beschutte werkomgeving’ van de zogenaamde sociale werkvoorziening. 29 Uit de memorie van toelichting volgt dat circa de helft van deze mensen onnodig een Wsw- dienstbetrekking hebben en eigenlijk (eventueel met begeleiding) bij een reguliere werkgever kunnen werken. 30 De regering is van mening dat hierdoor de sociale werkvoorziening door de jaren heen zich heeft ontwikkeld tot de grootste werkgever in Nederland. 31 In de wet Wajong krijgen mensen,- die tijdens de studie of voor het 17de levensjaar door een ziekte of een handicap arbeidsbeperkt geworden zijn -, ondersteuning bij bijvoorbeeld het zoeken naar arbeid of tijdens een opleiding. Deze mensen ontvangen een uitkering of een aanvulling op het inkomen op grond van de Wajong. Nederland telt ruim 200.000 uitkeringsgerechtigden op grond van de Wajong. 32 ‘Een kwart hiervan werkt, maar minstens de helft zou kunnen werken’. 33 De WWB fungeert als het sluitstuk van het sociale zekerheidsstelsel. Mensen die geen of 20
<www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/persberichten/2012/04/27/tweede-kamerverkiezingen-op-12-september2012.html>,laatst geraadpleegd op 17 mei 2012. 21 Artikel 103 juncto artikel 104 Reglement van Orde van de Tweede Kamer. 22 M. Bindraban & B. Kratsborn, Kernzaken Staatsrecht. Staatsrecht, Deventer: Kluwer 2010,p.36. 23 Artikel 87 lid 1 Grondwet juncto artikel 47 Grondwet. 24 Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.3,p.51. 25 Artikel 88 Grondwet. 26 Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.3,p.4. 27 <www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/sociale-werkvoorziening?ns_campaign=Themawerk_en_loopbaan&ro_adgrp=Sociale_werkvoorziening&ns_mchannel=sea&ns_source=google&ns_linkname=WSW&ns_fee=0 .00>, laatst geraadpleegd op 2 april 2012. 28 Kamerstukken ll 1965/66, 8609,nr.3. 29 Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.3,p.3. 30 Kamerstukken ll 1965/66, 8609,nr.3. 31 Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.3,p.3. 32 Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.3,p.34. 33 Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.3,p.3.
9
onvoldoende inkomen hebben om zelfstandig in de noodzakelijke kosten van bestaan te kunnen voorzien, kunnen een beroep doen op de WWB. Voorwaarde is onder andere dat er geen aanspraak kan worden gemaakt op voorliggende voorzieningen zoals een Werkloosheidsuitkering. De WWB is een ‘tijdelijk vangnet’, waarbij de betrokkene wordt begeleid naar arbeid. Tijdens dit zogenaamde re- integratieproces wordt de betrokkene voorzien in inkomensondersteuning in de vorm van algemene bijstand. Echter ‘circa 40% van de 355 000 bijstandsgerechtigden in Nederland leven langer dan vijf jaar van zo’n bijstandsuitkering’. 34 De WWB fungeert in dit geval niet meer als een ‘tijdelijk vangnet’. Op de bovenstaande drie sociale zekerheidsregelingen kunnen zowel mensen met als zonder arbeidsvermogen een beroep doen. Deze verschillen in de hoogte van inkomensondersteuning. In de Wajong ontvangt de betrokkene een uitkering van maximaal 75% van het bruto wettelijk minimumloon (verder te noemen: wml). 35 In een Wswdienstbetrekking ontvangt de betrokkene een loon conform de collectieve arbeidsovereenkomst (verder te noemen: cao) sociale werkvoorziening, dat boven het wml ligt. 36 De hoogte van de bijstandsuitkering is onder andere afhankelijk van de geldende normen zoals neergelegd in de WWB voor de alleenstaande, alleenstaande ouder en het gezin. 37 Het college kan in sommige situaties afwijken van de wettelijke normbedragen. Ter illustratie: een alleenstaande ouder ontvangt maximaal 70% van het wml en dat is zelfs inclusief een gemeentelijke toeslag van 20% op basis van het netto wml. 38 Het kabinet wil met het wetsvoorstel een uniforme regeling creëren voor deze mensen aan de onderkant van de samenleving met een afstand tot de arbeidsmarkt. De WWB wordt inhoudelijk gewijzigd en krijgt als citeertitel: Wet werken naar vermogen (verder te noemen: Wwnv). Het voornaamst doel van de toekomstige Wwnv is: ‘dat meer mensen met een arbeidsbeperking bij een gewone werkgever aan de slag gaan’. 39 Met de WWNV tracht het kabinet de arbeidskansen voor deze mensen te vergroten, zodat zij gestimuleerd worden om te werken. Iedereen die straks onder de Wwnv valt, werkt naar zijn vermogen in plaats van afhankelijk te zijn van de sociale zekerheid. Subdoelstellingen van het wetsvoorstel zijn, dat middels de uitvoering van de Wwnv de sociale werkvoorziening wordt teruggebracht naar zijn origine. Met de inwerktreding van de Wwnv is deze straks alleen toegankelijk voor mensen die ‘uitsluitend in een beschutte werkomgeving kunnen functioneren’. 40 De Wajong blijft bestaan, maar alleen voor mensen die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn. 41 De Wwnv, -nu de WWB-, gaat als een ‘tijdelijk vangnet’ fungeren en spitst zich vooral toe op ondersteuning en begeleiding naar arbeid. Uitgangspunten hierbij zijn: x ‘mensen moeten niet beoordeeld worden op hun beperkingen, maar op hun mogelijkheden en kwaliteiten om (deels) te kunnen werken; x deze mensen worden in eerste instantie aangesproken op hun eigen verantwoordelijkheid om te voorzien in de eigen levensonderhoud. Voor mensen die het echt nodig hebben is er ondersteuning en eventueel begeleiding; x het wetsvoorstel moet leiden tot een transparant en activerend nieuw sociale zekerheidsstelsel, dat mensen met arbeidsvermogen uit de uitkering houdt’. 42
34
Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.3,p.3. Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.3,p.4. Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.3,p.4. 37 Artikel 20 tot en met artikel 24 Wet werk en bijstand. 38 Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.3,p.4. 39 Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.3,p.4. 40 Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.3,p.4. 41 Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.3,p.4. 42 Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.3,p.5. 35 36
10
§ 2.4 De belangrijkste onderwerpen Het wetsvoorstel Wwnv beoogt wijzigingen door te voeren in bestaande wetgevingen als de WWB, de Wajong en de Wsw. Daarnaast wijzigt het wetsvoorstel andere relevante wetten die gericht zijn op bevordering van deelname van mensen met arbeidsvermogen op de arbeidsmarkt. In deze paragraaf worden de belangrijkste onderwerpen toegelicht die de grootste wijzigingen doorvoeren in de huidige bestaande sociale zekerheidswetten. Gezien de reikwijdte en het doel van dit onderzoek worden de ‘andere relevante wetten’ 43 buiten beschouwing gelaten met uitzondering van de Wet participatiebudget. Deze laatste wordt behandeld in de volgende twee paragrafen. Het belangrijkste onderwerp van het wetsvoorstel, zoals dit ook blijkt uit de MvT behorende bij het wetsvoorstel, is het aspect ondersteuning naar werk en het nieuwe re-integratie instrument loondispensatie in de Wwnv. 44 § 2.4.1 De Wet werken naar vermogen De Wwnv vervangt straks de WWB. 45 Mensen die straks een beroep doen op de Wwnv krijgen te maken met de rechten en plichten zoals bedoeld in de WWB. Het college heeft een wettelijke re- integratietaak, waarbij zij ondersteuning biedt aan mensen bij het vinden van betaalde arbeid. Deze taak wordt met het wetsvoorstel verbreed naar mensen met een arbeidsbeperking die zij heeft begeleid naar betaalde arbeid.. Het college behoudt de reintegratieverantwoordelijkheid ten aanzien van de mensen ‘tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt’. 46 Dit betekent dat de re-integratieverplichting van het college niet ophoudt ten aanzien van mensen die zij heeft begeleid naar arbeid en die binnen een periode van twee jaar ‘uitvallen’ wegens ziekte. Artikel 8 van het wetsvoorstel herhaalt de plicht van de gemeenteraad om bij verordening nadere regels te stellen met betrekking tot onderwerpen, die allen verband houden met het recht op inkomensondersteuning op grond van de Wwnv. In paragraaf 3.1 wordt dit nader toegelicht. De huidige plicht ex artikel 8 lid 1 sub a WWB om bij verordening nadere regels te stellen voor de re- integratie vervalt bij de inwerktreding van de Wwnv. Daartegenover staat de nieuwe plicht om een verordening op te stellen met betrekking tot de re-integratie op grond van artikel 3a van de WPb. 47 Deze verordeningsplicht wordt nader toegelicht in paragraaf 5.2. Artikel 9 van de WWB bevat de wettelijke regels met betrekking tot de re-integratie in de breedste zin van het woord. De onderzoeker behandelt dit artikel in hoofdstuk 3. De huidige ontheffing van de re- integratieverplichting voor mensen met een Wsw- indicatie vervalt. 48 Ook onder de Wsw wordt iedereen geacht naar zijn vermogen te werken. 49 Uitkeringsgerechtigden op grond van de Wwnv met een Wsw- indicatie zijn straks wettelijk verplicht mee te werken aan de arbeidsinschakeling. 50 Uitgezonderd zijn de mensen die uitkeringsgerechtigd zijn op grond van de Wajong of de mensen met een Wsw- indicatie ‘oude stijl’. 51 Deze laatstgenoemde uitzondering wordt nader toegelicht in de volgende subparagraaf. Artikel 10 van het wetsvoorstel verbreedt de wettelijke aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling voor onder andere mensen die middels het instrument loondispensatie 43
Zoals de Ziektewet, Wet financiering sociale verzekeringen, Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen etc. De financiële aspecten worden voor de leesbaarheid en de reikwijdte van dit onderzoek in dit rapport verder buiten beschouwing gelaten. 45 Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.2,p.7. 46 Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.2,p.2. 47 Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.2 p.20. 48 Artikel 9 lid 5 Wet werk en bijstand. 49 Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.3,p.32. 50 Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.3,p.82. 51 Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.2,p.3. 44
11
werkzaamheden hebben verricht bij een reguliere werkgever. Deze aanspraak is gebonden aan een tijdslimiet. De betrokkene kan geen aanspraak meer maken op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling, wanneer de betrokkene ‘twee aaneengesloten jaren ten minste het wml verdient uit arbeid in dienstbetrekking’. 52 Het wetsvoorstel introduceert met artikel 10c het nieuwe re- integratie instrument: de loondispensatie. De gemeente kan dit instrument onder bepaalde voorwaarden inzetten bij werkgevers voor mensen die (nog) niet zelfstandig het wml kunnen verdienen. Dit houdt kortweg in dat de werkgever in dat geval ‘gedispenseerd’ ofwel vrijgesteld wordt van het betalen van het wml. 53 Blijkens de MvT is dit het instrument dat het voor de werkgevers gemakkelijker zal maken en hen zal stimuleren om mensen met verminderd arbeidsvermogen in dienst te nemen. Artikel 10b van het wetsvoorstel bepaalt de doelgroep die in aanmerking komt voor loondispensatie. De gevolgen voor de werknemer met betrekking tot werken met loondispensatie, zijn geregeld in artikel 10d van het wetsvoorstel. Dit artikel geeft aan dat wanneer een persoon middels het instrument loondispensatie werkzaam is bij een ‘reguliere werkgever’, het college van burgemeester en wethouders (verder te noemen: het college) in dat geval het loon van de werknemer aanvult met de zogenaamde ‘aanvullende uitkering’. Uiteindelijk kan het loon aangevuld zijn tot maximaal 100% van het wml. Het instrument loondispensatie wordt uitvoerig toegelicht in paragraaf 5.3. Vervolgens bepaalt artikel 10e van het wetsvoorstel dat de regering nadere regels stelt ter uitvoering van de eerdergenoemde artikelen 10b en 10c, waarbij de regering nadere regels kan stellen ter uitvoering van artikel 10d. 54 § 2.4.2 De Wet sociale werkvoorziening Het wetsvoorstel bevat een aantal artikelen dat wijzigingen doorvoert in de bestaande Wsw. Enkele definitiebepalingen in artikel 1 van de Wsw worden gewijzigd. Zo zal de definitie van de doelgroep tot Wsw luiden: ‘ (…..) en die rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling uitsluitend onder aangepaste en beschutte omstandigheden tot regelmatige arbeid in staat zijn’. 55 Hiermee wordt de doelgroep die in aanmerking komt voor een Wsw- indicatie beperkt tot slechts de mensen die aangewezen zijn op een zogenaamde ‘beschutte werkplek ofwel ‘beschut werken’. Voorheen was verkrijging van zo’n indicatie ook mogelijk onder het advies ‘begeleid werken’ bij een werkgever. 56 Dit is straks met de inwerktreding van het wetsvoorstel niet meer mogelijk. Deze mensen kunnen dan via de Wwnv bij een werkgever aan de slag met al dan niet de toepassing van het re- integratie instrument loondispensatie. Het Uitvoeringsorganisatie werknemersverzekeringen (verder te noemen: UWV) zal net als nu belast blijven met de uitvoering van een objectieve indicatiestelling. 57 Het valt buiten de reikwijdte van dit onderzoek om de regels en de wijze waarop dit gebeurt nader toe te lichten. Dit is verder bij dit onderzoek buiten beschouwing gelaten. De onderzoeker laat dit dan ook verder buiten beschouwing. De Wsw- indicatie ‘nieuwe stijl’ heeft noch een minimale noch een maximale geldigheidsduur. Immers de sociale werkvoorziening is straks alleen bestemd voor mensen die aangewezen zijn op een uitsluitende beschutte werkomgeving en die dus nergens anders terecht kunnen. 58 De periodieke herindicatie dan ook overbodig zijn en vervalt daarbij. Het college behoudt de mogelijkheid om een herindicatie van de betrokkene aan het UWV te verzoeken ingeval er redenen zijn om aan te nemen dat het arbeidsvermogen van de
52
Kamerstukken ll Kamerstukken ll Kamerstukken ll 55 Kamerstukken ll 56 Kamerstukken ll 57 Kamerstukken ll 58 Kamerstukken ll 53 54
2011/12, 33 161,nr.2,p.3. 2011/12, 33 161,nr.3,p.6. 2011/12, 33 161,nr.10,p.3. 2011/12, 33 161,nr.2,p.8. 2011/12, 33 161,nr.3,p.29. 2011/12, 33 161,nr.2,p.8. 2011/12, 33 161,nr.3,p.31.
12
desbetreffende persoon mogelijk is gewijzigd. 59 In principe kan een (her)indicatie tot de volgende drie situaties leiden: x De persoon bereikt de ondergrens voor de Wsw en behoort daardoor niet (meer) tot doelgroep van de Wsw, omdat deze ondanks de aangepaste werkomgeving niet in staat is regelmatig arbeid te verrichten ofwel mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie. 60 Dan volgt dagbesteding. 61 x De persoon behoort tot de doelgroep van de Wsw . x De persoon bereikt de bovengrens en behoort daardoor niet (meer) tot de doelgroep van de Wsw, omdat deze mogelijkheden heeft op de reguliere arbeidsmarkt. 62 De zogenaamde ‘zorgplicht’ van het college vervalt. De gemeente is momenteel verantwoordelijk om aan zo veel mogelijk mensen met een Wsw- indicatie een Wswdienstbetrekking aan te bieden. Hiervoor beheert iedere gemeente een wachtlijst. Door het vervallen van deze zorgplicht, vervalt zowel de plicht om een wachtlijst te beheren 63 als de plicht om een Wsw- dienstbetrekking aan te bieden. Hiervoor in de plaats krijgt het college de mogelijkheid om aan een persoon met een Wsw- indicatie een Wsw- dienstbetrekking aan te bieden in een beschutte en aangepaste werkomgeving. 64 De Wsw- geïndiceerden vallen straks onder de re- integratieverplichting zoals bedoeld in artikel 9 van de WWB en dat vereist een verplichte medewerking aan de arbeidsinschakeling. 65 Tevens heeft de acceptatie van een ‘normale dienstbetrekking’ geen effect meer op de Wsw- indicatie. 66 Op dit moment vervalt de Wsw- indicatie wanneer de persoon een dienstbetrekking bij een reguliere werkgever accepteert. Op deze manier tracht de formele wetgever mensen met een Wsw- indicatie te stimuleren alsnog bij een reguliere werkgever arbeid te verrichten. De beoogde wijzigen die het wetsvoorstel doorvoert gelden alleen voor mensen met een Wsw- indicatie die op of vanaf 15 mei 2011 op de wachtlijst staan en waarvan de indicatie na de inwerktreding van het wetsvoorstel,- vooralsnog beoogt op 1 januari 2013-, verloopt en dan geen Wsw- dienstbetrekking hebben. 67 De herindicatie voor deze mensen geschiedt dan door het UWV op basis van de nieuwe criteria voor de Wsw- indicatie. Het komt erop neer, dat geen herindicatie zal plaatsvinden voor mensen die nu met een Wsw- indicatie in een Wsw- dienstbetrekking werkzaam zijn. Deze blijven gewoon werkzaam in de huidige ‘setting’. 68 Voor de mensen die een Wsw- indicatie hebben van vóór 15 mei 2011 of de mensen die een Wsw- indicatie hebben van na 15 mei 2011 en reeds een Wsw- dienstbetrekking hebben, beoogt het wetsvoorstel in beginsel geen wijzigingen aan te brengen aan de bestaande rechten en plichten. 69 Voor mensen met een Wsw- (her)indicatie op 14 mei 2011 blijft de nu nog geldende definitiebepaling voor de doelgroep van Wsw onverkort gelden: ‘(….) door lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen uitsluitend onder aangepaste omstandigheden tot regelmatige arbeid in staat zijn’. 70 Dat betekent voor deze mensen dat er wel nog een periodieke herindicatie plaatsvindt op basis van de huidige definitiebepaling en dat hieraan tevens een geldigheidsduur is gekoppeld.
59
Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.2,p.9 en Kamerstukken ll 2011/12,33 161,nr.3,p.87. Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.3,p.30. Dagbesteding omvat activiteiten met een therapeutisch of recreatief karakter die niet gericht zijn op arbeidsinschakeling. 62 Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.3,p.30. 63 Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.2,p.10. 64 Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.2,p.8. 65 Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.3,p.32. 66 Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.2,p.10. 67 Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.2,p.10-11 en Kamerstukken ll 2011/12,33 161,nr.3,p.88-89. 68 Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.3,p.12. 69 Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.2,p.10-11. 70 Artikel 1 lid 1 Wet sociale werkvoorziening. 60 61
13
Het college behoudt overigens voor zowel het nieuwe bestand als het zittend bestand de mogelijkheid om de Wsw- dienstbetrekking onder bepaalde voorwaarden op te zeggen. 71 § 2.4.3 De Wajong De Wajong wordt zodanig gewijzigd dat deze vanaf 1 januari 2013 alleen toegankelijk is voor jonggehandicapten ofwel mensen die volledig en duurzaam geen arbeidsvermogen hebben. De nieuwe definitiebepaling wordt als volgt: ‘(….) op de dag waarop hij achttien wordt, dan wel tijdens studie, als rechtstreeks en objectief vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek duurzaam geen mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie’. 72 Mensen met arbeidsvermogen of althans mogelijkheden hebben deze nog te ontwikkelen zijn daarmee uitgesloten van inkomensondersteuning op grond van de Wajong. Zij kunnen indien nodig een beroep doen op de Wwnv. Blijkens de MvT geldt 2012 als een overgangsjaar. 73 De vraag naar het arbeidsvermogen staat hier centraal. Het UWV beoordeelt of de mensen die op of na 1 januari 2012 uitkeringsgerechtigd zijn geworden op grond van de Wajong of zij arbeidsvermogen hebben. Het nieuwe criterium is hierbij leidend. Mensen met duurzaam geen arbeidsvermogen of de mogelijkheid om deze te ontplooien,- waarvoor een werkgever voor zou willen betalen -, behouden de uitkering op grond van de Wajong. 74 Voor mensen met (mogelijk) arbeidsvermogen, - ook al is het maar deels -, eindigt het recht op een Wajong- uitkering per 31 december 2013. 75 Per 1 januari 2014 kunnen zij een beroep doen op de Wwnv voor inkomensondersteuning, mits zij aan de voorwaarden voldoen. Vanaf 1 januari 2014 zal dan een ‘overheveling’ van deze mensen met arbeidsvermogen naar de gemeentelijke doelgroep plaatsvinden. 76 Er vindt een zogenaamde ‘herindeling’ plaats van het ‘zittend bestand’. 77 Het UWV beoordeelt of de mensen die voor 1 januari 2012 ingestroomd zijn, duurzaam geen arbeidsvermogen hebben en deze in de toekomst ook niet kunnen ontwikkelen. Zij behouden in eerste instantie de uitkering op grond van de Wajong, maar de mensen met (mogelijk) arbeidsvermogen ontvangen per 1 januari 2014 een lagere uitkering van 70% wml. 78 De gehele doelgroep die tot 2012 is ingestroomd in de Wajong blijft onder de verantwoordelijkheid van het UWV vallen en er zal geen overheveling plaatsvinden van dit ‘zittend bestand’ naar de gemeente. Zij behouden dezelfde rechten en plichten met uitzondering van de hoogte van de uitkering. Schematisch ziet de hervorming van de eerdergenoemde wetten als volgt uit: Wsw Wsw
WWB
Wajong
Wwnv
Wajong
Figuur 1.1 De hervorming.
