1
Geen winst, toch gelukkig Boris I.D. Rziankin
Het winstmotief van economische activiteiten is in alle opzichten minderwaardig (aan het dienstbaarheidsmotief – B.R.) en een gevorderde maatschappelijk orde geheel onwaardig, maar niettemin is het een onmisbare factor in alle vroege fasen van de civilisatie. De winstmotivatie moet mensen pas worden afgenomen wanneer zij in het vaste bezit zijn van hogere soorten niet uit winstbejag voortkomende beweegredenen tot economische inspanning en sociale dienstverlening … Het Urantia Boek, 71:6
Ik heb als epigraaf voor dit stuk een citaat uit een minder bekend spiritueel boek gekozen omdat het vanuit een onverwachte hoek heel treffend de centrale tegenstelling binnen het huidige liberale economische bestel beschrijft. Wanneer ik naar de vooruitgang van de maatschappelijke verhoudingen over de afgelopen 200 jaar kijk, een periode die ongeveer op de Industriële Revolutie volgde, dan lijkt het tegen deze achtergrond alsof de economische verhoudingen al die tijd hebben stilgestaan, althans in de Westerse wereld. Ondanks alle maatschappelijke vorderingen op het gebied van mensenrechten en democratische waarden, de opkomst van civil society, enz., is winstbejag als de drijvende kracht van economische activiteit namelijk altijd in stand gebleven en weinig geëvolueerd. Hoe kan worden verklaard dat moderne maatschappelijk en geestelijk beschaafde mensen economisch gezien in essentie altijd nog “barbaren” zijn? Het gangbare antwoord is dat er niets beters is uitgevonden. Er bestaat (nog) geen ander mechanisme waarlangs productie en verdeling op een bevredigende manier tot stand kunnen komen. “It is not from the benevolence of the butcher, the brewer, or the baker, that we expect our dinner, but from their regard to their own interest” schreef Adam Smith, één van de grondleggers van de klassieke economie, in zijn boek “The Wealth of Nations”. Door in eigen belang te handelen, bevredigen mensen elkaars behoeften op de optimale manier, en in die zin is er ook niets mis met het winstmotief – zo luidt het morele postulaat van de klassieke economen in zijn zuivere vorm. In een relatief simpel economisch stelsel uit de tijd van Adam Smith met een bakker, een brouwer en een slager werkt het inderdaad in grote lijnen zo. Maar niet in onze tijd. Vandaag de dag zien wij overal pogingen van overheden en burgers die gericht zijn op het corrigeren van de uitkomsten van het door winst gedreven marktmechanisme. In die zin bestaat de echte vrijemarkteconomie in haar zuiverste vorm vrijwel nergens, maar opmerkelijk is dat op het
2
winstmotief – de hoeksteen van deze economie – aan zich dit geen invloed heeft gehad. Het is net als een boom die naast een huis groeit waardoor er steeds minder licht naar binnen komt, totdat de eigenaar besluit om de boom te snoeien. Het snoeien heeft geen effect op het “verlangen” van de boom om te groeien, en die groeit nog steeds net zo hard als voorheen, maar de huiseigenaar corrigeert de uitkomst van dit natuurlijke proces met een snoeischaar om toch meer licht binnen te krijgen. Met andere woorden, wij zien tegenwoordig steeds vaker hoe overheden en burgers met hun “schaar” de vrije vogel van de markteconomie op allerlei manieren en terreinen “kortwieken” om te voorkomen dat deze vogel in zijn vrije vlucht meer schade dan goeds toebrengt. Alleen is de wil van deze vogel om vrij te vliegen daardoor niet afgenomen. Kortom, wij zien dat de maatschappij genoodzaakt is om steeds vaker in de uitkomsten van het marktmechanisme in te grijpen, maar daarbij het principe waarop het is gebaseerd, intact laat. De consensus luidt dat het principe nog steeds redelijk goed werkt, in de zin van optimale behoeftebevrediging en allocatie van schaarse middelen, en dat correcties alleen daar nodig zijn waar door welke factoren dan ook dit principe niet het gewenste resultaat oplevert. En zou het niet zo zijn, hebben wij dan een alternatief? Het communisme met zijn alternatieve productie- en verdelingsmechanisme is “dood”, en daarmee zou het bewezen zijn dat winstbejag met alle nadelen van dien de enige kracht is die ons in bevredigende mate kan voorzien van ons “diner”. Nog los van de