fjj; K provincie 3& groningen Aan Provinciale Staten
bezoekadres: I M a r t i n i k e r k h o f 12
postadres: Postbus 610 9700 A P I Groningen algemeen t e l e f o o n n r : 050 316 49 I I
algemeen faxnr.: 050 316 49 33
www.provinciegroningen.nl
[email protected]
Datum Briefnummer Zaaknummer Behandeld door Telefoonnummer E-mail Antwoord op Bijlagen Onderwerp
6 DEC. 2011 2011-54.905/49/A.20, CW 350497 Draper L.T.C.M.
(050)316 4885
[email protected]
Transitie Jeugdzorg
•!'4!^-t
Geachte dames en heren,
1. Inleiding (/)
Met dit schrijven informeren wij u over de stand van zaken ten aanzien van de transitie Jeugdzorg. Zoals u reeds vernomen heeft, zal er per 2016 een stelselwijziging zorg voor jeugd plaatsvinden, waarbij alle jeugdzorgtaken van de provincie overgeheveld zullen worden naar gemeenten. Wij informeren u eerste over de landelijke ontwikkelingen waarna wij aangeven wat de stand van zaken is rondom de regionale aanpak en onze warme overdracht.
2. Landelijke ontwikkelingen De stelselwijziging is vastgelegd in twee achtereenvolgende brieven van de Staatssecretarissen van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Veiligheid en Justitie, gedateerd 30 september en 8 november 2011. Deze beleidsbrieven komen voort uit de afspraken die in het Regeerakkoord zijn gemaakt aangaande de decentralisatie van de jeugdzorg, namelijk: 1.
Bestuurlijk: decentralisatie naar gemeenten. Door de verantwoordelijkheid van alle jeugdzorgtaken bij de gemeenten te leggen wordt het gemakkelijker om verbindingen te leggen tussen zorg, onderwijs, werk en inkomen, sport en veiligheid. 2. Financieel: bundeling van geldstromen. Er komt een financieringsstroom dat gemeenten de beleidsvrijheid geeft om te kunnen sturen op doelmatigheid en doelgerichtheid en geldstromen integraler en effectiever in te zetten. Beide brieven zijn als bijlagen toegevoegd.
o 06-HB-SG-001
Daarnaast hebben wij het rapport "Jeugdzorg in groeifase" bijgevoegd van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP). De gemeenten zijn bezig de nieuwe taken op het gebied van de jeugdzorg in beeld te krijgen. Dit rapport geeft een globaal inzicht in de ontwikkelingen die zich in de periode 2000-2009 in de jeugdzorg
De provincie Groningen werkt volgens normen diê ïtjn vastgelegd in een handvest voor dienstverlening. Dit t^sndvest vindt u op on2e wetjsite of kunt u opvragen bij de afdeting Communicatie en Kabinet, Pubiieksvooriichting; 050 3164160
©
hebben voorgedaan. Daarnaast is een poging gedaan inzicht te geven in de profielen van de gebruikers van de verschillende typen van jeugdzorg.
3. Samenvattingen 3.1. Beleidsbrieven stelselwijziging jeugdzorg De zorg voor jeugd komt te vallen onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten onder het motto "decentraal wat kan, centraal wat moet" met als streven gemeentelijke beleidsvrijheid daar waar mogelijk. Zowel de bestuurlijke verantwoordelijkheid als ook de financiële middelen komen dan in één hand, namelijk bij de gemeente. Daarmee worden perverse prikkels weggenomen - die in het huidige stelsel een onnodige druk op gespecialiseerde zorg veroorzaken als ook onnodige bureaucratie voorkomen. Er komt een eenvoudiger stelsel van zorg en ondersteuning voor jeugd waarin ouders, kinderen en andere opvoeders in elke gemeente eerder en sneller op maat geholpen worden als het niet op eigen kracht lukt. Een stelsel dat kinderen stimuleert en ondersteunt om mee te doen en een bijdrage te leveren aan de samenleving. De ambitie van het kabinet is: o
dat alle kinderen gezond en veilig opgroeien
o
hun talenten ontwikkelen
o
naar vermogen meedoen.
Uitgangspunten van deze omslag in de zorg en ondersteuning voor jeugd zijn o.a.: o
Elke gemeente heeft een herkenbare laagdrempelige plek voor advies en hulp. Hoe die plek wordt vormgegeven, bepalen gemeenten zelf
o
Huidige recht op zorg wordt in nieuw wettelijk kader anders vormgegeven
o
Gemeenten voorzien in een gevarieerd zorgaanbod en een mogelijkheid voor keuzevrijheid voor kinderen en ouders
o
Kwaliteitswaarborgen voor kinderen en ouders, zoveel mogelijk in aansluiting op de Wet cliëntenrechten zorg en de Beginselenwet zorginstellingen
o
Wettelijke taak Bureau Jeugdzorg met betrekking tot toegang tot zorg vervalt
o
Advies- en Meldpunt Kindermishandeling wordt ook verantwoordelijkheid van gemeenten.
Ouders blijven hiervoor eerst verantwoordelijk, de overheid komt in beeld als dit niet vanzelf gaat Dan moet hetjeugdstelsel snel, goed en op maat functioneren: Geen kind buiten spel! Om dit te bereiken is in het regeerakkoord afgesproken dat gemeenten bestuurlijk en financieel verantwoordelijk worden voor alle ondersteuning en zorg voor jeugd: provinciale (geïndiceerde) jeugdzorg, de jeugdzorgplus, jeugd geestelijke gezondheidszorg, jeugd licht verstandelijk gehandicaptenzorg en de jeugdbescherming en jeugdreclassering. Gemeenten zijn zo in staat om maatwerk aan kinderen en hun ouders te bieden. Daarmee wordt een oplossing geboden voor de tekortkomingen van het huidige stelsel: een te grote druk op gespecialiseerde zorg, tekortschietende samenwerking en kostenopdrijving.
Bovenlokale samenwerking Voor hun nieuwe taken hebben gemeenten voldoende bestuurskracht nodig. Daarom wordt in de tweede beleidsbrief benadrukt dat gemeenten regionaal moeten gaan samenwerken bij de uitvoering, bijvoorbeeld op het terrein van inkoop van specialistische zorg. Ten aanzien van jeugdbescherming en jeugdreclassering geeft het Rijk aan dat bovenlokale samenwerking tussen gemeenten noodzakelijk is. Gemeenten krijgen één jaar de tijd om afspraken te maken over bovenlokale samenwerking. Binnenlandse Zaken zal namens het Kabinet naar verwachting nog dit jaar een brief aan gemeenten sturen waarin o.a. de randvoorwaarden voor bovenlokale samenwerking op het terrein van jeugd worden opgenomen. Zorgplicht voor gemeenten Het huidige individuele recht op vormen van jeugdzorg leidt er toe, dat ouders en professionele opvoeders eerder dan nodig zoeken naar oplossingen voor opvoeden opgroeiproblemen buiten bestaande leefmilieus. Het huidige recht op zorg draagt hierdoor bij aan overbelasting van de sector, bureaucratie en lange wachttijden. In het nieuwe wettelijke kader zal het recht op zorg daarom anders worden vormgegeven. Uitgangspunt voor het nieuwe stelsel is een wettelijke algemene zorgplicht voor gemeenten om jeugdigen en hun opvoeders opvoed- en opgroeiondersteuning te bieden. Daarnaast denkt het kabinet aan een plicht voor de gemeente om waar nodig een individuele voorziening te treffen, resultaatgericht in de geest van het compensatiebeginsel uit de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. De komende maanden wordt dit verder uitgewerkt, samen met de Vereniging Nederlandse Gemeenten. Met betrekking tot kwaliteit zijn gemeenten in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor zaken als klachtrecht, medezeggenschap, kwaliteitseisen aan het aanbod en toezicht. Gekeken wordt in hoeverre de waarborgen en kwaliteitseisen in de Wet cliëntenrechten zorg en de Beginselenwet zorginstellingen ook kunnen gelden voor de nieuwe jeugdwet. Herkenbaar en laagdrempelig Gemeenten krijgen de wettelijke opdracht om een herkenbare en laagdrempelige plek te organiseren in de vorm van Centra voor Jeugd en Gezin. Hier krijgen ouders antwoorden op hun opvoedvragen. Als er hulp of ondersteuning nodig is, helpt het Centrum voor Jeugd en Gezin met een snelle diagnose, advies, ondersteuning en het voorkomen dat problemen verergeren. Als kinderen en ouders meer gespecialiseerde hulp nodig hebben, wordt deze ingeschakeld door het CJG. Gemeenten behouden de vrijheid om hun Centrum voor Jeugd en Gezin te laten aansluiten op de lokale situatie en organisaties. Gedwongen jeugdzorg Bij het ingrijpen door de overheid in de persoonlijke levenssfeer van kwetsbare kinderen en hun ouders (jeugdbescherming en jeugdreclassering) zullen gemeenten aan extra voorwaarden moeten voldoen. Bijvoorbeeld met betrekking tot samenwerking tussen gemeenten, leveringsplicht, toezicht, financiering en kwaliteit. Gemeenten moeten uiterlijk in 2016 klaar zijn om deze verantwoordelijkheden te dragen. Instellingen die jeugdbescherming en jeugdreclassering aanbieden moeten gecertificeerd zijn. Voor gemeenten en instellingen die eerder voldoen aan alle eisen en voorwaarden, is het mogelijk dat zij - in goed overleg met alle betrokken partijen - eerder dan in 2016 de verantwoordelijkheid voor jeugdbescherming en -reclassering aanbieden.
Aansluiten bij dynamiek Uiterlijk eind 2016 moet de overgang van alle taken en verantwoordelijkheden naar de gemeenten zijn afgerond. In de Bestuurlijke Afspraken 2011-2015 is al afgesproken dat in een plan wordt uitgewerkt hoe de taken en verantwoordelijkheden worden overgedragen aan de gemeenten. Er is brede steun voor de ingeslagen weg en in de praktijk wordt al volop nagedacht over en voorbereid op het nieuwe stelsel. Het kabinet wil aansluiten bij deze dynamiek. Vanuit gemeenten en instellingen komen signalen om de overgang zoveel mogelijk in een keer te doen. Tegelijkertijd willen voorlopergemeenten de ruimte krijgen om zo snel mogelijk te starten. De voor- en nadelen van verschillende opties worden nu in kaart gebracht. Voor alle varianten geldt dat het nieuwe, vereenvoudigde stelsel in 2016 volledig werkend moet zijn. Invoeringskosten Begin 2012 zal het Rijk in overleg met partijen een opdracht uitzetten voor een Arbeidsmarkteffecten rapportage (AER). Dit biedt voor de transitie van de jeugdzorg inzicht in de kansen en risico's voor het personeel en de organisaties. De beleidsbrief is als bijlage bijgevoegd.
3.2. Samenvatting rapport "Jeugdzorg in groeifase" De belangrijkste conclusies uit het rapport zijn als volgt: A. Er is sprake van een aanzienlijke groei van de jeugdzorg, zowel in gebruik als in kosten. De groei geldt voor alle drie de onderzochte sectoren in de tweedelijns jeugdzorg: - jeugd-ggz (2000: 140.000 gebruikers; 2009: 280.000 gebruikers) provinciale jeugdzorg (2000: 40.000 gebruikers; 2009: 93.000 gebruikers) - jeugd-lvg (2000: 5.000 gebruikers; 2009: 10.000 gebruikers) Het is vooral het gebruik van ambulante zorg, zowel binnen de provinciale jeugdzorg als in de jeugd-ggz dat heeft gezorgd voor een enorme groeispurt. Uit literatuuronderzoek geeft SCP verschillende redenen voor het grotere beroep op jeugdzorg: De maatschappij lijkt steeds strengere eisen aan jeugdigen te stellen; Als jeugdigen hier niet aan voldoen wordt er sneller professionele hulp ingeroepen (vroeger informele circuit). Dit is overigens een trend die ook in andere jeugdregelingen wordt waargenomen, zoals in de Wajong, de PGB-regeling en de rugzakjesregeling (tno 2007); Er lijkt sinds een incident in 2004 met het meisje Savanna, dat een fatale afloop had, een angst te bestaan om ernstige gevallen te missen. Deze angst zou een van de verklaringen kunnen zijn voor de groei in het aantal afgegeven indicaties. In de jaren daarop ontstond een zogenoemd Savanna-effect dat betrekking heeft op de sterke toename van het gebruik van begeleiding door een gezinsvoogd (Stallenberg 2007/2008); De diagnostiek is verbeterd, waardoor eventuele problematiek bij jeugdigen eerder wordt herkend en behandeld. Mede om de geconstateerde groei enigszins te kunnen beteugelen wordt de jeugdzorg, naast andere regelingen, overgeheveld naar de gemeenten. De achterliggende gedachte daarbij is dat problemen eerder aan het licht kunnen komen, waardoor verergering in meer gevallen kan worden voorkomen en er
volstaan kan worden met (goedkopere) hulp vanuit het voorliggende traject (de Centra voor Jeugd en Gezin). B. De kenmerken op het gezins-Zouderniveau spelen relatief de grootste rol. Het tweede deel van dit rapport concentreerde zich op de kenmerken van kinderen die gebruikmaken van diverse vormen van jeugdzorg die binnenkort overgaan naar de gemeente. Hoewel de verklaringsgraad van de modellen laag is, worden de volgende conclusies getrokken: Voor alle kinderen blijken de kenmerken op het gezins-Zouderniveau (financieel-economische situatie, gezinsvorm en aanraking met de politie van de ouders) relatief de grootste rol te spelen; De kenmerken van het kind zijn minder van invloed op het gebruik van jeugdzorg dan kenmerken van de ouder(s) of het gezin; Buurtkenmerken, ten slotte, hebben nauwelijks effect op het gebruik van jeugdzorg; In het algemeen blijken het vaak dezelfde kenmerken te zijn die invloed hebben op het gebruik van de verschillende typen van jeugdzorg; De gebruikers van jeugd Justitiële inrichtingen (jji's) wijken wat betreft kenmerken het sterkst af van de gebruikers van andere jeugdzorgvoorzieningen. Dat is te verklaren uit het gedwongen karakter van deze zorg, terwijl de andere onderzochte voorzieningen alle vrijwillig zijn. Met name niet-westerse allochtonen blijken een grotere kans te hebben op jji-gebruik.
4. Stand van zaken regionaal transitietraject Wij willen de jeugdzorg warm overdragen en willen aanhaken bij de bestaande samenwerking met de Groninger gemeenten waar nu een bestuursakkoord Jeugd 2008-2012 geldt en waar op 7 juli jl. een intentieverklaring is ondertekend waarin is uitgesproken dat wij in gezamenlijkheid met gemeenten het proces van de decentralisatie ingaan. Om het transitieproces aan te jagen hebben wij een voorstel gedaan aan de gemeenten. Concreet betreft het voorstel om een gezamenlijke weg in te slaan en samen tot een regionaal transitieplan te komen. Dit voorstel is in het Bestuurlijk Platform jeugd van 24 november jl. besproken. In het transitieplan worden alle elementen opgenomen die moeten worden uitgewerkt om gemeenten in de positie te brengen om in een later stadium verantwoorde beslissingen te kunnen nemen over de toekomstige inrichting en uitvoering van de zorg voor jeugd. In het regionale transitieplan zelf worden nog geen keuzes gemaakt over de toekomstige inrichting van de zorg voor jeugd of een inhoudelijke zorgvisie. Het is ons gezamenlijk plan dat de mogelijkheid biedt om stapsgewijs over deze keuzes na te gaan denken. Wij geven vorm aan de zogenaamde 'warme' overdracht door het mede organiseren van bijeenkomsten en werkbezoeken maar vooral door te starten met het opstellen van een transitieplan. In de eerste fase zullen wij een voortrekkersrol vervullen. Onze rol en positie is ook reeds afgestemd met het Bestuurlijk Platform Jeugd, waarin de gemeenten vertegenwoordigd zijn. Deze voortrekkersrol die wij voorlopig als provincie aangenomen hebben, geven wij op de volgende wijze vorm:
- Het mede opstellen en de vaststelling van de intentieverklaring: Met deze intentieverklaring willen we naast de lopende zaken in gezamenlijkheid komen tot een "warme" en zorgvuldige overdracht van taken en verantwoordelijkheden van provincie naar (samenwerkende) gemeenten gedurende de looptijd van dit bestuursakkoord. Deze is op 7 juli 2011 gezamenlijk met gemeenten vastgesteld. - Het opstellen van een regionaal transitieplan: Het Bestuurlijk Platform Jeugd heeft in haar vergadering van 27 oktober 2011 besloten dat er een regionaal transitieplan opgesteld zal worden onder de verantwoordelijkheid van een planbegeleider. Wij zullen u blijven informeren over de stand van zaken rondom dit transitieplan. - De organisatie van plenaire (informatie)bijeenkomsten: De eerste heeft reeds op 23 september jl. plaatsgevonden. De volgende zal plaatsvinden in voorjaar 2012. Als vierde bijlage treft u de laatste cijfers aan, zoals deze door het CMO gepresenteerd zijn op de bijeenkomst van 23 september jl. Voor deze plenaire informatiebijeenkomst waren gemeenten en jeugdzorginstellingen uitgenodigd om de eerste inzichten ten aanzien van de transitie te delen: wat komt er op hoofdlijnen op gemeenten af en wat moeten zij zich daarbij voorstellen. Combinaties van jeugdzorginstellingen hebben ven/olgens aan de hand van casussen inzicht gegeven in hun werk. Op deze bijeenkomst heeft het CMO bijgevoegde cijfers gepresenteerd. - De organisatie van werkbezoeken aan jeugdzorginstellingen: De eerste sessie van werkbezoeken heeft reeds plaatsgevonden op 30 november jl. Op deze dag hebben Accare, Lentis-Jonx, Eiker, Bureau Jeugdzorg en Zorgbelang een presentatie verzorgd. Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Hoogachtend, Gedeputeerde Staten van Groningen: , voorzitter. , secretaris. Bijlagen: Nr.
Titel
1
Beleidsbrief stelselwijziging zorg voor jeugd 30-09-2011 Beleidsbrief stelselwijziging jeugd 8-112011 Rapport Sociaal Cultureel Planbureau "Jeugd in de Groeifase Jeugdzorg in de provincie; CMO
2 3 4
Bijgevoegd ja ja ja ja
Ter inzage in de Statenkast
i
I ii
Jeugdzorg in dé próvinGje Gronjngen Wat kbiiit er^ <>p geM^^ eijlÉIrséi budgetten
af?
Eddie van Hiérden directeur CMO Groningen Certiked
ISO 9001:2000 ERKEND DOOR DE RAAD VOOR DE ACCREDITATIE
i
Aantal jeugdigen provinciaal Aantal 0-24: Aantal 0-18: 51%
167.763 (29%) 110.775 (19%) 49%
Prognose 2020 (Primos) jeugd 0-24: Regio Noordwest -15% Regio Hoogezand-Slochteren Regio Noordoost -13% Regio Centraal Regio Oldambt -7% Regio MPV -11% Regio Westerkw -5%
+ 2% + 4% ^^^'
fl
i
Jeugd in Groninger gemeenten
aandeel O tm 23 Jarigen per gemeente in procenten I I 1
32,5 tot 30 tot 27,5 tot 25 tot EU 22,5 tot
35 procent 32,5 procent 30 procent 27,5 procent 25 procent
r^ ,CIn%mf^%mf
w#ijjK.enj
K"
m
i
ï postcodegebied naar achterstand H
achterstandswijk
'M X
E J geen achterstandswijk
.1
t-aS°-Ni
Jeugdzorg nu Wmo prëstatieveld 2 gemeenten Preventieve ondersteuning jeugd en ouders
MJD Eiker
Vrijwillige Provinciale Jeugdzorg
CWZW PIVIZ LWI's
Lentis/Jonx
GGZ jeugd Accare
Lokaal Pedagogische Hulp gGOntwikkeling Verwijsindex Zorg voor Jeugd
BJZ
Jeugdbescherming GTS + Voogdij/ jeugdreclassering
AWBZ-jeugd o.a. LVG
Leger des Heils WSG Driever's Dale NOVO overig
Budgetten V-. ■:■-'■# ■
-•-«*
-'"iéSt. .■!.■
t'.-> ^ j ? ^ . . ■-;-^'-.'i >'•:<»*■'''■•' ' ■ ■ ■ i j ■ >■»■
;>«*»,>-'^-''
!^*^^€#9p?frni i'h'OeKtfk;;/-^ *
I
1»
Jeugdbescherming/ jeugdreclassering € 7 miljoen
•Hl
ia
fa
I
AWBZ ?? DD + NOVO intramuraal: 7 miljoen
C5g°N/
rit aan o:S¥€ri©-Sn«J^lü hjyip lanjdelijk {opvoed- enj opgroei hjylp| i geïndiceerde zorg lichte hulp, steun en advies
heeft geen professionele hulp nodig eSSÈL'
Zorg voor jeugd Verwijsindex Aantal keren dat zorgcoördinatie is gestart: 2010: 370 (vanaf eind januari, 11 maanden) 2011: 496 (t/m juli, 7 maanden)
Verwachting: verdubbeling in 2011 M
Toegang tot Jeugdzorg Indicatie
voor
Zorgaanbod
Toegang in cijfers: BJZ 3910 = 3,5% van 0-18 jarigen
I
2005
2006
2007 0-12 jaar
2008 12-18 jaar
2009
2010
totaal ra^B-Ni
I
AMK 2010 456 meldingen bij het AMK Advles& Meldpiiif
299 bevestigde gezinnen met mishandeling (in 2009: 362)
0900-123123 1^ cent per minuulj
OOK BIJ TWIJFEL/ ^Misschien wel het: belangrijksti 'iitelefoontje in iemands levenp'
o3B^*
Eiker:
2734
MJD:
31
CWZW Noord:
236
LWI's/PMZ:
210
Totaal:
3211 (=1,9 % van 0-24 jarigen)
ó&BLNy
^
I
Accare: 5981 (5,4%) Lentis/Jonx: i IM
4331(3,9%)
(aantal 2009) t-^gJ5-Ni
Jeugdbescherming/ jeugdreclassering 0-18
■i.y
OTS + Voogdij: Bureau Jeugdzorg:
441
(0,4%)
Leger des Heils:
225
(0,2%)
WSG (2009): Totaal:
71 737
(0,7%)
249
(0,2%)
Jeugdreclassering: Bureau Jeugdzorg: M m^1
o3R^^
A W B Z 0 - 1 8 (excl. GGZ, incl. LVG) Totaal CIZ indicaties jeugd 0-18 op 1-1 2011:
2519 (2,3%)
waarvan Verstandelijk Gehandicapt: 2072 (incl LVG) LVG intramuraal:
163
(75 Driever's Dale, 25 NOVO, 63 overig) overige 447: zintuiglijk of lichamelijk gehandicapt, somatische aandoening I^J
^■^ss^'
Juvaid Jeugddetentie Veenhuizen: 38
M e t Po=ör1;je J'>©fl4igjdiiniHiclhf(;i;n>g&:rïï
Wilster jeugdzorg: 69 öS£^/
Samengevat jeugd in zorg 3.246 (1,9%)
GGZ jeugd 0-18
J
(^
10.312 (9.3%)
Jeugdbescherming/ Jeugdreclassering tot 18 laar
737 JB / 249 JR (0,9%)
AWBZ-jeugd 0-18 (excl. ggz, vooral VG)
2.519 indicaties (2,3%)
Gesloten jeugdzorg/detentie totlSiaar
107 jeugdigen (0,1%)
'n
iOi fta.
Optellen kan eigenlijk niet, maar toch 14.651 in de geïndiceerde jeugdzorg (13%) 2.519 AWBZ- gehandicaptenzorg j eugd (2,3 %) totaal € 90 miljoen ! r^SBiVy
i
i
Hoe nu verder? is aan u!
Certiked
ISO 9001:2000 ERKEND DOOR DE RAAD VOOR DE ACCREDITATIE
Rijksoverheid
De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 2 0 0 1 8 2 5 0 0 EA DEN HAAG
www.rijksoverheid.nl Kenmerk DJ/3082485 Zaaknummer DJ/3082485
Datum Betreft
30 september 2011 Stelselwijziging zorg voor jeugd
Geachte voorzitter, Zoals door de minister-president tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen is aangekondigd, ontvangt u hierbij de Transitiebrief Stelselwijziging zorg voor jeugd. Tijdens de beschouwingen volgend op Prinsjesdag heeft de Tweede Kamer het belang dat zij hecht aan deze stelselwijziging nogmaals onderstreept. De Kamer heeft haar grote betrokkenheid eerder getoond door de Parlementaire werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg in te stellen, die op 18 mei 2010 verslag uitbracht. Wij onderschrijven de analyse van de parlementaire werkgroep. Om de gesignaleerde knelpunten op te lossen, is in het regeerakkoord de overheveling van alle zorg voor jeugd naar de gemeenten aangekondigd. Onze uitgangspunten bij de transitie naar een nieuw stelsel van de zorg voor jeugd zijn: - Participatie: Het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind stelt dat het belang van het kind voorop staat bij alle maatregelen die kinderen aangaan. De overheid neemt - in aanvulling op de belangrijke begeleidende taak van ouders en opvoeders - alle nodige maatregelen om de rechten van het kind te realiseren. Voor ons is daarbij een belangrijk doel het stimuleren van kinderen om te worden tot mensen die naar vermogen participeren in de samenleving. - Betaalbaarheid: de stelselwijziging moet bijdragen aan beheersbare overheidsuitgaven. Met de VNG en IPO is overeengekomen dat door een efficiencyslag bij gemeenten in 2015 € 80 miljoen en vanaf 2017 € 300 miljoen bespaard kan worden op de uitgaven aan zorg voor jeugd^ met behoud van kwaliteit en innovatiekracht. - Uitvoerbaarheid: de stelselwijziging dient gemeenten in staat te stellen daadwerkelijk betere zorg en ondersteuning voor ouders en kinderen te leveren. Hierbij is waar nodig sprake van een Integrale * Zie hiervoor de Bestuursafspraken 2011 - 2015 die op 13 juli 2011 zijn bekrachtigd bij brief van de minister van BZK aan de Tweed? Kamer (TK 2010 - 2011. 29 544. nr.233.'.
Pagina O van 5
aanpak en vermindert bovendien de druk op de gespecialiseerde zorg. We hebben hier het afgelopen jaar flinke stappen voor gezet, samen met VNG en IPO. Dit heeft op 13 juli 2011 geleid tot een stevige set afspraken over de wijze waarop de stelselwijziging onder regie van het rijk, VNG en IPO doorgevoerd wordt. Deze Bestuursafspraken 2011 - 2015 bieden het kader waarbinnen wij fors tempo blijven maken. De komende jaren is het van groot belang om samen op te trekken met de partijen die een belangrijke rol spelen binnen het stelsel van zorg voor jeugd. Daarom zijn wij ook in overleg met vertegenwoordigers van kinderen en ouders, beroepsverenigingen en branche-organisaties. IPO en VNG zijn nauw bij deze overleggen aangesloten. In deze brief schetsen wij de contouren van het nieuwe stelsel (I) en geven we aan hoe het wetgevingstraject eruit ziet (II). I
Contouren van het nieuwe Stelsel
1.1 Decentralisatie naar gemeenten De zorg voor jeugd komt te vallen onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten ^. Het motto "decentraal wat kan, centraal wat moet" uit de Bestuursafspraken 2011 - 2015 betekent gemeentelijke beleidsvrijheid waar mogelijk. Gemeenten krijgen de vrijheid om op lokaal niveau de zorg voor jeugd in samenhang te regelen. Het gevolg hiervan is dat gemeenten lokaal goed kunnen afstemmen op de behoeften van hun burgers, gebruik makend van alle mogelijkheden in hun gemeente. Daarnaast is er een duidelijke verantwoordelijkheidsverdeling en een afname van de verantwoordingslasten. De Wet maatschappelijke ondersteuning heeft vergelijkbare uitgangspunten. 1.2 Financiering in één hand Met de bestuurlijke verantwoordelijkheid komen ook de financiële middelen over naar gemeenten. Door de financiering in één hand te brengen, worden perverse prikkels - die in het huidige stelsel een onnodige druk op gespecialiseerde zorg veroorzaken - uit het systeem gehaald. Ook kan onnodige bureaucratie worden teruggedrongen, bijvoorbeeld door de huidige systemen van indicatiestelling kritisch tegen het licht te houden. De middelen worden toegevoegd aan het gemeentefonds, bij voorkeur in een decentralisatie-uitkering. Het SCP en Cebeon zijn gevraagd om de behoefte naar en het huidige gebruik van zorg voor jeugdigen in kaart te brengen. Op basis van hun rapportage, die wij in het eerste kwartaal van 2012 verwachten, wordt het verdeelmodel gemaakt, waarna we de middelen per gemeente kunnen bepalen. Een eerste uitkomst van de verdeel maatstaven voor het onderdeel Jeugd in het gemeentefonds zal voor
Het gaat om alle zorg voor jeugd die onder het Rijk, provincies, grootstedelijke regio's, AWBZ, Zvw en gemeenten valt: jeugdgezondheidszorg, provinciale jeugdzorg, jeugdbescherming en jeugdreclassering, jeugd-GGZ (inclusief bsgeleidinq). zorg aan lirht verstandelijk beperkte je'igriigsn c.n geslotpn jeugdzcrq.