§ 2.5 Wijzigingen re-integratie
71
Kamerstukken ll Kamerstukken ll Kamerstukken ll 74 Kamerstukken ll 75 Kamerstukken ll 76 Kamerstukken ll 77 Kamerstukken ll 78 Kamerstukken ll 72 73
2011/12, 33 161,nr.2,p.9. 2011/12, 33 161,nr.2,p.12 en Kamerstukken ll 2011/12,33 161,nr.2,p.35. 2011/12, 33 161,nr.3,p.35. 2011/12, 33 161,nr.3,p.36. 2011/12, 33 161,nr.3,p.35. 2011/12, 33 161,nr.3,p.39. 2011/12, 33 161,nr.3,p.39. 2011/12, 33 161,nr.3,p.35.
14
In de vorige paragraaf zijn de belangrijkste onderwerpen van het wetsvoorstel uiteengezet. De populatie die in de toekomst toegang krijgt tot de Wajong en de Wsw wordt beperkt. Dat leidt tot uitbreiding van de doelgroep onder de Wwnv. Mensen met een arbeidsbeperking, maar met arbeidsvermogen kunnen vanaf 1 januari 2013 een beroep doen op een uniforme regeling: de Wwnv. De Wwnv wordt net als nu de WWB decentraal uitgevoerd door de gemeenten. Hiermee zijn zij straks verantwoordelijk voor de re- integratie en eventueel de inkomensondersteuning van meer mensen. De gemeente krijgt hiervoor een zogenaamd ‘gebundeld re- integratiebudget’, dat uit budgetten bestaat en afkomstig is van de WWB, de Wsw en de Wajong. 79 De titel van de wet ‘Wet werken naar vermogen’ behoeft eigenlijk geen verdere uitleg. Uitgangspunt is dat ‘wie kan werken, ook naar zijn arbeidsvermogen gaat werken’ en dat dit ‘aantrekkelijker moet zijn dan een uitkering’. 80 Dit moet niet slechts een verplichting zijn, maar ook een stimulans dat ook mensen met een arbeidsbeperking activeert te gaan werken. Het wetsvoorstel beoogt een ‘selectievere en effectievere inzet van re- integratiemiddelen’. 81 Mensen worden eerst aangesproken op de eigen re- integratie verantwoordelijkheid. Zij moeten alles doen wat nodig is om ‘betaalde arbeid’ te vinden en de uitkeringsduur zo kort mogelijk te houden. Het college biedt ondersteuning en begeleiding aan mensen die niet in staat zijn zelfstandig arbeid te vinden. Het college heeft een inspanningsverplichting om mensen met een arbeidsbeperking en die daarmee (nog) niet 100% van het wml kunnen verdienen, naar de reguliere arbeidsmarkt toe te leiden. De gemeenteraden moeten op grond van de Wwnv een re- integratie instrumentarium opzetten. Daarbij kunnen zij grotendeels het huidige instrumentarium op grond van de WWB gebruiken. Hiervoor verwijst de onderzoeker naar paragraaf 3.5.1. Met de inwerktreding van de Wwnv wordt niet alleen de gemeentelijke doelgroep uitgebreid, maar ook het beschikbaar instrumentarium. De terbeschikkingstelling van het nieuwe reintegratie instrument loondispensatie is een belangrijke nieuwe wijziging met betrekking tot re- integratie. Dit instrument moet de reguliere werkgevers stimuleren om mensen met een arbeidsbeperking (alsnog) in dienst te nemen. 82 Het college wordt daarmee verantwoordelijk om meer mensen bij een reguliere werkgever te plaatsen. De voorwaarden waaronder loondispensatie kan worden ingezet wordt nader toegelicht in paragraaf 5.3. § 2.6 Conclusie Het wetsvoorstel wijzigt onder andere de Wsw, de Wajong en de WWB. De WWB krijgt de citeertitel: Wet werken naar vermogen. Mensen met een arbeidsbeperking, maar met arbeidsvermogen kunnen voor inkomensondersteuning een beroep doen op de Wwnv. Zij krijgen te maken met de rechten en plichten zoals bedoeld in de WWB. Het uitgangspunt van de Wwnv is dat iedereen zo veel mogelijk naar zijn arbeidsvermogen werkzaamheden verricht op de ‘reguliere arbeidsmarkt’. Het college ondersteunt of begeleidt de mensen die zelfstandig niet in staat zijn regulier werk te verkrijgen of te behouden. De gemeentelijke doelgroep van deze re- integratietaak van het college wordt uitgebreid naar mensen met een arbeidsbeperking. De Wwnv stelt aan het college het instrument loondispensatie ter beschikking. Het college kan dit instrument inzetten voor mensen die op dat moment niet in staat zijn ten minste het wml te verdienen. De Wsw blijft bestaan, maar alleen voor mensen met arbeidsvermogen die betaalde werkzaamheden enkel in een ‘beschutte werkomgeving’ kunnen verrichten. De Wajong blijft eveneens bestaan, maar hiervan wordt de toegang beperkt tot de mensen die zowel volledig als duurzaam geen arbeidsvermogen hebben.
79
Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.3,p.3. Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.3,p.4. Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.3,p.39. 82 Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.3,p.6. 80 81
15
Hoofdstuk 3 Huidige re-integratiebeleid In dit hoofdstuk staat de volgende deelvraag centraal: Wat is het huidige re- integratiebeleid van de gemeente Gennep? In paragraaf 3.1 wordt uiteengezet welke taken en bevoegdheden de gemeente heeft en hoe zij daaraan is gekomen. In paragraaf 3.2 volgt een korte toelichting van de verordeningen die op grond van de WWB zijn opgesteld. Vervolgens zijn de wettelijke rechten en plichten die samenhangen met de re- integratie benoemd in paragraaf 3.3. Paragraaf 3.4 omschrijft de visie, de doelstellingen, alsmede de uitgangspunten van het huidige re- integratiebeleid van de gemeente Gennep. In paragraaf 3.5 staan de re-integratievoorzieningen zoals aangeboden in de re-integratieverordening centraal. Dit hoofdstuk eindigt met een conclusie die antwoord geeft op de eerdergenoemde deelvraag. § 3.1 Taken en bevoegdheden De WWB is een wet in formele zin die door middel van medebewind, bevoegdheden decentraliseert aan gemeenten. 83 Zij moeten verplicht medewerking verlenen aan de uitvoering van deze hogere bijzondere regelgeving. 84 De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van deze wet bestaat uit opdrachten aan twee belangrijke bestuursorganen van de gemeente, namelijk de raad en het college. De WWB vordert deze medewerking zowel krachtens artikel 7 als krachtens artikel 8 van de WWB. Het college is niet alleen verantwoordelijk voor de verstrekking van de bijstandsuitkering. 85 Ingevolge artikel 7 lid 1 sub a van de WWB biedt het college tevens ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan mensen die tot de re-integratiedoelgroep van de WWB behoren. De gemeentelijke re- integratiedoelgroep bestaat uit mensen die uitkeringsgerechtigd zijn krachtens de WWB, de IOAW 86, de IOAZ 87 en de ANW 88, alsmede de nietuitkeringsgerechtigden, mits dat zij ingeschreven staan als werkzoekende bij het UWV. 89 Het college is daarmee verantwoordelijk voor de uitvoering van de re-integratie van burgers woonachtig binnen de gemeentegrenzen. Indien het college het noodzakelijk acht, kan het zelfs een voorziening aanbieden die bijdraagt bij het vinden van betaalde arbeid ofwel arbeidsinschakeling. 90 De voorzieningen worden in paragraaf 3.5.1 toegelicht. De raad is daarentegen op grond van artikel 8 van de WWB verplicht regels te stellen bij verordening met betrekking tot onderwerpen als bedoeld in artikel 8 lid 1 van de WWB. De raad heeft zowel een kaderstellende als een controlerende taak. 91 Door de vaststelling van verordeningen stelt de raad beleidskaders op voor het college die met de overige uitvoering van de WWB is belast. Hierbij kan het college beleidsregels opstellen. 92 Beleidsregels zijn algemene regels die uitvoeringsvoorschriften bevatten voor de uitoefening van de bevoegdheid. 93
83
Artikel 124 lid 2 Grondwet juncto artikel 108 lid 2 Gemeentewet. K.J. Lok, De gemeente bestuurlijk verkend, Utrecht:Lemma 2002,p.21. Artikel 7 lid 1 sub b Wet werk en bijstand. 86 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werklozen. 87 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen. 88 Algemene nabestaandenwet. 89 Artikel 6 lid 1 sub a Wet werk en bijstand. 90 De voorziening kan ook gericht zijn op sociale activering. 91 K.J. Lok, De gemeente bestuurlijk verkend, Utrecht:Lemma 2002,p.84-85. 92 Artikel 4:81 lid 1 Algemene wet bestuursrecht. 93 A.D. Belinfante & J.L. de Reede, Beginselen van het Nederlandse staatsrecht, Deventer: Kluwer 2009,p.149. 84 85
16
§ 3.2 De verordeningen De raad van de gemeente Gennep heeft op grond van artikel 8 lid 1 van de WWB de volgende verordeningen opgesteld: 1. verordening langdurigheidstoeslag 94; 2. verordening Toeslagen en Verlagingen Wet werk en bijstand 95; 3. verordening Burgerparticipatie 96; 4. afstemmingsverordening Wet werk en Bijstand 97; 5. re-integratieverordening Wet werk en bijstand 98. Hierna volgt een korte toelichting op de bovenstaande verordeningen: Ad 1: In de verordening langdurigheidstoeslag heeft de raad regels gesteld met betrekking tot de verlening van een zogenaamde ‘langdurigheidstoeslag’ zoals bedoeld in artikel 36 van de WWB. Een uitkeringsgerechtigde die ten minste 36 maanden een ‘laag inkomen’ heeft, kan een toeslag krijgen voor grote noodzakelijk uitgaven. Ad 2: In de toeslagenverordening zijn criteria opgesteld in welke situaties de bijstandsuitkering conform de norm zoals neergelegd in de artikelen 20 tot en met 24 van de WWB middels een gemeentelijke toeslag wordt verhoogd of kan worden verlaagd. 99 Ad 3: In de verordening burgerparticipatie is conform artikel 47 van de WWB neergelegd op welke wijze de gemeente Gennep haar burgers betrekt bij zowel de voorbereiding, de uitvoering als de evaluatie van het sociaal beleid. Ad 4: In de afstemmingsverordening heeft de raad conform artikel 18 van de WWB vastgesteld welke maatregelen aan de uitkeringsgerechtigde worden opgelegd in de situatie dat deze de verplichtingen die verbonden zijn met het recht op bijstand niet nakomt. Ad 5: In de re- integratieverordening heeft de raad het aanbod van voorzieningen vastgesteld welke het college kan aanbieden met betrekking tot de re- integratie. De WWB bevat geen bepalingen ten aanzien van het aanbod en omvang van de voorzieningen die gericht zijn op arbeidsinschakeling. De raad vult deze beleidsruimte en concretiseert haar gemeentelijk re- integratiebeleid in de verordening. De formele wetgever geeft de instructie dat de regels in de re-integratieverordening ten minste betrekking moeten hebben op een zogenaamde ‘evenwichtige aanpak’ ten aanzien van de re- integratiedoelgroep en diverse doelgroepen daarbinnen. 100 Blijkens de MvT bestaan deze diverse doelgroepen onder andere uit: ‘ouderen, vrouwen en etnische minderheden’. 101 De formele wetgever geeft verder aan dat de regels betrekking moeten hebben ‘op de wijze rekening waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken’. 102 Naast de re- integratieverordening gelden ook nog andere rechten en plichten in het kader van de re- integratie. Alvorens de re- integratieverordening inhoudelijk wordt besproken, worden eerst de belangrijkste rechten en plichten nader toegelicht. § 3.3 De wettelijke rechten en plichten Zoals reeds in het vorig hoofdstuk is toegelicht, is de kerngedachte van de WWB dat iedereen in Nederland door middel van betaalde arbeid in de noodzakelijke kosten van zijn bestaan moet kunnen voorzien. Wanneer dit niet mogelijk is, voorziet het college in 94
<decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/Historie/Gennep/76288/76288_2.html>,laatst geraadpleegd op 25 april 2012. 95 <decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/Historie/Gennep/134170/134170_2.html>,laatst geraadpleegd op 25 april 2012. 96 <decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/Historie/Gennep/76837/76837_1.html>,laatst geraadpleegd op 25 april 2012. 97 <decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/Historie/Gennep/76596/76596_2.html>,laatst geraadpleegd op 25 april 2012. 98 <decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/Historie/Gennep/76359/76359_2.html>,laatst geraadpleegd op 25 april 2012. 99 Artikel 25, 26, 27, 28 en artikel 29 Wet werk en bijstand. 100 Artikel 8 lid 2 sub a Wet werk en bijstand. 101 Kamerstukken ll 2002/2003,12, 28 870,nr.3,p.7. 102 Artikel 8 lid 2 sub a Wet werk en bijstand.
17
inkomensondersteuning door middel van verstrekking van algemene bijstand. 103 Het recht op bijstand is om die reden onlosmakelijk verbonden met een aantal verplichtingen. 104 Voorbeelden hiervan zijn de arbeidsplicht en de re-integratieplicht, zoals bedoeld in artikel 9 van de WWB. § 3.3.1 De algemene arbeidsplicht De uitkeringsgerechtigde is belast met de zogenaamde arbeidsplicht ofwel de plicht tot arbeidsinschakeling op grond van artikel 9 lid 1 sub a van de WWB. 105 Hierbij is de uitkeringsgerechtigde vanaf de inschrijving bij het UWV, verplicht zowel algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen als te aanvaarden. 106 Dit begrip impliceert dat het zowel werkzaamheden betreft die algemeen maatschappelijk aanvaard zijn, als werkzaamheden die geen gewetensbezwaren bevatten. 107 Dit begrip is ruim geformuleerd 108 en daarom heeft het college van de gemeente Gennep in een beleidsregel hier nadere invulling aan gegeven. Zo is de uitkeringsgerechtigde verplicht om zich bij ten minste vijf uitzendbureaus in te laten schrijven. De beleidsregel is op genomen in bijlage A. Jongeren onder de 27 jaar hebben vanaf de inschrijving bij het UWV, gedurende vier weken een ‘actieve zoekplicht’ naar algemeen geaccepteerde arbeid. 109 Het college beoordeelt hen hierbij op de geleverde inspanningen. 110 Het college van de gemeente Gennep heeft tot op heden geen invulling gegeven aan deze ‘zoekperiode’. Aangenomen wordt dat de jongeren zich voldoende moeten inspannen om betaalde arbeid te verkrijgen door middel van inschrijving bij vijf uitzendbureaus en actief te solliciteren. Wanneer deze inspanningen in zijn geheel uitblijven, kan het college uit de houding en het gedrag van de jongeren concluderen dat deze ‘ondubbelzinnig’ de verplichtingen niet na willen komen. Daarmee kan de jongere uitgesloten worden van het recht op bijstand. 111 Bij onvoldoende inspanning, kan het college ingevolge artikel 18 lid 2 van de WWB de bijstanduitkering conform de afstemmingsverordening verlagen. Ingevolge artikel 55 van de WWB, kan het college tevens aan het individu nadere verplichtingen opleggen die gericht zijn op de arbeidsinschakeling. De belangrijkste voorbeelden zijn het verplicht meewerken aan een medisch onderzoek 112 en het ondergaan van een noodzakelijke medische behandeling op advies van een arts. 113 Uitgezonderd van de algemene arbeidsplicht zijn onder andere mensen met een Wsw- indicatie. 114 Dit betekent tevens dat de werkzaamheden die in een Wsw- dienstbetrekking worden verricht niet als algemeen geaccepteerde arbeid worden beschouwd. 115 De inspanningen van de uitkeringsgerechtigde moeten gericht zijn op (her)intrede tot de ‘reguliere arbeidsmarkt’. Wanneer dit (nog) niet lukt, is de uitkeringsgerechtigde verplicht ‘gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, gericht op arbeidsinschakeling of sociale activering’. 116 Dit wordt ook wel de re- integratieplicht genoemd en omvat tevens dat de uitkeringsgerechtigde verplicht medewerking moet verlenen aan een onderzoek naar de arbeidsmogelijkheden.