vraag of de ondergang van de communistische regimes überhaupt iets over de merites van de centraal geleide economie zegt, ben ik van mening dat radicale, revolutionaire veranderingen in de economische verhoudingen onvoorspelbare en soms desastreuze gevolgen kunnen hebben. Zo besloot Rusland in 1921, na ruim drie jaar communistische dictatuur die de economische verhoudingen van het land beheerste, om de “nieuwe economische politiek” – de facto een restauratie van het kapitalisme met zijn vrijemarkteconomie – in te voeren, teneinde zijn eigen ondergang te voorkomen. Een abrupte invoering van een radicaal ander economisch stelsel is niet alleen politiek moeilijk haalbaar, maar ook in alle opzichten gevaarlijk. Een geleidelijke, evolutionaire weg lijkt mij in dit geval veel meer voor de hand te liggen. Kunnen wij nu al iets doen om voorwaarden voor een niet op winstbejag gebaseerde economie tot stand te brengen? Of moeten wij gewoon wachten totdat mensen “uit zichzelf” in het vaste bezit komen van “hogere soorten niet uit winstbejag voortkomende beweegredenen tot economische inspanning en sociale dienstverlening”? Mijn antwoord is dat wij niet alleen iets kunnen, maar ook moeten doen om een beschaafde economische orde dichterbij te brengen. Economie is namelijk geen natuurkunde met haar objectieve wetten. Economische wetten vinden hun realisatie in de werkelijkheid alleen via menselijk gedrag, door doelgericht handelen dat veelal op ideële beweegredenen is gebaseerd. Wij moeten in die zin niet bang zijn om normatieve economie te bedrijven, weg van de rationele en op eigen belang gerichte homo economicus, dichter bij een maatschappelijk bewust en zich continu ontwikkelend individu met overtuigingen, waarden en idealen. Een individu dat zich niet alleen voor het “algemeen belang” verantwoordelijk voelt, maar ook voor de optimale benutting van zijn resources (kennis, energie, talent) ten goede van dat belang, of, anders gezegd, ten goede van de gehele maatschappij. En dit individu is er al in groeiende aantallen, dit zijn mensen die buiten het raamwerk van het materialistisch denken treden en voor wie het paradigma van de
3
consumptiemaatschappij niet de enige mogelijke werkelijkheid is. Een maatschappelijk beschaafd mens kan en wil geen “economische barbaar” zijn! Het is duidelijk dat onze acties in dit verband fundamenteel zullen verschillen van de reparaties van het falende marktmechanisme door overheden en burgers die wij tot nu toe hebben gezien. De gedachte is namelijk om de daarvoor geschikte deelterreinen steeds meer in te richten naar het model van de nieuwe economische verhoudingen (dienstbaarheidseconomie). Dat wil zeggen dat de activiteiten op deze terreinen steeds minder door het winststreven en steeds meer door het dienstbaarheidsstreven zullen moeten worden gedreven, totdat – weliswaar in het verre perspectief – het laatste het eerste volledig zal vervangen. Welke terreinen kwalificeren zich voor een dergelijk “experiment”? Allereerst wil ik opmerken dat op het terrein van publieke goederen en diensten dit principe al min of meer werkt. In de voortbrenging van publieke goederen wordt de overheid immers niet door het streven naar winst geleid, maar door het streven om maatschappelijke belangen te dienen die anders in onvoldoende mate zouden worden geborgd. Het dienstbaarheidsbeginsel is echter niet iets wat per definitie bij de publieke sector of andere zonder winstoogmerk opererende organisaties (stichtingen met ideële doelstellingen, e.d.) hoort. Ook bij het voortbrengen van “gewone” goederen en diensten is het mogelijk om zonder winstmotivatie op een effectieve en efficiënte wijze materiële behoeften van de burgers te bevredigen. Centraal daarbij staat de figuur van de nieuwe ondernemer die, zoals gezegd, geen homo economicus is maar eerder een homo socialis. Men zal zeggen: “dienstbaarheid is een deugd, maar ook de nieuwe ondernemer moet iets eten”, en dat is waar. Het verwerven van een billijk inkomen verschilt echter fundamenteel van winstbejag in zijn primaire motieven. De nieuwe ondernemer heeft primair een inkomen nodig om de maatschappij met zijn ondernemerschap te kunnen blijven dienen. De