Kenmerk DJ/3082486 Zaaknummer DJ/3082485
de zomer van 2012 bekend worden. Gemeenten kunnen daarmee voortvarend aan de slag met de voorbereidingen op het nieuwe stelsel jeugd. 1.3 Doorontwikkeling CJG Het grootste deel van de gemeenten heeft inmiddels met steun van VWS en de VNG een CJG gerealiseerd. Afgesproken is dat eind dit jaar elke gemeente een CJG zal hebben. Daarmee wordt een fundament voor het nieuwe stelsel van de zorg voor jeugd gelegd. De CJG's bevorderen de algemene gezondheid en het welzijn, een optimale opvoeding binnen het gezin en een brede ontwikkeling van alle jeugdigen. Via de CJG's zal daarnaast waar nodig snel gespecialiseerde zorg worden ingeschakeld. Dit dient in samenhang met de zorgstructuur in het onderwijs te gebeuren, waarbij integrale zorgtoewijzing het uitgangspunt is. 1.4 Kwaliteitseisen zorg voor j e u g d Met de VNG is afgesproken dat in de nieuwe wet komt te staan voor welke taken landelijke kwaliteitseisen moeten bestaan voor extra waarborgen voor kind en ouder. Daarnaast onderzoeken we momenteel voor welke taakgebieden samenwerking tussen gemeenten noodzakelijk is. Dat zal in de loop van 2012 duidelijk zijn. Gezien de aard van de taken en de kwetsbaarheid van de doelgroep zullen in ieder geval voor jeugdbescherming en -reclassering extra (kwaliteits) eisen gelden. Naarmate de kinderen afhankelijker zijn van de ondersteuning en bescherming door de overheid, zullen voor deze taken ook meer criteria opgesteld worden. Daarnaast is voor de jeugdreclassering is van belang dat de goede aansluiting op de strafrechtsketen behouden blijft, in het bijzonder als het gaat om het adolescentenstrafrecht. In de Bestuursafspraken 2011 - 2 0 1 5 is eveneens vastgelegd dat wordt gekeken voor welke bijzondere groepen jeugdigen eventueel specifieke maatregelen getroffen moeten worden, alvorens wordt vastgesteld onder welke condities de overheveling van verantwoordelijkheden naar gemeenten plaatsvindt. Op dit moment laten wij onderzoeken voor welke groepen jeugdigen zorgaanbieders en gemeenten vinden dat deze specifieke aandacht nodig hebben. De komende periode vinden gesprekken met landelijk vertegenwoordigende organisaties van ouders en kinderen plaats en wordt dit onderzoek afgerond. Voor overige vormen van zorg is de lijn zoveel mogelijk beleidsvrijheid voor gemeenten. Dat betekent dat gemeenten primair verantwoordelijk zijn voor een goede kwaliteit van ondersteuning en zorg en het toezicht daarop. 1.5 Samenhangende aanpak m e t andere beleidsterreinen Deze stelselwijziging staat niet op zichzelf maar hangt samen met de (decentralisatie)maatregelen in het kader van de Awbz (waaronder de overheveling van de begeleiding naar de Wmo), het wetsvoorstel Werken naar vermogen (waaronder de aanpassing van de WWB) en maatregelen rondom passend onderwijs. Het kabinet wil jongeren in staat stellen zo goed mogelijk naar vermogen te participeren in de samenleving. De decerstraiïsaL'es stellen gtmeenten r^ug beter in staat samenhang aan te
Kenmerk DJ/3082486 Zaaknummer DJ/3082485
brengen tussen de verschillende domeinen waarvoor zij reeds verantwoordelijk zijn (onder andere welzijn en schuldhulpverlening). Zo kan efficiëntere en effectievere ketensamenwerking tot stand komen. Belangrijke uitgangspunten hierbij zijn het doen van een beroep op de eigen kracht van de burgers, het Inzetten van het sociale netwerk en het zoveel mogelijk vraaggericht werken. In het zogeheten 'magenta-overleg' stemmen wij ons beleid af met de bewindslieden van OCW, SZW en BZK. Zo bewaken wij de samenhang tussen de verschillende stelselwijzigingen op het gebied van jongeren. Urgent is de samenhang met passend onderwijs. Ter voorbereiding op de zorgplicht passend onderwijs moeten schoolbesturen op 1 maart 2013 hun zorgplannen afgestemd hebben met gemeenten en de jeugdzorg en opgestuurd hebben naar de inspectie van het onderwijs. Hier dienen passend onderwijs, de stelselwijziging jeugd en de begeleiding vanuit de Wmo op elkaar in te haken. Om dit proces te faciliteren zullen de ministeries van VWS en OCW onder meer samen met een aantal gemeenten pilots ontwikkelen over een integrale aanpak van zorg en passend onderwijs voor jeugdigen. I I Nieuwe Wet zorg voor jeugd I I . 1 Tijdpad Wetgeving Er komt één wettelijk kader: de Wet zorg voor jeugd. Deze wet zal niet alleen de huidige Wet op de jeugdzorg vervangen, maar ook de verschillende andere onderdelen van zorg voor jeugd die nu nog onder de Zvw (jeugd-GGZ) en de Awbz (jeugd-LVG) vallen een plek bieden. De jeugdbescherming en jeugdreclassering zullen onderdeel uitmaken van deze nieuwe wet. Dit is een complexe operatie, waarbij wij binnen de wet zelf zorgen voor een zorgvuldige fasering van Invoeringsdata voor de verschillende onderdelen. Dit werken wijconform de Bestuursafspraken 2011 - 2015 in overleg met VNG en IPO uit. Wij willen het wetsvoorstel - nadat de consultatie met het veld is afgerond - na de zomer van 2012 voorleggen aan de Raad van State, om het vervolgens als geheel in één keer eind 2012 aan de Tweede Kamer aan te bieden. II.2 Vraagstukken ten behoeve van de wetgeving Bij het opstellen van het Wetsvoorstel zorg voor jeugd te kunnen maken, dienen enkele vraagstukken verder te worden uitgewerkt. Daar zijn wij nu volop mee bezig. Het betreft onder andere: - Positionering van de jeugdgezondheidszorg: De vraag is of deze geheel of gedeeltelijk komt te vallen onder de nieuwe Wet zorg voor jeugd of dat de huidige positionering binnen de Wet publieke gezondheid het meest geschikt is. Op dit moment loopt daarvoor een onderzoek waarvan In oktober de uitkomsten verwacht worden. - Samenhangende aanpak geweld in afhankelijkheidsrelaties: de bestrijding van huiselijk geweld en kindermishandeling Is een belangrijk speerpunt van dit kabinet. Wij willen alles wat te maken heeft iTiet dergelijke vürrnen van geweld in saniennang vormgeven. Dit
Kenmerk DJ/3082486 Zaaknummer DJ/3082485
heeft ook belangrijke raakvlakken met het nieuwe stelsel van zorg voor jeugd, zoals de raakvlakken tussen de onderzoekstaken van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling en de Raad voor de Kinderbescherming. Wij doen onderzoek naar deze mogelijke overlap. Indien nodig komen we met voorstellen over de wijze waarop dit In het nieuwe stelsel voor jeugd kan worden verbeterd. Ook moet de samenhang met de Steunpunten Huiselijk Geweld sterker. Het Wetsvoorstel verplichte meidcode huiselijk geweld en kindermishandeling verplicht daar toe. Samenhang met de overheveling van begeleiding voor jeugdigen uit de Awbz en de veranderingen in het PGB-stelsel: Deze trajecten dienen goed op elkaar aan te sluiten. Kwaliteit voor Jeugd: Aan het begin van deze zomer hebben wij u geïnformeerd over ons voornemen om de verplichte registratie van professionals en het tuchtrecht landelijk te regelen^. We volgen daarbij de snelst mogelijke route. Aansluiting op andere stelselveranderingen: Hierboven hebben wij al aangegeven dat binnen dit kabinet nauw wordt samengewerkt om de verschillende stelselwijzigingen in het onderwijs, de Awbz, de jeugdzorg en op het terrein van sociale zaken en werkgelegenheid goed op elkaar aan te laten sluiten. Dat geldt ook voor de betreffende wetgeving. Zo dient bijvoorbeeld de in de Bestuursafspraken 2011 - 2015 afgesproken samenhang tussen zorg voor jeugd en passend onderwijs in wetgeving verankerd te worden. Gevolgen van de transitie voor bestaande voorzieningen: de huidige wetgeving kent sommige voorzieningen bepaalde taken en verantwoordelijkheden toe, die zullen gaan veranderen. Dat geldt In het bijzonder voor de (medewerkers van de) bureaus jeugdzorg. 11.3 Voorstel tot wijziging van de Wet op de jeugdzorg Van het vorige kabinet heeft uw Kamer het voorstel tot wijziging van de Wet op de jeugdzorg ontvangen."* De schriftelijke voorbereiding van dit wetsvoorstel is afgerond. Het is van belang dat wij spoedig aangeven hoe dit wetsvoorstel past in het nieuwe stelsel. Dit wetsvoorstel behelst het volgende: • De vorming van de Centra voor Jeugd en Gezin door gemeenten: in ieder geval het via een of meerdere goed bereikbare en herkenbare locaties samenhangend aanbieden van opvoed- en opgroeiondersteuning (op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning) en de jeugdgezondheidszorg (op grond van de Wet publieke gezondheid), afgestemd met bureau jeugdzorg en het onderwijs, o Samenwerking en coördinatie van zorg: Onder voortouw van de gemeenten worden schriftelijke samenwerkingsafspraken gemaakt en uitgevoerd, onder andere over zorgcoördinatie en over hoe eventuele knelpunten op het terrein van zorgcoördinatie worden opgelost. Ten aanzien van dit laatste krijgt de burgemeester de
TK 2010 - 2011, 31 839, nr. 124 TK 2008 ~ 7009, 31 977, nr..3
Kenmerk DJ/3082486 Zaaknummer DJ/3082485
bevoegdheid een Instantie aan te wijzen die met coördinatie van zorg wordt belast. De gemeente of het kabinet kan de vla Integraal Toezicht Jeugdzaken samenwerkende Inspecties verzoeken te onderzoeken of en te rapporteren over de vraag of gemaakte samenwerkingsafspraken worden nagekomen. Een experimenteerartikel dat mogelijk maakt dat gemeenten en provincies, vooruitlopende op de inwerkingtreding van de nieuwe Wet Zorg voor jeugd, kunnen experimenteren met nieuwe werkvormen waarin gemeenten de regie hebben over de zorg voor jeugd. Een experimenteerartikel op het terrein van Jeugdzorg*"'"^ (gesloten jeugdzorg) om ketensamenwerking met andere vormen van jeugdzorg, het onderwijs en het veld van werk en inkomen te verbeteren. Maatregelen om de administratieve lasten te beperken en de beleidsvrijheid van medeoverheden te vergroten, zoals samenvoeging van de provinciale doeluitkeringen en het schrappen van de duur van de zorg uit het indicatiebesluit van bureau jeugdzorg.
Kenmerk DJ/3082486 Zaaknummer DJ/3082485
De VNG heeft - met het oog op de toekomstige Wet zorg voor jeugd aangegeven geen behoefte te hebben aan de mogelijkheden die deze wetgeving de gemeenten gaat bieden. Het IPO sluit zich daarbij aan. Wij realiseren ons dat de opvattingen van VNG en IPO gevolgen zouden kunnen hebben voor de behandeling van het wetsvoorstel. Wij bespreken in dat licht dit wetsvoorstel nogmaals met VNG en IPO tijdens het bestuurlijk overleg dat wij op 12 oktober aanstaande met hen voeren over de stelselwijziging. Wij informeren de Tweede Kamer over de uitkomsten van dit overleg. II.4 Afspraken voorde transitiefase In de Bestuursafspraken 2011 - 2015 hebben wij met VNG en IPO afgesproken de transitie de komende jaren samen vorm te geven en aan te sturen. Daartoe stellen wij samen met VNG en IPO een transitieplan op, waarin onder andere wordt ingegaan op de rolverdeling tussen de overheden, het tijdpad van de transitie en de ondersteuning van gemeenten. Ook komt in het transitieplan de overgangsregeling voor verplichtingen van provincies aan bod. De staatssecretaris van VWS heeft in eerder bestuurlijk overleg met IPO en VNG alle medewerking toegezegd bij het mogelijk maken van experimenteren met nieuwe werkvormen, voor zover dat binnen de huidige wettelijke kaders mogelijk is. Naar de mening van de VNG is dit in de transitiefase voldoende en Is de in de vorige paragraaf aangehaalde wetswijziging niet nodig. Tot slot We zetten ons volop in voor een goede overgang naar het nieuwe stelsel van zorg voor jeugd. Tegelijkertijd blijft het functioneren van het huidige stelsel ook onze volle aandacht houden (zie ook de Voortgangsbrlef Jeugdzorg die uw Kamer eerder dit jaar heeft ontvangen^). TK 2010-2011, 31 839, nr. 124
Met deze brief over de transitie naar een nieuw stelsel van de zorg voor jeugd hebben wij aangegeven welke stappen zijn gezet, welke contouren voor het nieuwe stelsel wij voor ogen hebben en hoe het wetgevingstraject eruit ziet. Met deze brief komen wij tevens tegemoet aan het verzoek van uw algemene Commissie voor Jeugdzorg^ om over de stelselwijziging te worden geïnformeerd. We spreken hier binnenkort verder met u over tijdens het door uw Kamer belegde Algemeen Overleg op 6 oktober.
Hoogachtend,
de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mw. drs. M.L.L.E. Veldhuijzen van ZantenH yllner ^.' i Ai I i i i u
<■
J/^! ilM i De Staatssecretaris 'van Veilligheid en Justitie,
mr. F. Teeven
Brief van 14 september 2011 met Kenmerk 2011Z17695 / 201143847, betreffende Stelsel herziening in de Jeugdzorg.
Kenmerk DJ/3082486 Zaaknummer DJ/3082485
Rijksoverheid
De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 2 0 0 1 8 2 5 0 0 EA DEN HAAG
w/WW.rijksoverheid.nl Kenmerk DJ/PS-3088668 Zaaknummer DJ/PS-3088668
Datum Betreft
8 november 2011 Beleidsbrief stelselwijziging jeugd "Geen kind buiten spel'
Geachte voorzitter, 1. Samenvatting Tijdens het AO van 6 oktober j l . hebben wij Uw Kamer toegezegd met een beleidsbrief te komen over de stelselwijziging jeugd. Met deze brief komen wij tegemoet aan deze toezegging. Met de Bestuurlijke afspraken 2011-2015 ligt er een helder overkoepelend kader voor een aantal decentralisaties. Eén daarvan is de decentralisatie van de zorg voor jeugd. Het nieuwe stelsel is ontworpen conform de aanbevelingen van de parlementaire werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg^ Wij schetsen in deze briefde hoofdlijnen van het nieuwe stelsel. Het is nadrukkelijk een raamwerk, opdat er ook ruimte voor de Kamer is om inbreng te leveren. Wij hechten hier beiden veel waarde aan. Dat raamwerk kent een aantal uitgangspunten die de ontwikkelingen in de beoogde richting zullen sturen. Deze uitgangspunten zullen wij in deze brief nader toelichten. We willen ook ruimte geven aan het veld van gemeenten, aanbieders van ondersteuning en zorg, ouders en kinderen om binnen de gekozen kaders invulling te geven aan het nieuwe jeugdstelsel. Om de beoogde veranderingen te bewerkstelligen, willen we energie aanboren die hiervoor in de basis volop aanwezig is. Dat willen we de tijd gunnen, omdat de veranderingen ook op het lokale niveau moeten plaatsvinden. Het is ook mogelijk, omdat er enige jaren tijd is voordat de beoogde nieuwe wetgeving in werking zal treden. Wij willen dan ook samen met het veld zorgvuldig uitvoering geven aan de opgestelde werkagenda (zie bijlage 1). ' Parlementaire Werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg, Jeugdzorg dichterbij', 2010.
1.1 Hoofdpunten visie Onze ambitie is dat alle kinderen gezond en veilig opgroeien, hun talenten ontwikkelen en naar vermogen meedoen. De ouders zijn hiervoor eerst verantwoordelijk. De overheid komt in beeld als dit niet vanzelf gaat. Dan moet het jeugdstelsel snel, goed en op maat functioneren: 'Geen kind buiten spel!' Het stelsel moet eenvoudiger en een integrale aanpak van problemen bevorderen. Ouders, kinderen en andere opvoeders moeten gemakkelijker ergens terechtkunnen met hun vragen over opgroeien en opvoeden. De hoofddoelen van de stelselwijziging zijn dan ook eerdere ondersteuning en zorg op maat en betere samenwerking rond jeugdigen en gezinnen. In het Regeerakkoord is daartoe een decentralisatie van alle ondersteuning en zorg voor jeugd naar gemeenten afgesproken. Zowel bestuurlijk als financieel. Gemeenten zijn op deze wijze in staat om integraal beleid te ontwikkelen en maatwerk te bieden, afgestemd op de lokale en individuele situatie. De vraagstukken, waar het kabinet bij de uitwerking van dit nieuwe jeugdstelsel voor staat, zien we ook terug in andere sectoren zoals het onderwijs (passend onderwijs) en de sociale zekerheid (Wet werken naar vermogen). Ook in die sectoren is de vraag aan de orde hoe professionals meer ruimte krijgen en de eigen kracht van mensen weer voorop komt te staan. Deze beleidsterreinen staan niet los van elkaar, omdat het grotendeels dezelfde mensen betreft. Een goede intersectorale afstemming tussen deze beleidsterreinen is daarom nodig. Het kabinet wil een zo veel mogelijk geïntegreerde en doelmatige zorg en ondersteuning van jeugdigen. Dit komt onder andere terug door het waar mogelijk en nuttig afstemmen van wetgeving en de fasering van de wijzigingen, en ook door de transitie deels gezamenlijk op te pakken. Hierdoor wordt het voor instellingen en professionals werkzaam in zorg, onderwijs en participatie, beter mogelijk hun inspanningen op elkaar af te stemmen.
1.2 Beleidsuitgangspunten voor de ontwil
Kenmerk DJ/3088668 Zaaknummer DJ/3088668
Positie van ouders en kinderen Kenmerk • Wij zullen in de opdracht aan gemeenten opnemen dat er voor de cliënt een Dj/3088668 mogelijkheid is voor keuzevrijheid in de zorg. • Gemeenten voorzien in een gevarieerd zorgaanbod voor hun inwoners, zodat Dj/^sossees^"^ er goed kan worden ingespeeld op de zorgvraag van ouders en kinderen. Gemeenten kunnen daarvoor zelf of samen met andere gemeenten, eventueel via de lokale jeugdzorgpartner, regelen dat de zorg van landelijke zorgaanbieders geleverd kan worden. • Ook kunnen gemeenten ervoor kiezen om een pgb (persoonsgebonden budget) te verstrekken. • Wij onderzoeken in hoeverre we kunnen aansluiten bij het compensatiebeginsel, zoals we dat in de Wmo (Wet maatschappelijke ondersteuning) kennen. • Wanneer ouders niet in staat zijn hun rol als opvoeder goed te kunnen vervullen, dan moet de staat ingrijpen en hiertoe alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen treffen. Hierbij moet gedacht worden aan normen ten aanzien van de veiligheid, gezondheid, het aantal personeelsleden en hun geschiktheid alsmede het toezicht. Waarborgen voor kwaliteit en ruimte voor professionals • Voor een aantal situaties is het noodzakelijk om waarborgen voor de cliënt wettelijk vast te leggen. Dit geldt in elk geval in situaties waarbij een rechterlijke uitspraak ingrijpt in het leven van de cliënt en waar ouders niet in staat zijn hun rol als opvoeder goed te kunnen vervullen. Deze waarborgen voor de cliënt kunnen o.a. worden gegarandeerd door eisen aan de zorgaanbieders te stellen. Wij willen daarbij zoveel mogelijk aansluiten bij de Wet cliëntenrechten zorg en de Beginselenwet zorginstellingen. • In overleg met de VNG wordt bezien hoe het toezicht op de uitvoering van het jeugdbeleid verder wordt vormgegeven. • Er moet ruimte zijn voor professionele autonomie en de administratieve lasten moeten minimaal zijn. Centra voor jeugd en gezin • We zullen in de wet opnemen dat elke gemeente een herkenbare en laagdrempelige plek moet hebben van waaruit preventieve gezondheidszorg, opvoedondersteuning en hulp aan jeugdigen, gezinnen en medeopvoeders integraal wordt aangeboden. Ook wordt in de wet opgenomen dat de geboden hulp en ondersteuning aan een jeugdige afgestemd wordt met de ondersteuning op school en dat er op deze plek een bepaalde deskundigheid aanwezig behoort te zijn. We zullen niet wettelijk voorschrijven hoe elke gemeente een CJG moet vormgeven. Dat moet passen bij de gemeente. • Het preventief gezondheidszorgpakket van de jeugdgezondheidszorg, dat we in het belang van de volksgezondheid aan alle kinderen in Nederland actief en op identieke wijze willen aanbieden (bijvoorbeeld medische screeningen en het rijksvaccinatieprogramma) zal, vanwege de inhoudelijke samenhang met de andere onderwerpen, in de Wet publieke gezondheid geborgd blijven.
• De activiteiten van de jeugdgezondheidszorg, die niet uniform aan alle kinderen worden aangeboden, maar waar lokale beleidsvrijheid en samenhang met andere activiteiten in het jeugddomein van belang is, zullen worden ondergebracht in het nieuwe wettelijke kader voor jeugd. • De wettelijke taak van het Bureau jeugdzorg met betrekking tot de toegang tot de (thans geïndiceerde) zorg zal vervallen. Gedwongen kader: jeugdbescherming en jeugdreclassering • Bij jeugdbescherming en jeugdreclassering wordt onder dwang door de overheid ingegrepen in de persoonlijke levenssfeer van kwetsbare kinderen en hun ouders. Daarom worden extra voorwaarden gesteld aan de decentralisatie van jeugdbescherming en -reclassering, onder andere op het gebied van bovenlokale samenwerking, een leveringsplicht van gemeenten, toezicht, financiering en kwaliteitseisen aan aanbieders van jeugdbescherming en -reclassering (certificering). Deze voorwaarden worden in overleg met de VNG nader uitgewerkt. • Uitgangspunt is dat de jeugdbescherming en -reclassering uiterlijk in 2016 overgeheveld worden van provincies naar gemeenten. Wanneer eerder kan worden voldaan aan de voorwaarden, is het mogelijk dat bepaalde gemeenten eerder dan in 2016 de verantwoordelijkheid voor jeugdbescherming en -reclassering overnemen. Dit dient uiteraard te gebeuren in goed overleg tussen gemeenten, provincies. Rijk en gecertificeerde aanbieders van jeugdbescherming en -reclassering. Positie Advies- en Meldpunten Kindermishandeling en kindertelefoon • De taken van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) worden ook een verantwoordelijkheid van gemeenten. Het ligt in de verwachting dat gemeenten dit op bovenlokaal niveau zullen gaan organiseren. Transitie • Ingevolge de Bestuurlijke Afspraken 2011-2015 wordt de precieze uitwerking van de fasering van de overheveling van de jeugdzorg (inclusief jeugdGGZ, Jeugd-LVB en gesloten jeugdzorg en taken Bureau jeugdzorg), vanuit een inhoudelijke samenhang, geregeld in het transitieplan. Belangrijke vraag die daarbij vanuit de inhoud en proces nog beantwoord moet worden, is of de taken gefaseerd worden overgeheveld of zoveel mogelijk in één keer. Vanuit het veld ontvangen wij vooral signalen voor het laatste, waarbij er tegelijkertijd ook ruimte moet zijn voor verschillende snelheden. Vroege regio's kunnen dan in één keer snel, complexe regio's gefaseerd en trage regio's in één keer maar later, mits uiterlijk 2016. De voor- en nadelen hiervan worden in kaart gebracht en besluitvorming hierover wordt neergelegd in het transitieplan. Financiering • Naar de invoering van de eigen bijdrage wordt nader onderzoek verricht. Voor de zomer van 2012 komen wij met een nader voorstel hierover
Kenmerk Dj/sossees Zaaknummer DJ/3088668
2. De visie
2.1 Toekomstig stelsel Elk jaar worden er in ons land rond de 180.000 kinderen geboren. Nederland telt ruim 3,5 miljoen kinderen onder de 18 jaar^. Met het overgrote deel van deze kinderen (ongeveer 80%) gaat het goed. Rond de 15% van de kinderen is op enig moment in zijn of haar jeugd 'at risk'. Dit kan resulteren in een beroep op zorg of ondersteuning. Ongeveer 5% maakt - soms langdurig - van gespecialiseerde zorg gebruik wegens licht verstandelijke beperking, psychische stoornis of of zware sociale problematiek. Alle inspanningen van ouders, professionele opvoeders en de overheid zijn erop gericht dat onze kinderen: a. gezond en veilig opgroeien; oEIk kind heeft het recht om in een veilige omgeving (van een gezin) op te groeien. b. hun talenten ontwikkelen en; c. naar vermogen meedoen. oDat wil zeggen dat kinderen al spelend, lerend en werkend een sociaal netwerk opbouwen en daarmee een goede basis leggen voor een zelfstandig leven. Bovenstaande kan een kind het beste leren in de wederkerigheid van een gezin. Een kleine gemeenschap waarin het leert relaties aan te gaan, te vertrouwen en hoe een bijdrage te leveren aan de samenleving. Een gezin in Nederland kent vele vormen naast vader, moeder en twee kinderen. Wij doelen op het gezin in de ruime betekenis. Die van de kleinste kern van onze samenleving. Dat gunnen wij elk kind. Hiermee geven wij invulling aan het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind^. De meest kwetsbare groep kinderen, die het niet heeft meegekregen om vanzelf een positieve bijdrage te leveren aan de samenleving, heeft er recht op steeds weer overeind geholpen te worden. Als hun ouders deze rol niet kunnen vervullen, is daar een rol weggelegd voor de staat. De overheid komt dus pas in beeld als dit niet vanzelf gaat. Dan moet het jeugdstelsel snel, goed en op maat functioneren: 'Geen kind buiten spel!' De evaluatie van de Wet op de jeugdzorg'' en de analyse van de Parlementaire Werkgroep 'Toekomstverkenning Jeugdzorg'^ hebben belangrijke tekortkomingen van het huidige stelsel laten zien: a. een te grote druk op gespecialiseerde zorg; b. tekortschietende samenwerking rond kinderen en gezinnen; c. afwijkend gedrag wordt niet onnodig gemedicaliseerd; d. het kostenopdrijvend effect als afgeleide van deze knelpunten.
^CBS: 2011 ^ Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind (in w^erking getreden september 1990) " Evaluatieonderzoek Wet op de jeugdzorg, BMC: 2009 ^ Parieinentciire Werkgn.'ep Toekomstveri<enning Jeiindzorg, Jeugdzorg dichterbij, 2010.
