www.dhk-taxandlegal.nl
Fiscale nieuwsbrief Woningcorporaties, gemeenten en zorg- en onderwijsinstellingen Lente-editie 2016
Inhoud 1.
Btw-voordelige structuur met stichting met het doel minder btw te betalen wordt door de rechter geaccepteerd .............................................................................................................................................. 1
2.
Ontwikkelingen rond btw-heffing bij ambtelijke fusies ............................................................................ 2
3.
Gemeentelijke schadeloosstelling voor bedrijfsverplaatsing was niet belast met btw .............................. 3
4.
‘Sportvrijstelling’ in de toekomst sneller van toepassing .......................................................................... 4
5.
Woningcorporatie kan 6%-tarief toepassen voor fonds klein onderhoud woningen wat betreft de arbeidscomponent ...................................................................................................................................... 5
6.
Geen btw-vrijstelling voor professionele personenalarmering .................................................................. 6
7.
Inkoop zorgdiensten door zorgboerderij vrijgesteld van BTW ................................................................. 7
8.
Samenwerking tussen zorgorganisaties c.q. onderwijsorganisaties vrijgesteld? ....................................... 8
9.
Fiscale eenheid btw voor onderwijsinstelling en facilitaire diensten BV .................................................. 9
Colofon ............................................................................................................................................................ 10
Gemeenten
Het Gerechtshof Amsterdam heeft geoordeeld over een tennisvereniging, die haar banen wilde vernieuwen. Dit vergt een aanzienlijke investering, waarop voor de tennis-/ sportvereniging 21% niet-verrekenbare btw zou drukken. Het bestuur van de vereniging heeft vervolgens fiscaal advies ingewonnen, op basis waarvan een stichting is opgericht. Deze stichting huurde, in plaats van de tennisvereniging, het gebruikte sportcomplex van de gemeente en gaf
Pagina1
1. Btw-voordelige structuur met stichting met het doel minder btw te betalen wordt door de rechter geaccepteerd Aanleiding: Gerechtshof Amsterdam 8 oktober 2015, nr 14/00370
www.dhk-taxandlegal.nl
vervolgens de leden van de vereniging en ook niet-leden tegen betaling de gelegenheid om de tennissport te beoefenen. Het geven van gelegenheid tot sportbeoefening wordt belast met 6% btw. Op basis hiervan kon de btw op de kosten van investeringen, onderhoud en dergelijke (21%) door de stichting in aftrek worden gebracht. Kosten met 21% niet-aftrekbare btw worden zo omgezet in kosten waarop 6% niet-aftrekbare btw drukt. Een groot voordeel. De inspecteur wilde de aangepaste structuur niet accepteren en wilde btw heffen alsof de stichting er niet was. Hij stelde dat er sprake zou zijn van een schijnhandeling of misbruik van recht. Het Gerechtshof Amsterdam deelde de mening van de inspecteur niet en stelde: 1. Er is geen sprake van een schijnhandeling, omdat de partijen de verrichte (rechts)handelingen ook daadwerkelijk ten doel hebben gehad; 2. Er is geen sprake van misbruik van recht, omdat er markconforme prijzen in rekening worden gebracht; 3. Het staat een belastingplichtige vrij om binnen de grenzen van de wet de fiscaal meest voordelige constructie te kiezen. Uit de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam kan de conclusie worden getrokken dat het loont om ten aanzien van sportaccommodaties de exploitatie in een afzonderlijke rechtspersoon onder te brengen. Deze kan het 6%-tarief toepassen. Voorwaarde is dat de exploitatie tegen marktconforme prijzen geschiedt. In deze casus huurde de stichting het sportcomplex van de gemeente voor slechts euro 45 per jaar, maar kon haar kosten wel dekken uit de vergoedingen die de leden van de vereniging en andere gebruikers/ sporters aan haar betaalden. Deze vergoedingen waren blijkbaar in lijn met de prijzen die op deze markt gebruikelijk zijn.