103
Artikel 7 lid 1 sub b Wet werk en bijstand. Artikel 7, artikel 8, artikel 9, artikel 10, artikel 17, artikel 18 en artikel 55 Wet werk en bijstand. In geval van een gezinsuitkering, geldt de algemene arbeidsplicht voor alle meerderjarige gezinsleden op grond van artikel 9 lid 3 Wet werk en bijstand. 106 Artikel 9 lid 1 sub a Wet werk en bijstand. 107 Kamerstukken ll 2002/03, 28 870,nr.3,p.5-6. 108 Kamerstukken II 2002/03, 28 870,nr.3,p.7-8. 109 Artikel 41 lid 4 juncto artikel 9 lid 1 Wet werk en bijstand. 110 Artikel 43 lid 4 juncto artikel 43 lid 5 Wet werk en bijstand. 111 Artikel 13 lid 2 sub d Wet werk en bijstand. 112 Centrale Raad van Beroep 28 maart 2006, LJN AW1757. 113 Centrale Raad van Beroep 11 juli 2006, LJN AY4956. 114 Artikel 9 lid 5 Wet werk en bijstand. 115 Artikel 6 lid 2 Wet werk en bijstand. 116 Artikel 9 lid 1 sub b Wet werk en bijstand. 104 105
18
Uitkeringsgerechtigden jonger dan 27 jaar hebben een bijzondere positie in de WWB. Voor hen geldt nog een aanvullende verplichting. Zij moeten medewerking verlenen aan zowel het opstellen, uitvoeren als het evalueren van een plan van aanpak (verder te noemen: trajectplan). 117 Hierin is de ondersteuning of de in te zetten voorziening uitgewerkt. Tevens zijn de daaraan concrete arbeidsplichten en rechten uitgewerkt, alsmede de gevolgen bij de niet-nakoming ervan. § 3.3.2 De tegenprestatie Het college kan naast de re- integratieverplichting, de uitkeringsgerechtigde te allen tijde verplichten om naar zijn of haar mogelijkheden ofwel arbeidsvermogen zogenaamde ‘onbeloonde maatschappelijke nuttige activiteiten’ te verrichten. 118 Dit is een ‘tegenprestatie’ in ruil voor de bijstandsuitkering en is opgenomen in een artikel dat de algemene arbeidsplicht en de re- integratieplicht behelst. De onderzoeker is van mening dat dit opmerkelijk is, omdat de tegenprestatie juist niet bedoeld is om als een re- integratie instrument in te zetten. 119 Momenteel is het college van de gemeente Gennep in beraad over in welke concrete situaties het de ‘tegenprestatie’ wenst in te zetten en welke werkzaamheden dit betreft. 120 Het college heeft tot zover nog geen concrete invulling gegeven aan de bevoegdheid. § 3.3.3 De ontheffingen De bovenstaande verplichtingen gelden voor iedere uitkeringsgerechtigde. Het college kan een re- integratievoorziening aanbieden die eventuele belemmeringen wegneemt, zodat arbeidsmarktdeelname mogelijk wordt gemaakt. Soms is dit aanbod echter niet toereikend. Het college kan dan in individuele gevallen zowel volledig als gedeeltelijk tijdelijk ontheffing van de eerdergenoemde verplichtingen verlenen. 121 Dit kan slechts indien daarvoor ‘dringende redenen’ aanwezig zijn en waardoor de re- integratie in ‘redelijkheid’ niet mogelijk is. Een voorbeeld van een dringende reden kan bijvoorbeeld de zorg voor kinderen zijn. 122 Daarnaast kunnen zowel sociale als medische omstandigheden een dringende reden voor een ontheffing zijn. Een andere ontheffing is geregeld in artikel 9a van de WWB. Op verzoek van een alleenstaande ouder die met de zorg van een (pleeg)kind van jonger dan vijf jaar is belast, verleent het college eenmalig ontheffing van de arbeidsplicht om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden. 123 Deze ontheffing kent een maximale periode van vijf jaar 124 en daartegenover staat nog steeds de re- integratieplicht. 125 Deze houdt concreet in, dat het college binnen een termijn van zes maanden een trajectplan opstelt met daarin de invulling van de voorziening. 126 In een trajectplan wordt vastgelegd welke re- integratie inspanningen het college van de alleenstaande ouder verwacht. Wanneer de alleenstaande ouder niet over een zogenaamde ‘startkwalificatie’ 127 beschikt, is het college verplicht om scholing of een opleiding aan te bieden. 128 De alleenstaande ouder met een ‘startkwalificatie’ 129 kan het college verzoeken om een studie in het Middelbaar Beroepsonderwijs (verder te noemen:Mbo) op niveau 2 aan te bieden. 130 117
Artikel 9 lid 1 sub b Wet werk en bijstand juncto artikel 44 lid 4 Wet werk en bijstand juncto artikel 44a lid 1 Wet werk en bijstand. Artikel 9 lid 1 sub c Wet werk en bijstand. 119 Kamerstukken II 2010/11, 32 815,nr.3,p.14. 120 Interview Eric de Maeyer. 121 Artikel 9 lid 2 Wet werk en bijstand. 122 Kamerstukken II 2002/03, 28 870,nr.3,p.41. 123 Artikel 9a lid 1 Wet werk en bijstand juncto artikel 9a lid 2 Wet werk en bijstand. 124 Artikel 9a lid 4 Wet werk en bijstand. 125 Artikel 9 lid 1 sub b Wet werk en bijstand. 126 Artikel 9a lid 7 Wet werk en bijstand. 127 Een startkwalificatie is een HAVO, VWO of een Mbo-diploma op niveau 2. 128 Artikel 9a lid 10 Wet werk en bijstand 129 Artikel 6 lid 1 sub d Wet werk en bijstand. 130 Artikel 9a lid 11 Wet werk en bijstand. 118
19
De alleenstaande ouder is verplicht gebruik te maken van een aangeboden voorziening door het college. Dit komt erop neer dat de alleenstaande ouder de keus heeft om betaalde arbeid te verrichten door middel van acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeid of hiervan een ontheffing aan te vragen, maar dan wel (mogelijk) een scholingsplicht heeft. Uiteindelijk oordeelt het college of de alleenstaande ouder een voorziening in het kader van zo’n ontheffing aanbiedt en welke voorziening dat exact is. Het college heeft hierbij een beperkte beleidsvrijheid, omdat de ontheffing en de daaraan verbonden rechten en plichten wettelijk zijn geregeld. Het college van de gemeente Gennep verleent de uitkeringsgerechtigde een ontheffing van de volledige plicht tot arbeidsinschakeling indien daarvoor ‘dringende redenen’ 131 zijn. Daarbij worden geen voorzieningen aangeboden. Het college heeft in een beleidsregel vastgesteld dat de ontheffing wordt verleend voor de duur dat zo’n voorziening ontbreekt en vastgesteld welke situaties als een ‘dringende reden’ kunnen worden aangemerkt. De beleidsregel is opgenomen in bijlage B. Hierna volgt een opsomming van de situaties zoals beschreven in de beleidsregel: x een alleenstaande ouder die de zorg heeft voor ten minste een kind jonger dan vijf jaar of voor een kind jonger dan 18 jaar met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking; x een uitkeringsgerechtigde waarvan de bijstandsuitkering een aanvulling is op een WAO 132, WIA 133, Wajong, of WAZ- uitkering 134, omdat de persoon voor 80% of meer arbeidsongeschikt is; x indien het college van mening is dat het opleggen van de arbeidsverplichtingen niet zinvol is, vanwege medische en/of sociale omstandigheden; x wanneer de uitkeringsgerechtigde een traject gericht op arbeidsinschakeling volgt en de arbeidsverplichtingen een belemmering zijn voor dit re- integratietraject’. § 3.4 Re-integratiebeleid gemeente Gennep Het collegeprogramma 2011- 2014 getiteld als ‘Sterker door mee te doen’, schenkt weinig aandacht aan de invulling van de WWB met betrekking tot de re- integratie. Het programma beperkt zich slechts tot de mededeling dat de aangeboden voorziening Work- First sinds de aanbesteding van de re- integratiediensten in 2008 niet meer wordt ingezet. 135 Daarnaast vermeldt het collegeprogramma dat het tegengaan van werkloosheid een tijdsloze doelstelling is. Het re- integratiebeleid van de gemeente Gennep is door het college niet omschreven in een concreet beleidsplan, waarin overzichtelijk de visie, de doelstellingen, de reintegratiedoelgroepen en de inzet van re- integratie instrumenten zijn geformuleerd. Naast de uitvoering van de wettelijke taken en verplichtingen zoals neergelegd in de WWB, is de uitvoering van het re- integratiebeleid onduidelijk vormgegeven. In 2006 is in samenwerking met de organisatie StimulanSZ de discussienota ‘Activeringsbeleid Gennep- op weg naar een fundamentele aanpak’ tot stand gekomen. Dit document geeft de beleidskeuzes aan, maar deze zijn echter nooit verder geconcretiseerd. De discussienota is opgenomen in bijlage C. De gemeente Gennep is in 2012 gestart met een andere invulling te geven aan haar reintegratiebeleid. Waar in het verleden de keuze voor de inzet van de reintegratievoorzieningen (en uitvoerende organisatie) bij de klantmanager WWB lag of bij de 131
Artikel 9 lid 2 Wet werk en bijstand. Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering. Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. 134 Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen. 135 College van burgemeester en wethouders gemeente Gennep, Collegeprogramma 2011-2014.Sterker door mee te doen,Gennep: 2011. Via:<www.gennep.nl/gemeente/besluiten_3603/item/2011-2771-collegeprogramma-20112014_5339.html>,laatst geraadpleegd op 14 mei 2012. 132 133
20
re-integratieconsulent van de gemeente Gennep, is nu gekozen voor de uitbesteding van volledige re-integratie en de terbeschikkingstelling van het re-integratiebudget aan de organisatie INTOS. Met betrekking tot de inzet van dit budget en de re-integratiemiddelen zijn voor dit jaar werkafspraken met INTOS gemaakt, zoals weergegeven in het document ‘Samenwerkingsafspraak 2012, re-integratie gemeente Gennep – INTOS’. Dit document is opgenomen in bijlage D. De werkafspraken zijn: x De gemeente Gennep draagt in 2012 de gehele opdracht uit het Participatiebudget op aan INTOS en stelt hiervoor het re-integratiebudget ter beschikking (m.u.v. de inburgering e.a.) x INTOS doet een aanbod aan 156 mensen vanuit het klantenbestand van de gemeente Gennep verdeeld over de doelgroepen nieuwe aanvragen, bestaande klanten reeds in traject bij INTOS en het zittend bestand. x Resultaatafspraken zijn gemaakt voor de mensen waaraan een voorziening wordt aangeboden. x INTOS zet in ieder geval zo snel mogelijk leer- werkplekken in. x Onderlinge afstemming over de uitvoering vindt plaats op basis van maandelijks uitvoeringsoverleg en rapportage INTOS. x De intentie is gelijke afspraken te maken voor 2013. § 3.4.1 De visie op het re-integratiebeleid De visie van de gemeente Gennep is in principe de leidraad voor de uitvoering van het reintegratiebeleid door het college. De visie kan het beste als volgt worden omschreven: ‘Niemand hoeft aan de kant te staan. De gemeente wil dat ieder individu door middel van ‘maatwerk’ een passend traject krijgt aangeboden, zodat op deze wijze een sluitende keten voor ieder individu ontstaat’. 136 Centraal in deze visie staat het motto: ‘Iedereen kan iets, tenzij het tegendeel blijkt!’. Concreet betekent dit, dat het re- integratiebeleid van de gemeente Gennep gericht is op de aanbodzijde. Dit betekent dat uitkeringsgerechtigden door gemeentelijke investeringen gefaciliteerd worden naar de reguliere arbeidsmarkt. De investeringen vinden plaats door het inkopen van re- integratieactiviteiten. Het doel van deze investeringen is dat de uitkeringsgerechtigde stijgt op de participatieladder en daarmee de afstand tot de arbeidsmarkt wordt verkleind. Het re- integratiebeleid heeft een tweetal bronnen die zowel op gang moeten worden gebracht als ook samen moeten worden gebracht. Deze bronnen bestaan uit een aanbodzijde en een vraagzijde. De vraagzijde bestaat uit werkgevers met beschikbare arbeidsplaatsen. Het re- integratiebeleid van de gemeente Gennep is vooral gericht op de aanbodzijde ofwel het ‘gereedmaken’ van de uitkeringsgerechtigden voor een plaats op de ‘reguliere arbeidsmarkt’. De gemeente schenkt tevens aandacht aan de vraagzijde. Er moet een stimulans zijn,- zoals de voorziening loonkostensubsidie -, zodat de werkgevers daadwerkelijk arbeidsplaatsen voor de uitkeringsgerechtigden beschikbaar stellen. Een samenwerking tussen de gemeente en de werkgevers heeft een meerwaarde, maar voor een geslaagd re- integratiebeleid is ook betrokkenheid van de klantmanagers en de ‘klant’ noodzakelijk. 137 § 3.4.2 De doelstellingen De gemeentelijke hoofddoelstelling met betrekking tot het re- integratiebeleid is: ‘een doelmatiger inzet van de beschikbare middelen, waardoor meer uitkeringsgerechtigden aan een reguliere baan komen’. 138 Hieruit vloeien de volgende subdoelstellingen voort: x ‘het beperken van uitkeringsgerechtigden op basis van de WWB;
136
G.S.D. Jaspers, Selectieleidraad Europese aanbesteding volgens de niet- openbare procedure voor de uitvoering van reintegratie instrumenten, Venlo: Regionaal Inkoopbureau Noord- en Midden Limburg 2008, p.7. Stimulansz, Discussienota Activeringsbeleid Gennep. Op weg naar een fundamentele aanpak, Gennep: 2006,p.7. 138 Stimulansz, Discussienota Activeringsbeleid Gennep. Op weg naar een fundamentele aanpak, Gennep: 2006,p.7. 137
21
x x x x
de bevordering van kortere uitkeringsafhankelijkheid ofwel de bevordering van ‘uitstroom’; de maatschappelijke participatie van (de) uitkeringsgerechtigden bevorderen; een verbeterde samenwerking tussen de gemeente en de werkgevers bij de uitvoering en realisatie van het re- integratiebeleid; daarbij de kwaliteiten van de ambtenaren van de afdeling Werk & Inkomen te benutten om dit proces te ondersteunen’. 139
§ 3.4.3 De uitgangspunten De raad van de gemeente Gennep heeft het aanbod alsmede de inhoud van de voorzieningen in 2008 bij verordening vastgesteld. Hierbij heeft de raad uitgangspunten vastgesteld die tot op heden nog steeds de basis zijn van het huidige re-integratiebeleid. De uitgangspunten luiden als volgt: x ‘re-integratie moet de kortste weg zijn naar arbeid zowel in de geleverde inspanningen, in de tijd als in de kosten; x voorzieningen worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk of moeilijk is; x bij de inzet van voorzieningen wordt rekening gehouden met de wensen en mogelijkheden van de persoon; x voorzieningen worden alleen ingezet als aan de hand van onderzoek is gebleken dat door de inzet van die voorziening het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt; x voorzieningen worden ingezet die beschikbaar zijn en dat adequaat en toereikend zijn voor het beoogde doel; x wanneer arbeidsinschakeling binnen een afzienbare termijn niet mogelijk is, kan zelfstandige participatie een doel van de inzet van een of meerdere voorzieningen zijn’. 140 § 3.4.4 Doelgroepenbeleid De gemeente Gennep heeft geen specifiek doelgroepenbeleid in het kader van de reintegratie geformuleerd. Dit betekent dat er geen specifieke re- integratie instrumenten gekoppeld zijn aan bepaalde doelgroepen. Uitgangspunt is dat het college te alle tijde individueel ‘maatwerk’ levert en ook kan leveren. Bij de uitvoering van het re- integratiebeleid vindt wel een prioriteitsstelling plaats conform de geboden mogelijkheid in de reintegratieverordening. De volgende prioriteitenstelling wordt gehanteerd: x ‘het college voert geen actief re- integratiebeleid uit ten aanzien van nietuitkeringsgerechtigden en uitkeringsgerechtigden anders dan op grond van de WWB 141 ; x het college voert wel een actief re- integratiebeleid ten aanzien van uitkeringsgerechtigden tussen de 18 jaar en 27 jaar’. 142 Het hoofddoel van re- integratie is en blijft (her)intrede in betaalde arbeid. De gemeente is zich ervan bewust dat dit niet voor iedereen onverkort geldt. Zij erkent mensen met weinig of geen arbeidsperspectief, want uit de re- integratieverordening blijkt dat het college voor hen de voorziening sociale activering c.q. vrijwilligerswerk kan inzetten. Deze voorziening heeft als doel het voorkomen van ‘sociaal isolement’ en het verrichten van ‘maatschappelijk nuttige activiteiten’ ofwel vrijwilligerswerk.
139
Stimulansz, Discussienota Activeringsbeleid Gennep. Op weg naar een fundamentele aanpak, Gennep: 2006,p.7. Re-integratieverordening gemeente Gennep. Interview Eric de Maeyer. 142 Interview Debbie Kuijpers. 140 141
22
§ 3.5 De re-integratieverordening De raad van de gemeente Gennep heeft in de re-integratieverordening regels gesteld met betrekking tot de wettelijk re- integratietaak van het college. Daarin is opgenomen op welke wijze invulling wordt gegeven aan de ondersteuning van mensen die tot de reintegratiedoelgroep behoren. Dit vindt onder andere plaats door een aanbod van verschillende typen voorzieningen die gericht zijn op arbeidsinschakeling of wanneer dit (nog) niet mogelijk is, gericht zijn op maatschappelijk participatie. De raad heeft tevens in de verordening de voorwaarden vastgesteld waaronder een persoon in aanmerking komt voor een voorziening. Ondanks dat het re- integratiebeleid vastligt in de verordening en in de WWB, constateert de onderzoeker dat er geen concreet beleidsplan ten grondslag ligt die de samenhang van het re- integratiebeleid weergeeft. Zo’n beleidsplan is weliswaar niet wettelijk verplicht, maar de onderzoeker is van mening dat dit wenselijk is. Op deze manier wordt het risico beperkt dat er ad hoc beslissingen worden genomen over het beleid en de uitvoering ervan. Daarnaast geeft het de mogelijkheid om de uitvoering van het re- integratiebeleid (gemakkelijker) te beoordelen, waardoor de raad tijdig kan bijsturen. Het nadeel hiervan kan zijn dat het college beperkt wordt in de uitvoering van de re-integratietaak door hetgeen dat in zo’n beleidsplan is vastgesteld. In de verordening is vastgesteld dat de ondersteuning die het college kan bieden bestaat uit: een aanbod van praktische hulp, advies, doorverwijzing naar andere instanties, een voorziening of een traject. 143 Het begrip voorziening zoals bedoeld in artikel 7 lid 1 sub a van de WWB is in de verordening gedefinieerd als: ‘een instrument dat ingezet wordt om belemmeringen bij aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid weg te nemen, dan wel het instrument dat ingezet wordt ten behoeve van de arbeidsinschakeling’. 144 Uit de reintegratieverordening blijkt dat de reiskosten en de kosten van kinderopvang die noodzakelijk voor de deelname aan een re- integratievoorziening, tevens als een voorziening worden aangemerkt. 145 Deze kosten komen in aanmerking voor een vergoeding, tenzij de voorziening bestaat uit ‘gesubsidieerde arbeid’. 146 De kosten komen dan al dan niet bij de werkgever voor vergoeding in aanmerking. Het college hanteert bij de bepaling van de inzet van de voorzieningen de zogenaamde ‘participatieladder’. Dit is zowel een meetinstrument als een begeleidingsinstrument dat onderverdeeld is in een zestal treden: van sociaal isolement tot het verrichten van betaalde arbeid zonder enige vorm van ondersteuning. Met dit instrument kan het college vaststellen op welke trede een persoon zich bevindt, of een voorziening ten behoeve van de persoon wordt ingezet en welke voorziening dat vervolgens kan zijn. De participatieladder is opgenomen in de bijlage D. Wanneer het college de participatieladder zowel voor de inzet als na de inzet van een voorziening hanteert, wordt voor het college inzichtelijk of de ‘participatie’ van de persoon is verhoogd ofwel een trede op de participatieladder is gestegen. De ‘participatieladder’ geeft het college inzicht in de in de te doorlopen treden en de mogelijk in te zetten voorzieningen die nodig zijn, voordat de persoon richting de ‘reguliere arbeidsmarkt’ kan worden gefaciliteerd. § 3.5.1 Huidige re-integratievoorzieningen In de verordening wordt onderscheid gemaakt in een tweetal soorten voorzieningen, namelijk: werken met al dan niet met behoud van een uitkering en in betaald werk. Hieronder volgt een overzicht van de aangeboden voorzieningen zoals beschreven in de reintegratieverordening van de gemeente Gennep. De eerste vier voorzieningen zijn allen die het college (eventueel) met behoud van een bijstandsuitkering kan inzetten, namelijk: 1. Work First; 143
Artikel 4 Re- integratieverordening gemeente Gennep. Artikel 1 lid 2 sub j Re-integratieverordening gemeente Gennep. Artikel 4 lid 3 Re- integratieverordening gemeente Gennep. 146 Artikel 4 lid 3 sub c Re- integratieverordening gemeente Gennep. 144 145
23