Kenmerk DJ/3088668 Zaaknummer DJ/3088668
Het stelsel moet eenvoudiger worden om te zorgen dat ouders en kinderen met Kenmerk problemen op meerdere gebieden niet verdwalen. Zij moeten makkelijk en eerder Dj/3088668 dan nu ergens terecht kunnen met hun vragen over opgroeien en opvoeden. Een Zaaknummer en ander om te voorkomen dat kleine, niet uitgesproken vragen van nu, grote DJ/3088668 (opvoed)problemen in de toekomst worden. Het versterken van de eigen kracht en de sociale netwerken rond kinderen en gezinnen staan daarbij centraal. In het Regeerakkoord is een decentralisatie van alle ondersteuning en zorg voor jeugd naar gemeenten afgesproken. Zowel bestuurlijk als financieel. 1. Bestuurlijk: decentralisatie naar gemeenten De Bestuurlijke Afspraken 2011-2015 bieden het kader waarin de transitie naar het nieuwe stelsel vorm krijgt. Door de verantwoordelijkheid voor een positief opvoed- en opgroeiklimaat, voor preventie, voor vroegsignalering tot en met de (zware) gespecialiseerde zorg bij gemeenten te leggen, wordt het makkelijker verbindingen te leggen tussen zorg, onderwijs, werk en inkomen, sport en veiligheid. Gemeenten krijgen de vrijheid om op lokaal niveau de zorg voor jeugd in samenhang te regelen. Gemeenten kunnen hierdoor lokaal hun beleid goed afstemmen op de behoeften van hun burgers, gebruik makend van alle mogelijkheden in hun gemeente. 2. Financieel: bundeling van geldstromen Het huidige stelsel kent verschillende jeugdsectoren met elk een eigen financiering- en verantwoordingssysteem. Dit levert perverse financiële prikkels op: bijvoorbeeld instroombeperking in de ene deelsector kan leiden tot toestroom in een andere deelsector ('waterbedeffect'). In het Regeerakkoord is daarom afgesproken dat er één financieringssysteem komt voor het huidige preventieve beleid, de vrijwillige provinciale jeugdzorg, de jeugd LVB en jeugdGGZ. In de Bestuurlijke afspraken 2011-2015 met de VNG is afgesproken dat binnen het algemene financiële arrangement passende financiële afspraken gemaakt kunnen worden over de jeugdbescherming en jeugdreclassering. Het financieringssysteem dat het kabinet voor ogen heeft, geeft gemeenten de beleidsvrijheid om te kunnen sturen op doelmatigheid en doelgerichtheid (kostenbeheersing). Ontschotting van geldstromen biedt bovendien meer mogelijkheden voor integrale en daarmee effectievere hulp aan jeugdigen en gezinnen. Voor deze aanpak bestaat een breed politiek en maatschappelijk draagvlak. Alle adviesorganen wijzen in dezelfde richting, zo ook de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) in zijn briefadvies van april 2011®. Het is - zo zegt ook de RMO - van groot belang dat de stelselwijziging meer is dan een bestuurlijke en financiële operatie, waarin slechts verantwoordelijkheden worden overgedragen tussen overheden. Wij onderschrijven de analyse dat de zorginhoudelijke heroriëntatie meer vraagt dan een overheveling van taken en verantwoordelijkheden tussen overheden.
^ Briefadvies Bevrijdend kader voor de jeugdzorg, RMO, 2011. Zie bijlage 2.
2.2 Sturing De twee hoofddoelen van het nieuwe wettelijke stelsel zijn: a. eerder ondersteuning en zorg op maat; b. betere samenwerking rond gezinnen. In deze visie geeft het Rijk aan wat de opdracht en taken van de gemeenten zijn, maar zijn gemeenten verantwoordelijk voor de vormgeving en uitvoering van het beleid. Er is, met uitzondering van enkele specifieke taken, sprake van een horizontale verantwoording in plaats van een verticale verantwoording. De gemeente ontwikkelt haar beleid op basis van de lokale vraagstukken en betrekt burgers (ouders en jongeren) en maatschappelijke organisaties bij de totstandkoming van haar beleid. Zij legt primair verantwoording af over de gekozen beleidsprioriteiten en de resultaten aan de lokale samenleving en de eigen inwoners in plaats van aan het Rijk. 2.2.1 Verantwoording Gemeenten worden verplicht om een beperkt aantal indicatoren over de resultaten van het beleid landelijk te publiceren, waardoor onderlinge vergelijking tussen gemeenten mogelijk is en de bewindslieden aan het parlement verantwoording kunnen afleggen over de werking van het stelsel. Het Rijk is terughoudend bij het uitvragen van informatie bij gemeenten en sluit hierbij zoveel mogelijk aan bij reeds bestaande informatiebronnen. De landelijke jeugdmonitor, die in opdracht van het ministerie van VWS door het CBS wordt ontwikkeld, biedt een toepassing voor individuele gemeenten: de lokale jeugdspiegel. Hiermee kan vergelijkende informatie over jeugd in een gemeente worden opgevraagd. Deze toepassing zal de komende jaren verder worden uitgebouwd met gegevens ook over zorggebruik en de gezondheidssituatie van jongeren in de gemeenten. Deze informatie is zonder extra kosten beschikbaar voor alle gemeenten in Nederland. Het Rijk is systeemverantwoordelijk en aanspreekbaar op de maatschappelijke resultaten van het stelsel. Verder heeft het Rijk een ondersteunende rol, die bestaat uit het ontwikkelen van regelarme monitoringsinstrumenten ter vervanging van het huidige instrumentarium, het bieden van handreikingen en het stimuleren van innovatie. Hierdoor ontstaat er meer deregulering en vermindering van de administratieve lastendruk. Wanneer het noodzakelijk is dat de overheid ingrijpt in individuele vrijheden van ouders en/of jeugdigen, wordt het belangrijker om bij wet de rechtspositie van ouders en jeugdigen eenduidig vorm te geven. Dit geldt voor een aantal onderdelen van het jeugdbeleid. Bijvoorbeeld voor het gedwongen kader, de gesloten jeugdzorg (jeugdzorgPlus) en jongeren die vallen onder de Wet bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ).
Kenmerk DJ/3088668 Zaaknummer DJ/3088668
2.3 Samenhang met andere decentralisatietrajecten Kenmerk
De maatregelen in de zorg voor jeugd beogen een beweging op gang te brengen, DJ/3088668 zoals meer ruimte voor maatwerk, meer aandacht voor preventie, verschuiving naar lichtere vormen van ondersteuning en zorg en het loslaten van de indicatiestelling. ^^,^,'l""Tjr^'^ DJ/3O80668
Uitgangspunten voor de wet daarbij zijn: de verantwoordelijkheden van gemeentebestuurders zijn helder belegd, evenals de ondersteuning aan het kind, het gezin en de leerkracht, de besteding van de middelen en duidelijke samenwerkingsafspraken tussen onderwijs- en gemeentebestuurders. Als gevolg van andere decentralisaties, zoals die op het terrein van begeleiding uit de Awbz, de arbeidsparticipatie (Wetsvoorstel 'werken naar vermogen') en de invoering van passend onderwijs, krijgen gemeenten steeds meer mogelijkheden om op lokaal niveau een samenhangend beleid te voeren, gericht op het vergroten van de participatie van kwetsbare groepen in de samenleving. Daarom worden de verschillende decentralisatietrajecten in nauwe samenhang door betrokken bewindspersonen (VWS, SZW, OCW, BZK en VenJ) uitgewerkt. Daar waar dit de doelgroep jeugd betreft, gebeurt dit in het' Magenta-overleg'. Dit is een structureel overleg waarin wij de inhoudelijke voortgang van de decentralisaties bespreken, zoveel mogelijk op elkaar afstemmen en een integrale aanpak willen bevorderen. Tevens worden in afstemming met de G4 en de G32 enkele gemeenten geselecteerd om meerjarig te volgen hoe de verschillende decentralisatietrajecten uitwerken bij specifieke groepen in de samenleving. Bij knelpunten zal er overleg tussen gemeenten en Rijk plaatsvinden.
3. Het werkprogramma Kenmerk DJ/3088668
3.1 Positie ouders en jeugdigen Het kabinet vindt het belangrijk dat ouders en jeugdigen meer dan nu betrokken worden bij hun eigen ondersteuningsproces, daar meer zelf aan doen en dat bij het ondersteuningsproces wordt uitgegaan van de eigen kracht. Belangrijk aspect daarvan is dat niet oi^er ouders en/of de jeugdige gesproken wordt, maar met hen: de betrokkenheid van ouders, kinderen en sociale omgeving bij de aanpak is cruciaal. Praktijkvoorbeeld In Breda heeft de gemeenteraad een jeugdbeleid vastgesteld dat uitgaat van kansen in plaats van risico's, van wat jongeren wél kunnen in plaats van niet. Resultaat is een bijzonder vormgegeven CJG, met moeders in de rol van CJGambassadeur en jongeren die actief meedenken. 'Ouders en jongeren zijn bij ons het CJG', meldt een senior beleidsadviseur Jeugd in Breda. Het positief jeugdbeleid in de gemeente Breda ligt vast in het beleidskader Jeugd en Onderwijs 'Jonq(g)Breda' dat in februari 2011 door de gemeenteraad is vastgesteld. Wij vinden het noodzakelijk om voor bepaalde situaties waarborgen voor ouders en jeugdigen wettelijk vast te leggen. Het belang van de jeugdige staat hierbij voorop. De jeugdige is primair afhankelijk van zijn ouders als het aankomt op goede opvoeding of veilig en gezond kunnen opgroeien, gelet op het feit dat hij niet handelingsbekwaam is. Wanneer ouders niet in staat zijn om deze rol te vervullen, dan moet de staat ingrijpen en hiertoe alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen treffen. Daarbij moeten normen worden vastgesteld met name ten aanzien van de veiligheid, gezondheid, het aantal personeelsleden en hun geschiktheid alsmede het toezicht waar de instellingen, diensten en voorzieningen die verantwoordelijk zijn voor de zorg of de bescherming van de jeugdigen aan moeten voldoen. Dit is voorgeschreven in artikel 3 van het VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Naarmate de overheid sterker ingrijpt in individuele vrijheden, wordt het belangrijker om bij wet de rechtspositie eenduidig vorm te geven. Dit kan bijvoorbeeld zijn op grond van een rechterlijke uitspraak (bijvoorbeeld door een ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing) of wanneer een jeugdige (al dan niet vrijwillig) buiten de eigen woonomgeving verblijft, bijvoorbeeld in een pleeggezin of instelling. Wij onderzoeken op dit moment welke kwaliteitseisen hiertoe in het wetsvoorstel opgenomen moeten worden. Daar waar in de wet zaken zullen worden geregeld als klachtrecht, medezeggenschap, kwaliteitseisen en toezicht zal zoveel mogelijk worden aangesloten bij de Wet cliëntenrechten zorg en de Beginselenwet zorginstellingen, die beide nog in de voorstelfase zijn.
Zaaknummer DJ/3088668
3 . 1 . 1 W a a r b o r g e n op z o r g
Kenmerk DJ/3088668
Wij zijn van plan extra waarborgen in het stelsel aan te brengen voor die ouders en kinderen, waarvoor het nodig is dat de ondersteuning gegarandeerd is. In de D^ossees^"^ huidige wetgeving is voor de meeste zorgvormen (geïndiceerde Jeugdzorg, jeugdLVB en jeugd-GGZ) een recht op zorg opgenomen. Deze individuele wettelijke aanspraak op gespecialiseerde zorg heeft er in het huidige stelsel toe geleid dat ouders en professionele opvoeders in onvoldoende mate worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid tot het realiseren van een veilige en stimulerende opvoedomgeving voor kinderen en jeugdigen. Mede daardoor wordt er in het huidige stelsel eerder dan nodig is, gezocht naar oplossingen buiten de bestaande leefmilieus. Dit heeft, in combinatie met de huidige vormgeving van de indicatiestelling, geleid tot overbelasting van de sector en soms lange wachtlijsten. Extra complicerend is dat de indicatiestelling, zoals deze nu is vormgegeven, veel tijd, energie en geld kost. Daarbij vormt het vaak langdurige en bureaucratische proces waarbinnen de indicatie tot stand komt ook vanuit inhoudelijk oogpunt een probleem, omdat de analyse van wat er met een kind aan de hand is en wat er zou moeten gebeuren, in de meeste gevallen een momentopname vormt. Dit terwijl kinderen en hun omgeving zich snel ontwikkelen. We zullen daarom dit recht op zorg in het nieuwe wettelijk stelsel niet op een zelfde wijze vormgeven. Uitgangspunt in de nieuwe wet is het introduceren van een algemene zorgplicht voor de gemeente om jeugdigen en hun opvoeders opvoed- en opgroeiondersteuning te bieden. Daarnaast denken wij aan een plicht voor de gemeente om daar waar noodzakelijk een individuele voorziening te treffen voor de jeugdige of zijn opvoeders. Een dergelijke opdracht zal, in de geest van de compensatieplicht uit de Wmo, resultaatgericht geformuleerd worden en geeft de gemeente de ruimte om maatwerk te bieden daar waar nodig. Een dergelijke plicht biedt bovendien houvast aan gemeenten, bijvoorbeeld bij het opstellen van hun gemeentelijke verordening, en aan ouders en jeugdigen bij het verkrijgen van ondersteuning en hulp. De komende maanden werken wij dit samen met de VNG verder uit. 3.1.2 Persoonsgebonden budget (pgb) voor ouders en jeugdigen In het nieuwe stelsel zullen gemeenten aanbieders van jeugdzorg bekostigen. Ten aanzien van de persoonsgebonden budgetten volgen wij de lijn die is uiteengezet met de brieven aan de Tweede Kamer van september 2011 over pgb's'' en de toekomst van de Awbz^. Een groot deel van de groei van het aantal pgb's heeft plaatsgevonden in de zorg voor jeugd. De wijzigingen in het pgb-stelsel hebben dan ook direct gevolgen voor de zorg en ondersteuning voor jeugdigen die straks de verantwoordelijkheid van de gemeente worden. Na de overheveling van financiële middelen voor de zorg voor jeugdigen zijn gemeenten niet verplicht tot het verstrekken van pgb's. Gemeenten kunnen dan zelf bepalen wanneer een burger voor een pgb in aanmerking komt ('kan' Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 25 567, nr. 84 " Tweerïe Kamei-, vpi-gaderja=it 201.1-2012, 30 597, nr. 705
10
bepaling'). Op het lokale niveau kunnen wethouders goed zien in welke situatie een pgb een goed en wenselijk alternatief vormt voor zorg in natura. Door deze kan-bepaling voorkomen we dat een financieel onhoudbare pgb-regeling naar gemeenten wordt overgeheveld. Bij de beoordeling van de vraag of een pgb een aangewezen .
.
.
.
.
,
.
j
i
_
i
x . 1
j
Kenmerk
DJ/3088668
Zaaknummer
oplossing kan zijn, zouden onder meer de volgende aspecten kunnen worden meegewogen: - het ontbreken van een alternatief van zorg in natura; - de mogelijkheid van de ouder om regie te kunnen voeren op de zorg; - de doelmatigheid van de ingekochte zorg.
DJ/3088668
Voor de zomer 2012 komen wij terug op de wijze waarop gemeenten invulling kunnen geven aan de mogelijkheid om een pgb te verstrekken. Hierover wordt overleg gevoerd met de VNG. De sector zal tijdig en intensief worden geïnformeerd en begeleid bij de wijzigingen die hieruit voortvloeien. 3.1.3 Bijzondere groepen Zoals in de Bestuurlijke Afspraken 2011-2015 is vastgelegd hebben wij in kaart gebracht voor welke specifieke groepen eventueel specifieke maatregelen moeten worden getroffen. Er is gesproken met Jeugdzorg Nederland, William Schrikker Groep, SGJ Christelijke Jeugdzorg, Vereniging Orthopedagogische Behandelcentra, GGZ Nederland en jeugd-GGZ instellingen. De uitkomsten van deze gesprekken zijn voorgelegd aan gemeenten en cliëntorganisaties. In de bijlage 3 treft u het rapport aan'. Hiermee doen wij onze toezegging gestand over het in kaart brengen van bijzondere groepen waarvoor mogelijk specifieke maatregelen nodig zijn, gedaan tijdens het AO stelsel jeugd van 6 oktober 2 0 1 1 . De uitkomsten van de gesprekken die zijn gevoerd met zorgaanbieders en gemeenten geven ons geen aanleiding om bepaalde groepen uit te zonderen van decentralisatie naar gemeenten. Zowel bij de decentralisatie van alle zorg en ondersteuning van jeugd, als bij de decentralisatie van de begeleiding worden geen bijzondere groepen uitgezonderd van decentralisatie. Wel zijn er diverse aandachtspunten naar voren gekomen. Zowel aanbieders als gemeenten zien de noodzaak tot bovenlokale samenwerking. De redenen hiervoor zijn het behoud van de opgebouwde expertise, financiële risicospreiding bij de inkoop van zorg, keuzevrijheid van cliënten en de beperking van administratieve lasten. 3.1.4 Bovenlokale samenwerking In de Bestuurlijke Afspraken 2011-2015 is geconstateerd dat op alle taken voldoende bestuurskracht nodig is. Hiervoor is samenwerking nodig bij de uitvoering, bijvoorbeeld op het terrein van de inkoop. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal namens het Kabinet naar verwachting nog dit jaar een brief aan gemeenten sturen waarin o.a. de randvoorwaarden voor bovenlokale samenwerking op het terrein van jeugd worden opgenomen.
' Verslag van consultatierondes met zorgaanbieders, gemeenten en cliënt- en patiëntorganisaties over aandachtspunten ten aanzien van specifieke doelgroepen bij de transitie van de jeugdzorg.
11
De gemeenten krijgen vervolgens één jaar de tijd om onderling afspraken te maken over bovenlokale uitvoering van de nieuwe taken. Indien gemeenten binnen het jaar geen passende invulling aan de uitvoering hebben gegeven, bepaalt het Rijk Kenmerk hoe deze samenwerking vorm gegeven gaat worden. DJ/3088668 Zaaknummer DJ/3088668
3.2 Waarborgen voor kwaliteit en ruimte voor professionals Gemeenten kennen de specifieke kenmerken van bijvoorbeeld hun inwoners en de lokale, sociale infrastructuur Vanuit hun verantwoordelijkheid voor de ondersteuning en zorg voor jeugdigen zijn gemeenten ook verantwoordelijk voorde kwaliteit van de uitvoering daarvan. Gemeenten kunnen gebruik maken van verschillende instrumenten om de kwaliteit van de ondersteuning en zorg voor jeugdigen te borgen. In het opstellen van hun beleidsplan kunnen zij afspraken maken over de kwaliteit die zij voor ogen hebben. Bij de financiering van ondersteuning en zorg voor jeugdigen kunnen gemeenten kwaliteitseisen stellen aan de te leveren diensten. Verder kunnen gemeenten gebruik maken van keurmerken, klachtenregistratie en onderzoeken naar klanttevredenheid. Het ontvangen van gegevens, geluiden en signalen is voor de gemeente essentieel om de ondersteuning en zorg voor jeugdigen (bij) te sturen. Bovendien draagt de kennisneming van klachten van burgers over de verlening van ondersteuning en zorg er toe bij dat de gemeente in haar beleid cliëntgericht te werk kan gaan. Daar hebben zowel de cliënt als de gemeente zelf baat bij. Bovenstaande geeft aan dat gemeenten zelf de instrumenten hebben om een kwalitatief goed aanbod van ondersteuning en zorg te organiseren. Het uitgangspunt van de nieuwe wet zal dan ook zijn dat het in eerste instantie de verantwoordelijkheid van gemeenten is om zaken te regelen als klachtrecht, medezeggenschap, het stellen van kwaliteitseisen aan het aanbod en het organiseren van toezicht. Wij zijn met gemeenten in gesprek hoe wij hen daarbij kunnen ondersteunen. Zo is het van groot belang om een landelijke kennisinfrastructuur in stand te houden die informatie biedt over de (wetenschappelijke) ontwikkelingen over de interventies in de jeugdzorg. Mogelijk kan, zoals ook genoemd in het AO d.d. 11 oktober 2011, aangesloten worden op de ontwikkelingen rondom het Kwaliteitsinstituut in de curatieve en langdurige zorg. Naar verwachting gaat het nieuw op te richten Kwaliteitsinstituut in 2013 van start. Het zal o.a. gebruik maken van visie en expertise die zich ontwikkelt uit primaire processen in de zorg. Dit instituut zal een rol krijgen bij het agenderen en de totstandkoming van professionele standaarden, zoals richtlijnen en normen voor goede zorg. Die richtlijnen en normen voorgoede zorg kunnen vervolgens gehanteerd worden bij de certificering van aanbieders/instellingen^". Ook op die wijze willen wij ruimte geven aan het veld om de eigen visie verder te ontwikkelen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 32 620, nr 14
12
Behalve inhoud van professionals en aanbieders is samenwerking zeer belangrijk. Er kunnen situaties ontstaan waarbij er onvoldoende wordt samengewerkt tussen organisaties of niet goed wordt 'doorgepakt', waardoor het gevaar bestaat dat cliënten tussen wal en schip vallen. De gemeente heeft in dat geval bestuurlijke en financiële instrumenten om samenwerking af te dwingen. 3.2.1 Ruimte voor professionals 'Alsof het je eigen kind is'. Dat is misschien wel de belangrijkste waarde die jeugdhulpverleners moeten hanteren bij de zorg voor en ondersteuning aan kinderen en hun ouders. In de zorg voor jeugd zijn verschillende beroepsgroepen werkzaam. Voor sommige beroepen bestaat een verplichte beroepsregistratie en tuchtrecht, zoals voor verpleegkundigen, (jeugd-) artsen, verloskundigen en gezondheidspsychologen. Door verplichte herregistratie dienen deze professionals hun kennis en vaardigheden op peil te houden via na- en bijscholing. De verantwoordelijkheid voor de inhoudelijke kwaliteit van de beroepsbeoefening ligt daarmee bij de beroepsgroepen zelf. Wij willen het aantal professionals in de brede zorg voor jeugd verhogen door meer beroepen onder registratie en tuchtrecht te brengen. Dat levert een belangrijke bijdrage aan een verhoging van de kwaliteit van beroepsuitoefening en het beperken van overbodige bureaucratie. De Stuurgroep Implementatie Professionalisering Jeugdzorg is sinds vorig jaar met financiële steun van VWS begonnen aan de implementatie van twee nieuwe beroepen in de geïndiceerde en justitiële jeugdzorg, te weten de jeugdzorgwerker (hbo-niveau) en de gedragswetenschapper (wo-niveau). Hiervoor zijn competentieprofielen ontwikkeld, is een uitstroom profiel jeugdzorgwerker vastgesteld en zal een stichting worden opgericht om de registratie en het tuchtrecht vorm te geven. Ook voor deze twee beroepen zal een verplichte beroepsregistratie gelden. De precieze vormgeving hiervan wordt nog uitgewerkt, maar wij zullen de snelst mogelijke juridische route volgen. 3.2.2 Kwaliteitseisen aan organisaties In paragraaf 3.1 is ingegaan op de positie van ouders en kinderen. Wij hebben daarbij aangegeven dat het voor een aantal situaties noodzakelijk is om waarborgen voor de cliënt wettelijk vast te leggen. Dit geldt in elk geval in situaties, waarbij een rechterlijke uitspraak ingrijpt in het leven van de cliënt. Deze waarborgen voor de cliënt kunnen o.a. worden gegarandeerd door eisen aan de zorgaanbieders te stellen. Wij willen daarbij zoveel mogelijk aansluiten bij de Wet cliëntenrechten zorg en de Beginselenwet zorginstellingen. In deze wetten wordt voor zorgaanbieders een aantal verplichtingen op Rijksniveau geregeld. Beide wetten zitten nog in de voorstelfase. Op dit moment zoeken wij uit welke kwaliteitseisen die in de beide wetten beschreven staan ook van overeenkomstige toepassing kunnen worden verklaard op de nieuwe wet. Begin volgend jaar zal dit in het concept wetsvoorstel worden vastgelegd. In paragraaf 3.5 wordt nader ingegaan op de kwaliteitseisen die aan organisaties worden gesteld in het kader van jeugdbescherming en jeugdreclassering zoals dit is vastgelegd in de Bestuurlijke Afspraken 2011-2015.
13
Kenmerk DJ/3088668 Zaaknummer DJ/3088668
3.2.3 Kwaliteit van instrumenten Kenmerk
Naast de cliënt zelf en de beroepsbeoefenaar zijn ook de instrumenten en interventies die gehanteerd worden van invloed op de begeleiding- en behandeluitkomst. ZonMw ontwikkelt hiervoor een nieuw program ma voorstel. 'Effectief werken in de jeugdsector'. In het nieuwe onderzoeksprogramma worden instrumenten en interventies onderzocht op hun effectiviteit en daarbij zal ook aandacht besteed worden aan de implementatie en borging. Wij verwachten dit voorstel in januari 2012.
DJ/3088668 Zaaknummer DJ/3088668
3.2.4 Toezicht Gelet op de doelgroep en aard van de zorg is het nodig dat er toezicht door het Rijk wordt gehouden op- in ieder geval- de gesloten jeugdzorg, de jeugdigen die onder de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ) vallen, en op het van staatswege ingrijpen (verplichte maatregelen van jeugdbescherming en jeugdreclassering) en mogelijk op sommige vormen van gespecialiseerde zorg. De mate van toezicht is afhankelijk van de zorgzwaarte en/of mate van ingrijpen. Rijk en VNG werken dit nader uit. Met de bovengenoemde gedachtelijn over professionalisering van de sector en de relatie met de decentralisatie van taken en het toezicht daarop, geven wij invulling aan de toezegging, die gedaan is bij het AO Jaarbericht Inspectie op 25 mei 2011. Zoals toegezegd in de voortgangsbrlef Jeugd, ontvangt uw Kamer nog dit jaar een brief over de verbetering van kwaliteit en professionalisering binnen het huidige stelsel van jeugdzorg.
3.3 Het CJG in het nieuwe stelsel^^ In de opdracht aan gemeenten nemen we op dat elke gemeente een herkenbare en laagdrempelige plek moet hebben van waaruit een aantal basisfuncties van ondersteuning en zorg wordt aangeboden. Wij zullen niet wettelijk voorschrijven hoe elke gemeente het begrip CJG moet invullen. De CJG-ontwikkeling wordt al jaren op lokaal niveau gedragen. Het is belangrijk dat gemeenten de vrijheid houden om de organisatorische inbedding van zorgaanbod en CJG's in het bredere netwerk zelf uit te werken. Bij de doorontwikkeling van de CJG's stellen wij ons voor dat het CJG in elk geval voorziet in een aantal taken, te weten: a. monitoren, screenen en vaccineren; b. ondersteuning, voorlichting, advies en informatie; c. zoveel mogelijk zelf bieden van hulp en bij complexe of specialistische hulpvragen hulp inschakelen in een zo vroeg mogelijk stadium; d. integrale zorg rondom het gezin organiseren (bijvoorbeeld door inzet van een gezinscoach volgens één gezin, één plan, één regisseur); e. samenwerking met onderwijs. ' ' In deze paragraaf komen wij terug op de toezegging over de laagdrempelige rol van het CJG en het tempo van de gemeente, die tijdens de begrotingsbehandeling van 9 november
14
3.3.1 t4éér hulpverlening vanuit het CJG Een belangrijk verschil met de huidige situatie in de meeste gemeenten is dat vanuit een CJG ook direct ondersteuning zal worden geboden, waarvoor nu een indicatie of doorverwijzing nodig is. Ons staat een stelsel voor ogen waarbij ondersteuning zoveel mogelijk in de eigen omgeving van het kind en het gezin geboden wordt en/of gericht is op terugkeer naar die omgeving. Zo ligt het voor de hand voor kinderen en jongeren in de schoolgaande leeftijd met (beginnende) problemen zorg en ondersteuning te bieden in hun sociale omgeving. Bij de hulp en ondersteuning aan de jeugdige en het gezin wordt steeds gekeken naar wat het gezin en hun omgeving zelf kan doen om een probleem op te lossen. Het CJG helpt bij een snelle diagnose, geeft advies en ondersteuning en voorkomt dat problemen onnodig verergeren. Vanuit het CJG worden jeugdigen en hun ouders en professionals in kinderopvang en onderwijs zoveel mogelijk direct met advies en ondersteuning geholpen, bij het uitvoeren van hun opvoedingstaak. Dit geldt voor zowel kortdurende interventies als bijvoorbeeld ook langdurig laagfrequente zorg voor kwetsbare gezinnen als gezinscoaches voor multiprobleemgezinnen. Op deze wijze geeft het kabinet ook invulling aan de motie Voordewind over een dekkend aanbod van langdurige gezinsbegeleiding waarbij het aanbod van langdurige gezinsbegeleiding in het vrijwillige kader beter aansluit bij de behoefte en hulpvraag van gezinnen^^. Praktijkvoorbeeld In de regio MiddenBrabant werken het CJG en Loket Vroeghulp (samenwerkingsverband onder regie van MEE Regio Tilburg) intensief samen en zijn zelfs buren in hetzelfde pand. Ouders met jonge kinderen kunnen hun vraag op één plaats stellen en treffen er een coördinator Integrale Vroeghulp of pedagogisch adviseurCJG aan, die aanspreekpunt blijft tot hun vraag is beantwoord. Dubbele intakes of het onnodig heen en weer verwijzen van kinderen en ouders wordt op deze manier voorkomen. Ouders en kinderen profiteren van de mogelijkheden die de samenwerking biedt in het kader van 'één gezin één plan, één regisseur'. 3.3.2 CJG schakelt zo nodig specialistische zorg in Op dit moment zijn er meerdere 'toegangspoorten' tot de zorg voor jeugd. H et is belangrijk dat deze bij elkaar komen in één frontoffice (ofwel de "poortwachter") voor alle zorg voor jeugdigen en ouders: het CJG. Een voor jeugdigen en ouders herkenbare ingang vanuit welk punt ouders en jeugdigen alle ondersteuning kunnen bereiken. Zoals hiervoor gezegd: dit wil niet zeggen dat ouders en jeugdigen altijd naar het CJG toe moeten komen. Ook op het internet kunnen ouders terecht voor informatie, bijvoorbeeld op de websites van de CJG's. Daarnaast kunnen hulpverleners ook aanwezig zijn op die plekken waar ouders en kinderen komen (bijvoorbeeld op school).