Recentelijk heeft de Staatssecretaris van Financiën geantwoord op de in december 2015 door Kamerleden Schouten en Segers gestelde vragen over de btw-heffing in relatie tot ambtelijke fusies. In de praktijk betekent een ambtelijke fusie dat het werkapparaat van twee of meer gemeenten wordt samengevoegd en wordt ondergebracht in een gemeenschappelijke regeling. Deze gemeenschappelijke regeling kwalificeert in de regel als btw-ondernemer en wordt om die reden geacht met btw belaste prestaties te verrichten.
Pagina2
2. Ontwikkelingen rond btw-heffing bij ambtelijke fusies Aanleiding: Brief MinFin 15 februari 2016, DGB/2015-5904; Tweede Kamer 3 december 2015, 2015Z23458
www.dhk-taxandlegal.nl
De Kamerleden Schouten en Segers hebben onder meer gevraagd, waarom voor de diensten die door de gemeenschappelijke regeling (zullen) worden verricht geen btw-vrijstelling kan gelden, juist vanuit het perspectief dat de ambtelijke fusie geen ander doel heeft dan dat de gemeenten de betreffende diensten afnemen. Uit de vragen klinkt door, dat de btw-heffing door de gemeenschappelijke regeling naar de mening van de vragenstellers leidt tot een kostenverhoging voor de deelnemende gemeenten. Naar onze mening is deze gedachte juist. Dit houdt allereerst verband met het zogeheten ‘mengpercentage’ dat de bij de ambtelijke fusie betrokken gemeenten (moeten) toepassen bij het terugvorderen van de btw die de gemeenschappelijke regeling in rekening brengt. Dit mengpercentage heeft immers ook een deel in zich dat niet-aftrekbaar/ nietcompensabel is. Op termijn zou een tweede nadeel kunnen blijken wanneer het plafond van het BTW-compensatiefonds wordt bereikt. De kostenverhoging doet zich in dat geval voor in de vorm van een vermindering van de inkomsten uit het Gemeentefonds. In dit kader hebben de Kamerleden bovendien gevraagd of de staatssecretaris bereid is om een aparte c.q. nieuwe btw-vrijstelling in te voeren voor gemeenten die een ambtelijke fusie aangaan ter voorbereiding op een bestuurlijke fusie. Gelet op de goedkeuringen die in het verleden met betrekking tot het detacheren van personeel in het kader van een voorgenomen fusie of herstructurering van publiekrechtelijke lichamen al zijn gegeven (zie bijvoorbeeld: Besluit ‘Omzetbelasting. Ter beschikking stellen van personeel’, nr. CPP2007/347M, paragraaf 7), is dit een begrijpelijke vraag. De Staatssecretaris heeft op deze vraag geantwoord, dat hij in de koepelvrijstelling een uitkomst ziet, met name omdat de Europese Commissie ‘zich onverwacht en duidelijk heeft uitgesproken voor een ruimere koepelvrijstelling dan onder meer in Nederland het geval is’. De Staatssecretaris wil deze ruimte benutten en de koepelvrijstelling toepassen voor dienstverlening door de gemeenschappelijke regeling wanneer deze hoofdzakelijk (voor 70% of meer) wordt gebruikt door de deelnemende gemeenten. De Staatssecretaris zal deze voor de praktijk belangrijke ontwikkelingen neerleggen in een beleidsbesluit.
In november 2015 heeft de rechtbank Den Haag zich uitgesproken over een schadevergoeding die door de gemeente Vlaardingen werd betaald in het kader van een gedwongen bedrijfsverplaatsing. Het desbetreffende bedrijf was gevestigd binnen een gebied dat opnieuw zou worden ontwikkeld. Vanwege een voorgenomen bestemmingswijziging van dit gebied was het bedrijf genoodzaakt naar een andere locatie te verhuizen. De ondernemer heeft het echter niet op een onteigeningsprocedure laten aankomen en heeft met de gemeente een koopovereenkomst gesloten voor de oude bedrijfslocatie.
