FITHEID, BEWEGEN EN COGNITIE
4-1-2013
Januari 2013 Lisette Schoenmaker
Literatuuronderzoek naar de relatie tussen fitheid, bewegen en cognitie
Fitheid, bewegen en cognitie
Inleiding Mensen met een verstandelijke beperking weten vaak niet dat het belangrijk is om voldoende te bewegen en wat dat is; voldoende bewegen. Ik merk dit ook in mijn werk; cliënten worden zwaarder en bewegen te weinig. Begeleiders willen hun hier graag bij helpen maar hebben hiervoor te weinig handvatten. Regionaal worden hier al activiteiten voor ontwikkeld zoals ‘Beweeg je fit’, een programma wat cliënten wil stimuleren om meer te bewegen en een cursus voor medewerkers op het gebied van goede voeding en beweging.
Bewegen Fysieke activiteit wordt door de World Health Organization (2012) gedefinieerd als elke beweging van het lichaam waarbij spieren worden gebruikt en calorieverbranding plaats vindt. Volgens de Nederlandse Norm Gezond Bewegen beweegt een volwassene voldoende als hij minimaal vijf keer per week minimaal 30 minuten matig intensief beweegt (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, 2012). Matig intensief betekent dat de activiteit zorgt voor een verhoogde hartslag en een versnelde ademhaling. Naar schatting voldeed in 2010 ongeveer 58% van de mensen vanaf 12 jaar aan deze norm (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2011). Dit betekent dus dat 42% van de bevolking te weinig beweegt. Mensen met een verstandelijke beperking bewegen nog minder, volgens verzorgers van 351 (voornamelijk thuiswonende) adolescenten (16 t/m 18 jaar) met een licht tot ernstige verstandelijke beperking beweegt slechts 29% volgens de norm ((hard)lopen en sporten) (Lin, et al., 2010). Ook twee andere onderzoekers constateerden dat mensen met een verstandelijke beperking inactiever zijn dan mensen zonder verstandelijke beperking (Robertson, et al., 2000;Draheim, Williams, & McCubbin, 2002). Barrières die mensen met een verstandelijke beperking ervaren voor het ontwikkelen van fysieke activiteiten zijn beperkingen in de mobiliteit, het vervoer, de kosten, en het ontbreken van benodigde begeleiding (Messent, Cooke, & Long, 1999;Temple, 2009;Draheim, Williams, & McCubbin, 2002). Gebrek aan lichaamsbeweging kan leiden tot gezondheidsproblemen zoals overgewicht, darmkanker, hartkwalen en diabetes (World Health Organization, 2012). Naast de nadelen voor de gezondheid van onvoldoende bewegen, kan bewegen een positief effect hebben op het cognitief functioneren (Churchill, et al., 2002).
1.3. Gewichtsstatus Fysieke inactiviteit kan leiden tot overgewicht. Mensen met een verstandelijke beperking hebben gemiddeld een hogere BMI dan mensen zonder verstandelijke beperking (Maaskant, Van Knijff-Raeven, van Schrojenstein Lantman-de Valk, & Veenstra, 2009). Overgewicht komt volgens hen vaker voor bij mensen met een lichte verstandelijke beperking dan bij mensen met een matig of ernstige verstandelijke beperking. Mensen met een lichte verstandelijke beperking wonen vaker zelfstandig en kunnen daardoor zelf bepalen wat ze eten en worden hierbij weinig of niet gecontroleerd door omgeving en zorgverleners (Hove, 2004).
Pagina 1
Fitheid, bewegen en cognitie
1.4. Fitheid Er is niet één algemene definitie voor het begrip fitheid. “Fitheid is de mogelijkheid tot het uitvoeren van dagelijkse activiteiten met vitaliteit en alertheid, zonder buitensporige vermoeidheid en voldoende energie om van de vrijetijdsactiviteiten te kunnen genieten en onvoorziene noodgevallen te incasseren” (Caspersen, Powell, & Christenson, 1974). Volgens een andere definitie houdt fitheid in dat het individu die kenmerken heeft bereikt om aanvaardbare prestaties mogelijk te maken van een fysieke taak in een specifieke fysieke, sociale en psychologische omgeving (Bouchard, Blair, & Haskell, 2007). Voor dit onderzoek is gezocht naar die elementen van fitheid die belangrijk zijn voor het dagelijks functioneren en voor de gezondheid. Volgens verschillende onderzoeken bij mensen met een licht verstandelijke beperking zijn een aantal componenten belangrijke indicatoren voor fitheid: fysiek uithoudingsvermogen, spierkracht, spieruithoudingsvermogen en gewicht (Fernhall, 1993 in Hilgenkamp, Wijck, & Evenhuis, 2012). Deze elementen zijn niet alleen belangrijk voor het dagelijks functioneren, maar houden ook verband met gezondheidseffecten in de toekomst (DHHS, 2008). Een andere component is wandelsnelheid, dit is een goede voorspeller van gezondheidsrisico’s op latere leeftijd (Abellan van Kan, et al., 2009). Balans als laatste component is belangrijk voor het kunnen zitten, staan en lopen en rennen zonder te vallen. Daarnaast is balans cruciaal om fysiek actief te kunnen zijn (Blomqvist, Wester, Sundelin, & Rehn, 2012).