■ Tweede Kamer, vergaderjaar 20102011, 32015, nr. 31
15
Kenmerk DJ/3088668
Zaaknummer DJ/3088668
Verreweg de meeste ondersteuning bieden de CJG-medewerkers zelf, maar ze moeten op basis van hun professionele deskundigheid en ervaring ook in staat zijn in te schatten wanneer specialistische hulp ingeschakeld moet worden. Het is belangrijk dat deze CJG-medewerkers beschikken over de juiste antennes en een 'neus' voor problemen. Deze competenties kunnen worden ontwikkeld tijdens de opleiding, maar ervaring met kinderen en gezinnen is hiervoor minstens zo belangrijk. Over de vereisten en de randvoorwaarden voor een goed proces van inschakelen van zorg door professionals van het CJG hebben wij een gezamenlijk advies ontvangen van een zestal beroepsverenigingen. Dit zullen wij betrekken bij de uitwerking van deze belangrijke nieuwe taak van het CJG. Deze wordt opgenomen in de werkagenda die wij met de veldpartijen opstellen en waarin de doorontwikkeling van het CJG één van de thema's is. 3.3.3 Relatie tussen CJG en functies van het AMK Professionals van het CJG zien veel ouders en kinderen en hebben de taak om dreigende problemen te signaleren. Het is echter belangrijk dat het CJG zijn laagdrempelig karakter behoudt. De meld- en adviesfunctie op het gebied van kindermishandeling wordt belegd bij de gemeenten die dat (bovenlokaal) gaan organiseren, in samenhang met het steunpunt huiselijk geweld en het Veiligheidshuis. Als hulp op vrijwillige basis de uitkomst is, dan wordt dat via het CJG in werking gezet. 3.3.4 Samenwerking CJG met scholen Met het invoeren van een nieuw stelsel voor passend onderwijs wordt samenwerking tussen scholen en zorg nog belangrijker dan voorheen. Samenwerkingsverbanden voor passend onderwijs dienen hun zorgplannen af te stemmen met gemeenten. Bovendien is de school een belangrijke plek van vroegsignaleren zodat snel en adequaat lichte zorg verleend kan worden en voorkomen kan worden dat problemen escaleren. Door zorg in en om de school te brengen, krijgen leraren ondersteuning bij het omgaan met gedrags- en andere opgroeiproblematiek. Leerlingen kunnen direct, zonder verwijzing, worden geholpen. Medewerkers van het CJG kunnen op school ondersteuning bieden en bijdragen aan het terugdringen van schoolverzuim en schooluitval. Inzet van gespecialiseerde zorg, afstroom naar onderwijs op een lager niveau en uitstroom naar het (voortgezet) speciaal onderwijs zal daardoor worden beperkt. Zorg in en om de school (met name rondom het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs) vormt één van de pijlers van het kabinetsbeleid om voortijdig schoolverlaten tegen te gaan. Het (toekomstige) CJG, het Wmo-loket en het Werkplein zijn allen gemeentelijke instanties waar jongeren terecht kunnen voor bepaalde vormen van hulp en ondersteuning. Daar waar mogelijk dienen deze plekken goed met elkaar én met de school verbonden te zijn. Een verbinding die onder regie van de gemeente tot stand moet komen.
16
Kenmerk DJ/3088668 Zaaknummer DJ/3088668
Praktijkvoorbeeld Wijkschool Om overbelaste jongeren op positieve wijze te betrekken bij hun sociale en fysieke omgeving, en hen terug naar school en/of werk te begeleiden zijn de Wijkscholen in het leven geroepen. De wijkschool, onderdeel van het Rotterdams Offensief, richt zich op jongeren van 16 tot 23 jaar zonder startkwalificatie, baan of opleiding, met complexe problemen op meerdere leefgebieden. De wijkschool biedt een intensief programma met een gecombineerde aanpak van zorg, onderwijs en werk met als doel deze 'overbelaste jongeren' naar het reguliere onderwijs of de arbeidsmarkt te begeleiden. Ook in het MBO is de samenwerking met zorg voor jeugd van belang. Jongeren die met problemen kampen, worden vanuit de zorgstructuur in het mbo (mentoraat, loopbaanoriëntatie en -begeleiding, zorgadviesteams e.d.) begeleid zodat zij leren hun problemen op te lossen. Van belang is daarbij dat ook voor de doelgroep 18+ (een grote groep studenten in het mbo valt hieronder) de samenwerking met de zorg goed is geregeld. 3.3.5 Positie jeugdgezondheidszorg (JGZ) Zoals afgesproken in de Bestuurlijke Afspraken 2011 - 2015 hebben wij een onderzoek uit laten voeren naar de wettelijke positionering van de JGZ, Vraag daarbij was of de JGZ geheel of gedeeltelijk dient komen te vallen onder de nieuwe jeugdwet of dat de huidige positionering binnen de Wet publieke gezondheid het meest geschikt is. Uit het onderzoek^^ komt als advies een "basisaanbod aan preventie" (zie bijlage 4) vast te leggen in een wettelijke regeling, zodat dit ten alle tijden voor kinderen en jongeren (en hun opvoeders) beschikbaar is. De inhoud en omvang van dit basisaanbod zal na onafhankelijk advies door het Rijk worden vastgesteld. Geadviseerd wordt om de uitvoering van dit basisaanbod via de Wet publieke gezondheid op te dragen aan de gemeenten. De JGZ kent naast een landelijk vastgesteld uniform basistakenpakket, ook lokaal bepaald maatwerk. Het maatwerk en andere activiteiten, op geleide van lokale problematiek, kunnen beter worden ondergebracht in de nieuwe jeugdwet. Wij nemen het advies over om een preventief gezondheidszorgpakket voor alle kinderen in Nederland wettelijk vast te leggen. Dit pakket bestaat uit de programma's en activiteiten die we vanuit volksgezondheidsbelang aan alle kinderen actief en op identieke wijze willen aanbieden via de JGZ. Wij denken hierbij in ieder geval aan de uitvoering van medische screeningen en het rijksvaccinatieprogramma. Vanwege de inhoudelijke samenhang met de andere onderwerpen in de Wet publieke gezondheid en het karakter van die wet kiezen wij ervoor om - in lijn met het advies - dit pakket te borgen in de Wet publieke gezondheid. Dit type activiteiten vastleggen in het nieuwe wettelijke stelsel voor jeugd zou ook strijdig zijn met de basisfilosofie van die wet. Deze gaat immers uit van beleidsvrijheid voor gemeenten. De nadere invulling van dit basispakket voor alle kinderen zal de komende periode plaatsvinden.
'^ Bram Anker, Positionering van de JGZ in het nieuwe stelsel van de zorg voor jeugd, 17 oktober 2011
17
Kenmerk DJ/3088668 Zaaknummer DJ/3088668
De activiteiten van de jeugdgezondheidszorg die niet uniform aan alle kinderen worden aangeboden, maar naar gelang de lokale situatie, willen wij - eveneens in lijn met het advies - onderbrengen in het nieuwe wettelijke stelsel voor jeugd. Het gaat dan vooral om activiteiten waar lokale beleidsvrijheid en samenhang met andere activiteiten in het jeugddomein van essentieel belang is. 3.3.6 Samenwerking m e t Veiligheidshuizen In het Veiligheidshuis werken verschillende instanties samen aan een integrale, probleemgerichte aanpak van complexe veiligheidsproblematiek. Het doel van de samenwerking is het terugdringen van overlast, huiselijk geweld en criminaliteit. De deelnemende partners signaleren problemen, bedenken oplossingen en voeren die samen uit. Werkprocessen worden op elkaar afgestemd, zodat strafrecht en zorg elkaar aanvullen. Doelgroepen van het Veiligheidshuis zijn onder andere jeugdige veelplegers en daders van huiselijk geweld. Gelet op de benodigde verbinding met de zorg voor deze groepen is het belangrijk dat waar nodig hulp en ondersteuning vanuit het CJG beschikbaar is voor de doelgroep van het Veiligheidshuis en dat CJG en Veiligheidshuis nauw samenwerken. In verschillende gemeenten wordt hier al ervaring mee opgedaan. 3.3.7 Wetsvoorstel wijziging Wet op de jeugdzorg inclusief innovatieartikei De Tweede Kamer heeft de schriftelijke behandeling van het wetsvoorstel t o t wijziging van de Wet op de jeugdzorg ^'* afgerond. In onze brief van 30 september j l . hebben wij aangegeven dat wij ons beraden over de voortgang van dit wetsvoorstel. Tijdens het AO van 6 oktober hebben wij toegezegd hierover met de VNG en het IPO te overleggen. Dit overleg heeft inmiddels op 12 oktober j l . plaatsgevonden. Daarbij hebben wij aangegeven er waarde aan te hechten met bepaalde elementen uit dit wetsvoorstel door te gaan, om een soort 'loopplank' naar het nieuwe stelsel uit te leggen. Zoals ook aangegeven in onze brief van 30 september 2011 behelst het wetsvoorstel het volgende: •De vorming van het CJG door gemeenten via goed bereikbare en herkenbare locaties. •Het maken van schriftelijke samenwerkingsafspraken onder voortouw van gemeenten, onder andere over zorgcoördinatie, met een bevoegdheid van de burgemeester een instantie aan te wijzen die met coördinatie van zorg wordt belast. •Het inschakelen van Integraal Toezicht Jeugdzaken door gemeenten. •Een experimenteerartikel, waardoor gemeenten en provincies, vooruitlopende op de inwerkingtreding van het nieuwe wettelijke stelsel, kunnen experimenteren met nieuwe werkvormen waarin gemeenten de regie hebben over de zorg voor jeugd. •Een experimenteerartikel op het terrein van JeugdzorgPlus (gesloten jeugdzorg) om ketensamenwerking met andere vormen van jeugdzorg, het onderwijs en het veld van werk en inkomen te verbeteren. •Maatregelen om de administratieve lasten te beperken en de beleidsvrijheid van medeoverheden te vergroten, zoals samenvoeging van de provinciale
Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 31977, nr. 6
18
Kenmerk DJ/3088668 Zaaknummer DJ/3088668
doeluitkeringen en het schrappen van de duur van de zorg uit het indicatiebesluit van Bureau jeugdzorg. Kenmerk
Wij hebben in het overleg met IPO en VNG aangegeven vooruitlopend op een nieuw wettelijk stelsel waarde te hechten aan enkele elementen uit dit wetsvoorstel. Het gaat ons om het zo spoedig mogelijk introduceren van doorzettingsmacht van de burgemeester waar sprake is van problemen in de samenwerking tussen instellingen, het vergroten van innovatieruimte (met het'experimenteerartikel') van gemeenten en het vergroten van de beleidsvrijheid door het bundelen van financieringstromen binnen de huidige Wet op de jeugdzorg. Met VNG en IPO hebben wij afgesproken dat wij op basis van een juridische analyse bezien welke toegevoegde waarde het huidige wetsvoorstel biedt in de komende transitie, ook in relatie tot de voorgenomen termijn (2014) waarop de nieuwe Wet op de zorg voor jeugd kan worden ingevoerd. Over de uitkomsten van deze analyse en ons overleg daarover zullen wij de Tweede Kamer informeren.
3.4 Gespecialiseerde zorg Alle zorg voor jeugd, ook de gespecialiseerde zorg (provinciale jeugdzorg, JeugdzorgPlus, jeugd-LVB, jeugd-GGZ, JGZ en jeugdbescherming en jeugdreclassering) komt onderde verantwoordelijkheid van gemeenten. Samen met de ontschotting van geldstromen biedt dit mogelijkheden voor integrale en daarmee effectievere hulp aan gezinnen. Hiermee kan de samenwerking rond gezinnen met meervoudige, complexe problemen worden verbeterd. Er is een groep kinderen die, gegeven hun zware problematiek, zorg vanuit de Awbz nodig heeft (begeleiding en/of, verpleging en/of persoonlijke verzorging) om in het (speciaal) onderwijs te kunnen functioneren. In overleg met het ministerie van OCW bezien we hoe deze zorg in het nieuwe stelsel kan worden ingepast. 3.4.1 Jeugd-GGZ en jeugd-LVB De jeugd-GGZ is er voor jeugdigen met psychische klachten, die een psychiatrische behandeling noodzakelijk maken. Binnen dit palet van zorg vallen onder andere de preventieve zorg - bijvoorbeeld cursussen voor Kinderen van Ouders met Psychiatrische Problematiek (KOPP) - , gesprekken bij een eerstelijns psycholoog, alsmede de multidisciplinaire psychiatrische zorg, waarvan het klinische deel zowel in (academische) psychiatrische ziekenhuizen als ook in centra voor vroegkinderlijke traumabehandeling wordt geleverd. De jeugd-LVB zorg is er met name voor jongeren met een lichte verstandelijke berperking met gedragsproblemen, al dan niet veroorzaakt door of gepaard gaand met een psychiatrische stoornis. Behandeling vindt voornamelijk plaats in negentien gespecialiseerde Orthopedagogische Behandelcentra (OBC) en voor een beperkt deel in 'reguliere' instellingen voor verstandelijk gehandicaptenzorg met een LVB-toelating. Er zijn vijftien multifunctionele Centra in Nederland die (kortdurende) GGZ-behandeling bieden specifiek voor LVB-jeugd.
19
DJ/3088668 Zaaknummer DJ/3088668
Net als voor andere vormen van jeugdzorg geldt voor de jeugd-GGZ en de j e u g d LVB zorg dat de vraag naar gespecialiseerde zorg de afgelopen jaren is toegenomen. Tegelijkertijd kan geconstateerd worden dat de vraag om consultatie vanuit andere sectoren groot is en tevens dat de eerstelijns jeugd-GGZ op dit vlak niet goed genoeg is ontwikkeld. Hierdoor wordt de druk op de gespecialiseerde jeugd-GGZ vergroot. Dit geldt in min of meer vergelijkbare mate ook voor de jeugd-LVB zorg. Voor de jeugd-LVB doelgroep is met name vroege screening op verstandelijke beperkingen en ontwikkelingsachterstanden en vroeghulp van belang. Dat is nu nog onvoldoende ontwikkeld. Doordat gemeenten straks verantwoordelijk zijn, is er een stimulans om in te zetten op preventieve en lichtere vormen van zorg en voor het zoveel als mogelijk benutten van de 'eigen k r a c h t ' . Door de integrale verantwoordelijkheid van gemeenten worden tevens de huidige financiële barrières weggenomen voor vroegtijdige (consultatieve) inzet vanuit de jeugd-GGZ en jeugd-LVB zorg in multidisciplinaire zorgtrajecten. Het beroep op de gespecialiseerde jeugd-GGZ en de behandelzorg voor LVB-jongeren kan hiermee mogelijk worden teruggebracht. Naast de stimulans die gemeenten krijgen om de preventieve en eerstelijns GGZ te versterken, dragen zij straks ook de verantwoordelijkheid voor de zeer specialistische GGZ die voor sommige jeugdigen nu eenmaal noodzakelijk blijft. De afgelopen jaren loopt de (jeugd)-GGZ mee in de beweging van concentratie en specialisatie, die ook in de rest van de gezondheidszorg gaande is. Dit heeft als doel de kwaliteit van zorg bij zeer complexe problematiek te verbeteren en te garanderen. 3.4.2 JeugdzorgPlus JeugdzorgPlus is een intensieve vorm van gespecialiseerde jeugdzorg die start met een rechterlijke machtiging en plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. Deze machtiging maakt het mogelijk jongeren in geslotenheid te behandelen en beperkende maatregelen op te leggen. Plaatsing is bedoeld als time-out in een lopend traject dat al vanuit een instelling voor jeugdzorg is gestart of als start van een (nieuw) traject gericht op herstel van maatschappelijk participeren. De tijd die jeugdigen nu in geslotenheid doorbrengen, is nu gemiddeld elf maanden. De verblijfsduur zou korter moeten worden. Daarom willen wij het effect van de behandeling verder vergroten. Dat vraagt een aanpak die zich niet alleen richt op de behandeling binnen de instelling, maar ook op zijn omgeving, thuis en de school en het perspectief dat deze jongere daar of elders geboden kan worden. Die aanpak heeft zich vertaald in een beleidskader zorgtrajecten, waarvan u eerder een concept heeft ontvangen^^. Mede omdat er vanuit de Kamer vragen bestonden over de bestuurlijke betrokkenheid van provincies heeft nader overleg met provincies en instellingen plaatsgevonden'®. Dat overleg is vrijwel afgerond. De verwachting is daarom dat vanaf 2012 de trajectbenadering ingevoerd wordt in de vorm van pilots waartoe de instellingen worden uitgenodigd voorstellen in te dienen.
^^ Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 31389, nr.100 ^^ Tweede Kamer, verciaderjaar 2 0 j n - 2 0 i 1,, 3138^, nr 112
20
Kenmerk DJ/3088668
Zaaknummer DJ/3088668
De overgang van jeugdzorgPlus behoeft in de transitiefase specifieke aandacht. In de eerste plaats omdat plaatsing in een instelling voor jeugdzorg^'"^ betekent dat de rechter de jongere ingrijpend in zijn vrijheid beperkt. In de tweede plaats omdat de problematiek van deze jongeren hoge eisen stelt aan het personeel en de accommodaties waar deze jongeren verblijven. Het in gebruik nemen en in standhouden van dergelijke voorzieningen vraagt bovendien grote investeringen en verhoudingsgewijs hoge structurele lasten. Tegelijkertijd zal de capaciteit op een voldoende niveau gegarandeerd moeten worden. Voor de instellingen geldt nu een opnameplicht die vrijwel direct geëffectueerd moet kunnen worden wanneer de rechter in een crisissituatie een voorlopige machtiging verleent. Voorts vraagt jeugdzorg"'"^ specifieke aandacht omdat deze vorm van gespecialiseerde jeugdzorg nog volop in ontwikkeling is. Dat betreft niet alleen de hierboven beschreven ontwikkeling van 'bedden naar trajecten', maar ook de capaciteit. Het valt op dit moment niet te voorspellen wat in 2016 een reële behoefte zal zijn. Op dit moment worden 1400 plaatsen jeugdzorgPlus gebruikt. Recent heeft de Kamer daarover een brief ontvangen'^. Deze omvang van feitelijk gebruik is beduidend lager dan eerdere ramingen. Tegelijkertijd is de verwachting dat een effectieve trajectaanpak zal leiden tot een verdere daling van het gebruik. Daarnaast verschilt het gebruik per zorggebied. Met de VNG onderzoeken we welke afspraken gemaakt moeten worden over een landelijk dekkend niveau van gecertificeerde instellingen jeugdzorgPlus. Eind van dit jaar zal hier duidelijkheid over zijn.'®
3.5 Gedwongen kader: jeugdbescherming en -reclassering Soms komen ouders hun plicht tot goed opvoeden onvoldoende na, kunnen jeugdigen thuis niet gezond en veilig opgroeien of vertonen jongeren dusdanig grensoverschrijdend gedrag dat ingrijpen van de overheid nodig is. Gedwongen ingrijpen is een laatste redmiddel: een ultimum remedium. Dat gebeurt pas wanneer andere middelen geen soelaas hebben geboden om de problemen te verminderen. De jeugdbeschermingsmaatregelen zijn de dwangmiddelen die in het kader van het civiele jeugdbeschermingsrecht beschikbaar zijn. Het betreft beperking of ontneming van het ouderlijk gezag. Bij de uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen wordt er veel gebruik gemaakt van de verschillende vormen van jeugdzorg. Voor de jeugdreclassering geldt dat dit een van de middelen is naast een breed scala aan straffen en maatregelen die in het kader van het jeugdstrafrecht worden toegepast. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van jeugdbescherming en -reclassering wordt overgeheveld van de provincies naar gemeenten. Doordat gemeenten, naast jeugdzorg, ook een verantwoordelijkheid hebben op diverse andere terreinen waaronder maatschappelijke ondersteuning en werk en inkomen wordt een integrale aanpak van de vaak meervoudige problematiek die bij deze gezinnen speelt eenvoudiger. Daarnaast krijgen gemeenten ook de (financiële) middelen in handen om eerder (preventief) in te grijpen.
'^ Tweede Kamer, vergaderjaar 2011-2012, 31839, nr.128 '^ Zie § 2.5: Daarin staan thema's waarover voor Jeugdbescherming en jeugdreclassering afspraken moeten worden gemaakt tussen Rijk en VI\IG. Deze thema's zijn ook van tcepascing voer jeiigdzorgPius.
21
Kenmerk DJ/3088668 Zaaknummer DJ/3088668
Zo kunnen gemeenten voorkomen dat problemen ernstiger worden en er strafrechtelijke dan wel civielrechtelijke maatregelen moeten worden genomen. Omdat er ingegrepen wordt in de rechten van ouders en kind is het van belang dat er heldere kaders zijn voor de uitvoering van de jeugdbescherming en jeugdreclassering. Bovendien moeten de bereikte resultaten en de afstemming binnen de jeugdbeschermings- en jeugdstrafrechtketen ook in het nieuwe stelsel worden gewaarborgd. Daarom zijn zowel voor de jeugdbescherming als de jeugdreclassering in de bestuursafspraken 2011-2015 tussen het Rijk, de VNG en het IPO specifieke voorwaarden afgesproken voor de decentralisatie. Het komende jaar zullen Rijk en VNG deze voorwaarden gezamenlijk verder vormgeven. In dit kader zullen de volgende thema's worden uitgewerkt: een leveringsplicht, kwaliteitseisen aan gemeenten en uitvoerende instellingen, bovenlokale samenwerking, toezicht en verantwoording en passende financiële afspraken, binnen het algemene financiële arrangement. In het kader van de stelselwijziging zal een evenwicht worden gezocht tussen het borgen van de kwaliteit en het aanbrengen van prikkels voor verdere kwaliteitsverbetering. De kwaliteitsborging wordt bereikt door de hiervoor al beschreven voorwaarde dat gemeenten de jeugdbescherming en jeugdreclassering inkopen bij organisaties die gecertificeerd zijn door een onafhankelijk kwaliteitsinstituut. De organisatie moet een zodanig kwaliteitsbeleid voeren en over dusdanige systemen beschikken dat aantoonbaar is dat kwaliteit wordt geleverd. Daarbij moet gedacht worden aan de volgende aspecten: de wijze van besturing van de organisatie, de verantwoording en de informatievoorziening ten behoeve van de gemeente en het Rijk, de handhaving van kwaliteitseisen bij de uitvoering, gebruikte methodieken en de kwalificatie van de medewerkers en de (bij)scholing. Met certificering tonen de organisaties aan dat zij verantwoorde kwaliteit leveren. Door het geven van de ruimte dat ook andere organisaties zich kunnen laten certificeren voor de uitvoering van de jeugdbescherming en de jeugdreclassering, komen er prikkels voor verdere kwaliteitsverbetering en concurrentie op prijs en kwaliteit. Gelijktijdig wordt er wetgeving voorbereid voor een beroepsregister voor jeugdzorgwerkers, waaronder de (gezins)voogdijwerkers. Daarmee blijft de expertise die is opgebouwd bij de jeugdbeschermings- en jeugdreclasseringmedewerkers behouden voor de sector Daarnaast is in het kader van het adolescentenstrafrecht het van belang dat er goede samenwerking tot stand komt tussen de jeugdreclassering en de volwassenenreclassering. Het systeem van certificering zal in nauw overleg met de VNG cq. gemeenten worden uitgewerkt. Bij de specifieke invulling zal aangesloten worden bij de 'state of the art' op dit terrein. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering wordt uiterlijk in 2016 overgeheveld van de provincies naar gemeenten. Wanneer eerder dan in 2016 voldaan kan worden aan de voorwaarden is het mogelijk dat bepaalde gemeenten eerder dan in 2016 de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van jeugdbescherming en -reclassering overnemen.
22
Kenmerk DJ/3088668
Zaaknummer DJ/3088668
Dit dient uiteraard te gebeuren in goed overleg en op basis van sluitende afspraken tussen gemeenten, provincies, Rijk en gecertificeerde aanbieders van jeugdbescherming- en reclassering.
Kenmerk DJ/3088668 Zaaknummer DJ/3088668
3.6 Positie AMK, Raad voor de Kinderbescherming en kindertelefoon De aanpak van kindermishandeling en huiselijk geweld is gebaat bij een eenduidige taakverdeling en snelle interventies wanneer dat nodig is. Optimalisering wat dit betreft is mogelijk. In de evaluatie van de Wet op de jeugdzorg is geconstateerd, dat er een mogelijke overlap zit in de onderzoekstaken van het AMK en de Raad voor de Kinderbescherming. Wij gaan op dit moment na wat deze mogelijke overlap behelst en komen, indien nodig, met voorstellen voor vereenvoudiging van de ketens. Het AMK heeft nu een wettelijke bevoegdheid om zonder instemming van ouders onderzoek te doen. Die bevoegdheid moet in het nieuwe stelsel blijven bestaan. Van die bevoegdheid moet zorgvuldig gebruik gemaakt worden. Ook in verband met een kwalitatief voldoende rapportage aan de raad voor de kinderbescherming moet aan de kwaliteit van het werk eisen gesteld worden. De nieuwe wet biedt daarvoor een kader. Zowel de AMK's als de SHG's (Steunpunt Huiselijk Geweld) beschikken over veel deskundigheid en vormen belangrijke schakels in de hulpverleningsketen, de (jeugd)bescherming- en de (jeugd)strafrechtketen, die wij in het nieuwe stelsel zo veel mogelijk willen borgen. Voor burgers en professionals is het in het nieuwe stelsel van belang dat er een duidelijk en herkenbaar punt is waar men vermoedens van kindermishandeling en huiselijk geweld kan melden. Bij zowel de AMK's als de SHG's komen op dit moment dergelijke meldingen binnen. In veel zaken van huiselijk geweld zijn ook kinderen betrokken als slachtoffer dan wel als getuige van huiselijk geweld. Daarom willen we als eerste stap er voor zorgen dat de huidige AMK's en de SHG's verplicht worden om te gaan samenwerken. Dat regelen we in de Wet verplichte meidcode. Dat wetsvoorstel is u onlangs toegezonden. Het is vervolgens aan gemeenten om te bepalen hoe de taken en functies van deze organisaties in het nieuwe systeem verder worden georganiseerd. Wij zien vooralsnog geen aanleiding om de huidige taken van de raad voor de kinderbescherming ter discussie te stellen in het nieuwe stelsel. Wij vinden het van belang dat de raad voor de kinderbescherming daar waar wordt ingegrepen in de rechten van ouders in het belang van het kind onafhankelijk advies uitbrengt aan de rechter en dat er sprake is van rechtsgelijkheid. Verder is het van belang dat er juist bij deze decentralisatie sprake moet zijn van continuïteit in deze belangrijke schakel in de jeugdbeschermings- en jeugdstrafrechtketen. Ook de kindertelefoon is een belangrijk onderdeel van de huidige Bureaus jeugdzorg. Wij willen de huidige functie van de kindertelefoon in het nieuwe stelsel borgen. Ondanks dat deze functie een verantwoordelijkheid wordt van gemeenten hechten wij wel aan een de toegankelijkheid van deze functie. In overleg met gemeenten willen wij nagaan hoe we deze toegankelijkheid kunnen borgen.