Pagina3
3. Gemeentelijke schadeloosstelling voor bedrijfsverplaatsing was niet belast met btw Aanleiding: Rechtbank Den Haag 5 november 2010, nr. SGR 15/2982
www.dhk-taxandlegal.nl
Als bijdrage in de door de ondernemer te plegen investeringen op de nieuwe bedrijfslocatie betaalt de gemeente, naast de koopsom voor de oude locatie, een schadevergoeding van € 3,3 mln. De hoogte van dit bedrag is opgebouwd uit verschillende componenten. De inspecteur is van mening dat het bedrag van de schadevergoeding moet worden gezien als de tegenprestatie voor de bereidheid van de ondernemer om te verhuizen. De ondernemer stelt zich op het standpunt dat van een dergelijke dienst geen sprake is en dat de gemeente ook niet is gebaat bij de investeringen die de ondernemer op de nieuwe bedrijfslocatie moet doen en die worden bekostigd uit (onder meer) deze schadevergoeding. Naar goed gebruik slaat de rechter eerst enkele piketpaaltjes. Eén van deze piketpaaltjes ontleent de rechtbank aan rechtspraak van het Hof van Justitie (zaak C-215/94, Mohr), welke ziet op het uitgangspunt dat van een levering of dienst onder bezwarende titel geen sprake is, als een publiekrechtelijk lichaam bij het toekennen van een schadeloosstelling niet handelt om goederen of diensten voor eigen gebruik te verkrijgen, maar handelt in het algemeen belang. Het is vooral dit piketpaaltje waaraan de rechtbank het oordeel verbindt dat de ondernemer noch aan de gemeente, noch aan enige andere identificeerbare verbruiker een identificeerbaar voordeel heeft verstrekt, waarvoor de schadeloosstelling de vergoeding zou kunnen vormen. De rechtbank komt vervolgens tot de – naar onze mening terechte – conclusie dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd. Met deze uitspraak wordt opnieuw duidelijk dat de feitelijke situatie van groot belang is voor het antwoord op de vraag of bij een bedrijfsverplaatsing door de ondernemer een dienst tegen vergoeding wordt verricht, wanneer hij naast de koopsom voor zijn oude locatie ook nog een schadevergoeding ontvangt. Overigens zou de gemeente de btw bij een belaste schadevergoeding naar verwachting wel hebben kunnen terugvorderen. De vraag is dan wel, welke contractuele afspraken partijen daarover hebben gemaakt. Kortom, fiscaliteit vraagt om duidelijke afspraken! 4. ‘Sportvrijstelling’ in de toekomst sneller van toepassing Aanleiding: HvJ 25 februari 2016, nr. C-22/15; Brief MinFin 23 november 2015, nr. IZV/2015/968U
De Nederlandse ‘sportvrijstelling’ is van toepassing voor in beginsel alle diensten door niet-winstbeogende ‘sportverenigingen’ aan hun leden. Alleen het verlenen van toegang tot wedstrijden, demonstraties,
Pagina4
Al in 2005 ging er een klacht uit naar de Europese Commissie over de Nederlandse ‘sportvrijstelling’. Het uiteindelijke gevolg was een inbreukprocedure, waarin het HvJ nu heeft bevestigd dat de Nederlandse ‘sportvrijstelling’ in strijd is met EU-recht.