2. sociale activering; 3. werkstage; 4. proefplaatsing. Daarnaast zijn er voorzieningen beschikbaar die het college kan inzetten, terwijl de uitkeringsgerechtigde betaald krijgt of waarvan de werkgever een vergoeding ontvangt om op deze wijze de overgang naar ‘reguliere arbeid’ te vergemakkelijken en te versnellen. Zo’n voorzieningen worden veelal aangeduid als ‘gesubsidieerde arbeid’ en kunnen te nimmer een einddoel zijn. 147 Deze voorzieningen zijn: 5. detacheringsbaan; 6. loonkostensubsidie. Tot slot zijn er in de verordening nog een drietal andere voorzieningen omschreven, namelijk: 7. scholing; 8. inkomensvrijlating; 9. premies. Ad 1: Work First De voorziening Work First behelst een startactiviteit, waarbij de uitkeringsgerechtigde met behoud van zijn uitkering direct aan het werk gaat. 148 Het doel hiervan is dat de persoon werkritme opdoet of juist behoudt. De voorziening wordt ingezet voor minimaal 20 uur per week, maar voor een maximale duur van drie maanden. 149 De voorziening wordt middels de verordening aangeboden, maar uit het collegeprogramma van 2011- 2014 blijkt dat sinds de aanbesteding van re- integratiediensten in 2008 geen reintegratieactiviteiten in het kader van Work- First zijn ingekocht. 150 Deze voorziening wordt niet meer aangeboden, daardoor voegt het geen waarde toe aan de verordening. Ad 2: Sociale activering Een andere voorziening betreft sociale activering. 151 De uitkeringsgerechtigde verricht in dat geval onbetaald werk met behoud van zijn uitkering. De WWB verstaat onder sociale activering: ‘het verrichten van onbeloonde maatschappelijke zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of als dat nog niet mogelijk is, gericht op zelfstandige maatschappelijke participatie’. 152 Deze voorziening wordt onder andere ingezet ter voorbereiding op een traject gericht op arbeidsinschakeling, waarbij de persoon werkritme opdoet of juist behoudt. Wanneer arbeidsinschakeling (nog) geen doel is, wordt dit instrument ingezet ter voorkoming van sociaal isolement. Activiteiten in het kader van sociale activering worden in eerste instantie alleen verricht bij organisaties die geen winstoogmerk hebben. 153 In dit geval verricht het eigen sw- bedrijf van de gemeente Gennep ten behoeve van de gemeente Gennep activiteiten in het kader van sociale activering. De inzet van sociale activering is aan enkele voorwaarden gebonden. Het college zet de voorziening slechts in wanneer uit een onderzoek zoals bedoeld in artikel 5 van de reintegratieverordening (verder te noemen: onderzoek) blijkt dat de uitkeringsgerechtigde op middellange of lange termijn een reëel perspectief heeft op betaalde arbeid (verder te noemen: arbeidsperspectief). Uit de toelichting bij de re- integratieverordening volgt, dat het college de volgende termijnen als indicatie hanteert: 147
Kamerstukken II 2002/03, 28 870,nr.3,p.4. Artikel 8 Re-integratieverordening gemeente Gennep. Artikel 8 lid 3 juncto artikel 8 lid 4 Re- integratieverordening gemeente Gennep. 150 College van burgemeester en wethouders gemeente Gennep, Collegeprogramma 2011-2014.Sterker door mee te doen,Gennep: 2011,p.27. Via:<www.gennep.nl/gemeente/besluiten_3603/item/2011-2771-collegeprogramma-20112014_5339.html>,laatst geraadpleegd op 14 mei 2012. 151 Artikel 9 Re- integratieverordening gemeente Gennep. 152 Artikel 6 lid 1 sub c Wet werk en bijstand. 153 Artikel 9 lid 3 Re-integratieverordening gemeente Gennep. 148 149
24
- een korte termijn impliceert arbeidsperspectief binnen een termijn van anderhalf jaar; - een middellange termijn daartegen impliceert arbeidsperspectief tussen anderhalf tot circa tweeënhalf haar; - een lange termijn betekent een arbeidsperspectief ten minste na tweeënhalf jaar. Daarnaast zet het college sociale activering in wanneer het arbeidsperspectief onduidelijk is of ontbreekt, maar het college de inzet van dit instrument wel wenselijk acht. Dit re- integratie instrument is noch aan een minimale noch een maximale duur gekoppeld, omdat ‘maatschappelijk participatie’ eenmaal een voorlopig einddoel kan zijn. Ad 3: Werkstage Een werkstage is specifiek gericht op arbeidsinschakeling. 154 De uitkeringsgerechtigde kan met behoud van zijn uitkering door middel van zo’n stage werkervaring opdoen en vaardigheden ontwikkelen in een bepaald vakgebied. Het college zet dit instrument in wanneer niet alleen uit een onderzoek blijkt dat de belanghebbende binnen een termijn van anderhalve jaar arbeidsperspectief heeft, maar waarbij zo’n werkstage bij het onderzoek tevens is geïndiceerd. Het arbeidsperspectief van de persoon is voor een groot deel doorslaggevend voor de inzet van dit instrument en door de inzet ervan wordt de kans tot (her)intrede in betaalde arbeid vergroot. De werkstage is vanwege dit arbeidsperspectief gekoppeld aan een maximale duur van zes maanden. Tevens ligt aan zo’n werkstage een schriftelijke overeenkomst ten grondslag. Hierin zijn in ieder geval het doel van de werkstage en de manier waarop de begeleiding plaatsvindt uitgewerkt. Ad 4: Proefplaatsing De proefplaatsing is een voorziening die specifiek gericht is op arbeidsinschakeling. 155 Het doel hiervan is dat de uitkeringsgerechtigde gedurende een maximale termijn van drie maanden went aan diverse aspecten die normalerwijze samenhangen met het verrichten van werkzaamheden bij een ‘reguliere werkgever’. Zo’n proefplaatsing biedt tevens de mogelijkheid om te bekijken of de desbetreffende persoon weliswaar voldoende affiniteit of kennis heeft met de werkzaamheden of in ieder geval deze kan verwerven. In tegenstelling tot de eerder genoemde voorzieningen, kan het college voor zo’n proefplaatsing een vergoeding van de organisatie vragen. Ad 5: Detacheringsbaan Een voorbeeld van ‘gesubsidieerde arbeid’ is de voorziening detacheringsbaan. 156 Aan deze voorziening ligt een arbeidsovereenkomst ten grondslag voor een maximale duur van 12 maanden. De gedetacheerde werknemer ontvangt voor zijn werkzaamheden 100% van het wml. Het doel van zo’n detacheringsbaan is het opdoen van werknemersvaardigheden die noodzakelijk zijn om ‘reguliere arbeid’ te verrichten. Het college zet deze voorziening alleen in, wanneer de persoon binnen anderhalf jaar arbeidsperspectief heeft. De uitvoering hiervan is momenteel opgedragen aan een private persoon, namelijk het sw- bedrijf INTOS. Deze heft per gedetacheerde werknemer een inleentarief, omdat een ‘reguliere werkgever’ de werknemer als het ware (in)leent. Ad 6: Loonkostensubsidie Een andere subsidiëring van betaalde arbeid betreft de voorziening loonkostensubsidie. 157 Het college verschaft een vergoeding aan de werkgever. De werkgever neemt immers een persoon in dienst met gebrek aan werkervaring of met een grote afstand tot de arbeidsmarkt en die daardoor (nog) minder arbeidsproductief is. Het doel van zo’n subsidie is de tijdelijke compensatie van de financiële risico’s voor de werkgever. De werkgever is namelijk verplicht om het wml aan de werknemer te betalen. Tijdens de gehele periode van zo’n subsidieverlening is het de bedoeling dat de werknemer zowel werkervaring als andere 154
Artikel 10 Re- integratieverordening gemeente Gennep. Artikel 11 Re- integratieverordening gemeente Gennep. Artikel 12 Re- integratieverordening gemeente Gennep. 157 Artikel 13 Re- integratieverordening gemeente Gennep. 155 156
25
werknemersvaardigheden opdoet. Uitgangspunt is dat aan het eind van zo’n subsidieperiode, de afstand tot de arbeidsmarkt is verdwenen. Daarom geldt ten aanzien van dit instrument de aanvullende voorwaarde, dat de werkgever en de werknemer een trajectplan opstellen. 158 Het opstellen van zo’n trajectplan kan ook met behulp van de organisatie INTOS. Het college verstrekt de subsidie naar evenredigheid van een voltijds dienstverband en voor een maximale duur van 12 maanden. De hoogte bedraagt conform Europese regelgeving maximaal 50% van het wml. 159 Dit is exclusief de werkgeverslasten, omdat deze niet in aanmerking komen voor subsidiëring. De werkgeverslasten zijn premies die de werkgever betaalt voor diverse sociale zekerheidswetten. 160 Ad 7: Scholing De scholingsmogelijkheid is een andere voorziening die tevens gericht is op arbeidsinschakeling, maar op een andere wijze dan de voorgaande voorzieningen. 161 Het doel van de scholing is het behalen van een ‘startkwalificatie’ dan wel actualisering ervan, dat moet leiden tot de bevordering van de arbeidsmarktpositie en vervolgens tot een snelle arbeidsinschakeling. Het begrip startkwalificatie impliceert een havo, vwo of een mbodiploma op niveau 2. 162 De volgende specifieke voorwaarden zijn aan de scholing gesteld: - ‘de scholing heeft als doel een startkwalificatie op de arbeidsmarkt te behalen; - een andere scholingsmogelijkheid dient zowel kortdurend te zijn als gericht op snelle arbeidsinschakeling; - de scholing die gericht is op zelfstandig ondernemen is uitgesloten’. 163 Ten aanzien van de niet- uitkeringsgerechtigden en de uitkeringsgerechtigden op grond van de Anw geldt een aanvullende voorwaarde. Zij moeten als werkzoekende ingeschreven staan bij het UWV- Werkbedrijf. Daarnaast vergoedt het college enkele de kosten, wanneer de scholing heeft geleid tot ‘betaalde arbeid’ van ten minste 16 uur per week met een dienstverband van minimaal een halfjaar. De kosten die ten behoeve van deze voorziening worden gemaakt, kunnen op basis van de re-integratieverordening voor vergoeding in aanmerking komen. De vergoeding is beperkt tot de opleidingskosten, de cursusbijdragen en de boeken- en leermiddelen. 164 De reiskosten van de niet- uitkeringsgerechtigde en de uitkeringsgerechtigde op grond van de Anw, worden alleen vergoed, wanneer de scholing heeft geleid tot ‘betaalde arbeid’. 165 De kosten voor de kinderopvang worden daarentegen niet vergoed. Ad 8: Inkomensvrijlating In de verordening staat vermeld dat het college maximaal gebruikt maakt van de mogelijkheid om de inkomsten uit arbeid van de uitkeringsgerechtigde vrij te laten zoals bedoeld in artikel 31 lid 2 sub o van de WWB. 166 Dit betekent dat de inkomsten niet in mindering van de bijstandsuitkering worden gebracht, omdat ze bijdragen aan de arbeidsinschakeling. De onderzoeker constateert dat dit artikel onjuist is. Sinds de vaststelling van de re- integratieverordening in 2008, is artikel 31 van de WWB diverse malen gewijzigd. De correcte verwijzing naar het artikel dat de rechtsgrondslag vormt voor de inkomensvrijlating is artikel 31 lid 2 sub n van de WWB. 167 De maximale vrijlating betreft 25 procent (verder te noemen:%) van de inkomsten uit arbeid, met een vastgesteld maximumbedrag van € 192,- euro per maand. Het college kan deze inkomsten gedurende 158
Artikel 14 Re- integratieverordening gemeente Gennep. Verordening (EG) nr.800/2008 (PbEU 2008, L 214/3-47). <www.encyclo.nl/begrip/werkgeverslasten>, laatst bezocht op 24 april 2012. 161 Artikel 18 Re- integratieverordening gemeente Gennep. 162 <www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/aanval-op-schooluitval/startkwalificatie>,laatst bezocht op 24 april 2012. 163 Artikel 18 lid 3 Re- integratieverordening gemeente Gennep. 164 Artikel 19 Re- integratieverordening gemeente Gennep. 165 Artikel 19 lid 2 Re-integratieverordening gemeente Gennep. 166 Artikel 20 Re-integratieverordening gemeente Gennep. 167 Het college heeft op grond van artikel 31 lid 2 sub n Wet werk en bijstand de bevoegdheid om de inkomsten van een alleenstaande ouder aanvullend vrij te laten. 159 160
26
maximaal zes aaneengesloten maanden vrijlaten, wanneer het van oordeel is dat deze bijdragen aan de arbeidsinschakeling. Uitgezonderd van de inkomstenvrijlating is de uitkeringgerechtigde jonger dan 27 jaar. 168 Het college heeft in een beleidsregel vastgesteld, dat in eerste instantie ‘elke vorm van betaalde arbeid’ in aanmerking komt voor de inkomstenvrijlating, tenzij het inkomsten betreft uit illegale activiteiten of de uitkeringsgerechtigde de inkomsten uit arbeid heeft verzwegen. Het college is van mening dat illegale activiteiten de re- integratie niet bevorderen en een inkomstenvrijlating achteraf niet bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. De beleidsregel is opgenomen in bijlage E. Ad 9: Premies Het college kan aan de uitkeringsgerechtigde en de niet- uitkeringsgerechtigde diverse premies toe te kennen. 169 De toekenning ervan is te allen tijde afhankelijk van de geleverde prestatie of de extra inzet van de uitkeringsgerechtigde. Het college kan de premie vrijlaten, wanneer deze zover het bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. 170 Het enkel voldoen aan de wettelijk plicht om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden, leidt niet automatisch tot de premietoekenning. De extra geleverde prestatie of inzet kan bijvoorbeeld zijn, dat een persoon sneller een traject afsluit dan in eerste instantie was gepland. De re- integratieverordening biedt een drietal premies met allen afzonderlijke voorwaarden. 171 Het college kan een premie verstrekken in de situatie dat de persoon niet meer uitkeringsafhankelijk is en deze ten minste het wml verdient. Om aanspraak te kunnen maken op de premie bij werkaanvaarding ter hoogte van 50% van € 2.288,- 172, moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan: - de persoon moet ten minste een jaar aaneengesloten uitkeringsafhankelijk zijn geweest en; - de persoon moet minimaal een half jaar aaneengesloten de betaalde werkzaamheden hebben verricht. 173 De premie wordt maximaal eens per vijf jaar toegekend. 174 De tweede premie die het college kan verstrekken is jaarlijkse een premie 175 gericht op mensen die alleen arbeid in deeltijddienstverband kunnen verrichten, omdat zij bijvoorbeeld gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn. 176 Zij moeten in eerste instantie minimaal 16 uur per week werkzaamheden verrichten in dienstverband. Het college kan van het voorgaande afwijken wanneer blijkt dat de omvang van minimaal 16 uur niet haalbaar is vanwege beperkingen van de persoon. De derde premie is bestemd voor de alleenstaande ouder die belast is met de zorg van een kind jonger dan 12 jaar. 177 Hieraan zijn dezelfde voorwaarde en afwijkingsmogelijkheid gekoppeld als bij de voorgaande premie. Het college kent in ieder geval geen premie toe aan de persoon wanneer de werkaanvaarding plaatsvindt op basis van een vorm van ‘gesubsidieerde arbeid’ zoals detachering, een Wsw- dienstbetrekking of door middel van verstrekking van een loonkostensubsidie. 178
168
Artikel 31 lid 5 Wet werk en bijstand. Artikel 31 lid 2 sub j Wet werk en bijstand. Artikel 31 lid 2 sub j Wet werk en bijstand. 171 Artikel 21 Re- integratieverordening gemeente Gennep. 172 Artikel 21 lid 2 sub a Re- integratieverordening gemeente Gennep. 173 Artikel 21 lid 2 sub a Re- integratieverordening gemeente Gennep. 174 Artikel 21 lid 2 sub d Re-integratieverordening gemeente Gennep. 175 Artikel 31 lid 2 sub k Wet Werk en Bijstand. 176 Artikel 21 lid 2 sub b Re- integratieverordening gemeente Gennep. 177 Artikel 21 lid 2 sub c Re- integratieverordening gemeente Gennep. 178 Artikel 21 lid 3 Re-integratieverordening gemeente Gennep. 169 170
27
§ 3.6 Conclusie Het college is verantwoordelijk voor de ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan mensen die tot de gemeentelijke re-integratiedoelgroep behoren. Hierbij kan het een reintegratievoorziening aanbieden. De raad heeft het aanbod, alsmede de voorwaarden om daarvoor in aanmerking te komen in de re- integratieverordening vastgelegd. De voorzieningen zijn in eerste instantie gericht op (her)intrede op de reguliere arbeidsmarkt. Wanneer dit (nog) niet mogelijk is, zijn de voorzieningen gericht op maatschappelijk participatie. De voorzieningen zijn: Work- First, sociale activering, werkstage, proefplaatsing, detacheringsbaan, loonkostensubsidie,scholing, inkomensvrijlating en premies. De participatieladder wordt bij de bepaling van de inzet van de voorzieningen gehanteerd. Dit is zowel een meetinstrument als een begeleidingsinstrument. Er is geen concreet beleidsplan die de samenhang van het re-integratiebeleid weergeeft. Momenteel voert de organisatie INTOS de re-integratie uit ten behoeve van de gemeente Gennep. Hierover zijn uitvoeringsafspraken gemaakt tussen de gemeente Gennep en INTOS. De (verdere) uitvoering van het re- integratiebeleid is onduidelijk en aan wijzigingen onderhevig. Het college heeft met betrekking tot het beleidsterrein re-integratie weinig beleidsregels opgesteld. Met betrekking tot de uitvoering van de re-integratie worden veelal ad hoc beslissingen genomen. Middels het uitbesteden van de re-integratie bij de organisatie INTOS en de uitvoeringsafspraken die zijn gemaakt, tracht het collega hier meer structuur in aan te brengen. Op deze manier wordt het risico beperkt dat er ad hoc beslissingen worden genomen over het beleid en de uitvoering ervan. Daarnaast geeft het de mogelijkheid om de uitvoering van het re- integratiebeleid (gemakkelijker) te beoordelen, waardoor de raad tijdig kan bijsturen.
28
Hoofdstuk 4 Visie en beleidswensen In dit hoofdstuk staat de volgende deelvraag centraal: ‘Wat zijn de beleidswensen en doelstellingen van de gemeente Gennep met betrekking tot de re-integratie?’. Met de inwerktreding van het wetsvoorstel heeft de raad een wettelijke opdracht om nadere invulling van de re- integratievoorzieningen te geven. Hiervoor is het van belang om een visie te ontwikkelen die sturing geeft aan het toekomstige re- integratiebeleid. Dit hoofdstuk is bedoeld als aanzet voor een toekomstige visie op de re- integratie. Paragraaf 4.1 geeft de resultaten van de interviews weer. De volledige verslagen van de interviews zijn opgenomen in bijlage F. In paragraaf 4.2 staat de visie van de onderzoeker centraal. § 4.1 Visie en uitgangspunten gemeente Gennep Het college van de gemeente Gennep is momenteel bezig met de voorbereidende werkzaamheden omtrent de vorming van een visie op het toekomstige re- integratiebeleid. Discussies en voorbereidende werkzaamheden worden verricht door de ambtenarij. Hierbij wordt samengewerkt met een zestal andere gemeenten bij de vorming van onder andere het re- integratiebeleid. 179 Op regionaal niveau is reeds een gezamenlijke visie voor de gemeenten in Noord- Limburg opgesteld. Inmiddels is een burgerversie van deze regionale visie in de vorm van een nieuwsbrief opgesteld. De nieuwsbrief is opgenomen in bijlage G. De regionale visie vormt tevens een startpunt voor het formuleren van de eigen lokale visie en de te maken beleidskeuzes met betrekking tot de re- integratie. Het centrale thema van het collegeprogramma 2011-2014 is ‘Sterker door mee te doen’. Dit programma formuleert in het aangegeven tijdsbestek de rode draad voor de uitvoering van het beleid van de gemeente Gennep. De speerpunten met betrekking tot de re-integratie zijn het behouden van de lage werkloosheid en het vergroten van het aantal arbeidsplaatsen. 180 § 4.1.1 Bevindingen interviews Uit de interviews blijkt dat in het verleden de realisatie van snelle ‘uitstroom’ uit het uitkeringsbestand voornamelijk door de re- integratieconsulent van de gemeente Gennep werd bewerkstelligd. Momenteel is de gemeente Gennep ermee bezig dit te veranderen. De gemeente heeft ervoor gekozen het re-integratiebudget voor 2012 volledig uit te besteden aan haar sw- organisatie, namelijk INTOS. Daarnaast wil het college meer inzetten op de zogenaamde ‘vraagkant’ van de ‘reguliere arbeidsmarkt’ door middel van onder andere actieve werkgeversbenadering en werkgelegenheidsprojecten. Over de (belangrijkste) uitgangspunten van het re-integratiebeleid bestaat enige mate van verdeeldheid. Zo is het voor de een belangrijk dat vooral ‘maatwerk’ wordt geleverd met het besef dat ‘betaalde arbeid’ niet voor iedereen mogelijk is 181, terwijl de ander juist van de eigen verantwoordelijk van de mens uitgaat en ervan overtuigd is dat iedereen een zelfstandig doorgroei kan maken op de participatieladder. 182 De geïnterviewden geven aan tevreden te zijn over de huidige re-integratie instrumenten die ze tot hun beschikking hebben. Zij zijn tevreden over de vooruitgang die de afgelopen jaren is gemaakt met betrekking tot de ontwikkeling van re-integratie instrumenten door haar sw-
179
Dit zijn de volgende gemeenten: gemeente Beesel, gemeente Bergen, Gemeente Horst aan de Maas, Gemeente Peel en Maas, gemeente Venlo en de gemeente Venray. 180 College van burgemeester en wethouders gemeente Gennep, Collegeprogramma 2011-2014.Sterker door mee te doen,Gennep: 2011,p.13. Via:<www.gennep.nl/gemeente/besluiten_3603/item/2011-2771-collegeprogramma-20112014_5339.html>,laatst geraadpleegd op 18 mei 2012. 181 Interview Debbie Kuijpers. 182 Interview Eric de Maeyer.