1.5. Relatie bewegen en cognitie Uit een longitudinaal onderzoek onder 1919 mannen en vrouwen, met een normaal IQ, blijkt dat zij die op 36 jarige leeftijd lichamelijk actief waren een significant (p=0.04) tragere daling van het geheugen hadden op hun 43e jaar dan degenen die dit niet waren (Richards, Hardy, & Wadsworth, 2003). In een onderzoek onder 5925 vrouwen van 65 jaar en ouder waarin gekeken werd naar de relatie tussen lichaamsbeweging (wandelen en traplopen) en geheugen bleek dat er na 6 tot 8 jaar bij vrouwen met de hoogste lichamelijke activiteit sprake was van 16,6% cognitieve achteruitgang en bij de vrouwen met laagste activiteit 24% achteruitgang (P <.001) (Yaffe, Barnes, Nevitt, Lui, & Covinsky, 2001). Interventiestudies die het causale verband onderzoeken tussen bewegen en cognitie laten zien dat fysieke activiteit een gunstig effect heeft op het functioneren van de hersenen (Churchill, et al., 2002). Uit deze meta-analyse blijkt dat lichaamsbeweging specifiek van invloed is op de executieve functies. Executieve functies zijn die vaardigheden, die ons in staat stellen om gedachten en handelingen op zo’n manier te regelen dat ze doelgericht en efficiënt zijn. (Huizinga, 2007). Voorbeelden hiervan zijn het werkgeheugen, inhibitie (ook wel remming genoemd), planning en flexibiliteit. Een onderzoek onder 174 volwassenen van Latijns-Amerikaanse afkomst van 50 tot 84 jaar toont aan dat licht intensieve activiteit positief gecorreleerd is aan de executieve functie inhibitie (remming) (Wilbur, et al., 2012). Licht, matig en zwaar intensieve activiteit hebben allen een significant positieve
Pagina 2
Fitheid, bewegen en cognitie
correlatie met verbale vloeiendheid. Fysieke activiteit heeft volgens dit onderzoek, geen relatie met het episodisch geheugen (onmiddellijke en uitgestelde herinnering) en gerichte aandacht. Bij een metaanalyse van achttien studies, gepubliceerd tussen 1966 en 2001, naar de hypothese dat aerobe1 fitnesstraining de cognitieve functies van gezonde, inactieve volwassenen (vanaf 55 jaar) verbetert (Colcombe & Kramer, 2003) werd een significante relatie gevonden, de effecten waren het grootst bij de executieve functies. Bij twaalf mannen met een verstandelijke beperking veranderde de psychofysiologische processen in de frontale hersenschors na het sporten (Vogt, Schneider, Abeln, Anneken, & Strüder, 2012). Daarnaast bleek de stemming van de proefpersonen aanmerkelijk toegenomen. Veranderingen in de cognitieve functies werden echter niet waargenomen. In een onderzoek onder 124 gezonde maar inactieve volwassenen (65 tot 75 jaar) werd aangetoond dat aerobe fitnesstraining de cognitie van oudere volwassenen verbetert (Kramer, et al., 1999). De groep werd in tweeën gesplitst, de ene groep (aerobe) werd zes maanden getraind in lopen en de andere groep (anaerobe) in stretching en spierversterkende activiteiten. Na de training bleek bij de loopgroep verbetering bij verschillende taken, onder andere de reactiesnelheid. De grootste voordelen voor de cognitie werd gevonden bij de executieve functies. Bij de deelnemers in dit onderzoek werd een verhoogde activering gevonden in die gebieden van de hersenen die verantwoordelijk zijn voor ruimtelijke aandacht en het onderhouden van taken in het werkgeheugen. Het lijkt er op dat bewegen effect kan hebben op de cognitieve functies. Bovengenoemde onderzoeken geven aan dat dit vooral geldt voor de executieve functies. De meeste studies die ik heb gevonden richten zich op oudere mensen (al dan niet met een verstandelijke beperking of dementie).