www.dhk-taxandlegal.nl
e.d. en voor sommige diensten van ‘watersportverenigingen’1 is de vrijstelling niet van toepassing. Het HvJ heeft nu geoordeeld dat het (in beginsel) toepassen van de vrijstelling voor de verhuur van lig- en bergplaatsen door een ‘watersportvereniging’ in ieder geval niet onder de vrijstelling kan vallen, wanneer het gaat om lig- en bergplaatsen die worden gebruikt voor boten die niet geschikt zijn voor sportieve doeleinden. Voorts heeft het HvJ geoordeeld dat het niet is geoorloofd om een onderscheid te maken naar de omvang van het personeel van de ‘watersportvereniging’2. Zoals de Staatssecretaris van Financiën in zijn brief van 23 november 2015 opmerkte, volgt uit eerdere jurisprudentie van het HvJ bovendien, dat de toepassing van de vrijstelling niet afhankelijk mag worden gesteld van de vraag of de dienst aan leden of aan niet-leden wordt verricht. Bovendien is de toepassing van de vrijstelling niet beperkt tot ‘sportverenigingen’, maar geldt deze voor alle ‘instellingen zonder winstoogmerk’. De Staatssecretaris merkt in dit verband op dat naar zijn opvatting ook gemeenten hieronder vallen. Uit deze ontwikkelingen volgt onvermijdelijk dat de Nederlandse ‘sportvrijstelling’ zal (moeten) worden aangepast. Onder andere voor gemeenten zal deze aanpassing niet zonder gevolgen zijn, doordat de terbeschikkingstelling van sportaccommodaties eerder als vrijgesteld en daardoor niet langer als belast tegen 6% btw zal worden aangemerkt. Hierdoor verdwijnt de teruggaafpositie waarin veel gemeenten op dit moment verkeren. Dit is dan bovendien nadelig, indien er sprake is van (gebruik van) een sporthal of -complex waarvoor nog een herzieningstermijn loopt. De Staatssecretaris van Financiën heeft in zijn brief van 23 november 2015 op de hiervoor genoemde gevolgen gewezen en merkt direct op, dat hij een verruiming van de Nederlandse btwsportvrijstelling op termijn onvermijdelijk acht, maar dat het kabinet hiertoe binnen de budgettaire kaders die hiervoor gelden eind 2015 nog geen mogelijkheden zag. Wellicht dat hierover op Prinsjesdag alsnog voorstellen bekend zullen worden. Alsdan mogen er per 2017 in ‘sport-/ gemeenteland’ veranderingen worden verwacht.
Woningcorporaties 5. Woningcorporatie kan 6%-tarief toepassen voor fonds klein onderhoud woningen wat betreft de arbeidscomponent Aanleiding: Rechtbank Gelderland 13 oktober 2015 AWB14/7700 Voor de diensten van ‘watersportverenigingen’ geldt in beginsel de vrijstelling; ook voor de verhuur van ligplaatsen en voor werkzaamheden aan vaartuigen. Hierbij geldt de voorwaarde dat de ‘watersportvereniging’ minder dan € 4.538 aan loon betaalt. 2 Zie bovenstaande voetnoot.
Pagina5
1
www.dhk-taxandlegal.nl
Een verhuurder van woningen moet als eigenaar de woning onderhouden. Klein onderhoud aan de binnenzijde van de woning en bepaalde werkzaamheden aan de buitenkant vallen niet onder deze plicht. Voor deze werkzaamheden kunnen huurders er veelal voor kiezen tegen betaling een abonnement te nemen dat deze werkzaamheden dekt. Omdat de werkzaamheden veelal vallen onder de omschrijving “renovatie en herstel van woningen ouder dan twee jaar”, kon daarvoor in de perioden 1 oktober 2010 t/m 30 juni 2011 en 1 maart 2013 t/m 30 juni 2015 ten aanzien van de arbeidskosten het 6%-tarief worden toegepast. In zijn uitspraak van 13 oktober 2015 (nr. AWB14/770) oordeelt de Rechtbank Gelderland dat de in het kader van het ‘fonds klein onderhoud’ door de verhuurder verrichte werkzaamheden nagenoeg geheel onder de omschrijving vielen waarop het 6% tarief kon worden toegepast. Dat bij de betaling van het maandelijks bedrag nog niet vaststaat of, en zo ja welke werkzaamheden tegenover dat bedrag staan, stond volgens de rechtbank niet aan de toepassing van het 6% btw-tarief in de weg. Voor verhuurders die een dergelijk fonds aanbieden is het de moeite waard te bezien of ten aanzien van de perioden dat het 6%-tarief van toepassing was alsnog btw kan worden teruggevraagd voor zover er 21% btw is betaald. Er zal wel moeten worden aangetoond dat de werkzaamheden in overwegende mate onder de omschrijving voor het 6%-tarief vallen en welk deel van het abonnementsgeld dient voor het dekken van de arbeidskosten.