23
3.7 Transitie
Kenmerk DJ/3088668
In de twee voorgaande brieven over de stelselwijziging zorg voor jeugd (zie bijlage 5 en 6), is uitvoerig ingegaan op het wetsvoorstel dat in voorbereiding is en het daarbij behorende tijdspad^^. In de periode 2013 - 2016 gaan we de stelselwijziging doorvoeren. Het gaat daarbij uitdrukkelijk niet alleen om de decentralisatie van taken en verantwoordelijkheden, maar ook om een transformatie en vernieuwing in de organisatie van de zorg en de werkwijzen daarbij. Het is een complexe operatie waarin we tot zorginhoudelijke, bestuurlijke en financiële veranderingen willen komen. En dit in samenhang met andere decentralisatieoperaties. Tegelijkertijd moet tijdens de transitieperiode de continuïteit en de kwaliteit van zorg behouden blijven: 'tijdens de verbouwing gaat de verkoop gewoon door'. Dit gaat niet van zelf. Er is commitment en draagvlak voor nodig bij de gemeenten. Daarom is het zo belangrijk dat Rijk en VNG hier het afgelopen jaar in het kader van de Bestuurlijke Afspraken 2011-2015 uitvoerig met elkaar over in gesprek zijn geweest en dat allerlei gemeentelijke verbanden (zoals de G4 en de G32 en het Platform middelgrote gemeenten) zich hierover in het afgelopen jaar ook expliciet hebben uitgelaten. Tenslotte is het noodzakelijk dat er voldoende financiële middelen beschikbaar zijn voor het transitieproces. Dit hebben wij eveneens in de Bestuurlijke Afspraken 2011-2015 vastgelegd. 3.7.1 Transitieplan We werken eraan om voor het eind van het jaar te komen tot een transitieplan. In het plan zullen we, samen met het IPO en de VNG, de fasering van de stelselwijziging neerleggen en aangeven op welke wijze we de komende periode de gemeenten gaan ondersteunen. Het gaat daarbij om zaken als: het beschikbaar stellen van feiten en cijfers over de zorgbehoefte individuele gemeenten, een spoorboekje van de transitie zodat helder is wanneer wat gaat gebeuren, handreikingen en voorbeelden die gemeenten kunnen gebruiken bij het opstellen van gemeentelijke en regionale transitieplannen. Ook het idee van de VNG om transitiebrigades in te stellen nemen we mee in dit plan. Daarnaast betrekken we hier uiteraard ook de zorgverzekeraars en zorgkantoren bij, die nu de Zorgverzekeringswet en de Awbz uitvoeren.
' ' Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 31839, nr 130 en nr 131. 24
Dj/^sossTe's^'^
De transitie heeft twee dimensies: 1) De wijziging van de bestuurlijke structuur en de organisatie van de uitvoering. Voor beide aspecten wordt de huidige situatie in kaart gebracht en de gewenste lokale situatie. 2) De zorginhoudelijke vernieuwing is een doorlopend leerproces dat om eigen randvoorwaarden en om een eigen infrastructuur vraagt. Hier zijn ook andere partijen dan gemeenten, Rijk en zorgaanbieders van belang, met name cliëntenorganisaties, beroepsgroepen en landelijke organisaties die zich richten op methodiekontwikkeling. Het transitieplan richt zich primair op de structuur- en organisatiewijziging. Het plan strekt zich uit over de hele transitieperiode. Het is uitdrukkelijk een groeidocument omdat op dit moment nog niet alle activiteiten tot en met 2016 kunnen worden uitgewerkt. De periode tot aan begin 2013 kan op dit moment het best worden overzien. Het zwaartepunt van de transitie ligt op het niveau van de gemeenten en de regio's. Ook zorgkantoren en zorgverzekeraars hebben een belangrijke rol bij kennisoverdracht, verleggen van de indicatiestelling en integrale zorgtoewijzing vooruitlopend op de daadwerkelijke invoering van het nieuwe wettelijke stelsel. Hierbij is landelijke facilitering nodig. Het gaat om ondersteuning van deze partijen door het verstrekken van algemene informatie, verspreiden van goede voorbeelden, handreikingen, samenwerkingsafspraken en het leveren van meedenkkracht vanuit de ministeries. Begin 2012 zullen wij in overleg met partijen een opdracht uitzetten voor een Arbeidsmarkteffecten rapportage (AER). Dit biedt voor de transitie van de jeugdzorg inzicht in de kansen en risico's voor het personeel en de organisaties. Hiermee komen wij tegemoet aan de toezegging gedaan in het spoeddebat over Jeugdzorg in Limburg op 8 maart 2011. 3.7.2 Fasering Uiterlijk 2016 moet de decentralisatie van alle onderdelen van de jeugdzorg gerealiseerd zijn. Conform het Regeerakkoord is 2013 een overgangsjaar voor de begeleiding vanuit de Awbz naar de Wmo. Ook de begeleiding vanuit de Awbz aan jeugdigen valt hieronder. Dit is de eerste fase van transitie van de jeugdzorg. Vervolgens is de vraag of de overige taken gefaseerd worden overgeheveld of zoveel mogelijk in één keer. Vanuit het veld ontvangen wij vooral signalen voor het laatste. De voor- en nadelen hiervan worden in kaart gebracht en besluitvorming hierover wordt neergelegd in eerdergenoemd transitieplan. 3.7.3 Monitoring door transitiecommissie Omdat de veranderoperatie complex is, is het belangrijk dat we goed zicht houden op de voortgang ervan. Om de vinger aan de pols te houden stellen we, zoals afgesproken in de Bestuurlijke Afspraken 2011-2015, als Rijk, VNG en IPO gezamenlijk een transitiecommissie in. De commissie moet zicht houden op het transitieproces dat vooral in de regio's zelf moet plaatsvinden. Waar nodig moet deze commissie dit proces aanjagen en ondersteunen en 25
Kenmerk DJ/3088668 Zaaknummer DJ/3088668
relevante ontwikkelingen signaleren. Concreet betekent dit dat de commissie wat ons betreft verantwoordelijk wordt gemaakt voor de volgende taken: - ontwikkeling van een monitor en met behulp daarvan voortgang monitoren; - aan de hand van monitor gesprekken voeren in de regio over voortgang; - procesondersteuning op landelijk niveau met de betrokken overheden en landelijke organisaties van zorgaanbieders, beroepsgroepen en cliënten; - terugkoppeling aan opdrachtgevers over stand van zaken, signaleren knelpunten en ontwikkelingen. De commissie bestaat uit gezaghebbende personen uit de wereld van het openbaar bestuur, de wetenschap en de praktijk van de zorg voor jeugd. 3.7.4 Invoeringskosten In het transitieplan wordt ook een financiële paragraaf opgenomen over het beschikbare budget voor de implementatie. Voor de invoeringskosten van het nieuwe stelsel zorg en ondersteuning voor jeugd stelt het Rijk incidenteel € 64 miljoen beschikbaar (€ 16 miljoen in 2012 en € 48 miljoen in 2013). Rijk, IPO en VNG zullen binnenkort afspraken maken over de inzet van deze middelen in 2012. Het is van groot belang dat het personeel met kennis van en ervaring op het gebied van de zorg voor jeugd zoveel mogelijk behouden blijft voor de zorg voor jeugd en dat de frictiekosten zo beperkt mogelijk zijn. Niet alleen om schaarse deskundigheid beschikbaar te hebben, maar ook om onnodige frictiekosten te beperken. Hierover zullen afspraken worden gemaakt tussen werkgevers en werknemers, respectievelijk zorgverzekeraars, provincies en gemeenten. 3.7.5 Ondersteuningsprogramma transitie Het Rijk en VNG zullen mede op basis van input uit de transitiecommissie algemene en maatwerk - activiteiten uitvoeren om gemeenten en zorgaanbieders te ondersteunen bij de voorbereiding op hun nieuwe taken. Daarbij wordt uiteraard ook de deskundigheid en inzet vanuit de provincies en het IPO, zorgverzekeraars, brancheorganisaties en kennisinstituten benut. Er wordt daartoe een ondersteuningstructuur en -aanbod ingericht. Om goed gevoed te worden vanuit de praktijk wordt een netwerk van lokale en regionale transitiemanagers gevormd en geput uit regionale transitieplannen. De ondersteuning richt zich uitdrukkelijk ook op de koplopers en op mogelijkheden om tot innovatie te komen vooruitlopend op de invoering van de nieuwe wetgeving. 3.7.6 Ruimte voor innovatie Op verschillende plaatsen in het land wordt binnen de huidige wettelijke kaders al de ruimte gezocht en samengewerkt om de ondersteuning en zorg voor jeugd te verbeteren. Dit is positief en draagt bij aan de ambitie om een vloeiende transitie te realiseren. Formele innovatieruimte buiten de huidige wettelijke kaders ontstaat als het wetsvoorstel tot opname van een innovatieartikel in de bestaande wet op de jeugdzorg wordt aanvaard. Dit wetsvoorstel ligt in de Tweede Kamer en maakt het mogelijk om in transitieperiode formeel al verantwoordelijkheden over te hevelen van provincies naar gemeenten. 26
Kenmerk DJ/3088668 Zaaknummer DJ/3088668
In het transitieplan maken we afspraken over ruimte voor innovatie, de wijze van ondersteuning en kennisuitwisseling hierover. Een belangrijke aandachtpunt is de samenhang met andere verandertrajecten. Urgent is de samenhang met passend onderwijs. Ter voorbereiding op de zorgplicht passend onderwijs moeten schoolbesturen op 1 maart 2013 hun zorgplannen afgestemd hebben met gemeenten en de jeugdzorg en opgestuurd hebben naar de inspectie van het onderwijs. Rekening houdend met een begrotingscyclus van gemeenten zullen zorgplannen in het voorjaar van 2012 al met gemeenten worden besproken. Hier dienen passend onderwijs, de stelselwijziging jeugd en de begeleiding vanuit de Wmo daar waar nodig op elkaar in te haken. De ministeries van VWS en OCW zullen een aantal gemeenten de kans bieden om voor te lopen en een integrale aanpak van zorg en passend onderwijs voor jeugdigen op te zetten. Op dit moment wordt al samen gewerkt aan afspraken over de ondersteuning van integrale pilots passend onderwijs en jeugdzorg. Praktijkvoorbeeld Passend onderwijs-zorg In Zuid-Oost Brabant hebben gemeenten, samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs van Eindhoven en Helmond en de provincie de handen ineen geslagen om de werelden van onderwijs en zorg voor jeugd dichter bij elkaar te brengen, deels te integreren en daardoor efficiënter te organiseren. Deze aanpak krijgt onder andere vorm in nieuw op te zetten schoolteams. Doel van deze teams is om de ondersteuning en begeleiding van jongeren in de leeftijd van 12 tot 18 jaar en hun ouders thuis, op school en op straat integraal aan te bieden en hiervoor teams samen te stellen van onderwijs- en zorgprofessionals (van regulier en speciaal onderwijs, maatschappelijk werk en de jeugdzorgaanbieder) die gezamenlijk op school aanwezig zijn voor de ondersteuning van jongeren, ouders en leerkrachten. De teams starten op 1 januari 2012. Zuid-Oost Brabant heeft zich aangemeld als voorloper. Gemeenten, provincie, schoolbesturen en Rijk bekijken samen hoe deze nieuwe manier van werken al in 2012 mogelijk gemaakt kan worden.
3.8 Financiering In de Bestuurlijke Afspraken 2011-2015 is afgesproken dat alle middelen voor zorg voor jeugd overgaan naar gemeenten. In 2009 bedroeg het totaalbedrag voor de zorg voor jeugd ruim € 3 miljard (dat is exclusief het bedrag dat gemeenten al ontvangen voorde CJG's: circa € 0,3 mid). In de Bestuurlijke Afspraken 2011-2015 is afgesproken dat alle middelen voor jeugd worden opgenomen in het Gemeentefonds, bij voorkeur in een decentralisatie-uitkering. Gemeenten kunnen met dit geld zelf prioriteiten stellen en er is een stimulans om meer te investeren in preventie. Om dit goed te kunnen doen moeten gemeenten weten wat de zorgvraag is van hun inwoners. Gegevens hierover liggen vast in verschillende registraties. Het SCP (Sociaal Cultureel Planbureau) heeft de gegevens over de aantallen zorggebruikers bij elkaar gebracht en levert deze eind 2011 op. De informatie over het historisch budget per gemeente komt pas in de loop van 2012 beschikbaar, aangezien het een ingewikkelde analyse vergt van gegevens uit veel verschillende bronnen.
27
Kenmerk DJ/3088668 Zaaknummer DJ/3088668
3.8.1 Verdeelmodel Wij hebben aan het SCP en onderzoeksbureau Cebeon opdracht gegeven om op basis van de historische budgetten en een uitgebreid onderzoek naar de achtergrondkenmerken van jeugdigen een objectief verdeelmodel te maken. De elementen van dit model worden afgestemd met de fondsbeheerders (BZK en Financiën). Samen met de fondsbeheerders en de VNG wordt het verdeelmodel uitgewerkt en bezien welke indexatie van het totale bedrag wordt toegepast. Deze uitwerking zal uiteindelijk in een algemene maatregel van bestuur worden vastgelegd, uiterlijk een jaar voordat de overheveling van bedragen plaatsvindt. 3.8.2 Marktordening Gemeenten krijgen straks te maken met bekende en onbekende aanbieders van zorg en ondersteuning voor kinderen en hun ouders of andere verzorgers. Het intersectorale aanbod in het nieuwe stelsel kan tot stand komen bij de bestaande organisaties die zorg leveren, maar ook bij ZZP'ers en nieuwe toetreders. Om het toegroeien naar deze nieuwe situatie te ondersteunen wordt momenteel een marktanalyse Jeugd en gemeenten uitgevoerd (door onderzoeksbureau BMC). Het product is een advies over de meest geschikte inkoopmodellen van zorg voor jeugd. Dit advies bevat ook een toelichting op de eventueel te nemen maatregelen. Dit kunnen maatregelen op rijksniveau zijn, bijvoorbeeld een landelijke bekostigingsregeling of het kan gaan om maatregelen die gemeenten onderling, bijvoorbeeld met de VNG, kunnen treffen. Gemeenten kunnen verschillende modellen v o o r d e bekostiging van zorg voor jeugd hanteren. Zowel de mogelijkheden van subsidiëren als van inkoop worden onderzocht. Ook kunnen gemeenten ervoor kiezen o m , naast het inkopen of subsidiëren van zorg in natura, gebruik te maken van een pgb. Gemeenten kunnen ook besluiten taken of delen van taken zelf uit te voeren en dus niet in te kopen. 3.8.3 Eigen bijdrage In het Regeerakkoord is opgenomen dat er jeugdzorgbreed een eigen bijdrage wordt ingevoerd. Vanuit de Tweede Kamer zijn vragen gesteld over de eigen bijdrage. Naar de invoering van de eigen bijdrage wordt nader onderzoek verricht. Voor de zomer van 2012 komen wij met een nader voorstel hierover. 3.8.4 Besparing € 300 miljoen Gemeenten hebben zelf aangegeven forse besparingsmogelijkheden te zien door de overlap tussen sectoren te voorkomen. Ook zien zij mogelijkheden om te besparen door integrale hulpverlening, uitgaande van de eigen kracht van de jeugdige en zijn opvoedingssysteem. De verwachting is dat dit leidt tot een forse vermindering van de instroom in zwaardere specialistische zorg. De door de gemeenten te realiseren besparing voor het jeugddomein kent een oplopende reeks in het regeerakkoord en de Bestuurlijke Afspraken. Deze bedraagt netto € 80 miljoen in 2015, oplopend tot € 300 miljoen vanaf 2017. Het is gebruikelijk om kortingen toe te passen bij decentralisaties. Bijzonder aan de overheveling van de zorg voor jeugdigen is dat het een groot aantal verschillende domeinen betreft die onder één aansturing worden gebracht.
28
Kenmerk DJ/3088668 Zaaknummer DJ/3088668
D e d o e l m a t i g h e i d s w i n s t k a n h i e r d o o r o o k g r o t e r z i j n . ^° Kenmerk DJ/3088668
4. Tot slot
De stelselwijziging zorg voor jeugd is een complexe opgave voor alle betrokkenen, waarin we tot veranderingen willen komen op zorginhoudelijk, bestuurlijk en financieel gebied. Uit bovenstaande blijkt welke vraagstukken aan de orde zijn en op welke manier het kabinet aan de stelselwijziging werkt. Belangrijke mijlpalen op korte termijn zijn het transitieplan, dat u eind dit jaar ontvangt, en het wetsvoorstel dat begin 2012 voor consultatie aan betrokkenen wordt aangeboden. Uiterlijk eind 2012 stuurt het kabinet dit wetsvoorstel aan Uw Kamer.^' Het Rijk, de VNG en het IPO beschouwen de decentralisatie als een gezamenlijke verantwoordelijkheid en maken onder andere afspraken over het transitietraject, het tijdpad en de specifieke maatregelen voor specifieke groepen. Cliënten en professionals worden nauw betrokken: er is een nieuwe landelijke overlegstructuur ingericht met vertegenwoordigers van kinderen en ouders, beroepsverenigingen en brancheorganisaties. Gaandeweg zullen er nieuwe vragen en dilemma's gaan ontstaan, die aanpassing van het decentralisatietraject vereisen. Ook zal de werking van het huidige stelsel de aandacht blijven vragen. Wij zullen de Tweede Kamer periodiek op de hoogte houden van de voortgang van dit proces en verheugen ons op de gedachtewisseling hierover. Wij streven naar een politiek zo breed mogelijk gedragen aanpak in lijn met de bevindingen van de parlementaire werkgroep. Hoogachtend,
de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mw. drs. M.L.L.E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner
de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, mr. F. Teeven
^''Toezegging Plenaire begrotingsbehandeling 2011 ^' In dit wetsvoorstel wordt zoals toegezegd in de brief van de minister van VWS van 25 oktober 2011 aan de Eerste kamer (DBO-3087018) de Toezegging Rechtspositie jeugdigen bij Loepdssing vrijheidsbeperkendp maatregeien (30.54':!} (T00969) nieegei'iomen.
29
Zaaknummer DJ/3088668
Jeugdzorg in groeifase
Jeugdzorg in groeifase Ontwikkelingen in gebruik en kosten van de jeugdzorg
Evert Pommer Hetty van Kempen Klarita Sadiraj
Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag,oktober zon
Het Sociaal en Cultureel Planbureau is ingesteld bij Koninklijk Besluit van 30 maart 1973. Het Bureau heeft tot taak: a wetenschappelijke verkenningen te verrichten met het doel te komen tot een samenhangende beschrijving van de situatie van het sociaal en cultureel welzijn hier te lande en van de op dit gebied te verwachten ontwikkelingen; b bij te dragen tot een verantwoorde keuze van beleidsdoelen, benevens het aangeven van voor- en nadelen van de verschillende wegen om deze doeleinden te bereiken; c informatie te verwerven met betrekking tot de uitvoering van interdepartementaal beleid op het gebied van sociaal en cultureel welzijn, teneinde de evaluatie van deze uitvoering mogelijk te maken. Het SCP verricht deze taken in het bijzonder bij problemen die het beleid van meer dan één departement raken. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is als coördinerend minister voor het sociaal en cultureel welzijn verantwoordelijk voor het door het scp te voeren beleid. Over de hoofdzaken hiervan heeft hij/zij overleg met de minister van Algemene Zaken; van Veiligheid en Justitie; van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties; van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap; van Financiën; van Infrastructuur en Milieu; van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
© Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag 2011 scp-publicatie 2011-37 Zet- en binnenwerk: Textcetera. Den Haag Figuren: Mantext, Moerkapelle Omslagontwerp: Bureau Stijlzorg, Utrecht ISBN 9789037705874 N u R 7qo
Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel i6h Auteurswet 1912 dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.repro-recht.nl). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (art. i6 Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, Postbus 3060,2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro). Sociaal en Cultureel Planbureau Parnassusplein 5 2511 vx Den Haag Telefoon (070) 340 70 00 Fax (070) 340 70 44 Website: www.scp.nl E-mail:
[email protected] De auteurs van scp-publicatieszijn per e-mail te benaderen via de website. Daar kunt u zich ook kosteloos abonneren op elektronische attendering bij het verschijnen van nieuwe uitgaven.
Inhoud
Voorwoord 1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
Ontwikkelingen in de jeugdzorg Overzicht van de sector Ontwikkelingen in het beleid Ontwikkelingen in gebruiken kosten Profielen van jeugdzorggebruikers Samenvatting en discussie
7 9 10 14 17 20 27
Literatuur
30
Publicaties van het Sociaal en Cultureel Planbureau
32
Voorwoord
In opdracht van de directie Openbaar Bestuur en Democratie van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geeft het Sociaal en Cultureel Planbureau (scp) jaarlijks inzicht in de relatie tussen gemeentelijke prestaties en gemeentelijke uitgaven op macroniveau. Deze uitkomsten zijn gerapporteerd in de publicatie Maten voor gemeenten zou. In dit rapport wordt elk jaar aandacht besteed aan een bijzonder thema, dit jaar aan de jeugdzorg. Het s c p deed al onderzoek naar dit onderwerp in opdracht van het ministerie van vws. Vanwege het bijzondere belang van dit thema is besloten om het thematische hoofdstuk als zelfstandige publicatie uit te brengen. De gemeenten zijn bezig de nieuwe taken op het gebied van de jeugdzorg in beeld te krijgen. Deze publicatie geeft een globaal inzicht in de ontwikkelingen die zich recent in de jeugdzorg hebben voorgedaan, alsmede in de profielen van de gebruikers van de verschillende typen van jeugdzorg. De jeugdzorg is een van de voorzieningen die op basis van het huidige regeerakkoord en de verdergaande decentralisatie van taken worden overgeheveld naar de gemeenten. Met deze decentralisatie zou in 2009 een budget van ruim 3 miljard euro gemoeid zijn. Het verdergaande proces van decentralisatie leidt ertoe dat de monitoring van de gemeentelijke prestaties in relatie tot de ingezette middelen steeds belangrijker wordt. Gemeenten dienen één lijn te brengen in de vele hulpverleningsmogelijkheden voor jeugdigen. Daarbij dringt de vraag zich op welke relaties er zijn tussen de verschillende jeugdzorgregelingen. Daartoe zetten we in deze publicatie een eerste stap door te kijken naar kenmerken van kinderen in zorg. Het blijkt dat vooral kenmerken op het gezinsniveau een belangrijke rol spelen bij het beroep op (alle vormen van) jeugdzorg. Prof. dr. Paul Schnabel Directeur Sociaal en Cultureel Planbureau
ONTWIKKELINGEN
I N DE
JEUGDZORG
Ontwikkelingen in de jeugdzorg Na het welzijn in de jaren zeventig en het maatschappelijk werk eind jaren tachtig, wordt nu ook de zorg voor mensen met beperkingen of problemen steeds meer overgedragen aan de gemeenten. In het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is in 2007 de huishoudelijke hulp overgegaan naar de gemeenten. In 2010 heeft het toenmalige kabinet-Balkenende besloten ook de jeugdzorg over te dragen aan de gemeenten. Een werkgroep van de Tweede Kamer heeft eveneens geadviseerd om de jeugdzorg aan gemeenten toe te vertrouwen (wTj 2010). Het nieuwe kabinet-Rutte heeft dit gegeven uitgewerkt en besloten om de provinciale jeugdzorg, de geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen (jeugd-GGz), de licht verstandelijk gehandicaptenzorg voor jeugdigen (LVG-jeugd), de jeugdbescherming, de jeugdreclassering en de gesloten jeugdzorg over te hevelen naar de gemeenten. De begeleiding in de AW BZ en diverse regelingen aan de onderkant van de arbeidsmarkt (de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) en de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong)) zijn door het kabinet aan de over te hevelen voorzieningen toegevoegd. In dit rapport wordt ingegaan op de cijfermatige ontwikkelingen in de jeugdzorg. Daarnaast wordt geprobeerd inzicht te krijgen in de kenmerken van de jeugdigen die ervan gebruikmaken. De overheveling van de jeugdzorg naar de gemeenten is ingewikkeld. Het stelsel is in de loop der tijd verworden tot een ingewikkelde constructie van instellingen, indicatiestellingen en financieringsstromen. Daarnaast is er zowel vanuit de politiek als vanuit de media veel aandacht voor de sector. Enerzijds zijn er geluiden te horen dat jeugdigen tegenwoordig te 'snel' ofte 'gemakkelijk' een beroep zouden doen op professionele zorg, terwijl er anderzijds veel discussie is (geweest) over kinderen die worden 'gemist' in de jeugdzorg, zoals niet-westerse migrantenkinderen in de GGZ. Een kwalitatief hoogstaande jeugdzorg is belangrijk, omdat het kan bijdragen aan het beheersen van problemen van kinderen en/of gezinnen. Tijdig ingrijpen kan eventuele escalaties van problemen voorkomen. Ook kan het tijdig herkennen en eventueel behandelen van problemen bij jeugdigen bijdragen aan minder behoefte aan hulp in de toekomst vanuit bijvoorbeeld de sociale werkplaatsen en de Wajong, maar ook vanuit zware regelingen zoals de gesloten jeugdzorg. De afgelopen jaren heeft de jeugdzorg verschillende ontwikkelingen doorgemaakt. De zorg voor jeugdigen is uiteraard in beginsel een zaak van de ouders. Met ruim 85% van de kinderen gaat het dan ook goed en heeft de overheid geen specifieke bemoeienis met het opgroeien en opvoeden. Uit onderzoek blijkt dat circa 15% van de jeugdigen serieuze opvoed- en opgroeiproblemen heeft. Deze jeugdigen hebben potentieel behoefte aan jeugdzorg. 5% van de jeugdigen blijkt met structureel ernstige problemen te kampen (Van Dorselaer et al. 2007; Hermanns et al. 2005; Zeijl et al. 2005). Jeugdigen met een potentiële behoefte aan jeugdzorg verschillen op diverse factoren van jeugdigen zonder deze behoefte. Het gaat om risicofactoren of-kenmerken waarvan is vastgesteld dat zij een negatieve invloed kunnen uitoefenen op de ontwikkeling en opvoedingvan kinderen, en daarmee de kans op het krijgen van ernstige problemen vergroten (Aalbers-van
JEUGDZORG
IN
GROEIFASE
Leeuwen et al. 2002). Deze factoren hebben betrekking op het kind (bv. het hebben van een moeilijk temperament of laag i Q), op de ouders (bv. verslaving of eenouderschap) of op de omgeving waarin kinderen opgroeien (armoede, slechte buurt, foute vrienden enz.). Het beroep op de jeugdzorg is door de jaren heen sterk gestegen. In 2009 betrof het zo'n 3,75 miljard euro en 377.000 jeugdigen. Hetverwerken van deze toestroom heeft tot veel problemen geleid, in de vorm van wachtlijsten en berichten over falende hulpverlening. De oorzaken van het toegenomen beroep op jeugdzorg lijken minder te maken te hebben met een toename van de jeugdproblematiek of de ernst daarvan, maar meer met maatschappelijke ontwikkelingen (complexere en veeleisender maatschappij, hogere verwachtingen van ouders, afnemende bemoeienis van de naaste omgeving) en ontwikkelingen in de jeugdzorg zelf (meer signalering, betere diagnosticering, meer en betere interventiemethoden, meeren betere geneesmiddelen) (zie bv. TNO 2007). Anders gezegd, er is minder tolerantie en er is meer mogelijk in het kader van de behandeling van opgroei- en opvoedproblemen. Dit groeiende beroep op tweedelijnszorg (dat wil zeggen: geïndiceerde zorg) heeft uiteraard ookfinanciëlegevolgen. Zo zijn de overheidsuitgaven voor de provinciale jeugdzorg in de periode 2000-2009 - in constante prijzen - gestegen met ruim 6% per jaar bij een groei van de doelpopulatie (0-17-jarigen) van iets minder dan 0,5% per jaar. Dit rapport geeft achtereenvolgens een beschrijving van de sector (§ 1.1), een beknopte omschrijving van de beleidsmatige ontwikkelingen (§ 1.2) en enkele kengetallen van gebruik en kosten (§ 1.3). In paragraaf 1.4 staan de profielen van jeugdzorggebruikers centraal. Er wordt meer inzicht verkregen in de achtergronden van de gebruikers van jeugdzorg. Dan gaat het om kenmerken als geslacht en leeftijd, maar ook om zaken als: zijn de ouders al of niet in aanraking geweest met de politie. Bovendien zijn uitspraken mogelijk over buurtverschillen in het gebruik van jeugdzorg. De laatste paragraaf brengt de bevindingen bij elkaar met een conclusie en discussie (5 1.5). 1.1
Overzicht van de sector
Er zijn in Nederland verschillende voorzieningen en regelingen die ouders en kinderen kunnen ondersteunen bij serieuze opvoed- en opgroeiproblemen. Hier zijn verschillende overheidslagen, uitvoerende partijen en financieringsstromen bij betrokken, met ingewikkelde samenwerkingsrelaties en diverse mogelijkheden voor afwenteling tussen partijen in de hulpketen (vgl. IBO 2010). Voor ouders en kinderen betekent dit dat zij verschillende wegen kunnen bewandelen om hun hulpvraag te doen. Ze kunnen gelijktijdig of volgtijdelijk bij verschillende hulpverleningsinstanties aankloppen, van meerdere hulpaanbiedingen gebruikmaken en - met uitzondering van de gedwongen jeugdzorgop gemaakte hulpbeslissingen terugkomen (vgl. Van den Berg et al. 2009). Wanneer de jeugdzorgsector in beeld wordt gebracht (zie figuur 1.1), wordt uitgegaan van de doelgroep van de jeugdzorg: jeugdigen van o tot en met 17 jaar en hun ouders die
ONTWIKKELINGEN
I N DE
JEUGDZORG
opgroei- of opvoedproblemen met hun kinderen hebben en behoefte aan hulp daarbij hebben. In de praktijk komen kinderen metvergelijkbare problemen niet per definitie bij dezelfde hulpverlenende instanties terecht. Dit kan te maken hebben met verschillen in de hulpbehoefte van ouders en kinderen, maar kan ook te maken hebben met de wijze waarop het probleem zich manifesteert en met de aanwezigheid en werkwijze van hulpverlenende instanties. Figuuri.i Hetstelsel van jeugdzorg in Nederland
Justitiële toegang
Preventief: SMW-MEE-ZAT-CJG
toegang vrijwillig kader
huisarts/ schoolarts/ CIZ
civiele maatregel jeugdbescherming
toegang via nnelding AMK
strafrechtelijke afdoening
bureau jeugdzorg
/ jeugd /bescherming \
(voogdij)
T
aanbod jeugdzorg
jeugd GGZ
jeugdreclassering-
jeugd LVG
provinciale jeugdzorg
gesloten jeugdzorg
I JJI via uitspraak i I rechter \ 1 (strafrecht) i
SMW: School Maatschappelijk Werk; MEE: Vereniging voor Ondersteuning bij Leven meteen Beperking; JGZ: Jeugdgezondheidszorg; Z A T : Zorg- en Adviesteam; CJG: Centra voor Jeugd en Gezin; ciz: Centrum Indicatiestelling Zorg; A M K : Advies- en Meldpunt Kindermishandeling; jeugd-GGZ (Geestelijke Gezondheidszorg); Jeugd LVG (Licht Verstandelijk Gehandicaptenzorg; JJI: Justitiële Jeugdinrichtingen
Omwille van de overzichtelijkheid is in het schema van figuur i.i de jeugdzorgketen opgedeeld in drie clusters van voorzieningen: i) het eerstelijns hulpaanbod voor alle ouders en kinderen, 2) het Bureau Jeugdzorg dat samen met de huisarts en het Centrum Indicatiestelling Zorg (c i z) de verzoeken voor specialistische hulp beoordeelt en 3) het specialistische hulpaanbod voor ouders en kinderen met serieuze problemen. Veel ouders en jeugdigen met problemen komen eerst bij de eerstelijnsvoorzieningen terecht. Dit is zorg waar men zonder verwijzing en op eigen initiatief gebruik van kan maken. Het gaat hier onder meer om de jeugdgezondheidszorg (icz), waarin het
J E U G D Z O R G IN
GROEIFASE
consultatiebureau en de schoolarts de kinderen op gezondheidsproblemen controleren, de Centra voor Jeugd en Gezin (CJG), de zorg-en adviesteams (ZAT), hetschoolmaatschappelijk werk (SM w) en MEE voor lichte ondersteuning aan jeugdigen met een handicap, functiebeperking of chronische ziekte. Afhankelijk van de aard van de problematiek en de gezinsomstandigheden, de kennis en ervaringen van de geconsulteerde hulpverlener en het aanwezige hulpaanbod vindt eventueel verwijzing naar een indicatieorgaan voor specialistische zorg plaats. Het belangrijkste indicatieorgaan voor specialistische hulp voor de jeugd is het Bureau Jeugdzorg (BJZ). Formeel gesproken is Bureau Jeugdzorg de centrale toegang tot de jeugdzorg, B ) z screent de jeugdige en/of diens ouders, stelt een diagnose en komt op basis daarvan al dan niet tot een indicatie voor jeugdzorg. De vormen van jeugdzorg waarvoor BJZ indiceert of die het uitvoert, zijn: - provinciale jeugdzorg (ambulante hulp, dagbehandeling, pleegzorg en residentiële hulp; tweede lijn); - geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen (jeugd-GCz; tweede lijn); - jeugdbescherming en jeugdreclassering (tweede lijn). - civiele plaatsingen in instellingen voor gesloten jeugdzorg. Deze verschillende vormen van hulp zijn niet uitsluitend. Een jongere kan per jaar meerdere indicaties en per indicatie meerdere zorgaanspraken krijgen voor het gelijktijdig en/ ofvolgtijdelijk gebruik van verschillende vormen van jeugdzorg. Enig inzicht in de verschillende eerste- en tweedelijnsvoorzieningen in de jeugdzorgsector, het gebruik dat ervan wordt gemaakt en de overheidsuitgaven die daarvoor worden gedaan, is in tabel i.i gegeven. Uit deze tabel blijkt dat de tweede lijn met circa 3,1 miljard euro verreweg het grootste beslag legt opde publieke middelen. Op afstand volgen de eerste lijn en de civiele plaatsingen, die elk ruim 0,3 miljard euro van de overheid vergen. Ook vallen de vele verschillende voorzieningen/instellingen en financieringsvormen op. Om dit te vereenvoudigen zal zowel de hele tweede lijn als de jeugdbescherming en de jeugdreclassering de komende jaren onder het beleidsregime van de gemeenten worden gebracht (zie §1.2). Momenteelvaltdeze jeugdzorg onder verschillende regimes: de provincies (Bureau Jeugdzorg, inclusief jeugdbescherming en jeugdreclassering, en de provinciale jeugdzorg), de Zorgverzekeringswet (de jeugd-CGz), de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (de j LVG en een klein deel van de jeugd-CGz), het ministerie van vws (gesloten jeugdzorg) en het ministerie van Justitie (jji's). Van de over te hevelen rijksbijdragen (3,1 miljard euro in 2009) werd in 2009 1,4 miljard euro aan provinciale jeugdzorg uitgegeven, waarvan 0,5 miljard euro van Bureau Jeugdzorg (incl. jeugdbescherming en jeugdreclassering) en 0,9 miljard euro van het zorgaanbod (tabel i.i). Grote bedragen komen ook overvan de jeugd-GGz (0,8 miljard euro inclusief pgb in 2009) en de jeugd-LVG (0,7 miljard euro in 2009).