29
bedrijf INTOS in samenwerking met de gemeente Gennep. Toch zijn er nog punten van verbetering, namelijk: x De samenwerking tussen diverse afdelingen; veel informatie met betrekking tot de reintegratie en re-integratie instrumenten gaat verloren of wordt niet efficiënt ingezet. 183 x Het krimpend re-integratiebudget kan ervoor zorgen dat het in de toekomst niet meer betaalbaar is om de huidige re-integratie instrumenten in te zetten. 184 x De ontwikkeling van de werkgeversbenadering is essentieel voor de uitvoering van een re- integratiebeleid dat gericht is op de vraagkant van de arbeidsmarkt. De gemeente Gennep hanteert bewust geen actief doelgroepenbeleid. Re-integratie moet namelijk voor iedereen beschikbaar zijn, mits zij tot de re- integratiedoelgroep behoren. 185 Desondanks lijkt er vanuit de gemeentelijke politiek veel aandacht te zijn voor jongeren. 186 Daarnaast heeft het afgelopen jaar het ESF- project plaatsgevonden. Daarbij heeft het college een onderscheid gemaakt op basis van een ‘instapeis’. Enkel nietuitkeringsgerechtigden en uitkeringsgerechtigden met een arbeidsbelemmering of van 55 jaar of ouder kwamen in aanmerking voor de aanmelding voor het ESF- project. 187 In de toekomst wil de gemeente Gennep wederom een doelgroepenbeleid vermijden. Tegelijkertijd is een start gemaakt met het opstellen van dienstverleningsprofielen. Deze zijn gerelateerd aan het arbeidsvermogen van mensen en geven een indicatie voor de benodigde ondersteuning of de in te zetten voorzieningen. Dit dient slechts als richtlijn en afwijken ervan is mogelijk. Het leveren van ‘maatwerk’ is immers een belangrijk uitgangspunt met betrekking tot de re- integratie. Uit de MvT volgt: ‘De formele wetgever beoogt evenwichtige aandacht voor de mensen die tot de re- integratiedoelgroep behoren, maar ook voor de groepen daarbinnen zoals etnische minderheden, ouderen en alleenstaande ouders’. 188 De geïnterviewden geven allemaal aan, dat enkel ‘maatwerk’ niet afdoende is voor een evenwichtige doelgroepenbenadering. Op de eerste plaats is het niet altijd mogelijk om ‘maatwerk’ te leveren wegens krimpende re-integratie budgetten. Daarnaast ontbreekt het momenteel aan de kennis van de verschillende doelgroepen. Zoals reeds vermeld in hoofdstuk 3 is het huidige re-integratiebeleid vooral gericht op de ‘aanbodzijde’ van de ‘reguliere arbeidsmarkt’. Het college tracht door middel van reintegratie in ieder geval een stijging op de ‘participatieladder’ te bewerkstelligen, zodat het uiteindelijk de persoon richting de ‘reguliere arbeidsmarkt’ kan faciliteren. In de toekomst zullen de re- integratievoorzieningen niet meer op dezelfde manier worden ingezet. Het toekomstige re-integratiebeleid beoogt geen doelbewuste stijging op de participatieladder, maar algehele participatie in de maatschappij. Dit kan zowel door middel van arbeidsmarktdeelname als door het verrichten van maatschappelijke nuttige activiteiten. De concrete invulling van deze gewenste participatie is afhankelijk van de mogelijkheden van de persoon. De geïnterviewden zijn het niet met elkaar eens in welke intensiviteit met de participatieladder in de toekomst moet worden gewerkt. De een is van mening dat de participatieladder juist een veel grotere rol in de toekomst moet spelen. 189 De ander geeft aan dat de participatieladder langzaam naar de achtergrond zal verdwijnen en dat de loonwaarde het nieuwe meetinstrument zal worden. 190 Het voordeel van het intensiveren van het gebruik van de participatieladder kan zijn dat de potentiële werkgevers meer begrip en inzicht verkrijgen in de situatie van een persoon. 191 183
Interview Debbie Kuijpers. Interview Linda van den Woldenberg. Interview Debbie Kuijpers, Linda van den Woldenberg en Eric de Maeyer. 186 Interview Debbie Kuijpers. 187 Interview Linda van den Woldenberg. 188 Kamerstukken ll 2002/03, 28 870,nr.3,p.7. 189 Interview Debbie Kuijpers. 190 Interview Linda van den Woldenberg. 191 Interview Debbie Kuijpers. 184 185
30
De geïnterviewden zijn het met elkaar eens, dat de participatieladder in eerste instantie een diagnose- of indicatie instrument zal zijn en pas op de tweede plaats een mogelijk begeleidingsinstrument. De participatieladder wordt gerelateerd aan het arbeidsvermogen en dient als doel een indicatie te geven op welke trede een persoon zich op een bepaald moment bevindt. Op basis van zo’n indicatie, moet blijken of een persoon enige vorm van ondersteuning nodig heeft en welke voorzieningen hierbij kunnen worden ingezet. De ondersteuning en de inzet van voorzieningen zijn allen afhankelijk van het (mogelijk) arbeidsvermogen van de persoon. De participatieladder zal niet meer worden gehanteerd om te bezien welke treden de persoon moet doorlopen om vervolgens naar de ‘reguliere arbeidsmarkt’ te worden begeleidt. De Wwnv introduceert straks een nieuw re- integratie instrument, namelijk de loondispensatie. Recentelijk is het verrichten van ‘maatschappelijke nuttige activiteiten’ in de vorm van een ‘tegenprestatie’ als instrument toegevoegd aan de WWB. De verwachting is dat de loondispensatie veelvuldig gebruikt gaat worden, omdat het een positieve stimulans is voor de ‘reguliere werkgever’ om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. 192 Met betrekking tot de inzet van de ‘tegenprestatie’ zijn de geïnterviewden minder positief. Momenteel bekijkt de gemeente Gennep of zij de ‘tegenprestatie’ in de toekomst wenst in te zetten bij uitkeringsgerechtigden met bijvoorbeeld weinig kansen op de huidige ‘reguliere arbeidsmarkt’. 193 Hierbij spelen de volgende overwegingen een rol: x de tegenprestatie is niet toekomstgericht en; x de tegenprestatie is alleen zinvol als het werk dat verricht moet worden nuttig is. § 4.1.2 Conclusie Een visie ten aanzien van re-integratie in het kader van de Wwnv komt niet eenduidig in de interviews naar voren. Deze is zoals eerder aangegeven nog in ontwikkeling. Wel zijn er een aantal belangrijke uitgangspunten benoemd, namelijk: x Re-integratie is beschikbaar voor allen, mits zij tot de re- integratiedoelgroep behoren. x Re-integratie moet voor iedereen beschikbaar zijn, ongeacht de trede van de participatieladder waarop zij zich bevinden. x De eigen verantwoordelijkheid van de burgers van de gemeente Gennep staat voorop. De re- integratie instrumenten worden enkel ingezet voor mensen die het daadwerkelijk nodig hebben. x De participatieladder is straks in eerste instantie een indicatie- instrument. Het toekomstig gebruik van de participatieladder is duidelijk, omdat deze wordt gekoppeld aan het arbeidsvermogen van een persoon. x Een stijging op de participatieladder kan, maar moet niet. Dit leidt tot kortere en goedkopere trajecten. Het arbeidsvermogen van de persoon op een bepaald moment staat centraal en is tevens leidend voor de inhoud van de re-integratie. Het leveren van maatwerk staat hierbij voorop. x Participeren in de maatschappij naar arbeidsvermogen is de norm. Doel van de inzet van re-integratie instrumenten is in eerste instantie het begeleiden van mensen naar ‘reguliere arbeid’. Elk jaar dient het uitkeringsbestand met vijf uitkeringsgerechtigden te dalen. Indien dit niet mogelijk blijkt, dan is het doel om hen zo veel mogelijk te laten participeren in de maatschappij door sociale activering of door het verrichten van (andere) maatschappelijke nuttige activiteiten. x Een nauwe samenwerking met de lokale werkgevers is een ‘must’. De gemeente Gennep gaat actiever inzetten op werkgeversbenadering en
192 193
Interview Debbie Kuijpers, Linda van den Woldenberg en Eric de Maeyer. Interview Eric de Maeyer.
31
x x x
werkgelegenheidsprojecten. Met andere woorden: zij gaat de vraagkant van de ‘reguliere arbeidsmarkt’ bedienen. De re-integratie instrumenten die momenteel in inzetbaar zijn, zijn met de toevoeging van de loondispensatie bij invoering van de Wwnv vooralsnog voldoende. Enkel maatwerk is niet voldoende voor een evenwichtige doelgroepenbenadering. De re-integratie wordt volledig uitbesteed aan het eigen sw- bedrijf van de gemeente Gennep, namelijk INTOS.
Uit het voorgaande kan de volgende visie worden afgeleid: De gemeente Gennep gaat uit van de eigen verantwoordelijkheid van de burger om in het eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. Hierbij staat de zelfredzaamheid en zelfsturing van de burger centraal. De gemeente Gennep gaat uit van de kracht van de burger. Indien dit niet toereikend is, biedt de gemeente ondersteuning aan haar burgers. Hiervoor stelt de gemeente diverse instrumenten ter beschikking. Waar vermogen is met betrekking tot arbeid, zal deze ook benut worden. Met andere woorden: iedereen die kan werken, gaat werken. Iedereen die dit niet kan, participeert op een andere manier in de maatschappij. § 4.2 Visie onderzoeker De onderzoeker is van mening dat de doelstelling specifieker geformuleerd moet worden. Hierin kunnen kwantitatieve en kwalitatieve uitgangspunten vastgesteld kunnen worden, zodat meer op resultaat gestuurd kan worden. Momenteel heeft de gemeente Gennep als uitgangspunt dat het aanbod van de re-integratie voorzieningen voor alle uitkeringsgerechtigden beschikbaar moet, zijn ongeacht de trede op de participatieladder. Dit is waarschijnlijk in de toekomst niet haalbaar gezien de ‘krimpende budgetten’ voor reintegratie. De onderzoeker is van mening dat het positief is dat de uitvoering van de activiteiten met betrekking tot de re-integratie uitbesteed wordt aan een organisatie. De gemeente Gennep beschikt namelijk over onvoldoende expertise om de toekomstige bredere doelgroep te reintegreren op de ‘reguliere arbeidsmarkt’. Door de uitvoering van de re- integratie bij een organisatie neer te leggen, zorgt de gemeente Gennep tevens voor duidelijkheid en samenhang van diensten naar zowel de eigen organisatie als naar de burger toe. Ondanks de uitbesteding van de re-integratie naar een (externe) organisatie, blijft het college de verantwoordelijkheid voor de uitvoering ervan behouden. Het nadeel hiervan is dat er (nog) minder communicatie tussen de verschillende beleidsdisciplines plaats zal vinden. Een risico van de uitbesteding van de re-integratievoorzieningen is dat de klantmanagers van rechtmatigheid de uitkeringsgerechtigden (nog) minder in beeld hebben. Dit kan voorkomen worden door bijvoorbeeld bij verordening vast te stellen dat de raad jaarlijks een beleidsplan kan opstellen en dat het college jaarlijks verantwoording aflegt over het gevoerde reintegratiebeleid. Daarnaast zal de gemeente Gennep moeten voorzien in een goede en duidelijke overlegstructuur. Gelet het huidige aanbod van voorzieningen is de onderzoeker van mening dat er nog een drietal voorzieningen toegevoegd kunnen worden (of meer ingezet moeten worden): x De raad kan bij verordening vaststellen dat het persoonlijk re-integratiebudget toegekend kan worden in de vorm van een subsidie. x De raad kan bij verordening een voorziening vaststellen, waardoor aanpassingen op de werkplek voor de uitkeringsgerechtigden met een arbeidsbeperking mogelijk zijn. Bij de invoering van de Wwnv vervalt namelijk de mogelijkheid om dit bij het UWV aan te vragen. x Meer inzetten van nazorg. Dit zorgt er namelijk voor dat met relatief weinig inspanning de kans wordt vergroot dat mensen langdurig uitstromen. De onderzoeker is van mening dat er kritisch om moet worden gegaan met het inzetten van de loondispensatie. Daarnaast is de onderzoeker van mening dat de gemeente Gennep
32
moet investeren in (goede) testen en onderzoeken, zodat het arbeidsvermogen van een persoon inzichtelijk wordt. De onderzoeker is van mening dat de tegenprestatie ingezet kan worden uitkeringsgerechtigden die langdurig werkloos zijn. Op deze manier kunnen zij zich nuttig maken voor de maatschappij en wordt eventueel een stijging op de participatieladder gestimuleerd. De onderzoeker is het ermee eens dat meer ingezet wordt op werkgeversbenadering. Hierbij zal de gemeente Gennep zich moeten concentreren op het verwerven van arbeidsplaatsen, het opbouwen en onderhouden van het netwerk en het informeren van werkgevers over de verschillende doelgroepen en de re-integratievoorzieningen. Hier is ‘openheid van zaken’ van essentieel belang voor een duurzame samenwerking en de instandhouding van een netwerk. In tegenstelling tot degenen die in het kader van dit onderzoek zijn geïnterviewd, is de onderzoeker van mening dat de gemeente Gennep wel een doelgroepenbeleid zou moeten opstellen. Hierbij beoogt de onderzoeker geen volledige inkadering van de doelgroepen, maar dat aan bepaalde doelgroepen wel prioriteit wordt gegeven. Welke groep dit is, is afhankelijk van de opbouw van het uitkeringsbestand van de gemeente Gennep. Tijdens de interviews werd geconstateerd dat maatwerk niet voldoende is voor een evenwichtig doelgroepenbenadering. De onderzoeker sluit zich hierbij bij aan. Het college kan bijvoorbeeld uitgangspunten vaststellen met betrekking tot de inzet van de reintegratievoorzieningen ten aanzien van bepaalde doelgroepen. Tevens zou het goed zijn te voorzien in re-integratievoorzieningen die een combinatie van zorgtaken mogelijk maken. Tot slot is de onderzoeker van mening dat de participatieladder of een ander richtlijninstrument (bijvoorbeeld de loonwaarde) gebruikt kan worden om de resultaten van de inzet van de re-integratievoorzieningen inzichtelijk te maken.
33
Hoofdstuk 5 Toekomstige re-integratiebeleid In dit hoofdstuk staat de volgende deelvraag centraal: Wat moet de gemeente Gennep na de invoering van de WWNV in gemeentelijke verordeningen regelen en welke beleidsvrijheid heeft het hierbij? In paragraaf 5.1 wordt de Wet participatiebudget summier toegelicht tegen de achtergrond van de nieuwe verordeningsplicht van de raad. Deze nieuwe verordeningsplicht staat centraal in paragraaf 5.2. In deze paragraaf worden de onderwerpen inhoudelijk behandeld die bij verordening moeten worden vastgesteld. Hierin wordt volgt ook een omschrijving van de beleidsruimte die de gemeente Gennep heeft voor het opstellen van beleid op het gebied van re- integratie. Dit hoofdstuk eindigt met een conclusie op de eerdergenoemde deelvraag. § 5.1 Wet participatiebudget Het wetsvoorstel introduceert met artikel 3a in de WPb een uitgebreidere plicht voor de raad om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het aanbod van reintegratievoorzieningen op grond van de Wwnv. De terbeschikkingstelling van een zogenaamd gebundeld re- integratiebudget is daarvoor een reden. Momenteel ontvangen gemeenten op grond van de WPb een uitkering van de Rijksoverheid, namelijk het participatiebudget. 194 Dit budget wordt aangewend ter financiering van onder andere reintegratievoorzieningen 195 voor mensen die tot de re- integratiedoelgroep van de WWB behoren. 196 Met de inwerktreding van het wetsvoorstel worden aan dit participatiebudget ‘middelen voor re- integratie Wajong en Wsw toegevoegd’. 197 Het participatiebudget kan echter ook ingezet worden ten aanzien van een ‘bredere doelgroep’ dan bijvoorbeeld slechts op grond van de WWB of de toekomstige Wwnv. 198 De raad kan in de verordening regels vaststellen, waardoor de inzet van reintegratievoorzieningen mogelijk is voor deze ‘bredere doelgroep’ uit de WPb. Ingevolge artikel 1 WPb bestaat de doelgroep uit: x ‘alle in Nederland woonachtige Nederlanders en; x vreemdelingen die rechtmatig verblijf houden in Nederland en die ouder dan 18 jaar zijn of; x jonger dan 18 jaar, maar aan wie een vrijstelling van de kwalificatieplicht is verleend of aan de kwalificatieplicht heeft voldaan’. § 5.2 De verordeningsplicht Het college is straks net als onder de WWB op grond van artikel 7 lid 1 sub a van de Wwnv verantwoordelijk voor de ondersteuning bij arbeidsinschakeling voor mensen die tot de reintegratiedoelgroep van de Wwnv behoren. Hierbij kan het een voorziening aanbieden. Deze re- integratieverantwoordelijkheid blijft ongewijzigd, maar de raad moet het aanbod van reintegratievoorzieningen,-waaronder de inzet van Wsw- dienstbetrekkingen -, alsmede de voorwaarden om daarvoor in aanmerking te komen vastleggen in een verordening op grond van artikel 3a WPb. In tegenstelling tot de huidige verordeningsplicht op grond van artikel 8 lid 1 sub a van de WWB, stelt de WPb wel enkele eisen bij de vaststelling van de reintegratievoorzieningen. De regels in de verordening moeten in ieder geval betrekking hebben op: 1. ‘de hoogte en de duur van de zogenaamde no- riskpolis en; 2. de inhoud alsmede de voorwaarden van de re- integratievoorzieningen voor de reintegratiedoelgroep die tot de Wwnv behoort en de werkgevers ervan;
194
Artikel 2 lid 1 Wet participatiebudget. 195 Het participatiebudget wordt ingezet ter financiering van participatievoorzieningen. Dit zijn: educatieopleidingen, inburgeringsvoorzieningen, taalkennisvoorzieningen en de re- integratievoorziening. 196 Artikel 3 lid 4 sub c Wet participatiebudget. 197 Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.3,p.12 en Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.3,p.74. 198 Artikel 1 Wet participatiebudget.