Zorg en Onderwijs
Een organisatie leverde zowel intramurale als extramurale zorg aan ouderen aan wie zij tevens de mogelijkheid bood van (professionele) personenalarmering. Dit laatste hield in dat bij de betreffende persoon alarmeringsapparatuur werd geplaatst waarmee in geval van calamiteiten een alarmcentrale kon worden bereikt. De alarmcentrale werd bemand door onder de Wet BIG vallende verpleegkundigen. In voorkomende gevallen werd dan ter plaatse tevens direct zorg verleend. De in rekening gebrachte kosten bestonden uit een eenmalig bedrag ad € 291 voor de aansluiting, een maandelijks bedrag ad € 13,80 voor de aansluiting en € 61,65 wanneer hiervoor geen AWBZ-indicatie voorhanden was.
Pagina6
6. Geen btw-vrijstelling voor professionele personenalarmering Aanleiding: Rechtbank Noord-Nederland 24 september 2015, nr. LEE14/4229
www.dhk-taxandlegal.nl
De levering van personenalarmering-diensten is uitgezonderd van de ‘sociale vrijstelling’, die geldt voor de in Bijlage B van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 opgenomen diensten. Hieruit vloeit voort dat de professionele personenalarmering alleen onder de btw-vrijstelling valt, wanneer deze een onderdeel vormt van (van btw-vrijgestelde) zorgverlening. De rechtbank oordeelde dat de professionele personenalarmering een aparte en zelfstandig verleende dienst was, die geen deel uitmaakte van de later (eventueel) te verlenen zorgdienst. De personenalarmering kon daarom niet delen in de btw-vrijstelling die voor de (eventueel) later te verlenen zorg geldt. Ook vond de rechtbank dat de professionele alarmering op zich zelf genomen geen zorgdienst was, ook al werd de alarmcentrale bemand door BIG-geregistreerde verpleegkundigen. Het ligt naar onze mening in de lijn der verwachtingen dat dit laatste punt in de vervolgprocedure voor het gerechtshof nog nader aan de orde gesteld zal worden. 7. Inkoop zorgdiensten door zorgboerderij vrijgesteld van BTW Aanleiding: Rechtbank Gelderland 29 oktober 2015, nr. AWB-15_85 De Rechtbank Gelderland oordeelde in deze uitspraak over een zorgboerderij, die onder meer zorgde voor de begeleiding van kinderen met een beperking. De zorgboerderij was hiertoe aangesloten bij een coöperatie, die was erkend als AWBZ-instelling. Voor de begeleiding ontving de zorgboerderij een vergoeding (a) deels vanuit het persoonsgebonden budget van de kinderen en (b) deels van het zorgkantoor. Voor de feitelijke uitvoering van de begeleidingswerkzaamheden sloot de zorgboerderij een overeenkomst met een maatschap, die bestond uit drie maten: een bewegingsagoog/ psychomotorisch therapeut, een maatschappelijk werker en een psycholoog. Bij de rechtbank was de vraag aan de orde of de door de drie maten verrichte feitelijke begeleiding kwalificeerde als het ter beschikking stellen van personeel (btw-belast) of dat deze handelingen vielen onder de btw-vrijstelling voor zorgboerderijen (artikel 11, lid 1, sub g, Wet OB en artikel 7a Uitvoeringsbesluit OB).
Vervolgens is het de vraag of de maatschap de btw-vrijstelling voor zorgboerderijen kon toepassen. Hiervoor dient te worden gekeken naar de feitelijke werkzaamheden die de maten uitvoerden. Deze
Pagina7
De belastingdienst was van mening dat de maatschap de drie maten voor de feitelijk verrichte begeleiding ter beschikking stelde, zodat er sprake was van een met btw-belaste uitlening van personeel. De rechter besliste echter dat de maten van Maatschap X niet in een verhouding van ondergeschiktheid werkzaam waren, zodat hiervan geen sprake kon zijn. Overigens volgt de rechtbank hiermee een eerder arrest van de Hoge Raad uit 2014 ten aanzien van een maatschap van verpleegkundigen.