O N T W I K K E L I N G E N I N DE J E U G D Z O R G
Tabel i.i Overzicht van de jeugdzorgsector (jeugdigen van o-zz jaar)
voorziening
afkorting financiering
347
-
schoolmaatschappelijk werk MEE cliëntondersteuning'
MEE
rijk/VWS
jeugdgezondheidszorg
JGZ
rijk/vws/GF
zorg- en adviesteams
ZAT
rijk/vws/GF
centra voor jeugd en gezin
CJG
rijk/vws/GF 377.340
3.072
Bureau Jeugdzorg: indicatie
Bjz
rijk/VWS
(100.690)
145
Bureau Jeugdzorg: A M K
Bjz
rijk/VWS
(59.440)
41
jeugdzorg: ambulant
JZA
rijk/VWS
48.250
200
jeugdzorg: pleegzorg
JZP
rijk/VWS
21.730
170
jeugdzorg: dagbehandeling
JZD
rijk/VWS
9.350
180
jeugdzorg: open residentieel
JZR
rijk/VWS
11.530
325
jeugdzorg: spoedeisend
JZS
rijk/VWS
10.700
42
gesloten jeugdzorg^
JZG
rijk/VWS
3.210
160
158.500
470
jeugd-GGZ in natura"'
Zvw
jeugd-LVG in natura
AWBZ
jeugd-GGZ pgb
zvw
jeugd-LVG pgb
AWBZ
347
1 3.000 26.870
510 329 168
jeugdbescherming
JB
rijk/Justitie
51.010
jeugdreclassering
JR
rijk/Justitie
23.190
57
1.290
325
1.290
325
justitiële jeugdinrichtingen'
d
in zoog (min. euro)
SMW
tweede lijn
c
overheidsuitgaven
in 2009 (xiooo) b
eerste lijn
a b
gebruik/trajecten
JJI
rijk/Justitie
275
Gebruik is capaciteitsbehoefte met verblijfsduur van 75% (280 dagen). v w s : doeluitkering jeugd en gezin (297 min. euro); GF (gemeentefonds) algemene bijdrage (50 min. euro). MEE biedt overal in het land onafhankelijke, laagdrempelige cliëntondersteuning aan alle mensen (niet alleen jeugdigen) met een handicap, functiebeperking of chronische ziekte. Cliënten die op 1 januari in behandeling waren of zich in de loop der tijd via een intakegesprek hebben aangemeld. GGZ: geestelijke gezondheidszorg; LVG: licht verstandelijk gehandicapt; pgb: persoonsgebonden budget; A M K : Advies- en Meldpunt Kindermishandeling; v w s : ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport; Zvw: Zorgverzekeringswet; A W B Z : Algemene W/et Bijzondere Ziektekosten
Bron: ministerie van v w s (2010); NJI (2011)
In totaal maakten in 2009 circa 377.000 jeugdigen gebruik van een jeugdzorgvoorziening. Het gebruik kan meer voorzieningen betreffen. Het aantal unieke cliënten is dus duidelijk lager dan het aantal gebruikers. De aanmeldingen bij Bureau Jeugdzorg (inclusief de meldpunten kindermishandeling) zijn hierin niet meegenomen, omdat het de cliënten - bij een erkende hulpvraag- naar de verschillende jeugdzorgvoorzieningen geleidt. Dat zou leiden tot een aanzienlijke dubbeltelling. Wordt het gebruik aan de doelpopulatie 13
JEUGDZORG
IN
GROEIFASE
gerelateerd, de 0-17-jarigen, dan ontstaat een gebruik van 10,7%. Let wel, dit is inclusief dubbeltelling van gebruikers in verschillendevoorzieningen. In termen van unieke cliënten ligt dit percentage aanzienlijk lager. Op basis van integrale gegevens van Brabant en Utrecht (B&A 2009) kan het aantal dubbeltellingen voor het totaal van de betrokken voorzieningen worden geraamd op een kleine 30%.' Wordt hiermee rekening gehouden, dan zou het gaan om 7,5% van alle 0-17-jarigen die één of andere vorm van jeugdzorg ontvangen. Dit percentage past binnen de range van jeugdigen die met serieuze (15%), respectievelijk structureel ernstige (5%) opvoed- en opgroeiproblemen te maken hebben. Ook enkele kleine maar betrekkelijk specialistische en kostbare jeugdvoorzieningen zullen overgaan naar de gemeenten. Dit betreft onder meer de jeugdpsychiatrische klinieken, waarin circa 1600 jeugdigen met psychiatrische stoornissen worden behandeld, en de gesloten jeugdzorg, waarin circa 3200 gebruikers (vermoedelijk circa 1600 jeugdigen) met ernstige gedragsproblemen worden behandeld. Vanwege de omvang van het gebruik van die voorzieningen ligt het echter niet voor de hand dat de organisatie van de hulp voor jeugdigen met dit soort problemen en behandelingen op gemeentelijk niveau wordt geregeld. Hiervoor zijn nog in te richten regionale oplossingen nodig. Een ander probleem dat om een oplossing vraagt, is de integrale diagnosticering en indicatiestelling van jeugdigen met een probleem. Voor een effectieve en efficiënte hulpverlening is het noodzakelijk dat zowel medisch-psychiatrische als sociaal-pedagogische invalshoeken voldoende tot hun recht komen en al in een vroeg stadium met elkaar optrekken. Bij de overheveling van jeugdzorgmiddelen naar de gemeenten moet rekening worden gehouden met twee andere maatregelen die het kabinet heeft genomen. Deze betreffen de overheveling van de AWBz-functie begeleiding naar de Wmo en de beperking van het recht op verstandelijk gehandicaptenzorg voor zwakbegaafden door het aanscherpen van het iQ-criterium. Het icj-criterium geeft nu zwakbegaafden, met een icj tussen de 70 en 85, met bijkomende problematiek recht op AW Bz-zorg. Het voornemen bestaat om de grens voor het recht op AW BZ-zorg te verlagen naar een iQ van 70. Hierbij is een netto besparing voorzien van 250 miljoen euro. 1.2
Ontwikkelingen in het beleid
Op 1 januari 2005 is de Wet op de jeugdzorg (w j z) in werking getreden, als vervanging van de Wet op de jeugdhulpverlening uit 1989. Het uitgangspunt van deze wet is dat de cliënt centraal staat in een meer transparant en eenvoudiger georganiseerd stelsel voor de jeugdzorg. Daarin vertolken de Bureaus Jeugdzorg (BJZ) een centrale rol, met als belangrijkste taak de indicatiestelling voor zorg voor jeugdigen. Alle provincies en de drie grootstedelijke regio's (Amsterdam, Rotterdam en Haaglanden) hebben een eigen BJZ. De uitvoeringvan de door hen geïndiceerde zorg is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieders. De beleidsdoelstellingen van de wet zijn de volgende: - De vraag van de cliënt staat centraal in plaats van het beschikbare zorgaanbod, doordat BJZ de indicatiestelling verzorgt (in plaats van, zoals voorheen gebeurde, de zorgaanbieders zelf). - De jeugdige heeft een rechtop zorg wanneer er een indicatie is afgegeven door BJZ. 14
ONTWIKKELINGEN
I N DE
JEUGDZORG
- Het ontstaan van één centrale toegangspoort (de BJ z's) voor jeugdigen met ernstige opvoed- en opgroeiproblematiek, in plaats van verschillende instanties. - De integratie van de Advies- en meldpunten kindermishandeling (AMK'S), de (gezins) voogdij (kinderbescherming) en de jeugdreclassering in BJZ. - Bij ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen zorgt BJZ ervoor dat het gezin één gezinscoach krijgt in plaats van veel verschillende hulpverleners. De w j z moest leiden tot minder bureaucratie door samenwerking van provincies, gemeenten, zorgverzekeraars, zorgaanbieders en Bureaus Jeugdzorg. In de praktijk is dit echterniet, of slechts ten dele gelukt (zie bv. BMC 2009; WTJ 2010). Definancieringen organisatie van de zorg blijken sterk versnipperd te zijn. Doordat de financieringsstromen voor de verschillende regelingen niet onder één wet vallen, is een complexe en ondoorzichtige financieringsstructuur ontstaan (WTJ 2010). Mede daardoor zijn het gebruik en de kosten van de voorzieningen sterk toegenomen. Organisatorisch hebben gezinnen te maken met veel verschillende regelingen en hulpverleners, doordat de verschillende indicatiestellers en de diverse vormen van jeugdzorg verkokerd zijn. Vanuit de aanbodzijde is er weinig zicht op de indicatiestelling. Zo worden indicaties voor jeugd-GGZ bijvoorbeeld nog steeds vooral door huisartsen afgegeven, zodat de (soms lange) wachtlijsten voor de indicatiestelling bij BJZ omzeild kunnen worden, en worden jeugd-LVG-indicaties nog steeds verzorgd door het Centrum Indicatiestelling Zorg (c I z). Daardoor vertroebelt ook het zicht dat instellingen hebben op cliënten en op de verschillende soorten zorg die zij ontvangen vanuit de diverse regelingen. In april 2010 kwam het toenmalige demissionaire kabinet-Balkenende 1 v met een kabinetsvisie voor de jeugdzorg (vws 2010), indachtig de hiervoor vermelde problemen in definancieringen uitvoering van de Wet op de jeugdzorg. Het uitgangspunt van de visie is drieledig: de perverse prikkels van hetfinancieringsstelselmoeten worden weggenomen, de kwaliteit van zorg moet beter worden gewaarborgd en het aantal bestuurslagen en financieringsstromen moet worden beperkt. De inzet van de visie voor aanpak van het laatste punt is een overheveling van de huidigefinanciëleen uitvoeringstechnische regelingen voor zorg voor jeugdigen van rijk, provincies en AWBZ naar de gemeenten, een proces dat in 2018 afgerond zou moeten zijn. Dit betekent een volstrekte wijziging van de Wet op de jeugdzorg. De Parlementaire Werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg (WTI 2010) ziet als mogelijke oplossingen onder andere de vorming van één budget voor eerstelijnszorg, vrijwillige provinciale jeugdzorg, jeugd-LVG én jeugd-GGz; vermindering van de regeldruk, onder andere door het afschaffen van indicatiestelling in het vrijwillige kader; meer nadruk op preventie en organisatie van preventie en vrijwillige hulpverlening door gemeenten. Het kabinet-Rutte heeft het advies van de WTJ over de overheveling van zowel de financiën als de uitvoeringvan de zorg voor jeugd naar gemeenten, overgenomen in het Regeerakkoord 2010. Het heeft dus niet gekozen voor een duaal stelsel zoals het kabinet -Balkenende 1 v voorstelde (in dat plan blijft de jeugd-GGz namelijk gescheiden van de andere vormen van zorg voor jeugdigen), maar voor een integraal stelsel waarin ook de 15
J E U G D Z O R G IN
GROEIFASE
jeugd-GGZ is ondergebracht. In 2012 zal de overdracht van taken aan gemeenten beginnen; in 2015 moet deze overheveling zijn voltooid. De transitiefase is dus drie jaar korter dan is voorgesteld in de kabinetsvisie. Ook de gedwongen hulpverlening (jeugdreclassering en jeugdbescherming) zal gedecentraliseerd worden naar de gemeenten, maar vanwege de benodigde specifieke randvoorwaarden (enerzijds door de aard van de taken en anderzijds door de kwetsbaarheid van de doelgroep) zal dit pas later (doch uiterlijk in 2016) gerealiseerd worden. Hetrijkblijft wel toezicht houden op de gesloten jeugdzorg, de gedwongen hulpverlening en jeugdigen die onder de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen vallen. Mogelijk blijft het rijk ook toezicht houden op sommige vormen van gespecialiseerde zorg. Het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) wordt binnen de gemeente het belangrijkste uitvoeringsorgaan voor de nieuwe wet en zal als front office dienen voor alle jeugdzorg in de gemeente. Medewerkers van het CJG moeten in staat zijn problematiek die verband houdt met opgroeien en opvoeden te onderkennen en een psychiatrische aandoening of licht verstandelijke handicap te signaleren. Op grond hiervan moeten zij kunnen beoordelen of inschakeling van gespecialiseerde zorg (jeugdzorg, GGZ of LVG-zorg) nodig is. Om dit te kunnen doen moet het CJG beschikken overvoldoende deskundigheid. Gemeenten zijn er verantwoordelijk voor dat deze expertise daadwerkelijk (fysiek) aanwezig is in het CJG. Meteen landelijk kwaliteitskader zal deze kwaliteit worden gewaarborgd. De advies-, consult-en meidfuncties van het AMK en de Steunpunten Huiselijk Geweld die nu nog onder Bureau Jeugdzorg vallen, zullen worden samengevoegd tot één instantie voor huiselijk geweld en kindermishandeling. Het bedrag van circa 3,1 miljard euro dat in 2009 met de overheveling zou zijn gemoeid wordt uit de verschillende ministeriële begrotingen, de Zorgverzekeringswet en de AWBZ overgeheveld naar de gemeenten. Deze overheveling gaat gepaard gaat met een structurele korting van circa 10% op het resulterende budget (gefaseerd in de periode 2015-2017), dat via een decentralisatie-uitkering beschikbaar wordt gesteld aan de gemeenten. De opdracht voor de uitvoeringvan de jeugdzorg door gemeenten zal worden vastgelegd in een nieuw wettelijk kader. Daarbij zullen de huidige wettelijke individuele aanspraken niet op gelijke wijze worden overgeheveld. Het kabinet stelt wel jaarlijks 55 miljoen euro beschikbaar als compensatie voor de gemeentelijke uitvoeringskosten (inclusief de kosten voor de uitvoering van de overgehevelde 'begeleiding' uit de AW BZ). De vrijvallende uitvoeringskosten zullen beschikbaar worden gesteld aan de gemeenten. Het betreft hier uitvoeringskosten vanwege de begeleiding jeugd, dejeugd-LVC ende jeugd-GGz. De uitvoeringskosten van de begrotingsgefinancierde provinciale jeugdzorg worden gedekt uit het over te hevelen budget. Een doelstelling van de stelselherziening is dat de stijgende vraag naar gespecialiseerde zorg zal teruglopen, doordat er eerder en sneller (goedkopere) 'hulp dichtbij' kan worden ingezet. Bovendien is een efficiencykorting voorde jeugdzorg ingeboekt van 80 miljoen euro in 2015, oplopend tot 300 miljoen euro vanaf 2017. Daarnaast zal er een eigen bijdrage worden ingevoerd, zowel voor uithuisplaatsing als voor intramurale en extramu-
l6
ONTWIKKELINGEN
I N DE
JEUGDZORG
rale zorg. Deze maatregelen zullen per saldo naarverwachting70 miljoen euro opleveren (kabinetRutte 2010). 1.3
Ontwikkelingen in gebruik en kosten
In deze paragraaf worden de ontwikkelingen in gebruik en kosten bekeken van de tweedelijnsjeugdzorg (provinciaal gefinancierde jeugdzorg, jeugdGGz en jeugdLvc). De jeugdbescherming en de jeugdreclassering blijven daarbij buiten beschouwing. In figuur 1.2 zijn de gegevens over het gebruik van provinciaal gefinancierde jeugdzorg opge nomen voor de periode 20002009. Gebruikers zijn geen unieke cliënten. Een cliënt kan een aantal voorzieningen gebruiken. In 2009 waren er binnen de provinciale jeugdzorg 20% meer gebruikers dan unieke cliënten. In defiguurwordt een onderscheid gemaakt naar ambulante zorg, dagbehandeling, pleegzorg en residentiële zorg. De crisisopvang (gebruik van spoedeisende zorg) is tot 2007 gewogen opgeteld bij de residentiële zorg. Vanaf 2008 wordt de crisisopvang onderscheiden naar verblijfstype en gewogen opgeteld bij de desbe treffende voorziening. De vraag naar provinciale jeugdzorg wordt gevormd door degenen die op I januari van een zeker jaar in zorg waren plus de instroom van zorggebruikers in dat jaar plus de wachtenden die in dat jaar niet zijn geholpen. Wachtenden die reeds overbrug gingszorg ontvangen zijn niet meegeteld in de wachtlijstcijfers. Figuuri.2 Ontwikkeling van het gebruik van provinciaal gefinancierde jeugdzorg, 20002009 100.000
p
2000
■
2001
ambulant
2002
O
2003
dagbehandeling
2004
□
pleegzorg
2005
□
2006
residentieel
2007
■
2008
2009
wachtlijst
Gebruikersdefinitie: aantallen jeugdigen die op 1 januari van het betreffende jaar reeds gebruikmaakten van zorg plus degenen bij wie de zorg in de loop van dat jaar aanving (instroom). Het gebruik residentieel is een gewogen optelling van residentieel (exclusief crisisopvang) en crisisop vang op basis van de gewogen gemiddelde verblijfsduur. Wachtenden zijn unieke cliënten; gebruikers kunnen meerdere jeugdvoorzieningen gebruiken. Daarom zijn wachtenden vla een opslagfactor (gemiddeld 1,15) bij de gebruikers geteld. Bron:SRjv (19952003); MOgroep (20042009) scpbewerking. 17
J E U G D Z O R G IN
GROEIFASE
Figuur 1.2 laat een opvallende groei zien, vooral in de periode 2003-2006. In die periode is niet alleen het gebruik sterk gestegen, maar zijn ook de wachtlijsten sterk toegenomen. De groei heeft zich met gemiddeld 25% per jaar voornamelijk voltrokken in de ambulante sfeer. De pleegzorg is met gemiddeld 6% per jaar veel minder snel gegroeid. De dagbehandeling en de residentiële zorg zijn nagenoeg stabiel gebleven. Deze groeicijfers wijzen op een verschuiving van residentiële zorg en dagbehandeling naar ambulante zorg en pleegzorg en een sterke groei van ambulante zorg. Tot 2005 zijn de wachtlijsten fors gegroeid, vooral voor ambulante zorg. Met de inzet van extra wachtlijstgelden zijn de wachtlijsten in 2006 sterk verkort, maar in de loop van 2007 zijn deze weer langer geworden. Pas eind 2009 is een forse daling te zien van het aantal wachtenden op de wachtlijsten tot een niveau van 720 wachtenden op 31 december. Inmiddels zijn de wachtlijsten wel weer iets langer geworden (naar 1330 wachtenden pen juli 2010), maar ze zijn nog steeds historisch laag. De gebruikscijfers in figuur 1.2 kunnen niet zonder meer worden opgeteld om de totale kosten van provinciaal gefinancierde jeugdzorg te berekenen, omdat de kostprijzen van de onderscheiden deelvoorzieningen aanzienlijk verschillen. Zo is ambulante zorg goedkoper dan pleegzorg, is pleegzorg goedkoper dan dagbehandeling en is dagbehandeling weer goedkoper dan residentiële zorg. Wordt er met deze kostprijsverschillen rekening gehouden, dan resulteert het gewogen gebruik (figuur 1.3). Het gewogen gebruik is met 3,5% per jaar veel minder hard gestegen dan het ongewogen gebruik. Figuur 1.3 O n t w i k k e l i n g v a n h e t g e w o g e n g e b r u i k en de reële k o s t e n v a n p r o v i n c i a a l g e f i n a n c i e r d e j e u g d z o r g , 2 0 0 0 - 2 0 0 9 ( c o n s t a n t e prijzen)
i8o 170 i6o 150 140 130 120
2000
2001
2002
kosten in constante prijzen
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
gewogen gebruik
Bron: Jeugdzorg Nederland (2005-2009); ministerie van v w s (2000-2004)
De voor inflatie gecorrigeerde kosten van provinciaal gefinancierde jeugdzorg zijn, met 6,2% per jaar, harder gestegen dan het gewogen gebruik (figuur 1.3). Het resterende
O N T W I K K E L I N G E N IN DE JEUGDZORG
verschil van 2,7% (6,2 3,5) moet worden toegeschreven aan andere kostenverhogende factoren, zoals mogelijke stijging van de inzet van middelen per kind (meer personeel per kind) of de stijging van de prijs van ingezette middelen (duurder personeel). De sterke stijging van de kosten tussen 2006 en 2007 houdt verband met de extra inzet van wachtlijstmiddelen, die vooral extramuraal zijn ingezet. In de periode 20042006 is het gewogen gebruik sterk gestegen vanwege een sterke toename van de pleegzorg naast de toename van de ambulante zorg. Onder gebruikers (cliënten) die behandeld worden in de jeugdGGz worden niet alleen de behandelde kinderen verstaan, maar ook hun ouders of andere personen die bij hun opvoeding zijn betrokken. Het aandeel kinderen onder de gebruikers varieert door de jaren heen tussen de 55% en 60%. Het aantal gebruikers van jeugdGGZ is de afgelopen jaren verdubbeld van circa 140.000 gebruikers (van wie 79.000 kinderen) in 2000 naar ongeveer 280.000 (van wie 158.000 kinderen) in 2009 (figuur 1.4). Dit is een stijging van circa 8% per jaar bij een nagenoeg gelijkblijvende bevolking. In tegenstelling tot de provinciaal gefinancierde jeugdzorg heeft de groei zich met 8% per jaar niet alleen in de ambulante maar met 4% per jaar ook in de residentiële sfeer voltrokken. Gebruikers zijn ook hier geen unieke cliënten, omdat een cliënt van meer voorzieningen gebruik kan maken. Gemiddeld is er circa 10% meer gebruikers dan unieke cliënten in de jeugdG GZ . Omdat er geen consistente wachtlijstgegevens beschikbaar zijn tot 2007, worden alle op behandeling wachtenden geregistreerd en vanaf 2007 de langer dan negen weken wachtenden (Treeknorm). Een globale becijfering laat zien dat het aantal wachtenden op basis van de Treeknorm tussen 2000 en 2005 is gestegen van circa 6500 naar circa 10.000, waarna dit aantal is gestabiliseerd. Figuur 1.4 Ontwikkelingvan het gebruik van jeugdGGZ (022 jarigen), 20002009
1 250.000
^ ^^es'^^I^H
200.000
^■H
150.000
H II ^^^^^^^H
"^^
50.000
2000
H
2001
ambulant
2002
□
2OO3
residentieel
■
20O4
gemengd
2OO5
□
2006
2008
2009
deeltijd
Bron: Trimbosinstituut (trendrapportage GGZ 2010)
19
JEUGDZORG
IN
GROEIFASE
Hoewel er geen kostenreeks beschikbaar is voor de jeugd-G GZ heeft dit vermoedelijk geleid tot een substantiële kostenontwikkeling. Voor de periode 2007-2009 is de (reële) kostengroei wel bekend, en komt deze uit op ruim 5% per jaar. In dezelfde periode zijn de kosten bij de provinciale jeugdzorg met ruim 3% per jaar gestegen. In de periode 2000-2007 zijn de totale GGz-uitgaven reëel met 6,5% per jaar gestegen. Aangezien het gebruik van CGz-zorg door jeugdigen aanzienlijk sterker is gestegen dan door volwassenen, mag worden aangenomen dat de jaarlijkse kostengroei bij de jeugd-GGz groter is geweest dan de gemiddelde kostengroei in de gehele GGZ. De informatievoorziening over de jeugd-LVG is buitengewoon beperkt. Historische informatie over de ontwikkeling in het gebruik, de kosten en de overheidsuitgaven is nauwelijks voorhanden, en voor zover wel beschikbaar, niet eenduidig. Hier wordt volstaan met enige moeilijk vergelijkbare cijfers over gebruik uit diverse bronnen. Dit betreft uitsluitend de intramurale jeugd-LVG. Over de extramurale zorg zijn nog minder cijfers beschikbaar. In 2000 waren er volgens het Nationaal Kompas Volksgezondheid (RIVM) 0,9 miljoen verpleeg- en verzorgingsdagen in jeugd-LVG-instellingen met 24-uursverblijf Dit komt neer op 2470 cliënten bij een voltijd bezetting van de instellingen. Hierin zijn dus geen eventuele wachtlijstcliënten opgenomen ofeventuelepgb-gebruikers. Voor 2006 leidt een vergelijkbare berekening tot een aantal van 2930 cliënten, hetgeen neerkomt op een groei van bijna 3% per jaar bij een toename van de doelpopulatie (o-17-jarigen) van nog geen 0,5% per jaar.' In de registraties van de indicatiestellingvan het ciz kunnen pas vanaf 2010 enigszins betrouwbare cijfers worden gegeven. Dat betekent in dat jaar een aantal van 8200 unieke vragers naar jeugd-tvc met de functie verblijf In deze cijfers zijn ook de pgb-houders en eventuele wachtlijstcliënten opgenomen. Volgens het Nederlands Jeugdinstituut (NJI 2011) waren er in 2010 circa 5000 jeugdigen in residentiële LVGzorg. Dat zou betekenen dat ruim 3000 jeugdigen via een pgb andere zorg ontvingen of nog wachtten op zorg. Bij een vergelijking van de 5000 jeugdigen in residentiële LVGzorgin20io met de 2470 in 2000 isereen jaarlijkse groei waar te nemen van circa 7%. Dit groeicijfer komt in de buurt van de 5% jaarlijkse groei van het totaal aantal verstandelijk gehandicapten in intramurale zorg. Bij beschouwing van de gehele jeugd-tvG blijkt uit globale schattingen van het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (N izw, nu: NJI) dat in 2000 circa 4800 jeugdigen als licht verstandelijk gehandicapten in zorg waren, exclusief pgb-houders. In 2010 zijn er 10.500 jeugdigen in zorg, exclusief pgb-houders. Dit zou een groei impliceren van 8% per jaar voor de totale jeugd-tvc, exclusief pgb-houders. Uit ander onderzoek is bekend dat het gebruik van pgb's in dezelfde periode met 20% per jaar is toegenomen. Dit alles wijst erop dat het aantal cliënten in de jeugd-tvc de afgelopen jaren met minimaal 8% per jaar is gegroeid bij een nauwelijks groeiende doelpopulatie. 1.4
Profielen van jeugdzorggebruikers
Wat zijn de achtergrondkenmerken van jeugdzorggebruikers? Ze kunnen inzicht geven in het 'soort kinderen' dat gebruikmaakt van de diverse jeugdzorgvoorzieningen.