34
3. de inzet van Wsw- dienstverbanden, waarbij ten minste een op de drie beëindigde Wsw- dienstbetrekkingen enkel wordt herbezet voor mensen met een Wsw- indicatie voor ‘’beschut werken’; 4. de inhoud van de scholing en opleiding indien een persoon onbeloonde werkzaamheden verricht op een participatieplaats, alsmede de hoogte van de premie gerelateerd aan armoedeval, die wordt verstrekt als beloning voor voldoende medewerking ter arbeidsinschakeling’. 199 Geheel nieuw is de verordeningsplicht van artikel 3a WPb niet. Ten aanzien van punt 1 en punt 4 is slechts de rechtsgrondslag gewijzigd en met punt 2 en punt 3 zijn een tweetal nieuwe onderwerpen toegevoegd waarvoor de raad regels moet stellen. Ten aanzien van punt 1 kan de raad van de gemeente Gennep het huidige aanbod van voorzieningen zoals bedoeld in de re- integratieverordening actualiseren en opnieuw vaststellen op grond van artikel 3a WPb, met uitzondering van de voorziening Work- First. Deze laatste voorziening wordt immers niet meer aangeboden, terwijl men daar wel aanspraak op kan maken. 200 Ten aanzien van punt 4 heeft de raad van de gemeente Gennep te nimmer regels bij verordening gesteld. § 5.2.1 De no- riskpolis De raad is verplicht zijn beleid met betrekking tot de gemeentelijke ‘no- riskpolis’ (verder te noemen: polis) vast te leggen in een verordening. Dit moet in ieder geval betrekking hebben op zowel de duur als de hoogte ervan. 201 Noch het wetsvoorstel, noch de MvT stelt eisen aan de maximale duur en de hoogte van deze polis. De raad heeft beleidsvrijheid bij de invulling ervan, maar deze mag hij in ieder geval niet op nul vaststellen. 202 Normaliter is de werkgever verplicht gedurende de dienstbetrekking het loon van de werknemer bij ziekte door te betalen. 203 Dit is met de inwerktreding van het wetsvoorstel niet anders. Aan de dienstbetrekking tussen de werkgever en de werknemer ligt immers een arbeidsovereenkomst ten grondslag. Met de polis worden de loonkosten van de werkgever bij ziekte van een werknemer met verminderd arbeidsvermogen of wel een arbeidbeperking gecompenseerd. De werkgever moet dan wel nog steeds het loon doorbetalen, maar de vergoeding vanuit het college wordt hierop in mindering gebracht. Momenteel is het UWV nog verantwoordelijk voor de uitvoering van zo’n polis, maar dit verandert bij de inwerktreding van het wetsvoorstel. 204 Het college is straks verantwoordelijk voor de uitvoering van de polis ten aanzien van een tweetal doelgroepen die bestaan uit: 1) mensen die met de inzet van het instrument loondispensatie werkzaam zijn bij een ‘reguliere werkgever’. Hierbij is het college verantwoordelijk voor de uitvoering van de polis voor ‘de gehele duur’ dat de persoon werkzaam is met de inzet van dit instrument en; 2) mensen met een ‘structurele functionele beperking’ ofwel een arbeidsbeperking, maar die wel zelfstandig het wml kunnen verdienen. Hierbij is het college verantwoordelijk voor de uitvoering van de polis,- vanaf het moment van aanvang van een dienstbetrekking -, tot het moment dat de persoon twee aaneengesloten jaren minimaal het wml verdient. 205 Voorwaarde hiervoor is dat het college deze werknemers naar ‘reguliere arbeid’ heeft begeleidt. 206 Blijkens de MvT wordt zo’n ‘structurele functionele beperking’ in ieder geval aanwezig geacht te zijn als een potentiële werknemer tot de doelgroep van loondispensatie behoort en in de 199
Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.3,p.101-102 . Artikel 10 Wet werk en bijstand. Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.2,p.20-21. 202 Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.39, p. 6. 203 Artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. 204 Artikel 29b Ziektewet. 205 Dit geldt ook voor mensen met een Wsw- indicatie. 206 Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.3,p.102. 200 201
35
situaties dat het college een ontheffing van de arbeidsplicht heeft verleend. 207 Dit betekent dat het college verantwoordelijk is voor de bepaling of een persoon tot de doelgroep van de verordening behoort, waarvoor de werkgever in aanmerking komt voor de voorziening zoals de polis. De verordeningsplicht reikt slechts tot de bovenstaande genoemde doelgroepen en geldt niet voor alle uitkeringsgerechtigden op grond van de Wwnv. 208 De polis is niet bestemd voor de mensen met een Wsw- indicatie die op het moment van de inwerktreding van het wetsvoorstel op een wachtlijst staan voor een Wsw- dienstbetrekking. 209 De polis als voorziening is gekoppeld aan de werkgever. De werknemer kan hier geen rechten aan ontlenen, omdat hij hier niet direct bij betrokken is. De regering verwacht dat de raad bij de vaststelling van de polis ook rekening houdt met de wensen van de werkgevers. De gewenste uitwerking van de Wwnv hangt voor een groot deel af van de bereidheid van ‘reguliere werkgevers’ om mensen met (verminderd) arbeidsvermogen ofwel een arbeidsbeperking daadwerkelijk in dienst te nemen. De onderzoeker is van mening dat het van belang is dat de raad bij de vaststelling van de hoogte en de duur van de polis in overweging neemt dat zo’n polis ten dienste van de werkgever is. Het moet voor de werkgever een financiële prikkel zijn om de financiële risico’s die samenhangen met mogelijke ‘uitval’ bijvoorbeeld wegens ziekte (verder te noemen: ziekteverzuim) van de werknemer te beperken. De raad kan in de verordening vaststellen dat de hoogte van de polis ‘tussen de 1 en de 100 procent ligt van het te betalen loon en de duur ervan tussen een dag tot het einde van de dienstbetrekking’. 210 Immers, bij het ontbreken van een dienstbetrekking is er ook geen werkgever die voor de polis in aanmerking komt. De raad kan de bevoegdheid delegeren 211 aan het college om nadere regels te stellen met betrekking tot de specifieke duur en de hoogte van de polis. Het nadeel hiervan is dat de werkgever de exacte inhoud van de polis niet kent. Het voordeel ervan is dat het college de hoogte en duur in de loop van de tijd kan bijstellen, zonder dat daarvoor de aanpassing van de verordening noodzakelijk is. De raad kan ook de definitieve hoogte en duur van de polis in de verordening vaststellen. Dit kan hij op diverse wijzen doen. De hoogte van de vergoeding voor de werkgever uitgedrukt in een percentage van het te betalen loon en de duur van de polis kan bijvoorbeeld gerelateerd zijn aan de duur van een arbeidsovereenkomst. Hoe langer de dienstbetrekking of hoe hoger het te betalen loon, hoe hoger de vergoeding voor de werkgever bij ziekteverzuim van een werknemer. De onderzoeker is van mening dat de polis zowel een stimulerende als een ondersteunende voorziening voor de werkgever moet zijn. Om die reden kan mogelijk aansluiting worden gezocht bij de hoogte van de polis zoals die geregeld is in de Ziektewet, namelijk 70% van het te betalen loon. 212 Dit betekent dat de bovenstaande doelgroepen totdat zij gedurende twee jaar ten minste het wml verdienen onder de re- integratieverantwoordelijkheid van het college vallen en dat het tot die tijd verantwoordelijk blijft voor de verstrekking van zo’n vergoeding aan de werkgever. Ten aanzien van de eerste doelgroep bestaat het risico dat het college te allen tijde verantwoordelijk blijft voor de uitvoering van de polis, omdat deze groep eenmaal de mensen betreft die op dat moment niet in staat zijn zelfstandig het wml te verdienen. Voor sommigen zal dit betekenen, dat zij duurzaam niet het wml kunnen verdienen.
207
Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.3,p.102. Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.39, p. 15. Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.3,p.102 en Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.10,p. 2-3. Nota van wijizgingen. 210 Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.39, p. 6. 211 Artikel 156 Gemeentewet. 212 Artikel 29b Ziektewet. 208 209
36
§ 5.2.2 Andere voorzieningen Met de vaststelling van de re- integratievoorzieningen en de voorwaarden om daarvoor in aanmerking te komen, moet het voor de burgers 213 van de gemeente Gennep duidelijk zijn wat de voorzieningen inhouden en waar zij eventueel aanspraak op kunnen maken. Het aanbod van voorzieningen moet tevens betrekking hebben op werkgevers, anders dan alleen de polis. 214 De raad heeft beleidsvrijheid bij de vaststelling van de vorm en de inhoud van het aanbod van overige voorzieningen, alsmede de voorwaarden om daarvoor in aanmerking te komen. Het wetsvoorstel beoogt een ‘verbreding’ van de gemeentelijke re- integratiedoelgroep naar mensen met een arbeidsbeperking, doch met voldoende arbeidsvermogen. Bij de vaststelling van de voorzieningen dient hiermee rekening worden gehouden. 215 De raad kan bijvoorbeeld een voorziening vaststellen voor de werkgever ten behoeve van de werknemer. Dit kan de loonkostensubsidie, maar dit kan ook een werkplekaanpassing zijn of een subsidiëring daarvan. De verbreding van de gemeentelijke doelgroep betekent dat er mensen zullen zijn met een arbeidsbeperking die werkzaamheden bij een ‘reguliere werkgever’ kunnen verrichten, mits dat de werkplek of de werkomgeving wordt aangepast. Dit kan een ‘noodzakelijke aanpassing van de werkplek zijn, waarbij het gaat om voorzieningen die naar hun aard verbonden zijn met het bedrijf en niet meeneembaar zijn’. 216 De raad kan hierbij randvoorwaarden vaststellen. Voorbeelden hiervan zijn: de goedkoopste mogelijkheid wordt benut, de vaststelling van een maximumbedrag, de vaststelling van een maximumperiode waarvoor de werkgever voor de voorziening in aanmerking komt of de eis dat er sprake moet zijn van een arbeidsovereenkomst van ten minste een x aantal maanden. Tevens kan de raad zijn bevoegdheid delegeren aan het college om nadere regels te stellen omtrent de beschikbaarstelling van zo’n voorziening. Het college kan vervolgens beleidsregels opstellen met betrekking tot de uitvoering ervan. De raad kan tevens een voorziening ‘meeneembare werkplekaanpassing’ vaststellen. Ook hieraan kan hij randvoorwaarden vaststellen. De raad kan er bijvoorbeeld ook voor kiezen om een subsidie in de vorm van een ‘persoongebonden re- integratiebudget’ als voorziening in de verordening vast te stellen. Uit zo’n budget kan de persoon de noodzakelijke kosten vergoeden die gericht zijn op het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. § 5.2.3 De participatieplaatsen Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde met een grote afstand tot de ‘reguliere arbeidsmarkt’ een re- integratievoorziening aanbieden in de vorm van een participatieplaats. 217 Het doel hiervan is dat de uitkeringsgerechtigde met behoud van zijn algemene bijstandsuitkering werkervaring opdoet. Deze voorziening en de daarbij geldende voorwaarden zijn wettelijk geregeld in artikel 10a van de WWB. De voorwaarden voor de inzet van zo’n voorziening zijn: x de uitkeringsgerechtigde is niet jonger dan 27 jaar die; x maximaal twee jaar 218; x ‘additionele onbeloonde werkzaamheden’ 219 gaat verrichten; x in het kader van de re- integratie. Het college heeft door de ‘kan- bepaling’ een zogenaamde ‘discretionaire bevoegdheid’. Dit betekent dat het de bevoegdheid heeft om al dan niet een participatieplaats aan te bieden binnen het wettelijke kader zoals deze is vastgelegd in het desbetreffende artikel. De raad 213
De uitkeringsgerechtigden en de niet- uitkeringsgerechtigden. Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.10,p.7-15 en Nota blz.7 +15 Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.2,p.20-21 en Kamerstukken ll 2011/12,33 161,nr.10,p. 2-3.n. wij 216 Blz. 15 nota… Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.10,p. 2-3. 217 Artikel 10a lid 1 Wet werk en bijstand juncto artikel 7 lid 1 sub a Wet werk en bijstand. 218 Een verlenging is onder bepaalde voorwaarden mogelijk. 219 Het betreft in ieder geval een speciaal gecreëerde functie of reeds een bestaande functie die enkel met speciale begeleiding kan worden verricht. 214 215
37
moet het aanbod van participatieplaatsen als voorziening vastleggen in de verordening, alsmede de voorwaarden om daarvoor in aanmerking te komen. Hierbij kan de raad vaststellen dat het aanbod van een re-integratievoorziening in de vorm van een participatieplaats verbonden is aan een minimum aantal uren per week. Indien participatieplaatsen als voorziening worden aangeboden, dan is de raad in ieder geval verplicht regels bij verordening vast te stellen met betrekking tot de hoogte van de premie en het aanbod van scholing of een opleiding. 220 Het college biedt namelijk aan de uitkeringsgerechtigde, actief op een participatieplaats,- na maximaal zes maanden na aanvang van de werkzaamheden -, scholing of een opleiding aan de uitkeringsgerechtigde die niet over een ‘startkwalificatie’ beschikt. 221 Het college kan hiervan afwijken wanneer het van oordeel is dat: x een dergelijk aanbod niet haalbaar is voor de uitkeringsgerechtigde of; x een dergelijk aanbod niet bijdraagt aan de vergroting van de arbeidskansen van de uitkeringsgerechtigde op de participatieplaats. 222 Ook de raad is gebonden aan het wettelijke kader van artikel 10a van de WWB. De raad is echter vrij om een kortere termijn voor een aanbod van scholing of een opleiding in de verordening vast te stellen, omdat de wettelijk vastgestelde zes maanden enkel een maximumtermijn is. De raad is tevens vrij om zowel de vorm als de inhoud van het aanbod van scholing of de opleiding te bepalen. Hierbij kan hij rekening houden met de afstand tot de arbeidsmarkt. De uitkeringsgerechtigde heeft voor het eerst na zes maanden na aanvang van de werkzaamheden op een participatieplaats 223 recht op een premie ter bevordering van de arbeidsinschakeling. 224 Het college kan besluiten geen premie toe te kennen, wanneer het van oordeel is dat de uitkeringsgerechtigde onvoldoende inspanningen heeft verricht ofwel onvoldoende medewerking heeft verleend aan de vergroting van zijn arbeidskansen. 225 Het college kan beleidsregels vaststellen, waarin het vastlegt in welke situaties de uitkeringsgerechtigde mogelijk (on)voldoende medewerking heeft verleend aan de vergroting van zijn arbeidskansen. De raad heeft beleidsvrijheid bij de vaststelling van de hoogte van de premie, maar hij wordt hierbij wel geacht rekening te houden met de ‘armoedeval’. 226 Enerzijds betekent dit dat de financiële positie van de uitkeringsgerechtigde door de verstrekking van zo’n premie nauwelijks verbetert of zelfs verslechterd. 227 Anderzijds betekent dit de premie niet zodanig hoog is, dat het een financiële drempel oplevert om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden. De maximale hoogte van de premie die het college kan verlenen en vrijlaten is € 2288,- per kalenderjaar. 228 Volgens de MvT kan de hoogte van de premie gekoppeld worden aan ‘de inspanningen’ van de uitkeringsgerechtigde op de participatieplaats. 229 Dit betekent dat de hoogte van de premie afhankelijk kan zijn van het aantal gewerkte uren op de participatieplaats. De hoogte van de premie kan afgestemd worden op de hoogte van de premie in de omliggende gemeenten zoals de gemeente Bergen en de gemeente Mook en Middelaar of de raad kan de hoogte van de premie afstemmen op de hoogte van de premies zoals die momenteel in de re- integratieverordening is vastgesteld. 230
220
Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.2,p.20-21. Artikel 10a lid 5 Wet werk en bijstand. Kamerstukken ll 2007/08, 31 577,nr.3,p.24-25. 223 De uitkeringsgerechtigde heeft daaropvolgend iedere zes maanden recht op een premie. 224 Artikel 10a lid 6 Wet werk en bijstand. 225 Artikel 10a lid 6 Wet werk en bijstand juncto artikel 31 lid 2 sub j Wet werk en bijstand. 226 Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.2,p.21. 227 <www.encyclo.nl/begrip/armoedeval>,laatst geraadpleegd op 17 mei 2012. 228 Artikel 31 lid 2 sub j Wet werk en bijstand. 229 Kamerstukken ll 2007/08, 31 577,nr.3,p.11-13. 230 Artikel 21 Re-integratieverordening gemeente Gennep. 221 222
38
De raad heeft tevens de mogelijkheid in de verordening vast te stellen dat de derde waarbij de uitkeringsgerechtigde de ‘onbeloonde additionele werkzaamheden’ verricht, na het eerste jaar een financiële bijdrage ofwel een vergoeding ter hoogte van de vastgestelde premie aan het college betaalt. 231 Zo’n vergoeding kan voor het college tevens een blijk zijn dat de uitkeringsgerechtigde voldoende heeft bijgedragen aan het vergroten van zijn arbeidskansen. § 5.2.4 Beschut werken Het college is tot op heden verantwoordelijk om aan zo veel mogelijk mensen met een Wswindicatie een Wsw- dienstbetrekking aan te bieden. Zoals al uit hoofdstuk 2 bleek, omvat dit de zogenaamde ‘zorgplicht’. Het hanteren van een wachtlijst hangt hiermee nauw samen. Met de inwerktreding van het wetsvoorstel vervalt deze gemeentelijke ‘zorgplicht’ ten aanzien van mensen met een Wsw- indicatie ‘nieuwe stijl’. Door het vervallen van de zorgplicht, vervalt zowel de plicht een wachtlijst te beheren 232 als een Wsw- dienstbetrekking aan te bieden. Het wetsvoorstel beoogt de omzetting van deze gemeentelijke zorgplicht naar een verplicht gemeentelijk beleid voor ‘beschut werken’. Dit blijkt uit de volgende bewoordingen: ‘het college kan aan een ingezetene met een Wswindicatie een diensbetrekking aanbieden (…)’. 233 Het college heeft door de zogenaamde ‘kan- bepaling’ een ‘discretionaire bevoegdheid’. Dit betekent dat het college de mogelijkheid heeft om aan een Wsw- geïndiceerde een Wsw- dienstbetrekking aan te bieden in een aangepaste en beschutte omgeving. Het college is daarmee vrij om al dan niet van deze bevoegdheid gebruik te maken. Tevens is zij bevoegd om beleidsregels op te stellen met betrekking tot de uitvoering van deze bevoegdheid. Hierin kan zij bijvoorbeeld de volgorde of de voorwaarden vaststellen in welke situaties een Wsw- dienstbetrekking wordt aangeboden. Het college is daarbij wel gebonden aan de wettelijke bepalingen in de Wsw, waarin is vastgesteld wanneer een persoon beschikbaar is voor een Wsw- dienstbetrekking. 234 De Wsw- voorziening is straks een re- integratie instrument dat het college beleidsvrijheid geeft in het wel of niet het aanbieden van Wsw- dienstbetrekkingen. 235 Het college bepaalt in dat geval ‘wanneer en aan wie zij een Wsw- dienstbetrekking aanbiedt’. 236 De raad is wel verplicht om bij verordening de voorwaarden vast te stellen waaronder een Wsw- dienstbetrekking wordt aangeboden. Bij de verordeningsplicht van artikel 3a WPb is de eis gesteld, dat ten minste een op de drie vrijgekomen Wsw- dienstbetrekkingen door ‘natuurlijke verloop’ (verder te noemen: een op de drie plekken), bestemd zijn voor mensen met een Wsw- indicatie ‘nieuwe stijl’ ofwel een indicatie ‘beschut werken’ hebben. 237 Deze herbezetting is een minimumeis. Het college heeft daarbij de vrijheid om meer vrijgekomen Wsw- dienstbetrekkingen aan te beiden ofwel op te vullen met mensen met een Wswindicatie zowel ‘nieuwe stijl’ als ‘oude stijl’. 238 Dit betekent concreet dat het college een eigen beleid kan voeren waarin zij bepaalt in welke volgorde, mensen met een Wsw- indicatie een Wsw- dienstbetrekking aangeboden krijgen. De raad heeft de beleidsvrijheid om naar eigen inzicht nadere invulling te geven aan de verordeningsplicht, zo lang de gestelde minimumeis van een op drie in de verordening wordt vastgesteld. De raad kan bijvoorbeeld ervoor kiezen,- mede door het vervallen van de volgorde op de wachtlijst -, om voorrangscriteria voor een Wsw- dienstbetrekking op te nemen in de verordening. Nu er straks geen wettelijke voorschriften voor het beheren van een wachtlijst bestaan, betekent dit niet dat de raad of het college geen wachtlijst kunnen hanteren of prioriteiten in de doelgroep kunnen aanbrengen. Immers, bij verordening moeten regels worden vastgesteld met betrekking de wijze waarop Wsw- dienstbetrekkingen worden aangeboden. 231
Kamerstukken ll 2007/08, 31 577,nr.3,p.11-13. Kamerstukken ll 2007/08, 31 577,nr.2,p.10. Kamerstukken ll 2007/08, 31 577,nr.2,p.8. 234 Kamerstukken ll 2007/08, 31 577,nr.2,p.10. 235 Kamerstukken ll 2007/08, 31 577,nr.3,p.44. 236 Kamerstukken ll 2007/08, 31 577,nr.3,p.44. 237 Kamerstukken ll 2007/08, 31 577,nr.3,p.101. 238 Indicatie volgens het nieuw criterium vanaf 2013 en het oude criterium van voor 2013. 232 233
39
Ten aanzien van de mensen met een Wsw- indicatie ‘nieuwe stijl’, vervalt met de inwerktreding van het wetsvoorstel de wettelijke ontheffing van zowel de arbeidsplicht als de re- integratieplicht zoals die nu geldt. 239 Het college heeft daarmee de vrijheid om andere reintegratievoorzieningen ter arbeidsinschakeling aan te bieden dan een Wswdienstbetrekking. Dit betekent dat de Wsw- geïndiceerde recht heeft op ondersteuning bij arbeidsinschakeling, maar geen aanspraak meer kan maken op een Wsw- dienstbetrekking. Dit betekent tevens dat ook de Wsw- geïndiceerde verplicht is om zowel algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen als te aanvaarden. De onderzoeker is van mening dat dit opmerkelijk is. De Wsw- geïndiceerde heeft arbeidsvermogen, doch slechts in een ‘beschutte werkomgeving’ in staat wordt geacht om regelmatige arbeid te verrichten. Anderzijds past dit beter bij het uitgangspunt dat gesubsidieerde arbeid,- zoals een Wsw-dienstbetrekking -, weliswaar algemeen geaccepteerde arbeid is, maar te nimmer een einddoel kan zijn. De acceptatie van een dienstbetrekking,- eventueel met de inzet van loondispensatie -, buiten de Wsw heeft in de toekomst geen gevolgen de Wsw- indicatie. Ten aanzien van de mensen met een Wsw- indicatie ‘oude stijl’ blijft de ontheffing van de re- integratieplicht van kracht, maar zij kunnen wel aanspraak maken op de voorzieningen die middels de verordening worden aangeboden. Dat betekent dat het college de mogelijkheid heeft om reintegratievoorzieningen in te zetten ten behoeve van de arbeidsinschakeling, mits dat dit op basis van vrijwilligheid van de Wsw- geïndiceerde gebeurt. § 5.2.4.1 De huidige verordeningen Momenteel zijn een aantal verordeningen op grond van de Wsw van kracht. De eerste betreft een verordening waarin regels zijn gesteld met betrekking tot de volgorde waarin mensen met een Wsw- indicatie die op een wachtlijst staan voor een Wsw- dienstbetrekking in aanmerking komen. Deze bevoegdheid ontleent de raad op grond van artikel 12 lid 2 van de Wsw. Uit de bewoordingen van dit artikel: ‘de gemeenteraad kan bij verordening regels stellen (…..)’, blijkt dat het hier gaat om facultatief medebewind. Hetgeen betekent dat de raad de keuze heeft om al dan niet van deze bevoegdheid gebruik te maken. Wanneer zo’n verordening ontbreekt, geldt de volgorde van plaatsing op de wachtlijst. 240 Dit wordt ook wel aangeduid als het ‘First in- First out principe’ (verder te noemen: Fifoprincipe). De volgorde van plaatsing op de wachtlijst is daarmee bepalend om in aanmerking te komen voor een Wsw- dienstbetrekking. Het college hanteert dit principe conform de wet, maar de raad heeft bij verordening regels gesteld waarbij het college van de wettelijke voorgeschreven volgorde op de wachtlijst kan afwijken. Deze verordening is opgenomen in bijlage H. Het college hanteert een tweetal wachtlijsten. De ene wachtlijst is voor mensen met een Wsw- indicatie voor ‘begeleid werken’ (verder te noemen: BW) en de andere wachtlijst is voor mensen met een Wsw- indicatie niet voor BW. Bij beide wachtlijsten wordt in eerste instantie het Fifo- principe gehanteerd, maar mensen met een Wsw- indicatie voor BW kunnen onder bepaalde voorwaarden voorrang krijgen bij plaatsing in een Wswdienstbetrekking. Dit kan alleen bij maximaal 50% van de plaatsingsruimte, enkel wanneer een begeleidwerkplek ook daadwerkelijk beschikbaar is. Het hanteren van zo’n wachtlijst alsmede de voorgeschreven volgorde is met de inwerktreding van het wetsvoorstel weliswaar niet meer wettelijk verplicht, maar de onderzoeker is van mening dat dit wel wenselijk is en blijft. Immers, mensen die straks een Wsw- indicatie ‘nieuwe stijl’ krijgen,- hebben allen arbeidsvermogen -, maar zijn ook allen afhankelijk van een ‘beschutte werkplek’. Het college heeft een grote mate van vrijheid in het al dan niet aanbieden van een voorziening ‘beschut werken’. Het college kan het huidige re239 240
Artikel 9 lid 5 Wet werk en bijstand. Artikel 12 lid 2 Wet sociale werkvoorziening.