huidige ondernemer heeft primair de maatschappij nodig om daar zelf beter van te worden. Er is een verschil tussen “ik ben er voor u” en “u bent er voor mij”. Net als een willekeurige uitoefenaar van een beroep zijn kennis en talenten ter beschikking van de maatschappij stelt en daarvoor wordt beloond, moet ook de nieuwe ondernemer in dezelfde mate voor zijn inspanningen worden beloond. Deze beloning heeft echter niets te maken met het winstbegrip in zijn verschillende hoedanigheden, of het nu om de rendementseis van de aandeelhouder gaat, of om de economische winst ofwel het rendement dat boven op de rendementseis van de eigen- en vreemdvermogenverschaffers is gegenereerd. De aandeelhouders eisen deze vergoeding zogenoemd voor de risico’s die ze lopen door hun vermogen aan bedrijven ter beschikking te stellen. Wie waardeert deze risico’s? Wederom de markt die zichzelf als postulaat het doel van winstmaximalisatie oplegt. De cirkel is rond! Ondernemerschap is in mijn visie gewoon een persoonlijkheidskenmerk, of een talent, net als creativiteit bij een kunstenaar of abstract denken bij een wiskundige. Net als zij hun talenten in dienst van de maatschappij stellen en daarmee ook tot zelfrealisatie komen, realiseert de nieuwe ondernemer zich door zijn ondernemerschap aan de maatschappij ter beschikking te stellen en daarvoor een billijke beloning te ontvangen. Het ontbreken van een winstdoelstelling, bijvoorbeeld door rendementseisen op eigen vermogen los te laten, betekent dat de winst nu ten gunste van de klanten wordt herverdeeld door lagere prijzen te hanteren of betere producten/diensten aan te bieden. Winstbejag wordt hiermee door maatschappelijk rendement
4
vervangen. Vooral wanneer de ondernemer ook de vermogensverschaffer/aandeelhouder is, kan dit model gemakkelijk worden gerealiseerd. Stelt u zich eens voor dat banken en andere financiële instellingen geen winst meer hoeven te maken, bijvoorbeeld doordat zij een publieke doelstelling krijgen en daarnaast ook tegen de macht van de hebzuchtige (ik gebruik dit woord overigens als neutraal) aandeelhouders beschermd worden. De economische waarde van het aandeel zal dan dalen, maar de maatschappelijke waarde zal stijgen. Deze ondernemingen kunnen zich dan eindelijk onvoorwaardelijk op de kantbehoefte richten. Voorheen was de bestuurder in de ban van hebzucht: hebzucht van de aandeelhouder, maar ook zijn eigen hebzucht. Zijn bonus was doorgaans direct gekoppeld aan het voor de aandeelhouders gerealiseerde rendement. Een “balanced scorecard” met maatschappelijke doelstellingen is weliswaar in de praktijk moeilijk te realiseren, maar zou hier wel degelijk op zijn plaats zijn. Het tijdperk van woekerpolissen en banken die voor staatssteun aankloppen vraagt om een evenwichtiger belangenmodel dan het huidige. Het is aannemelijk dat de nieuwe ondernemer zich in eerste instantie op die terreinen zal richten waar homo economicus faalt of onvoldoende presteert. In tegenstelling tot homo economicus die zich primair op eigen belang richt, dat vervolgens door het marktmechanisme goed of minder goed wordt omgezet in het belang van een zekere (brede) groep mensen, richt homo socialis zich direct op het belang van deze groep mensen, en kan daarom een hogere mate van effectiviteit bereiken. Ik denk daarom dat wij niet zo snel “maatschappelijk bewuste” bakkers en slagers zullen zien, maar eerder ondernemingen die bijvoorbeeld complexe producten en diensten leveren en op gebieden opereren waar homo economicus – door informatieasymmetrie of andere factoren – zich gemakkelijk aan de disciplinerende werking van de markt kan onttrekken en, gestimuleerd door zijn winstbejag, ook zal onttrekken. Denk aan de financiële sector met zijn woekerpolissen en vaak zinloze beleggingsindustrie, en de komst van bedrijven zoals Brand New Day als antwoord daarop. Het is dan ook niet verrassend dat één van de belangrijkste kenmerken van de nieuwe ondernemer vertrouwen is. Vertrouwen van het publiek in de goede bedoelingen van de ondernemer, maar ook het vertrouwen van de ondernemer in de bereidheid van het publiek om deze ondernemer tot het economisch verkeer toe te laten. Men zou de opkomst van “maatschappelijk verantwoord ondernemen” (MVO) als het eerste teken kunnen beschouwen van de komst van de nieuwe ondernemer, maar helaas gebruiken veel ondernemingen deze kreet eerder als een PR- en marketinginstrument, dan dat ze ernaar handelen. En bovendien is er nog een behoorlijke kloof tussen MVO – dat ik eerder als een “conditionele winstmaximalisatie” zou typeren (winst binnen de randvoorwaarden van maatschappelijke verantwoordelijkheid) – en de nieuwe ondernemer, bij wie de winst ondergeschikt is aan het bereiken van een maatschappelijk gewenst effect. Sommige bepleiters van MVO stellen zelfs – als pleidooi voor ondernemers om voor MVO te kiezen – dat MVO hogere financiële rendementen genereert dan traditioneel ondernemen. Ook hier is het winstmotief nog steeds springlevend! Toch kan ik niet anders dan deze ontwikkeling verwelkomen als eerste stap naar een nieuw type ondernemerschap. Aan de andere kant laat de discussie over de overheidsonderneming, “de publieke NV”, zien hoe moeilijk het is om het behartigen van maatschappelijke belangen, waarop de publieke taak van de
5
overheid is gericht, te verzoenen met de winstdoelstelling. En hoewel deze discussie met name vanuit de vennootschapsrechtelijke optiek wordt gevoerd, op zoek naar een passende rechtsvorm en instrumenten ter behartiging van publieke belangen, illustreert deze heel treffend de klassieke dichotomie tussen het dienstbaarheidsmotief en het winststreven, tussen de dominee en de koopman. Ik zou ervoor pleiten om de overheidsonderneming tot een voorbeeldonderneming om te vormen die naar de nieuwe economische principes is ingericht. Voortbrenging van publieke goederen en diensten in een bedrijfssetting is bij uitstek een taak voor de nieuwe ondernemer. Het vervangen van de winstdoelstelling door maatschappelijke doelstellingen en het aansturen op een maatschappelijk rendement in plaats van financieel rendement creëert focus en eenduidigheid, in plaats van een situatie die zeer op een meervoudige persoonlijkheidsstoornis lijkt waarbij de dominee en de koopman in één persoon zijn verenigd. Zeker in geval van natuurlijke monopolies (denk aan NS, Schiphol, TenneT, enz.) waar efficiency niet of nauwelijks door de markt wordt afgedwongen, hoeven maatschappelijke doelstellingen niet op gespannen voet te staan met het voeren van een efficiënte bedrijfshuishouding. Ik herinner me een gesprek met een medewerker van het Agentschap van de Generale Thesaurie, toen schatkistbankieren nog niet verplicht was. Men hield zich toen bezig met het ontwikkelen van simpele financiële producten voor decentrale overheden en semi-overheidsorganisaties. Hij zei: “wij hoeven geen winst te maken, bij ons gaat het om de optimale bediening van onze klanten”. Het weghalen van de winstdoelstelling is dus niet per definitie equivalent aan het verlies aan efficiency, maar wordt bij goede toepassing omgezet in betere, meer effectieve behoeftebevrediging door alle beschikbare middelen in het belang van één groep belanghebbenden – de klanten – in te zetten, in plaats van deze tussen de klant en de aandeelhouder proberen te verdelen. Hoewel ik het idee van een “overheidsbank” – een bank die door collectieve middelen is gefinancierd en dus feitelijk in handen is van alle burgers, die geen winstdoelstelling kent en zich uitsluitend door de financiële behoeften van de burgers laat leiden – niet uitsluit, denk ik dat een coöperatieve gedachte, zoals belichaamd in de Rabobank, een zeer goed begin voor de nieuwe economische verhoudingen kan zijn. Het is niet voor niets dat de Verenigde Naties het jaar 2012 tot het Internationaal Jaar van Coöperaties heeft uitgeroepen. Het governance model dat op de macht van de leden (gewone burgers met hun behoeften en voorkeuren) is gebaseerd in plaats van op de macht van de vaak op afstand staande aandeelhouders, geeft de coöperatieleden de keuze om klantbelang te laten prevaleren boven de winstdoelstelling. In de afgelopen jaren is naar aanleiding van de huidige financiële crisis veel discussie geweest over de oorzaken hiervan. De “hebzucht van de bankiers” en het ontbreken van mechanismen om deze hebzucht tegenwicht te bieden, is vaak als één van de