ONTWIKKELINGEN
I N DE
JEUGDZORG
Is daar in het algemeen een patroon in te herkennen of maakt elk kind - ongeacht zijn achtergrondkenmerken - een gelijke kans op het gebruik van jeugdzorg? In hoeverre verschillen gebruikers van de diverse typen van jeugdzorg van elkaar? Als de kenmerken van jeugdzorggebruikers bekend zijn, is er dan iets te zeggen over de verwachte toekomstige ontwikkelingvan het gebruik van jeugdzorg? Daarbij moet overigens wel in het oog worden gehouden dat de problematiek van de jeugdigen in zorg niet bekend is, 'slechts' een aantal objectieve kenmerken. Idealiter zou ook informatie over de achterliggende problematiek kunnen worden meegenomen in de analyses, omdat die het meest direct samenhangt met het jeugdzorggebruik. Zulke gegevens zijn op dit moment echter niet beschikbaar. In het kader van een grootschalig survey-onderzoek" kunnen deze analyses later dit jaar wel worden uitgevoerd. Het accent ligt hier op de kenmerken van zorggebruikers binnen drie sectoren van de (vrijwillige) zorg voor jeugdigen die binnenkort zullen worden overgeheveld naar de gemeenten. Dit zijn de provinciale jeugdzorg, de jeugd-LVG en de jeugd-GGz. Tevens komt de zorg aan de orde binnen het gedwongen kader - de Justitiële Jeugdinrichtingen (l) I 's) -, omdat ook die gerelateerd is aan de andere kaders. In het jaar van de hier uitgevoerde analyse (2007) bestonden de instellingen voor gesloten jeugdzorg immers nog niet en werden jeugdigen met een civielrechtelijke maatregel nog in een j j 1 geplaatst. Pas vanaf 2008 worden jeugdigen met een civielrechtelijke maatregel in de gesloten jeugdzorg geplaatst. De preventieve hulpverlening, die reeds door gemeenten wordt uitgevoerd, wordt hier niet besproken, omdat het een diffuse groep met uiteenlopende (en in het algemeen waarschijnlijk lichtere) problematiek betreft. Bovendien vormen de uitgaven aan de preventieve hulpverlening slechts een fractie van de uitgaven in de tweede lijn (zie tabel 1.1) en zijn gegevens over de gebruikers ervan niet voorhanden. Anderzijds worden de 'zwaardere gevallen' vanuit de preventieve hulpverlening vaak verwezen naar zorg in de tweede lijn, waardoor ze uiteindelijk toch in de analyses worden meegenomen. Relevante factoren
Met de op dit moment beschikbare informatie is het mogelijk meer inzicht te krijgen in de kenmerken van gebruikers van de diverse voorzieningen. Er zijn integrale registratiebestanden beschikbaar van alle jeugdigen van o tot en met 17 jaar die in 2007 woonachtig zijn in de provincie Utrecht. De bestanden bevatten zowel informatie over het al of niet gebruik van jeugdzorg als diverse objectieve kenmerken.' Erworden daarbij kenmerken op kindniveau onderscheiden, ouder-/gezlnsniveau en buurtniveau. Op het niveau van het kind gaat het om de kenmerken leeftijd, geslacht en etniciteit (zie ook Stevens et al. 2009). Het gebruik van (het type) jeugdzorg is leeftijdgebonden. Zo kunnen kinderen pas vanaf hun vijfde levensjaar terechtkomen in een jeugd-tvcvoorziening en vanaf hun twaalfde in een j j 1. Emotionele problematiek uit zich vaak pas op latere leeftijd, waardoor de verwachting is dat het gebruik van jeugd-G G z zal samenhangen met de leeftijd. Uit andere studies blijkt dat jongens vaker gebruikmaken van jeugdzorg dan meisjes (Hermanns 2005). Mogelijk speelt er ook een interactie tussen leeftijd en geslacht in het jeugdzorggebruik; het zou kunnen dat meisjes vooral in de puberteit gebruikmaken van
JEUGDZORG
IN
GROEIFASE
GGz-voorzieningen, terwijl jongens van jongere leeftijd relatief vaker in de provinciale jeugdzorg terechtkomen (Van Kempen en Zeijl 2009). Daarnaast is bekend dat nietwesterse migrantenkinderen vaker gebruikmaken van jeugdzorg (Stevens et al. 2009). Mogelijk speelt ook hier een interactie, namelijk tussen etniciteit en geslacht. Getest wordt of jongens van niet-westerse afkomst een grotere kans hebben op het gebruik van jeugdzorg dan andere kinderen. Op het niveau van het gezin of de ouders gaat het om de financieel-economische positie van het gezin (inkomen en uitkering), de gezinssituatie (eenoudergezin), en of de ouders in aanraking zijn geweest met de politie.'^ Uit onderzoek blijkt dat kinderen uit relatief arme gezinnen een grotere kans hebben op hechtingsproblematiek (Van i jzendoorn 2008), en daarmee op het gebruik van jeugdzorg (Hermanns et al. 2005). Ook kinderen uit eenoudergezinnen ontwikkelen vaker problemen dan kinderen in een gezin met twee ouders (Hermanns et al. 2005). Tot slot kan het (meervoudig) begaan van (zware) vergrijpen door de ouders een impact hebben op de ontwikkelingvan het kind en daarmee op het gebruik van jeugdzorg. Een andere factor die vaak wordt genoemd inde literatuur is het al of niet aanwezig zijn van een cumulatie van kenmerken; dat wil zeggen dat er meerdere kenmerken tegelijk spelen in een gezin.' Alhoewel in vele studies geen effect van cumulatie wordt gevonden (zie bv. Asscheren Paulussen-Hoogeboom 2005; Groenendaal en Dekovic 2000; Stevens et al. 2009), wordt onderzocht of steun kan worden gevonden voor dit veronderstelde fenomeen. De laatste veronderstelling is dat het 'opgroeiklimaat' (de kindvriendelijkheid) van de buurt effect heeft op het gebruik van voorzieningen (vgl. Hermanns et al. 2005). In buurten met een positief opgroeiklimaat is de verwachting dat het gebruik van jeugdzorg in het algemeen lager zal zijn dan in buurten waar een minder positief opgroeiklimaat heerst. Dit opgroeiklimaat hangt sterk samen met de sociale status van de buurt: in sociaal zwakkere buurten wordt die negatiever ervaren (Doortenen Bucx2on). Bij het optreden van daadwerkelijke problemen wordt in sociaal sterkere buurten minder vaak een beroep gedaan op formele hulp en vaker op informele hulp zoals van vrienden, kennissen en buren (Doorten en Bucx 2011). Overigens blijkt uit een andere studie (Vervoort 2011) dat in buurten met een hoge etnische concentratie en economische achterstand het onderling contact tussen buurtbewoners groter is. Het zou kunnen dat deze sterkere band met buurtbewoners tot gevolg heeft dat gezinnen met opvoed- en opgroeiproblemen daardoor juist m/ndervaak formele hulp inroepen. Het effect wordt bekeken van verschillende kenmerken die de sociale status van de buurt weergeven. Dit zijn bijvoorbeeld de bevolkingsdichtheid, het aandeel huurhuizen en het percentage uitkeringsgerechtigden in de buurt. Methode van onderzoek
Om te onderzoeken wat de impact is van de drie groepen variabelen - kindfactoren, ouder- en gezinsfactoren en buurtfactoren - vindt een schatting plaats van modellen ter verklaring van het jeugdzorggebruik, die in drie stappen wordt opgebouwd. Ten eerste worden modellen getest met alleen kindvariabelen. Vervolgens worden dezelfde modellen getest met ouder- en gezinsvariabelen eraan toegevoegd, zodat zichtbaar wordt
ONTWIKKELINGEN
I N DE
JEUGDZORG
wat deze variabelen bijdragen aan de verklaring van het gebruik. Ten slotte worden de buurtvariabelen toegevoegd. Aanvankelijk worden alle buurtkenmerken' in het model opgenomen. Uiteindelijk wordt gekozen voor de kenmerken die het sterkste effect hebben op het jeugdzorggebruik, omdat deze onderling vaak een grote samenhang vertonen. Door de verklaarde varianties van de opbouwende modellen te vergelijken valt af te leiden hoe belangrijk respectievelijk de blokken met kind-, ouder-/gezins- en buurtfactoren zijn in de verklaring van de totale variatie in het jeugdzorggebruik. De modellen worden voor drie leeftijdsgroepen apart geschat (0-4-, 5-12- en 13-17-jarigen). De schattingen zijn het resultaat van multinomiale logit modellen, waarbij de keuze voor verschillende gedragsopties wordt verklaard. Hierbij is uitgegaan van het gebruik van 'pluspakketten' van zorg, dat wordt afgezet tegen het niet-gebruik van jeugdzorg. Het definiëren van pluspakketten is een technische oplossing voor het probleem dat sommige jeugdigen binnen één jaar tijd zorg ontvangen uit meerdere sectoren' (de onderzoekseenheid is de jeugdige en niet de ontvangen zorg). De pakketten zijn gedefinieerd naar de volgende rangorde:'" GGZ, provinciale jeugdzorg, j LVG en J J I . Als een jeugdige meerdere zorgtypen ontvangt, wordt hij ingedeeld bij het pakket dat als laatste voorkomt in dit rijtje. Bijvoorbeeld: als een jeugdige zowel provinciale jeugdzorg als GGZ ontvangt, wordt hij ingedeeld bij het pakket provinciale jeugdzorg. De resultaten zijn kansverhoudingen (odds ratio's) die als volgt te interpreteren zijn: als het effect gelijk is aan 1 dan is de kans op een bepaald type zorg voor de jeugdigen met een bepaald kenmerk exact gelijk aan die voor de jeugdigen zonder dat kenmerk. Indien het effect significant groter dan wel kleiner is dan 1 dan heeft de groep met het betreffende kenmerk respectievelijk een grotere of een kleinere kans op gebruik van die zorg dan de groep zonder dat kenmerk. Bovendien kan de grootte van de effecten binnen de drie leeftijdsgroepen onderling vergeleken worden, omdat alle variabelen dummy's zijn, met uitzondering van de buurtvariabelen. Als indicator voor een cumulatie van risicokenmerken wordt gekeken naar de mate waarin vier van deze kenmerken gelijktijdig voorkomen, namelijk eenoudergezin, het ontvangen van een uitkering, niet-westerse allochtone afkomst en aanraking met de politie van de ouders. De resulterende variabele kan vijf waarden aannemen: van waarde nul wanneer er op geen van genoemde kenmerken wordt gescoord, tot en met vier wanneer op alle vier de kenmerken wordt gescoord. Resultaten 0-4-jarigen
In het algemeen blijken de onderscheiden factoren het jeugdzorggebruik van 0-4-jarigen maar voor een zeer klein deel te voorspellen (de verklaarde variantie is erg laag). De gezins- en ouderfactoren blijken het meest bepalend - alhoewel ook voor deze variabelen geldt dat er slechts sprake is van een zwak verband (tabel 1.2). De kindfactoren blijken minder van belang in de verklaring van het jeugdzorggebruik voor deze leeftijdsgroep, terwijl de buurtkenmerken praktisch geen samenhang vertonen met het gebruik van jeugdzorg."
23
JEUGDZORG
IN
GROEIFASE
Van de 0-4-jarigen maken op kindniveau de iets oudere kinderen (3 en 4 jaar) en jongens iets vaker gebruik van provinciale jeugdzorgen jeugd-GGZ. Zowel westerse als niet-westerse migrantenkinderen maken niet meer of minder gebruik van de voorzieningen dan autochtone kinderen. Op het gezinsniveau is een aantal verklarende variabelen waar te nemen. Kinderen uit gezinnen met een laag inkomen, eenoudergezinnen en kinderen uit uitkeringsgezinnen maken een iets grotere kans op gebruik van jeugd-GGz en provinciale jeugdzorg. Voorts heeft het kind van wie de ouders in aanraking komen met de politie een iets grotere kans op gebruik van provinciale jeugdzorg. Zoals gezegd spelen buurtkenmerken een relatief onbelangrijke rol in de verklaring van het gebruik van jeugdzorg, hoewel kinderen in buurten met relatief veel huurwoningen wel iets vaker een beroep doen op provinciale jeugdzorg. 5-12-jarigen
Ook voor de groep van 5-12-jarigen is de verklaringsgraad gering. Hier spelen de ouderen gezinsfactoren, net als bij de 0-4-jarigen, relatief de grootste rol. Ook de kindfactoren hebben effect op het jeugdzorggebruik in deze groep, dat iets groter is dan bij 0-4-jarigen. Ten slotte voegt ook hier, net als bij de 0-4-jarigen, de buurt weinig toe aan de verklaring van het jeugdzorggebruik.'- Hoewel het percentage huurwoningen in de buurt een klein effect heeft op het gebruik van alle voorzieningen, neemt de verklaarde variantie van het totale model niet toe na invoeging van de buurtkenmerken. Bij bestudering van de specifieke kenmerken op kindniveau van de leeftijdsgroep 5-12 jaar is te zien dat de kans op gebruik zowel van jeugd-ccz als van jeugd-LVG toeneemt naarmate het kind ouder wordt. Voor de provinciale jeugdzorg zijn geen verschillen te zien in gebruik naar leeftijd. Niet-westerse migrantenkinderen maken minder gebruik van alle drie de zorgtypen dan autochtone kinderen. Voor westerse migrantenkinderen geldt hetzelfde voor het gebruik van jeugd-GGZ, maar niet voor het gebruik van provinciale jeugdzorg en jeugd-tvc - zij maken in gelijke mate gebruik van deze twee voorzieningen als autochtone jeugdigen. Jongens hebben voor alle drie de zorgtypen een iets grotere kans op gebruik. Op het niveau van de ouders en het gezin is te zien dat de kans op het gebruik van de drie zorgtypen iets daalt naarmate het inkomen stijgt. Daarnaast hebben kinderen uit een eenoudergezin een ietsgroterekansopgebruikvanjeugd-Gcz en provinciale jeugdzorg. Voor gebruik van jeugd-LVG is, niet verrassend, geen effect waar te nemen van de gezinsvorm (een verstandelijke beperking is immers meestal aangeboren). Als de ouder(s) in aanraking is (zijn) geweest met de politie dan is de kans op het gebruik van provinciale jeugdzorg en jeugd-LVG iets groter. Op het gebruik van jeugd-G GZ heeft hetgeen effect. Kinderen uit gezinnen met één of twee oudeis die uitkeringsgerechtigd zijn hebben een iets grotere kans op gebruik van (alle vormen van) jeugdzorg. Op buurtniveau hebben kinderen in buurten met veel huurwoningen een iets grotere kans op het ontvangen van jeugdzorg, maar zoals gezegd voegt dit effect niets toe aan de verklaringsgraad van het gehele model.
24
ONTWIKKELINGEN
I N DE
JEUGDZORG
13-17-jarigen
Ook voor de groep 13-17-jarigen is een lage verklaringsgraad waarneembaar, maar relatief gezien vertonen de kenmerken van de ouders en het gezin de sterkste samenhang met het jeugdzorggebruik. Ook bij de andere leeftijdsgroepen was te zien dat de ouder- en gezinskenmerken relatief de sterkste effecten hebben, hoewel deze voor de groep van 13-17-jarigen net iets minder belangrijk blijken dan voor o-12-jarigen. De kindkenmerken hebben ook een effect op het gebruik van jeugdzorg, hoewel ook die effecten kleiner zijn dan die voor 5-12-jarigen. De buurt, ten slotte, heeft ook een (klein) effect op het jeugdzorggebruik van jongeren en adolescenten.'^ Blijkbaar gaat de buurt pas een rol spelen naarmate een jeugdige ouder wordt. Een verklaring hiervoor kan zijn dat jongeren en adolescenten meer buitenshuis komen. Uit ander onderzoek blijkt ook dat in de adolescentie leeftijdgenoten een grotere bron van invloed worden, en ouders wat minder (zie bv. Mounts en Steinberg 1995). Dit blijkt met name het geval voor het gebruik van j LVG, provinciale jeugdzorg en j j 1 's, en in mindere mate voor het gebruik van jeugd-CGz. Dit laatste komt waarschijnlijk doordat psychiatrische problemen een sterkere persoonlijke en minder sterke sociale component kennen. Voor de 13-17-jarigen wordt op het niveau van het kind de kans op jeugdzorggebruik iets groter wordt naarmate het kind ouder is (met uitzondering van het gebruik van j LVG). Het effect van leeftijd is relatief het sterkst voor het gebruik van j j 1 's: hoe ouder, hoe groter de kans is op het gebruik van deze voorziening. Westerse allochtonen hebben niet meer of minder kans op het gebruik van een van de zorgtypen, en voor niet-westerse allochtonen geldt dat zij een iets kleinere kans hebben op het gebruik van G GZ en j LVG dan autochtone jongeren, maar een iets grotere kans op het gebruik van j j i's. Er is geen verschil tussen etniciteitsgroepen voor het gebruik van provinciale jeugdzorg. Jongens hebben een iets grotere kans op het gebruik van 1 LVG en de J J I 'S dan meisjes; voor de overige twee zorgtypen zijn geen verschillen waarneembaar. Net als bij 5-12-jarigen neemt de kans op het gebruik van alle vier de zorgtypen iets af naarmate het huishoudinkomen toeneemt. Jongeren uit een eenoudergezin hebben een grotere kans op gebruik van GGZ en provinciale jeugdzorg. Deze samenhang is ook aanwezig bij het gebruik van i LVG en j j 1, maar die wordt overgenomen door het variabele inkomen. Dit komt doordat bijna alle eenoudergezinnen onder de gebruikers van deze twee zorgvormen in de categorie laag inkomen vallen. Voorts hebben de ouder(s) van gebruikers van provinciale jeugdzorg, j LVG en J J 1 vaker contact gehad met de politie. Voor GGz-gebruikers geldt dit echter niet. Ten slotte hebben kinderen uit een gezin met een uitkering op ouder-/gezinsniveau een grotere kans om in (alle vormen van) jeugdzorg terecht te komen. In deze leeftijdscategorie maakt ook de buurt waarin de jeugdige woont enig verschil. Voor de jeugd-GGz is te zien dat het gebruik ervan toeneemt naarmate de buurt dichter bevolkt is, terwijl voor provinciale jeugdzorg, j LVG en JJI vooral het percentage huurwoningen indicatiefis: hoe hoger dat percentage is, hoe meer kinderen gebruikmaken van die drie voorzieningen.
25
J E U G D Z O R G IN G R O E I F A S E
Alle leeftijden
Vervolgens zijn de modellen voor de drie leeftijdsgroepen getest met invoeging van een variabele die de cumulatie van kenmerken voor het kind aangeeft. Deze cumulatie blijkt inderdaad een positieve impact te hebben op het jeugdzorggebruik. Door invoeging van deze variabele vallen echter de gevonden kenmerken, eenoudergezin en aanraking met politie van de ouders, weg. Bovendien neemt de verklaarde variantie van het model niet toe. Er is dan ook geen aanleiding om uit te gaan van een cumulatieeffect. Met andere woorden: het effect is niet groter dan de som van de effecten van de individuele kenmerken. Tabel i.2 Verklaringsmodel voor gebruik van jeugdzorgvoorzieningen naar drie typen determinanten, 2007
kenmerken
04iarigen 512iarigen GGZ prov.jz GGZ prov.jz JLVG
i3i7)arigen GGZ prov.JZ JLVG
JJI
kindniveau leeftijd 2'
+
+
leeftijd y
+
+
leeftijd 4* leeftijd 5" leeftijd 6" leeftijd 7''
. .
leeftijd 8"
+
leeftijd 13' leeftijd 15' leeftijd 16' leeftijd 17' westerse allochtoon'' nietwesterse allochtoon'' jongen'
+
pscudoR^ kindfactoren
+
+
+
0,01
4
+
1
+
+
+
f
0,03
0,01
gezins/ouderniveau inkomen (midden)' inkomen (hoog)'
eenoudergezin^
+
+
+
+
aanraking politie ouder(s)'' uitkering'
+
+
t
+
4
+
+
+
+
^
■
+ +
+
'+■
+
+
+
pseuöo R'ind. geiinsfactoren
0,05
0,07
0,04
toename R' door geïmsfaaoren
0,04
0,04
0,03
buurtniveau bevolkingsdichtheid'^ pseudoR* olie factoren toenome R' door buurtfactoren N
0,05
+
+■
■ *
+
t
% huurwoningen
0,07
+
+ 0,05
0,00
0,00
0,01
62.330
120.002
71.638
Kenmerken die voor geen enkele voorziening significant bleken, zijn niet gerapporteerd.
26
+
O N T W I K K E L I N G E N IN DE JEUGDZORG
De conclusie kan zijn dat de kenmerken slechts een klein deel verklaren van het al of niet gebruikmaken van jeugdzorg. Het gebruik van jeugdzorg hangt relatief het sterkst samen met ouder- en gezinskenmerken, namelijk het ontvangen van een uitkering, aanraking met de politie en de gezinsvorm. Daarnaast speelt het geslacht van de jeugdige een relatief grote rol bij 5-12-jarigen en de leeftijd bij 0-4-jarigen. De buurt speelt (bijna) geen rol in de verklaring van jeugdzorggebruik. Conform de verwachting blijken de gebruikers van de verschillende voorzieningen veelal vergelijkbare kenmerken te hebben (vooral de 0-12-jarigen). De jji-gebruikers wijken het sterkst af wat verklaarbaar is door het gedwongen karaktervan deze voorziening. Met name niet-westerse allochtonen blijken een grotere kans te hebben op jji-gebruik. Terwijl niet-westerse allochtonen in alle niet-gedwongen voorzieningen ondervertegenwoordigd zijn, blijken ze in de jji's sterk oververtegenwoordigd. Een verklaring kan worden gevonden in een publicatie van Boon en De Haan (2010). Zij betogen dat de drempel om hulp te vragen bij de jeugd-GGz erg hoog is voor niet-westerse migranten van jonge leeftijd. Volgens de auteurs kan de ondervertegenwoordiging in de GGZ op jonge leeftijd uitmonden in een escalatie van de problematiek op latere leeftijd, en daarmee in een oververtegenwoordiging van niet-westerse allochtonen in de jji's. 1.5
Samenvatting en discussie
In het eerste deel van dit rappport is te lezen dat er sprake is van een aanzienlijke groei van de jeugdzorg, zowel in gebruik als in kosten. De groei geldt voor alle drie de onderzochte sectoren in de tweedelijns jeugdzorg: zowel voor jeugd-G GZ, provinciale jeugdzorg als jeugd-LVG. Het is vooral het gebruik van ambulante zorg, zowel binnen de provinciale jeugdzorg als in de jeugd-G GZ dat heeft gezorgd voor een enorme groeispurt. In de periode 2003-2006 deed zich de sterkste groei voor. In de literatuur worden verschillende redenen genoemd voor het grotere beroep dat wordt gedaan op jeugdzorg. De maatschappij lijkt steeds strengere eisen aan jeugdigen te stellen; als zij hier niet aan voldoen wordt er sneller professionele hulp ingeroepen. Veel van die problemen werden vroeger wellicht in het informele circuit opgelost. Dit is overigens een trend die ook in andere jeugdregelingen wordt waargenomen, zoals in de Wajong, de pgb-regeling en de rugzakjesregeling (TNO 2007). Daarnaast lijkt er sinds een incident in 2004 met het meisje Savanna, dat een fatale afloop had, een angst te bestaan om ernstige gevallen te missen. Deze angst zou een van de verklaringen kunnen zijn voor de groei in het aantal afgegeven indicaties. In de jaren daarop ontstond een zogenoemd Savanna-effect, dat betrekking heeft op de sterke toename van het gebruik van begeleiding door een gezinsvoogd (Stallenberg 2007/2008). Ten derde is de diagnostiek verbeterd, waardoor eventuele problematiek bij jeugdigen eerder wordt herkend en behandeld. Mede om de geconstateerde groei enigszins te kunnen beteugelen wordt de jeugdzorg, naast andere regelingen, overgeheveld naar de gemeenten. De achterliggende gedachte daarbij is dat problemen eerder aan het licht kunnen komen, waardoor verergering in meer gevallen kan worden voorkomen en er volstaan kan worden met (goedkopere) hulp vanuit het voorliggende traject (de Centra voor Jeugd en Gezin).