40
integratiebeleid voortzetten, waarin het geen actief re- integratiebeleid voert ten aanzien van niet- uitkeringsgerechtigden. In dat geval is het aannemelijk dat deze doelgroep ook wordt gevormd door mensen met een Wsw- indicatie ‘nieuwe stijl’. De tweede verordening betreft een verordening waarin regels zijn gesteld voor het verstrekken van een zogenaamd ‘persoongebonden budget’ 241 (verder te noemen: pgb) aan mensen die een Wsw- indicatie voor BW hebben. 242 Een pgb houdt in dat de Wswgeindiceerde zelf beschikking krijgt over een re-integratiebudget. Deze is gekoppeld aan de plaats op de wachtlijst. 243 Een Wsw- indicatie voor begeleid werken is straks niet meer mogelijk en daarmee vervalt ook het recht op een pgb. 244 De verordening is opgenomen in bijlage I. Concreet betekent dit dat de bovenstaande verordeningen straks hun rechtsgrondslag missen en derhalve van rechtswege vervallen. De raad kan echter een soortgelijke voorziening als de pgb in de vorm van een persoonsgebonden re- integratiebudget in de verordening vaststellen. 245 Mensen met zo’n indicatie en op het moment van de inwerktreding van het wetsvoorstel niet werkzaam zijn in een Wsw- dienstbetrekking, kunnen via de Wwnv bij een ‘reguliere werkgever’ werkzaamheden verrichten met al dan niet met de toepassing van het reintegratie instrument loondispensatie. Ten aanzien van de mensen met een Wsw- indicatie voor BW die reeds in een Wsw-dienstbetrekking werkzaam zijn, is het mogelijk die mensen te stimuleren buiten een Wsw-dienstbetrekking bij een ‘reguliere werkgever’ werkzaam te zijn met begeleiding. Immers zij zijn verplicht medewerking te verlenen ‘aan het behoud, de bevordering van de arbeidsbekwaamheid en het verkrijgen van arbeid onder normale omstandigheden’. 246 De raad kan in de verordening vaststellen dat mensen met een BW indicatie een premie toekomt wanneer zij een ‘reguliere dienstbetrekking’ aangaan met een werkgever. Volgens de MvT kan de raad tevens een ‘terugkeergarantie’ in een Wsw-dienstbetrekking in de verordening opnemen. 247 Daarnaast kan zo’n overstap tijdelijk door middel van een loonkostensubsidie worden gefinancierd. Het is vooralsnog onduidelijk wat de rechten en plichten exact zijn van mensen met een Wsw- indicatie die met de inwerktreding van het wetsvoorstel nog geen Wswdienstbetrekking hebben. Onder de toekomstige wetgeving heeft het college de vrijheid om al dan niet een Wsw- dienstbetrekking aan te bieden. Onder de huidige wetgeving is het college verplicht een Wsw- dienstbetrekking aan te bieden ingevolge de wettelijke voorgeschreven volgorde voor de wachtlijst of conform de voorgeschreven volgorde zoals vastgesteld in een verordening. Vooral ten aanzien van de mensen met een Wsw- indicatie die voor 15 mei 2011 op de wachtlijst staan, bestaat veel onduidelijkheid. Immers, herindicatie vindt plaats op basis van de oude criteria. Dit betekent dat zij eventueel nog een advies BW kunnen krijgen. Zij komen in dat geval niet in aanmerking voor een Wsw- dienstbetrekking ‘beschut werken’. Uit de MvT volgt dat zij echter de huidige rechten en plichten behouden. Het is onduidelijk of zij dan daarmee tevens de volgorde op de wachtlijst behouden, wanneer de wachtlijst vervalt. Op basis hiervan kan de onderzoeker enkele de conclusie aan verbinden, dat het college ook in die situatie de vrijheid heeft al dan niet een Wsw- dienstbetrekking aan te bieden. Het college vult in ieder geval ten minste een op de drie vrijgekomen plekken met Wsw- dienstbetrekkingen enkel voor ‘beschut werken’ en de overige vrijgekomen Wswdienstbetrekkingen kan aanbieden aan mensen met een Wsw- indicatie ‘oude stijl’. 241 242 243 244 245 246
Artikel …. Wet sociale werkvoorziening. Artikel 7 lid 10 Wet sociale werkvoorziening juncto artikel ….. bovenaan wachtlijst. Blz. 87. Blz. 32
247
41
Momenteel is de raad op grond van artikel 8 lid 1 sub a van de WWB verplicht regels te stellen bij verordening ten aanzien van het aanbod van re- integratievoorzieningen. In hoofdstuk 3 is gebleken dat de raad van de gemeente Gennep haar re- integratiebeleid in de re- integratieverordening heeft vastgelegd. 248 Deze verplichting vervalt zodra het wetsvoorstel per 1 januari 2013 in werking treedt. Daarmee vervalt de reintegratieverordening van de gemeente Gennep van rechtswege, omdat daarvoor eenmaal de rechtsgrondslag ontbreekt. Op dit moment is het nog onbekend of het wetsvoorstel daadwerkelijk per 1 januari 2013 in werking zal treden. In het wetsvoorstel is een overgangsbepaling geregeld ten aanzien van de verordening die de reintegratievoorzieningen aanbiedt. Dit overgangsrecht bepaalt dat onder andere de regels zoals neergelegd in de huidige re- integratieverordening, na de inwerktreding van de Wet werken naar vermogen tijdelijk als regels gelden op grond van artikel 3a van de WPb. Aan dit overgangsrecht is tevens een plicht gekoppeld. De raad van de gemeente Gennep is verplicht om binnen zes maanden na de inwerktreding van het wetsvoorstel regels te stellen bij verordening op grond van artikel 3a WPb. Dit betekent dat de raad maximaal een half jaar na de inwerktreding van het wetsvoorstel de tijd heeft om zowel de verordeningen aan te passen als nieuwe verordening(en) op te stellen. § 5.3 Loondispensatie In hoofdstuk 2 is gebleken, dat het wetsvoorstel een nieuw re- integratie instrument als de loondispensatie introduceert. Dit re- integratie instrument,- waarbij de werkgever alleen betaalt voor het arbeidsproductieve deel van de werknemer -, staat centraal in het gehele reintegratievraagstuk. Alvorens dit instrument door het college kan worden ingezet bij een persoon, dient eerst vastgesteld te worden of deze wel tot de doelgroep van loondispensatie ex artikel 10b Wwnv behoort. Deze doelgroep bestaat uit: x ‘mensen die algemene bijstand ontvangen op grond van de Wwnv of; x de niet- uitkeringsgerechtigden zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 sub a Wwnv die; x ten gevolge van een lichamelijk, verstandelijke, psychische beperking of om andere redenen niet in staat zijn; x in voltijds dienstverband (36 uur per week) 100% van het wml te verdienen, maar wel tot regelmatige arbeid in staat zijn en; x die geen Wsw- indicatie hebben voor beschut werken’. 249 De bewoordingen: ‘om andere redenen’ is een zinsnede uit het wetsvoorstel die niet nader wordt toegelicht in de MvT. Dit betekent dat het college beoordelingsruimte / beoordelingsvrijheid toekomt, waardoor zij hieraan verder invulling kan geven. Dat de persoon niet in staat is om minimaal het wettelijk minimumloon te verdienen moet uit een zogenaamde toegangstoets blijken. Vereist is dat deze door een ‘onafhankelijke derde’ wordt uitgevoerd. 250 Uit de MvT blijkt dat er sprake is van zo’n onafhankelijke derde, wanneer ‘de gemeente geen houder is van aandelen die ten minste 50% van de stemmen in de algemene vergadering van de rechtspersoon vertegenwoordigen of anderszins zowel op een directe of indirecte manier mogelijk zeggenschap heeft binnen deze rechtspersoon’. 251 Vooralsnog is de concrete inhoud van zo’n toegangstoets onbekend. Bij algemene maatregel van bestuur (verder te noemen: AMvB) worden hiervoor nadere regels gesteld. 252 Hierin worden onder andere de voorwaarden vastgesteld waaraan zo’n toets moet voldoen en in welke situaties het college een bepaalde deskundige moet raadplegen. 253 Momenteel 248
De raad van de gemeente Gennep heeft de regels die samenhangen met het recht op een bijstandsuitkering en de verplichtingen die samenhangen met re- integratie/ arbeidsinschakeling vastgelegd in de afstemmingsverordening. 249 Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.10,p.1. 250 Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.2,p.3. 251 Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.3,p.17-19. 252 Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.2,p.6 253 Bijvoorbeeld een arbeidsdeskundige of een arts.
42
betekent dit dat de toegangstoets door verschillende organisaties kan worden uitgevoerd, mits zij over de benodigde deskundigheid beschikken. Het college van de gemeente Gennep kan in regionaal verband bezien of het mogelijk is om deze toegangstoets met de omliggende gemeenten Mook en Middelaar en Bergen te organiseren. Het UWV- Werkbedrijf kan een mogelijke uitvoerder van deze toets worden. Het eigen Sw- bedrijf van de gemeente Gennep is per definitie uitgesloten van de uitvoering van zo’n toegangstoets. De bewoordingen van artikel 10b van het wetsvoorstel zoals ‘Het college kan: (….)’, impliceren de zogenaamde ‘kan- bepaling’ ofwel een ‘discretionaire bevoegdheid’ van het college om al dan niet gebruik te maken van de bevoegdheid om een toegangstoets uit te laten voeren. Het college kan onder bepaalde voorwaarden zowel ambtshalve als op aanvraag van een persoon, vaststellen of een persoon tot de doelgroep van loondispensatie behoort. Wanneer zij dit re- integratie instrument niet wenst in te zetten, kan zij besluiten de toegangstoets niet uit te laten voeren. Hier maakt de onderzoeker een terugkoppeling naar paragraaf 2.2 waarin reeds is toegelicht dat de Tweede Kamerlid Koser Kaya een amendement heeft ingediend om de verplichting voor de gemeente om de toegangstoets door een ‘onafhankelijk derde’ te laten uitvoeren, te laten vervallen. Anderzijds volgt uit de MvT dat het instrument loondispensatie ‘selectief en gericht’ 254 moet worden ingezet, omdat dit anders tot verdringing van de arbeidsmarkt zou kunnen leiden. De toegangstoets dient als extra waarborg ertoe leiden dat dit re- integratie instrument niet zomaar voor iedereen wordt ingezet. De regering is van mening dat door de uitvoering van een toegangstoets door een onafhankelijke derde toegangstoets de objectiviteit ervan wordt gewaarborgd. 255 Dit valt echter nog te bezien. De gemeente is immers de opdrachtgever voor de uitvoering van zo’n toets. Het valt te betwijfelen of het college geen invloed uit zou kunnen oefenen op een mogelijk gewenste uitkomst van zo’n toegangstoets, terwijl daar ten slotte een overeenkomst ten grondslag zal liggen. Voort is er veel kritiek ten aanzien van deze verplichte toegangstoets, omdat de kosten hiervan worden betaald uit het participatiebudget. De financiering van de individuele toegangstoets gaat ten koste van de gelden die besteed kunnen worden aan zowel de begeleiding van mensen als de ondersteuning bij arbeidsinschakeling of sociale activering. Wanneer het amendement van het Tweede Kamerlid Koser Kaya wordt aangenomen, betekent dit concreet dat zowel het college zelf als bijvoorbeeld het eigen Sw- bedrijf van de gemeente de toegangstoets mag uitvoeren. Uit diverse persberichten blijkt dat echter de meerderheid van Tweede Kamer zoals de VVD, CDA, PVV en de SGP de toegangstoets in zijn geheel wil laten vervallen. In dat geval komt het college (volledige) beoordelingsvrijheid toe bij de bepaling of een persoon mogelijk tot de doelgroep van loondispensatie behoort conform de eerdergenoemde definitiebepaling. Deze beoordelingsvrijheid heeft het college echter al bij de doelgroepbepaling voorafgaande aan zo’n toegangstoets. Zij maakt,- voorafgaande het besluit of zo’n toegangstoets wordt uitgevoerd -, een inschatting van de arbeidsmogelijkheden van de persoon. De toegangstoets kan zowel ambtshalve door het college worden ingesteld voor de uitkeringsgerechtigde op grond van de WWNV als op aanvraag van zowel de uitkeringsgerechtigde als de niet- uitkeringsgerechtigde. 256 Deze aanvraag kan slechts eenmaal per 12 maanden worden ingediend. 257 Het college heeft ten aanzien van zo’n aanvraag geen beleidsvrijheid. Uit de bewoordingen blijkt dat het college slechts de aanvraag kan weigeren wanneer een nieuwe aanvraag binnen die 12 maanden wordt ingediend. De wet geeft reeds aan dat in zo’n situatie de bevoegdheid van het college tot een negatieve toepassing moet leiden. Dit is anders wanneer het college ambtshalve besluit een toegangstoets te laten uitvoeren. 254
Kamerstukken ll Kamerstukken ll Kamerstukken ll 257 Kamerstukken ll 255 256
2011/12, 33 161,nr.3,p.18 (MvT). 2011/12, 33 161,nr.3,p.19 (MvT). 2011/12, 33 161,nr.2.p.3. 2011/12, 33 161,nr.2.p.3.
43
Het is immers uiteindelijk aan het college om te bepalen of en wanneer deze toegangstoets wordt uitgevoerd. De uitkeringsgerechtigde is verplicht mee te werken aan een onderzoek tot vaststelling van het arbeidsvermogen op straffe van een verlaging van de bijstandsuitkering. De toegangstoets is zo’n onderzoek. Dit betekent dat het niet noodzakelijk is om de afstemmingsverordening aan te passen. Ten aanzien van niet- uitkeringsgerechtigden kan het college individuele afspraken maken en vastleggen in een trajectplan. De onafhankelijke derde geeft advies of de persoon tot de doelgroep van loondispensatie behoort. 258 De gemeente is in principe verplicht dit advies op te volgen, afwijking hiervan is slechts mogelijk wanneer dit advies ‘onzorgvuldig’ tot stand is gekomen. 259 Wanneer de persoon middels deze toegangstoets behoort tot de doelgroep van loondispensatie, betekent dit nog geen arbeid bij een ‘reguliere werkgever’. Dit betekent slechts dat de persoon tot de doelgroep van loondispensatie behoort en dat het college de loondispensatie als reintegratie instrument kan inzetten. Dit geeft nog geen wettelijke aanspraak op een ‘reguliere baan’. Er moet dan nog een werkgever beschikbaar zijn. Zowel het zoeken naar een werkgever als het accepteren van een dienstbetrekking valt onder de algemene arbeidsplicht ofwel het verkrijgen en het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid. Bij het niet nakomen van deze verplichting, kan het college de bijstandsuitkering van de uitkeringsgerechtigde op grond van de Wwnv verlagen conform de afstemmingsverordening. Ten aanzien van de niet- uitkeringsgerechtigden kan het college de consequenties van bijvoorbeeld het niet aanvaarden van zo’n dienstbetrekking vastleggen in een trajectplan. Een consequentie kan bijvoorbeeld zijn: de terugbetaling van de kosten van de toegangstoets zijn. Een persoon met een zogenaamde ‘medische urenbeperking’ kan niet tot de doelgroep van loondispensatie behoren. 260 Immers de persoon is beperkt in het aantal gewerkte uren en niet in het te verdienen uurloon. 261 Voordat een persoon met loondispensatie bij een werkgever kan worden ingezet, dient een reële loonwaarde vastgesteld te zijn. De uitkeringsgerechtigde die tot de doelgroep van loondispensatie behoort kan op grond van artikel 10c lid 3 van de Wwnv door het college verplicht worden,- voor een maximale duur van drie maanden -, onbetaalde werkzaamheden te verrichten bij de potentiële werkgever. Dit is een zogenaamde ‘proeftijd’. Hiervoor kan het college beleidsregels opstellen die betrekking hebben op de inzet en de duur van zo’n proeftijd. Voor zo’n ‘proeftijd’ is de werkgever vereist een ongevallen- en aansprakelijkheidsverzekering voor deze potentiële werknemer afsluit. 262 De werkgever is immers verantwoordelijk voor mensen die hij onder zijn gezag werkzaamheden laat verrichten met al dan niet een arbeidsovereenkomst die daaraan ten grondslag ligt. De onbetaalde werkzaamheden tijdens de proeftijd worden verricht met behoud van uitkering. Het doel hiervan is: de informatieverzameling over het functioneren van de potentiële werknemer op de ‘werkvloer’ om vervolgens de loonwaarde te kunnen bepalen. In de tussentijd evalueert het college welke ondersteuning deze potentiële werknemer nodig heeft voor het verrichten van zijn werkzaamheden. De ‘proeftijd’ met behoud van uitkering gaat niet op voor de niet- uitkeringsgerechtigden. Zij kunnen wel middels een onbetaalde stage of vrijwilligerswerk zo’n ‘proeftijd’ doorlopen. In dat geval stellen de toekomstige mogelijke werkgever en de potentiële werknemer gezamenlijk een termijn vast voor het verrichten van deze onbetaalde werkzaamheden. Gedurende de gehele proefperiode is de werkgever nog niet gedispenseerd van het betalen van het wml. 263
258
Kamerstukken ll Kamerstukken ll Kamerstukken ll 261 Kamerstukken ll 262 Kamerstukken ll 263 Kamerstukken ll 259 260
2011/12, 33 161,nr.2,p.3. 2011/12, 33 161,nr.3,p.19. 2011/12, 33 161,nr.3,p.18. 2011/12, 33 161,nr.3,p.18. 2011/12, 33 161,nr.2.p.4. 2011/12, 33 161,nr.2.p.4.