relevante factoren genoemd. Als reactie hierop is de overheid weer genoodzaakt om in te grijpen door de bonussen in de financiële industrie te beperken, hogere eisen aan bedrijfsvoering en risicobeheer te stellen en het toezicht te verscherpen. Alleen is de hebzucht van de bankiers er niet minder door geworden en lijkt deze situatie in zekere zin op een kat-en-muisspel tussen de overheid en de financiële industrie. Wat doen wij met de hebzuchtige aandeelhouder die van de hebzuchtige (maar nu dus in zijn bonus beperkte) bankier een hoog rendement eist? Misschien moeten wij de aard van de ondernemingen die een vitale functie in de economie vervullen, veel meer in overeenstemming
6
brengen met de maatschappelijke belangen van het gebied waarop deze ondernemingen zich begeven. Een nieuw type ondernemerschap en daarmee ook nieuwe economische verhoudingen kunnen niet worden opgelegd. Ze kunnen hooguit worden gestimuleerd. Dit kan zowel direct vanuit de burgers geschieden die de nieuwe ondernemer hun vertrouwen geven door bijvoorbeeld klant te worden, als vanuit de overheid, met doelgericht beleid, programma’s en instituties die net iets verder gaan dan de bekende MVO Nederland en Green Deals. Maar de hoofdrol behoort uiteraard aan de nieuwe ondernemer zelf, aan zijn vermogen om zich duidelijk en krachtig in onze maatschappij te manifesteren, om het vertrouwen van de burger te winnen en om de beloftes en verwachtingen waar te maken. In zekere zin is het idee van de nieuwe economische verhoudingen verwant aan de religie, die mensen hogere waarden en idealen voorspiegelt als richtsnoer om een beter mens te worden. Daarmee is niet gezegd dat deze “opvoedkundige” rol van religies, maar ook van bijvoorbeeld humanistische stromingen, altijd effect heeft gehad, maar deze heeft een stelsel van normen en waarden gecreëerd waarop in ieder geval de hele Westerse beschaving is gebaseerd. Idealen, normen en waarden zijn op deze manier geïnstitutionaliseerd en werken door. Datzelfde geldt voor “economisch” geloof: geloof in een beter mens, de homo socialis, het mensbeeld waarnaar de huidige homo economicus zou moeten streven. Het boek waaruit ik aan het begin van dit stuk citeerde stelt heel beeldend: “in de staathuishoudkunde verhoudt zich de winstmotivatie tot dienstbaarheidsmotivatie zoals zich in de religie vrees tot liefde verhoudt”. Ik herinner me een toespraak van een CEO op een bedrijfsbijeenkomst, waarin zij riep: “Denk eraan, de concurrenten komen er aan, wij kunnen geen seconde achterover leunen!”. Vrees voor de concurrenten als drijfveer – het klinkt misschien niet zo nobel en verlaagt de moderne beschaafde werknemer tot een door angst gedreven slaaf – maar dit was in ieder geval een eerlijk statement. Tegenwoordig horen wij steeds vaker: “Denk eraan, onze klanten hebben ons nodig, wij kunnen geen seconde achterover leunen!”. Alleen vraag ik me iedere keer af – als ik naar de daden kijk en niet alleen naar de woorden luister – hoe oprecht dit soort statements zijn. Liefde voor de klant kan niet ontstaan daar waar geen liefde voor de medemens is. De cirkel is wederom rond! Het punt is echter dat de heersende economische verhoudingen enerzijds en de morele waarden en idealen van de consumptiemaatschappij anderzijds elkaar versterken. Het lijkt op een vicieuze cirkel: ondernemingen moeten produceren en verkopen om winst te maken, en de burgers moeten derhalve deze op winst gerichte producten consumeren, en zo blijft het systeem behouden. De oude ondernemer is alleen maar gebaat bij een burger die steeds maar meer wil en die zich dit kan (of denkt te kunnen) veroorloven. De nieuwe ondernemer zal daarentegen alleen bij gratie van de nieuwe burger – een burger die in staat is om buiten de gevestigde materialistische concepten te denken – de economie veroveren. Gandhi zei ooit: “The world has enough for everyone's need, but not enough for everyone's greed.” Er is inderdaad een verschuiving nodig van “greed”, ofwel winstbejag, naar “need”, ofwel focus op de behoeften van de maatschappij en hun optimale bevrediging, willen wij de ondernemer zien ontstaan die zegt: “Ik maak geen winst, ik maak mensen gelukkig, ik ben dus gelukkig!”.