www.dhk-taxandlegal.nl
werkzaamheden bestonden uit het verlenen van dagbesteding, arbeidstraining en/of dagopvang en de maatschap kon hiervoor inderdaad de vrijstelling toepassen. Hierbij was onder meer van belang, dat de maten voor het uitvoeren van de begeleidingswerkzaamheden voldoende gekwalificeerd waren, zodat aan de kwaliteitseis van de vrijstelling was voldaan. De inkoop van de zorgdiensten viel daarmee ook naar het oordeel van de rechtbank onder de btw-vrijstelling. 8. Samenwerking tussen zorgorganisaties c.q. onderwijsorganisaties vrijgesteld? Aanleiding: Hoge Raad 22 januari 2016, nr. 14/02281; Hof Amsterdam 2 april 2015, nr. 14/00231 In de huidige jurisprudentie over de vraag wanneer de medische btwvrijstelling bij samenwerking in de zorg kan worden toegepast, duikt de vraag of er sprake is van detachering/ ter beschikking stellen van personeel steeds op als een ‘te nemen horde’. Het ter beschikking stellen van personeel geldt als een prestatie van de zorgverlener aan een zorgverlener in plaats van een prestatie van de zorgverlener aan een patiënt, met als gevolg dat de medische vrijstelling bij detachering niet van toepassing is. Deze ‘horde’ was ook aan de orde in hiervoor onder ‘7.’ besproken uitspraak van de rechtbank Gelderland.
Met betrekking tot ketenzorg heeft het Hof Amsterdam op 2 april 2015 geoordeeld over de door een zorggroep verrichte diensten. De zorgverzekeraar betaalde de zorggroep een vergoeding per patiënt, die zowel de kosten van de organisatie als die van de zorg omvatte. De gedeelten van de vergoeding die voor de organisatie of voor de zorg waren bestemd, konden uit het contract worden herleid. De zorggroep schakelde vervolgens zorgverleners in, die van de zorggroep een vergoeding ontvingen voor de feitelijke zorgwerkzaamheden. Dat het geheel van de verrichte zorgprestaties door de zorgverleners (en de zorggroep) binnen de reikwijdte van de medische vrijstelling voor de btw viel, was in deze procedure geen onderwerp van geschil. De vraag was aan de orde of de vergoeding voor de organisatie (de ‘overhead’) ook onder de btw-vrijstelling viel. In de voorgelegde situatie oordeelde het Hof dat de ‘overhead’ betrekking had op prestaties tussen de zorgverlener en de zorggroep onderling, waardoor de btw-vrijstelling volgens het Hof niet voor dit gedeelte kon gelden. De medische vrijstelling was volgens het Hof wel van toepassing voor de uiteindelijk door de patiënt afgenomen zorg.
Pagina8
Bezien vanuit de noodzaak tot samenwerking binnen de zorgverlening en het niet/ slechts beperkt hebben van een recht op aftrek van voorbelasting, is het doorgaans onwenselijk dat in het kader van samenwerking verrichte zorgprestaties als prestaties tussen zorgverleners onderling worden aangemerkt. In de jurisprudentie hebben zich enkele ontwikkelingen voorgedaan, die voor toekomst zouden kunnen leiden tot een soepeler toepassing van een vrijstelling in geval van samenwerkende zorgverleners (en onderwijsinstellingen).