44
Eerst dient de loonwaarde van de persoon die tot de doelgroep van loondispensatie behoort te worden vastgesteld. De loonwaarde geeft inzicht in de arbeidsproductiviteit en wordt uitgedrukt in een percentage van het geldende loon. 264 In tegenstelling tot de toegangstoets hoeft de loonwaarde meting niet door een ‘onafhankelijk derde’ te worden vastgesteld. Het college van de gemeente Gennep kan de vaststelling van de loonwaarde zelf of door een ander laten uitvoeren. Vereist is dat deze meting volgens een beschreven methodiek geschiedt die voldoet aan de door de Raad voor werk en inkomen gehanteerde definitie van loonwaarde: ‘een arbeidsprestatie van een werknemer, gegeven diens eventuele arbeidsbeperking in een bepaalde functie op een bepaal moment’. 265 Het college heeft dus ook de vrijheid in het kiezen van een methode, die de loonwaarde vaststelt. Om te waarborgen dat de loonwaarde toch objectief en op een kwalitatief goede wijze wordt gemeten, zullen nadere regels worden gesteld voor zowel het bepalen van de loonwaarde als voor de toegangstoets. 266 Bij de vaststelling van deze regels, bestaat de mogelijkheid dat de regering aansluiting zoekt bij het gepubliceerde rapport van de Raad voor Werk en Inkomen 267, waarin een vijftal methoden worden beschreven. 268 Het college van de gemeente Gennep kan de vaststelling van de loonwaarde laten uitvoeren door haar Sw- bedrijf. Het nadeel hiervan is dat het college zelf geen deskundigheid opbouwt met betrekking tot de vaststelling van de loonwaarde. Het college van de gemeente Gennep kan tevens met de eerdergenoemde omliggende gemeenten, gezamenlijk een methodiek kiezen, zodat in deze regio in ieder geval uniformiteit heerst bij de vaststelling van de loonwaarde van een persoon. Wanneer in dezelfde regio diverse methodieken worden gehanteerd voor de vaststelling van een loonwaarde, dan is het mogelijk dat mensen met vergelijkbare arbeidsbeperkingen, arbeidsproductiviteit en zelfs bij dezelfde ‘reguliere werkgever’ toch diverse loonwaarden kunnen gelden. Het is wenselijk dat de loonwaarden in de regio Gennep zo valide en betrouwbaar mogelijk zijn. Inmiddels zijn de validiteit en betrouwbaarheid van een zestal methodieken die in de pilots van loondispensatie worden toegepast onderzocht. Uit de derde voortgangsrapportage van de pilot loondispensatie blijkt: ‘De uitkomsten van het experiment, waarbij steeds de loonwaarde van één persoon is bepaald met behulp van verschillende methodieken, geven geen aanleiding te concluderen dat de methodieken valide en betrouwbaar zijn. De uitkomsten van de verschillende methodieken verschillen voor dezelfde cliënt steeds (sterk) van elkaar.’ 269 De werkgever wordt overigens bij beschikking ‘gedispenseerd’ van het betalen van het wml. De MvT omschrijft loondispensatie als volgt: ‘het verminderen van de hoogte van de aanspraak op een geldelijke beloning van de betrokken werknemer voor verrichte arbeid tot de vastgestelde loonwaarde’. 270 Wanneer de werkgever een dienstbetrekking aangaat met de persoon die tot de doelgroep van loondispensatie behoort, hoeft hij alleen de vastgestelde loonwaarde te betalen. De werknemer heeft in dat geval bij de werkgever aanspraak op een bepaald percentage 271 van het wml of van het loon conform de geldende collectieve arbeidsovereenkomst (verder te noemen: cao). Het college verleent geen loondispensatie wanneer de persoon werkzaamheden gaat verrichten in een Wsw- dienstbetrekking en in de 264
Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.2.p.2. Definitie loonwaarde ingevolge artikel 6 lid 1 sub g WWNV: ‘vastgesteld percentage van het rechtens geldende loon voor de door een persoon, die tot de doelgroep loondispensatie behoort, verrichte arbeid in een functie naar evenredigheid van de arbeidsprestatie in die functie van een gemiddelde werknemer met een soortgelijke opleiding en ervaring, die niet tot de doelgroep van loondispensatie behoort’. 265 Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.3,p.21. 266 Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.2. (Artikel 10e WWNV) 267 Raad voor Werk en Inkomen, Aan de slag met loonwaardemeting. Inventarisatie van methoden om loonwaarde te meten, november 2009. 268 Methoden zijn: Activa Loonwaarde, Methodiek, Arbolabmethode, Darius, IBN/Arbo Unie en Loonbalans. 269 Pilot loondispensatie- derde voortgangsrapportage,p.12. 270 Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.3,p.83. 271 Dit percentage staat gelijk aan de loonwaarde uitgedrukt in een percentage.
45
situatie dat de uitkeringsgerechtigde reeds onbeloonde werkzaamheden bij deze werkgever heeft verricht en de werkgever bij het aangaan van de dienstbetrekking een proeftijd stelt. 272 Volgens de MvT is de inzet van loondispensatie een tijdelijk re- integratie instrument voor een maximale duur van drie jaar. 273 Dit is niet geheel juist. Het college is verplicht om na maximaal drie jaar na aanvang van de dienstbetrekking opnieuw vast te stellen of de persoon die werkzaam is met dit instrument nog steeds tot de doelgroep van loondispensatie behoort. 274 Wanneer dit het geval is, moet de loonwaarde opnieuw worden vastgesteld. 275 Uitgezonderd van deze periodieke toets van de doelgroep zijn personen die wel tot de doelgroep van loondispensatie behoren, maar op dat moment noch werkzaam zijn met loondispensatie noch onbeloonde werkzaamheden verrichten bij een potentiële werkgever. 276 Bij alsnog inzet van loondispensatie, moet wederom door middel van een toegangstoets worden vastgesteld of de persoon nog steeds tot de doelgroep van loondispensatie behoort. Personen onder de 27 jaar nemen in het kader van re- integratie een bijzondere plaats in. Alhoewel artikel 10c lid 4 van de WWNV hier geen woord over rept. Uit de MvT blijkt dat voor deze personen vaker een periodieke toetsing en loonwaarde meting moet plaatsvinden dan pas na de maximumtermijn van drie jaar. 277 De veronderstelling is dat deze mensen nog volop in ontwikkeling zijn. Uiteindelijk is het college vrij te bepalen wanneer, hoe vaak en binnen welke termijn de periodieke toetsing van de doelgroep en de meting van de loonwaarde plaatsvindt. Het college kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot het eerdergenoemde. Daarnaast is het college verplicht om voor zo’n jongere een trajectplan op te stellen. Hierin kan zij de afspraken met betrekking tot zo’n periodieke toetsing vastleggen. De persoon die werkzaam is met dit re- integratie instrument heeft een inkomen dat bestaat uit het inkomen uit arbeid en (mogelijk) een loonaanvulling. 278 De hoogte van zo’n loonaanvulling wordt volgens een formule berekend. 279 De berekening van een loonaanvulling valt buiten de reikwijdte van dit rapport en wordt om die reden dan ook verder buiten beschouwing gelaten. Echter niet- uitkeringsgerechtigden hebben geen recht op een loonaanvulling. Immers zij hadden al geen recht op een uitkering op grond van de WWNV. Dit betekent dat zij alleen recht hebben op het inkomen uit arbeid. Het is mogelijk dat een persoon die met loondispensatie werkzaamheden verricht bij een ‘reguliere werkgever’, afhankelijk blijft van deze voorziening om deze ‘reguliere arbeid’ te kunnen behouden. Dat betekent dat er mensen zullen zijn die te nimmer zelfstandig het wml kunnen verdienen. Ondanks dat er tussen de persoon die met loondispensatie werkt en de werkgever een arbeidsovereenkomst is, blijft het college de re- integratieverantwoordelijkheid voor deze persoon behouden tot het moment dat de werknemer twee achtereenvolgende jaren minimaal het wml verdient. 280 Ten aanzien van het re- integratie instrument loondispensatie heeft de gemeente een beperkte beleidsvrijheid, omdat zowel het instrument zelf als de doelgroep die daarvoor in aanmerking komt eenmaal wettelijk is geregeld. De inzet van de loondispensatie is enkel beperkt tot een bepaalde doelgroep bestaande uit mensen die op dat moment niet in staat zijn zelfstandig het wml te verdienen. Het college heeft wel de beleidsvrijheid in zowel de keuze van een methode voor de bepaling van de loonwaarde bij de inzet van 272
Kamerstukken ll Kamerstukken ll Kamerstukken ll 275 Kamerstukken ll 276 Kamerstukken ll 277 Kamerstukken ll 278 Kamerstukken ll 279 Kamerstukken ll 280 Kamerstukken ll 273 274
2011/12, 33 161,nr.2.p.4. 2011/12, 33 161,nr.3,p.22. 2011/12, 33 161,nr.2.p.4. 2011/12, 33 161,nr.2.p.4. 2011/12, 33 161,nr.3,p.83. 2011/12, 33 161,nr.3,p.22. 2011/12, 33 161,nr.10,p.13. 2011/12, 33 161,nr.10,p.2-3. 2011/12, 33 161,nr.2,p.2.
46
loondispensatie als de keuze voor een ‘onafhankelijke derde’ voor de uitvoering van de toegangstoets. Vooralsnog is de exacte inhoud van de loondispensatie onbekend, omdat deze in zijn definitieve vorm vastgelegd wordt in een AMvB.
Hoofdstuk 6 Conclusies en aanbevelingen § 6.1 Conclusies De WWB kent diverse bepalingen met betrekking tot de re- integratie. Het college is verantwoordelijk voor de re- integratie van mensen die tot de re-integratiedoelgroep van de WWB behoren. Hierbij ‘kan’ het een voorziening aanbieden. De gemeenteraad heeft het aanbod van de re-integratievoorzieningen, alsmede de voorwaarden om daarvoor in aanmerking te komen in de re- integratieverordening vastgelegd. Hierbij heeft hij veel beleidsvrijheid. De WWB schrijft namelijk niet voor welke voorzieningen de gemeenteraad moet vaststellen. Bij het bepalen van de in te zetten voorzieningen wordt de participatieladder gehanteerd. Het wetsvoorstel wijzigt de Wsw, de Wajong en de WWB zodanig, dat de gemeentelijk reintegratiedoelgroep wordt verbreed naar mensen met een arbeidsbeperking. Het college van de gemeente Gennep wordt daarmee verantwoordelijk voor de re-integratie van een (nog) grotere doelgroep. Met de Wwnv wordt niet alleen de gemeentelijke doelgroep verbreed, maar ook het beschikbaar instrumentarium. Een van de belangrijkste wijzigingen met betrekking tot de re- integratie is het instrument loondispensatie. Dit instrument biedt het college de mogelijkheid om mensen met een arbeidsbeperking die niet in staat zijn ten minste het wettelijk minimumloon te verdienen, alsnog te re- integreren op de arbeidsmarkt. De voorwaarden waaronder dit instrument door het college kan worden ingezet zijn straks wettelijk geregeld, waardoor het college beperkte beleidsvrijheid toekomt. Ten aanzien van de mensen met een arbeidsbeperking die door het college naar arbeid begeleidt zijn, behoudt het college de re-integratie verantwoordelijk tot het moment dat de werknemer gedurende een aaneengesloten periode van twee ten minste het wettelijk minimumloon verdient. Met de inwerktreding van het wetsvoorstel vervalt de rechtsgrondslag voor de gemeenteraad om nadere regels te stellen met betrekking tot de vaststelling van de reintegratievoorzieningen. Hiervoor in de plaats krijgt de gemeenteraad een meer uitgebreide verordeningsplicht op grond van de Wet participatiebudget. De gemeenteraad is in ieder geval verplicht regels te stellen met betrekking tot het aanbod van de reintegratievoorzieningen. Daarbij wordt hij geacht zowel aandacht te hebben voor mensen met een arbeidsbeperking als voor de werkgevers. De gemeenteraad dient in ieder geval de hoogte en de duur van de polis vast te stellen voor de mensen die tot de doelgroep van de loondispensatie behoren en voor de mensen met een arbeidsbeperking die het college naar werk heeft begeleidt. Indien participatieplaatsen als een voorzieningen worden aangeboden, moet de raad in ieder geval de hoogte van de premie en de inhoud van de scholing en de opleiding in de verordening vaststellen. Tevens is de gemeenteraad verplicht de inzet van Wsw- dienstbetrekkingen bij verordening vast te stellen. Mensen met een Wsw- indicatie volgens de ‘oude stijl’ behouden de huidige rechten en plichten en zijn daarmee vrijgesteld van de re- integratieplicht zoals neergelegd in artikel 9 lid 1 van de WWB. Het college behoeft deze mensen zowel geen re- integratievoorzieningen aan te bieden als verplichtingen op te leggen in het kader van de re- integratie. De persoon met een Wswindicatie kan daarentegen wel aanspraak maken op een re- integratievoorziening. Dit betekent dat het college op basis van vrijwilligheid van de Wsw- geïndiceerde wel degelijk reintegratievoorzieningen kan inzetten. Ten aanzien van de mensen met een Wsw- indicatie volgens de ‘nieuwe stijl’ geldt straks wel de re- integratieplicht. Momenteel zijn een tweetal relevante verordeningen op grond van de Wsw van kracht. Dit zijn: de verordeningen wachtlijstbeheer en de verordening PGB voor begeleid werken. Met
47
de inwerktreding van het wetsvoorstel vervalt voor beide verordeningen de rechtsgrondslag voor de gemeenteraad om regels bij verordening vast te stellen. Deze verordeningen vervallen dan van rechtswege. De gemeenteraad heeft beleidsvrijheid bij de vaststelling van andere voorzieningen. Met de vaststelling van de verordening kan de gemeenteraad de huidige re- integratievoorzieningen opnieuw vaststellen, maar ook nieuwe. § 6.2 Aanbevelingen x De gemeenteraad wordt aanbevolen de huidige aangeboden voorziening Work- First in te trekken. De burgers kunnen hier nog steeds aanspraak op maken, terwijl deze voorziening sinds 2008 niet meer wordt aangeboden/ingezet. x De voorzieningen in de re- integratieverordening in overeenstemming brengen met de ingekochte re- integratiediensten. x De gemeenteraad wordt aanbevolen om de huidige aangeboden voorzieningen te evalueren, actualiseren en opnieuw vast te stellen binnen zes maanden na de inwerktreding van het wetsvoorstel. x Het college wordt aanbevolen om het huidige uitkeringsbestand in kaart te brengen en te inventariseren wie een ontheffing van de arbeidsplicht heeft en op welke gronden. Op deze wijze kan zij een inschatting maken van wie mogelijk tot de doelgroep van loondispensatie kan behoren. x Het college kan besluiten gebruik te maken van haar wettelijke bevoegdheid om participatieplaatsen aan te bieden met betrekking tot sociale activering. x Het college kan de tegenprestatie inzetten, waarbij zij zowel de vorm als de inhoud nader kan bepalen. x Het college wordt aanbevolen met omliggende gemeenten samen te werken en gezamenlijk een methodiek te kiezen voor de bepaling van de loonwaarde. x De gemeenteraad kan een terugkeergarantie opnemen in het beleid ten aanzien van beschut werken. x Het college kan in samenwerking met omliggende gemeenten een onafhankelijke derde selecteren voor de uitvoering van de toegangstoets voor de doelgroep van loondispensatie x Het college wordt aanbevolen de werkgevers goed te informeren met betrekking tot de verzekeringen.
48
Bronnenlijst Literatuur A.D. Belinfante & J.L. de Reede 2009 A.D. Belinfante & J.L. de Reede, Beginselen van het Nederlandse staatsrecht, Deventer: Kluwer 2009. Bastiaans e.a. 2007 M.H. Bastiaans e.a., Leidraad voor juridische auteurs. Voetnoten, bronvermeldingen, literatuurverwijzingen en afkortingen in Nederlandstalige publicaties, Deventer: Kluwer 2007. K.J. Lok 2002 K.J. Lok, De gemeente bestuurlijk verkend, Utrecht: Lemma 2002. Van Schaaijk 2011 G.A.F.M. van Schaaijk, Praktijkgericht juridisch onderzoek, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2011. D.B. Baarda & M.P.M. de Goede 2001 D.B. Baarda & M.P.M. de Goede, Basisboek Methoden en Technieken, Groningen/Houten: Wolters-Noordhoff 2001. M. Bindraban & B. Kratsborn 2010 M. Bindraban & B. Kratsborn, Kernzaken Staatsrecht. Staatsrecht, Deventer: Kluwer 2010. Interviews Szulc 2012 Interview met mw. D. Kuipers, Gennep, mei 2012. Szulc 2012 Interview met mw. L. van den Woldenberg, Gennep, mei 2012. Szulc 2012 Interview met dhr. E. de Maeyer, Gennep, mei 2012. Rapporten VVD & CDA 2010 VVD & CDA, Regeerakkoord VVD- CDA. Vrijheid en verantwoordelijkheid,‘s- Gravenhage: 2010. Stimulansz 2006 Stimulansz, Discussienota Activeringsbeleid Gennep. Op weg naar een fundamentele aanpak, Gennep: 2006. G.S.D. Jaspers 2008 G.S.D. Jaspers, Selectieleidraad Europese aanbesteding volgens de niet- openbare preocedure voor de uitvoering van re-integratie instrumenten, Venlo: Regionaal Inkoopbureau Noord- en Midden Limburg 2008,p.7.
49
College van burgemeester en wethouders gemeente Gennep 2011 College van burgemeester en wethouders gemeente Gennep, Collegeprogramma 20112014.Sterker door mee te doen,Gennep: 2011. Raad voor Werk en Inkomen 2009 Raad voor Werk en Inkomen, Aan de slag met loonwaardemeting. Inventarisatie van methoden om loonwaarde te meten, november 2009. Reader Juridische Hogeschool Avans- Fontys Juridische Hogeschool Avans- Fontys, Competentieboek E3 en E4. Afstuderen, januari 2012. Jurisprudentie Centrale Raad van Beroep 28 maart 2006, LJN AW1757. Centrale Raad van Beroep 11 juli 2006, LJN AY4956. Parlementaire stukken Kamerstukken ll 1965/66, 8609,nr.3. Kamerstukken ll 2002/2003,12, 28 870,nr.3. Kamerstukken II 2010/11, 32 815,nr.3. Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.2. Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.3. Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.1-5. Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.6 Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.58. Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.39. Kamerstukken ll 2011/12, 33 161,nr.90. Handelingen ll 2011/12,nr.50, item 15. Wet- en regelgeving Grondwet Reglement van Orde van de Tweede Kamer. Wet werk en bijstand Wet sociale werkvoorziening Ziektewet Burgerlijk Wetboek 7 Gemeentewet Algemene wet bestuursrecht Re- integratieverordening gemeente Gennep. Internetbronnen www.kabinetsformatie2010.nl <15 februari 2012> www.rijksoverheid.nl < 25 april 2012> www.invoeringwwnv.nl <17 mei 2012> www.overheid.nl <25 april 2012> www.gennep.nl <14 mei 2012> www.encyclo.nl <24 april 2012>
50