1
Een langdurig volgehouden activiteit die de hartslag en de ademhaling verhoogt. Pagina 3
Fitheid, bewegen en cognitie
BRONNEN Bouchard, C., Blair, S., & Haskell, W. (2007). Physical Activity And Health. Champaign: Human Kinetics. Butland, R., Pang, J., Gross, E., Woodcock, A., & Geddes, D. (1982). Two-, six, and 12-minute walking test in respiratory disease. Britisch Medical Journal, 1607-1608. Caspersen, C., Powell, K., & Christenson, G. (1974). Physical Activity, Exercise, and Physical Fitness: Definitions and Distinctions for Health-Related Research. Public Health Reports, 126-131. Centraal Bureau voor de Statistiek. (2011). CBS - Gezondheid en zorg in cijfers 2011. Retrieved januari 2, 2012, from CBS: http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/gezondheid-welzijn/publicaties/publicaties/archief/2011/2011c156-pub.htm Churchill, J., Galvez, R., Colcombe, S., Swain, R., Kramer, A., & Greeough, W. (2002). Exercise, experience and the aging brain. Neurobiology of Aging, 23, 941–955. Colcombe, S., & Kramer, A. (2003). Fitness effects on the cognitive function of older adults. Psychological science, 14(2), 125-130. Dassen, T., Keuning, F., Jansen, G., & Jansen, W. (2009). Lezen en beoordelen van onderzoekspublicaties. Baarn: HBUitgevers. DHHS. (2008). Physical activity guidelines advisory committee report. Rockville: US Department of Health and Human Services. Draheim, C., Williams, D., & McCubbin, J. (2002). Prevalence of Physical Inactivity and Recommended Physical Activity in Community-Based Adults with Mental Retardation. Mental Retardation(40), 436-444. Hilgenkamp, T., Wijck, R. v., & Evenhuis, H. (2012). Low physical fitness levels in older adults with ID: Results of the HAID study. Research in Developmental Disabilities, 1048–1058. Hove, O. (2004). Weight survey on adult persons withmental retardation living in the community. Research in Developmental Disabilities(25), 9-17. Huizinga, M. (2007). De ontwikkeling van executieve functies tussen kindertijd en jongvolwassenheid. Neuropraxis, 3, 74-82. Kramer, A., Hahn, S., Cohen, N., Banich, M., McAuley, E., Harrison, C., . . . Colcombe, A. (1999). Ageing, fitness and neurocognitive function. Nature(400), 418-419. Lin, J., Lin, P., Lin, L., Chang, Y., Wu, S., & Wu, J. (2010). Physical activity and its determinants among adolescents with intellectual disabilities. Research in Developmental Disabilities, 31, 263-269. Maaskant, M., Kerkhof-Willemsen, G. v., & Sinnema, M. (2010). Verstandelijke handicap*: definitie, classificaties en kenmerken. Tijdschrift Praktische Huisartsgeneeskunde, 9-17. Maaskant, M., Van Knijff-Raeven, A., van Schrojenstein Lantman-de Valk, H., & Veenstra, M. (2009). Weight status of persons with intellectual disabilities. Journal of Applied Research in Intellectual Disabilities, 22, 426-432. Messent, P., Cooke, C., & Long, J. (1999). Primary and secondary barriers to physically active healthy lifestyles for adults with learning disabilities. Disability and Rehabilitation, 21(9), 409-419. Paltamaa, J., West, H., Sarasoja, T., Wikström, J., & Mälkiä, E. (2005). Reliability of physical functioning measures in ambulatory subjects with MS. Physiotherapy Research International, 10, 93-109.
Pagina 4
Fitheid, bewegen en cognitie
Richards, M., Hardy, R., & Wadsworth, M. (2003). Does active leisure protect cognition? Evidence from a national birth cohort. Social Science & Medicine(56), 758-292. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. (2012, juni 11). Normen van lichamelijke (in)activiteit. Retrieved oktober 26, 2012, from Nationaal Kompas Volksgezondheid: http://www.nationaalkompas.nl/gezondheidsdeterminanten/leefstijl/lichamelijke-activiteit/normen-vanlichamelijke-in-activiteit/ Robertson, J., Emerson, E., Gregory, N., Hatton, C., Turner, S., Kessissoglou, S., & Hallam, A. (2000). Lifestyle related risk factors for poor health in residential settings for people with intellectual disabilities. Research in Developmental Disabilities(21), 469–486. Steenkamp, W., Kwakman, H., Dekker, J., & Courant, M. (1996). De invloed van een depressie op het cognitief functioneren. Tijdschrift voor Psychiatrie. Temple, V. (2009). Factors associated with high levels of physical activity among adults with intellectual disability. International Journal of rehabilitation research, 32, 89-92. Vogt, T., Schneider, S., Abeln, V., Anneken, V., & Strüder, H. (2012). Exercise, mood and cognitive performance in intellectual disability—A neurophysiological approach. Behavioural Brain Research(226), 473– 480. Wilbur, J., Marquez, D., Fogg, L., Wilson, R., Staffileno, B., Hoyem, R., . . . Manning, A. (2012). The relationship between physical activity and cognition in older Latinos. The journals of gerontology, 525-34. World Health Organization. (2012). Global Strategy on Diet, Physical Activity and Health. Retrieved oktober 28, 2012, from WHO: http://www.who.int/dietphysicalactivity/pa/en/ World Health Organization. (2012). Obesity and overweight. Retrieved januari 5, 2012, from WHO World Health Organization: http://www.who.int/mediacentre/factsheets/fs311/en/ Yaffe, K., Barnes, D., Nevitt, M., Lui, L., & Covinsky, K. (2001). A prospective study of physical activity and cognitive decline in elderly women. Arch Intern Med, 14(161), 1703-1708.
Pagina 5