27
J E U G D Z O R G IN G R O E I F A S E
Het tweede deel van dit rapport concentreerde zich op de kenmerken van kinderen die gebruikmaken van diverse vormen van jeugdzorg die binnenkort overgaan naar de gemeente (jeugd-GGz, provinciale jeugdzorg, jeugd-LVG, en, op iets langere termijn, IJl). Hoewel de verklaringsgraad van de modellen laag is, blijken voor alle kinderen de kenmerken op het gezins-/ouderniveau (financieel-economische situatie, gezinsvorm en aanraking met de politie van de ouders) relatief de grootste rol te spelen. De kenmerken van het kind zijn minder van invloed op het gebruik van jeugdzorg dan kenmerken van de ouder(s) of het gezin. Buurtkenmerken, ten slotte, hebben nauwelijks effect op het gebruik van jeugdzorg. Een klein effect was wel te zien bij 13-17-jarigen. In het algemeen blijken hetvaak dezelfde kenmerken te zijn die invloed hebben op het gebruik van de verschillende typen van jeugdzorg. De gebruikers van j j i 's wijken wat betreft kenmerken het sterkst af van de gebruikers van andere jeugdzorgvoorzieningen. Dat is te verklaren uit het gedwongen karaktervan deze zorg, terwijl de andere onderzochte voorzieningen alle vrijwillig zijn. Noten 1
Later in dit rapport worden lagere overlappercentages genoemd. Die percentages betreffen echter de overlap ('dubbeltellingen') binnen voorzieningen. Hier gaat het om overlap zowel binnen als tussen voorzieningen.
2
Tot en met 2007 werd geen onderscheid gemaakt naar type crisisopvang (spoedeisende zorg). Het leeuwendeel van de crisisopvang vond plaats in een residentiële setting. Daarom werd de crisisopvang in zijn geheel gerekend tot de residentiële zorg. Vanaf 2008 wordt een onderscheid gemaakt naar type crisisopvang. Dat jaar werd circa de helft van de crisisopvang in residentiële vorm verstrekt, een derde deel in ambulante vorm en een vijfde deel in de vorm van pleegzorg. Daarbij moet wel aangetekend worden dat een onbekend deel van de ambulante crisisopvang en pleegzorg crisisopvang door instellingen bij de reguliere zorg werd gerekend. Door deze registratieverschillen treedt een kleine trendbreuk in de tijdreeksen voor jeugdzorg op.
3
In het rapport Zorg met verblijf van RIGO Research en Advies BV (oktober 2008) wordt gesproken over 2800 bewoners in 2006.
4 5
Onderzoek Jeugd en Opgroeien 2011 (ojo'11). Den Haag: SCP/CBS. De data van gebruikers van jeugdzorg zijn afkomstig van onderzoeksbureau B&A. Deze zijn door het CBS verrijkt met gegevens over achtergrondkenmerken. Bovendien heeft het CBS de gegevens over de niet-gebruikers van jeugdzorg toegevoegd, met als resultaat een databestand van alle jeugdigen van o t o t e n met 17 jaar in de provincie Utrecht op peildatum 1 januari 2007, hun jeugdzorggebruiken hun kenmerken.
6
In het algemeen gaat het dan om zwaardere vergrijpen. Wij hebben helaas alleen gegevens over contact met de politie in het algemeen (over de jaren 2006 en 2007), die niet zijn uitgesplitst naar het soort overtreding. Daardoor zullen eventuele gevonden effecten in onze modellen wellicht onderschatworden.
7
In de literatuur zijn er twee opvattingen over de cumulatie van risicofactoren (Groenendaal en Dekovic 2000, p. 9). Enerzijds is er de lineaire/additieve opvatting: hoe meer risicofactoren een kind heeft, hoe groter de kans op problemen, waarbij de kansen van de risicofactoren kunnen worden opgeteld. Anderzijds is er de opvatting van een niet-lineair toenemende kans op problemen bij toename van het aantal risicofactoren: naarmate er meer risicofactoren zijn, versterken de risicofactoren elkaar. Dit cumulatie-effect kan ook worden aangetroffen bij het gebruik van de
ONTWIKKELINGEN
I N DE
JEUGDZORG
verschillende jeugdzorgvoorzieningen. Daartoe zijn alle mogelijke interactie-/kruiseffecten tussen de risicofactoren getest, om na te gaan of deze groter zijn dan de som van de individuele effecten. 8
De complete lijst van buurtvariabelen die is getest: de bevolkingsdichtheid, het percentage huurwoningen, het percentage uitkeringsgerechtigden, het percentage niet-westerse allochtonen, het percentage lage inkomens en de gemiddelde woz-waarde van de woningen.
9
Ongeveer twee derde van de cliënten ontvangt zorg uit slechts één sector.
10 Deze volgorde is een keuze die is gemaakt op basis van de veronderstelde 'zwaarte' van de zorg. Daarbij is JJ i als zwaarste zorgtype gedefinieerd (het is immers zorg die plaatsvindt in het gedwongen kader), gevolgd door j LVG (omdat gebruik van dit zorgtype over het algemeen langdurig is), provinciale jeugdzorg en jeugd-GGZ als lichtste zorgvorm. n
De toename van de verklaarde variantie is respectievelijk o.oi voor de kindfactoren, 0,04 voor de ouder-/gezinsfactoren en 0,00 voor de buurtfactoren (tabel 1.2).
12 De toename van de verklaarde variantie is respectievelijk 0,03 voor de kindfactoren, 0,04 voor de ouder-/gezinsfactoren en 0,00 voor de buurtfactoren (tabel 1.2). 13 De toename van de verklaarde variantie is respectievelijk o,oi voor de kindfactoren, 0,03 voor de ouder-/gezinsfactoren en o,oi voor de buurtfactoren (tabel 1.2).
29
JEUGDZORG IN GROEIFASE
Literatuur Aalbers-Van Leeuwen, M., L. van Hees en J. Hermanns (2002). Risico-en protectieve factoren in moderne gezinnen: reden tot optimisme of reden tor pessimisme? In: Pedagogiek, jg. 22, nr. 1, p. 41-54. Asscher, J.J. en M. Paulussen-Hoogeboom (2005). De invloed van risico- en protectieve factoren op de ontwikkelingen opvoedingvan jonge kinderen. In: Kind & Adolescent, ig. 26, p. 56-69. B8IA (2009). Combinaties van zorg bij jeugdigen. Den Haag: BStA Group. Begeleidingscommissie Vernieuwingsimpuls Dualisme en lokale democratie (2006). Culturen rond besturen. Bestuurskracht en bestuurscultuur in gedualiseerdegemeenten. CeraadpleegóiprW zon v\3 hnp://www.actieprogrammalokaalbestuur.nl/files/file/ALB-ii ANDREI KI NGEN/ALE_HR_ CulturenRondBesturen2006.pdf Berg, Yorickvanden, Carlo Hover, Petervan der Loosen Yermo Wever (2009). Combinaties van zorg bij jeugdigen. Den Haag, B8IA Consulting bv. BMC (2009). £ra/uatieoiiderzoe)t Wet op dejeugrfzorg-eiudrapporr. Amersfoort: BMC. Boon, A. en A. de Haan (2010). De toegankelijkheid van de leugd-ccz voor jeugdigen van nietNederlandse herkomst. In: Epidemiologisch bulletin, jg. 45, nr. 2, p. 2-7. Doorten, 1. en F. Bucx (2011). Steun voorouders bij de opvoeding: de rolvan sociale netwerken, instanties en de buurt. In: Gezmsr(Tpporf20ii. Een portret van het gezinsleven in Nederland {p. 180-196). Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Dorsselaer, S. van, E. Zeijl, S. van den Eeckhoui, T. ter Bogien W. Vollebergh (2007). HBSCZOOJ. GezonrfiieW en welzijn van jongeren in Nederland. Utrecht: Trimbos-instituut. Groenendaal, |. H. A. en M. Dekovic (2000). Risicofactoren voorde kwaliteitvan de opvoeding. In: Pedagogiek, jg. 1, p. 3-22. Hermanns, 1., F. Öry en G. Schrijvers (2005). Helpen hij opgroeien en opvoeden: eerder, .';iie//eren beter. Een advies over vroegtijdige signalering en interventies bij opvoed- en opgroeiproblemen. Utre cht: Inventgroop Kabinet-Rutte (2010). Vrijheiden vernimvoordc/ijfc/ieM.Re^eerattoordvvD-cDA. Den Haag: ministerie van Algemene Zaken. Kempen, H. van en E. Zeijl (2009). Drempel jeugdzorg te hoog voor meisjes ofte laag voor jongens? In: M/v. scp-i!ieuH7flarsui!()ave2009(p. 51-57). Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. NU (2011). Werk in uitvoering. Bouwen aan het nieuwe jeugdstelsel. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Stallenberg, P. (2007/2008). Wat is nou eigenlijk het Savanna-effect? In: Mobiel, Tijdschrift voor Pleegzorg, jg. 34, nr. 6. Stevens, |., E. Pommer, H. van Kempen, E. Zeijl, I. Woittiez, K. Sadiraj, R. GilsingenS. Keuzenkamp (2009). Dejeugdeenzorg. Ramings- en verdeelmodel jeugdzorg 2007. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. TNO (2007). Toeiiame^ebruiJ:ondersteuningvoorjoii^()eren meteengezondheidsbeperking. Hoofddorp: TNO. Vervoort, M.H.M. (2011). Living together apart? Ethnic concentration in the neighbourhood and ethnic minorities' social contactsandlanguagepractices. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau vws (2010). Perspectiefvoorjeugd en gezin. Uitgegeven op 9 april 2010. Den Haag: ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. WTI (2010). Jeutfdzorfjdic/iterbi)'. Den Haag: Werkgroep Toekomstverkenning leugdzorg. Ilzendoorn, M.H. van (2008). Opvoeding overdegrens. Gehechtlieid, trauma en veerfcracht. Amsterdam: Boom Academie. 30
ONTWIKKELINGEN
I N DE
JEUGDZORG
Zeijl, E., M.Crone, K. Wiefferink, S. Keuzenkamp en M. Reijneveld (2005). Hinderen in Nederland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
31
J E U G D Z O R G IN GROEIFASE
Publicaties van het Sociaal en Cultureel Planbureau Werkprogramma Het Sociaal en Cultureel Planbureau stelt twee keer per jaar zijn Werkprogramma vast. De tekst van het lopende programma is te vinden op de website van het SCP: www.scp.nl.
scp-publicaties Onderstaande lijst bevat een selectie van publicaties van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Deze publicaties zijn verkrijgbaar bij de boekhandel, of via de website van het SCP. Een complete lijst is te vinden op www.scp.nl/publicaties.
Sociale en Culturele Rapporten Investeren in vermogen. Sociaal en Cultureel Rapport zoo6. ISBN 90-377-0285-6 Betrekkelijke betrokkenheid. Studies in sociale cohesie. Sociaal en Cultureel Rapport 2008. ISBN 978903770368-9 Wisseling van de wacht: generaties in Nederland. Sociaal en Cultureel Rapport 2010. Andries van den Broek, Ria Bronneman-Helmers en Vic Veldheer (red.), ISBN 9789037705058
scp-publicaties 2010
2010-4
2010-5 2010-6 2010-7
2010-8 2010-9 2010-10
32
LieverMarJ; dan Mohammed? Onderzoek naar arbeidsmarktdiscriminatie van niet-westerse migranten via praktijktests {zoto). IrisAiidriessen, Eline Nievers, Laila Faulk, laco Dagevos. ISBN 9789037704211 Op weg met de Wmo. Evaluatie van de Wet maatschappelijke ondersteuning 20oy-20os (2010). Mirjam de Klerk, Rob Gilsing en loost Timmermans (red.), Gijs van Houten, Anna Maria Marangos, Mathijs Tuynman, Martha Dijkgraaf, lennifervan den Broeke, Judith van der Veer, JelmerShalk, Jurjenledema, Alice de Boer. ISBN 978903770463 1 Steeds meer verstandelijkgehandicapten? Ontwikkelingen in vraag en gebruik van zorg voor verstandelijkgehandicapten 1938-2008 (zoio). Michiel Ras, Isolde Woittiez, Hetty van Kempen, Klarita Sadiraj. ISBN 9789037704686 Een baanloos bestaan. De betekenis van werkvoor werklozen, arbeidsongeschikten en werkenden (2010). Patricia van Echtelt. ISBN 9789037703504 ThesocialstateoftheNetherlandszoos (2010). Rob Bijl, Jeroen Boelhouwer, Evert Pommer, Peggy Schyns (red.), ISBN 9789037704662 The niininmm afreed upon. Consensual budgetstandardsfor theNetherlands (2010). Stella Hoff, Arjan Soede, Gok Vrooman, Corinne van Gaaien, Albert Luten, Sanne Lamers. ISBN 9789037704723 Sociale uitsluitiitg bij kinderen: omvang en achtergronden (201 o). Annene Roest, Anne Marike Lokhorst, Cok Vrooman. ISBN 97890377 04938 Beperkt aan het werk. Rapportage ziekteverzuim, arbeidsongeschiktheid en arbeidsparticipatie (2010). Gerda Jehoel-Gijsbers (red.), ISBN 978 90 377 0489 1 Minder werk voor laagopgeleiden? Ontwikkelingen in baanbezit en baankwaliieit 1992-2008 (2010). Edith losten, ISBN 9789037704747 At home in t/ieNet/ier/ands (2010). Mérove Gijsberts, Jaco Dagevos. ISBN 9789037704877
P U B L I C A T I E S V A N H E T S O C I A A L EN C U L T U R E E L
2010-12 2010-13 2010-14 2010-15 2010-16 2010-17 2010-18
2010-19 2010-20 2010-21 2010-22 2010-23 2010-24
2010-25 2010-26
2010-27 2010-28
2010-29 2010-30 2010-31
2010-32
PLANBUREAU
FACiS over kunstbeoefening in de vrije tijd (zoto). Andries van den Broek. ISBN 9789037704556 Mogelijkheden tot kunstbeoefening in de vrije tijd (2010). Andries van den Broek (red.). ISBN 9789037704563 Toefcomstverkenning kunstbeoefening (2010J. Andries van den Broek. ISBN 978 90 377 0491 4 Steedsgewoner, nooit(ieivoon.AcceptatiêVflnhomosel<sua/iteitinNedei/and(20io). Saskia Keuzenkamp et al. ISBN 97890377 0501 o Publieke dienstverlening in perspectief, scp-memorandum voorde kabinetsformatie zow (2010). Evert Pommer en Evelien Eggink (red.), ISBN 9789037705133 We/lbeing in the Nether/ands.rhe SCP/i/e situation index since 1974 (2010). Jeroen Boelhouwer, ISBN 978 90 377 0345 o Minderheden in de mixed-mode? Een inventarisatie van voor- en nadelen van het inzetten van verschillende dataverzamelingsmethoden onder niet-westerse migranten (2010). R. Feskens, J. Kappelhof, |. Dagevos, I. Stoop, ISBN 978 90 377 0517 1 lust different, that's all. Acceptatice of homosexuality in the Netherlands (zoto). Saskia Keuzenkamp (ed.) et al. ISBN 9789037705027 Discriminatiemonitor niet-westerse migranten op de arbeidsmarkt zow (2010). Eline Nievers enlrisAndriessen (red.), ISBN 9789037704389 lemandmoethetdoen. Ervaringenvanverzorgersvan partners (zoio). Judith van Male, Marion Duimel en Alice de Boer. ISBN 978 90 377 0518 8 Uitde armoedewerken. Omvang en oorzakenvan uitstroom uit armoede (2010). Stella Hoff. ISBN 9789037705195 Het iveriten waard. Het arbeidsaanbod van laagopgeleide vrouwen vanuit een economisch en sociologisch perspectief {2010). Mariëlle Cloïn. ISBN 978 90 377 0514 o Zorgen voor Zorg. Ramingen van de vraag naar personeel in de verpleging en verzorging tot 2030 (2010). Evelien Eggink, Debbie Oudijk en Isolde Woittiez. ISBN 9789037705126 Alle kanalen staan open. Dedigitaliseringvanmediagebruik{zoio). Frank Huysmans en JosdeHaan. ISBN 978903770521 8 Tijd op orde? Een analysevan de tijdsorde vanuit het perspectiefvan de burger (2010). Mariëlle Cloïn, Marjon Schols en Andries van den Broek, m.in.v. Maria Koutamanis. ISBN 9789037705201 Maten voor Gemeenten 2010. Een analysevan de prestaties van de lokale overheid (2010). Bob Kuhry, Jedid-Jah Jonkeren Ab van der Torre, ISBN 9789037705225 Naar Hollands gebruik? Verschillen in gebruikvan hulp bij opvoeding, onderwijs en gezottdheid tussen autochtonen en migranten (2010). Angela van den Broek, Ellen Kleijnen en Saskia Keuzenkamp. ISBN 978 90 377 0525 6 Sport: een leven lang. Rapportage sport 2010 (2010). AnnetTiessen-Raaphorst, Desirée Verbeek, Jos de Haan en Koen Breedveld (red.), ISBN 978 90 377 0504 1 Komt tijd, komtraad? Essaysovermogelijkhedenvoor een nieuwe tijdsorde (zoto). Andries vanden Broek en Mariëlle Cloïn (red.), ISBN 9789037705232 Definitief advies overhetWMO-budgethuishoudelijkehulp voor 2011. VanhetSociaalen Cultureelplanbureau. Uitgebrachtaanhetbestuurlijkoverlegfinanciëleverhoudingen(2010). Abvan der Torre en Evert Pommer. ISBN 9789037705355 Wisseling van de wacht: getteraties in Nederland. Sociaal en Cultureel Rapport 2010 (2010). Andries van den Broek, Ria Bronneman-Helmers en Vic Veldheer (red.). ISBN 9789037705058
33
JEUGDZORG
IN G R O E I F A S E
2010-33 Armoedesignalement (2010). SCP/CBS. ISBN 978 90 377 0458 7 2010-34 Wie zijn de cliënten van de langdurige AWBZ-thuiszorg? Isolde Woittiez. ISBN 978 90 377 0541 6
scp-publicaties 2on 2011-1 2011-2 2011-3
2011-4 2011-5 2011-6 2011-7 2011-8
2011-10 2011-11 2011-12 2011-13
KLEUR. scp-nieuivjaflrsuitgave20ii (2011). ISBN 97890 37705379 Stemming onbestemd. Tweede verdiepingsstudie Continu Onderzoek Bnrgerperspectieven (2011). Paul Dekker en Josje den Ridder (red.), i s B N 978 90 377 0528 7 Vluclnelingengroepen in Nederland. Over de integratie van Afghaanse, Iraakse, Iraanse en Somalische migranten {zou). Jaco Dagevos en Edith Dourleijn (red.). ISBN 9789037705263 Emancipatiemonitorzoio (2011). Ans Merens, Marion van den Erakel-Hofmans, Marijke Hartgers en Brigitte Hermans (red.), ISBN 9789037705034 Moeilijk werken. Gezondheid en de arbeidsdeelname van migrantenvrouwen (2011). Myra Keizer en Saskia Keuzenkamp. ISBN 9789037705249 Informele groepen. Verkenningen van eigentijdse bronnen van sociale cohesie (2011). E. van den Berg, P. van Houvvelingen en J. de Hart (red.), ISBN 978903770527 o Ccz/nsrrtpport20ii (2011). Freek Bucx (red.), ISBN 9789037705386 Hoe cultureel is de digitale generatie? Het internetgebruik voor culturele doeleinden onder schoolgaande tieners (2011). Marjon Schols, Marion Duimel en los de Haan. ISBN 9789037704570 Kwetsbare ouderen (2011). Cretien vanCampen (red.), ISBN 9789037705423 Minder voor het midden. Pro/ijt van de overheid in 2007 (2011). Evert Pommer (red.), Jedid-Jah Jonker, Abvan der Torre, Hetty van Kampen, ISBN 9789037704372 Wonen, wijkenen interventies. Krachtwijkenbeleidinperspectief{20u). Karin Wittebrood, Matthieu Permentier, m.ni.v. Fenne Pinkster, ISBN 9789037700657 Armoedegrens op basis van de budgetbenadering-revisie zow (2011). Arjan Soede. ISBN 978903770551 5
2011-14 2011-15
2011-16 2011-17
2011-19 2011-20 2011-21 2011-22 2011-23
34
Werkgevers over de crisis (2011). Edith josten. ISBN 978 90 377 0543 o Op weg naar een inclusieve arbeidsmarkt. Bijdragen van de sprekers op het symposium is oktober 2010, Den Haag (2011). Gerda Jehoel-Gijsbers (red.). ISBN 9789037705461 Eropuit! Nederlandersinhunvrijetijdbuitenshuis (zottj. Desirée Verbeek en JosdeHaan. ISBN 9789037705478 De opmars van het pgb. De ontwikkeling van het persoonsgebonden budget in nationaal en intertmtionaalperspectief{zou). K. Sadiraj, D. Oudijk, H. van Kempen, I. Stevens. ISBN 9789037705577 Kwetsbare ouderen in de praktijk. Een journalistieke samenvatting (zou). Malou van Hintum. ISBN 9789037705553 Dimensies van socia/euits/i/itinr). Waareen verbeterd meetinstrument (2011). Stella Hoff en Cok Vrooman. ISBN 9789037705324 Chinese Nederlanders. Van horeca naar hogeschool (2011). Mérove Gijsberts, Willem Huijnk, Ria Vogels (red.), ISBN 97890377 05294 Gemengdleren. Etnische diversiteit en leerprestaties (zou). Lex Herweijer. ISBN 978903770575 1 Voorbestemd tot achterstand? Armoede en sociale uitsluiting in de kindertijd en 25 jaar later (2011). Maurice Guiaux m.m.v. Annene Roest en lurjen Idema. ISBN 978 90 377 0577 5
P U B L I C A T I E S V A N H E T S O C I A A L EN C U L T U R E E L
2011-24 2011-25 2011-26 2011-27 2011-28 2011-29 2011-33
2011-37
PLANBUREAU
Kinderen en internetrisico's. EU KidsOnlineonderzoekonderg-i6-jarigeinternetgebruikers in Nederland (2011). Nathalie Sonck en JosdeHaan. ISBN 9789037705768 De basis meester. Onderwijskwaliteit en basisvaardigheden (2011). Monique Turkenburg. ISBN 9789037705744 Acceptatie vonhomosefauahteit in Neder/and20ii. Internationale vergelijking, ontwikkelingen en actue/esituatie(2011). Saskia Keuzenkamp. ISBN 9789037705799 Poolse migranten. Depositie van Polen die vanaf 2004 in Nederlandzijn komen wonen (2011). Jaco Dagevos (red.), i s B N 978 90 377 530 o Gewoon aan de slag? De sociale veiligheid van de werkplek voor homoseksuele mannen en vrouwen (2011). Saskia Keuzenkamp en Ans Oudejans. ISBN 978903770581 2 Acceptance of homosexuality in the Netherlands zon. International comparison, trends and currentsitiiafion(2011).Saskia Keuzenkamp. ISBN 9789037705805 Maten voor gemeenten. Een analyse van de prestaties van de lokale overheid (2011). Evert Pommer en Ingrid Ooms m.m..v. Saskia Jansen, Jedid-Jah Jonker, Heny van Kempen en Klarita Sadiraj. ISBN 978 90 377 0585 o leugdzorg in groeifase. Ontwikkelingen in gebruiken kosten van de jeugdzorg {zou). Evert Pommer, Hetty van Kempenen Klarita Sadiraj. ISBN 9789037705874
scp-essays 1 Voorbee/den en nabeelden (2005). Joep de Hart. ISBN 903770248-1 2 Destemdesvo/ks(20o6). Arjan van Dixhoorn. ISBN 903770265-1 3 De tekentafel neemt dewijJc (2006). Jeanet KuIIberg. ISBN 90 3770261 9 4 Leven zonder drukte (2006). Tjirk van der Ziel met een naschrift van Anja Steenbekkers en Carola Simon, i sBN 90 377 0262 7 5 Otto Neurath en de maakbaarheid van de hetere sameitleving (2007). Ferdinand Mertens. ISBN 9789052602608
Overige publicaties Hoehetonsvergiiig... Traditionele nieuwjaarsuitgave van het SCP (2010). Paul Schnabel (red.). ISBN 9789037704655 Wmo Evaluatie. Vierde tussenrapportage. Ondersteuning en participatie van mensen met een lichamelijke beperking; twee jaar na de invoering van deWmo (2010). A. Marangos, M. Cardol, M. Dijkgraaf, M. de Klerk, ISBN 978 90 377 0470 9 Op weg met de Wmo. journalistieke samenvaning door Karolien Bais. Mirjam de Klerk, Rob Gilsing en loost Timmermans. Samenvatting door Karolien Bais (2010). ISBN 9789037704693 NL Kids online. Risico's en kansen van internetgebruik onder jongeren (2010). Jos de Haan. ISBN 9789037704303 Kortdurende thuiszorg in de AWBZ. Een verkenning van omvang, profiel en afbakening (2010). Maaike den Draak, ISBN 978903770471 6 De publieke opinie overkernenergie {2010). Paul Dekker, Irene de Goede, Joop van derPligt. ISBN 9789037704884 Op maat gemaakt? Een evaluatie van enkele responsverbeterende maatregelen onder Nederlanders van nietwesterse afkomst (2010). Joost Kappelhof. ISBN 978 90 377 0495 2 Oudere tehuisbewoners. Landelijk overzicht van de leefsituatie van ouderen in instellingen 2008-2009 (2010). Maaike den Draak, ISBN 9789037704990
35
J E U G D Z O R G IN GROEIFASE
Kopers in de knel? Een scenariostudie naar de gevolgen van de crisis voor huiseigenaren met een hypotheek (2010). Michiel Ras, Ingrid Ooms, Evelien Eggink. ISBN 9789037704983 Gewoon anders. Acceptatie van homoseksualiteit in Nederland (2010). Saskia Keuzenkamp. ISBN 9789037705027 Deaard, de daad en betWoord. Een halve eeuw opinie-en besluitvorming over homoseksualiteit in protestants Nederland, 1959-2009(2010). David Bos. ISBN 9789037705065 Werkloosheid in goede banen. Bijdragen aan de scp-studiemiddagzoio {2010). Patricia van Echtelt (red.). ISBN 9789037705164 Europa's welvaart. De Lissabon Agenda in een breder welvaartsperspectief en de publieke opinie over de Europese Unie(2010).Harold Creusen (CPB), Paul Dekker (SCP), Irene de Goede (se P), Henk KOX(CPB), Peggy Schijns (SCP) en Herman Stolwijk(CPB). ISBN 978903770492 1
Maakt de buurt verschil? (2010). Merové Gijsberts, Miranda Vervoort, Esther Havekes en JacoDagevos. ISBN 9789037702279 Mantelzorg uit de doeken (2010). Debbie Oudijk, Alica de Boer, Isolde Woittiez, Joost Timmermans, Mirjam de Klerk, ISBN 9789037704860 Monitoring acceptance ofhomoscxualitj'in the Netherlands (2010).Saskia Keuzenkamp. ISBN 9789037704846 Registers over wijken {zot o). Matthieu Permentier en Karin Wittebrood (scp), MarjoIijnDasen Gelskevan Daalen(CBs). ISBN 9789037704990 Datavoor scenario'senramingenvande Gcz {ZOIO). Cretien van Campen. ISBN 9789037704945 Continu OnderzoekËurgerperspectieven. Kwartaalbericht zoio. Deel 1 (2010). Paul Dekker, losje den Ridderen Irene de Goede, ISBN 9789037704907 ContinuOnderzoekBurgerperspectieven. Kwartaalberichtzoio. Deelz (2010). losje den Ridderen Paul Dekker, ISBN 9789037705072 Continu Onderzoek Burgerperspectieven. Kwartaalbericht 2010. Deel 3 (2010). Josje den Ridder, Lonneke van Noijeen Eefje Steenvoorden, ISBN 97890377 0508 Continu Onderzoek Burgerperspectieven. Kwartaalbericht 2010. Deel 4 (2010). Josje den Ridder, Paul Dekkeren Eefje Steenvoorden, ISBN 978903770531 7 Continu OnderzoekBurgerperspectieven. Kwartaalbericht zon. Deeli {zou). Eeije Steenvoorden, Paul Dekkeren Pepijn van Houwelingen. ISBN 9789037705492 Continu OnderzoekBurgerperspectieven. Kwartaalbericht zon. Deelz (2011). losje de Ridder, Paul Dekkeren Pepijn van Houwelingen. ISBN 978903770564
36