www.dhk-taxandlegal.nl
De Hoge Raad gaat, in een andere situatie ten aanzien van samenwerkende onderwijsinstellingen, nog wat verder. De samenwerking hield in, dat twee ROC’s de voorheen op eigen naam en voor eigen rekening verzorgde opleidingen hadden gebundeld en aldus VAVO-opleidingen onder gemeenschappelijke naam en voor gemeenschappelijke rekening verzorgden. Een verschil met de uitspraak rondom ketenzorg is, dat de inspecteur in de samenwerking van de twee ROC’s aanleiding zag om een nieuwe btw-ondernemer te onderkennen (de “VAVO-school”). Een tweede verschil tussen beide situaties is, dat detachering (op basis van het arrest ‘Horizon College’) eenvoudiger onder de ‘onderwijsvrijstelling’ kan vallen, dan dat detachering onder de ‘medische vrijstelling’ kan vallen. Ten aanzien van de organisatie/ ondersteunende werkzaamheden door de beide ROC’s aan de “VAVO-school” was de inspecteur van mening, dat hier sprake was van belaste dienstverlening. De inzet van de docenten van de ROC’s aan de “VAVO-school” kon volgens de inspecteur op grond van het arrest Horizon College delen in de onderwijsvrijstelling. De Hoge Raad oordeelt dat de organisatie/ ondersteunende werkzaamheden in de voorliggende situatie niet belast zijn. De Hoge Raad wijst hierbij op jurisprudentie van het HvJ, waaruit volgt dat er sprake is van één samengestelde prestatie, indien a) de verschillende elementen waaruit de prestatie is opgebouwd zo nauw met elkaar zijn verbonden dat het kunstmatig zou zijn om de prestatie te splitsen; b) één of meer aspecten moeten worden geacht de hoofdprestatie te vormen terwijl de andere aspecten bijkomend zijn. De samenwerking tussen de ROC’s zag volgens de Hoge Raad volledig op het geven van onderwijs. De ondersteunende handelingen maakten hier onderdeel van uit en deelden aldus in de ‘onderwijsvrijstelling’. Naar onze mening zou de door de Hoge Raad gekozen benadering om samengestelde prestaties niet kunstmatig te splitsen breder moeten worden toegepast. Wij hopen dat de Hoge Raad in het cassatie op de eerder in dit artikel genoemde uitspraak van het Hof Amsterdam een soortgelijke redenering zal willen volgen.
Een onderwijsinstelling voor het primair en het voortgezet (bijzonder) onderwijs, ondergebracht in een stichting, verricht haar onderwijsactiviteiten vanuit een aantal regionale schoolgebouwen. Behalve de zorg voor het onderwijs, heeft zij wat nevenactiviteiten waaronder de exploitatie van de schoolkantines, de verhuur van kluisjes en het uitlenen van personeel. In 2013 heeft de onderwijsinstelling een besloten vennootschap (“BV”) opgericht waarvan zij de enig aandeelhouder is. In de BV werden de facilitaire diensten ondergebracht
Pagina9
9. Fiscale eenheid btw voor onderwijsinstelling en facilitaire diensten BV Aanleiding: Rechtbank Zeeland-West-Brabant 14 oktober 2015, nr. AWB14/6578
www.dhk-taxandlegal.nl
op het gebied van schoonmaak, tuinonderhoud, klein onderhoud aan de gebouwen en dergelijke werkzaamheden. De onderwijsinstelling en de BV hadden een verzoek aan de belastingdienst gericht om als een fiscale eenheid voor de btw te worden aangemerkt. De inspecteur heeft dit verzoek echter afgewezen, omdat de instelling naar de mening van de inspecteur ook prestaties verrichte waarvoor zij geen ondernemer was. De inspecteur was om deze reden van mening dat er niet was voldaan aan de vereiste economische verwevenheid. De rechter was met die argumentatie van de belastingdienst snel klaar. Het stond vast dat (a) zowel de onderwijsinstelling als de BV voor de btw als ondernemer handelden en (b) de BV uitsluitend werkzaamheden verrichte voor de onderwijsinstelling. Daaruit volgde dat er tussen beide nietverwaarloosbare economische betrekkingen bestonden en dat daarmee was voldaan aan de eis van economische verwevenheid. Dat de onderwijsinstelling wellicht voor een deel van haar activiteiten geen ondernemer zou zijn, is gezien de uitspraak klaarblijkelijk niet van belang. Ons inziens een terechte conclusie. De wet bepaalt immers niet dat het bestaan van een btw fiscale eenheid alleen mogelijk is wanneer de activiteiten uitsluitend uit ondernemersactiviteiten bestaan.
Colofon
Deze nieuwsbrief is een uitgave van DHK Tax Lawyers & Legal Consultants (DHK): http://www.dhk-taxandlegal.nl
Disclaimer Ondanks alle zorg die aan deze uitgave is besteed, blijven vergissingen mogelijk. DHK aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor onvolledigheden en/of onjuistheden, noch voor de gevolgen van activiteiten die worden ondernomen op basis van deze uitgave. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd.
Pagina10
Abonnementen Abonneren op deze nieuwsbrief is mogelijk door een e-mail te sturen naar
[email protected], graag met vermelding van de naam en adresgegevens van uw organisatie.